Canon EOS 1000D Handleiding

Type
Handleiding
INSTRUCTIEHANDLEIDING
CANON UK LTD
For technical support, please contact the Canon Help Desk:
Canon UK, RCC Customer Service
Unit 130, Centennial Park, Elstree, Herts, WD6 3SE, UK
Helpdesk: 0844 369 0100 (5 pence/min from a BT landline, other costs may vary)
Fax: 020 8731 4164
www.canon.co.uk
Deze instructiehandleiding is geldig vanaf juli 2008. Voor informatie over de
compatibiliteit van de camera met accessoires en objectieven van na deze datum,
kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CEL-SJ1RA280 © CANON INC. 2008 GEDRUKT IN DE EU
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen,
Nederland
CANON FRANCE SAS
17, quai du Président Paul Doumer
92414 Courbevoie cedex,
Frankrijk
Hot line 0825 002 923 (0,15 €/min.)
www.canon.fr
CANON DEUTSCHLAND GmbH
Europark Fichtenhain A10, 47807 Krefeld,
Duitsland
Helpdesk: 0180 500 6022 (0,14 €/min.)
www.canon.de
CANON ITALIA S.P.A.
Via Milano 8, I-20097 San Donato Milanese (MI),
Italië
Servizio clienti: 848 800519 (0,0787 €+ 0,0143 €/min)
Fax: 02-8248.4600
www.canon.it
CANON ESPAÑA S.A.
Avenida de Europa nº 6. 28108 Alcobendas (Madrid)
Helpdesk: 901.900.012 (€0,039/min)
Fax: (+34) 91 411 77 80
www.canon.es
CANON BELGIUM N.V. / S.A.
Berkenlaan 3, B – 1831 Diegem,
België
Helpdesk : (02) 620.01.97 (0,053 € + 0,053 €/min)
Fax: (02) 721.32.74
www.canon.be
CANON LUXEMBOURG S.A.
Rue des Joncs 21, L-1818 Howald,
Luxemburg
Helpdesk : 27 302 054 (0,12 €/min)
Fax: (352) 48 47 96232
www.canon.lu
CANON NEDERLAND N.V.
Neptunusstraat 1, 2132 JA Hoofddorp,
Nederland
Helpdesk: 0900 – 202 2915 (0,13 €/min)
www.canon.nl
CANON DANMARK A/S
Knud Højgaards Vej 1, DK-2860 Søborg,
Denemarken
Helpdesk: 70 20 55 15 (0,25DKK + 0,25 DKK/min)
Fax: 70 155 025
www.canon.dk
CANON NORGE as
Hallagerbakken 110, Postboks 33, Holmlia, 1201 Oslo,
Noorwegen
Helpdesk: 23 50 01 43 (0,89 NOK + 0,49 NOK/min)
www.canon.no
CANON OY
Kuluttajatuotteet, Huopalahdentie 24, PL1, 00351 Helsinki, Finland
Helpdesk: 020 366 466 (0,02 €/min + pvm tai mpm)
www.canon.fi
CANON SVENSKA AB
Gustav III:s Boulevard 26, S-169 88 Solna,
Zweden
Helpdesk: +46 (0)8 519 923 69 (0,23 SEK + 0,45 SEK/min)
Fax: +46 (0)8 97 20 01
www.canon.se
CANON (SCHWEIZ) AG
Industriestrasse 12, 8305 Dietlikon,
Zwitserland
Helpdesk: 0848 833 838 (0,08 CHF/min)
www.canon.ch
CANON GES.M.B.H.
Oberlaaer Strasse 233, A – 1110 Wien,
Oostenrijk
Helpdesk: 0810 081009 (0,07 €/min)
www.canon.at
CANON PORTUGAL, S.A.
Rua Alfredo Silva, 14 - Alfragide, 2610-016 Amadora, Portugal
Helpdesk: +351 21 42 45 190 (€0,0847 + €0,031/min)
www.canon.pt
WEB SELF-SERVICE: www.canon-europe.com
INSTRUCTIEHANDLEIDING
NEDERLANDS
2
Bedankt voor het kopen van een Canon-product.
De EOS 1000D is een digitale spiegelreflexcamera met één lens en een
beeldsensor van 10,10 megapixels. De camera biedt vele functies, zoals snelle
7-punts automatische scherpstelling voor bewegende onderwerpen, Picture
Styles om uw mogelijkheden voor fotografische expressie te vergroten, diverse
opnamemodi variërend van volautomatisch tot creatief, en Live View-opnamen.
Bovendien is de camera uitgerust met het EOS Integrated Cleaning
System om stofdeeltjes van opnamen te verwijderen en met een
zelfreinigende sensor om stof van de sensor te verwijderen.
Maak een aantal testopnamen om vertrouwd te raken met
de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt direct
bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding
doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Lees de Veiligheidsmaatregelen (pag. 186 en 187) en Tips en
waarschuwingen voor het gebruik (pag. 12 en 13) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opname nadat u deze hebt gemaakt en controleer of deze
goed is opgeslagen. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de beelden niet kunnen worden opgenomen of
gedownload naar een computer, is Canon niet verantwoordelijk voor
eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen anders dan voor
privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van bepaalde openbare
optredens, exposities en dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Deze camera is compatibel met SD-geheugenkaarten en SDHC-geheugenkaarten.
In deze handleiding wordt naar al deze kaarten verwezen met "kaart".
* Er is geen kaart (voor het opslaan van opnamen) meegeleverd
met de camera. Deze dient u apart aan te schaffen.
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
* Batterijoplader LC-E5 of LC-E5E is meegeleverd. (Bij de LC-E5E is geen
netsnoer meegeleverd.)
Als u de objectievenset hebt gekocht, controleer dan of het objectief
is meegeleverd.
Mogelijk is er een instructiehandleiding meegeleverd, afhankelijk van
het type objectievenset.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Batterij LP-E5
(met beschermdeksel)
Batterijoplader
LC-E5/LC-E5E*
Interfacekabel
IFC-200U
Videokabel
VC-100
EOS DIGITAL
Solution Disk
(software)
EOS DIGITAL Software
Instruction Manuals Disk
(1) Instructiehandleiding (dit document)
(2) Beknopte gebruikershandleiding
Verkorte handleiding voor het maken van opnamen.
(3) Cd-romgids
Handleiding bij de meegeleverde software (EOS
DIGITAL Solution Disk) en de EOS DIGITAL Software
Instruction Manuals Disk.
Camera
(met oogschelp en
cameradop)
Brede draagriem
EW-100DB III
4
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Staat voor het instelwiel.
<V> <U> : Staan voor de pijltjestoetsen <S>.
<0> : Staat voor de instelknop.
0, 9, 8 : Geeft aan dat de desbetreffende functie respectievelijk
4, 6 of 16 seconden actief blijft nadat u de knop loslaat.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met de
pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3 : Wijst op een functie die kan worden gewijzigd door op de
knop <M> te drukken en de instelling te wijzigen.
M : Indien het sterretje rechtsboven op de pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar is in de
creatieve modi (pag. 20).
(pag. **): Referentiepaginanummers voor meer informatie.
: Tip of advies voor betere opnamen.
: Advies voor het oplossen van problemen.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar al is ingesteld op
<1>.
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen staan ingesteld op de standaardinstellingen.
Ter verduidelijking is er in de instructies een EF-S 18-55mm f/3.5-5.6
IS-objectief op de camera bevestigd.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
5
Voor nieuwe gebruikers worden in hoofdstuk 1 en 2 de
basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Hoofdstukken
Inleiding
Algemene informatie over de camera
2
Aan de slag
23
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen
Volautomatisch opnamen maken van verschillende onderwerpen
43
Geavanceerde opnametechnieken
Basisfuncties voor opname van bepaalde soorten onderwerpen
55
Meer geavanceerde technieken
Geavanceerde opnametechnieken
69
Live View-opnamen
Opnamen maken terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
95
Handige functies
Handige menufuncties.
107
Opnamen weergeven
123
Opnamen afdrukken en overbrengen naar een computer
133
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
151
Referentie
161
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6
1
2
Inleiding
Controlelijst onderdelen..................................................................................... 3
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt .................... 4
Hoofdstukken .................................................................................................... 5
Inhoudsoverzicht ............................................................................................. 10
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ...................................................... 12
Verkorte handleiding ....................................................................................... 14
Namen van onderdelen ................................................................................... 16
Aan de slag 23
De batterij opladen .......................................................................................... 24
De batterij plaatsen en verwijderen ................................................................. 26
De camera inschakelen ................................................................................... 27
De datum en tijd instellen ................................................................................ 29
De interfacetaal selecteren.............................................................................. 30
De kaart plaatsen en verwijderen .................................................................... 31
Een objectief bevestigen en verwijderen ......................................................... 33
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)....................................... 35
Basisbewerkingen ........................................................................................... 36
Menugebruik en -instellingen........................................................................... 38
De kaart formatteren........................................................................................ 40
Wisselen van scherm op het LCD-scherm ...................................................... 42
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen 43
Volautomatisch opnamen maken .................................................................... 44
Volautomatische technieken............................................................................ 46
Portretfoto's maken ......................................................................................... 47
Landschapsfoto's maken................................................................................. 48
Close-ups maken............................................................................................. 49
Foto's maken van bewegende onderwerpen................................................... 50
's Avonds portretfoto's maken ......................................................................... 51
De flitser uitschakelen ..................................................................................... 52
De zelfontspanner gebruiken........................................................................... 53
Opnamen weergeven ...................................................................................... 54
Inhoud
7
Inhoud
3
4
5
Geavanceerde opnametechnieken 55
AE-programma.................................................................................................56
De ISO-waarde wijzigen...................................................................................57
De ingebouwde flitser gebruiken......................................................................58
De AF-modus wijzigen .....................................................................................60
Het AF-punt selecteren ....................................................................................61
Continu-opnamen.............................................................................................63
De opnamekwaliteit instellen............................................................................64
Een Picture Style selecteren ............................................................................67
Meer geavanceerde technieken 69
Actiefoto's.........................................................................................................70
De scherptediepte wijzigen ..............................................................................72
Handmatige belichting......................................................................................75
Automatische scherptediepte AE .....................................................................76
De lichtmeetmethode wijzigen .........................................................................77
Belichtingscompensatie instellen .....................................................................78
Reeksopnamen met automatische belichting ..................................................80
De Picture Style aanpassen.............................................................................82
De Picture Style vastleggen .............................................................................85
De kleurruimte instellen....................................................................................87
AE-vergrendeling .............................................................................................88
FE-vergrendeling..............................................................................................89
De witbalans instellen ......................................................................................90
Witbalanscorrectie............................................................................................92
Bewegingsonscherpte voorkomen ...................................................................94
Live View-opnamen maken 95
Live View-opnamen - voorbereiding.................................................................96
Handmatig scherpstellen..................................................................................98
Opnamen maken..............................................................................................99
Automatisch scherpstellen .............................................................................102
Inhoud
8
6
7
Handige functies 107
Handige functies............................................................................................ 108
De pieptoon uitzetten ................................................................................. 108
Kaartwaarschuwing .................................................................................... 108
De kijktijd instellen...................................................................................... 108
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen.......................................... 109
De helderheid van het LCD-scherm instellen............................................. 109
Methoden voor bestandsnummering...........................................................110
Opnamen automatisch roteren....................................................................112
Instellingen van camerafuncties controleren ...............................................113
De standaardinstellingen van de camera herstellen ...................................114
Het LCD-scherm in-/uitschakelen................................................................115
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen .......................115
Bediening van de flitser ................................................................................. 116
Automatische sensorreiniging ....................................................................... 118
Stofwisdata toevoegen .................................................................................. 119
Handmatige sensorreiniging.......................................................................... 121
Opnamen weergeven 123
Snel opnamen zoeken................................................................................... 124
Vergrote weergave ........................................................................................ 126
De opname draaien ....................................................................................... 126
Automatisch opnamen weergeven ................................................................ 127
Opnamen op de tv bekijken........................................................................... 128
Opnamen beveiligen ..................................................................................... 129
Opnamen wissen........................................................................................... 130
Weergave met opname-informatie ................................................................ 131
9
Inhoud
8
9
10
Opnamen afdrukken en overbrengen naar een computer
133
Het afdrukken voorbereiden...........................................................................134
Afdrukken .......................................................................................................136
Digital Print Order Format (DPOF).................................................................143
Rechtstreeks afdrukken met DPOF ...............................................................146
Opnamen overbrengen naar een computer ...................................................147
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 151
Persoonlijke voorkeuzen instellen..................................................................152
Persoonlijke voorkeuze-instellingen...............................................................154
My Menu vastleggen ......................................................................................160
Referentie 161
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld ..................................162
Een gewoon stopcontact gebruiken ...............................................................163
De afstandsbediening gebruiken....................................................................164
Externe Speedlites .........................................................................................166
Menu-instellingen ...........................................................................................168
Tabel met beschikbare functies .....................................................................170
Problemen oplossen ......................................................................................172
Foutcodes ......................................................................................................175
Systeemoverzicht...........................................................................................176
Specificaties ...................................................................................................178
Index ..............................................................................................................190
10
Inhoudsoverzicht
Opnamen maken
Automatisch opnamen maken
Î
pag. 43 - 52
(Basismodi)
Continu-opnamen maken
Î pag. 47, 50 en 63 (i Continu-opnamen)
Een opname van uzelf maken in een groep
Î
pag. 53
(j Zelfontspanner)
De actie bevriezen
Een onscherpe actieopname maken
Î
pag. 70
(s AE-sluiterprioriteit)
De achtergrond onscherp maken
De achtergrond scherp houden
Î pag. 72 (f AE-diafragmaprioriteit)
De helderheid van de opname aanpassen (belichting)
Î pag. 78 (Belichtingscompensatie)
Opnamen maken bij slecht licht
Î pag. 44, 57 en 58 (Flitsfotografie)
Opnamen maken zonder flitser Î pag. 52 (7 Flitser uit)
's Avonds vuurwerk fotograferen Î pag. 75 (Bulb-belichting)
Opnamen maken terwijl u op het LCD-scherm kijkt
Î pag. 96 (Live View-opnamen maken)
Beeldkwaliteit
De opname-effecten afstemmen op het onderwerp
Î pag. 67 (
Een Picture Style selecteren
)
Een opname groot afdrukken
Î pag. 64 (73, 83 en 1)
Veel opnamen maken Î pag.64 (76 en 86)
11
Scherpstellen
Het scherpstelpunt wijzigen Î pag. 61 (S AF-puntselectie)
Opnamen maken van een bewegend
onderwerp
Î pag. 50 en 60 (AI Servo AF)
Weergave
De opnamen bekijken op de camera Î pag. 54 (x Weergave)
Snel opnamen zoeken Î pag. 124 (H Indexweergave)
Voorkomen dat belangrijke opnamen
per ongeluk worden gewist
Î pag. 129 (K Beveilig beelden)
Overbodige opnamen verwijderen Î pag. 130 (L Wis beelden)
De opnamen op een televisie bekijken
Î pag. 128 (Video OUT)
De helderheid van het LCD-scherm instellen
Î pag. 109 (LCD-helderheid)
Afdrukken
Eenvoudig opnamen afdrukken
Î pag. 133 (Rechtstreeks afdrukken)
12
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de
camera per ongeluk in water laat vallen. Droog de camera af met een droge
doek als er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera
grondig schoon met een licht vochtige doek als deze in aanraking is
gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische
velden, zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens
uit de buurt van apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote
antennes. Sterke magnetische velden kunnen storingen veroorzaken en
opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die
in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer nooit de
camera te demonteren of zelf reparaties of onderhoud uit te voeren.
Gebruik een blaaskwastje om stof van de lens, zoeker, reflexspiegel of het
matglas te blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische
oplosmiddelen bevatten om de camerabehuizing of lens schoon te vegen.
Neem voor het verwijderen van hardnekkig vuil contact op met het
dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen deze gaan roesten. Roest op de contactpunten
kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Laat de camera zich aanpassen aan de hogere
temperatuur voordat u hem uit deze tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u het objectief, de kaart en de batterij uit de camera en wacht u tot de
condens is verdampt voordat u de camera gaat gebruiken.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u deze gedurende langere tijd niet gaat gebruiken.
Ook als de camera is opgeborgen moet u de sluiter zo nu en dan enkele
malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het
raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te
controleren of de camera goed functioneert.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
13
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd
dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels
zijn ook niet van invloed op de opgeslagen opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het gaan inbranden en
zijn overblijfselen van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Kaarten
Kaarten zijn precisie-instrumenten. Laat de kaart niet vallen en stel deze niet
bloot aan trillingen. De op de kaart opgeslagen opnamen kunnen hierdoor
namelijk worden beschadigd.
Gebruik of bewaar kaarten niet in de buurt van voorwerpen met sterke
magnetische velden zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit. Anders kunnen de opnamen op de kaart verloren
gaan.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen. De
kaarten kunnen hierdoor vervormen, waardoor ze onbruikbaar worden.
Mors geen vloeistoffen op de kaart.
Bewaar uw kaarten altijd in een houder ter bescherming van de opgeslagen
gegevens.
Buig de kaart niet en stel deze niet bloot aan grote krachten of fysieke
schokken.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Elektrische contactpunten van het objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera,
bevestigt u de lensdoppen of plaatst u het objectief met de
achterkant naar boven om krassen op het lensoppervlak en
de elektrische contactpunten te voorkomen.
Waarschuwingen bij langdurig gebruik
Wanneer u langdurig continu-opnamen of Live View-opnamen maakt, kan de
camera heet worden. Dit is geen defect. Het langdurig vasthouden van een hete
camera kan echter wel een lichte verbranding van de huid veroorzaken.
Contactpunten
14
Verkorte handleiding
1
Plaats de batterij. (pag. 26).
Ga voor meer informatie over het
opladen van de batterij naar
pagina 24.
2
Plaats het objectief.
(pag. 33).
Als u een EF-S-objectief gebruikt, plaatst
u dit zo dat de markering op het objectief
op gelijke hoogte is met de witte
markering op de camera. Bij andere
objectieven dient de markering op gelijke
hoogte te zijn met de rode markering.
3
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <AF>.
(pag. 33).
4
Open het afdekkapje en
plaats een kaart.
(pag. 31).
Plaats de kaart in de sleuf met
de etiketzijde naar u toe.
5
Zet de aan-uitschakelaar op
<1>.
(pag. 27).
Zie pagina 29 als het LCD-scherm
het scherm met datum/tijd-instelling
weergeeft.
EF-S-objectief
EF-objectief
15
Verkorte handleiding
6
Stel het programmakeuzewiel
in op <1> (Automatisch).
(pag. 44).
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
7
Stel scherp op het onderwerp.
(pag. 37).
Kijk door de zoeker en richt het
midden van de zoeker op het
onderwerp. Druk de ontspanknop half
in; de camera stelt vervolgens scherp
op het onderwerp.
8
Maak de opname. (pag. 37).
Druk de ontspanknop helemaal in om
een foto te maken.
9
Bekijk de opname. (pag. 108).
De opname wordt ongeveer 2 seconden
lang op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <
x
> om de opname
nogmaals weer te geven. (pag. 54).
De opname-instellingen op het LCD-scherm worden uitgeschakeld
wanneer u de ontspanknop half indrukt of op de knop <
B
> drukt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar "Opnamen wissen" (pag. 130).
16
De vetgedrukte onderdelen worden uitgelegd tot het gedeelte
"Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen" (tot pag. 54).
Namen van onderdelen
Programmakeuzewiel (pag. 20)
Aan-uitschakelaar (pag. 27)
Instellingsknop
ISO-waarde (pag. 57)
<6> Instelwiel
(pag. 4)
Ontspanknop
(pag. 37)
Lampje
rode-ogenreductie/
zelfontspanner
(pag. 59/63)
Greep
Spiegel (pag. 94 en 121)
Contactpunten (pag. 13)
Lensvatting
Objectiefvergrendelingsstift
Controleknop
scherptediepte
(pag. 74)
Objectiefont-
grendelingsknop
(pag. 34)
Aansluitingenklepje
<D> Flitsknop
(pag. 58)
Draagriemhouder
(pag. 22)
<V> Scherpstelvlakmarkering
(pag. 49)
Flitserschoen (pag. 166)
Contactpunten voor flitssynchronisati
e
EF-S-objectiefbevestigingsmarkering
(pag. 33)
EF-objectiefbevestigingsmarkering (pag. 33
)
Ingebouwde flitser/AF-hulplicht
(pag. 58/116)
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS / II-objectief
Bevestiging lenskap
EW-60C (afzonderlijk
verkrijgbaar)
58mm-filteraansluiting
(voorkant objectief)
Focusinstellingsknop
(pag. 33)
Schakelaar voor
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie)
(pag. 35)
Objectiefbevestigingsmarkering
(pag. 33)
Focusring (pag. 62)
Zoomring (pag. 34)
Contactpunten (pag. 13)
Video OUT-
aansluiting (pag. 128)
Aansluiting
afstandsbediening
(pag. 164)
Aansluiting digitale
apparaten
(pag. 134 en 147)
* Het EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 II-objectief heeft geen schakelaar voor Image Stabilizer (beeldstabilisatie).
17
Namen van onderdelen
Oogschelp (pag. 165)
Zoekeroculair
<B> Knop voor
weergave van opname-
instellingen/bijsnijdrichting
(pag. 42 en 113/141)
<M> Menuknop
(pag. 38)
<l/B>
Knop afdrukken/
delen/knop voor
witbalansselectie
(pag. 139,148/90)
LCD-scherm (pag. 38 en 109)
Statiefbevestigingspunt
<x> Opnameweergaveknop (pag. 54)
<0> Knop voor instellen/
weergave van opname-instellingen (pag. 38/42)
<S> Pijltjestoetsen (pag. 38)
<Wq> Knop voor lichtmeetmethode/sprongselectie (pag. 77/125)
<XA> Knop voor Picture Style-selectie (pag. 67)
<Yi/j> Knop voor transportmodusselectie (pag. 53 en 63)
<ZE> Knop voor AF-modusselectie (pag. 60)
Kaartsleuf (pag. 31)
Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 36)
<O> Knop voor diafragma/
flitsbelichtingscompensatie
(pag. 75/78)
<A/I> Knop voor
AE-vergrendeling/
flitsbelichtingsvergrendeling/
index/verkleinen
(pag. 88/89/124/126 en 141)
<S/u> Knop voor
AF-puntselectie/
vergroten
(pag. 61/126 en 141)
Klepje van
kaartsleuf
(pag. 31)
Aansluitpunt
DC-snoer
(pag. 163)
Lees-/schrijfindicator (pag. 32)
Ontgrendelknop
batterijcompartiment (pag. 26)
Klepje batterijcompartiment
(pag. 26)
<L> Wisknop (pag. 130)
Namen van onderdelen
18
Weergave van opname-instellingen
Alleen instellingen die van toepassing zijn worden weergegeven.
Diafragma
Resterende opnamen
Timer zelfontspanner
Bulb-belichtingstijd
ISO-waarde (pag. 57)
Instelwielwijzer (pag. 69)
Witbalans (pag. 90)
Q Auto
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Custom
2 Witbalans-
correctie (pag. 92)
B Reeksopnamen
met automatische
witbalans (pag. 93)
Resterende opnamen tijdens
reeksopnamen met
automatische witbalans
AF-modus (pag. 60)
X 1-beeld AF
9 AI Focus AF
Z AI Servo AF
g Handmatig scherpstellen
Lichtmeetmethode (pag. 77)
q Meervlaksmeting
w Deelmeting
e Gemiddelde meting met nadruk
op het midden
Sluitertijd
Opnamemodus
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscompensatie
(pag. 78)
AEB-bereik (pag. 80)
Flitsbelichtings-
compensatie (pag. 79)
y Ingebouwde flitser
Externe Speedlite
Transportmodus
(pag. 53 en 63)
u Enkele opname
i Continu-opnamen
Zelfontspanner: 10 sec.
l Zelfontspanner: 2 sec.
q Continu-opnamen
na zelfontspannen
Batterijniveau (pag. 28)
zxcn
Picture Style (p.67)
Opnamekwaliteit (pag. 64)
73 Groot/Fijn
83 Groot/Normaal
74 Middelgroot/Fijn
84 Middelgroot/Normaal
76 Klein/Fijn
86 Klein/Normaal
1 RAW
1+73 RAW+Groot/Fijn
19
Namen van onderdelen
Zoekerinformatie
Alleen instellingen die van toepassing zijn worden weergegeven.
Diafragma
Indicator voor weergave AF-punt < >
AF-punten
<Z>
ISO-waarde
<o>
Focusbevestigingslampj
e
Maximale
opnamereeks
Witbalanscorrectie
ISO-waarde
<0> Zwart-witopnamen
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscompensatie
AEB-bereik
Indicator rode-ogenreductielampje
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Err)
Waarschuwing geen kaart (Card)
<A> AE-vergrendeling/
AEB actief
<D> Flitser gereed
Waarschuwing voor onjuiste
flitsbelichtingsvergrendeling
<e> High-speed
synchronisatie (FP-flits)
<d> Flitsbelichtingsvergrendeling/
FEB actief
<y> Flitsbelichtings-
compensatie
Sluitertijd
Flitsbelichtingsvergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Ingebouwde flitser opladen (D buSY)
Matglas
Namen van onderdelen
20
Programmakeuzewiel
Het programmakeuzewiel bevat de basismodi en creatieve modi.
Automatisch
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in te
drukken. In deze modi kunt u volautomatisch
opnamen maken van specifieke soorten
onderwerpen.
1: Automatisch (pag. 44)
Creatieve modi
Deze modi geven u controle over het
resultaat.
d : AE-programma (pag. 56)
s : AE-sluiterprioriteit (pag. 70)
f :
AE-diafragmaprioriteit
(pag. 72)
a :
Handmatige belichting
(pag. 75)
8 : Automatische scherptediepte
AE (pag. 76)
Standaardgebruik
2 : Portret (pag. 47)
3: Landschap (pag. 48)
4 : Close-up (pag. 49)
5: Sport (pag. 50)
6 : Nacht portret (pag. 51)
7: Flitser uit (pag. 52)
21
Namen van onderdelen
Batterijoplader LC-E5
Batterijoplader LC-E5E
Batterijcompartiment
Oplaadlampje
Stekker
Deze voedingseenheid kan verticaal of horizontaal worden gebruikt.
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Batterijcompartiment
Oplaadlampje
Namen van onderdelen
22
Haal het einde van de riem van onderaf door
de draagriemring. Haal deze daarna door de
gesp van de riem zoals afgebeeld in de
illustratie. Trek de riem strak en zorg ervoor
dat hij goed vastzit in de gesp.
De oculairdop is ook aan de riem
bevestigd. (pag. 165).
De riem bevestigen
Oculairdop
23
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorafgaande stappen en de
basisbediening van de camera uitgelegd.
24
1
Verwijder het beschermdeksel.
2
Plaats de batterij.
Duw de batterij goed vast, zoals in de
afbeelding wordt weergegeven.
Om de batterij te verwijderen,
herhaalt u de bovenstaande
procedure in omgekeerde volgorde.
3
Laad de batterij op.
Voor LC-E5
Klap de contactpunten van de
batterijoplader naar buiten, in de
richting van de pijl en steek ze in het
stopcontact.
Voor LC-E5E
Sluit het netsnoer aan op de oplader
en steek de stekker in het
stopcontact.
X Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje wordt oranje.
X Als de batterij volledig is opgeladen,
wordt het oplaadlampje groen.
Het duurt ongeveer 2 uur om een
lege batterij volledig op te laden.
De oplaadtijd van de batterij is
afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en het
laadniveau van de batterij.
De batterij opladen
LC-E5
LC-E5E
25
De batterij opladen
Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag
dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera niet wordt gebruikt of is opgeborgen,
raakt een opgeladen batterij geleidelijk aan leeg.
Verwijder de batterij na het opladen en haal de batterijoplader
uit het stopcontact.
Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van
een kleine lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en
minder lang meegaat. Bewaar de batterij met het beschermdeksel
bevestigd. Bewaren van de batterij nadat deze geheel is opgeladen,
kan de prestaties van de batterij verminderen.
De batterijoplader kan ook worden gebruikt in het buitenland.
De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC
t/m 240 V AC 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel
verkrijgbare stekkeradapter voor het betreffende land of de
betreffende regio gebruiken. Sluit geen draagbare
spanningsomvormer aan op de batterijoplader. Dit kan de
batterijoplader beschadigen.
Als de batterij snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, is de batterij uitgeput.
Koop een nieuwe batterij.
Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader
Laad geen andere batterij op dan batterij LP-E5.
Batterij LP-E5 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon.
Wanneer u deze oplaadt met een batterijoplader of een ander product
dat niet compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen
waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
26
Plaats een volledig opgeladen LP-E5-batterij in de camera.
1
Open het klepje van het
batterijcompartiment.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijl en open het klepje.
2
Plaats de batterij.
Steek het uiteinde met de
batterijcontacten in de camera.
Schuif de batterij in de camera totdat
deze vastzit.
3
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat dit dichtklikt.
Open het klepje en verwijder de
batterij.
Druk het
batterijvergrendelingsschuifje in de
richting van de pijl en verwijder de
batterij.
Plaats het beschermdeksel op de
batterij om kortsluiting te voorkomen.
De batterij plaatsen en verwijderen
De batterij plaatsen
De batterij verwijderen
Pas op dat u bij het openen van het batterijcompartiment het klepje niet te
ver naar achter drukt. Het scharnier zou anders kunnen breken.
27
Als u de camera inschakelt en het scherm met datum/tijd-instelling
wordt weergegeven, raadpleeg dan pagina 29 om de datum en tijd
in te stellen.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<2> : De camera is uitgeschakeld en
werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet
gebruikt.
