Canon 500 eos de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

INSTRUCTIEHANDLEIDING
INSTRUCTIEHANDLEIDING
NEDERLANDS
Deze instructiehandleiding is geldig vanaf april 2009. Voor informatie over de
compatibiliteit van de camera met accessoires en objectieven van na deze datum,
kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CEL-SN3YA280 © CANON INC. 2009 GEDRUKT IN DE EU
CANON UK LTD
For technical support, please contact the Canon Help Desk:
Canon UK, RCC Customer Service
Unit 130, Centennial Park, Elstree, Herts, WD6 3SE, UK
Helpdesk: 0844 369 0100 (5 pence/min from a BT landline, other costs may vary)
Fax: 020 8731 4164
www.canon.co.uk
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen,
Nederland
CANON FRANCE SAS
17, quai du Président Paul Doumer
92414 Courbevoie cedex,
Frankrijk
Hot line 0825 002 923 (0,15 €/min.)
www.canon.fr
CANON DEUTSCHLAND GmbH
Europark Fichtenhain A10, 47807 Krefeld,
Duitsland
Helpdesk: 0180 500 6022 (0,14 €/min.)
www.canon.de
CANON ITALIA S.P.A.
Via Milano 8, I-20097 San Donato Milanese (MI),
Italië
Servizio clienti: 848 800519 (0,0787 €+ 0,0143 €/min)
Fax: 02-8248.4600
www.canon.it
CANON ESPAÑA S.A.
Avenida de Europa nº 6. 28108 Alcobendas (Madrid)
Helpdesk: 901.900.012 (€0,039/min)
Fax: (+34) 91 411 77 80
www.canon.es
CANON BELGIUM N.V. / S.A.
Berkenlaan 3, B – 1831 Diegem,
België
Helpdesk : (02) 620.01.97 (0,053 € + 0,053 €/min)
Fax: (02) 721.32.74
www.canon.be
CANON LUXEMBOURG S.A.
Rue des Joncs 21, L-1818 Howald,
Luxemburg
Helpdesk : 27 302 054 (0,12 €/min)
Fax: (352) 48 47 96232
www.canon.lu
CANON NEDERLAND N.V.
Neptunusstraat 1, 2132 JA Hoofddorp,
Nederland
Helpdesk: 0900 – 202 2915 (0,13 €/min)
www.canon.nl
CANON DANMARK A/S
Knud Højgaards Vej 1, DK-2860 Søborg,
Denemarken
Helpdesk: 70 20 55 15 (0,25 DKK + 0,25 DKK/min)
Fax: 70 155 025
www.canon.dk
CANON NORGE as
Hallagerbakken 110, Postboks 33, Holmlia, 1201 Oslo,
Noorwegen
Helpdesk: 23 50 01 43 (0,89 NOK + 0,49 NOK/min)
www.canon.no
CANON OY
Kuluttajatuotteet, Huopalahdentie 24, PL1, 00351 Helsinki, Finland
Helpdesk: 020 366 466 (0,02 €/min + pvm tai mpm)
www.canon.fi
CANON SVENSKA AB
Gustav III:s Boulevard 26, S-169 88 Solna,
Zweden
Helpdesk: +46 (0)8 519 923 69 (0,23 SEK + 0,45 SEK/min)
Fax: +46 (0)8 97 20 01
www.canon.se
CANON (SCHWEIZ) AG
Industriestrasse 12, 8305 Dietlikon,
Zwitserland
Helpdesk: 0848 833 838 (0,08 CHF/min)
www.canon.ch
CANON AUSTRIA GmbH
Oberlaaer Strasse 233, A – 1110 Wien,
Oostenrijk
Helpdesk: 0810 081009 (0,07 €/min)
www.canon.at
CANON PORTUGAL, S.A.
Rua Alfredo Silva, 14 - Alfragide, 2610-016 Amadora, Portugal
Helpdesk: +351 21 42 45 190 (€0,0847 + €0,031/min)
www.canon.pt
WEB SELF-SERVICE: www.canon-europe.com
2
Bedankt voor het kopen van een Canon-product.
De EOS 500D is een hoogwaardige digitale spiegelreflexcamera met
een uiterst nauwkeurige CMOS-sensor met 15,10 effectieve
megapixels, DIGIC 4 en negen uiterst nauwkeurige AF-punten met
hoge snelheid. U kunt met deze camera continu-opnamen met
3,4 frames per seconde maken, evenals Live view-opnamen en
filmopnamen in Full HD (Full High-Definition).
De camera reageert uiterst snel bij alle opnamesituaties, biedt tal
van functies voor veeleisende opnamen en nog veel meer.
Een aantal testopnamen maken om vertrouwd te raken met
de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt direct
bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding
doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Lees de Veiligheidsmaatregelen (pag. 219 en 220) en Tips en
waarschuwingen voor het gebruik (pag. 12 en 13) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opname nadat u deze hebt gemaakt en controleer of deze
goed is vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de beelden niet kunnen worden opgenomen of
naar een computer worden gedownload, is Canon niet verantwoordelijk
voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen anders dan voor
privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van bepaalde openbare
optredens, exposities en dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
In deze camera kunnen SD-geheugenkaarten en SDHC-
geheugenkaarten worden gebruikt. In deze handleiding wordt naar
al deze kaarten verwezen met 'kaart'.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van opnamen
meegeleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
* Batterijoplader LC-E5 of LC-E5E is meegeleverd. (Bij de LC-E5E is een
netsnoer meegeleverd.)
Als u een objectievenset hebt gekocht, controleer dan of het objectief is meegeleverd.
Mogelijk is er een instructiehandleiding meegeleverd, afhankelijk van het type
objectievenset.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Batterij LP-E5
(met beschermdeksel)
Batterijoplader
LC-E5/LC-E5E
Interfacekabel
IFC-200U
AV-kabel
AVC-DC400
EOS DIGITAL
Solution Disk
(software)
EOS DIGITAL
Software Instruction
Manuals Disk
(1) Instructiehandleiding (dit document)
(2) Beknopte gebruikershandleiding
Verkorte handleiding voor het maken van opnamen.
(3) Cd-romgids
Handleiding bij de meegeleverde software
(EOS DIGITAL Solution Disk) en de EOS DIGITAL
Software Instruction Manuals Disk.
Camera
(met oogschelp en
cameradop)
Brede draagriem
EW-100DB III
4
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<V> <U> : De pijltjestoetsen <S>.
<0> : De instelknop.
0
,
9
,
7
en
8
: Hiermee wordt aangeduid dat de
desbetreffende functie respectievelijk 4, 6, 10 of
16 seconden actief blijft nadat u de knop loslaat.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met de
pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3 : Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt wijzigen
door op de knop <M> te drukken en de instelling te
wijzigen.
M : Indien het sterretje rechtsboven op de pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar is in de
creatieve modi (pag. 20).
(pag. **) : Referentiepaginanummers voor meer informatie.
: Tip of advies voor betere opnamen.
: Advies voor het oplossen van problemen.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven, wordt
ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar al is ingesteld op <
1
>.
Er wordt vanuit gegaan dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen staan ingesteld op de standaardinstellingen.
Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS-objectief op de camera bevestigd.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
5
Voor nieuwe gebruikers worden in hoofdstuk 1 en 2 de
basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Hoofdstukken
Inleiding
Algemene informatie over de camera
2
Aan de slag
23
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen
Volautomatisch opnamen maken van verschillende onderwerpen
43
Geavanceerde opnametechnieken
Opnamefuncties voor bepaalde soorten onderwerpen
57
Meer geavanceerde technieken
Geavanceerde opnamefuncties
75
Live view-opnamen
Opnamen maken terwijl u op het LCD-scherm kijkt
105
Filmopnamen
121
Handige functies
Handige menufuncties.