Wanneer u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, wordt de
sensorreiniging automatisch uitgevoerd. Tijdens het reinigen van de
sensor wordt <f> op het LCD-scherm weergeven. Zelfs tijdens
het reinigen van de sensor kunt u opnamen maken. Door de
ontspanknop half in te drukken (pag. 37), stopt u het reinigen van de
sensor en kunt u een opname maken.
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar wisselt tussen
<1>/<2>, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven. Dit is normaal en is geen defect.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch
uitgeschakeld nadat deze ongeveer 30 seconden niet is gebruikt.
Om de camera weer in te schakelen, drukt u gewoon de
ontspanknop in.
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen door middel van de
menu-instelling [5 Uitschakelen]. (pag. 109).
De camera inschakelen
De zelfreinigende sensor
Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <2> zet terwijl een opname op de kaart
wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de camera
uitgeschakeld nadat de opname op de kaart is opgeslagen.
De camera inschakelen
28
Wanneer de aan-uitschakelaar op <1> staat, heeft het batterijniveau
een van de volgende vier niveaus:
z : Batterij is vol.
x : Batterijniveau is iets gezakt,
maar er is nog genoeg stroom
over.
c : Batterij is bijna leeg.
n
: Batterij moet worden opgeladen.
Levensduur batterij [Maximumaantal opnamen]
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E5-
batterij en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products
Association). Bovendien gelden ze niet voor Live View-opnamen.
Het batterijniveau controleren
Temperatuur
Opnameomstandigheden
Geen flits Flitsgebruik 50%
Bij 23 °C 600 500
Bij 0 °C 500 400
Het werkelijke aantal opnamen kan lager zijn dan hierboven is
aangegeven, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Als u de ontspanknop lang half ingedrukt houdt of als u alleen de
automatische scherpstelling gebruikt, wordt het maximumaantal
opnamen ook kleiner.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af naarmate het LCD-scherm
vaker wordt gebruikt.
Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de batterij
gebruikt. Bij het gebruik van bepaalde objectieven is het maximumaantal
opnamen daarom mogelijk lager.
Wanneer u de Image Stabilizer-functie (beeldstabilisatie) van het
objectief gebruikt, wordt het maximumaantal opnamen lager (kortere
levensduur van de batterij).
Zie pagina 100 voor informatie over de gebruiksduur van de batterij bij
het maken van Live View-opnamen.
29
Als u de camera voor de eerste keer inschakelt of als de datum- en tijdsinstellingen zijn
teruggezet, wordt het scherm met datum/tijd-instelling weergegeven. Volg stap 3 en 4
om de datum en tijd in te stellen.
Houd er rekening mee dat de datum en
tijd die aan opnamen zijn toegevoegd, worden gebaseerd op deze
datum/tijd-instelling. Zorg ervoor dat u de datum en tijd instelt.
1
Geef het menu weer.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [6] de
optie [Datum/Tijd].
Druk op de toets <U> om het
tabblad [6] te selecteren.
Druk op de toets <
V
> om [
Datum/Tijd
]
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3
Stel de datum en de tijd in.
Druk op de toets <U> om het getal
van de datum of tijd te selecteren.
Druk op <0> zodat wordt
weergegeven.
Druk op de toets <
V
> om het getal in
te stellen en druk vervolgens op <
0
>.
(hiermee gaat u terug naar .)
4
Sluit het menu af.
Druk op de toets <
U
> om [
OK
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X De datum en tijd worden ingesteld.
Druk op de knop <M> om terug
te gaan naar de weergave met
opname-instellingen.
3 De datum en tijd instellen
De ingestelde datum en tijd starten wanneer u bij stap 4 op <0> drukt.
Als u de camera bewaart zonder batterij of als de batterij van de camera leeg raakt, worden
de datum en tijd mogelijk teruggezet. Als dit gebeurt, stelt u de datum en tijd opnieuw in.
30
1
Geef het menu weer.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [6] de
optie [Taal].
Druk op de toets <U> om het
tabblad [6] te selecteren.
Druk op de toets <V> om [Taal] te
selecteren (het derde item van
boven) en druk op <0>.
3
Selecteer de gewenste taal.
Druk op de toets <S> om de
gewenste taal te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X De menutaal wordt gewijzigd.
Druk op de knop <M> om terug
te gaan naar de weergave met
opname-instellingen.
3 De interfacetaal selecteren
31
De opname wordt opgeslagen op de kaart (afzonderlijk verkrijgbaar).
Zorg ervoor dat de schakelaar voor schrijfbeveiliging van de
kaart omhoog staat om schrijven/wissen toe te staan.
1
Open het klepje.
Schuif het klepje in de richting van de
pijl om het te openen.
2
Plaats de kaart.
Plaats de kaart met de etiketzijde
naar u toe, zoals in de afbeelding
wordt weergegeven, en schuif de
kaart in de camera totdat deze
vastklikt.
3
Sluit het klepje.
Sluit het klepje en schuif het in de
richting van de pijl totdat het
dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet, wordt het aantal resterende
opnamen weergegeven op het LCD-
scherm.
De kaart plaatsen en verwijderen
De kaart plaatsen
Schrijfbeveiligingsschuifje
van de kaart
Resterende opnamen
Het aantal resterende opnamen is afhankelijk van de resterende
capaciteit van de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit,
de ISO-waarde, etc.
Door de menuoptie [1 Foto z. card] in te stellen op [Uit], voorkomt
u dat u vergeet een kaart te plaatsen. (pag. 108).
De kaart plaatsen en verwijderen
32
1
Open het klepje.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Controleer of "Opslaan..." niet wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
2
Verwijder de kaart.
Duw de kaart voorzichtig in de
camera en laat de kaart vervolgens
los. De kaart steekt uit de camera.
Trek de kaart recht uit de camera en
sluit het klepje.
De kaart verwijderen
Lees-/schrijfindicator
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit dat
opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of dat
gegevens worden overgebracht. Wanneer de lees-/schrijfindicator
brandt of knippert, worden de volgende handelingen ten zeerste
afgeraden. Als u deze handelingen toch uitvoert, kunnen de
opnamegegevens beschadigd raken. Ook kunt u daarmee de kaart of
de camera beschadigen. Het betreft de volgende handelingen:
Het klepje van de kaartsleuf openmaken.
Het klepje van het batterijcompartiment openmaken.
De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001. (pag. 110).
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen.
Als er een kaartfout op het LCD-scherm wordt weergegeven, verwijdert
u de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart kunt overbrengen naar een computer,
breng deze dan over en formatteer vervolgens de kaart (pag. 40). De
kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
33
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijl wordt
aangegeven.
2
Plaats het objectief.
Plaats het EF-S-objectief op de camera
precies boven de
objectiefbevestigingsmarkering en draai
het objectief in de richting van de pijl
totdat het objectief op zijn plaats klikt.
Als u een ander objectief dan het EF-
S-objectief plaatst, zorg er dan voor
dat de markering op het objectief
overeenkomt met de rode EF-
objectiefbevestigingsmarkering.
3
Stel op het objectief de
focusinstellingsknop in op <AF>
(automatisch scherpstellen).
Als de knop is ingesteld op <MF>
(handmatig scherpstellen), kan niet
automatisch worden scherpgesteld.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een objectief bevestig
en e
n verwijderen
Een objectief bevestigen
EF-S-objectiefbevestigingsmarkering
EF-objectiefbevestigingsmarkering
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Als het voorste deel (focusring) van het objectief draait bij het
automatisch scherpstellen, raak het draaiende deel dan niet aan.
Een objectief bevestigen en verwijderen
34
Om in of uit te zoomen draait u de
zoomring op het objectief met uw
vingers.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na
het scherpstellen aan de zoomring
draait, kan de scherpstelling
enigszins verloren gaan.
Druk op de
objectiefontgrendelingsknop en
draai het objectief in de richting
van de pijl.
Draai het objectief totdat dit niet meer
verder kan en koppel het objectief los.
In- en uitzoomen
Het objectief verwijderen
Stof vermijden
Vervang objectieven op een plaats die zoveel mogelijk stofvrij is.
Breng de cameradop aan op de camera wanneer u deze zonder objectief
bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
Beeldconversiefactor
Het beeldformaat is kleiner dan
bij het 35mm-filmformaat,
waardoor de brandpuntsafstand
van het objectief 1,6x keer zo
lang lijkt.
Beeldformaat
(22,2 x 14,8 mm)
Beeldformaat 35 mm
(36 x 24 mm)
35
Bij de hier uitgelegde procedure wordt het EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS-
objectief als voorbeeld gebruikt.
* IS staat voor Image Stabilizer (beeldstabilisatie).
* Het EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 II-objectief heeft geen schakelaar voor Image
Stabilizer (beeldstabilisatie).
1
Zet de IS-schakelaar op <1>.
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
2
Druk de ontspanknop half in.
X Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
werkt nu.
3
Maak de opname.
Als de opname er onbewogen uitziet
in de zoeker, drukt u de ontspanknop
volledig in om de opname te maken.
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is niet effectief voor bewegende
onderwerpen.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is mogelijk niet effectief bij overmatige
beweging zoals op een schommelende boot.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt als de focusinstellingsknop is
ingesteld op <f> of <g>.
Als de camera op een statief is geplaatst, kunt u de batterij sparen door
de IS-schakelaar op <2> te zetten.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt zelfs als de camera op een
monopod is bevestigd.
Met sommige IS-objectieven kunt u handmatig van IS-modus wisselen
om deze aan te passen aan de opnameomstandigheden. De EF-S
18-55mm f/3.5-5.6 IS-lens wisselt echter automatisch van IS-modus.
36
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
zodat de zeven AF-punten in de
zoeker scherp zijn.
Om scherpe opnamen te krijgen, houdt u de camera stil om
bewegingsonscherpte te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de camera stevig vast.
2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand.
3. Druk de ontspanknop voorzichtig in met de wijsvinger van uw rechterhand.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
6. Voor een stabiele houding plaatst u een voet voor de andere.
Basisbewerkingen
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt aanbevolen om de dioptrische aanpassingslens E te
gebruiken (10 typen, afzonderlijk verkrijgbaar).
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
Zie pagina 95 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
37
Basisbewerkingen
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en de automatische
lichtmeting die de sluitertijd en het
diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt in de zoeker
weergegeven. (0)
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment wordt
bewegingsonscherpte genoemd. Bewegingsonscherpte kan onscherpe
opnamen veroorzaken. Let op het volgende om bewegingsonscherpte
te voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige
pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en
druk de ontspanknop vervolgens volledig in.
Ontspanknop
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
zal de opname iets worden vertraagd.
Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of tijdens het
maken van een opname, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus
door de ontspanknop half in te drukken.
38
Met behulp van diverse optionele instellingen in de menu's kunt u de opnamekwaliteit,
datum en tijd, etc. instellen. Gebruik de knop <
M
>, de pijltjestoetsen <
S
> en de
knop <
0
> aan de achterkant van de camera terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
Menugebruik en -instellingen
Pijltjestoetsen <S>
Menu-items
Menu-
instellingen
1 Opname
Knop <M>
LCD-scherm
5 Instellingen
9 My Menu
Knop <0>
3 Weergave
*
De tabbladen
[2/7/9]
worden niet weergegeven in de volautomatische modus en de basismodi
.
Als een basismodus is ingesteld, worden bepaalde menu-items niet weergegeven.
Menuscherm creatieve modi
Menuscherm basismodi
Tabblad
39
Menugebruik en -instellingen
1
Geef het menu weer.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Druk op de toets <U> om een
menutabblad te selecteren.
U kunt ook aan het instelwiel <6>
draaien om een tabblad te selecteren.
3
Selecteer een menu-item.
Druk op de toets <V> om het
menu-item te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
4
Selecteer de instelling.
Druk op de toets <
V
> of <
U
> om de
instelling te selecteren. (Voor het selecteren
van sommige instellingen dient u op de
toets <
V
> of <
U
> te drukken.)
Bij sommige menu-items wordt de
huidige instelling blauw weergegeven.
5
Stel de gewenste optie in.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
6
Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om terug
te gaan naar de weergave met
opname-instellingen.
Procedure voor menu-instellingen
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
Op pagina 168 vindt u een lijst met menufuncties.
40
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Door het formatteren van de kaart worden alle gegevens op de
kaart gewist. Zelfs beveiligde opnamen worden verwijderd dus
controleer of er geen opnamen op de kaart staan die u wilt
bewaren. Zet de opnamen indien nodig over naar een
computer voordat u de kaart formatteert.
1
Selecteer [Formatteren].
Selecteer [Formatteren] op het
tabblad [5] en druk vervolgens
op <0>.
2
Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De kaart wordt geformatteerd.
X Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-level formatteren op de
knop <L>, schakel [Low level
format] in met <X> en selecteer
[OK].
3 De kaart formatteren
41
3 De kaart formatteren
Low-level-formattering
Voer een low-level-formattering uit als de opname- of leessnelheid van de
kaart laag is.
Aangezien bij het low-level-formatteringsproces alle sectoren op de kaart
die opname-informatie kunnen bevatten, worden gewist, duurt het
formatteren wat langer dan het normale formatteringsproces.
U kunt de low-level-formattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de kaart wordt geformatteerd, verandert alleen de
bestandsbeheerinformatie. De eigenlijke gegevens worden niet volledig
gewist. Houd hier rekening mee wanneer u de kaart verkoopt of weggooit.
Als u de kaart weggooit, dient u een low-level-formattering uit te voeren of
de kaart fysiek onbruikbaar te maken om te voorkomen dat persoonlijke
gegevens in handen van derden kunnen komen.
De capaciteit van de kaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
42
Op het LCD-scherm kunnen schermen worden weergeven voor
opname-instellingen, het menu, opnamen, etc.
De opname-instellingen worden
weergegeven wanneer de camera
wordt ingeschakeld.
Het display wordt uitgeschakeld
wanneer u de ontspanknop half
indrukt (pag. 37). Wanneer u de
ontspanknop weer loslaat, wordt
het display weer ingeschakeld.
U kunt het display ook
uitschakelen door op de knop
<B> of <0>
te drukken.
U kunt
het display weer inschakelen door
nogmaals op de knop te drukken.
Wisselen van scherm op het LCD-scherm
Opname-instellingen
Dit scherm wordt weergegeven
wanneer u op de knop <
M
>
drukt. Druk nogmaals op de knop om
terug te keren naar het vorige scherm.
Opnamen worden weergegeven als
u op de knop <
x
> drukt. Druk
nogmaals op de knop om terug te
keren naar het vorige scherm.
Menu's Opname
Met het menu [5 LCD uit/aankn.] kunt u instellen op welke manier de
weergave van de opname-instellingen wordt in- en uitgeschakeld.
(pag. 115)
Wanneer het menu of de gemaakte opname wordt weergegeven, kunt u
direct weer opnamen maken door de ontspanknop in te drukken.
43
2
Basisfuncties voor het maken en
weergeven van opnamen
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de basismodi op
het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de beste
resultaten en hoe u opnamen kunt weergeven.
In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het onderwerp te richten en de opname
te maken; de camera stelt alles automatisch in
. Bovendien kunnen de opname-
instellingen in de basismodi niet worden veranderd, zodat slechte opnamen als gevolg
van foutieve handelingen worden voorkomen. De instellingen die niet door de gebruiker
kunnen worden ingesteld (automatisch ingestelde functies), worden grijs weergegeven.
Automatisch
De functie Auto Helderheid Optimalisatie
In de basismodi wordt de functie Auto Helderheid Optimalisatie ingeschakeld, zodat de
helderheid en het contrast automatisch optimaal voor de opname worden ingesteld. Deze
functie is ook standaard ingeschakeld in de creatieve modi (pag. 156).
44
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <1>.
2
Richt een AF-punt op het
onderwerp.
Alle AF-punten zijn actief en er wordt
scherpgesteld aan de hand van het
AF-punt op het dichtstbijzijnde
onderwerp.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het middelste
AF-punt op het onderwerp te richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in en het
objectief stelt scherp op het
onderwerp.
X De stip in het AF-punt waarop wordt
scherpgesteld knippert kort rood. Op
hetzelfde moment is een pieptoon te
horen en brandt het
focusbevestigingslampje <o> in de
zoeker.
X Indien noodzakelijk komt de
ingebouwde flitser automatisch te
voorschijn.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
X
De opname wordt ongeveer 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Als de ingebouwde flitser automatisch te
voorschijn is gekomen, kunt u deze met
uw vingers weer naar binnen drukken.
1 Volautomatisch opnamen maken
AF-punt
Focusbevestigingslampje
45
1 Volautomatisch opnamen maken
Het focusbevestigingslampje <
o
> knippert en het onderwerp is niet scherpgesteld.
Richt het AF-punt op een gedeelte met goed contrast tussen licht en
donker en druk de ontspanknop vervolgens half in. (pag. 162). Ga iets
achteruit als u te dicht bij het onderwerp bent en probeer het opnieuw.
Soms knipperen meerdere AF-punten tegelijk.
In dat geval is op al deze AF-punten scherpgesteld. Zolang het AF-punt dat
op het gewenste onderwerp is gericht knippert, kunt u de opname maken.
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden (Het
focusbevestigingslampje <o> brandt ook niet).
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een
bewegend onderwerp (Het focusbevestigingslampje <o > brandt
niet). Zolang de pieptoon klinkt, kunt u de ontspanknop volledig
indrukken om een opname te maken van een bewegend onderwerp.
Het onderwerp wordt niet scherpgesteld als u de ontspanknop half indrukt.
Wanneer de focusinstellingsknop op het objectief op <MF>
(handmatige scherpstelling) staat, stelt de camera niet scherp. Stel
de focusinstellingsknop in op <AF>.
De flitser komt te voorschijn bij daglicht.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser te voorschijn komen
om scherpe schaduwen op het onderwerp te voorkomen.
Bij slecht licht flitst de ingebouwde flitser verschillende keren.
Door de ontspanknop half in te drukken, flitst de flitser mogelijk meerdere
keren en kan beter automatisch worden scherpgesteld. Dit wordt AF-hulplicht
genoemd. Dit werkt goed tot op ongeveer 4 meter afstand van het onderwerp.
De opname is donker, ook al is de flitser gebruikt.
Het onderwerp was te ver weg. Het onderwerp moet zich binnen
5 meter van de camera bevinden.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de foto is
onnatuurlijk donker.
Het onderwerp bevond zich te dicht bij het objectief en het objectief heeft
een schaduw veroorzaakt. Het onderwerp moet minstens 1 meter van de
camera verwijderd zijn. Als een zonnekap op het objectief is bevestigd,
moet deze worden verwijderd voordat u een opname maakt met flitser.
Veelgestelde vragen
46
Positioneer het onderwerp links of rechts, afhankelijk van de gehele
opname, om te zorgen voor een gebalanceerde achtergrond en een
goed perspectief.
In de modus <1> (Automatisch) drukt u de ontspanknop half in om
scherp te stellen op een niet-bewegend onderwerp. De scherpstelling
wordt vergrendeld. U kunt de compositie vervolgens opnieuw bepalen
en de ontspanknop volledig indrukken om de opname te maken. Dit
heet focusvergrendeling. Focusvergrendeling is ook mogelijk in andere
basismodi (behalve <5> Sport).
Als het onderwerp tijdens of na het scherpstellen in de modus <1>
(Automatisch) beweegt en de afstand tot de camera verandert, treedt
AI Servo AF in werking om voortdurend scherp te stellen op het
onderwerp. Zolang u het AF-punt op het onderwerp blijft richten terwijl
u de ontspanknop half indrukt, wordt voortdurend scherpgesteld. Druk
de ontspanknop volledig in om de opname te maken.
1 Volautomatische technieken
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
47
De modus <2> (Portret) maakt de achtergrond onscherp, zodat
personen duidelijker naar voren komt. Ook worden de huidtinten en het
haar zachter gemaakt dan in modus <1> (Automatisch).
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond,
hoe beter.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruit ziet. Het onderwerp steekt ook beter af
tegen een effen, donkere achtergrond.
Gebruik een teleobjectief.
Als u over een zoomobjectief beschikt, kunt u de telezijde gebruiken
om het frame te vullen met het onderwerp vanaf het middel. Kom
indien nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht rood knippert.
2 Portretfoto's maken
Opnametips
Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kunt u continu-opnamen maken
van verschillende poses en gelaatsuitdrukkingen. (maximaal circa
3 opnamen per seconde)
Indien noodzakelijk komt de ingebouwde flitser automatisch te
voorschijn.
48
Gebruik de modus <3> (Landschap) voor panoramafoto's en
opnamen in de avond of om alles van dichtbij tot veraf scherp te stellen.
Groene en blauwe kleuren zijn levendiger en scherper dan bij <1>
(Automatisch).
Gebruik de groothoekzijde wanneer u een zoomobjectief
gebruikt.
Gebruik de groothoekzijde wanneer u een zoomobjectief gebruikt.
Met de groothoekzijde wordt beter scherpgesteld op onderwerpen
die dichtbij of ver weg zijn dan met de telezijde. Het geeft
landschappen ook meer breedte.
's Avonds opnamen maken.
De modus Landschap is ook erg geschikt
voor opnamen in de avonduren omdat de
ingebouwde flitser is uitgeschakeld. Gebruik
een statief om bewegingsonscherpte te
voorkomen. Als u 's avonds een opname van
een persoon wilt maken, zet u het
programmakeuzewiel op <6> (Nacht portret)
en gebruikt u een statief. (pag. 51).
3 Landschapsfoto's maken
Opnametips
49
Wanneer u bloemen of kleine onderwerpen van dichtbij wilt
fotograferen, gebruikt u hiervoor de modus <4> (Close-up). Gebruik
een macro-objectief (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen
veel groter te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Bloemen en dergelijke steken beter af tegen een eenvoudige achtergrond.
Nader het onder onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van het objectief.
Sommige objectieven hebben indicaties, zoals <40.25m>.
De minimale scherpstelafstand van het objectief wordt gemeten
vanaf de <V> (scherpstelvlakmarkering) op de camera tot het
onderwerp. Als u te dicht bij het onderwerp staat, knippert het
focusbevestigingslampje <o>.
Bij slechte lichtomstandigheden gaat de ingebouwde flitser af. Als u te dicht
bij het onderwerp staat en de onderzijde van de opname er donker uitziet,
dient u de afstand tussen u en het onderwerp te vergroten.
Gebruik bij een zoomobjectief de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomobjectief de
telezijde gebruikt.
4 Close-ups maken
Opnametips
50
Gebruik de modus <5> (Sport) voor het fotograferen van een
bewegend onderwerp, bijvoorbeeld een rennend kind of een rijdende
auto.
Gebruik een teleobjectief.
Het gebruik van een teleobjectief wordt aanbevolen omdat u
hiermee op grote afstand kunt fotograferen.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt op het onderwerp en druk de
ontspanknop vervolgens half in om automatisch scherp te stellen.
Tijdens het automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon
horen. Als niet kan worden scherpgesteld, gaat het
focusbevestigingslampje <o> knipperen.
Druk de ontspanknop volledig in om de opname te maken. Als u de
ontspanknop ingedrukt houdt, worden continu-opnamen (maximaal circa
3 opnamen per seconde) en automatisch scherpstellen geactiveerd.
5
Foto's maken van bewegende onderwerpen
Opnametips
Bij slecht licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is, knippert
de weergave van de sluitertijd in de linkeronderhoek. Houd de camera stil
en maak de opname.
51
Gebruik de modus <6> (Nacht portret) als u 's avonds iemand wilt
fotograferen en een natuurlijk uitziende belichting in de achtergrond wilt
hebben.
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Als u een zoomobjectief gebruikt, gebruik dan de groothoekzijde om
in het donker een panorama-effect te verkrijgen. Gebruik een statief
om bewegingsonscherpte te voorkomen.
De persoon moet zich binnen 5 meter van de camera bevinden.
Bij slecht licht gaat de ingebouwde flitser automatisch af voor een
goede belichting van de persoon. De effectieve afstand van de
ingebouwde flitser is 5 meter van de camera.
Maak ook opnamen met <1> (Automatisch).
Omdat bewegingsonscherpte vaker voorkomt bij avondopnamen,
wordt aanbevolen om tevens te fotograferen met <1>
(Automatisch).
6 's Avonds portretfoto's maken
Opnametips
Laat het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u ook de zelfontspanner gebruikt, knippert het lampje van de
zelfontspanner nadat de opname is gemaakt.
52
Op plaatsen waar het gebruik van een flitser niet is toegestaan, gebruikt
u de modus <7> (Flitser uit). Deze modus is ook geschikt wanneer
u opnamen maakt bij kaarslicht en u het effect van de kaarsen wilt
vastleggen.
Als de nummerweergave in de zoeker knippert, dient u ervoor
te zorgen dat bewegingsonscherpte wordt voorkomen.
Bij slecht licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de weergave van de sluitertijd. Houd de camera stil of
gebruik een statief. Als u een zoomobjectief gebruikt, gebruik dan
de groothoekzijde om te voorkomen dat de opname onscherp wordt
doordat de camera wordt bewogen.
Portretopnamen maken zonder flitser.
Bij slecht licht moet de persoon niet bewegen totdat de foto is
genomen. Als de persoon beweegt tijdens de belichting, kan hij of zij
onscherp op de foto komen te staan.
7 De flitser uitschakelen
Opnametips
53
1
Druk op de knop <Yij>.
2
Selecteer de juiste instelling voor de zelfontspanner.
Druk op de toets <
U
> om de gewenste
instelling voor de zelfontspanner te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
: zelfontspanner: 10 seconden
l:
zelfontspanner: 2 seconden
N (pag. 94)
q:
zelfontspanner: 10 seconden en continu-opnamen
Druk op de toets
<
V
>
om het aantal
opnamen in te stellen (2 - 10) dat u met
de zelfontspanner wilt maken.
3
Maak de opname.
Stel scherp op het onderwerp en druk
de ontspanknop helemaal in.
X
U kunt de zelfontspanner in de gaten
houden door middel van het bijbehorende
lampje, de pieptoon en de aftelweergave
(in seconden) op het LCD-scherm.
X
Twee seconden voordat de opname wordt
gemaakt, blijft het lampje van de zelfontspanner
branden en klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Bij <q> wordt het interval tussen de opnamen mogelijk verlengd. Dit is
afhankelijk van de opnamekwaliteit en de flitser.
Nadat u opnamen met de zelfontspanner hebt gemaakt, dient u te controleren
of de scherpstelling en de belichtingstijd van de opnamen juist zijn (pag. 54).
Als u niet door de zoeker kijkt bij het indrukken van de ontspanknop, bevestig
dan de oculairdop (pag. 165). Als er licht in de zoeker komt bij het indrukken
van de ontspanknop, kan dit een negatief effect hebben op de belichting.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf maakt, vergrendelt u de scherpstelling (pag. 46)
op een onderwerp dat zich ongeveer op dezelfde afstand bevindt als u tijdens de opname.
Druk op de knop <Yij> om de zelfontspanner uit te schakelen nadat
het aftellen is begonnen.
54
Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt
weergeven. Zie pagina 123 voor meer informatie over weergavemethoden.
1
Geef de opname weer.
Als u op de knop <x>
d
rukt, wordt
de opname weergegeven die het
laatst is gemaakt.
2
Selecteer de opname.
Druk op de toets <Y> als u de laatste
opname als eerste wilt weergeven.
Druk op de toets
<Z>
als u de eerste
(oudste) opname als eerste wilt weergeven.
Druk op de knop <B> om het
weergaveformaat te wijzigen.
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <
x
> om de opnameweergave
te beëindigen en om terug te gaan naar de
weergave met opname-instellingen.
x Opnamen weergeven
Weergave van
één opname
Histogramweergave
Weergave van één opname
en de opnamekwaliteit
Weergave met opname-informatie
55
3
Geavanceerde
opnametechnieken
Om mislukte opnamen te voorkomen worden in
de basismodi de meeste functies automatisch
ingesteld. Deze kunnen niet worden gewijzigd. In
de <d> modus (AE-programma) kunt u diverse
functies instellen en creatievere opnamen maken.
In de <d> modus (AE-programma) stelt de camera
de sluitertijd en het diafragma automatisch in om
de standaardbelichting te verkrijgen.
Het verschil tussen de basismodi en <d> wordt uitgelegd
op pagina 170.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
56
Om een goede belichting te verkrijgen, stelt de camera de belichting
(sluitertijd en diafragma) automatisch in. Dit heet AE-programma.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <
d>.
2
Maak de opname.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp.
X De automatisch ingestelde
belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt in de zoeker
weergegeven.
Druk de ontspanknop helemaal in.
Wijzig de ISO-waarde en gebruik de ingebouwde flitser.
Om het belichtingsniveau af te stemmen op het onderwerp, kunt u
de ISO-waarde wijzigen (pag. 57) of de ingebouwde flitser gebruiken
(pag. 58). In de modus <d> gaat de ingebouwde flitser niet
automatisch af. Bij slecht licht drukt u daarom op de flitserknop <I>
om de flitser omhoog te klappen.
Het programma kan worden aangepast. (Programmakeuze)
Nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt, draait u aan het
instelwiel <6> om de combinatie van sluitertijd- en diafragma-
instelling (programma) te wijzigen. Nadat u de opname hebt
gemaakt, wordt de programmakeuze geannuleerd.
Programmakeuze is niet mogelijk wanneer u de flitser gebruikt.
d: AE-programma
Opnametips
Wanneer u bij zeer slecht of fel licht de ontspanknop half
indrukt, knipperen de waarden voor de sluitertijd en het
diafragma (zie afbeelding). Verhoog bij slecht licht
(30" 3.5) de ISO-waarde (pag. 57) of gebruik de flitser
(pag. 58). Verlaag de ISO-waarde bij fel licht (4000 22).
57
Stel de ISO-waarde (lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt
de ISO-waarde automatisch ingesteld.
1
Druk op de knop <Z>. (9)
X [ISO snelheid] wordt weergegeven.
2
Selecteer de ISO-waarde.
Draai aan het instelwiel <6> of
druk op de toets <V> om de
ISO-waarde te selecteren.
U kunt de ISO-waarde ook in de
zoeker bekijken terwijl u aan het
instelwiel <6> draait.
Richtlijnen voor de ISO-waarde
De modus Auto ISO
In deze modus wordt de ISO-waarde automatisch ingesteld tussen
ISO 100 - 800, zodat deze op de opnamemodus en het belichtingsniveau
is afgestemd. Bij flitsbelichting en <
a
> (handmatige belichting) wordt
ISO 400 ingesteld. Als u de ontspanknop half indrukt, wordt de
automatisch ingestelde ISO-waarde in de zoeker en op het LCD-scherm
weergegeven.
Z: De ISO-waarde wijzigenN
ISO-waarde Normaal (geen flitser) Flitsbereik
100/200 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-waarde, des te
groter het flitserbereik (pag. 58).
400/800 Bewolkt, avond
1600 Avond of donker, binnen
Als u een hoge ISO-waarde gebruikt of opnamen maakt bij hoge temperaturen,
kunnen de opnamen er korreliger uitzien. Lange belichtingstijden kunnen ook
afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
58
Als u binnen bent of te maken hebt met slecht licht of tegenlicht, kunt u
de ingebouwde flitser omhoog klappen en op de ontspanknop drukken
om opnamen met de flitser te maken. In de modus <d> wordt de
sluitertijd (1/60 sec. - 1/200 sec.) automatisch ingesteld om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
1
Druk op de knop <D>.
In de creatieve modi kunt u altijd op
de knop <D> drukken om opnamen
met de flitser te maken.
Terwijl de flitser wordt opgeladen,
wordt in de zoeker "DbuSY" en op
het LCD-scherm [BUSYD]
weergegeven.
2
Druk de ontspanknop half in.
Controleer links onderin de zoeker of
het pictogram <D> oplicht.
3
Maak de opname.
De flitser gaat af zodra is
scherpgesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt.
Effectief flitsbereik [circa in meter]
D De ingebouwde flitser gebruiken
ISO-waarde
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS / II
Groothoek: 18 mm Tele: 55 mm
100 1 - 3,7 1 - 2,3
200 1 - 5,3 1 - 3,3
400/Auto 1 - 7,4 1 - 4,6
800 1 - 10,5 1 - 6,6
1600 1 - 14,9 1 - 9,3
59
D De ingebouwde flitser gebruiken
Verhoog de ISO-waarde als het onderwerp ver weg is.
Door de ISO-waarde te verhogen kunt u het flitsbereik vergroten.
Verlaag de ISO-waarde bij fel licht.
Verlaag de ISO-waarde als de belichtingsinstelling in de zoeker knippert.
Verwijder de lenskap en bewaar een afstand van minstens
1 meter van het onderwerp.
Als de lenskap is bevestigd of u te dicht bij het onderwerp staat, valt
het onderste gedeelte van de opname mogelijk donker uit.
Controleer bij belangrijke opnamen op het LCD-scherm of de
flitsbelichting er goed uit ziet (niet donker onderaan).
Rode ogen kunnen worden geminimaliseerd door een rode-ogenreductielamp te
gebruiken voordat u een opname met de flitser maakt. Rode-ogenreductie kan in
iedere opnamemodus worden ingesteld, behalve in <
3
>, <
7
> en <
5
>.
Selecteer op het tabblad [1]
[R.ogen Aan/Uit] en druk op <0>.
Selecteer [Aan] en druk vervolgens
op <0>.
Als u de ontspanknop half indrukt
wanneer u opnamen maakt met de
flitser, gaat de rode-ogenreductielamp
branden. Wanneer u vervolgens de
ontspanknop helemaal indrukt, wordt
de opname gemaakt.
Opnametips
3 Roge-ogenreductie gebruiken
Rode-ogenreductie is het meest effectief als het onderwerp in de
rode-ogenreductielamp kijkt in een goed verlichte ruimte of wanneer
u het onderwerp dichter nadert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt de zoekerweergave
onderaan geleidelijk uitgeschakeld. Voor het beste resultaat maakt
u de opname nadat deze weergave is uitgeschakeld.
De effectiviteit van de rode-ogenreductie is afhankelijk van het onderwerp.
60
U kunt de AF-modus aanpassen aan verschillende onderwerpen zoals
groepsfoto's, dieren en sport.
1
Druk op de knop <ZE>.
X [AF Mode] wordt weergegeven.
2
Selecteer de AF-modus.
Druk op de toets <U> om de
AF-modus te selecteren, en
vervolgens op <0>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp en
druk de ontspanknop half in. De
camera stelt vervolgens automatisch
scherp in de geselecteerde AF-modus.
De beste AF-modus selecteren
X (1-beeld AF)
Geschikt voor alle onderwerpen. Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp. U kunt de
compositie ook opnieuw bepalen.
9 (AI Focus AF)
Geschikt als u niet kunt kiezen tussen 1-beeld AF of AI Servo AF.
Afhankelijk van de mate van beweging van het onderwerp schakelt
de camera automatisch naar 1-beeld AF of AI Servo AF.
* Als de camera in de modus AI SERVO AF heeft scherpgesteld, klinkt er een
zachte pieptoon. Het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker gaat niet
branden.
* AI staat voor kunstmatige intelligentie (Artificial Intelligence).
Z (AI Servo AF)
Geschikt voor bewegende onderwerpen. Als u de ontspanknop half
ingedrukt houdt, worden de scherpstellings- en belichtingsinstelling
voortdurend aangepast.
* Zelfs als de camera heeft scherpgesteld, klinkt er geen pieptoon. Ook gaat
het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker niet branden.
E: De AF-modus wijzigenN
61
In de basismodi zijn alle AF-punten actief. In principe wordt
scherpgesteld op het AF-punt in het dichtstbijzijnde onderwerp. Daarom
stelt de camera niet altijd op het gewenste onderwerp scherp.
In de modi <d> (AE-programma), <s>, <f> en <a> kunt u een
AF-punt selecteren waarop u wilt scherpstellen.
1
Druk op de knop <S>. (9)
X Het geselecteerde AF-punt wordt op
het LCD-scherm en in de zoeker
aangegeven.
Als alle AF-punten oplichten, wordt
automatische AF-puntselectie
ingeschakeld.
2
Selecteer het AF-punt.
Druk op de toets <S> om het
AF-punt te selecteren.
Als u in de zoeker kijkt, kunt u het
AF-punt selecteren door aan het
instelwiel <6> te draaien totdat het
gewenste AF-punt rood knippert.
Wanneer u op <0> drukt, wordt er
geschakeld tussen het middelste
AF-punt en automatische
AF-puntselectie.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het geselecteerde AF-punt op
het onderwerp en druk de
ontspanknop half in om scherp te
stellen.
S
Het AF-punt selecterenN
S Het AF-punt selecterenN
62
Als u van dichtbij een portret wilt maken, gebruikt u 1-beeld AF
en stelt u scherp op de ogen.
Als u eerst op de ogen scherpstelt, kunt u de compositie vervolgens
opnieuw bepalen terwijl het gezicht scherp blijft.
Als het moeilijk is om scherp te stellen, selecteert en gebruikt
u het middelste AF-punt.
Van de zeven AF-punten kunt u het beste scherpstellen met het
middelste AF-punt.
Stel de camera in op automatische AF-puntselectie en AI Servo
AF om gemakkelijker op een bewegend onderwerp te kunnen
scherpstellen.
Gebruik eerst het middelste AF-punt om scherp te stellen. Als het
onderwerp van het middelste AF-punt af beweegt, blijven de overige
AF-punten het onderwerp automatisch volgen.
1
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <MF>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door de focusring op het
objectief te draaien totdat u het
onderwerp scherp in de zoeker ziet.
Opnametips
Handmatig scherpstellen
Focusring
Als u bij handmatige scherpstelling de ontspanknop half indrukt, knippert
het AF-punt waarop wordt scherpgesteld gedurende korte tijd en licht het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker op.
<AF> staat voor Auto Focus, of automatische scherpstelling. <MF> staat
voor Manual Focus, of handmatige scherpstelling.
63
U kunt maximaal 3 opnamen per seconde maken. Deze functie kunt u
gebruiken als uw kind naar u toe rent en u de verschillende
gezichtsuitdrukkingen wilt vastleggen.
1
Druk op de knop <Yij>.
2
Selecteer <i>.
Druk op de toets <
U
> om <
i
> te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
De snelheid waarmee continu-opnamen
worden gemaakt varieert, afhankelijk van
de ingestelde opnamekwaliteit (pag. 64)
.
JPEG :
Max. circa 3 opnamen per seconde.
1 :
Max. circa 1,5 opname per seconde.
1+73:
Max. circa 1,5 opname per seconde.
3
Maak de opname.
De camera maakt voortdurend
opnamen terwijl u de ontspanknop
volledig ingedrukt houdt.
Stel ook de AF-modus in die bij het onderwerp past.
Voor een bewegend onderwerp
Als Al Servo AF is ingesteld, wordt er tijdens continu-opnamen
voortdurend scherpgesteld.
Voor niet-bewegende onderwerpen
Als 1-beeld AF is ingesteld, stelt de camera tijdens continu-
opnamen slechts eenmaal scherp.
U kunt ook de flitser gebruiken.
Aangezien de flitser tijd nodig heeft om op te laden, worden de
continu-opnamen minder snel achter elkaar gemaakt.
i Continu-opnamenN
Opnametips
Wanneer [
Hoge ISO-ruisreductie
] (pag. 155) in het menu [
7 Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn)
] is ingesteld op [
1: Aan
], zijn continu-opnamen niet mogelijk.
In de modus AI Servo AF neemt de snelheid van continu-opnamen mogelijk
enigszins af, afhankelijk van het onderwerp en het gebruikte objectief.
64
U kunt het aantal pixels (circa 10,1 of 5,3 of 2,5 megapixels) en de
opnamekwaliteit selecteren.
1
Selecteer [Kwaliteit].
Selecteer [Kwaliteit] op het tabblad
[1] en druk vervolgens op <0>.
X [Kwaliteit] wordt weergegeven.
2
Selecteer de opnamekwaliteit.
Het respectieve aantal megapixels (
***M
),
het beeldformaat in pixels (
****x****
) en het
maximumaantal opnamen
[***]
worden
weergegeven. Selecteer de gewenste
kwaliteit en druk op <
0
>.
In de basismodi worden
1
en
1+73
niet als optie weergegeven.
U kunt onafhankelijk van de
basismodi en creatieve modi een
andere opnamekwaliteit instellen.
* Gebaseerd op de testnormen van Canon met een kaart van 2 GB,
ISO 100 en Picture Style Standaard.
*
De bestandsgrootte, het maximumaantal opnamen en de maximale opnamereeks
variëren afhankelijk van het onderwerp, het merk van de geheugenkaart, de
ISO-waarde, persoonlijke voorkeuzen en andere instellingen.
* Afhankelijk van de opnamekwaliteit (pag. 63) varieert de snelheid
waarmee continu-opnamen worden gemaakt.
3
De opnamekwaliteit instellen
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit
Kwaliteit Pixels
Bestandsgrootte
(circa in MB)
Maximumaant
al opnamen
Maximale
opnamereeks
73
Hoge
kwaliteit
JPEG
Circa 10,1
megapixels (10 M)
3,8 514 514
83 2,0 982 982
74
Gemiddelde
kwaliteit
Circa 5,3
megapixels (5,3 M)
2,3 859 859
84 1,2 1630 1630
76
Lage
kwaliteit
Circa 2,5
megapixels (2,5 M)
1,3 1474 1474
86 0,7 2816 2816
1
Hoge kwaliteit
Circa 10,1
megapixels (10 M)
9,8 199 5
1
+
73 9,8+3,8 143 4
65
3 De opnamekwaliteit instellen
Ik wil de kwaliteit selecteren die bij het papierformaat past waarop ik wil afdrukken.
Raadpleeg het diagram links bij het
kiezen van de opnamekwaliteit. Als
u de opname wilt bijsnijden, wordt het
aanbevolen een hogere kwaliteit
(meer pixels) te selecteren, zoals 73,
83, 1 of 1+73.
Wat is het verschil tussen
7 en 8?
Dit geeft een andere opnamekwaliteit aan als gevolg van een
andere compressie. Zelfs met hetzelfde aantal pixels heeft de
opname die met 7 is gemaakt een hogere opnamekwaliteit.
Als 8 is geselecteerd, is de opnamekwaliteit iets lager, maar
kunnen er meer opnames op de kaart worden opgeslagen.
Ik heb meer opnamen gemaakt dan het aangegeven
maximumaantal opnamen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer
opnamen maken dan is aangegeven. Maar het is ook mogelijk dat
u minder opnamen kunt maken dan is aangegeven. Het
aangegeven maximumaantal opnamen is slechts een schatting.
Geeft de camera de maximale opnamereeks weer?
De maximale opnamereeks wordt weergegeven aan de rechterkant van de
zoeker. Aangezien de indicator slechts één cijfer weergeeft (0 - 9), wordt elk
getal dat hoger is dan 9 weergegeven als "
9
." Houd er rekening mee dat dit
getal ook wordt weergegeven als er geen kaart in de camera is geplaatst. Pas
op dat u geen opnamen maakt als er zich geen kaart in de camera bevindt.
Wanneer moet ik de modus 1 gebruiken?
1-opnamen moeten worden bewerkt met de computer.
Raadpleeg "Informatie over 1" en "Informatie over 1+73"
op de volgende pagina voor meer informatie.
Andere opnamen dan 1-opnamen zijn van het type JPEG, dat
veelal wordt gebruikt door digitale camera's.
Veelgestelde vragen
76
86
Papierformaat
A3 (42,0 x 29,7 cm)
73
83
1
1
+73
A4 (29,7 x 21 cm)
74
84
17,8 x 12,7 cm
14,8 x 10 cm
3 De opnamekwaliteit instellen
66
1-opnamen zijn onbewerkte opnamegegevens die nog moeten
worden omgezet in 73 of andere afbeeldingen. Hoewel voor het
weergeven van 1-opnamen op de computer software als Digital
Photo Professional (meegeleverd) nodig is, kunnen op 1-opnamen
erg eenvoudig bewerkingen worden toegepast die bij andere soorten
opnamen niet mogelijk zijn. 1 is effectief als u creatieve opnamen wilt
maken of opnamen wilt maken van een belangrijk onderwerp.
U kunt met de meegeleverde software bijvoorbeeld verschillende versies van
een
1
-opname maken door een andere Picture Style toe te passen. Ook
kunt u, als u een opname hebt gemaakt met de verkeerde witbalans (pag. 90),
de witbalans wijzigen zonder dat de opnamekwaliteit achteruit gaat.
Voor 1-opnamen kunt u geen DPOF-afdruktaken gebruiken
en u kunt deze opnamen niet rechtstreeks afdrukken.
1
+
73
wordt er door slechts één opname te maken zowel een
1
- als
73
-opname opgeslagen. De twee opnamen worden opgeslagen op
de kaart. Aangezien de
73
-opname als verwerkte opname wordt opgeslagen,
kunt deze direct afdrukken of op een computer bekijken zonder dat u de
meegeleverde software nodig hebt. Met
1
+
73
worden de twee opnamen
met hetzelfde bestandsnummer en in dezelfde map opgeslagen. U kunt ze van
elkaar onderscheiden door het afbeeldingstype of de extensie. De extensie voor
1
-opnamen is "CR2" en de extensie voor
73
-opnamen is "JPG."
Informatie over 1
Informatie over 1+73
Bestandsnummer
Bestandsextensie
0001 . JPG
0001 . CR2
1 opname
73 opname
Auto Helderheid Optimalisatie (pag. 156) werkt niet bij
1
- en
1
+
73
-opnamen.
67
Door een Picture Style te selecteren, kunt u de gewenste opname-
effecten verkrijgen die passen bij uw fotografische expressie of bij het
onderwerp.
1
Druk op de knop <XA>.
X [Beeldstijl] wordt weergegeven.
2
Selecteer een Picture Style.
Druk op de toets <V> om de
Picture Style te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De opname wordt gemaakt
met de geselecteerde Picture Style.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een algemene
Picture Style die geschikt is voor de meeste opnameomstandigheden.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. Het beeld ziet er redelijk scherp en
helder uit. Gebruik deze instelling voor close-ups van vrouwen en
kinderen. Deze Picture Style wordt ook automatisch geselecteerd
wanneer u het programmakeuzewiel instelt op <2>.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 83), kunt u de huidskleurtint
aanpassen.
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en heldere
beelden. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen. Deze Picture Style wordt ook automatisch
geselecteerd wanneer u het programmakeuzewiel instelt op <3>.
A
Een Picture Style selecteren
N
Picture Style-effecten
A Een Picture Style selecterenN
68
S Neutraal
Deze instelling is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen te bewerken met de computer. Voor natuurlijke
kleuren en ingetogen beelden.
U Natuurlijk
Deze instelling is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen te bewerken met de computer. Wanneer het
onderwerp wordt vastgelegd bij een kleurtemperatuur van 5200 K,
wordt de kleur colorimetrisch aangepast aan de kleur van het
onderwerp. De foto is mat en ingetogen.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt voor Picture Styles zoals [Portret] en [Landschap] uw eigen
instellingen vastleggen (pag. 85). Als de Picture Styles Gebruiker
1-3 niet worden aangepast, hebben ze dezelfde instellingen als de
Picture Style Standaard.
Anders dan bij 1-opnamen, kan de zwart-witopname niet worden
teruggezet naar kleur. Als u later opnamen in kleur wilt maken, dient
u ervoor te zorgen dat de instelling [Monochroom] is geannuleerd.
Wanneer [Monochroom] is geselecteerd, wordt <0> weergegeven
in de zoeker.
69
4
Meer geavanceerde
technieken
In dit hoofdstuk wordt verder geborduurd op het vorige hoofdstuk en
leest u op welke manieren u nog meer creatief kunt fotograferen.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt uitgelegd
hoe u de modi <s> <f> <a> <8> op het
programmakeuzewiel kunt gebruiken. Op <8> na
kunnen alle opnamemodi worden gebruikt in combinatie
met de functies die zijn besproken in hoofdstuk 3.
In het tweede gedeelte van dit hoofdstuk, dat begint met "De
lichtmeetmethode wijzigen", wordt uitgelegd hoe de belichting
en Picture Styles kunnen worden aangepast. Alle functies die
in dit hoofdstuk worden besproken, kunnen ook worden
gebruikt met de modus <
d
> (AE-programma) uit hoofdstuk 3.
De instelwielwijzer < > wordt samen
met de sluitertijd, het diafragma of de
waarde voor belichtingscompensatie
weergegeven en geeft aan dat u het
instelwiel <6> kunt draaien om de
betreffende instelling aan te passen.
De instelwielwijzer
70
Met de modus <
s
> (automatische belichting met sluiterprioriteit) op het
programmakeuzewiel kunt u de actie óf bevriezen óf onscherp maken.
* <s> staat voor tijdwaarde (Time value).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Zie "Opnametips" voor advies over
het instellen van de sluitertijd.
Als u het instelwiel <6> naar rechts
draait, stelt u een kortere sluitertijd in.
Als u de knop naar links draait, stelt
u een langere sluitertijd in.
3
Maak de opname.
Wanneer u scherpstelt en de
ontspanknop volledig indrukt, wordt
de opname gemaakt met de
geselecteerde sluitertijd.
s
:
Actiefoto's
Bevroren actie
(korte sluitertijd)
Onscherpe actie
(lange sluitertijd)
De sluitertijd
Op het LCD-scherm wordt de sluitertijd als een breuk weergegeven. In de
zoeker wordt echter alleen de noemer weergegeven. Verder betekent
"
0"5
" een sluitertijd van 0,5 seconden en "
15"
" een sluitertijd van 15 seconden.
71
s: Actiefoto's
Een actie of bewegend onderwerp bevriezen.
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en 1/500 seconde.
Een rennend kind of dier onscherp maken, zodat de indruk
wordt gewekt dat het onderwerp snel beweegt.
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en
1/30 seconde. Volg het bewegende onderwerp met de zoeker en
druk de ontspanknop in om de opname te maken. Wanneer u
gebruikmaakt van een teleobjectief dient u dit goed vast te houden,
zodat de camera niet wordt bewogen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken.
Gebruik een lange sluitertijd van 1/15 seconde of langer. Gebruik
een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Stel de sluitertijd zo in dat de diafragmawaarde niet knippert in de zoeker.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de sluitertijd
wijzigt terwijl het diafragma wordt weergegeven, wordt de
diafragmawaarde ook gewijzigd. Op die manier wordt
dezelfde belichting (hoeveelheid licht die op de beeldsensor
valt) gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
diafragmabereik overschrijdt, knippert de diafragmawaarde
om aan te geven dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen
.
Bij onderbelichting knippert de laagste diafragmawaarde. Als dit
gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om een langere
sluitertijd in te stellen of verhoogt u de ISO-waarde.
Bij overbelichting knippert de hoogste diafragmawaarde. Als dit
gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar rechts om een kortere
sluitertijd in te stellen of verlaagt u de ISO-waarde.
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen zo ingesteld dat dit
overeenkomt met het automatisch ingestelde diafragma (automatische flitsbelichting).
De flitssynchronisatietijd kan worden ingesteld van 1/200 tot 30 seconden.
Opnametips
De ingebouwde flitser gebruiken
72
Om een onscherpe achtergrond te verkrijgen of om onderwerpen die
dichtbij of ver weg zijn scherp te krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in
op <
f
> (automatische belichting met diafragmaprioriteit). Zo kunt u de
scherptediepte (bereik van een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
*<f> staat voor de diafragmawaarde (Aperture value). Dit is de grootte van de
diafragmaopening binnenin het objectief.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Hoe hoger het diafragma, hoe scherper
de foto bij een bredere scherptediepte.
U stelt een hoger f-nummer in als
u het instelwiel <6> naar rechts
draait en een lager f-nummer in als
u het instelwiel naar links draait.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De opname wordt gemaakt
met het geselecteerde diafragma.
f
:
De scherptediepte wijzigen
Onscherpe achtergrond
(met een grote diafragmaopening)
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een kleine diafragmaopening)
De diafragmawaarde
Hoe groter het f/getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt "
00
" weergegeven als diafragmawaarde.
73
f: De scherptediepte wijzigen
Houd er rekening mee dat wanneer u een kleiner diafragma
gebruikt er bij slechte lichtomstandigheden
bewegingsonscherpte kan voorkomen.
Bij een kleiner diafragma is de sluitertijd langer. Bij slechte
lichtomstandigheden kan de sluitertijd wel 30 seconden bedragen. Verhoog
in zo'n geval de ISO-waarde en houd de camera stil of gebruik een statief.
De scherptediepte hangt niet alleen af van het diafragma, maar
ook van het objectief en de afstand tot het onderwerp.
Aangezien groothoekobjectieven een brede scherptediepte hebben
(d.w.z. een groot bereik aan acceptabele focuswaarden hoger en
lager dan die van het scherpstelpunt), hoeft u geen hoge
diafragmawaarde in te stellen om van voorgrond tot achtergrond een
scherpe opname te krijgen. Een teleobjectief daarentegen heeft een
smalle scherptediepte.
En hoe dichterbij het onderwerp, hoe smaller de scherptediepte.
Een onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een bredere
scherptediepte.
Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd niet
knippert in de zoeker.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en het
diafragma wijzigt terwijl de sluitertijd wordt
weergegeven, wordt de sluitertijd ook gewijzigd.
Op die manier wordt dezelfde belichting
(hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
sluitertijdbereik overschrijdt, knippert de sluitertijd om
aan te geven dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen
.
Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van 30 seconden (30").
Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om een
lagere diafragmawaarde in te stellen of verhoogt u de ISO-waarde.
Bij overbelichting knippert de sluitertijd van 1/4000 seconde (4000).
Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om een
hogere diafragmawaarde in te stellen of verlaagt u de ISO-waarde.
Opnametips
f: De scherptediepte wijzigen
74
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch zo ingesteld dat dit met het ingestelde diafragma
overeenkomt (automatische flitsbelichting). De sluitertijd wordt
automatisch ingesteld tussen 1/200 en 30 seconden. zodat die bij
de helderheid van de omgeving past.
Bij slechte lichtomstandigheden wordt het hoofdonderwerp belicht
met de automatische flitser. De achtergrond wordt belicht met de
automatisch ingestelde langere sluitertijd. Zowel het onderwerp als
de achtergrond zien er goed belicht uit (automatische lange
flitssynchronisatietijd). Wanneer u de camera in de hand houdt, dient
u deze goed stil te houden, zodat de camera niet wordt bewogen.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Om een lage synchronisatiesnelheid te voorkomen, selecteert u in het
menu [7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie
[Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus] (pag. 154) en stelt u die
in op [1: 1/200sec. (vast)].
Druk op de scherptedieptecontroleknop
om het huidige diafragma-instelling te
selecteren. U kunt de scherptediepte
(bereik van de acceptabele
scherpstelling) controleren door de
zoeker.
De ingebouwde flitser gebruiken
Controle van de scherptediepteN
Wanneer de scherptediepte moeilijk kan worden vastgesteld, dient u eerst het
laagste f-nummer in te stellen. Houd vervolgens de
scherptedieptecontroleknop ingedrukt en draai terwijl u door de zoeker kijkt
het instelwiel <
6
> naar rechts. Naarmate het diafragma kleiner wordt,
wordt de zoeker donkerder. U kunt ook zien hoe de scherptediepte toeneemt.
75
U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma naar wens instellen. Bij gebruik
van de flitser wordt de flitsbelichting automatisch zodanig ingesteld, dat
deze overeenkomt met het ingestelde diafragma. De flitssynchronisatietijd
kan worden ingesteld van 1/200 tot 1/30 seconde of op bulb.
* <a> staat voor handmatig (Manual).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <a>.
2
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen.
Houd de knop <
O
> ingedrukt en draai aan het
instelwiel <
6
> om het diafragma in te stellen.
3
Stel de belichting in en maak de
opname.
Op de indicator voor het belichtingsniveau
in de zoeker wordt het belichtingsniveau
aangegeven tot ±2 stops vanaf de
standaardbelichtingsmarkering in het
midden. De belichtingsniveaumarkering
verschuift wanneer u de sluitertijd en het
diafragma wijzigt. U kunt zelf bepalen
welk belichtingsniveau u instelt.
Bij stap 2 draait u het instelwiel <
6
> naar links om <
BULB
> in te stellen. Bij
bulb-belichting blijft de sluiter geopend zolang u de ontspanknop ingedrukt
houdt. U kunt bulb-belichting onder andere gebruiken voor het fotograferen van
vuurwerk. De verstreken belichtingstijd wordt op het LCD-scherm weergegeven.
Voor bulb-belichting wordt het gebruik van een afstandsbediening (pag. 164) aanbevolen.
a
:
Handmatige belichting
<
6>
<
O> +
<
6>
Markering belichtingsniveau
Standaardbelichtingsmarkering
Bulb-opnamen
Aangezien bulb-belichting voor meer ruis zorgt dan normaal, ziet de
opname er korrelig uit. U kunt de ruis verminderen door in het menu
[7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [Ruisreductie lange
sluitertijd] (pag. 155) in te stellen op [1: Automatisch] of [2: Aan].
Auto Helderheid Optimalisatie (pag. 156) werkt niet.
76
Er wordt automatisch scherpgesteld op objecten op de voorgrond en op
de achtergrond. Alle AF-punten functioneren om het onderwerp waar te
nemen en het diafragma dat vereist is voor de benodigde
scherptediepte, wordt automatisch ingesteld.
* <8> betekent automatische scherptediepte. In deze modus wordt de
scherptediepte automatisch ingesteld.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <8>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Richt de AF-punten op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in. (0)
Alle onderwerpen die onder de
AF-punten vallen en rood knipperen,
worden scherpgesteld.
3
Maak de opname.
De diafragmawaarde in de zoeker knippert.
De belichting is goed, maar de gewenste scherptediepte kan niet
worden verkregen. Gebruik een groothoekobjectief of ga verder van
het onderwerp afstaan.
De sluitertijd in de zoeker knippert.
Als de sluitertijd "30"" knippert, is het onderwerp onderbelicht.
Verhoog de ISO-waarde. Als de sluitertijd "4000" knippert, is het
onderwerp overbelicht. Verlaag de ISO-waarde.
Er is een lange sluitertijd ingesteld.
Gebruik een statief.
Ik wil de flitser gebruiken.
De flitser kan worden gebruikt, maar dit geeft hetzelfde resultaat als
het gebruik van de modus <d> met flitser. De gewenste
scherptediepte kan niet worden verkregen.
8
:
Automatische scherptediepte AE
Veelgestelde vragen
77
De lichtmeetmethode is de manier waarop de helderheid van het
onderwerp wordt gemeten. Meestal wordt meervlaksmeting aanbevolen.
1
Druk op de knop <WQ>.
X [Lichtmeting] wordt weergegeven.
2
Selecteer de lichtmeetmethode.