129
Opnamen weergeven
147
Opnamen afdrukken en overbrengen naar een computer
163
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
181
Referentie
191
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1
0
11
6
1
2
Inleiding
Controlelijst onderdelen..................................................................................... 3
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt .................... 4
Hoofdstukken .................................................................................................... 5
Inhoudsoverzicht ............................................................................................. 10
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ...................................................... 12
Verkorte handleiding ....................................................................................... 14
Namen van onderdelen ................................................................................... 16
Aan de slag 23
De batterij opladen .......................................................................................... 24
De batterij plaatsen en verwijderen ................................................................. 26
De camera inschakelen ................................................................................... 27
De datum en tijd instellen ................................................................................ 29
De interfacetaal selecteren.............................................................................. 30
De SD-kaart plaatsen en verwijderen.............................................................. 31
Een objectief bevestigen en verwijderen ......................................................... 33
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)....................................... 35
Basisbewerkingen ........................................................................................... 36
3 Menugebruik.......................................................................................... 38
De kaart formatteren........................................................................................ 40
Wisselen van scherm op het LCD-scherm ...................................................... 42
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen 43
1 Volautomatisch opnamen maken .............................................................. 44
1 Volautomatische technieken ..................................................................... 46
2 Portretfoto's maken .................................................................................... 47
3 Landschapsfoto's maken........................................................................... 48
4 Close-ups maken ....................................................................................... 49
5 Foto's maken van bewegende onderwerpen ............................................ 50
6 's Avonds portretfoto's maken .................................................................... 51
7 De flitser uitschakelen ............................................................................... 52
C Creatieve automatische opnamen ............................................................ 53
x Opnamen weergeven ................................................................................ 56
Inhoud
7
Inhoud
4
3
Geavanceerde opnametechnieken 57
d: AE-programma ...........................................................................................58
Z: De ISO-snelheid wijzigen .........................................................................60
D De ingebouwde flitser gebruiken ..................................................................62
E: De AF-modus wijzigen ..............................................................................64
S Het AF-punt selecteren ..............................................................................66
MF: Handmatig scherpstellen .......................................................................67
i Continu-opnamen .......................................................................................68
j De zelfontspanner gebruiken ......................................................................69
De opnamekwaliteit instellen............................................................................70
A Een Picture Style selecteren....................................................................73
Meer geavanceerde technieken 75
s: Actiefoto's .................................................................................................76
f: De scherptediepte wijzigen......................................................................78
Scherptedieptecontrole .................................................................................80
a: Handmatige belichting ...............................................................................81
8: Automatische scherptediepte AE .........................................................82
q De lichtmeetmethode wijzigen ...................................................................83
Oy Belichtingscompensatie instellen........................................................84
Reeksopnamen met automatische belichting ..................................................86
A Een Picture Style aanpassen...................................................................88
A Een Picture Style vastleggen ...................................................................91
De kleurruimte instellen....................................................................................93
A AE-vergrendeling ........................................................................................94
A FE-vergrendeling ........................................................................................95
B: De witbalans instellen..............................................................................96
2 Witbalanscorrectie .....................................................................................98
Correctie voor belichting in het buitengebied .................................................100
0 Het scherm Snel instellen gebruiken........................................................102
Bewegingsonscherpte voorkomen .................................................................104
Inhoud
8
8
5
6
7
Live view-opnamen 105
A Live view-opnamen ................................................................................. 106
A Opnamefuncties instellen........................................................................ 108
Automatisch scherpstellen............................................................................. 111
Handmatig scherpstellen ............................................................................... 118
Filmopnamen 121
k Filmopnamen........................................................................................... 122
Instellingen voor film...................................................................................... 123
Handige functies 129
Handige functies............................................................................................ 130
De pieptoon uitzetten ................................................................................. 130
Kaartwaarschuwing .................................................................................... 130
De kijktijd instellen...................................................................................... 130
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen.......................................... 131
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................................ 131
Methoden voor bestandsnummering.......................................................... 132
Verticale opnamen automatisch draaien .................................................... 134
B Camera-instellingen controleren ....................................................... 135
De standaardinstellingen van de camera herstellen .................................. 136
Over copyrightinfo ...................................................................................... 137
Voorkomen dat het LCD-scherm automatisch wordt uitgeschakeld........... 138
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen ...................... 138
De flitser instellen .......................................................................................... 139
f Automatische sensorreiniging................................................................ 142
Stofwisdata toevoegen .................................................................................. 143
Handmatige sensorreiniging.......................................................................... 145
Opnamen weergeven 147
HI Snel opnamen zoeken......................................................................... 148
u/y Vergrote weergave .............................................................................. 150
b De opname draaien.................................................................................. 151
k Films afspelen ......................................................................................... 152
9
Inhoud
10
9
11
Diavoorstelling (automatische weergave) ......................................................154
Opnamen op de tv bekijken ...........................................................................156
K Opnamen beveiligen.................................................................................158
L Opnamen wissen ......................................................................................159
B Weergave met opname-informatie........................................................161
Opnamen afdrukken en overbrengen naar een computer 163
Het afdrukken voorbereiden...........................................................................164
wAfdrukken..................................................................................................166
De opname bijsnijden .................................................................................171
W Digital Print Order Format (DPOF) ...........................................................173
Rechtstreeks afdrukken met DPOF ...............................................................176
d Opnamen overbrengen naar een computer.............................................177
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 181
Persoonlijke voorkeuzen instellen..................................................................182
Persoonlijke voorkeuze-instellingen...............................................................184
My Menu vastleggen ......................................................................................190
Referentie 191
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld ..................................192
Een gewoon stopcontact gebruiken ...............................................................193
Opnamen maken met afstandsbediening ......................................................194
Externe Speedlites .........................................................................................196
Tabel met beschikbare functies .....................................................................198
Menu-instellingen ...........................................................................................200
Problemen oplossen ......................................................................................203
Foutcodes ......................................................................................................209
Systeemoverzicht...........................................................................................210
Specificaties ...................................................................................................212
Index ..............................................................................................................222
10
Inhoudsoverzicht
Opnamen maken
Automatisch opnamen maken Î pag. 43 - 55 (Basismodi)
Continu-opnamen maken
Î
pag. 47
,
50
en
68
(
i
Continu-opnamen)
Een opname van uzelf maken in een groep
Î
pag. 69
(
j
Zelfontspanner)
De actie bevriezen
De actie onscherp maken
Î pag. 76 (s AE-sluiterprioriteit)
De achtergrond onscherp maken
De achtergrond scherp houden
Î
pag. 78
(
f
AE-diafragmaprioriteit)
De helderheid van de opname
aanpassen (belichting)
Î pag. 84 (Belichtingscompensatie)
Opnamen maken bij slecht licht
Î
pag. 44
,
60
en
62
(
D
Flitsfotografie)
Opnamen maken zonder flitser Î pag. 52 (7 Flitser uit)
's Avonds vuurwerk fotograferen
Î
pag. 81
(Bulb-belichting)
Opnamen maken terwijl u op het
LCD-scherm kijkt Î
pag. 106
(A Live view-opnamen)
Films opnemen Î
pag.
122 (k Filmopnamen)
Beeldkwaliteit
Opnamen maken met beeldeffecten
die bij het onderwerp passen
Î
pag. 73
(Een Picture Style selecteren)
11
Een opname groot afdrukken
Î pag. 70 (73, 83 en 1)
Veel opnamen maken Î pag. 70 (76 en 86)
Scherpstellen
Het scherpstelpunt wijzigen Î pag. 66 (S AF-puntselectie)
Opnamen maken van een bewegend
onderwerp
Î
pag. 50 en 65 (AI Servo AF)
Weergeven
De opnamen bekijken op de camera
Î pag. 56 (x Weergave)
Snel opnamen zoeken Î pag. 148 (H Indexweergave)
Voorkomen dat belangrijke opnamen
per ongeluk worden gewist
Î pag. 158 (K Wisbeveiliging)
Overbodige opnamen verwijderen Î pag. 159 (L Verwijderen)
De opnamen op een tv bekijken Î pag. 156 (Video OUT)
De helderheid van het LCD-scherm instellen
Î
pag. 131
(LCD-helderheid)
Afdrukken
Eenvoudig opnamen afdrukken
Î
pag. 163
(Rechtstreeks afdrukken)
12
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als
er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon
met een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van voorwerpen met sterke magnetische
velden, zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens
uit de buurt van voorwerpen die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote
antennes. Sterke magnetische velden kunnen storingen veroorzaken en
opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die in
direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer nooit de
camera te demonteren.
Gebruik een blaaskwastje om stof van het objectief, de zoeker, de
reflexspiegel of het matglas te blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die
organische oplosmiddelen bevatten om de camerabehuizing of het objectief
schoon te maken. Neem voor het verwijderen van hardnekkig vuil contact op
met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen deze gaan roesten. Roest op de contactpunten
kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u het objectief, de kaart en de batterij uit de camera en wacht u tot de
condens is verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u deze gedurende langere tijd niet gaat gebruiken.
Ook als de camera is opgeborgen, moet u af en toe een paar keer op de
sluiterknop drukken om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
of als u opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het
raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te
controleren of de camera goed functioneert.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
13
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd
dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels
zijn niet van invloed op de opgeslagen opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden.
Er zijn dan restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een
tijdelijk effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzaam reageren of er
zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer normaal.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en de daarop vastgelegde gegevens te
beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen
druk op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en
trillingen.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met sterke
magnetische velden zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
waar statische elektriciteit kan optreden.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera, dient
u de lensdoppen te bevestigen of het objectief met de
achterzijde omhoog te plaatsen om krassen op het
lensoppervlak en de elektrische contactpunten te
voorkomen.
Waarschuwingen bij langdurig gebruik
Als u lange tijd achtereen continu-opnamen, Live view-opnamen of filmopnamen
maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect. Het langdurig
vasthouden van een hete camera kan echter wel een lichte verbranding van de
huid veroorzaken.
Contactpunten
14
Verkorte handleiding
1
Plaats de batterij. (pag. 26)
Ga voor meer informatie over het
opladen van de batterij naar
pagina 24.
2
Bevestig het objectief. (pag. 33)
Als u een EF-S-objectief gebruikt, plaatst u
dit zo dat de markering op het objectief op
gelijke hoogte is met de witte markering op
de camera. Bij andere objectieven dient de
markering op gelijke hoogte te zijn met de
rode markering.
3
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <AF>.
(pag. 33)
4
Open het sleufafdekkapje
en plaats een kaart.
(pag. 31)
Plaats de kaart met de
etiketzijde naar u toe in de
sleuf.
5
Zet de aan-uitschakelaar op
<1>.