Druk op de toets <V> om de
lichtmeetmethode te selecteren en
vervolgens op <0>.
q Meervlaks meting
Dit is een algemene lichtmeetmethode, die geschikt
is voor portretten en zelfs onderwerpen met
tegenlicht. De camera past de belichting
automatisch aan het onderwerp aan. Deze
lichtmeetmethode wordt automatisch ingesteld in
de basismodi.
w Deelmeting
Deze methode is effectief wanneer de achtergrond
veel helderder is dan het onderwerp (bijvoorbeeld
bij tegenlicht). Het grijskleurige gebied in de
afbeelding links is het gebied waar de meting wordt
bepaald om de standaardbelichting te verkrijgen.
e Centrum gew. gemiddeld
De meting wordt bepaald in het midden, waarna
een gemiddelde voor de gehele opname wordt
berekend. Deze meetmethode is voor
geavanceerde gebruikers.
q De lichtmeetmethode wijzigenN
78
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door de
camera is ingesteld, te wijzigen. U kunt het beeld lichter (langere belichting) of
donkerder (kortere belichting) maken.
De belichtingscompensatie-instelling
wordt niet automatisch geannuleerd wanneer u de camera uitschakelt. Zet
de belichtingscompensatie terug op nul nadat u de opname hebt gemaakt.
Stel de belichtingscompensatie in wanneer de belichting (zonder flitser)
anders uitvalt dan gewenst. Deze functie kan worden gebruikt in de
creatieve modi (met uitzondering van <a>).
Lichter maken
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar
rechts. (hogere belichting)
Donkerder maken
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar links.
(lagere belichting)
X Zoals in de afbeelding is te zien,
wordt het belichtingsniveau op het
LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
Houd nadat u de opname hebt
gemaakt de knop <O> ingedrukt
en draai het instelwiel <6> om de
belichtingscompensatie terug te
zetten op nul.
Belichtingscompensatie instellenN
O Belichtingscompensatie instellen
Hogere belichting voor een lichtere opname
Lagere belichting voor een donkerdere opname
Belichting is donker
Opname is lichter dankzij belichtingscompensatie
79
Belichtingscompensatie instellenN
Stel de flitsbelichtingscompensatie in wanneer de belichting van het onderwerp anders
uitvalt dan gewenst. Deze functie werkt ook met externe Speedlites uit de EX-serie.
1
Selecteer [Flitsbel. comp.].
Selecteer [
Flitsbel. comp.
] op tabblad
[
2
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel de waarde voor de
belichtingscompensatie in.
Druk op de toets <
Z
> voor een hogere belichting.
(hogere belichting) Of druk op de toets <
Y
> voor
een lagere belichting. (lagere belichting)
Druk op <
0
> nadat u de waarde voor de
flitsbelichtingscompensatie hebt ingesteld.
Als u de ontspanknop half indrukt, worden het
pictogram <
y
> en de waarde voor de
flitsbelichtingscompensatie weergegeven op
het LCD-scherm en wordt het pictogram <
y
>
in de zoeker weergegeven.
Nadat u een opname hebt gemaakt, voert u stap
2 uit om de waarde voor de
flitsbelichtingscompensatie terug te zetten op nul.
y FlitsbelichtingscompensatieN
Een felle flitsbelichting
Donkerdere opname dankzij flitsbelichtingscompensatie
Wanneer [
Auto Helderheid Optimalisatie
] (pag .156) in het menu [
7
Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn)
] is ingesteld op [
0: Inschakelen
] is het mogelijk dat
belichtingscompensatie en flitsbelichtingscompensatie niet effectief zijn. Stel deze in op
[
1: Uitschakelen
] als u het resultaat van de instelling van de belichtingscompensatie wilt bereiken.
80
Met deze functie gaat belichtingscompensatie een stap verder, doordat
de belichting automatisch wordt gewijzigd voor drie opnamen, zoals
hieronder is weergegeven. U kunt vervolgens de beste belichting
kiezen. Dit heet AEB (Reeksopnamen met automatische belichting).
1
Selecteer [AEB].
Selecteer [AEB] op het tabblad [2]
en druk vervolgens op <0>.
2
Stel een waarde voor AEB in.
Druk op de toets <U> om de
waarde voor AEB in te stellen en druk
vervolgens op <0>.
Als u de ontspanknop half indrukt,
wordt de waarde voor AEB
weergegeven op het LCD-scherm.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. Bij de huidige
transportmodus (pag. 63) worden de
drie reeksopnamen in deze volgorde
gemaakt: standaardbelichting, lagere
belichting en hogere belichting.
3
Reeksopnamen met automatische belichting
N
Standaardbelichting Donkerdere belichting
(lagere belichting)
Fellere belichting
(hogere belichting)
A
an
t
a
l
ree
k
sopnamen me
t
automatische belichting
81
3 Reeksopnamen met automatische belichtingN
Volg stap 1 en 2 om de AEB-waarde
in te stellen op < >.
De AEB-instelling wordt automatisch
geannuleerd als de aan-uitschakelaar
is ingesteld op <2> of als de flitser
gereed is, etc.
Gebruik AEB bij het maken van continu-opnamen.
Als <i> continu-opnamen (pag. 63) is ingesteld en u de
ontspanknop volledig indrukt, wordt er een reeks van drie opnamen
achter elkaar gemaakt in deze volgorde: standaardbelichting, lagere
belichting en hogere belichting.
Gebruik AEB bij het maken van een <u> enkele opname.
Druk de ontspanknop drie keer in om drie reeksopnamen te maken.
De drie reeksopnamen worden in deze volgorde belicht:
standaardbelichting, lagere belichting en hogere belichting.
Gebruik AEB bij belichtingscompensatie.
AEB wordt uitgevoerd met de belichtingscompensatie als basis.
Gebruik AEB met de zelfontspanner.
Met de zelfontspanner < > of <l> kunt u drie opnamen achter
elkaar maken. Als <q> is ingesteld, wordt het aantal
continu-opnamen drie maal het ingestelde aantal (pag. 53).
AEB annuleren
Opnametips
Flits- noch bulbbelichting kan worden gebruikt met AEB.
Wanneer [Auto Helderheid Optimalisatie] (pag .156) in het menu
[7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] is ingesteld op [0: Inschakelen], is
het mogelijk dat AEB niet effectief is. Stel deze in op [1: Uitschakelen]
als u het resultaat van de instelling AEB wilt bereiken.
82
U kunt de Picture Style naar wens aanpassen door individuele parameters te
wijzigen, bijvoorbeeld [
Scherpte
] en [
Contrast
]. Maak proefopnamen om het
resultaat te bekijken. Zie pagina 84 voor het aanpassen van [
Monochroom
].
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer [Beeldstijl] op het tabblad
[2] en druk vervolgens op <0>.
X Het keuzescherm voor Picture Styles
wordt weergegeven.
2
Selecteer een Picture Style.
Selecteer een Picture Style en druk
vervolgens op <B>.
X Het scherm Detail inst. wordt
weergegeven.
3
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter zoals
[Scherpte] en druk vervolgens
op <0>.
4
Stel de parameter in.
Druk op de toets <U> om de
parameter naar wens aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameter op te slaan.
Het keuzescherm voor Picture Styles
verschijnt weer.
X Parameterinstellingen die afwijken
van de standaardinstelling worden
blauw weergegeven.
A De Picture Style aanpassenN
83
A De Picture Style aanpassenN
Scherpte
Hiermee kunt u de scherpte van de opname aanpassen.
Als u de opname minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in naar de kant
met
E
. Hoe dichter de markering zich bij
E
bevindt, hoe zachter de opname.
Als u de opname scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar de kant met
F
.
Hoe dichter de aanwijzer zich bij
F
bevindt, hoe scherper de opname.
Contrast
Hiermee kunt u het beeldcontrast en de helderheid van de
kleuren aanpassen.
Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant met het
minteken. Hoe dichter de markering zich bij
G
bevindt, hoe zachter de opname.
Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant
met het plusteken. Hoe dichter de aanwijzer zich bij H bevindt, hoe
scherper de opname.
Verzadiging
Hiermee kunt u de kleurverzadiging van de opname aanpassen.
Als u de kleurverzadiging wilt verminderen, stelt u de markering in
naar de kant van het minteken.
Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe lichter de foto.
Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant met het
plusteken. Hoe dichter de aanwijzer zich bij
H
bevindt, hoe verzadigder de kleuren.
Kleurtoon
Hiermee kunt u huidskleurtinten aanpassen.
Als u de huidskleurtinten roder wilt maken, stelt u de markering in
naar de kant met het minteken. Hoe dichter de aanwijzer zich
bij G bevindt, hoe roder de huidskleur.
Als u de huidskleurtinten minder rood wilt maken, stelt u de
markering in naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de
aanwijzer zich bij H bevindt, hoe geler de huidskleur.
Parameterinstellingen en -effecten
Door [Stand.inst.] te selecteren in stap 3, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve Picture Style herstellen.
A De Picture Style aanpassenN
84
Voor Monochroom kunt u, zoals op de vorige pagina is beschreven, naast
[
Scherpte
] en [
Contrast
] ook [
Filtereffect
] en [
Toningeffect
] instellen.
Filtereffect
U kunt op een zwart-witfoto witte wolken of groene bomen meer laten
afsteken door een filtereffect toe te passen.
Toningeffect
Door een toningeffect toe te passen kunt u een monochrome opname in
de desbetreffende kleur maken. Hierdoor kan de opname er
indrukwekkender uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen] [S:Sepia] [B:Blauw] [P:Paars]
[G:Groen].
Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen
Normale zwart-witopname zonder
filtereffecten.
Ye: G eel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker
uit en witte wolken lijken scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets
donkerder uit. De zonsondergang
ziet er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk
donker uit. Herfstbladeren zien er
scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleur en lippen zien er goed
uit. Boombladeren zien er scherper
en helderder uit.
Als u de instelling voor [Contrast] verschuift naar de pluskant, wordt het
filtereffect duidelijker.
85
U kunt een basis-Picture Style selecteren, zoals [
Portret
] of [
Landschap
],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [
Gebruiker 1
], [
Gebruiker 2
] of [
Gebruiker 3
].
U kunt Picture Styles maken met andere parameterinstellingen voor bijvoorbeeld
scherpte en contrast. U kunt ook de parameters aanpassen van een Picture
Style die met de meegeleverde software op de camera is vastgelegd.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer [Beeldstijl] op het tabblad
[2] en druk vervolgens op <0>.
X Het keuzescherm voor Picture Styles
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Gebruiker].
Selecteer [Gebruiker *] en druk op
de knop <B>.
X Het scherm Detail inst. wordt
weergegeven.
3
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4
Selecteer de basis-Picture Style.
Druk op de knop <5> om de
basis-Picture Style te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Als u de parameters wilt aanpassen
van een Picture Style die met
de meegeleverde software op de
camera is vastgelegd, selecteert
u hier de Picture Style.
A De Picture Style vastleggenN
A De Picture Style vastleggenN
86
5
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter zoals
[Scherpte] en druk vervolgens
op <0>.
6
Stel de parameter in.
Druk op de knop <U> om de
parameter naar wens aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Zie "De Picture Style aanpassen" op
pagina 82 - 84 voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
nieuwe Picture Style vast te leggen.
Het scherm waarin de Picture Style
kan worden gekozen, verschijnt weer.
X De basis-Picture Style wordt rechts
van [Gebruiker *] weergegeven.
X De naam van de Picture Style met
gewijzigde instellingen (afwijkend van
de standaardinstellingen) die is
vastgelegd onder [Gebruiker *] wordt
blauw weergegeven.
Als er al een Picture Style is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde Picture Style ongedaan gemaakt
wanneer u de basis-Picture Style in stap 4 wijzigt.
87
De kleurruimte verwijst naar het bereik van reproduceerbare kleuren.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale afbeeldingen wordt sRGB
aanbevolen.
Bij de Basisgebruik-modi wordt sRGB automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [2] de optie
[Kleurruimte] en druk vervolgens
op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <0>.
Deze instelling wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel drukwerk
en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis hebt van
beeldbewerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21), kunt u deze instelling beter niet gebruiken.
Aangezien u geen heldere afbeeldingen krijgt op sRGB-computers
en -printers die niet compatibel zijn met Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21), is beeldbewerking met software vereist.
3
De kleurruimte instellenN
Adobe RGB
Wanneer de foto is genomen terwijl de kleurruimte is ingesteld op Adobe
RGB, begint de bestandsnaam met "_MG_" (het eerste teken is een
onderstrepingsteken).
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Het ICC-profiel wordt beschreven
in de Software-instructies op de cd-rom.
88
Gebruik AE-vergrendeling wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt
van het lichtmetingsgebied of wanneer u meerdere foto's wilt nemen met dezelfde
belichtingsinstelling. Druk op de knop <
A
> om de belichting te vergrendelen,
maak een nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-vergrendeling.
AE-vergrendeling is geschikt voor onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X
De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
2
Druk op de knop <A>. (0)
X
Het pictogram <
A
> licht op in de zoeker
om aan te geven dat de belichtingsinstelling
is vergrendeld (AE-vergrendeling).
Iedere keer dat u de knop <
A
>
indrukt, wordt de huidige instelling voor
automatische belichting vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u de AE-vergrendeling wilt behouden
terwijl u nog meer opnamen maakt, houdt u
de knop <
A
> ingedrukt en drukt u op de
ontspanknop om nog een opname te maken.
* Als de focusinstellingsknop op het objectief is ingesteld op <MF>, wordt
AE-vergrendeling toegepast bij het middelste AF-punt.
A AE-vergrendelingN
AE-vergrendelingseffecten
Lichtmeetmethode
(pag. 77)
AF-puntselectiemethode
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
AE-vergrendeling wordt toegepast bij
het AF-punt waarop is scherpgesteld.
AE-vergrendeling wordt toegepast
bij het geselecteerde AF-punt.
we
AE-vergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-punt.
89
Met de FE-vergrendeling wordt de instelling voor flitsbelichting vergrendeld in het gewenste
gebied van het onderwerp. Deze functie werkt ook met externe Speedlites uit de EX-serie.
* FE staat voor flitsbelichting (Flash Exposure).
1
Druk op de knop <D> om de
ingebouwde flitser te voorschijn
te laten komen.
Druk de ontspanknop half in en kijk in
de zoeker of het pictogram <
D
> oplicht.
2
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk op de knop <A>. (8)
Richt de cirkel van de zoeker op het onderwerp
waarvoor de flitsbelichting moet worden
vergrendeld en druk vervolgens op de knop <
A
>.
X
De flitser flitst kort voor waarna het
benodigde flitsvermogen wordt berekend
en opgeslagen in het geheugen.
X In de zoeker wordt "FEL" kort
weergegeven en licht <d> op.
Elke keer dat u op de knop <
A
> drukt, wordt er
voorgeflitst waarna het benodigde flitsvermogen
wordt berekend en opgeslagen in het geheugen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
X Er wordt geflitst om de foto te maken.
A FE-vergrendelingN
Als het onderwerp te ver weg en buiten het effectieve bereik van de flitser is, zal het pictogram
<
D
> gaan knipperen. Ga dichterbij het onderwerp staan en herhaal de stappen 2 t/m 4.
90
Witbalans (WB) zorgt ervoor dat witte gebieden er wit uitzien. Bij de
instelling <
Q
> (Auto) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans
worden ingesteld. Als u met de instelling <
Q
> geen natuurlijke kleuren
krijgt, kunt u de witbalans voor elke lichtbron afzonderlijk selecteren of de
witbalans handmatig instellen door een opname van een wit voorwerp te
maken. Bij de basismodi wordt automatisch de instelling <
Q
> gebruikt.
1
Druk op de knop <B>.
X [Witbalans] wordt weergegeven.
2
Selecteer de witbalans.
Druk op de toets <U> om de
gewenste witbalans te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
"ca. ****K" (K: Kelvin) die wordt
weergegeven voor de geselecteerde
witbalans <W> <E> <R> <Y>
<U>, is de desbetreffende
kleurtemperatuur.
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke
lichtbron handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid
te verbeteren. Voer deze procedure uit bij de lichtbron die u
daadwerkelijk gaat gebruiken.
1
Fotografeer een wit object.
Het effen witte voorwerp moet het
midden van de zoeker vullen.
Stel handmatig scherp en stel de
standaardbelichting in voor het witte
onderwerp.
U kunt de witbalans instellen.
B: De witbalans instellenN
O Handmatige witbalans
91
B: De witbalans instellenN
2
Selecteer [
Handmatige witbalans
].
Op het tabblad [2] selecteert u
[Handmatige witbalans] en drukt u
vervolgens op <0>.
X Het scherm SET (Instellingen)
verschijnt.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Selecteer de opname die u bij stap 1
hebt gemaakt en druk op <0>.
X In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK] en de
gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<M> om het menu te sluiten.
4
Selecteer de handmatige
witbalans.
Druk op de knop <
B
>.
Druk op de toets <U> om <O>
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt, kan dit een incorrecte
witbalans tot gevolg hebben.
Als de afbeelding is opgeslagen terwijl de Picture Style was ingesteld op
[Monochroom] (pag. 68), kan deze niet worden geselecteerd in stap 3.
92
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect
als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter
of kleurcompensatiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor geavanceerde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcompensatiefilters.
1
Selecteer [WB SHIFT/BKT].
Selecteer op het tabblad [
2
] de optie [
WB
SHIFT/BKT
] en druk vervolgens op <
0
>.
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
reeksopnamen met automatische
witbalans wordt weergegeven.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Druk op de toets <S> om de
markering " " naar de gewenste
positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A is amber, M is
magenta en G is groen. De kleur in de
desbetreffende richting wordt gecorrigeerd.
Rechtsboven in het scherm wordt
onder "SHIFT" de richting en de mate
van correctie aangegeven.
Als u op de knop <B> drukt,
worden alle [WB SHIFT/BKT]-
instellingen geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
3
WitbalanscorrectieN
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <2> weergegeven in de zoeker en
op het LCD-scherm.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan 5 mireds van een
kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
93
3 WitbalanscorrectieN
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie beelden met een verschillende
kleurtoon op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de kleurtemperatuur
van de huidige witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber of magenta/groen.
Dit worden reeksopnamen met automatische witbalans genoemd (WB-BKT).
Reeksopnamen met automatische witbalans zijn mogelijk in ± 3 hele stappen.
Stel het aantal reeksopnamen met
automatische witbalans in.
Als u in stap 2 voor de witbalanscorrectie aan het
instelwiel <
6
> draait, verandert de markering
" " op het scherm in " " (3 punten). Als u het
instelwiel <
6
> naar rechts draait, wordt
blauw/amber (B/A) ingesteld en als u het
instelwiel naar links draait magenta/groen (M/G).
X
Aan de rechterkant van het scherm wordt
met "
BKT
" de richting van de reeksopnamen
aangegeven en tevens wordt het aantal
reeksopnamen weergegeven.
Als u drukt op de knop <
B
>, worden alle
[
WB SHIFT/BKT
]-instellingen geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
Volgorde van de opnamereeks
De opnamen worden in deze volgorde in de reeks gezet: 1.
Standaardwitbalans, 2. Meer blauw (B) en 3. Meer amber (A) of 1.
Standaardwitbalans, 2. Meer magenta (M), 3. Meer groen (G).
Automatische reeksopnamen met automatische witbalans
B/A ±3 niveaus
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans is de maximale opnamereeks voor continu-opnamen
lager en neemt het maximumaantal opnamen eveneens af tot een derde van het normale aantal. Wanneer
[
Hoge ISO-ruisreductie
] (pag. 155) in het menu [
7 Persoonlijke voorkeuze
(C.Fn)
] is ingesteld op [
1: Aan
], zijn reeksopnamen met automatische witbalans niet mogelijk.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
"BKT" staat voor reeksopnamen (bracketing).
94
De camerabeweging die wordt veroorzaakt door de reflexspiegelactie,
kan van invloed zijn op foto's die zijn genomen met een
superteleobjectief of een macro-objectief (close-up). In dit geval kan het
nuttig zijn de spiegel op te klappen.
U kunt Spiegel opklappen inschakelen door [7 Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn)] te selecteren en [Spiegel opklappen] (pag. 157)
in te stellen op [1: Activeren].
Stel scherp op het onderwerp en druk
de ontspanknop helemaal in. De
reflexspiegel wordt opgeklapt.
Druk vervolgens de ontspanknop
nogmaals helemaal in om een
opname te maken. De reflexspiegel
wordt vervolgens weer neergeklapt.
Gebruik de zelfontspanner <l> bij een opgeklapte spiegel.
Wanneer u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, wordt de
spiegel opgeklapt en wordt 2 seconden later een foto genomen.
Bewegingsonscherpte voorkomenN
Opnametips
Richt de camera niet direct op de zon. De warmte van de zon kan
de sluitergordijnen verschroeien en beschadigen.
Als u bulb-belichting gebruikt in combinatie met de zelfontspanner en
de spiegelopklapfunctie, moet u de ontspanknop volledig ingedrukt
blijven houden (gedurende de vertragingstijd van de zelfontspanner
+ bulb-belichtingstijd). Als u de ontspanknop loslaat tijdens het aftellen
van de zelfontspanner, klinkt er een geluid dat aangeeft dat de
ontspanknop is losgelaten. De ontspanknop wordt echter niet werkelijk
bediend (er wordt geen opname gemaakt).
Zelfs als <i> (Continu-opnamen) is ingesteld, wordt er slechts één
opname gemaakt.
De spiegel wordt opgeklapt en na 30 seconden automatisch weer
neergeklapt. Als u de ontspanknop nogmaals helemaal indrukt, wordt
de spiegel opnieuw opgeklapt.
95
5
Live View-opnamen
U kunt opnamen maken terwijl u een 'real-time' beeld
bekijkt op het LCD-scherm van de camera of op het
beeldscherm van een pc. Dit wordt het maken van
"Live View-opnamen" genoemd.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer de camera op
een statief wordt geplaatst om een stilleven vast te
leggen.
Als u de camera vasthoudt zoals gebruikelijk is
bij een digitale compactcamera en opnamen
maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het
bewegen van de camera onscherpe opnamen tot
gevolg hebben.
Live View-opnamen op afstand maken
Als u de meegeleverde software op de pc installeert, kunt u
de camera op de pc aansluiten en op afstand opnamen maken
met behulp van het computerscherm in plaats van met de zoeker
van de camera. Voor meer informatie verwijzen we u naar de
Software-instructies op de cd-rom.
96
Stel de camera in voor het maken van Live View-opnamen.
1
Stel de opnamemodus in.
Stel de opnamemodus in op een
creatieve modus.
U kunt geen Live View-opnamen
maken in de basismodi.
2
Selecteer [Live view functie inst.].
Selecteer op het tabblad [6] de optie
[Live view functie inst.] en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer [Live view opname.].
Selecteer [Live view opname.] en
druk vervolgens op <0>. Selecteer
[Inschakelen] en druk vervolgens
op <0>.
4
Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om het
menu te sluiten.
5
Geef de Live View-opname weer.
Druk op <0>.
X De Live View-opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
In de Live View-opname wordt het
helderheidsniveau van de feitelijk
gemaakte opname weergegeven.
Als de opname te licht is, draait u het
instelwiel <6> naar rechts. Als de
opname te donker is, draait u het
instelwiel <6> naar links.
Live View-opnamen - voorbereidingN
97
Live View-opnamen - voorbereidingN
Richt de camera tijdens het maken van Live View-opnamen niet direct op
de zon. De warmte van de zon kan de interne onderdelen van de camera
beschadigen.
Wanneer u Live View-opnamen maakt, zijn enkele Persoonlijke
voorkeuze-instellingen niet beschikbaar. (pag. 153).
Bij weinig of juist heel fel licht is het mogelijk dat in het Live View-opname
niet de helderheid van de feitelijk gemaakte opname wordt weergegeven.
Als de lichtbron in het beeld verandert, kan het beeldscherm flikkeren.
Als dit het geval is, stopt u met het maken van Live View-opnamen en
gaat u verder met het maken Live View-opnamen bij de lichtbron die u
daadwerkelijk gaat gebruiken.
Wanneer u de camera tijdens het bekijken van Live View-beelden in een
andere richting houdt, kan de juiste helderheid even wegvallen en lijkt
het beeld onjuist. Wacht met het maken van opnamen totdat de
helderheid van de opname is gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in de opname bevindt (bijvoorbeeld de
zon), kan dat heldere gedeelte op het LCD-scherm zwart worden. Op de
gemaakte opname zelf wordt het heldere gedeelte wél goed
weergegeven.
Wanneer u [6 LCD helderheid] instelt op een heldere instelling bij
weinig licht, kan er chrominantieruis optreden in de Live View-opname.
De chrominantieruis wordt echter niet opgenomen in de opname.
Wanneer u de opname vergroot, lijkt deze mogelijk scherper dan hij
daadwerkelijk is.
Wanneer u in het menu [7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de
instelling [Auto Helderheid Optimalisatie] (pag. 156) instelt op
[0: Inschakelen] is het mogelijk dat een onderbelichte opname
(ingesteld met belichtingscompensatie) lichter wordt weergegeven.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld wanneer [5 Uitschakelen] actief is (pag. 109) Als
[5 Uitschakelen] is ingesteld op [Uit] wordt het maken van Live
View-opnamen na 30 minuten automatisch gestopt (de camera blijft
ingeschakeld).
Het weergaveoppervlak van de opname is ongeveer 100%.
Wanneer u de meegeleverde videokabel gebruikt om de camera op een
televisie aan te sluiten, kunt u de opnamen op de televisie bekijken
(pag. 128).
98
Hoewel u de functie voor automatisch scherpstellen kunt gebruiken
(pag. 102 en 104), wordt voor nauwkeurig scherpstellen aanbevolen om
de opname te vergroten en handmatig scherp te stellen.
1
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <MF>.
Draai de focusring van het objectief
om ruw scherp te stellen.
2
Verplaats het scherpstelkader naar de
positie waarop u wilt scherpstellen.
Druk op de toets <S> om het
scherpstelkader te verplaatsen.
Druk op de knop <L> om naar het
middelste scherpstelkader te gaan.
3
Vergroot de opname.
Druk op de knop <u>.
X
Het gebied binnen het scherpstelkader
wordt vergroot weergegeven.
Telkens wanneer u op de knop <u>
drukt, wordt het weergaveformaat als
volgt gewijzigd:
4
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar de vergrote
opname kijkt de focusring van het
objectief om scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u
op de knop <u> om terug te keren
naar de volledige weergave.
Handmatig scherpstellenN
De opname vergroten voor handmatige scherpstelling
Vergroting: 10x
AE-vergrendeling
Vergroot gebied
Vergroting
5x 10x
Volledige weergave
99
1
Controleer de belichting.
Druk de ontspanknop half in.
X De sluitertijd en het diafragma
worden weergegeven.
Wanneer u de
belichtingscompensatie instelt, wordt
de helderheid van de opname
dienovereenkomstig aangepast.
2
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X De foto wordt gemaakt en het
vastgelegde beeld wordt op het LCD-
scherm weergegeven.
X Nadat de opname is weergegeven,
keert de camera automatisch terug
naar de modus voor het maken van
Live View-opnamen.
3
Schakel Live view opname. uit.
Druk op <0> als de Live View-
opname wordt weergegeven.
<8> is gelijk aan het gebruik van <d>.
U kunt de ISO-waarde, witbalans en belichtingscompensatie tijdens
het maken van Live View-opnamen instellen.
De Picture Style, de transportmodus, de AF-modus en het AF-punt
kunnen tijdens Live View-opnamen niet worden gewijzigd.
Tijdens het maken van Live View-opnamen wordt de
lichtmeetmethode ingesteld op meervlaksmeting, ongeacht de
huidige instelling van de lichtmeetmethode.
U kunt de scherptediepte controleren door op de
scherptedieptecontroleknop te drukken.
Tijdens het maken van continu-opnamen wordt de belichting die is
ingesteld voor de eerste opname ook toegepast op alle volgende
opnamen.
Opnamen makenN
De opname-instellingen
100
Opnamen makenN
Levensduur batterij bij
Live View-opnamen [Geschat aantal opnamen]
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E5-batterij
en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Als u automatisch scherpstelt, is het maximumaantal opnamen kleiner.
Temperatuur
Opnameomstandigheden
Geen flits 50% flits
Bij 23 °C 200 190
Bij 0 °C 190 180
Als u lange tijd Live View-opnamen maakt, kan de temperatuur binnen
de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit mogelijk minder
wordt. Schakel Live View uit wanneer u geen opnamen maakt. Als u met
een lange sluitertijd wilt werken, stopt u het gebruik van Live View tijdelijk
en wacht u enkele minuten totdat u een opname maakt.
Hoge temperaturen, hoge ISO-waarden en lange belichtingstijden
kunnen bij Live View-opnamen resulteren in ruis of afwijkende kleuren.
Wanneer u een foto neemt terwijl het beeld is vergroot, is het mogelijk
dat de belichting anders uitvalt dan gewenst. Keer voordat u een foto
neemt terug naar de volledige weergave. In de vergrote weergave
worden de sluitertijd en het diafragma rood weergegeven.
Zelfs als u in de vergrote weergave de foto neemt, wordt de opname
volledig weergegeven.
De functie voor scherpstellingsvoorkeuze bij superteleobjectieven kan
niet worden gebruikt.
Gebruik geen tussentubus of TS-E-objectief bij Live View-opnamen. Dit
kan namelijk een afwijkende of onbedoelde belichting tot gevolg hebben.
Flitsbelichtingsvergrendeling is niet mogelijk wanneer de ingebouwde
flitser of externe Speedlite wordt gebruikt. Voorflitsen is niet mogelijk
wanneer de externe Speedlite wordt gebruikt.
U kunt niet flitsen met een flitser van een ander merk.
Er kan een raster worden weergegeven. Stel [Rasterweergave] in het
menu [6 Live view functie inst.] in op [Aan].