(pag. 27)
Zie pagina 29 als het LCD-scherm
het scherm met datum/tijd-instelling
weergeeft.
Voor EF-S-objectief
Voor EF-objectief
15
Verkorte handleiding
6
Stel het programmakeuzewiel
in op <1> (Automatisch).
(pag. 44)
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
7
Stel scherp op het onderwerp.
(pag. 37)
Kijk door de zoeker en richt het
midden van de zoeker op het
onderwerp. Druk de ontspanknop half
in; de camera stelt vervolgens scherp
op het onderwerp.
8
Maak de opname. (pag. 37)
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
9
Bekijk de opname. (pag. 130)
De opname wordt ongeveer
2 seconden op het LCD-scherm
weergegeven.
Druk op de knop <x> om de opname
nogmaals weer te geven. (pag. 56).
De opname-instellingen op het LCD-scherm worden uitgeschakeld
als u met uw oog in de buurt komt van het zoekeroculair.
Zie 'Opnamen wissen' (pag. 159) voor het wissen van opnamen.
16
De vetgedrukte onderdelen worden uitgelegd tot het gedeelte
'Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen'.
Namen van onderdelen
Aan-uitschakelaar (pag. 27)
Knop voor ISO-snelheid
(pag. 60)
<6> Hoofdinstelwiel
(pag. 4)
Ontspanknop
(pag. 37)
Lampje rode-
ogenreductie/
zelfontspanner
(pag. 63/69)
Sensor voor
afstandsbediening
(pag. 104 en 194)
Greep
Spiegel (pag. 104 en 145)
Contactpunten (pag. 13)
Lensvatting
Objectiefvergrendelingsstift Knop voor scherptedieptecontrole
(pag. 80)
Objectiefontgrendelingsknop
(pag. 34)
Aansluitingenklepje
<D> Flitsknop
(pag. 62)
Ring voor
draagriem
(pag. 23)
<V>
Scherpstelvlakmarkering
(pag. 49)
Flitserschoen (pag. 196)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
EF-S-objectiefbevestigingsmarkering
(pag. 33)
EF-objectiefbevestigingsmarkering (pag. 33)
Ingebouwde flitser/AF-hulplicht
(pag. 62/139)
Aansluiting
afstandsbediening (pag. 194)
Aansluiting audio/
video OUT/digitaal
(pag. 156,164 en 177)
HDMI mini
OUT-aansluiting (pag. 157)
Microfoon
(pag. 124)
Cameradop (pag. 33)
Programmakeuzewiel (pag. 20)
17
Namen van onderdelen
Oogschelp (pag. 195)
Zoekeroculair
Schermuitschakelingssensor
(pag. 138)
<B> Knop voor
scherm met opname-
instellingen
(pag. 42 en 135)
<M>
Menuknop
(pag. 38)
<A/l> Knop voor Live
view-opnamen/filmopnamen/afdrukken/delen
(pag. 106/122/165 en 178)
LCD-scherm
(pag. 38 en 131)
Statiefbevestigingspunt
<x> Weergaveknop (pag. 56)
<0> Instelknop (pag. 38)
<S> Pijltjestoetsen (pag. 38)
<WB> Knop voor witbalansselectie (pag. 96)
<XA> Knop voor Picture Style-selectie (pag. 73)
<Yi/Q> Knop voor transportmodusselectie (pag. 68 en 69)
<ZE> Knop voor AF-modusselectie (pag. 64)
Kaartsleuf (pag. 31)
Knop voor dioptrische aanpassing
(pag. 36)
<O> Knop voor diafragma/
flitsbelichtingscompensatie
(pag. 81/84)
<A/I> Knop voor
AE-vergrendeling/
flitsbelichtingsvergrendeling/
index/verkleinen
(pag. 94/95/148/150 en 171)
<S/u>
Knop voor
AF-puntselectie/vergroten
(pag. 66/150 en 171)
Klepje van
kaartsleuf
(pag. 31)
Aansluitpunt
DC-snoer
(pag. 193)
Lees-/schrijfindicator
(pag. 32)
Ontgrendelknop
batterijcompartiment (pag. 26)
Klepje batterijcompartiment
(pag. 26)
<L> Wisknop (pag. 159)
Luidspreker
(pag. 152)
Namen van onderdelen
18
Scherm met opname-instellingen
Er worden alleen instellingen weergegeven die momenteel zijn toegepast.
Diafragma
Resterende opnamen
Timer zelfontspanner
Bulb-belichtingstijd
ISO-snelheid (pag. 60)
c Instelwielwijzer (pag. 75)
Witbalans (pag. 96)
Q Auto
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Custom
2 Witbalanscorrectie (pag. 98)
B Reeksopnamen met automatische witbalans (pag. 99)
Resterende opnamen
tijdens Reeksopnamen
met automatische witbalans
AF-modus (pag. 64)
X 1-beeld AF
9 AI Focus AF
Z AI Servo AF
g Handmatige focus
Lichtmeetmethode
(pag. 83)
q
Meervlaks meting
w Deelmeting
r Spotmeting
e Centrum gew.
gemiddeld
Sluitertijd
Opnamemodus
Indicator belichtingsniveau
Waarde
belichtingscompensatie
(pag. 84)
AEB-bereik (pag. 86)
Flitsbelichtings-
compensatie (pag. 85)
Lichte tonen prioriteit
(pag. 186)
Pictogram Snel
instellen
(pag. 102)
Transportmodus (pag. 68 en 69)
u Enkelbeeld
i Continue opname
Q Zelfontspanner/
Afstandsbed.
l Zelfontspanner:2 sec
q Zelfontspanner:Continu
Batterijniveau (pag. 28)
zxcn
Picture Style
(pag. 73)
Opnamekwaliteit (pag. 70)
73 Groot/Fijn
83 Groot/Normaal
74 Middelgroot/Fijn
84 Middelgroot/Normaal
76 Klein/Fijn
86 Klein/Normaal
1 RAW
1+73 RAW + Groot/Fijn
19
Namen van onderdelen
Zoekerinformatie
Er worden alleen instellingen weergegeven die momenteel zijn toegepast.
Diafragma
Indicator voor weergave AF-punt < >
AF-punten
<Z>
ISO-snelheid
<o> Focusbeves-
tigingslampje
Max. opnamereeks
Witbalans-
correctie
ISO-snelheid
<
0
> Zwart-
witopnamen
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscompensatie
AEB-bereik
Indicator rode-ogenreductielampje
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Err)
Waarschuwing geen kaart (Card)
<A> AE-vergrendeling/
AEB actief
<D> Flitser gereed
Waarschuwing
voor onjuiste
flitsbelichtingsvergrendeling
<e> High-speed synchronisatie
(FP-flits)
<d> Flitsbelichtingsvergrendeling/
FEB actief
<y> Flitsbelichtingscompensatie
Sluitertijd
Flitsbelichtingsvergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Ingebouwde flitser opladen (D buSY)
Matglas
Spotmetingscirkel
<A> Pictogram Snel
instellen
Namen van onderdelen
20
Programmakeuzewiel
Op het programmakeuzewiel vindt u de basismodi, de creatieve modi
en de filmmodus.
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in
te drukken. Volautomatisch opnamen
maken is geschikt voor het onderwerp.
1: Automatisch (pag. 44)
C: Automatisch/creatief (pag. 53)
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger
om verschillende onderwerpen
vast te leggen.
d : AE-programma (pag. 58)
s
: AE-sluiterprioriteit (pag. 76)
f
: AE-diafragmaprioriteit
(pag. 78)
a : Handmatige belichting
(pag. 81)
8
: Automatische scherptediepte
AE (pag. 82)
Standaardgebruik
2 : Portret (pag. 47)
3: Landschap (pag. 48)
4 : Close-up (pag. 49)
5: Sport (pag. 50)
6 : Nacht portret (pag. 51)
7: Flitser uit (pag. 52)
k: Filmopnamen
(pag. 121)
21
Namen van onderdelen
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS-objectief
EF-S 18-200mm f/3.5-5.6 IS-objectief
Focusinstellingsknop (pag. 33)
Objectiefbevestigingsmarkering
(pag. 33)
Contactpunten (pag. 13)
Bevestiging zonnekap
(pag. 217)
58mm-filteraansluiting
(voorkant objectief)
Focusring (pag. 67 en 118)
Zoomring (pag. 34)
Zoompositie-index (pag. 34)
Schakelaar voor Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) (pag. 35)
Focusinstellingsknop (pag. 33)
Zoomringvergrendeling
(pag. 34)
Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 33) Contactpunten
(pag. 13)
Bevestiging
zonnekap (pag. 217)
Filteraansluiting van 72 mm
(voorkant objectief)
Focusring (pag. 67 en 118) Zoomring (pag. 34)
Zoompositie-index (pag. 34)
Schakelaar voor Image
Stabilizer (beeldstabilisatie) (pag. 35)
Namen van onderdelen
22
Batterijoplader LC-E5
Oplader voor batterij LP-E5 (pag. 24).
Batterijoplader LC-E5E
Oplader voor batterij LP-E5 (pag. 24).
Batterijcompartiment
Oplaadlampje
Stekker
Deze voedingseenheid kan verticaal of horizontaal worden gebruikt.
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Batterijcompartiment
Oplaadlampje
23
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en
de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het uiteinde van de riem van
onderaf door de draagriemring.
Haal deze daarna door de gesp
van de riem zoals afgebeeld in de
illustratie. Trek de riem strak en
zorg ervoor dat hij goed vastzit in
de gesp.
De oculairdop is ook aan de riem
bevestigd (pag. 195).
Oculairdop
24
1
Verwijder het beschermdeksel.
2
Plaats de batterij.
Plaats de batterij op een veilige
manier (zie illustratie).
Om de batterij te verwijderen,
herhaalt u de bovenstaande
procedure in omgekeerde volgorde.
3
Laad de batterij op.
Voor de LC-E5
Klap de contactpunten van de
batterijlader naar buiten, in de richting
van de pijl, en steek ze in het
stopcontact.
Voor de LC-E5E
Sluit het netsnoer aan op de oplader
en steek de stekker in het
stopcontact.
X Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje wordt rood.
X Als de batterij volledig is opgeladen,
wordt het oplaadlampje groen.
Het duurt ongeveer 2 uur om een
lege batterij volledig op te laden.
De oplaadtijd van de batterij is
afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en het
batterijniveau.
De batterij opladen
LC-E5
LC-E5E
25
De batterij opladen
Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag
dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera niet wordt gebruikt of is opgeborgen,
raakt een opgeladen batterij geleidelijk aan leeg.
Verwijder de batterij na het opladen en haal de batterijlader uit
het stopcontact.
Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van
een kleine lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en
minder lang meegaat. Bewaar de batterij met het beschermdeksel
bevestigd. Als u de batterij opbergt nadat u deze volledig hebt
opgeladen, kunnen de prestaties van de batterij teruglopen.
De batterijoplader kan ook worden gebruikt in het buitenland.
De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC
t/m 240 V AC 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel
verkrijgbare stekkeradapter voor het betreffende land of de
betreffende regio gebruiken. Sluit geen draagbare
spanningsomvormer aan op de batterijoplader. Dit kan de
batterijoplader beschadigen.
Als de batterij snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, is de batterij uitgeput.
Koop een nieuwe batterij.
Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader
Laad geen andere batterij op dan batterij LP-E5.
De LP-E5-batterij is uitsluitend geschikt voor producten van Canon.
Wanneer u deze oplaadt met een batterijoplader of een ander product
dat niet compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen
waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
26
Plaats een volledig opgeladen LP-E5-batterij in de camera.
1
Open het klepje van het
batterijcompartiment.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijl en open het klepje.
2
Plaats de batterij.
Steek het uiteinde met de
batterijcontacten in de camera.
Schuif de batterij in de camera totdat
deze vastzit.
3
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat dit dichtklikt.
Open het klepje en verwijder de
batterij.
Druk het
batterijontgrendelingsschuifje in de
richting van de pijl en verwijder de
batterij.
Plaats het beschermdeksel op de batterij
om kortsluiting te voorkomen.
De batterij plaatsen en verwijderen
De batterij plaatsen
De batterij verwijderen
Pas op dat u bij het openen van het batterijcompartiment het klepje niet te
ver naar achter drukt. Het scharnier zou anders kunnen breken.
27
Als u de camera inschakelt en het scherm met datum/tijd-instelling
wordt weergegeven, raadpleeg dan pagina 29 om de datum en tijd
in te stellen.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<2> : De camera is uitgeschakeld
en werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet
gebruikt.
Wanneer u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, wordt de
sensorreiniging automatisch uitgevoerd. Tijdens het reinigen van de
sensor wordt <f> op het LCD-scherm weergegeven. Zelfs tijdens
het reinigen van de sensor kunt u opnamen maken. Door de
ontspanknop half in te drukken (pag. 37), stopt u het reinigen van de
sensor en kunt u een opname maken.
Als u de aan-uitschakelaar snel achter elkaar op <1>/<2> zet,
wordt het pictogram <f> mogelijk niet weergegeven. Dit is
normaal en is geen defect.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch
uitgeschakeld nadat deze ongeveer 30 seconden niet is gebruikt.
Om de camera weer in te schakelen, drukt u gewoon de
ontspanknop in (pag. 37).
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen in het menu
[5 Uitschakelen] (pag. 131).
De camera inschakelen
De zelfreinigende sensor
Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <2> zet terwijl een opname op de kaart
wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de camera
uitgeschakeld nadat de opname op de kaart is opgeslagen.
De camera inschakelen
28
Wanneer de aan-uitschakelaar op <1> staat, heeft het batterijniveau
een van de volgende vier niveaus:
z : De batterij is vol.
x
: Het batterijniveau is iets gezakt,
maar er is nog genoeg stroom over.
c : De batterij is bijna leeg.
n : De batterij moet worden
opgeladen.
Levensduur batterij
[Geschat aantal opnamen]
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E5-
batterij, opnamen met de zoeker en de testcriteria van de CIPA (Camera &
Imaging Products Association).
Het batterijniveau controleren
Temperatuur
Opnameomstandigheden
Geen flits 50% flits
Bij 23 °C 500 400
Bij 0 °C 490 380
Het werkelijke aantal opnamen kan lager zijn dan hierboven is
aangegeven, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Als u de ontspanknop lang half ingedrukt houdt of als u alleen de automatische
scherpstelling gebruikt, wordt het maximum aantal opnamen ook kleiner.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af naarmate het LCD-scherm
vaker wordt gebruikt.
De stroom die nodig is voor de bediening van het objectief, wordt
geleverd door de batterij. Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het
maximum aantal opnamen lager zijn.
Wanneer u de functie Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief gebruikt,
wordt het maximum aantal opnamen lager (kortere levensduur van de batterij).
Zie pagina 107 voor informatie over de gebruiksduur van de batterij bij
het maken van Live view-opnamen.
29
Als u de camera voor de eerste keer inschakelt of als de datum- en
tijdsinstellingen opnieuw zijn ingesteld, wordt het instelscherm Datum/
Tijd weergegeven. Volg stap 3 en 4 om de datum en tijd in te stellen.
Houd er rekening mee dat de datum en tijd die aan opnamen
worden toegevoegd, worden gebaseerd op wat er bij Datum/Tijd
is ingesteld. Zorg ervoor dat u de datum en tijd instelt.
1
Geef het menu weer.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [6] de
optie [Datum/Tijd].
Druk op de toets <U> om het
tabblad [6] te selecteren.
Druk op de toets <
V
> om [
Datum/Tijd
]
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3
Stel de datum en de tijd in.
Druk op de toets <U> om het getal
van de datum of tijd te selecteren.
Druk op <
0
> zodat
a
wordt weergegeven.
Druk op de toets <
V
> om het getal in
te stellen en druk vervolgens op <
0
>
(terug naar
b
).
4
Verlaat de instelling.
Druk op de toets <
U
> om [
OK
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X De datum en tijd worden ingesteld.
Druk op de knop <M> om terug
te gaan naar de weergave met
opname-instellingen.
3 De datum en tijd instellen
De ingestelde datum en tijd worden van kracht wanneer u bij stap 4 op <
0
> drukt.
Als u de camera zonder batterij opbergt of als de batterij van de camera
leeg raakt, gaat de datum/tijd-instelling mogelijk verloren. Als dit gebeurt,
stelt u de datum en tijd opnieuw in.
30
1
Geef het menu weer.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [6] de
optie [Taal ].
Druk op de toets <U> om het
tabblad [6] te selecteren.
Druk op de toets <V> om [Taal ]
te selecteren (het derde item van
boven) en druk op <0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Druk op de toets <S> om de
gewenste taal te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X De taal wordt gewijzigd.
Druk op de knop <M> om
terug te gaan naar de weergave
met opname-instellingen.
3 De interfacetaal selecteren
31
De opname wordt opgeslagen op de kaart (afzonderlijk verkrijgbaar).
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart
omhoog staat zodat schrijven/wissen mogelijk is.
1
Open het klepje.
Schuif het klepje in de richting van de
pijl om het te openen.
2
Plaats de kaart.
Plaats de kaart met de etiketzijde
naar u toe, zoals in de afbeelding
wordt weergegeven, en schuif de
kaart in de camera totdat deze
vastklikt.
3
Sluit het klepje.
Sluit het klepje en schuif het in de
richting van de pijl totdat het dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet, wordt het aantal resterende
opnamen weergegeven op het
LCD-scherm.
De SD-kaart plaatsen en verwijderen
De kaart plaatsen
Schrijfbeveiligingsschuifje
op de kaart
Resterende opnamen
Het aantal resterende opnamen is afhankelijk van de resterende
capaciteit van de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit, de ISO-
snelheid, enzovoort.
Door de menuoptie [
1
Ontspan sluiter zonder kaart
] in te stellen op
[
Uitschakelen
], voorkomt u dat u vergeet een kaart te plaatsen (pag. 130).
De SD-kaart plaatsen en verwijderen
32
1
Open het klepje.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Controleer of 'Opslaan...' niet wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
2
Verwijder de kaart.
Duw de kaart voorzichtig in de
camera en laat de kaart vervolgens
los. De kaart steekt uit de camera.
Trek de kaart recht uit de camera en
sluit het klepje.