U kunt de timer voor lichtmeting wijzigen. Stel [Meettimer] in het menu
[6 Live view functie inst.] in.
Als u een opname met de flitser maakt, lijkt het alsof u twee opnamen
maakt. Er wordt echter maar één opname gemaakt.
101
Opnamen makenN
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Het informatiedisplay
Scherpstelkader
Histogram
(Helderheid/RGB)
ISO-waarde
Resterende opnamen
BelichtingsniveauDiafragma
Sluitertijd
AE-vergrendeling
Picture Style
Batterijcontrole
Flitser gereed
Flitsbelichtingscompensatie
Transportmodus
Witbalans
Live View-
belichtingssimulatie
Opnamekwaliteit
Als < > wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live
View-beeld bijna gelijk aan de helderheid van de opname.
Wanneer < > knippert, geeft dit aan dat het Live View-beeld niet
wordt weergegeven met de juiste helderheid vanwege te donkere of te
lichte lichtomstandigheden. De opname die u maakt, zal echter wel de
juiste belichting krijgen.
Als de flitser wordt gebruikt of bulb is ingesteld, worden het pictogram
< > en het histogram grijs weergegeven. Mogelijk wordt het
histogram bij weinig of juist heel fel licht niet goed weergegeven.
102
Wanneer in het menu [
7
Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn)
] [
AF tijdens Live view
opname
] (pag. 157) is ingesteld op [
1: Quick
mode
] of [
2: Live mode
] kunt u automatisch
scherpstellen. Quick mode en Live mode
maken gebruik van een andere AF-methode.
Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen,
dient u de opname te vergoten en handmatig
scherp te stellen. (pag. 98).
In deze modus stelt u op dezelfde manier automatisch scherp als
gebruikelijk met de speciale AF-sensor (pag. 60 en 61). Hoewel u snel
kunt scherpstellen op het gewenste gebied, wordt het Live View-beeld
tijdens automatisch scherpstellen met de AF-sensor even onderbroken.
Schakel Quick mode in. Stel de focusinstellingsknop in op <f>
en de AF-modus op <X>.
1
Selecteer het AF-punt.
Selecteer het AF-punt voordat u Live
View-opnamen maakt.
Druk op de knop <S> en op de knop
<S> om het AF-punt te selecteren.
Druk de ontspanknop half in zodat de
camera gereed is om opnamen te
maken.
2
Geef de Live View-opname weer.
Druk op <0>.
X De Live View-opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
Het geselecteerde AF-punt wordt
weergegeven.
Het scherpstelkader (grote kader)
wordt ook weergegeven.
Automatisch scherpstellenN
C.Fn-7-1: Quick mode
AF-punt
103
Automatisch scherpstellenN
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het geselecteerde AF-punt op
het onderwerp en houd de knop <A>
ingedrukt.
X Het Live View-beeld wordt
uitgeschakeld, de reflexspiegel wordt
neergeklapt en er wordt automatisch
scherpgesteld.
X Als de scherpstelling is bereikt, hoort
u een pieptoon.
4
Keer terug naar het Live
View-beeld en maak de opname.
Als u de knop <A> loslaat, keert u
terug naar het Live View-beeld.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 99).
U kunt geen opnamen maken tijdens automatisch scherpstellen.
Maak alleen opnamen als het Live View-beeld wordt weergegeven.
Met de toetsen <S> kunt u het scherpstelkader verplaatsen. Druk op
de knop <u> om het gebied binnen het scherpstelkader te vergroten.
Hoewel u de AF-modus kunt instellen op AI Servo AF of AI Focus
AF wordt de automatische scherpstelling beëindigd als de camera
terugkeert naar de weergave van Live View-beeld (stap 4). U kunt het
bewegende onderwerp dus niet scherpstellen.
Als u wilt dat de automatische scherpstelling en de AE-vergrendeling
afzonderlijk werken, stelt u [Sluiter/AE vergrendelknop] (pag. 158)
in het menu [7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] in op
[1: AE vergrendel/AF].
Automatische scherpstelling is niet mogelijk met afstandsbediening
RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar).
104
Automatisch scherpstellenN
De beeldsensor wordt gebruikt om scherp te stellen. Hoewel
automatisch scherpstellen mogelijk is als het Live View-beeld wordt
weergegeven, duurt het in deze modus langer dan in de Quick mode
.
Scherpstellen is in deze modus ook lastiger dan in de Quick mode.
Schakel Live mode in en stel de focusinstellingsknop in op <f>.
1
Geef de Live View-opname weer.
Druk op <0>.
X De Live View-opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
Wanneer u Live mode hebt ingesteld,
wordt het AF-punt < > weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en houd de knop <A> ingedrukt.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
3
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 99).
C.Fn-7-2: Live mode
105
Automatisch scherpstellenN
Het AF-punt in Live mode
Druk op de toetsen <S> als u het AF-punt wilt verplaatsen naar de
positie waarop u wilt scherpstellen (het AF-punt kan niet worden
verplaatst naar de randen van het beeld). Druk op de knop <L> om
naar het middelste AF-punt te gaan.
Druk op de knop <u> om de opname bij het AF-punt te vergroten.
Wanneer scherpstellen met de vergrote weergave moeilijk is, kunt
u terugkeren naar de volledige weergave en automatisch scherpstellen.
Als de opname flikkert, is scherpstellen lastig. Stop in dit geval met het
maken van Live View-opnamen ga hiermee verder bij de lichtbron die
u daadwerkelijk gaat gebruiken. Controleer of het flikkeren is gestopt en
stel automatisch scherp.
Wanneer u automatisch scherpstelt in de volledige weergave en
de opname vervolgens vergroot, is het mogelijk dat geen juiste
scherpstelling wordt bereikt.
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld.
Automatische scherpstelling is niet mogelijk met afstandsbediening
RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar).
Afhankelijk van het onderwerp of het gebruikte objectief kan het moeilijk
zijn of enige tijd kosten om scherp te stellen. Stel in dergelijke gevallen
handmatig scherp (pag. 98) of stel automatisch scherp met Quick mode.
(pag. 102).
Wanneer u nogmaals op de knop <A> drukt, wordt de lens verplaatst
om nogmaals scherp te stellen, zelfs als de scherpstelling al was bereikt.
Tijdens en na de automatische scherpstelling kan de helderheid van de
opname veranderen.
Als u wilt dat de automatische scherpstelling en de AE-vergrendeling
afzonderlijk werken, stelt u [Sluiter/AE vergrendelknop] (pag. 158)
in het menu [7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] in op
[1: AE vergrendel/AF].
De snelheid waarmee automatisch wordt scherpgesteld kan afwijken
in de volledige of vergrote weergave.
106
Automatisch scherpstellenN
In de Live mode kan het automatisch scherpstellen in de volgende
gevallen mislukken:
bij onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en
effen oppervlakten.
Bij onderwerpen in slecht licht;
Bij strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Bij een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon
steeds verandert.
Bij avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Bij fluorescerend licht of wanneer de opname flikkert.
Bij hele kleine onderwerpen.
Bij onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is tegelijk op een onderwerp dichtbij en een onderwerp
veraf gericht (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Bij onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en
wanneer de camera niet stil kan worden gehouden.
Bij een onderwerp dat naar de camera toe komt of van de camera
weg gaat.
Bij automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer
onscherp is.
Wanneer met een soft-focus-objectief een soft-focus-effect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor speciale effecten wordt gebruikt.
107
6
Handige functies
De pieptoon uitzetten (pag. 108)
Kaartwaarschuwing (pag. 108)
De kijktijd instellen (pag. 108)
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen (pag. 109)
De helderheid van het LCD-scherm instellen (pag. 109)
Methoden voor bestandsnummering (pag. 110)
Opnamen automatisch roteren (pag. 112)
Instellingen van camerafuncties controleren (pag. 113)
De standaardinstellingen van de camera herstellen (pag. 114)
Voorkomen dat het LCD-scherm automatisch wordt
uitgeschakeld (pag. 115)
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
(pag. 115)
Bediening van de flitser (pag. 116)
Automatische sensorreiniging (pag. 118)
Stofwisdata toevoegen (pag. 119)
Handmatige sensorreiniging (pag. 121)
108
U kunt voorkomen dat er een pieptoon afgaat zodra is scherpgesteld of
bij het gebruik van de zelfontspanner.
Selecteer op het tabblad [1] de optie
[Pieptoon] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Uit] en druk vervolgens
op <0>.
Hiermee voorkomt u dat u opnamen maakt zonder dat er een kaart in
de camera is geplaatst.
Selecteer op het tabblad [
1
] de optie [
Foto
z. card
] en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [
Uit
] en druk vervolgens op <
0
>.
Als er geen kaart is geplaatst en u op de
ontspanknop drukt, wordt "
Card
" weergegeven
in de zoeker en kunt u de sluiter niet ontspannen.
U kunt instellen hoe lang de foto direct na opname op het LCD-scherm wordt
weergegeven. Als [
Uit
] is ingesteld, wordt de kijktijd niet weergegeven. Als
[
Vastzetten
] is ingesteld, wordt de opname weergegeven totdat de tijd van de
instelling [
Uitschakelen
] is verstreken. De weergave van de opname wordt
beëindigd als u knoppen of wielen van de camera gebruikt, bijvoorbeeld als u
de ontspanknop half indrukt.
Selecteer op het tabblad [1] de optie
[Kijktijd] en druk vervolgens op <0>.
Stel de tijd in en druk vervolgens
op <0>.
Handige functies
3 De pieptoon uitzetten
3 Kaartwaarschuwing
3 De kijktijd instellen
109
Handige functies
Om de batterij te sparen wordt de camera automatisch uitgeschakeld nadat
de camera gedurende een bepaalde ingestelde tijd niet is gebruikt. U kunt de
tijdsduur voor automatisch uitschakelen instellen. Als de camera is
uitgeschakeld als gevolg van een automatisch uitschakeling, kunt u de
camera weer activeren door de ontspanknop half in te drukken of door op een
van de volgende knoppen te drukken: <
M
> <
B
> <
x
> <
0
> enz.
Als [Uit] is ingesteld, schakelt u de camera zelf uit of drukt u op de
knop <B> om de weergave van opname-instellingen uit te
schakelen en zo de batterij te sparen.
Als [Uit] is ingesteld en de camera gedurende 30 minuten niet wordt
gebruikt, wordt het LCD-scherm automatisch uitgeschakeld. U kunt het
LCD-scherm weer inschakelen door op de knop <
B
> te drukken.
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Uitschakelen] en druk vervolgens
op <0>. Stel de tijd in en druk
vervolgens op <0>.
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het
gemakkelijker te lezen is.
Selecteer op het tabblad [
6
] de optie [
LCD
helderheid
] en druk vervolgens op <
0
>. Druk
als het scherm voor aanpassing wordt weergegeven
op de toets <
U
> om de helderheid aan te
passen en druk vervolgens op <
0
>.
Stel bij het controleren van de
belichtingstijd van een opname de
helderheid van het LCD-scherm op 4 in
en zorg dat omgevingslicht geen invloed
op het beeld heeft.
3 De tijd voor automatisch uitschakelen instellen
3 De helderheid van het LCD-scherm instellen
Handige functies
110
Het bestandsnummer is te vergelijken met het beeldnummer op een
fotorolletje. De opnamen krijgen opeenvolgende bestandsnummers van
0001 tot 9999 en worden opgeslagen in één map. U kunt instellen hoe
het bestandsnummer wordt toegewezen.
Het bestandsnummer wordt op de pc in de volgende notatie
weergegeven: IMG_0001.JPG.
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Bestandnr.] en druk vervolgens op
<0>. Volg de onderstaande stappen
om de methode voor
bestandsnummering te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
[Continu]: De bestanden worden opvolgend genummerd, zelf
nadat de kaart is vervangen.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen, gaat de opeenvolgende
bestandsnummering door tot 9999. Dit is handig wanneer u afbeeldingen
met nummers van 0001 tot 9999 in één map op de pc wilt opslaan.
Als de vervangende kaart echter opnamen bevat die eerder zijn
gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe opnamen
worden voortgezet vanaf de bestandsnummers van de bestaande
opnamen op de kaart. Als u een doorlopende bestandsnummering
wilt gebruiken, moet elke keer een opnieuw geformatteerde kaart
worden gebruikt.
3 Methoden voor bestandsnummering
0051
Kaart 1 -
0052
Kaart -2
Bestandsnummering na het vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
111
Handige functies
[Auto reset]: De bestandsnummering begint weer bij 0001
wanneer de kaart wordt vervangen
Telkens wanneer u de kaart vervangt, begint de bestandsnummering
weer bij 0001. Dit is handig als u de opnamen wilt archiveren per kaart.
Als de vervangende kaart echter opnamen bevat die eerder zijn
gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe opnamen worden
voortgezet vanaf de bestandsnummers van de bestaande opnamen op
de kaart. Als u de bestandsnummering opnieuw wilt starten vanaf
0001, dient u een opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken.
[M-reset]: U kunt de bestandsnummering op elk willekeurig
moment of voor een nieuwe map terugzetten op 0001.
Wanneer u de bestandsnummering met de hand opnieuw instelt,
wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de
nummering van de opnamen die in die map worden opgeslagen
bij 0001. Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen
wilt gebruiken voor opnamen van gisteren en opnamen van
vandaag. Nadat de bestandsnummering handmatig opnieuw is
ingesteld, keert deze terug naar Continu of Auto reset.
0051
Kaart -1
0001
Kaart -2
Bestandsnummering na het vervangen van de kaart
Bestandsnummer opnieuw ingesteld
Wanneer map nummer 999 wordt gemaakt, verschijnt het bericht [
Foldernummering vol
] op
het LCD-scherm. Als de opnamen in de map het bestandsnummer 9999 hebben bereikt,
kunnen geen opnamen meer worden gemaakt, ook al is er nog voldoende ruimte op de kaart.
Het LCD-scherm toont een bericht dat de kaart moet worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG-afbeeldingen als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met
"IMG_". De extensie is ".JPG" voor JPEG-afbeeldingen en ".CR2" voor RAW-opnamen.
Handige functies
112
Verticale opnamen worden automatisch gedraaid, zodat
ze verticaal in plaats van horizontaal op het LCD-scherm
van de camera of op de pc worden weergegeven. De
instelling van deze functie kan worden veranderd.
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Beeld omkeren] en druk vervolgens op
<0>. Volg de onderstaande stappen
om de gewenste instelling te kiezen en
druk vervolgens op <0>.
[AanPD]: De verticale opname wordt automatisch gedraaid op
zowel het LCD-scherm als de pc.
[AanD]:
De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch gedraaid.
[Uit] :
De verticale opname wordt helemaal niet automatisch gedraaid.
De verticale opname wordt niet gedraaid wanneer u de foto
direct na de opname bekijkt.
Druk op de knop <
x
> om de opname gedraaid weer te geven.
[AanPD]
is ingesteld, maar de opname wordt niet gedraaid bij weergave.
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl [
Beeld omkeren
] was
ingesteld op [
Uit
], kunnen niet automatisch worden gedraaid. Verder kan
het zijn dat de opname niet automatisch wordt gedraaid, als er een verticale
opname is gemaakt terwijl de camera naar boven of naar beneden werd
gehouden. Raadpleeg in dat geval "De opname draaien" op pagina 126.
Ik wil op het LCD-scherm van de camera een opname draaien
die is gemaakt met [AanD].
Stel [AanPD] in en geef de opname vervolgens weer. De opname
wordt dan gedraaid.
De verticale opname wordt niet gedraaid op het scherm van de pc.
De gebruikte software is niet compatibel met de functie voor draaien
van opnamen. Gebruik de software die bij de camera is geleverd.
3 Opnamen automatisch roteren
Veelgestelde vragen
113
Handige functies
Druk terwijl het menu wordt weergegeven op de knop <B> om de
huidige camera-instellingen weer te geven.
Druk terwijl het menu wordt
weergegeven op de knop <B> om
de instellingen weer te geven.
Druk nogmaals op de knop <B>
om terug te keren naar het menu.
Druk de ontspanknop half in om terug
te gaan naar de weergave met
opname-instellingen.
B Instellingen van camerafuncties controleren
Datum/Tijd (pag. 29)
Witbalanscorrectie (pag. 92)/
Reeksopnamen met automatische
witbalans (pag. 93)
Kleurruimte (pag. 87)
Beeldomkeren (pag. 112)
Automatisch uitschakelen (pag. 109)
Resterende capaciteit van kaart
Opname-instellingen
Rode-ogenreductie (pag. 59)
Pieptoon (pag. 108)
Sensorreiniging (pag. 118)
Live View-opnamen (pag. 95)
Handige functies
114
De opname-instellingen van de camera en de persoonlijke voorkeuzen worden teruggezet
op de standaardwaarden. Dit werkt in de modus <
d
> en in andere creatieve modi.
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad <
7
> de optie [
Wis
instellingen
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer de gewenste instelling.
Als u de standaardwaarden voor de opname-
instellingen de standaardwaarden wilt
herstellen, selecteert u [
Wis alle camera-
instellingen
] en druk vervolgens op <
0
>.
Als u de standaardwaarden voor de
persoonlijke voorkeuzen wilt herstellen,
selecteert u [
Wis pers. voorkeuze
(C.Fn)
] en drukt u vervolgens op <
0
>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [
OK
] en druk vervolgens op
<
0
> om de camera-instellingen te wissen.
X
Wanneer u [
Wis alle camera-
instellingen
] selecteert worden de camera-
instelllingen als in de onderstaande tabel hersteld.
* De witbalansgegevens (pag. 90) die zijn verkregen van de aangepaste
witbalans en de stofwisdata (pag. 119) worden gewist.
3
De standaardinstellingen van de camera herstellen
N
AF mode
1-beeld AF
AF punt selectie
Auto Select
Lichtmeting q
(Meervlaks meting)
Transport mode u
(Enkelbeeld)
Belichtingscompensatie
0 (Nul)
AEB
Geannuleerd
Flitsbelichtings-
compensatie
0 (Nul)
Live View-opname
Uitschakelen
Kwaliteit
73
ISO snelheid
Auto
Bestandnr.
Continu
Kleurruimte
sRGB
Witbalans
Q
(Autom. WB)
Witbalanscorrectie
Geannuleerd
Reeksopnamen met
automatische witbalans
Geannuleerd
Picture Style Standaard
Opname-instellingen
Afbeeldingsinstellingen
115
Handige functies
U kunt de weergave van de opname-instellingen op het LCD-scherm
(pag. 42) in- of uitschakelen wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt.
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[LCD uit/aankn.] en druk vervolgens
op <0>. Selecteer een van de
onderstaande instellingen en druk
vervolgens op <0>.
[
Ontspanknop]:
De weergave wordt uitgeschakeld wanneer u de ontspanknop half
indrukt en wordt weer zichtbaar wanneer u de ontspanknop loslaat.
[Ontspan/DISP]
: De weergave wordt uitgeschakeld wanneer u de
ontspanknop half indrukt en blijft uitgeschakeld wanneer
u de ontspanknop loslaat. U kunt de weergave weer
inschakelen door op de knop <
B
> of <
0
> te drukken.
[Altijd aan]:
De weergave wordt niet uitgeschakeld wanneer u de ontspanknop
half indrukt. U kunt de weergave uitschakelen door op de knop
<
B
> of <
0
> te drukken.
U kunt de achtergrondkleur wijzigen van het scherm met opname-instellingen.
Selecteer [Schermkleur].
Selecteer op het tabblad [
5
] de optie
[
Schermkleur
] en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer de gewenste kleur en druk
vervolgens op <
0
>.
Als u het menu verlaat, wordt het scherm met opname-
instellingen in de geselecteerde kleur weergegeven.
3 Het LCD-scherm in-/uitschakelen
3
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
116
De ingebouwde flitser en de externe Speedlite kunnen ook via het
menu worden ingesteld. Het menu voor de externe Speedlite is alleen
van toepassing op Speedlites uit de EX-serie waarvan de functies
op de camera kunnen worden ingesteld.
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [6] de optie
[Flitsbesturing] en druk vervolgens
op <0>.
X Het scherm voor flitsbesturing wordt
weergegeven.
Stel deze optie normaliter in op
[Inschakelen].
Als
[Uitschakelen]
is ingesteld, flitst
zowel de ingebouwde flitser als de
externe Speedlite niet.
Dit is prima wanneer
u alleen het AF-hulplicht wilt gebruiken.
[
Flits mode
] kan niet worden geselecteerd.
[
Flitsbel. comp.
] kan worden
ingesteld zoals uitgelegd op pagina 79.
Stel [E-TTL II] in zoals uitgelegd op
de volgende pagina.
Sluiter sync.
Stel deze optie normaliter in op [
1e gordijn
] zodat er direct na de belichting wordt geflitst.
Als [
2e gordijn
] wordt ingesteld, wordt er geflitst direct voor het einde
van de belichting. Wanneer dit wordt gecombineerd met een trage
synchronisatiesnelheid, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij aan
de koplampen van een auto bij nacht. Met de 2e-gordijnsynchronisatie
wordt er twee keer geflitst. Eén keer wanneer u de ontspanknop
helemaal indrukt en opnieuw vlak voor het einde van de belichting.
3
Bediening van de flitserN
[Flitsen]
[Func.inst. interne flitser]
117
3 Bediening van de flitserN
E-TTL II
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze optie in op [Evaluatief].
Als [
Gemiddeld
] is ingesteld, wordt het gemiddelde van de gehele
gemeten scène berekend voor de flitsbelichting, net als met een externe
functie voor flitslichtmeting. Flitsbelichtingscompensatie kan afhankelijk van
de scène noodzakelijk zijn en is bedoeld voor geavanceerde gebruikers.
Selecteer [
Func.inst. externe flitser
]
of
[
C.Fn-inst. externe flitser
].
Voor meer informatie over de verschillende instellingen die voor de
externe Speedlite kunnen worden ingesteld, verwijzen we u naar de
instructiehandleiding van de Speedlite
uit de EX-serie
(zoals de 580EX II).
Bevestig de Speedlite op de camera en schakel de Speedlite in.
1
Selecteer [
Func.inst. externe flitser
]
of [
C.Fn-inst. externe flitser
].
Selecteer een van beide en druk
vervolgens op <0>.
Instellingen die niet kunnen worden
gewijzigd, worden gedimd.
2
Stel de functie-instellingen voor de
externe flitser in.
Selecteer een flitsfunctie en stel deze naar
wens in. De procedure is hetzelfde als
voor het instellen van een menufunctie.
Op het instellingenscherm voor de
flitsfunctie kunnen de weergegeven
instelbare items of huidige instellingen
verschillen, afhankelijk van de huidige
flitsmodusinstellingen of de
persoonlijke flitsvoorkeuze-instellingen.
Als u op de knop <B> drukt om de
Speedlite-instellingen te wissen,
worden zowel de instellingen van de
externe Speedlite als van de
ingebouwde flitser gewist.
De externe Speedlites instellen
Func.inst. externe flitser
C.Fn-inst. externe flitser
118
Als u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, verwijdert de
zelfreinigende sensor automatisch het stof van de voorzijde van de
sensor. Normaal gesproken is de reinigingseenheid actief zonder dat u
daar iets van merkt. U kunt de sensorreiniging echter op ieder gewenst
moment activeren of uitschakelen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [6] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Reinig nuf].
Selecteer [Reinig nuf] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X Op het scherm wordt aangegeven dat
de sensor wordt gereinigd. Er klinkt
een sluitergeluid, maar er wordt geen
foto gemaakt.
Selecteer [Auto. reinigingf] in stap 2 en selecteer vervolgens
[Uitschak.].
X De sensor wordt niet gereinigd als u de aan-uitschakelaar op <1>
of <2> zet.
3 Automatische sensorreiniging
De sensor nu reinigen
Automatisch reinigen van de sensor uitschakelen
Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging
met de onderkant op een tafel of een ander loodrecht oppervlak.
Het resultaat zal niet sterk verbeteren door de sensorreiniging een aantal
keren te herhalen. Direct na het reinigen van de sensor is de optie
[Reinig nu
f] tijdelijk niet beschikbaar.
119
De zelfreinigende sensor zal er gewoonlijk voor zorgen dat er
nauwelijks stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar stof
achterblijft, kunt u stofwisdata aan de afbeelding toevoegen om
naderhand stofvlekken te verwijderen. Digital Photo Professional
(meegeleverde software) gebruikt de stofwisdata om stofvlekken
automatisch te verwijderen.
Neem een effen wit object (bijvoorbeeld een vel papier).
Stel de brandpuntsafstand van de lens in op 50 mm of meer.
Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (
). Als het objectief geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van het objectief
en draait u de focusring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer [Stofwisdata] op het
tabblad [2] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [
OK
] en druk op <
0
>. De
sensor voert een automatische zelfreiniging
uit en vervolgens wordt een berichtscherm
weergegeven. Er klinkt een sluitergeluid,
maar er wordt geen foto gemaakt.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
Stofwisdata verkrijgen
3 Stofwisdata toevoegenN
120
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van 20-30 cm
met een effen wit object zonder patroon en
maak een opname.
X De foto wordt in de modus
AE-diafragmaprioriteit gemaakt met
een diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
X
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt the
camera de stofwisdata. Zodra de
stofwisdata zijn verkregen, wordt er een
bericht weergegeven.
Nadat u [
OK
] hebt geselecteerd, wordt
het menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt een waarschuwing weergegeven.
Volg de stappen bij "Voorbereiding" op de
voorgaande pagina en selecteer
vervolgens [
OK
]. Neem de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige JPEG-
en RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname gaat maken, kunt
u het beste eerste de stofwisdata bijwerken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de Software-instructies op de cd-rom voor informatie over het
automatisch verwijderen van stofvlekken met de meegeleverde software.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd, is zo gering
dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de bestandsgrootte van de opname.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een wit vel papier. Als het
papier een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien en zodoende de
nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de software nadelig beïnvloeden.
121
Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt u
handmatig verwijderen met een blaasbuisje (zonder borstel) of een
vergelijkbaar hulpmiddel.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u
aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service
Center te laten uitvoeren.
Haal het objectief van de camera voordat u de sensor gaat reinigen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [6] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer [Reinig handmatig] en
druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De spiegel wordt opgeklapt en de
sluiter wordt geopend.
4
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Voor de voeding wordt de AC-adapterset ACK-E5 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen.
Als u de batterij gebruikt, zorg er dan voor dat deze volledig is
opgeladen. Handmatige sensorreiniging is niet mogelijk als er een
batterijgreep met AA-batterijen is bevestigd.
3 Handmatige sensorreinigingN
122
Tijdens het reinigen van de sensor moet u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Als de stroomvoorziening
wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de
sluitergordijnen en de beeldsensor beschadigd raken.
De aan-uitschakelaar op <2> zetten.
Het klepje van het batterijcompartiment openmaken.
Het klepje van de kaartsleuf openmaken.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor
voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de
camera. Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en
kunnen de sluitergordijnen of de reflexspiegel worden beschadigd.
Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken.
De druk kan de sensor beschadigen en de spray kan op de sensor
achterblijven.
123
7
Opnamen weergeven
In dit hoofdstuk worden de functies uitgelegd die
betrekking hebben op het weergeven van opnamen.
Lees hoe u opnamen kunt weergeven, zoals besproken
in hoofdstuk 2 "Basisfuncties voor het maken en
weergeven van opnamen", en hoe u opnamen kunt
bekijken op een televisie. U kunt opnamen ook wissen.
Opnamen die zijn gemaakt met een andere camera:
De camera kan opnamen die met een andere camera zijn gemaakt,
of waarvan de bestandsnaam is gewijzigd, mogelijk niet correct
weergeven.
124
Zoek snel naar opnamen met de indexweergave waarbij vier of negen
opnamen op één scherm worden weergegeven.
1
Schakel de indexweergave in.
Druk tijdens het weergeven van
opnamen op de knop <I>.
X Er verschijnt een index van vier
opnamen. De momenteel
geselecteerde opname wordt
gemarkeerd met een blauwe rand.
Druk nogmaals op de knop <I>
als u wilt overschakelen naar een
index met negen opnamen.
2
Selecteer de opname.
Draai aan het instelwiel <6> om
een aangrenzende opname te
selecteren.
Druk op de toets <S> om het
blauwe kader te verplaatsen om zo
een andere opname te selecteren.
Druk op de knop <u> om de
geselecteerde opname op volledig
scherm weer te geven.
(9 opnamen
4 opnamen
1 opname)
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)
ÎÎ
125
x Snel opnamen zoeken
Als de kaart veel opnamen bevat, kunt u deze doorzoeken met 10 of
100 foto's per keer. Ook kunt u opnamen die op verschillende datums
zijn gemaakt op datum zoeken. Deze zoektechniek noemen we
"springen".
1
Selecteer de sprongmethode.
Druk tijdens de weergave van één
opname op de toets <W>.
X Rechtsonder in het scherm worden
de sprongmethode en de huidige
opnamelocatie weergegeven.
Druk op de toets <V> om de
sprongmethode [1 beeld/10 beelden/
100 bldn/Datum] te kiezen en druk
vervolgens op <0>.
2
Navigeer door te springen.
Draai tijdens de opnameweergave
aan het instelwiel <6>.
X De opnamesprong wordt voortgezet
op basis van de geselecteerde
sprongmethode.
Druk op de toets <U> wanneer u
door de afzonderlijke opnamen wilt
bladeren
Door de opnamen navigeren (opnamesprong)
Opnamelocatie
Sprongmethode
Springen is niet mogelijk in de indexweergave.
126
Vergroot de opname.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <u> om de opname te
vergroten.
U kunt de opname tot 10x vergroten
door de knop <
u
> ingedrukt te houden.
Gebruik de toetsen <S> om door de
vergrote weergave te bladeren.