De kaart verwijderen
Lees-/schrijfindicator
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit dat
opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of dat
gegevens worden overgebracht. Wanneer de lees-/schrijfindicator
brandt of knippert, worden de volgende handelingen ten zeerste
afgeraden. Als u deze handelingen toch uitvoert, kunnen de
opnamegegevens beschadigd raken. Ook de kaart of de camera
kunnen beschadigd raken.
• Het klepje van de kaartsleuf openen.
• De batterij verwijderen.
• De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 132).
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen.
Als er een kaartfout op het LCD-scherm wordt weergegeven, verwijdert u
de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart kunt overbrengen naar een computer,
breng deze dan over en formatteer vervolgens de kaart (pag. 40). De
kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
33
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijl wordt
aangegeven.
2
Bevestig het objectief.
Plaats het EF-S-objectief op de
camera precies boven de
objectiefbevestigingsmarkering en
draai het objectief in de richting van
de pijl totdat het op zijn plaats klikt.
Als u een ander objectief dan het
EF-S-objectief plaatst, zorg er dan
voor dat de markering op het objectief
overeenkomt met de rode
EF-objectiefbevestigingsmarkering.
3
Stel op het objectief de
modusschakelaar in op <AF>
(automatisch scherpstellen).
Als de knop is ingesteld op <MF>
(handmatig scherpstellen), kan niet
automatisch worden scherpgesteld.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een objectief bevestigen en verwijderen
Een objectief bevestigen
EF-S-objectiefbevestigingsmarkering
EF-objectiefbevestigingsmarkering
Stof vermijden
Vervang objectieven op een plaats die zoveel mogelijk stofvrij is.
Breng de cameradop aan op de camera wanneer u deze zonder objectief bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
Een objectief bevestigen en verwijderen
34
Om in of uit te zoomen draait u de
zoomring op het objectief met uw vingers.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na
het scherpstellen aan de zoomring
draait, kan de scherpstelling
enigszins verloren gaan.
Druk op de objectiefontgrendelings-
knop en draai het objectief in de
richting van de pijl.
Draai het objectief totdat dit niet meer
verder kan en koppel het objectief los.
Bevestig de achterste lensdop op het
losgekoppelde objectief.
Voor eigenaars van een EF-S 18-200mm f/3.5-5.6 IS-objectief:
U kunt ervoor zorgen dat het objectief niet
uitschuift als u deze ergens mee naartoe
neemt. Stel de zoomring in op de
groothoekzijde van 18 mm en schuif
vervolgens de zoomringvergrendelingsschuif
naar <
LOCK
>. De zoomring kan alleen
worden vergrendeld bij de groothoekzijde.
In- en uitzoomen
Het objectief verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Als het voorste deel (de focusring) van het objectief draait bij het
automatisch scherpstellen, raak het draaiende deel dan niet aan.
Beeldconversiefactor
Het beeldsensorformaat is
kleiner dan bij het 35mm-
filmformaat, waardoor de
brandpuntsafstand van het
objectief 1,6 keer zo lang lijkt.
Grootte beeldsensor
(22,3 x 14,9 mm)
Beeldformaat 35 mm
(36 x 24 mm)
35
Wanneer u de ingebouwde Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het
IS-objectief gebruikt, wordt bewegingsonscherpte gecorrigeerd voor
scherpere opnamen. Bij de hier uitgelegde procedure wordt het
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS-objectief als voorbeeld gebruikt.
* IS betekent Image Stabilizer (beeldstabilisatie).
1
Zet de IS-schakelaar op <1>.
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
2
Druk de ontspanknop half in.
X Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
werkt nu.
3
Maak de opname.
Als de opname er onbewogen uitziet
in de zoeker, drukt u de ontspanknop
volledig in om de opname te maken.
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is niet effectief voor bewegende onderwerpen.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is mogelijk niet effectief bij overmatige
beweging zoals op een schommelende boot.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt als de focusinstellingsknop is
ingesteld op <f> of <g>.
Als de camera op een statief is geplaatst, kunt u de batterij sparen door
de IS-schakelaar op <2> te zetten.
De Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is zelfs effectief wanneer de
camera is bevestigd op een monopod.
Met bepaalde IS-objectieven kunt u handmatig van IS-modus wisselen
om deze aan te passen aan de opnameomstandigheden. De EF-S 18-
55mm f/3.5-5.6 IS- en EF-S 18-200mm f/3.5-5.6 IS-objectieven wisselen
echter automatisch van IS-modus.
36
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
zodat de negen AF-punten in de
zoeker scherp zijn.
Om scherpe opnamen te krijgen, houdt u de camera stil om
bewegingsonscherpte te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de camera stevig vast.
2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand.
3. Druk de ontspanknop voorzichtig in met de wijsvinger van uw rechterhand.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
6. Voor een stabiele houding plaatst u een voet voor de andere.
Basisbewerkingen
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt aanbevolen om de dioptrische aanpassingslens E te
gebruiken (10 typen, afzonderlijk verkrijgbaar).
Verticaal fotograferenHorizontaal fotograferen
Zie pagina 105 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
37
Basisbewerkingen
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en de automatische
lichtmeting die de sluitertijd en het
diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt in de zoeker
weergegeven. (0)
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment wordt
bewegingsonscherpte genoemd. Bewegingsonscherpte kan onscherpe
opnamen veroorzaken. Let op het volgende om bewegingsonscherpte
te voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige
pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en
druk de ontspanknop vervolgens volledig in.
Ontspanknop
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
zal de opname iets worden vertraagd.
Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of tijdens het
maken van een opname, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus
door de ontspanknop half in te drukken.
38
U kunt verschillende functies instellen met de menu's, zoals de opnamekwaliteit, datum/tijd,
enzovoort. Terwijl u naar het LCD-scherm kijkt, gebruikt u de knop <
M
> op de achterkant
van de camera, de pijltjestoetsen <
S
> en de knop <
0
> op de achterzijde van de camera.
3 Menugebruik
Pijltjestoetsen <S>
Tabblad
Menu-items
Menu-
instellingen
1 Opname
Knop <M>
LCD-scherm
5 Instellingen
9 My Menu
Knop <0>
3 Weergave
* In de basismodi en de filmmodus worden bepaalde tabbladen en
menuopties niet weergegeven.
Menuscherm
Basismodi Filmmodus
Creatieve modi
39
3 Menugebruik
1
Geef het menu weer.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Druk op de toets <
U
> om een
tabblad te selecteren.
U kunt ook aan het instelwiel <6>
draaien om een tabblad te selecteren.
3
Selecteer het gewenste item.
Druk op de toets <
V
> om het item te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
4
Selecteer de instelling.
Druk op de toets <
V
> of <
U
> om de
instelling te selecteren. (Voor het selecteren
van bepaalde instellingen dient u op de
toets <
V
> of <
U
> te drukken.)
De huidige instelling wordt blauw
weergegeven.
5
Stel de gewenste optie in.
Druk op <0> om de instelling vast te
leggen.
6
Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om terug
te gaan naar de weergave met
opname-instellingen.
Procedure voor menu-instellingen
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
Op pagina 200 vindt u een lijst met menufuncties.
40
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde
opnamen worden verwijderd dus controleer of er geen
opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Breng de
opnamen indien nodig over naar een computer of een ander
opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
1
Selecteer [Formatteren].
Selecteer [Formatteren] op het
tabblad [5] en druk vervolgens
op <0>.
2
Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De kaart wordt geformatteerd.
X Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-level formatteren op de
knop <
L
>, voorzie [
Low level format
]
van een <
X
> en selecteer [
OK
].
3 De kaart formatteren
41
3 De kaart formatteren
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of een computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 209).
Gebruik [Formatteren] in de volgende gevallen:
Low-level-formattering
Voer een low-level-formattering uit als de opname- of leessnelheid van de
kaart laag is.
Aangezien bij low-level-formattering alle sectoren op de kaart die opname-
informatie kunnen bevatten worden gewist, duurt het formatteren wat
langer dan normale formattering.
U kunt de low-level-formattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens worden
gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De eigenlijke gegevens
worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee wanneer u de kaart
verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient u een low-level-formattering
uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te maken om te voorkomen dat
persoonlijke gegevens in handen van derden kunnen komen.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
42
Op het LCD-scherm kunnen schermen worden weergeven voor opname-
instellingen, het menu, opnamen, enzovoort.
Dit scherm wordt weergegeven als de
camera is ingeschakeld.
Als u met uw oog in de buurt van het
zoekeroculair komt, schakelt de
schermuitschakelingssensor (pag. 17 en
138) het LCD-scherm automatisch uit.
Hierdoor wordt voorkomen dat het heldere
LCD-scherm uw zicht hindert. Het LCD-
scherm wordt weer ingeschakeld als u met
uw oog weggaat van het zoekeroculair.
Zolang het menuscherm of een opname wordt weergegeven, zoals op de
afbeeldingen hieronder, kunt u onmiddellijk teruggaan naar het scherm met
opname-instellingen (links) door de ontspanknop half in te drukken.
Als u op de knop <
B
> drukt, wordt het scherm in- of uitgeschakeld.
Wisselen van scherm op het LCD-scherm
Opname-instellingen
Als u naar het zoekeroculair kijkt met een zonnebril op, wordt het LCD-
scherm mogelijk niet automatisch uitgeschakeld. Druk in dat geval op de
knop <B> om het scherm uit te schakelen.
In de buurt van fluorescerend licht wordt het LCD-scherm mogelijk uitgeschakeld.
Als dit gebeurt gaat u met de camera weg van het fluorescerende licht.
Dit scherm wordt weergegeven
wanneer u op de knop
<
M
> drukt. Druk nogmaals
op de knop om terug te keren
naar het vorige scherm.
Opnamen worden
weergegeven als u op de knop
<x> drukt. Druk nogmaals op
de knop om terug te keren
naar het vorige scherm.
Menu's Opname
43
2
Basisfuncties voor het maken
en weergeven van opnamen
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de basismodi op
het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de beste
resultaten en hoe u opnamen kunt weergeven.
In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het onderwerp te
richten en de opname te maken; de camera stelt alles automatisch in
.
(pag. 198) Bovendien kunnen belangrijke opname-instellingen in de
basismodi niet worden gewijzigd, zodat slechte opnamen als gevolg
van foutieve handelingen worden voorkomen. De instellingen die niet
door de gebruiker kunnen worden ingesteld (automatisch ingestelde
functies), worden grijs weergegeven.
B
a
s
i
s
g
e
b
r
u
i
k
De functie Auto Lighting Optimizer (Auto Helderheid Optimalisatie)
In de basismodi past de functie Auto Lighting Optimizer (Auto Helderheid
Optimalisatie) de opname automatisch aan zodat de helderheid en het
contrast optimaal worden ingesteld. Deze functie is ook standaard
ingeschakeld in de creatieve modi (pag. 186).
44
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <1>.
2
Richt een AF-punt op het
onderwerp.
Bij het scherpstellen worden alle AF-punten
gebruikt. Meestal wordt er scherpgesteld op
het dichtstbijzijnde object.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het middelste
AF-punt op het onderwerp te richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in en het
objectief past de scherpstelling aan.
X De stip in het AF-punt waarop wordt
scherpgesteld knippert kort rood. Op
hetzelfde moment is een pieptoon te
horen en brandt het
focusbevestigingslampje <o> in de
zoeker.
X Indien noodzakelijk komt de
ingebouwde flitser automatisch te
voorschijn.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
X
De opname wordt ongeveer 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Als de ingebouwde flitser automatisch te
voorschijn is gekomen, kunt u deze met
uw vingers weer naar binnen drukken.
1 Volautomatisch opnamen maken
AF-punt
Focusbevestigingslamp
45
1 Volautomatisch opnamen maken
Het focusbevestigingslampje <
o
> knippert en het onderwerp is
niet scherpgesteld.
Richt het AF-punt op een gedeelte met goed contrast en druk de
ontspanknop vervolgens half in (pag. 192). Ga iets achteruit als u te
dicht bij het onderwerp bent en probeer het opnieuw.
Soms knipperen meerdere AF-punten tegelijk.
In dat geval is op al deze AF-punten scherpgesteld. Zolang het AF-punt dat
op het gewenste onderwerp is gericht knippert, kunt u de opname maken.
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden> (Het
focusbevestigingslampje <o> brandt ook niet.)
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een
bewegend onderwerp (Het focusbevestigingslampje <o > brandt
niet). Zolang de pieptoon klinkt, kunt u de ontspanknop volledig
indrukken om een opname te maken van een bewegend onderwerp.
Het onderwerp wordt niet scherpgesteld als u de ontspanknop half indrukt.
Wanneer de modusschakelaar op het objectief op <
MF
> (handmatige
scherpstelling) staat, stelt de camera niet scherp. Stel de modusschakelaar
in op <
AF
> (automatische scherpstelling).
De flitser komt te voorschijn bij daglicht.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser te voorschijn komen
om scherpe schaduwen op het onderwerp te voorkomen.
Bij slecht licht flitst de ingebouwde flitser verschillende keren.
Als u de ontspanknop half indrukt, flitst de flitser mogelijk meerdere
keren en kan beter automatisch worden scherpgesteld. Dit wordt
AF-hulplicht genoemd. Dit werkt goed tot op ongeveer 4 meter
afstand van het onderwerp.
De opname is donker, ook al is de flitser gebruikt.
Het onderwerp was te ver weg. Het onderwerp moet zich binnen
5 meter van de camera bevinden.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de foto is
onnatuurlijk donker.
Het onderwerp bevond zich te dicht bij de camera en het objectief heeft een
schaduw veroorzaakt. Het onderwerp moet minstens 1 meter van de
camera verwijderd zijn. Als een zonnekap op het objectief is bevestigd,
moet deze worden verwijderd voordat u een opname maakt met flitser.
Veelgestelde vragen
46
Positioneer het onderwerp links of rechts, afhankelijk van de gehele
opname, om te zorgen voor een gebalanceerde achtergrond en een
goed perspectief.
In de modus <1> (Automatisch) drukt u de ontspanknop half in om
scherp te stellen op een niet-bewegend onderwerp. De scherpstelling
wordt vergrendeld. U kunt de compositie vervolgens opnieuw bepalen
en de ontspanknop volledig indrukken om de opname te maken. Dit
heet 'focusvergrendeling'. Focusvergrendeling is ook mogelijk in andere
basismodi (behalve <5> Sport).
Als het onderwerp tijdens of na het scherpstellen in de modus <1>
(Automatisch) beweegt en de afstand tot de camera verandert, treedt AI
Servo AF in werking om voortdurend scherp te stellen op het
onderwerp. Zolang u het AF-punt op het onderwerp blijft richten terwijl u
de ontspanknop half indrukt, wordt voortdurend scherpgesteld. Druk de
ontspanknop volledig in om de opname te maken.
1 Volautomatische technieken
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
47
De modus <2> (Portret) maakt de achtergrond onscherp, zodat
personen duidelijker naar voren komen. Ook worden de huidtinten en
het haar zachter gemaakt dan in modus <1> (Automatisch).
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond,
hoe beter.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruit ziet. Het onderwerp steekt ook beter af
tegen een effen, donkere achtergrond.
Gebruik een teleobjectief.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken om
het frame te vullen met het onderwerp vanaf het middel. Kom indien
nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht rood knippert.
2 Portretfoto's maken
Opnametips
Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kunt u continu-opnamen maken
van verschillende poses en gelaatsuitdrukkingen. (maximaal circa
3,4 opnamen/sec.)
Indien noodzakelijk komt de ingebouwde flitser automatisch te voorschijn.
48
Gebruik de modus <3> (Landschap) voor panoramafoto's en
opnamen in de avond of om alles van dichtbij tot veraf scherp te stellen.
Groene en blauwe kleuren zijn levendiger en scherper dan bij <1>
(Automatisch).
Gebruik de groothoekzijde wanneer u een zoomlens gebruikt.
Wanneer u de groothoekzijde van een zoomlens gebruikt, wordt
beter scherpgesteld op onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn dan
met de telezijde. Het geeft landschappen ook meer breedte.
's Avonds opnamen maken.
De modus Landschap is ook erg geschikt
voor opnamen in de avonduren omdat de
ingebouwde flitser is uitgeschakeld. Gebruik
een statief om bewegingsonscherpte te
voorkomen. Als u 's avonds een opname van
een persoon wilt maken, zet u het
programmakeuzewiel op <
6
> (Nacht
portret) en gebruikt u een statief (pag. 51).
3 Landschapsfoto's maken
Opnametips
49
Wanneer u bloemen of kleine onderwerpen van dichtbij wilt
fotograferen, gebruikt u hiervoor de modus <4> (Close-up). Gebruik
een macro-objectief (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen
veel groter te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Bloemen en dergelijke steken beter af tegen een eenvoudige achtergrond.
Nader het onder onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van het objectief.
Sommige objectieven hebben indicaties, zoals <40.25m>.
De minimale focusafstand van het objectief wordt gemeten vanaf de
scherpstelvlakmarkering <V> op de camera tot het onderwerp.
Als u te dicht bij het onderwerp staat, knippert het
focusbevestigingslampje <o>.
Bij slechte lichtomstandigheden gaat de ingebouwde flitser af. Als u te
dicht bij het onderwerp staat en de onderzijde van de opname er donker
uitziet, dient u de afstand tussen u en het onderwerp te vergroten.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde
gebruikt.
4 Close-ups maken
Opnametips
50
Gebruik de modus <
5
> (Sport) voor het fotograferen van een bewegend
onderwerp, bijvoorbeeld een rennend kind of een rijdende auto.
Gebruik een teleobjectief.
Het gebruik van een teleobjectief wordt aanbevolen omdat u
hiermee op grote afstand kunt fotograferen.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt op het onderwerp en druk de
ontspanknop vervolgens half in om automatisch scherp te stellen.
Tijdens het automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon
horen. Als niet kan worden scherpgesteld, gaat het
focusbevestigingslampje <o> knipperen.
Druk de ontspanknop volledig in om de opname te maken. Als u de
ontspanknop ingedrukt houdt, worden continu-opnamen (maximaal
circa 3,4 opnamen per seconde) en automatisch scherpstellen
geactiveerd.
5
Foto's maken van bewegende onderwerpen
Opnametips
Bij slecht licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is, knippert
de sluitertijd in de linkeronderhoek. Houd de camera stil en maak de
opname.