Druk op de knop <
I
> om de
vergroting te reduceren. Druk op de
knop <
x
> om de vergrote weergave
te beëindigen. U gaat terug naar
weergave van één foto.
u/y Vergrote weergave
Vergroot gebied
Draai aan het instelwiel <
6
> om een andere opname vergroot weer te geven.
U kunt het beeld dat direct na het nemen van een foto wordt
weergegeven, niet vergroten.
1
Selecteer [Roteren].
Selecteer [Roteren] op het tabblad
[3] en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer de opname en roteer deze.
Druk op de toets <U> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt
de opname als volgt naar rechts
gedraaid: 90° 270°
Herhaal stap 2 als u nog een opname wilt draaien.
Als u de functie voor het draaien van opnamen
wilt afsluiten en wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <
M
>.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid wordt weergegeven
in de opnameweergave, stelt u het menu [
5
Beeld omkeren
] in op [
AanzD
].
b De opname draaien
127
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische
diapresentatie. Elke opname wordt ongeveer 4 seconden weergegeven.
1
Selecteer [Autom. afspelen].
Selecteer [Autom. afspelen] op het
tabblad [3] en druk vervolgens
op <0>.
X Het scherm voor automatisch
afspelen wordt weergegeven.
2
Start het automatisch afspelen.
X Nadat de tekst [Laden van beeld...]
gedurende een aantal seconden is
weergegeven, begint het automatisch
afspelen.
Om het automatisch afspelen te
pauzeren, drukt u op <0>.
Tijdens het pauzeren wordt [ ] in de
linkerbovenhoek van de opname
weergegeven. Druk nogmaals op
<0> om weer verder te gaan met
het automatisch afspelen.
3
Stop het automatisch afspelen.
Druk op de knop <M> om het
automatisch afspelen te beëindigen
en terug te keren naar het menu.
3 Automatisch opnamen weergeven
Ð
U kunt tijdens het automatisch afspelen op de knop <B> drukken als
u het weergaveformaat wilt wijzigen.
Tijdens de onderbreking kunt u op de toets <U> drukken om een
andere opname weer te geven.
Tijdens het automatisch afspelen werkt de automatische uitschakeling
van de camera niet.
De weergavetijd kan variëren, afhankelijk van de opname.
128
U kunt de camera met de meegeleverde videokabel aansluiten op een
tv en vervolgens hierop opnamen bekijken. Schakel de camera en de
televisie uit voordat u de camera aansluit.
1
Sluit de camera aan op de tv.
Open het aansluitingenklepje van de camera.
Gebruik de (meegeleverde)
videokabel om de video OUT-
aansluiting <1> van de camera te
verbinden met de VIDEO IN-
aansluiting van uw tv.
Steek de kabel helemaal in de aansluiting.
2
Zet de tv aan en verander de
lijningang van de tv naar VIDEO IN.
3
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
4
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven op
het tv-scherm. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
Als u klaar bent, zet u de
aan-uitschakelaar op <2>,
schakelt u de tv uit en ontkoppelt
u de videokabel.
Opnamen op de tv bekijken
Video IN-aansluiting
Als het videosysteem niet overeenkomt met de tv, worden de opnamen
niet correct weergeven. Stel het juiste videosysteem in bij
[6 Videosysteem].
Gebruik geen andere kabel dan de meegeleverde kabel. Als u een
andere kabel gebruikt, worden de opnamen mogelijk niet weergegeven.
Op bepaalde televisieschermen worden de opnamen mogelijk
afgesneden.
129
Door opnamen te beveiligen voorkomt u dat deze per ongeluk worden
verwijderd.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer [Beveilig beelden] op het
tabblad [3] en druk vervolgens
op <0>.
X
Het scherm met beveiligingsinstellingen
wordt weergegeven.
2
Selecteer de opname en beveilig
deze.
Draai aan het instelwiel <U> om
de gewenste opname te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
X Als een opname is beveiligd, wordt
het pictogram <K> weergegeven op
het scherm.
Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt
maken, druk dan nogmaals op de
knop <0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaal dan stap 2.
Als u de functie voor het beveiligen
van opnamen wilt afsluiten, drukt u op
de knop <M>. U keert dan terug
naar het menu.
K
Opnamen beveiligen
Wisbeveiligingspictogram
Als u de kaart formatteert (pag. 40), worden ook de beveiligde
opnamen verwijderd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 130), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
130
U kunt opnamen één voor één selecteren en wissen, of in een batch.
Beveiligde opnamen (pag. 129) worden niet gewist.
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze
niet meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te
voorkomen dat ze per ongeluk worden gewist. Als u een
1+73-opname verwijdert, verwijdert u zowel de RAW- als
de JPEG-afbeelding.
1
Geef de opname weer die u wilt
wissen.
2
Druk op de knop <L>.
Het wismenu verschijnt onder in het
scherm.
3
Wis de opname.
X Selecteer [Wissen] en druk
vervolgens op <0>. De
weergegeven opname wordt gewist.
Door de te wissen opnamen te selecteren, kunt u meerdere opnamen
tegelijk wissen. In het menu [3 Wis beelden] selecteert u [Selecteer
en wis beelden]. Met de toets <V> geeft u aan welke opnamen u wilt
verwijderen <X>. Druk vervolgens op de knop <L>.
Als het menu [
3
Wis beelden
] is ingesteld op [
Alle beelden op kaart
],
worden alle opnamen op de kaart gewist.
L Opnamen wissen
Een afzonderlijke opname wissen
3
Opnamen selecteren <
X
> die in een batch moeten worden gewist
3 Alle opnamen op de kaart wissen
131
Wanneer u tijdens de weergave van één opname op de knop <B>
drukt, kunt u overschakelen naar de weergave met opname-informatie.
De meest gedetailleerde opname-informatie vindt u hieronder.
Overbelichtingswaarschuwing
Als de opname-informatie wordt weergegeven, worden de
overbelichte gedeelten knipperend weergegeven. Voor meer detail
in de overbelichte gedeelten stelt u de belichtingscompensatie in op
een negatieve waarde en maakt u de foto opnieuw.
B Weergave met opname-informatie
Lichtmeetmethode
Opnamemodus
ISO-waarde
Witbalans
Datum en tijd
Originele opname (verificatie)
gegevens opgeslagen
Witbalanscorrectie
Histogram
(Helderheid/RGB)
Kleurruimte
Picture Style en
instellingen
Bestandsgrootte
Mapnummer -
bestandsnummer
Diafragma
Sluitertijd
Beveiligd
* Bij 1+73-opnamen wordt de bestandsgrootte van 73 weergegeven.
Opnamekwaliteit
Nummer van de opname/
Totaal aantal opgeslagen
opnamen
Waarde
flitsbelichtingscompensatie
Waarde belichtingscompensatie
B Weergave met opname-informatie
132
Het histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau, de
algehele helderheid en de gradatie. Het RGB-histogram is geschikt voor
controle van de kleurverzadiging en de kleurgradatie. De
histogramweergave kan worden gewisseld via het menu [
3
Histogram
].
Weergave van de [Helderheid]
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van
het helderheidsniveau van de opname. De
horizontale as geeft het helderheidsniveau aan
(donkerder aan de linkerkant en lichter aan de
rechterkant) en de verticale as geeft aan hoeveel
pixels er voor ieder helderheidsniveau bestaan. Hoe
meer pixels aan de linkerkant, des te donkerder de
afbeelding. Hoe meer pixels aan de rechterkant, des
te lichter de afbeelding. Als er te veel pixels aan de
linkerkant zijn, zult u in de donkere gedeelten weinig
details kunnen onderscheiden. Als er te veel pixels
aan de rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag.
De tussengelegen gradaties worden gereproduceerd. Aan de hand van de
opname en het helderheidshistogram van de opname kunt u het
belichtingspatroon en de toonweergave van het geheel controleren.
Weergave van [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van de opname
voor elke primaire kleur (RGB of rood, groen en blauw). De horizontale as
geeft het helderheidsniveau van de kleur aan (donkerder aan de linkerkant
en lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan hoeveel pixels er
voor het helderheidsniveau van elke kleur zijn. Hoe meer pixels aan de
linkerkant, des te donkerder en minder helder de kleur is. Hoe meer pixels
aan de rechterkant, des te lichter en helderder de kleur. Als er te veel pixels
aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve kleuren.
Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren oververzadigd
en gaan details verloren. Aan de hand van het RGB-histogram van een
opname kunt u de kleurverzadiging, de kleurgradatie en het witbalanseffect
controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
133
8
Opnamen afdrukken en
overbrengen naar een computer
Afdrukken (pag. 134)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer
en de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met "wPictBridge", de standaard voor
rechtstreeks afdrukken.
De onderstaande website verschaft meer informatie over
het gebruik van uw Canon-camera met verschillende
printers. Hier kunt u bijvoorbeeld lezen welk type papier
u het beste kunt gebruiken.
http://canon.com/pictbridge/
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 143)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan afdrukken volgens uw afdrukinstructies,
zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren, etc.
U kunt meerdere opnamen in één batch afdrukken of de
afdruktaak doorgeven aan een foto-ontwikkelaar.
Opnamen overbrengen naar een computer (pag. 147)
Als u uw camera aansluit op een computer, kunt u met de
camera opnamen van de kaart in de camera overbrengen.
134
U kunt de procedure voor rechtstreeks afdrukken helemaal
uitvoeren via het LCD-scherm van uw camera.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
bij de printer voor meer informatie.
3
Sluit de camera op de printer aan.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Als u de kabel in de aansluiting <D>
van de camera steekt, moet het
pictogram <D> van de stekker naar
de voorzijde van de camera wijzen.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor
aansluitinstructies.
4
Schakel de printer in.
5
Zet de aan-uitschakelaar van
de camera op <1>.
X Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Het afdrukken voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
135
Het afdrukken voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven en
het pictogram <w> dat in de
linkerbovenhoek van het scherm
verschijnt, geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
X Het lampje van de knop <l> licht
blauw op.
wPictBridge
RAW-opnamen kunnen niet rechtstreeks worden afgedrukt
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Gebruik uitsluitend de meegeleverde interfacekabel als u de camera op
een printer aansluit.
Als u in stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de
printer. Om te achterhalen wat er mis is, voert u de volgende
handelingen uit:
1. Druk op de knop <
x> om de opname weer te geven.
2. Druk op <
0>.
3. Selecteer [Print] in het scherm met afdrukinstellingen.
Het foutbericht wordt weergegeven op het LCD-scherm. (pag. 142).
Als u de batterij als voeding voor de camera gebruikt, dient deze volledig
opgeladen te zijn. Met een volledig opgeladen batterij kan maximaal
6 uur worden afgedrukt.
Schakel de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert. Pak bij
het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Voor rechtstreeks afdrukken wordt aanbevolen om de AC-adapterset
ACK-E5 (afzonderlijk verkrijgbaar) te gebruiken om de camera aan te
sluiten.
136
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die u wilt
afdrukken.
Controleer of linksboven in het LCD-
scherm het pictogram <w> wordt
weergegeven.
Druk op de toets <U> om de
opname te selecteren die u wilt
afdrukken.
2
Druk op <
0
>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Papier inst.].
Selecteer [Papier inst.] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
wAfdrukken
Pictogram aangesloten printer
Scherm met afdrukinstellingen
* Afhankelijk van de printer zijn bepaalde instellingen, bijvoorbeeld het
afdrukken van de datum en het bestandsnummer en bijsnijden, mogelijk
Stel hier de afdrukeffecten in. (pag. 138).
Hier schakelt u het afdrukken van datum of
bestandsnummer in of uit.
Hier stelt u het aantal af te drukken Exemplaren in.
Hier stelt u het afstelgebied in. (pag. 141).
Hier stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in.
Hiermee gaat u terug naar stap 1.
Hiermee start u het afdrukken.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden weergegeven.
137
wAfdrukken
Selecteer het formaat van het papier
dat in de printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met papiersoorten wordt
weergegeven.
Selecteer het type papier dat in de printer
is geplaatst en druk vervolgens op <
0
>.
Als u een printer en papier van Canon
gebruikt, raadpleegt u de
instructiehandleiding bij de printer
voor geschikte papiersoorten.
X Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
verschijnt weer.
* Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, objectiefnaam, opnamemodus, sluitertijd,
het diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-waarde, witbalans, enz. afgedrukt.
QHet papierformaat instellen
YDe papiersoort instellen
UDe pagina-indeling instellen
Randen Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de opname.
Randloos
De afdruk heeft geen witte randen. Als uw printer niet kan
afdrukken zonder randen, wordt de opname met randen afgedrukt.
Randenc
De opname-informatie* wordt bij afdrukken van het formaat
9x13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plusc
35-plusp
Op papier van A4- of Letter-formaat worden 20 of 35
miniatuurafbeeldingen van de opnamen afgedrukt via DPOF (pag. 143).
• Bij [20-plusc] wordt de opname-informatie* afgedrukt.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het type printer of de
instellingen van de printer.
wAfdrukken
138
4
Stel de afdrukeffecten in.
Stel deze naar wens in. Ga naar stap 5 als
u geen afdrukeffecten wilt instellen.
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de optie in de
rechterbovenhoek en druk vervolgens
op <
0
>. Selecteer het gewenste
afdrukeffect en druk vervolgens op <
0
>.
Als het pictogram <
e
> naast <
z
>
wordt weergegeven, kunt u het
afdrukeffect aanpassen. (pag. 140).
Afdrukeffect Omschrijving
EUit
De afdrukkenmerken zijn dezelfde als die voor de instelling
"Aan". Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd.
EAan
De opname wordt afgedrukt in overeenstemming met de
standaardkleuren van de printer. De Exif-gegevens van de opname
worden gebruikt voor het maken van automatische correcties.
EVivid
De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging voor
levendige blauwe en groene tinten.
ENR
De beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
EGez.k
Effectief bij tegenlicht. Door tegenlicht kan het gezicht van
de gefotografeerde persoon er donker uitzien. Het gezicht wordt
voor het afdrukken lichter gemaakt.
ER-Ogen1
Effectief bij rode ogen op opnamen die met een flitser zijn
gemaakt. De rode ogen worden voor het afdrukken gecorrigeerd.
0 Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0
Koele toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele, blauwachtige zwarttinten.
0
Warme toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren
en het oorspronkelijke contrast. Er worden geen automatische
kleuraanpassingen gemaakt.
zNatuurl. M
De afdrukkenmerken zijn hetzelfde als voor de instelling
"Natuurlijk". Met deze instelling zijn fijnere aanpassingen voor
het afdrukken mogelijk dan met "Natuurlijk."
EStandaard
De afdrukken kunnen per printer verschillen. Raadpleeg
de instructiehandleiding bij de printer voor meer informatie.
139
wAfdrukken
* Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in het beeld dat linksboven wordt
weergegeven. Het beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien dan het
weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering. Dit geldt
ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 140.
5
Stel het afdrukken van de datum
en het bestandsnummer in.
Stel deze naar wens in.
Selecteer <
I
> en druk vervolgens op <
0
>.
Kies de gewenste instelling en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Stel deze naar wens in.
Selecteer [
R] en druk vervolgens
op <0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <0>.
7
Begin met afdrukken.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
X Het blauwe lampje van de knop
<l> knippert en het afdrukken
wordt gestart.
Als u een andere opname eenvoudig wilt afdrukken met dezelfde
instellingen, hoeft u de opname alleen maar te selecteren en op de
blauw opgelichte knop <I> te drukken. Bij eenvoudig afdrukken is
het aantal exemplaren altijd 1. Ook worden opnamen niet bijgesneden.
Zie pagina 141 voor informatie over bijsnijden.
Bij de instelling [Standaard] voor afdrukeffecten en andere opties
worden de standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze zijn
ingesteld door de fabrikant. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de
printer voor de [Standaard]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit, kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <0> terwijl [Stop] wordt
weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
wAfdrukken
140
Selecteer het afdrukeffect als is
beschreven bij stap 4 op pagina 138.
Druk op de knop <B> als naast
<z> het pictogram <e> wordt
weergegeven. Vervolgens kunt u het
afdrukeffect aanpassen. De selectie die
u bij stap 4 hebt gemaakt, bepaalt wat u
kunt aanpassen en wat er wordt
weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanp.
Als u [
Manual
] selecteert, kunt u de spreiding van
het histogram wijzigen en de helderheid en het
contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor aanpassing van de levels
wordt weergegeven, drukt u op de knop <
B
> om
de positie van <
h
> te wijzigen. Druk op de toets
<
U
> om de niveaus voor schaduw (0 - 127) en
lichte plekken (128 - 255) naar wens aan te passen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht. Door tegenlicht kan het gezicht van de
gefotografeerde persoon er donker uitzien. Als [Aan] is ingesteld,
wordt het gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen co.
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als
[
Aan
] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd.
e Afdrukeffecten aanpassen
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet
weergegeven op het scherm.
Selecteer [
Detail inst.
] om het [
Contrast
], de [
Verzadiging
], de [
Kleurtoon
]
en de [
Kleurbalans
] aan te passen. Als u [
Kleurbalans
] wilt aanpassen,
gebruikt u de toetsen <
S
>. B staat voor blauw, A is amber, M is magenta en G is
groen. De kleur in de desbetreffende richting wordt gecorrigeerd.
Als u [Wis alle] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle
afdrukeffecten hersteld.
141
wAfdrukken
U kunt de opname bijsnijden en alleen
het bijgesneden gedeelte afdrukken, net
alsof de compositie opnieuw is bepaald.
Snijd de opname bij vlak voordat u
deze afdrukt. Als u bijsnijdt en
vervolgens de afdrukinstellingen instelt,
is het mogelijk dat u opnieuw moet
bijsnijden.
1
Selecteer [
Afstellen
] op het scherm met afdrukinstellingen.
2
Stel de grootte, positie en de verhouding van het bijsnijdkader in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt,
wordt afgedrukt. De verhouding verticaal-horizontaal van het
bijsnijdkader kunt u wijzigen met [Papier inst.].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Met de knop <u> of <I> wijzigt u de grootte van het
bijsnijdkader. De vergroting van de opname neemt toe naarmate
het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Druk op de toetsen <S> als u het kader horizontaal of verticaal
over de opname wilt bewegen. Verplaats het bijsnijdkader totdat
het gewenste gebied of de gewenste compositie binnen het kader
wordt weergegeven.
Het kader draaien
Telkens wanneer u op de knop <B> drukt, wisselt het
bijsnijdkader van verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op
deze wijze kunt u van een horizontale opname een verticale
afdruk maken.
3 Druk op <0> om de optie voor bijsnijden af te sluiten.
X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname in de linkerbovenhoek van het
scherm met afdrukinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
wAfdrukken
142
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader
verkleint.
Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de
camera. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk niet correct
weergegeven.
Printerfouten
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost
(geen inkt, geen papier, enz.) en [Doorgaan] hebt geselecteerd, bedient
u de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten. Raadpleeg de
instructiehandleiding bij de printer voor meer informatie.
Foutberichten
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, verschijnt er een
foutbericht op het LCD-scherm van de camera. Druk op <
0> om het
afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het
afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer
voor informatie over het oplossen van een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardware fout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet worden afgedrukt via PictBridge.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
143
U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het
bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen
worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden
afgedrukt. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden
ingesteld.)
1
Selecteer [Print opties].
X Selecteer [Print opties] op het
tabblad [3] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <0>.
3
Stel de gewenste opties in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en
[File No.] in.
Selecteer de optie en druk vervolgens
op <0>. Selecteer de gewenste
instelling en druk vervolgens
op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De afdrukopties instellen
[Afdruktype][Datum][File No.]
W Digital Print Order Format (DPOF)
144
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <7>.
X Het scherm met afdrukopties wordt
weer weergegeven.
Vervolgens kiest u voor het afdrukken
uit een van de opties [Sel.Beeld] of
[Alle bldn].
Afdruktype
K
Standaard Er wordt één afbeelding afgedrukt per vel.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen
afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als
indexafdrukken worden gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname
afgedrukt.
Uit
Zelfs als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], worden de datum
en het bestandsnummer mogelijk niet afgedrukt. Dit is afhankelijk van
het afdruktype en het printermodel.
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, moet u de kaart gebruiken
waarvoor de afdrukopties zijn ingesteld. Het werkt niet als u opnamen
van de kaart haalt en deze probeert af te drukken.
Mogelijk kunnen sommige met DPOF compatibele printers en photofinishers de
opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven. Raadpleeg in dat geval de
instructiehandleiding van uw printer. Of neem contact op met uw foto-
ontwikkelaar en informeer naar de compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer geen afdruktaak op te geven wanneer een kaart in de camera is
geplaatst waarvoor de afdrukopties op een andere camera zijn ingesteld.
Mogelijk kunt dan niet afdrukken of wordt de opdracht overschreven. Afhankelijk
van de bestandsindeling van de opnamen, kan afdrukken onmogelijk zijn.
U kunt geen afdruktaken maken voor RAW-opnamen.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet beide worden ingesteld op [Aan].
145
W Digital Print Order Format (DPOF)
Sel.Beeld
Selecteer een voor een opnamen en
voeg ze aan de overdrachtsopdracht toe.
Druk op de knop <
I
> voor een
weergave van drie opnamen. Als u wilt
terugkeren naar de weergave van een enkele
opname, drukt u op de knop <
u
>.
Druk na voltooiing van de afdruktaak op
de knop <M> om de afdruktaak op
de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op de toets <V> om het aantal
exemplaren in te stellen dat u van de
weergegeven opname wilt afdrukken.
[Index]
Druk op de knop <V> om het
selectievakje in te schakelen <X> en de
opname wordt opgenomen in de
indexafdruk.
Alle bldn
Als u [Markeer alles op de kaart] selecteert, wordt van alle
opnamen op de kaart één afdruk gemaakt. Als u [Verwijder alles
op de kaart] selecteert, wordt de printopdracht voor alle opnamen
op de kaart gewist.
Een afdruktaak opgeven
Aantal
Totaal aantal
geselecteerde
opnamen
Indexpictogram
Selectieteken
RAW-opnamen worden niet aan afdruktaken toegevoegd, zelfs al heeft
u "Alle bldn" geselecteerd.
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen
afdrukken per afdruktaak. Als u een groter aantal opgeeft, worden
mogelijk niet alle opnamen afgedrukt.
146
Met een PictBridge-printer kunt
u opnamen eenvoudig met DPOF
afdrukken.
1 Bereid het afdrukken voor.
Zie pagina 134.
Volg stap 1 - 5 bij "De camera op een printer aansluiten".
2 Selecteer [Print opties] op het tabblad [3].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera is aangesloten
op een printer en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de [Papier inst.] in (pag. 136).
Stel de afdrukeffecten (pag. 138) naar wens in.
5 Selecteer [OK].
W
Rechtstreeks afdrukken met DPOF
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken.
Sommige printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [Randen] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt
afgedrukt. Dit hangt af van de printer.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze wordt
afgedrukt op een heldere achtergrond of op de rand.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog wilt
afdrukken, selecteert u [
Hervat
]. Het afdrukken wordt niet hervat als u het
afdrukken onderbreekt en een van de volgende situaties zich voordoet:
V
oordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afdruktaak gewijzigd of voor deze
taak geselecteerde opnamen gewist. Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u
de papierinstellingen voor een indexafdruk gewijzigd. Of de resterende
capaciteit van de kaart was te klein toen het afdrukken werd gestopt.
Zie pagina 142 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen.
147
Als u uw camera aansluit op een computer, kunt u met de camera
opnamen van de kaart in de camera overbrengen. Dit wordt een
rechtstreekse opnameoverdracht genoemd.
Voordat u de camera op de computer aansluit, dient u te
controleren of de meegeleverde software (cd-rom EOS
DIGITAL Solution Disk) op de computer is geïnstalleerd.
Raadpleeg de Cd-romgids voor meer informatie over het
installeren van de software.
1
Sluit de camera aan op de pc.
Schakel de camera uit voordat u de
camera aansluit.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Als u de kabel in de aansluiting <D>
van de camera steekt, moet het
pictogram <D> van de stekker naar
de voorzijde van de camera wijzen.
Sluit het andere uiteinde van de kabel
aan op de USB-poort van de
computer.
2
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Selecteer [EOS Utility] wanneer het
programmakeuzescherm op de pc
wordt weergegeven.
Als het cameramodelkeuzescherm
wordt weergegeven, selecteert u het
model van uw camera.
X Het scherm [EOS Utility] wordt op de
computer weergegeven en het
scherm voor rechtstreeks
overbrengen op het LCD-scherm van
de camera.
d
Opnamen overbrengen naar een computer
Voorbereiding voor opnameoverdracht
d Opnamen overbrengen naar een computer
148
De opnamen die naar de computer worden verzonden, worden in de
map [My Pictures/Mijn afbeeldingen] of [Pictures/Afbeeldingen]
opgeslagen in submappen die zijn geordend op opnamedatum.
Zet alle opnamen die op de kaart
staan, over naar de computer.
Selecteer [Alle beelden] en druk
vervolgens op de knop <l>.
X Het blauwe lampje van de knop
<l> knippert en de
opnameoverdracht wordt gestart.
X Wanneer de opnameoverdracht is
voltooid, blijft het lampje branden.
Opties worden hieronder besproken, met uitzondering van [
Alle beelden
].
Om de opnameoverdracht te starten, drukt u op de knop <
l
>.
Nieuwe beelden
Opnamen die nog niet naar de pc zijn overgebracht, worden
automatisch door de camera geselecteerd en alsnog overgebracht.
Opdracht verplaatsen beeld.
Selecteer de gewenste opnamen. Deze worden vervolgens in een
batch naar de pc overgebracht Om de opnamen te selecteren, volgt
u de instructies op de volgende pagina.
Opnamen overbrengen naar een computer
U kunt geen opnamen maken als het scherm voor rechtstreekse overdracht
wordt weergegeven.
Raadpleeg de Software-instructies op de cd-rom als het scherm [EOS
Utility] niet verschijnt.
Voordat u de kabel verwijdert, dient u de camera uit te schakelen.
Verwijder de kabel door de stekker vast te houden (en niet de kabel zelf).
149
d Opnamen overbrengen naar een computer
Select & verplaats
Druk op de toets <U> om de
opnamen een voor een over te brengen
naar de computer. Druk op de knop
<M> om af te sluiten.
Wallpaper
De door u geselecteerde en overgebrachte opname wordt
weergegeven als persoonlijke achtergrond op de computer. Druk op
de knop <M> om af te sluiten.
U selecteert een voor een de opnamen die u wilt overbrengen naar de
computer.
1
Selecteer [Opdracht verplaatsen].
Selecteer [
Opdracht verplaatsen
]
op het tabblad [
3
] en druk
vervolgens op <
0
>.
X Het scherm voor opnameoverdracht
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Sel.Beeld].
Selecteer [Sel.Beeld] en druk
vervolgens op <0>.
X Er wordt een opname weergegeven.
3
Opnamen selecteren die moeten worden overgebracht
Als u op de knop <0> drukt in plaats van de knop <l>, wordt het
bevestigingsvenster weergegeven. Selecteer [OK] en druk vervolgens
op de knop <
0> om de overdracht te starten.
d Opnamen overbrengen naar een computer
150
3
Selecteer de opname die u wilt
overbrengen.
Druk op de toets <
U
> om een opname
te selecteren en druk vervolgens op de
toets <
V
> om in de linkerbovenhoek
een vinkje <
X
> te plaatsen.
Herhaal deze stap voor alle opnamen die
u wilt overbrengen. U kunt maximaal 998
opnamen selecteren voor de overdracht.
Druk tweemaal op de knop <
M
>
om de opnameselectie op de kaart op te
slaan. U keert dan terug naar het menu.
Informatie over [Alle bldn]
Als u bij stap 2 [
Alle bldn
] selecteert, wordt
het scherm links weergegeven. Als u
vervolgens [
Markeer alles op de kaart
]
selecteert en op <
0
> drukt, worden er in één
batch maximaal 998 opnamen overgebracht.
Als u [Verwijder alles op de kaart]
selecteert en op <0> drukt, worden alle
opnamen die u voor overdracht hebt
geselecteerd, geannuleerd.
Geef geen overdrachtsopdracht op voor opnamen waarvoor al een
overdrachtsopdracht is ingesteld met een andere camera. Hierdoor zouden alle
opnamen van de overdrachtsopdracht kunnen worden overschreven. Afhankelijk van
de bestandsindeling van de opnamen, kan de overdrachtsopdracht onmogelijk zijn.
Als er een 1+73-opname voor overdracht wordt geselecteerd, wordt
deze als één opname geteld, zelfs wanneer zowel de RAW- als de
JPEG-opname naar de computer wordt overgezet.
Druk bij stap 3 op de knop <
I
> voor een weergave van drie opnamen. Als u wilt
terugkeren naar de weergave van een enkele opname, drukt u op de knop <
u
>.
Als u meer dan 999 opnamen in één batch wilt overbrengen, selecteert u
[Alle bldn] in het scherm voor rechtstreekse overdracht. (pag. 148)
151
9
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan uw
opnamevoorkeuren. U doet dit met het menu
Persoonlijke voorkeuze. Persoonlijke voorkeuzen
kunnen alleen worden ingesteld en gebruikt in creatieve
modi.
152
1
Selecteer [Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn)].
Selecteer op het tabblad [7] de optie
[Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer het nummer van de
persoonlijke voorkeuze.
Druk op de toets <U> om het
nummer te selecteren van de
persoonlijke voorkeuze die u wilt
instellen. Druk vervolgens op <0>.
3
Wijzig de instelling.
Druk op de toets <U> om de
gewenste instelling (nummer) te
selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Herhaal de stappen 2 en 3 als u andere
persoonlijke voorkeuzen wilt instellen.