51
Gebruik de modus <6> (Nacht portret) als u 's avonds iemand wilt
fotograferen en een natuurlijk uitziende belichting in de achtergrond wilt
hebben.
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Als u een zoomlens gebruikt, gebruik dan de groothoekzijde om in
het donker een panorama-effect te verkrijgen. Gebruik een statief
om bewegingsonscherpte te voorkomen.
De persoon moet zich binnen 5 meter van de camera bevinden.
Bij slecht licht gaat de ingebouwde flitser automatisch af voor een
goede belichting van de persoon. De effectieve afstand van de
ingebouwde flitser is 5 meter van de camera.
Maak ook opnamen met <1> (Automatisch).
Omdat bewegingsonscherpte vaker voorkomt bij avondopnamen,
wordt aanbevolen om tevens te fotograferen met <1>
(Automatisch).
6 's Avonds portretfoto's maken
Opnametips
Laat het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u ook de zelfontspanner gebruikt, knippert het lampje van de
zelfontspanner nadat de opname is gemaakt.
52
Op plaatsen waar het gebruik van een flitser niet is toegestaan, gebruikt
u de modus <7> (Flitser uit). Deze modus is ook geschikt wanneer u
opnamen maakt bij kaarslicht en u het omgevingslicht wilt vastleggen.
Als de nummerweergave in de zoeker knippert, dient u ervoor
te zorgen dat bewegingsonscherpte wordt voorkomen.
Bij slecht licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de sluitertijd in de zoeker. Houd de camera stil of gebruik
een statief. Als u een zoomlens gebruikt, gebruik dan de
groothoekzijde om te voorkomen dat de opname onscherp wordt
doordat de camera wordt bewogen.
Portretopnamen maken zonder flitser.
Bij slecht licht moet de persoon niet bewegen totdat de foto is
genomen. Als de persoon beweegt tijdens de belichting, kan hij of
zij onscherp op de foto komen te staan.
7 De flitser uitschakelen
Opnametips
53
In alle basismodi behalve <
C
> (Automatisch/creatief) wordt alles automatisch
ingesteld. In de creatieve automatische modus <
C
> daarentegen kunt u
eenvoudig de helderheid van de opname, scherptediepte, kleurtoon (Picture
Style), enzovoort aanpassen. De standaardinstellingen zijn hetzelfde als in de
modus <
1
> (Automatisch).
* CA staat voor Automatisch/creatief (Creative Auto).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <C>.
X
Het scherm Automatisch/creatief wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
2
Druk op <0>.
U kunt met de toets <S> de functie
selecteren. (7)
Zie pagina 54-55 voor informatie over
iedere functie.
3
Stel de gewenste optie in.
Druk op de toets <S> om de functie
te selecteren.
X Onder aan het scherm wordt een
korte beschrijving van de
geselecteerde functie weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> om de
instelling te wijzigen.
Druk de ontspanknop half in om terug
te keren naar het scherm van stap 2.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
C Creatieve automatische opnamen
Als u de opnamemodus wijzigt of de camera wordt uitgeschakeld via de automatische
uitschakelfunctie (pag. 131) of doordat u de aan-uitschakelaar op <
2
> zet, worden de
standaardinstellingen voor creatieve automatische opnamen hersteld. De instellingen voor
de opnamekwaliteit, de zelfontspanner en de afstandsbediening blijven echter behouden.
C Creatieve automatische opnamen
54
(1) Flitsen
U kunt <a> (Autom. flits), <D> (Flitser aan) of <b> (Flitser uit)
selecteren.
Zie 'De flitser uitschakelen' op pagina 52 als u <b> (Flitser uit) wilt
instellen.
(2) De achtergrond onscherper/scherper maken
Als u de indexmarkering naar links beweegt, wordt de achtergrond
onduidelijker weergegeven. Als u de markering naar rechts beweegt,
wordt de achtergrond scherper weergegeven. Zie 'Portretfoto's maken'
op pagina 47 als u de achtergrond onscherp wilt weergeven.
Afhankelijk van het objectief en de opnameomstandigheden ziet de
achtergrond er niet zo onscherp uit. U kunt dit niet instellen (grijs
weergegeven) zolang de ingebouwde flitser omhoog staat. Deze
instelling wordt niet toegepast wanneer u de flitser gebruikt.
(3) De helderheid van een opname aanpassen
Als u de indexmarkering naar links beweegt, wordt de opname
donkerder weergegeven. Als u de markering naar rechts beweegt,
wordt de opname lichter weergegeven.
Sluitertijd en diafragma
(1)
(2)
(3)
(5)
(6)
Batterijniveau
(4)
Maximumaantal
opnamen
55
C Creatieve automatische opnamen
(4) Beeldeffecten
Naast het standaardbeeldeffect, kunt u een effect instellen voor
portretten, landschappen of zwart-witopnamen. (pag. 73: Picture Style)
<P> (Standaard): standaardbeeldeffect dat geschikt is voor de
meeste omstandigheden.
<Q> (Egale huidtinten): gebruik deze instelling voor close-ups
van vrouwen en kinderen.
<R> (Helderblauwe en -groene kleuren): voor indrukwekkende
landschapsfoto's.
<V> (Monochroom beeld): voor zwart-witopnamen.
(5) Enkele opname, continu-opnamen en zelfontspanner
<i> (Continue opname): er worden onafgebroken opnamen
gemaakt met maximaal 3,4 frames per seconde (fps).
<Q> (Zelfontspanner/Afstandsbed.): Zie de opmerking ( ) in het
gedeelte 'De zelfontspanner gebruiken' op pag. 69. Ook
opnamen met de afstandsbediening zijn mogelijk. (pag. 194)
<q> (Zelfontspanner:Continu): na 10 seconden wordt het
ingestelde aantal opnamen achter elkaar gemaakt. Druk op
de toets <V> om het aantal opnamen in te stellen (2 - 10)
dat u met de zelfontspanner wilt maken.
* Door op <0> te drukken, kunt u het selectiescherm [Transport mode]
weergeven en dezelfde opties instellen.
(6) Opnamekwaliteit
Zie 'De opnamekwaliteit instellen' op pagina 70-72 om de
opnamekwaliteit in te stellen. Door op <0> te drukken, kunt u het
selectiescherm [Kwaliteit] weergegeven en dezelfde opties
instellen.
56
Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt weergeven.
Zie pagina 147 voor meer informatie over de weergaveprocedure.
1
Geef de opname weer.
Als u op de knop <x> drukt, wordt
de opname weergegeven die het
laatst is gemaakt.
2
Selecteer de opname.
Als u opnamen vanaf de laatste
opname wilt weergeven, drukt u op de
toets <
Y
>. Als u opnamen vanaf de
eerste opname (de oudste) wilt
weergeven, drukt u op de toets <
Z
>.
Druk op de knop <B> om het
weergaveformaat te wijzigen.
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <x> om de
opnameweergave te beëindigen en
terug te gaan naar de weergave met
opname-instellingen.
x Opnamen weergeven
Weergave van
één opname
Histogramweergave
Weergave van één opname
en de opnamekwaliteit
Weergave met opname-informatie
57
3
Geavanceerde
opnametechnieken
Om mislukte opnamen te voorkomen, worden in de
basismodi de meeste functies automatisch ingesteld.
Deze kunnen niet worden gewijzigd. In de <d> modus
(AE-programma) kunt u diverse functies instellen en
creatievere opnamen maken.
In de <d> modus (AE-programma) stelt de camera de
sluitertijd en het diafragma automatisch in om de
standaardbelichting te verkrijgen.
Het verschil tussen de basismodi en <d> wordt uitgelegd
op pagina 198.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
58
Om een goede belichting te verkrijgen, stelt de camera de belichting
(sluitertijd en diafragma) automatisch in. Dit heet AE-programma.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <d>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het
geselecteerde AF-punt op het
onderwerp. Druk de ontspanknop
vervolgens half in.
X De stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld, knippert gedurende
korte tijd rood en het
focusbevestigingslampje <o> rechts
onderin de zoeker licht op (bij 1-beeld
AF + automatische AF-puntselectie).
X De sluitertijd en het diafragma
worden automatisch ingesteld en in
de zoeker weergegeven.
3
Controleer de weergegeven
sluitertijd en diafragmawaarde.
De belichting is correct zolang de
waarden voor de sluitertijd en het
diafragma niet knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d: AE-programma
59
d: AE-programma
Wijzig de ISO-snelheid en gebruik de ingebouwde flitser.
Om de belichting af te stemmen op het omgevingslicht en het
onderwerp, kunt u de ISO-snelheid wijzigen (pag. 60) of de
ingebouwde flitser gebruiken (pag. 62). In de modus <d> gaat de
ingebouwde flitser niet automatisch af. Bij slecht licht drukt u daarom
op de flitsknop <I>, zodat de flitser omhoog komt.
U kunt het programma aanpassen. (Programmakeuze)
Nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt, draait u aan het
instelwiel <6> om de combinatie van sluitertijd- en diafragma-
instelling (het programma) te wijzigen. Nadat u de opname hebt
gemaakt, wordt de programmakeuze geannuleerd.
Programmakeuze is niet mogelijk wanneer u de flitser gebruikt.