De ingestelde persoonlijke
voorkeuzen worden onder in het
scherm vermeld, onder de
respectieve nummers.
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het menu.
Selecteer in het menu [7 Wis instellingen] de optie [Wis pers.
voorkeuze (C.Fn)] om alle persoonlijke voorkeuze-instellingen te
wissen. (pag. 114).
3
Persoonlijke voorkeuzen instellen
N
Nummer van persoonlijke voorkeuze
Persoonlijke voorkeuzen wissen
153
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Persoonlijke voorkeuzen
C.Fn I: Belichting
1 Belichtingsniveauverhoging
pag. 154
2 Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
C.Fn II: Beeld
3 Ruisreductie lange sluitertijd
pag. 155
4 Hoge ISO-ruisreductie
5 Auto Helderheid Optimalisatie pag. 156
C.Fn III: Auto focus/Drive
6
AF-hulplicht
pag. 1577 AF tijdens Live view opname
8 Spiegel opklappen
C.Fn IV: Bediening/Overig
9 Sluiter/AE-vergrendelknop
pag. 158
10 SET-knopfunctie bij opname
11 LCD-display bij inschakelen
pag. 159
12 Voeg originele data toe
De persoonlijke voorkeuzen waarvan de nummers grijs zijn, werken niet
tijdens het maken van Live View-opnamen (instellingen zijn uitgeschakeld.)
Als C.Fn-7-1/2 is ingesteld en u AE-vergrendeling wilt gebruiken, stelt u
C.Fn-9-1 in.
154
De persoonlijke voorkeuzen zijn ondergebracht in vier groepen op basis
van functietype: C.Fn I: Belichting, C.Fn II: Beeld, C.Fn III: Auto focus/
Drive, C.Fn IV: Bediening/Overig
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn I: Belichting
C.Fn-1 Belichtingsniveauverhoging
0: 1/3-stop
1: 1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de sluitertijd, het
diafragma, de belichtingscompensatie, AEB, enzovoort. Dit is effectief
als u de belichting wilt regelen in kleinere stappen dan 1/3 stop.
C.Fn-2
Flitssynchronisatiesnelheid in Av-modus (AE-diafragmaprioriteit)
0: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in een bereik
van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de helderheid van de scene.
1: 1/200 sec. (vast)
Als u de modus <f> (AE-diafragmaprioriteit) voor flitsfotografie
gebruikt, wordt de sluitertijd op 1/200 sec. ingesteld. U hoeft zich geen
zorgen te maken over bewegingsonscherpte.
(Opnamen bij avond of met een donkere achtergrond zullen er in deze
modus echter donkerder uitzien.)
Het belichtingsniveau wordt als volgt weergegeven in de zoeker en op het
LCD-scherm.
155
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II: Beeld
C.Fn-3 Ruisreductie lange sluitertijd
0: Uit
1: Automatisch
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer ruis veroorzaakt door lange belichting
wordt gedetecteerd. De instelling [Automatisch] is in de meeste
gevallen effectief.
2: Aan
Ruisreductie wordt uitgevoerd bij alle belichtingstijden van 1 seconde
of langer). De instelling [Aan] kan geschikt zijn voor ruis die niet kan
worden gedetecteerd of verminderd met de instelling [Automatisch].
C.Fn-4 Hoge ISO-ruisreductie
0: Uit
1: Aan
Vermindert de ruis die in een opname ontstaat. Hoewel ruisreductie
wordt toegepast bij alle ISO-waarden, is de functie vooral effectief bij
hoge ISO-waarden. Bij lage ISO-waarden wordt de ruis in
schaduwpartijen verder gereduceerd.
Het reduceren van ruis na het maken van de opname duurt ongeveer
even lang als het instellen van de juiste belichting. U kunt pas weer
opnamen maken als het ruisreductieproces is voltooid.
Als bij instelling 2 lang wordt belicht tijdens het maken van Live View-
opnamen, wordt er niets op het LCD-scherm weergegeven terwijl
ruisreductie wordt toegepast (geen weergave van het Live View-beeld).
Als u 1 instelt, kunnen continu-opnamen en reeksopnamen met
automatische witbalans niet worden gebruikt.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
156
C.Fn-5 Auto Helderheid Optimalisatie
0: Inschakelen
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, worden de
helderheid en het contrast van de opname automatisch verbeterd.
(Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan beeldruis toenemen.)
Deze functie werkt niet bij handmatige belichting of 1- en 1+73-
opnamen.
In de basismodi werkt Auto Helderheid Optimalisatie automatisch.
1: Uitschakelen
B
157
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn III: Auto focus/Drive
C.Fn-6 AF-hulplicht
Het AF-hulplicht kan door de ingebouwde flitser van de camera of door de
externe, speciale EOS-Speedlite worden geactiveerd.
0: Inschakelen
1: Uitschakelen
AF-hulplicht wordt niet geactiveerd.
2: Alleen ext. flits zenden
Als er een externe, speciale EOS-Speedlite is bevestigd, activeert deze
zo nodig het AF-hulplicht. Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd door
de ingebouwde flitser van de camera.
C.Fn-7 AF tijdens Live view opname
Als 1 of 2 is ingesteld, is automatisch scherpstellen mogelijk tijdens het
maken van Live View-opnamen. Raadpleeg pagina 102 - 106 voor meer
informatie.
0: Uitschakelen
1: Quick mode (pag. 102)
2: Live mode (pag. 104)
C.Fn-8 Spiegel opklappen
0: Deactiveren
1: Activeren
Hierdoor wordt cameratrilling door de reflexspiegelactie voorkomen.
Deze beweging kan hinderlijk zijn bij het maken van opnamen met
superteleobjectieven en het maken van close-ups (macro). Zie
pagina 94 voor informatie over het opklappen van de spiegel.
Als de persoonlijke voorkeuze [AF-hulplicht] voor de externe, speciale
EOS-Speedlite is ingesteld op [Uitschakelen], activeert de Speedlite het
AF-hulplicht niet, zelfs niet als C.Fn-6-0/2 op de camera is ingesteld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
158
C.Fn IV: Bediening/Overig
C.Fn-9 Sluiter/AE-vergrendelknop
0: AF/AE vergrendel
1: AE vergrendel/AF
Handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten. Druk op de
knop <A> om automatisch scherp te stellen en druk de ontspanknop
half in om de automatische belichting te vergrendelen.
2: AF/AF vergrendel, geen AE
In de modus AI Servo AF kunt u op de knop <A> te drukken om het
automatisch scherpstellen tijdelijk te stoppen. Hierdoor voorkomt u dat
een onjuiste scherpstelling wordt verkregen door een opstakel dat
tussen de camera en het onderwerp passeert. De belichting wordt
ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
3: AE/AF, geen AE
Dit komt van pas als een voorwerp herhaaldelijk beweegt en weer
stilstaat. In de modus AI Servo AF kunt u op de knop <A> te drukken
om het voortdurend automatisch scherpstellen te starten of te stoppen.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt
gemaakt. Zo weet u zeker dat de scherpstelling en de belichting steeds
optimaal zijn terwijl u op het beslissende moment wacht.
C.Fn-10 SET-knopfunctie bij opname
U kunt aan <0> een functie toewijzen die u veel gebruikt. Als de camera
gereed is voor het maken van opnamen, kunt u op <0> drukken.
0: LCD monitor Aan/Uit
Heeft dezelfde functie als de knop <B>.
1: Verander kwaliteit
Nadat u op <0> hebt gedrukt, kijkt u op het LCD-scherm en drukt
u op de toets <5> om de opnamekwaliteit rechtstreeks in te stellen.
2: Flitsbelicht.compensatie
Wanneer u op <0> drukt, wordt het scherm voor de
flitsbelichtingscompensatie weergegeven, zodat u de instelling snel kunt
wijzigen.
3: Menu display
Heeft dezelfde functie als de knop <M>.
4: Uitgeschakeld
159
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn-11 LCD display bij inschakelen
0: Display
Als de camera wordt ingeschakeld, worden de opname-instellingen
weergegeven (pag. 42).
1: Behoud UIT-status
Als u op de knop <B> hebt gedrukt en de camera hebt uitgeschakeld
terwijl het LCD-scherm was uitgeschakeld, worden de opname-
instellingen niet weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt.
Hierdoor spaart u de batterij. De menuschermen en de
opnameweergave verschijnen nog steeds op het LCD-scherm wanneer
ze worden gebruikt.
Als u op de knop <B> hebt gedrukt en de camera hebt uitgeschakeld
terwijl het LCD-scherm was ingeschakeld, worden de opname-
instellingen weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt.
C.Fn-12 Voeg originele data toe
0: Uit
1: Aan
De gegevens die aangeven dat de opnamen origineel zijn, worden
automatisch aan de opnamen toegevoegd. Als de opnamegegevens
van een opname waaraan verificatiegegevens zijn toegevoegd, worden
weergegeven (pag. 131), verschijnt het pictogram <L>.
U hebt de beveiligingsset voor originele gegevens OSK-E3 (afzonderlijk
verkrijgbaar) nodig om te kunnen controleren of een opname origineel is.
Als het menu [Live view opname.] is ingesteld op [Inschakelen], hebben
de instellingen voor Live View-opnamen voorrang op de instellingen 1 tot en
met 4. Als u op <0> drukt wanneer de camera gereed is voor de opname,
wordt de Live View-opname weergegeven.
De opnamen zijn niet compatibel met de coderings-/decoderingsfuncties
van de beveiligingsset voor originele gegevens OSK-E3.
160
Voor snellere toegang kunt u maximaal zes menu's en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer [My Menu instellingen] op
het tabblad [9] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Registreer].
Selecteer [Registreer] en druk
vervolgens op <0>.
3
Registreer de gewenste menu's.
Selecteer een menu en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer het bevestigingsvenster
verschijnt, u [
OK
] selecteert en op
<
0
> drukt, wordt het menu vastgelegd.
Herhaal deze stappen om maximaal
zes menu's vast te leggen.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 2.
In stap 2 worden [
Sorteer
] en de volgende andere instellingen weergegeven:
Sorteer
U kunt de volgorde van de vastgelegde menu-items wijzigen in
My Menu. Selecteer [Sorteer] en het menu-item waarvan u de
positie wilt wijzigen. Druk vervolgens op <0>. Als [z] wordt
weergegeven, kunt u de volgorde wijzigen door achtereenvolgens
op de toets <V> en de toets <0> te drukken.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] eerst
weergegeven wanneer u het menuscherm opent.
Verwijder en Verwijder alle items
Hiermee verwijdert u de vastgelegde menu-items. Met [
Verwijder
] verwijdert
u één menu-item tegelijk, en met [
Verwijder alle items
] alle menu-items.
3
My Menu vastleggen
N
My Menu-instellingen
161
10
Referentie
Dit hoofdstuk bevat naslaginformatie over de functies
van de camera, systeemaccessoires en andere zaken.
Het hoofdstuk bevat achterin een index om het
opzoeken te vereenvoudigen.
162
Soms kan niet automatisch worden scherpgesteld (het
focusbevestigingslampje <o> knippert). Dit kan voorkomen bij
ondermeer de volgende onderwerpen:
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast
Bijvoorbeeld: strakblauwe luchten, muren met een effen kleur, enz.
Onderwerpen in slecht licht
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel tegenlicht
Bijvoorbeeld: auto's met een reflecterende carrosserie, enz.
zowel onderwerpen dichtbij als veraf worden door het AF-punt bedekt
Bijvoorbeeld: een dier in een kooi, enz.
Zich herhalende patronen
Bijvoorbeeld: vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enz.
In zulke gevallen gaat u als volgt te werk:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
vóórdat u de compositie opnieuw bepaalt. (pag. 46).
(2) Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <MF> en stel
handmatig scherp.
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld
Als er een extender (afzonderlijk verkrijgbaar) is bevestigd en het
maximale diafragma van het objectief f/5.6 of kleiner (hoger f/nummer)
is, is automatisch scherpstellen niet mogelijk (behalve in de Live mode).
Raadpleeg de instructiehandleiding bij de extender voor meer informatie.
Raadpleeg pagina 106 voor de gevallen waarin niet automatisch kan
worden scherpgesteld in de Live mode.
163
Met de AC-adapterset ACK-E5 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u
de camera aansluiten op een gewoon stopcontact en hoeft u het
batterijniveau niet in de gaten te houden.
1
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals in
de afbeelding wordt weergegeven.
Verwijder de stekker uit het
stopcontact na gebruik van de
camera.
2
Sluit de DC-koppeling DR-E5 aan.
Sluit de stekker aan op de
DC-koppeling DR-E5.
3
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje en schuif de
DC-koppeling naar binnen totdat
deze vastklikt.
4
Duw het DC-snoer in de
uitsparing.
Open het klepje van de uitsparing
voor het DC-snoer en plaats het
snoer zoals aangegeven.
Sluit het klepje.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Plaats of verwijder het netsnoer nooit terwijl de aan-uitschakelaar van de
camera op <
1> staat.
164
Afstandsbediening met een snoer van 60 cm waarmee u de ontspanknop
half of volledig kunt indrukken. U kunt deze aansluiten op de aansluiting
voor de afstandsbediening op de camera.
De afstandsbediening gebruiken
Afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar)
De camera is niet compatibel met de afstandsbedieningen RC-1 en RC-5
(beide afzonderlijk verkrijgbaar).
165
De afstandsbediening gebruiken
Als u een opname maakt zonder door de zoeker te kijken, kan er licht
door het oculair vallen, wat een nadelige invloed heeft op de belichting.
Om dit te voorkomen gebruikt u de oculairdop (pag. 22) die aan de
draagriem van de camera is bevestigd.
1
Verwijder de oogschelp.
Duw de onderkant van de oogschelp
omhoog.
2
Bevestig de oculairdop.
Schuif de oculairdop omlaag in de
oculairgleuf om deze te bevestigen.
De oculairdop gebruiken
166
Deze Speedlites functioneren als een ingebouwde flitser, zodat ze
gemakkelijk kunnen worden bediend.
Wanneer een Speedlite uit de EX-serie op de camera is bevestigd,
wordt de automatische flitsbediening bijna volledig door de camera
geregeld. Dit is dus een hoogwaardige flitser die extern wordt bevestigd
en de rol van de ingebouwde flitser overneemt.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-serie
voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een camera van het
type A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit de
EX-serie.
Externe Speedlites
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Speedlites voor op de
cameraschoen
Macro Lites
Alleen de flitsfunctie-instellingen [Flitsbel.comp.] en [E-TTL II] (pag. 117)
kunnen worden ingesteld bij een Speedlite uit de EX-serie die niet met de
camera kan worden bediend.
(Bij bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan [Sluiter sync.] ook worden
ingesteld.)
167
Externe Speedlites
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden
ingesteld op de automatische TTL- of A-TTL-flitsmodus, werkt
de flitser alleen op volledig vermogen. Stel de opnamemodus
van de camera in op <a> (handmatige belichting) of <f>
(AE-diafragmaprioriteit) en maak de opname.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig
flitsen beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig
flitsen.
Wanneer een Speedlite uit de EX-serie via het persoonlijke
flitsvoorkeuzemenu op de automatische TTL-flitsmodus wordt
ingesteld, werkt de flitser alleen op volledig vermogen.
Synchronisatiesnelheid
De camera kan synchroniseren met compacte flitsers van andere
merken bij een sluitertijd van 1/200 seconde of langer. Test de flitser
van te voren om er zeker van te zijn dat deze correct synchroniseert
met de camera.
Live View-opnamen - waarschuwingen
Een flitser van een ander merk dan Canon flitst niet tijdens Live View-
opnamen.
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Flitsers van een ander merk gebruiken
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitserschoen van de camera.
Deze werkt dan mogelijk niet.
168
1 Opname 1 (rood) pagina
2 Opname 2 (rood)
3 Weergave (blauw)
Menu-instellingen
Kwaliteit
73 / 83 / 74 / 84 / 76 / 86 /
1+73 / 1
64
R.ogen Aan/Uit
Uit/Aan 59
Pieptoon
Aan / Uit 108
Foto z. card
Aan / Uit 108
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 108
AEB Verhogingen in stappen van 1/3, ±2 stops 80
Flitsbel.comp. Verhogingen in stappen van 1/3, ±2 stops 79
Handmatige witbalans Handmatige instelling van de witbalans 90
WB SHIFT/BKT
Witbalanscorrectie: Witbalanscorrectie
WB-BKT: Reeksopnamen op basis van de witbalans
92
93
Kleurruimte sRGB / Adobe RGB 87
Beeldstijl
Standaard / Portret / Landschap / Neutraal /
Natuurlijk / Monochroom / Gebruiker 1, 2, 3
67
82
85
Stofwisdata
Verzamelt gegevens die kunnen worden
gebruikt om stofvlekken te verwijderen
119
Beveilig beelden
Opname beveiligen tegen wissen 129
Roteren
Verticale opname roteren 126
Wis beelden
Opnamen wissen 130
Print opties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
143
Opdracht verplaatsen
Opnamen selecteren die moeten worden
overgezet naar een computer
149
Histogram
Helderheid / RGB 132
Autom. afspelen
Automatische weergave van opnamen 127
De schermen (tabbladen) [2] Opname 2, [7] Instellingen 3 en [9]
My Menu worden niet weergegeven in de basismodi.
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
In basismodi worden de opnamekwaliteitmodi
1
en
1
+
73
niet weergegeven.
169
Menu-instellingen
5 Instellingen 1 (geel) pagina
6 Instellingen 2 (geel)
7 Instellingen 3 (geel)
9 My Menu (groen)
Uitschakelen
30 sec. / 1min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. /
15 min. / Uit
109
Bestandnr.
Continu / Auto reset / M-reset 110
Beeld omkeren
Aan PD / Aan D / Uit 112
Formatteren
Hiermee kunt u gegevens op de kaart
initialiseren en wissen
40
LCD uit/aankn.
Ontspanknop / Ontspan/DISP / Altijd aan 115
Schermkleur
Selecteer de achtergrondkleur 115
LCD helderheid
Zeven helderheidsniveaus beschikbaar 109
Datum/Tijd
Stel de datum (jaar, maand, dag) en tijd
(uur, min., sec.) in
29
Taal
Selecteer de interfacetaal 30
Videosysteem
NTSC / PAL 128
Sensorreiniging
Auto. reiniging / Reinig nu 118
Reinig handmatig 121
Live view functie inst.
Live View-opname. / Rasterweergave /
Meettimer
96
Flitsbesturing
Flitsen / Func. inst. interne flitser / Func. inst.
externe flitser / C.Fn-inst. externe flitser /
Wis C.Fn's externe flitser
116
Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn)
Hiermee past u de camera aan uw persoonlijke
voorkeuren aan
152
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen / Wis pers.
voorkeuze (C.Fn)
114
Firmware versie
Voor het bijwerken van de firmware -
My Menu instellingen
Hier kunt u vaak gebruikte menu-items en
persoonlijke voorkeuze-instellingen opslaan
160
170
o: Automatisch ingesteld k: Door gebruiker in te stellen : Niet in te stellen
Tabel met beschikbare functies
k
o
o
o
o
o
o
o
o
k
o
o
o
o
o
o
o
o
k
o
o
o
o
o
o
o
o
k
o
o
o
o
o
o
o
o
k
o
o
o
o
o
o
o
k
o
o
o
o
o
o
o
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
o
o
k
k
o
o
o
o
o
o
o
Programmakeuzewiel
Basisgebruik Creatief gebruik
1234567dsfa
8
JPEG
RAW
RAW + 73
Automatisch
Handmatig
Standaard
Portret
Landschap
Neutraal
Natuurlijk
Monochroom
Gebruiker
sRGB
Adobe RGB
Automatische witbalans
Vooraf ingestelde witbalans
Handmatige witbalans
Witbalanscorrectie
Auto Helderheid Optimalisatie
1-beeld AF
AI Servo
AI Focus
AF-hulplicht
AF-
puntselectie
AF
Witbalans
Picture Style
Kwaliteit
ISO-
waarde
Kleur-
ruimte
Reeksopnamen met
automatische witbalans
Automatisch
Handmatig
171
Tabel met beschikbare functies
o: Automatisch ingesteld k: Door gebruiker in te stellen : Niet in te stellen
o
o
k
k
o
k
o
o
k
k
o
k
o
o
k
k
o
k
o
o
k
k
o
k
o
o
k
k
o
o
o
k
k
o
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
o
o
k
k
o
TransportBelichting Ingebouwde flitser
1234567dsfa8
Programmakeuzewiel
Basisgebruik Creatief gebruik
Meervlaks
Deelmeting
Programmakeuze
AEB
AE-vergrendeling
Controle scherptediepte
Enkele opnamen
Continu
Zelfontspanner (10 sec.)
Zelfontspanner (2 sec.)
Automatisch
Handmatig
Flitser uit
Rode-ogenreductie
Live View-opnamen
Flitsbelichtings-
compensatie
Centrum gewogen
gemiddelde
Lichtmeet-
methode
Belichtingscompensatie
Continu-opnamen
na zelfontspannen
Flitsbelichtings-
vergrendeling
172
Raadpleeg bij problemen eerst deze sectie Problemen oplossen. Als
u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan contact op met
uw dealer of Canon Service Center.
De batterij is niet correct in de camera geplaatst. (pag. 26)
Laad de batterij op. (pag. 24)
Controleer of het klepje van het batterijcompartiment is gesloten.
(pag. 26)
Controleer of het klepje van de kaartsleuf is gesloten. (pag. 31)
Druk op de knop <B>. (pag. 42)
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, knippert de lees-/schrijfindicator een paar
seconden. Als de opname op de kaart is opgeslagen, wordt de camera
automatisch uitgeschakeld.
Gebruik een volledig opgeladen batterij. (pag. 24)
De oplaadbare batterij raakt uitgeput na herhaaldelijk gebruik. Koop
een nieuwe batterij.
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt
dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [
5
Uitschakelen
] in op [
Uit
].
Zelfs als [5 Uitschakelen] is ingesteld op [Uit], wordt het
LCD-scherm uitgeschakeld als de camera 30 minuten niet wordt
gebruikt. Druk op de knop <B> om het LCD-scherm in te
schakelen.
Problemen oplossen
Voeding
De camera werkt niet, zelfs niet als de aan-uitschakelaar
op <1> staat.
De lees-/schrijfindicator blijft knipperen, zelfs wanneer
de aan-uitschakelaar op <2> wordt gezet.
De batterij raakt snel leeg.
De camera schakelt zichzelf uit.
173
Problemen oplossen
De kaart is niet correct geplaatst. (pag. 31)
Vervang de kaart als die vol is of wis overbodige opnamen om ruimte
vrij te maken. (pag. 31 en 130)
Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker knippert, kan er geen foto
worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om scherp te
stellen of stel handmatig scherp (pag. 37 en 62)
Schuif het schuifje voor schrijfbeveiliging naar de stand voor schrijven/
wissen. (pag. 31)
Als er stof aan het LCD-scherm kleeft, kunt u dit afvegen met een
lensdoekje of een ander zacht doekje.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer
reageren of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <AF>. (pag. 33)
Houd de camera stil en druk voorzichtig op de ontspanknop om
bewegingsonscherpte te voorkomen. (pag. 36 en 37)
Zie pagina 40 of 175 als er een kaartfout wordt weergegeven.
Het uitschuifmechanisme van de flitser beweegt een beetje. Dit is
normaal.
Opnamen maken
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
De opname is niet scherp.
De kaart kan niet worden gebruikt.
De camera maakt geluid wanneer deze wordt geschud.
Problemen oplossen
174
Als u continu en met slechts korte tussenpozen opnamen maakt met
de ingebouwde flitser, kan de flitser mogelijk tijdelijk niet worden
gebruikt om de flitsereenheid te beschermen.
Als de opname is beveiligd tegen wissen, kan deze niet worden
verwijderd. (pag. 129)
De juiste datum en tijd zijn nog niet ingesteld. (pag. 29)
Controleer of de stekker van de videokabel volledig in de aansluiting
zit. (pag. 128)
Stel het formaat van de video-uitgang (NTSC/PAL) in op hetzelfde
formaat als de tv. (pag. 169)
Gebruik de videokabel die bij de camera is geleverd. (pag. 128)
De ingebouwde flitser werkt niet.
Opnamen bekijken en gebruiken
De opname kan niet worden gewist.
De weergegeven datum en tijd van opname zijn onjuist.
Opnamen worden niet weergegeven op het tv-scherm.
175
Als er zich een probleem voordoet met
de camera, wordt er een foutbericht
weergegeven. Volg de instructies op het
scherm.
Als u wilt dat het foutenscherm verdwijnt,
schakelt u de camera uit en weer in of
verwijdert u de batterij en plaatst u deze
opnieuw.
Wanneer fout 02 (probleem met kaart)
wordt weergegeven, verwijdert u de
kaart en plaatst u die weer terug. U kunt
de kaart ook formatteren. Hiermee is het
probleem wellicht verholpen.
Als de fout zich blijft voordoen, is er mogelijk een moeilijker op te
lossen probleem. Schrijf de foutcode op en neem contact op met
het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Foutcode
Maatregelen
Als er meteen na het maken van de opname een foutcode wordt
weergegeven, is de opname mogelijk niet vastgelegd. Als de fout
is hersteld, drukt u op de knop <x> en controleert u of de opname
is vastgelegd.
176
Systeemoverzicht
Oogschelp Ef
Rubberframe Ef
Oculairverlengstuk
EP-EX15ll
Dioptrische
aanpassingslenzen
E-serie
Hoekzoeker C
Semi-harde
cameratas EH19-L
Brede draagriem
EW-100DB lll
Batterij LP-E5
Batterijgreep
BG-E5
Batterijoplader
LC-E5 of LC-E5E
Batterijmagazijn
BGM-E5A voor
AA-batterijen
Batterijmagazijn
BGM-E5L voor twee
LP-E5-batterijen
Standaardaccessoires
Oplader voor in
de auto CBC-E5
Compacte
stroomadapter
CA-PS700
DC-koppeling
DR-E5
AC-adapterset
ACK-E5
220EXST-E2 430EX II 580EX II Macro Ring Lite
MR-14EX
Macro Twin Lite
MT-24EX
177
Systeemoverzicht
EF-S-objectievenEF-objectieven
Afstandsbediening
RS-60E3
Windows Vista
Windows XP
Windows 2000
Mac OS X
Met PictBridge
compatibele printer
Computer
Tv/video
Pc-kaartsleuf
USB-poort
SD-geheugenkaart/
SDHC-geheugenkaart
Kaartlezer
PCMCIA-adapter
Interfacekabel
IFC-200U
Interfacekabel IFC-500U
Beveiligingsset voor
originele gegevens
OSK-E3
Videokabel
VC-100
EOS DIGITAL
Solution Disk
EOS DIGITAL
Software Instruction
Manuals Disk
178
•Type
Type:
Digitale AF/AE-spiegelreflexcamera met ingebouwde flitser en één lens
Opnamemedia: SD-geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart
Grootte beeldsensor: 22,2 mm x 14,8 mm
Compatibele objectieven: Canon EF-objectieven (inclusief EF-S-objectieven) (voor deze
objectieven geldt dat de 35mm-equivalente brandpuntsafstand
met ongeveer 1,6 moet worden vermenigvuldigd)
Lensvatting: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type:
Grote, ultragevoelige CMOS-sensor uit één stuk met hoge resolutie
Pixels: Effectieve pixels: circa 10,10 megapixels
Totaal aantal pixels: circa 10,50 megapixels
Beeldverhouding: 3:2
Kleurenfiltersysteem: RGB-filter voor primaire kleuren
Low-pass-filter: Bevindt zich voor de beeldsensor, niet verwijderbaar
Stofwisfunctie: (1) Automatische sensorreiniging
(2) Handmatige reiniging van de sensor
(3) Stofwisdata wordt toegevoegd aan opname
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System 2.0
Afbeeldingstype: JPEG, RAW (12-bits Canon-origineel)
Gelijktijdig opnemen van
RAW+JPEG:
Beschikbaar
Bestandsgrootte: (1) Groot/Fijn :
Circa 3,8 MB (3888 x 2592 pixels)
(2) Groot/Normaal :
Circa 2,0 MB (3888 x 2592 pixels)
(3) Middelgroot/Fijn :
Circa 2,3 MB (2816 x 1880 pixels)
(4) M
iddelgroot/Normaal
:
Circa 1,2 MB (2816 x 1880 pixels)
(5) Klein/Fijn :
Circa 1,3 MB (1936 x 1288 pixels)
(6) Klein/Normaal :
Circa 0,7 MB (1936 x 1288 pixels)
(7) RAW :
Circa
9,8 MB (3888 x 2592 pixels)
* De exacte bestandsgrootte is afhankelijk van het onderwerp,
de ISO-waarde, de Picture Style, enzovoort.
Bestandsnummering: Opeenvolgend, automatisch op nul, handmatig op nul
Beeldverwerking
Kleurruimte: sRGB, Adobe RGB
Picture Styles: Standaard, Portret, Landschap, Neutraal, Natuurlijk,
Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Witbalans: Auto, Daglicht, Schaduw, Bewolkt, Kunstlicht, Wit TL
licht, Flitser, Custom
Specificaties
179
Specificaties
Compensatie van
kleurtemperatuur:
Witbalanscorrectie: ± 9 stops in tussenstappen van 1 stop
Reeksopnamen op basis van witbalans: ± 3 stops met tussenstappen van 1 stop
*
Meer blauw/amber of meer magenta/groen mogelijk
Verzenden van
kleurtemperatuurgegevens
:
Beschikbaar
Ruisreductie: Ruisreductie voor lange belichtingstijden
Hoge ISO-ruisreductie
Automatische
helderheidscorrectie: Auto Helderheid Optimalisatie
Originele
opnameverificatiegegevens
toevoegen:
Beschikbaar (Gecontroleerd met de beveiligingsset voor
originele gegevens OSK-E3)
•Zoeker
Type: Pentaspiegel met vast oogniveau
Dekking: Verticaal/horizontaal circa 95%
Vergroting: Circa 0,81x (-1 m
-1
met 50mm-objectief bij oneindig)
Oogafstand: Circa 21 mm (vanaf het midden van de oculairlens)
Ingebouwde dioptrische aanpassing
:
-3,0 - +1,0 m
-1
(dpt)
Matglas: Vast, precisiemat
Spiegel:
Snel terugklappende, half doorlatende spiegel (Transmissie:
reflectieverhouding van 40:60, geen vignettering met
EF 600mm f/4L IS USM-objectief of kleinere objectieven)
Zoekerinformatie:
AF-informatie (AF-punten, focusbevestigingslampje),
belichtingsinformatie (sluitertijd, diafragma, AE-vergrendeling,
belichtingsniveau, ISO-waarde, belichtingswaarschuwing),
flitsinformatie (flitser gereed, high-speed synchronisatie,
flitsbelichtingsvergrendeling, flitsbelichtingscompensatie),
zwart-witopnamen, witbalanscorrectie, maximale opnamereeks
bij continu-opnamen, geheugenkaartinformatie
Controle scherptediepte
: Beschikbaar met de scherptedieptecontroleknop
Automatische scherpstelling
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie
AF-punten: 7 AF-punten
Meetbereik: BW 0,5 - 18 (bij 23 °C, ISO 100)
Scherpstelmodi:
1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF, Handmatige focus (MF)
AF-puntselectie: Automatische selectie, handmatige selectie
Weergave van geselecteerd AF-punt
:
Ingespiegeld in zoeker en aangegeven op het LCD-scherm
AF-hulplicht: Kleine serie flitsen door de ingebouwde flitser
Effectief bereik: circa 4,0 m in het midden, ongeveer 3,5 m aan de buitenkan
Specificaties
180
Belichting
Lichtmeetmethoden: TTL-meting met volledige diafragmaopening en 35 zones
• Meervlaksmeting (koppelbaar aan elk AF-punt)
• Deelmeting (circa 10% van de zoeker in het midden)
• Gemiddelde meting met nadruk op het midden
Meetbereik: BW 1 - 20 (bij 23 °C met EF 50mm f/1.4 USM-objectief,
ISO 100)
Belichtingscontrole: AE-programma (Automatisch, Portret, Landschap,
Close-up, Sport, Nacht portret, Flitser uit, Programma),
AE-sluiterprioriteit, AE-diafragmaprioriteit, automatische
scherptediepte AE, handmatige belichting, automatische
E-TTL-flits
ISO-waarde (aanbevolen
belichtingsindex):
Basismodi: ISO 100 - 800 automatisch ingesteld
Creatieve modi: ISO 100 - 1600
(met tussenstappen van 1 stop), automatisch
Belichtingscompensatie:
Handmatig: ± 2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
(kan worden gecombineerd met AEB)
AEB: ± 2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
AE-vergrendeling: Automatisch: als de scherpstelling is verkregen met
meervlaksmeting en 1-beeld AF
Handmatig: met AE-vergrendelknop
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-plane-sluiter
Sluitertijden: 1/4000 tot 1/60 sec., X-synchronisatie bij 1/200 sec.
1/4000 tot 30 sec., bulb (Totale sluitertijdbereik.
Beschikbare bereik varieert per opnamemodus.)
Ontspanner: Soft-touch elektromagnetische ontspanner
Zelfontspanner: 10 seconden of 2 seconden vertraging of 10 seconden
vertraging en continu-opnamen
Ingebouwde flitser
Type: Intrekbare, automatische flitser
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Richtgetal: 13 meter (bij ISO 100)
Recycletijd: Circa 3 seconden
Indicatie dat flitser gereed is
: Pictogram "flitser gereed" licht op in de zoeker
Flitsbereik: Beeldhoek 17 mm-lens
Flitsbelichtingscompensatie:
± 2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
Flitsbelichtingsvergrendeling
: Beschikbaar
181
Specificaties
Externe Speedlite
Compatibele flitser: Speedlites uit de EX-serie
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtings compensatie
: ± 2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
Flitsbelichtingsvergrendeling
: Beschikbaar
Instellingen externe flitser
:
Flitsfunctie-instellingen, Persoonlijke voorkeuzen voor flitser
Zoomen voor aanpassing aan
brandpuntsafstand van lens
: Beschikbaar
Transportsysteem
Transportmodus: Enkele opname, continu-opnamen, zelfontspanner
(10 seconden, 2 seconden, meerdere opnamen)
Continu-opnamesnelheid:
JPEG
:
Maximaal circa 3 opnamen per seconde
RAW
:
Max. circa 1,5 opnamen per seconde
RAW+73
:
Max. circa 1,5 opnamen per seconde
Maximale opnamereeks
: JPEG (Groot/Fijn): circa 514, RAW: circa 5,
RAW+JPEG (Groot/Fijn): circa 4
* Gebaseerd op de testnormen van Canon met een
SD-geheugenkaart van 2 GB, ISO 100 en Picture Style
Standaard
* Afhankelijk van het onderwerp, het merk van de
geheugenkaart, de opnamekwaliteit, enz.
Live View-functies
Opnamemodi: (1) Live View-opnamen
(2) Live View-opnamen op afstand
(met een pc waarop EOS Utility is geïnstalleerd)
Scherpstellen: Handmatige focus
Autofocus (Quick mode, Live mode)
Lichtmeetmethoden: Meervlaksmeting met de beeldsensor
Meetbereik: BW 0 - 20 (bij 23 °C met EF 50 mm f/1.4 USM-objectief,
ISO 100)
Rasterweergave: Beschikbaar
Belichtingsweergave: Gesimuleerde belichting in real-time weergegeven
•LCD-scherm
Type: TFT-kleurenscherm van vloeibare kristallen
Schermformaat: 2.5 inch
Pixels: Circa 230.000
Dekking: Circa 100%
Specificaties
182
Aanpassing helderheid: 7 niveaus
Interfacetalen: 20
Opnamen weergeven
Weergaveformaat:
Eén opname, één opname en opnamekwaliteit, opname-
informatie, histogram, indexweergave met 4 of 9 opnamen,
vergrote weergave (circa 1,5x - 10x), opnamerotatie,
opnamesprong (met 1, 10 of 100 opnamen of op datum)
Overbelichtingswaarschuwing: Beschikbaar (overbelichte gedeelten worden knipperend weergegeven)
Opnamen beveiligen en wissen
Beveiliging: Afzonderlijke opnamen kunnen worden beveiligd
Wissen:
Eén opname, geselecteerde opnamen of alle opnamen op de kaart kunnen
in één keer worden gewist (met uitzondering van beveiligde opnamen).
Rechtstreeks afdrukken
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden afgedrukt: JPEG-opname compatibel met Design rule for Camera
File System (afdrukken met DPOF mogelijk)
Functie voor eenvoudig
afdrukken: Beschikbaar
Digital Print Order Format
DPOF: Compatibel met versie 1.1
Rechtstreekse opnameoverdracht
Compatibele opnamen: JPEG- en RAW-opnamen
* Alleen JPEG-afbeeldingen kunnen worden gebruikt als
achtergrond op een computerscherm
Aanpassen
Persoonlijke voorkeuzen:
Totaal 12
My Menu vastleggen: Beschikbaar
Interface
USB-aansluiting:
Voor communicatie met pc's en rechtstreeks afdrukken (Hi-Speed USB)
Video OUT-aansluiting: Keuze uit NTSC/PAL
Aansluiting afstandsbediening:
Voor afstandsbediening RS-60E3
Voeding
Batterij: Batterij LP-E5 (1 stuk)
* Netvoeding mogelijk via AC-adapterset ACK-E5
* Batterijgreep BG-E5 is geschikt voor AA-batterijen
183
Specificaties
Levensduur batterij: [Aantal opnamen • ongeveer]
* Bij volledig opgeladen batterij LP-E5
*
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op de testcriteria
van de CIPA (Camera & Imaging Products Association)
Controle batterij: Automatisch
Energiebesparing:
Beschikbaar. Automatische uitschakeling na 30 seconden, 1, 2, 4, 8 of 15 minuten
Back-upbatterij voor
datum/tijd: Ingebouwde back-upbatterij
Opstarttijd: Circa 0,1 sec. (Op basis van de testcriteria van de CIPA)
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D):
126,1 x 97,5 x 61,9 mm
Gewicht: Circa 450 g (alleen behuizing)
Gebruiksomgeving
Bereik
bedrijfstemperatuur: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens gebruik:
85% of lager
•Batterij LP-E5
Type: Oplaadbare lithium-ionbatterij
Nominale spanning: 7,4 V DC
Batterijcapaciteit: 1080 mAh
Afmetingen (B x H x D):
36 x 14,7 x 53,1 mm
Gewicht: Circa 50 g (exclusief beschermklepje)
Batterijoplader LC-E5
Compatibele batterij: Batterij LP-E5
Oplaadtijd: Circa 2 uur
Nominaal ingangsvermogen:
100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen:
8,4 V DC / 700 mA
Bereik
bedrijfstemperatuur: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens gebruik:
85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
67 x 26 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 80 g
Temperatuur
Opnameomstandigheden
Geen flits 50% flits
Bij 23 °C 600 500
Bij 0 °C 500 400
Specificaties
184
Batterijoplader LC-E5E
Compatibele batterij: Batterij LP-E5
Lengte netsnoer: Circa 2 m
Oplaadtijd: Circa 2 uur
Nominaal ingangsvermogen:
100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen:
8,4 V DC / 700 mA
Bereik
bedrijfstemperatuur: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
67 x 26 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 75 g
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74°20' - 27°50'
Horizontaal bereik: 64°30' - 23°20'
Verticaal bereik: 45°30' - 15°40'
Objectiefconstructie: 11 elementen in 9 groepen
Minimumdiafragmawaarde:
f/22 - 36
Kortste
scherpstelafstand: 0,25 m (Vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,34x (bij 55 mm)
Weergaveoppervlak: 207 x 134 - 67 x 45 mm
(bij 0,25 m)
Image Stabilizer
(Beeldstabilisatie): Type lensverschuiver
Filtergrootte: 58 mm
Maximale diameter x lengte:
Circa 68,5 x 70,0 mm
Gewicht: Circa 200 g
Zonnekap: EW-60C
Lenskoker: LP814
185
Specificaties
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 II
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74°20’ - 27°50’
Horizontaal bereik: 64°30’ - 23°20’
Verticaal bereik: 45°30' - 15°40'
Objectiefconstructie: 11 elementen in 9 groepen
Minimumdiafragmawaarde:
f/22 - 36
Kortste
scherpstelafstand: 0,28 m (Vanaf beeldsensorvlak)
Max. vergroting: 0,28x (bij 55 mm)
Weergaveoppervlak: 248 x 161 - 81 x 54 mm
(bij 0,28 m)
Filtergrootte: 58 mm
Max. diameter x lengte: Circa 68,5 x 66,0 mm
Gewicht: Circa 190 g
Zonnekap: EW-60C
Lenskoker: LP814
Alle bovenstaande specificaties zijn gebaseerd op de testnormen van Canon.
De specificaties en het uiterlijk van de camera kunnen zonder voorafgaande
kennisgeving worden gewijzigd.
Als er zich een probleem voordoet met een objectief van een ander merk dat is
bevestigd op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van het
objectief.
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Windows is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft
Corporation in de Verenigde Staten en andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Het SDHC-logo is een handelsmerk.
Alle overige bedrijfs- en productnamen en handelsmerken die in deze
handleiding worden genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren.
* Deze digitale camera ondersteunt Design rule for Camera File System 2.0 en
Exif 2.21 (ook wel "Exif Print" genoemd). Exif Print is een standaard voor een
betere compatibiliteit tussen digitale camera's en printers. Wanneer de camera
wordt aangesloten op een printer die compatibel is met Exif Print, wordt er
informatie over de opnamen overgebracht om de afdrukkwaliteit te
optimaliseren.
186
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze
veiligheidsmaatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door de
onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en de back-upbatterij en probeer deze niet
te demonteren of aan te passen. Verhit de batterij en de back-upbatterij niet en probeer
deze niet te solderen. Stel de batterij en de back-upbatterij niet bloot aan vuur of water.
Stel de batterij en de back-upbatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de back-upbatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit
oude en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik ligt van
0 °C - 40 °C. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Houd de back-upbatterij buiten het bereik van kinderen. Waarschuw direct een arts als
een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag
en ingewanden beschadigen.)
Dek de elektrische contactpunten van de batterij en de back-upbatterij af voordat
u deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen
voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand en explosies.
Voorkom brand door de oplader direct uit het stopcontact te halen en te stoppen met
opladen als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt.
Verwijder de batterij of de back-upbatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm
verandert, of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen
brandwonden oploopt.
Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding.
Dit kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij
in contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen
stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen of een elektrische schok krijgen.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
Flits niet vlakbij iemands ogen. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd raken.
Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een kind fotografeert.
Verwijder de batterij en haal de stekker uit het stopcontact als u de camera of een
accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken,
warmteontwikkeling en brand.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.
187
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen
bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder stroom.
Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op de
interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron. Uw
gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem kan bij
kinderen tot verstikking leiden.
Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hierdoor voorkomt u
brand en elektrische schokken.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt. De
elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in
acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
- Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
- Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het niet
te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
- Gebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
Haal zo nu en dan de stekker uit het stopcontact en haal met een droge doek het stof rond het
stopcontact weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op het stopcontact
vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van
een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en de lens te dragen.
Laat een objectief of camera met objectief niet zonder lensdop in de zon staan.
De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan
de warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Verwijder de batterij en de back-upbatterij direct als u de camera in het water laat vallen
of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in
de camera komen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
Gebruik en plaats de batterij en de back-upbatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor
kan de batterij gaan lekken of kan de levensduur van de batterij afnemen. Ook kunnen
de batterij en de back-upbatterij te heet worden en brandwonden veroorzaken.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur
schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center
als het product niet naar behoren functioneert of moet worden gerepareerd.
188
Alleen Europese Unie (en EER).
Dit symbool geeft aan dat dit product in overeenstemming met de
AEEA-richtlijn (2002/96/EG) en de nationale wetgeving niet mag
worden afgevoerd met het huishoudelijk afval. Dit product moet
worden ingeleverd bij een aangewezen, geautoriseerd
inzamelpunt, bijvoorbeeld wanneer u een nieuw gelijksoortig
product aanschaft, of bij een geautoriseerd inzamelpunt voor
hergebruik van elektrische en elektronische apparatuur (EEA).
Een onjuiste afvoer van dit type afval kan leiden tot negatieve
effecten op het milieu en de volksgezondheid als gevolg van
potentieel gevaarlijke stoffen die veel voorkomen in elektrische en
elektronische apparatuur (EEA). Bovendien werkt u door een juiste
afvoer van dit product mee aan het effectieve gebruik van
natuurlijke hulpbronnen. Voor meer informatie over waar u uw
afgedankte apparatuur kunt inleveren voor recycling kunt u
contact opnemen met het gemeentehuis in uw woonplaats, de
reinigingsdienst, of het afvalverwerkingsbedrijf. U kunt ook
het schema voor de afvoer van afgedankte elektrische en
elektronische apparatuur (AEEA) raadplegen. Ga voor meer
informatie over het inzamelen en recyclen van afgedankte
elektrische en elektronische apparatuur naar
www.canon-europe.com/environment
.
(EER: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
Bij dit produkt zijn batterijen
geleverd. Wanneer deze leeg
zijn, moet u ze niet weggooien
maar inleveren als KCA
189
Verwijder de interne, oplaadbare lithiumbatterij voordat u de camera
weggooit en bied deze volgens de plaatselijke wetgeving aan voor
recycling.
1
Verwijder batterij LP-E5
2
Open het afsluitklepje van het
batterijcompartiment.
Steek een platte schroevendraaier in
de uitsparing en open het klepje.
Achter het klepje ziet u een kleine
lithiumbatterij.
3
Verwijder de lithiumbatterij.
Gebruik een voorwerp met een
smalle, spitse punt om de batterij uit
de houder te verwijderen.
De camera weggooien
Voer deze procedure alleen uit wanneer u de camera weggooit.
Ga voorzichtig te werk om verwondingen te voorkomen.
Bied de lithiumbatterij aan voor recycling.
190
Cijfers
1-beeld AF ......................................60
A
A-DEP (Automatische
scherptediepte AE) .........................76
Adobe RGB.....................................87
AEB (Reeksopnamen
met automatische belichting)..........80
AE-diafragmaprioriteit .....................72
AE-programma ...............................56
AE-sluiterprioriteit ...........................70
AE-vergrendeling ............................ 88
AF J Scherpstellen
Afdrukken......................................133
Afdrukeffecten .................. 138, 140
Afdrukopties (DPOF) ................143
Bijsnijden ..................................141
Pagina-indeling.........................137
Papier .......................................137
AI Focus AF ....................................60
Auto Helderheid Optimalisatie ......156
Automatisch .................................... 44
Automatische scherpstelling J
Scherpstellen
Automatische uitschakeling ....27, 109
Automatische weergave ............... 127
Av (AE-diafragmaprioriteit) ............. 72
B
Basisfuncties voor opname.............43
Batterij J Voeding
Batterijcontrole................................28
Beeldhoek ...................................... 34
Beeldsensor
Reiniging............................ 27, 118
Scherpstelvlakmarkering ..... 16, 49
Bekijken op tv............................... 128
Videosysteem (NTSC/PAL)...... 128
Belichtingscompensatie ................. 78
Tussenstappen van 1/2 stop.... 154
Bestand
Capaciteit ................................... 64
Grootte....................................... 64
Nummer ................................... 110
Bestandsnummer ......................... 110
Continu/Auto reset/M-reset
Beveiligen (wisbeveiliging) ........... 129
Bewegingsonscherpte........ 35, 37, 94
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie)....................... 35
Bijsnijden (afdrukken)................... 141
Buitenland (oplader)....................... 25
Bulb ................................................ 75
Ruisreductie............................. 155
C
Camera
Camera vasthouden .................. 36
Camera-instellingen wissen..... 114
Close-up......................................... 49
Computer
Achtergrond ............................. 149
Opnameoverdracht .................. 147
Continu-opnamen........................... 63
Contrast.......................................... 83
Index
191
Controle scherptediepte..................74
Controlelijst onderdelen ....................3
Creatieve opnamen.............20, 55, 69
D
Datum J Datum/tijd
Datum/tijd........................................29
Deelmeting......................................77
Dioptrische aanpassing...................36
F
Filtereffect .......................................84
Flitsbelichtingscompensatie..... 79, 116
Tussenstappen van 1/2 stop........154
Flitsbelichtingsvergrendeling...........89
Flitser ..............................................58
2e-gordijnsynchronisatie...........116
Effectief bereik ............................58
Externe Speedlite .............117, 166
Flitsbelichtingscompensatie ..... 79, 116
Flitsbelichtingsvergrendeling ......89
Flitser uit .....................................52
Menu-instelling .........................116
Rode-ogenreductie .....................59
Sluitertijd vastgesteld
op 1/200 sec. ............................154
Focusinstellingsknop.................33, 62
Focusvergrendeling ........................46
Formatteren (kaart initialiseren) .........40
Fout...............................................175
Functiemogelijkhedentabel ...........170
G
Geheugenkaart J Kaart
Gelijktijdige opname J RAW+L
Gemiddelde meting met nadruk
op midden....................................... 77
Gewoon stopcontact..................... 163
H
Handmatig scherpstellen................ 62
Handmatige belichting.................... 75
Histogram ..................................... 132
Helderheid/RGB
I
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie (objectief)............ 35
Indexweergave ............................. 124
ISO-waarde .................................... 57
K
Kaart..................................... 2, 13, 31
Formatteren ............................... 40
Kaartwaarschuwing.................. 108
Kleurruimte ..................................... 87
sRGB/Adobe RGB
Kleurtemperatuur............................ 90
Kleurtoon ........................................ 83
Klok J Datum/tijd
192
L
Landschap ................................48, 67
Lange belichtingstijden J Bulb
LCD-scherm....................................13
Helderheid aanpassen .............109
Menugebruik...............................38
Opnamen weergeven .................54
Scherm wisselen ........................42
Schermkleur .............................115
Uit/Aan................................42, 115
Lees-/schrijfindicator.......................32
Lichtmeetmethode ..........................77
Meervlaksmeting/Deelmeting/
Gemiddelde meting met nadruk op
het midden
Live View-opnamen ........................95
Automatische
scherpstelling ...................102, 157
Maximumaantal opnamen ........100
Low level format..............................41
M
M (Handmatige belichting)..............75
Map...............................................110
Maximale opnamereeks............64, 65
Maximumaantal opnamen ......28, 100
Meervlaksmeting.............................77
Menu
Gebruik....................................... 38
Menu-instellingen .....................168
My Menu................................... 160
MF (Handmatig scherpstellen)........62
My Menu ....................................... 160
N
Nacht portret .................................. 51
Namen van onderdelen
Camera ...................................... 16
Objectief..................................... 16
Opname-instellingen.................. 18
Programmakeuzewiel ................ 20
Zoeker........................................ 19
Natuurlijk ........................................ 68
Neutraal.......................................... 68
Nummer J Bestandsnummer
O
Objectief ................................... 16, 33
Oculairdop.............................. 22, 165
Ontspanknop .................................. 37
Opdracht verplaatsen (opname) ......149
Opladen.......................................... 24
Opname
Automatische weergave .......... 127
Bekijken op tv .......................... 128
Beveiligen ................................ 129
Histogram ................................ 132
Index ........................................ 124
Kijktijd ...................................... 108
Opname-informatie .................. 131
Overbelichting .......................... 131
Overbrengen naar pc............... 147
Roteren .................................... 126
Springen................................... 125
Vergroot ................................... 126
Weergave .......................... 54, 123
Wissen ..................................... 130
193
Opnamekwaliteit
Automatische correctie .............156
Opnamekwaliteit selecteren .......64
Picture Style....................67, 82, 85
Ruisreductie..............................155
Opnamekwaliteit selecteren............64
Opnamemodus ...............................20
A-DEP.........................................76
AE-diafragmaprioriteit.................72
AE-programma ...........................56
AE-sluiterprioriteit .......................70
Automatisch................................44
Close-up .....................................49
Flitser uit .....................................52
Handmatige belichting ................75
Landschap ..................................48
Nacht portret...............................51
Portret.........................................47
Sport ...........................................50
Opnamen ......................................133
Opnamen maken
met afstandsbediening..................164
Opnamesprong .............................125
Originele verificatiegegevens
opname .........................................159
Overbelichtingswaarschuwing ......131
P
P (AE-programma)..........................56
Papierinstellingen (afdrukken) ......136
Persoonlijke voorkeuze.................152
PictBridge......................................133
Picture Style
Aanpassen ................................. 82
Gebruiker ................................... 85
Selecteren.................................. 67
Pieptoon ....................................... 108
Pixels, aantal selecteren ................ 64
Portret................................. 47, 51, 67
Probleem ...................................... 172
Programmakeuze ........................... 56
Programmakeuzewiel
J
Opnamemodus
R
RAW ......................................... 64, 66
RAW+L ..................................... 64, 66
Rechtstreeks afdrukken J Afdrukken
Reeksopnamen ........................ 80, 93
Riem ............................................... 22
Rode-ogenreductie......................... 59
Roteren (opname) ................ 112, 126
Ruisreductie ................................. 155
Voor lange belichtingstijden/Hoge
ISO-ruisreductie
S
Scherm J LCD-scherm
Scherpstellen
AF-hulplicht ................................ 45
AF-modus .................................. 60
AF-puntselectie .......................... 61
Compositie opnieuw bepalen..... 46
Handmatig scherpstellen ........... 62
Live View-opnamen ........... 98, 102
194
Moeilijk scherp te stellen
onderwerpen ............................162
Onscherp............................45, 162
Pieptoon ...................................108
Scherpte ......................................... 83
SD-kaart J Kaart
Sensor J Beeldsensor
Sepia (Monochroom) ......................84
Servo AF......................................... 60
Spiegel opklappen ..................94, 157
Sport ............................................... 50
Standaardinstellingen herstellen ..... 114
Stof..........................................34, 118
Stofwisdata ...................................119
Storingen....................................... 172
Systeemoverzicht .........................176
T
Taal .................................................30
Toningeffect (Monochroom) ............84
Sepia/Blauw/Paars/Groen
Transportmodus..............................63
Enkelbeeld/continu
Zelfontspanner ...........................53
Tv (AE-sluiterprioriteit) .................... 70
V
Veiligheidsmaatregelen ................ 186
Vergrote weergave ................. 98, 126
Verticale opnamen
automatisch roteren ..................... 112
Verzadiging .................................... 83
Voeding
Aan-uitschakelaar ...................... 27
Automatische uitschakeling ......27, 109
Batterij.................................. 24, 26
Batterijcontrole........................... 28
Gewoon stopcontact ................ 163
Maximumaantal opnamen .....28, 100
W
Waarschuwing detailverlies.......... 131
WB J Witbalans
Weergave J Opname
Weergave met opname-informatie ......131
Wissen (opname) ......................... 130
Witbalans ....................................... 90
Correctie .................................... 92
Handmatig ................................. 90
Reeksopnamen.......................... 93
Z
Zelfontspanner ............................... 53
Zoeker ............................................ 19
Dioptrische aanpassing ............. 36
Oculairdop ............................... 165
Zoom .............................................. 34
Zwart-witopname............................ 68
195
INSTRUCTIEHANDLEIDING
CANON UK LTD
For technical support, please contact the Canon Help Desk:
Canon UK, RCC Customer Service
Unit 130, Centennial Park, Elstree, Herts, WD6 3SE, UK
Helpdesk: 0844 369 0100 (5 pence/min from a BT landline, other costs may vary)
Fax: 020 8731 4164
www.canon.co.uk
Deze instructiehandleiding is geldig vanaf juli 2008. Voor informatie over de
compatibiliteit van de camera met accessoires en objectieven van na deze datum,
kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CEL-SJ1RA280 © CANON INC. 2008 GEDRUKT IN DE EU
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen,
Nederland
CANON FRANCE SAS
17, quai du Président Paul Doumer
92414 Courbevoie cedex,
Frankrijk
Hot line 0825 002 923 (0,15 €/min.)
www.canon.fr
CANON DEUTSCHLAND GmbH
Europark Fichtenhain A10, 47807 Krefeld,
Duitsland
Helpdesk: 0180 500 6022 (0,14 €/min.)
www.canon.de
CANON ITALIA S.P.A.
Via Milano 8, I-20097 San Donato Milanese (MI),
Italië
Servizio clienti: 848 800519 (0,0787 €+ 0,0143 €/min)
Fax: 02-8248.4600
www.canon.it
CANON ESPAÑA S.A.
Avenida de Europa nº 6. 28108 Alcobendas (Madrid)
Helpdesk: 901.900.012 (€0,039/min)
Fax: (+34) 91 411 77 80
www.canon.es
CANON BELGIUM N.V. / S.A.
Berkenlaan 3, B – 1831 Diegem,
België
Helpdesk : (02) 620.01.97 (0,053 € + 0,053 €/min)
Fax: (02) 721.32.74
www.canon.be
CANON LUXEMBOURG S.A.
Rue des Joncs 21, L-1818 Howald,
Luxemburg
Helpdesk : 27 302 054 (0,12 €/min)
Fax: (352) 48 47 96232
www.canon.lu
CANON NEDERLAND N.V.
Neptunusstraat 1, 2132 JA Hoofddorp,
Nederland
Helpdesk: 0900 – 202 2915 (0,13 €/min)
www.canon.nl
CANON DANMARK A/S
Knud Højgaards Vej 1, DK-2860 Søborg,
Denemarken
Helpdesk: 70 20 55 15 (0,25DKK + 0,25 DKK/min)
Fax: 70 155 025
www.canon.dk
CANON NORGE as
Hallagerbakken 110, Postboks 33, Holmlia, 1201 Oslo,
Noorwegen
Helpdesk: 23 50 01 43 (0,89 NOK + 0,49 NOK/min)
www.canon.no
CANON OY
Kuluttajatuotteet, Huopalahdentie 24, PL1, 00351 Helsinki, Finland
Helpdesk: 020 366 466 (0,02 €/min + pvm tai mpm)
www.canon.fi
CANON SVENSKA AB
Gustav III:s Boulevard 26, S-169 88 Solna,
Zweden
Helpdesk: +46 (0)8 519 923 69 (0,23 SEK + 0,45 SEK/min)
Fax: +46 (0)8 97 20 01
www.canon.se
CANON (SCHWEIZ) AG
Industriestrasse 12, 8305 Dietlikon,
Zwitserland
Helpdesk: 0848 833 838 (0,08 CHF/min)
www.canon.ch
CANON GES.M.B.H.
Oberlaaer Strasse 233, A – 1110 Wien,
Oostenrijk
Helpdesk: 0810 081009 (0,07 €/min)
www.canon.at
CANON PORTUGAL, S.A.
Rua Alfredo Silva, 14 - Alfragide, 2610-016 Amadora, Portugal
Helpdesk: +351 21 42 45 190 (€0,0847 + €0,031/min)
www.canon.pt
WEB SELF-SERVICE: www.canon-europe.com
INSTRUCTIEHANDLEIDING
NEDERLANDS
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196

Canon EOS 1000D Handleiding

Type
Handleiding