Opnametips
Wanneer u bij zeer slecht of fel licht de ontspanknop half
indrukt, knipperen de waarden voor de sluitertijd en het
diafragma (zie afbeelding). Verhoog bij slecht licht (30"
3.5) de ISO-snelheid (pag. 60) of gebruik de flitser
(pag. 62). Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht (4000 22).
Verschillen tussen <d> en <1> (Automatisch)
Met <
1
> worden veel functies, zoals de AF-modus, de transportmodus en
de meetmethode, automatisch ingesteld om slechte opnamen te voorkomen.
U kunt slechts een beperkt aantal functies instellen. Met <
d
> worden alleen
de sluitertijd en het diafragma automatisch ingesteld. U kunt de AF-modus,
de transportmodus en andere functies naar wens instellen (pag. 198).
60
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt de
ISO-waarde automatisch ingesteld (pag. 61).
1
Druk op de knop <Z>. (9)
X [ISO snelheid] wordt weergegeven.
2
Selecteer de ISO-snelheid.
Draai aan het instelwiel <6> of
druk op de toets <U> om de
ISO-snelheid te selecteren.
U kunt de ISO-snelheid ook in de
zoeker bekijken terwijl u aan het
instelwiel <
6
> draait.
Als u '
AUTO
' selecteert, wordt de ISO-
snelheid automatisch ingesteld (pag. 61).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
Z: De ISO-snelheid wijzigenN
ISO snelheid
Opnamesituatie
(Geen flits)
Flitsbereik
100 - 200 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-snelheid,
hoe groter het flitsbereik
(pag. 62).
400-800 Bewolkt, avond
1600 - 6400, H Donker, binnen of avond
Als [Lichte tonen prioriteit] in het menu [7 Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] is ingesteld op [1: Inschakelen], kunnen ISO-
snelheden van 200 t/m 3200 worden ingesteld (pag. 186).
Als u een hoge ISO-snelheid gebruikt of opnamen maakt bij hoge temperaturen,
kunnen de opnamen er korreliger uitzien. Lange belichtingstijden kunnen ook
afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan ruis
(horizontale strepen, lichte puntjes, enzovoort) optreden.
Als [ISO vergroten] in het menu [7 Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] is
ingesteld op [1: Aan], kunnen ook ISO 6400 en 'H' (ISO 12800) worden
ingesteld (pag. 184).
61
Z: De ISO-snelheid wijzigenN
Als u de ISO-snelheid instelt op 'AUTO',
wordt de werkelijk in te stellen ISO-
snelheid weergegeven wanneer u de
ontspanknop half indrukt. Zoals
hieronder wordt aangegeven, wordt de
ISO-snelheid automatisch aangepast
aan de opnamemodus.
* Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere ISO-
snelheid ingesteld.
* Als u een externe Speedlite gebruikt voor reflectieflitsen, wordt automatisch ISO
400 - 1600 ingesteld.
'AUTO' voor automatische ISO-snelheid
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
1/3/4/5/6/7/C/
d/s/f/8
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 1600
2 Vastgesteld op ISO 100
a Vastgesteld op ISO 400
Met flitser Vastgesteld op ISO 400*
Als 'AUTO' is ingesteld, wordt de ISO-snelheid in volledige stappen van
100, 200, 400, 800 of 1600 weergegeven. De daadwerkelijke ISO-snelheid
kan echter nauwkeuriger worden ingesteld. In de opname-informatie kan
daarom een ISO-snelheid van bijvoorbeeld 125 of 640 worden
weergegeven.
62
Als u binnen bent of te maken hebt met slecht licht of tegenlicht, kunt u
de ingebouwde flitser omhoog klappen en op de ontspanknop drukken
om opnamen met de flitser te maken. In de modus <d> wordt de
sluitertijd (1/60 sec. - 1/200 sec.) automatisch ingesteld om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
1
Druk op de knop <D>.
In de creatieve modi kunt u altijd op
de knop <D> drukken om opnamen
met de flitser te maken.
Terwijl de flitser wordt opgeladen,
wordt in de zoeker 'DbuSY' en op het
LCD-scherm [BUSYD] weergegeven.
2
Druk de ontspanknop half in.
Controleer links onderin de zoeker of
het pictogram <D> oplicht.
3
Maak de opname.
De flitser gaat af zodra is
scherpgesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt.
Effectief flitsbereik [Circa in meter]
D De ingebouwde flitser gebruiken
ISO-snelheid
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS/EF-S 18-200mm f/3.5-5.6 IS
Groothoek: 18 mm Tele: 55 mm
100 1 - 3,5 1 - 2,5
200 1 - 5,5 1 - 3,5
400/AUTO 1 - 7,5 1 - 4,5
800 1 - 11 1 - 6,5
1600 1 - 15 1 - 9,5
3200 1 - 21 1 - 13
6400 1 - 30 1 - 19
H: 12800 1 - 42 1 - 26
63
D De ingebouwde flitser gebruiken
Verhoog de ISO-snelheid als het onderwerp ver weg is.
Door de ISO-snelheid te verhogen, kunt u het flitsbereik vergroten.
Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht.
Verlaag de ISO-snelheid als de belichtingsinstelling in de zoeker knippert.
Verwijder de lenskap en bewaar een afstand van minstens
1 meter van het onderwerp.
Als er een zonnekap is aangebracht op de lens of als u te dicht bij
het onderwerp staat, kan de onderzijde van de foto er donker uitzien
omdat de flitser wordt belemmerd. Controleer bij belangrijke
opnamen op het LCD-scherm of de flitsbelichting er goed uit ziet
(niet donker onderaan).
Rode ogen kunnen worden geminimaliseerd door een rode-
ogenreductielamp te gebruiken voordat u een opname met de flitser maakt.
Rode-ogenreductie kan in iedere opnamemodus worden ingesteld
behalve in <3>, <7>, <5> en <k>.
Selecteer op het tabblad [
1
] [
R.ogen
Aan/Uit
] en druk op <
0
>. Selecteer
[
Aan
] en druk vervolgens op <
0
>.
Als u de ontspanknop half indrukt
wanneer u opnamen maakt met de
flitser, gaat de rode-ogenreductielamp
branden. Wanneer u vervolgens de
ontspanknop helemaal indrukt, wordt
de opname gemaakt.
Opnametips
3 Rode-ogenreductie gebruiken
Rode-ogenreductie is het meest effectief als het onderwerp in de rode-
ogenreductielamp kijkt in een goed verlichte ruimte of wanneer u het
onderwerp dichter nadert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt de
zoekerweergave onderaan geleidelijk uitgeschakeld. Voor
het beste resultaat maakt u de opname nadat deze
weergave is uitgeschakeld.
De effectiviteit van de rode-ogenreductie is afhankelijk van het onderwerp.
64
Selecteer de AF-modus die past bij de opnameomstandigheden en het
onderwerp. In de basismodi wordt de optimale AF-modus automatisch
ingesteld.
1
Op het objectief stelt u de
modusschakelaar in op <AF>.
2
Druk op de knop <ZE>.
X [AF Mode] wordt weergegeven.
3
Selecteer de AF-modus.
Druk op de toets <
U
> om de AF-modus
te selecteren, en vervolgens op <
0
>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp en
druk de ontspanknop half in. De
camera stelt vervolgens automatisch
scherp in de geselecteerde AF-modus.
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Zodra is scherpgesteld, knippert de stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld gedurende korte tijd rood en licht het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker op.
Bij meervlaksmeting (pag. 83) wordt de belichting ingesteld op het
moment dat op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
E: De AF-modus wijzigenN
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
65
E: De AF-modus wijzigenN
Deze AF-modus is geschikt voor bewegende onderwerpen waarbij
de scherpstelafstand telkens verandert. Zolang u de ontspanknop
half ingedrukt houdt, blijft de camera continu op het onderwerp
scherpstellen.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
Bij automatische AF-puntselectie (pag. 66) stelt de camera scherp
op het middelste AF-punt. Als het onderwerp zich tijdens het
scherpstellen van het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera
het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het bereik van een
ander AF-punt valt.
In de modus AI Focus AF schakelt de AF-modus automatisch van
1-beeld AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat het in de modus 1-beeld
AF is scherpgesteld, signaleert de camera deze beweging en
schakelt de AF-modus automatisch over naar AI Servo AF.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-modus
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampje <o> in
de zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe
beeldcompositie en probeer opnieuw scherp te stellen. Of raadpleeg
'Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld' (pag. 192).
Als in het menu [1 Pieptoon] is ingesteld op [Uit], hoort u geen
pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld.
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als op het
onderwerp is scherpgesteld. Ook gaat het focusbevestigingslampje <o>
in de zoeker niet branden.
Wanneer in de AI Focus AF-modus met actieve Servo-modus het
onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon. Het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker gaat echter niet branden.
66
In de basismodi zijn alle AF-punten actief. In principe wordt
scherpgesteld op het AF-punt in het dichtstbijzijnde onderwerp.
Daarom stelt de camera niet altijd scherp op het gewenste onderwerp.
In de modi <d> (AE-programma), <s>, <f> en <a> kunt u een
AF-punt selecteren waarop u wilt scherpstellen.
1
Druk op de knop <S>. (9)
X Het geselecteerde AF-punt wordt op
het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
Als alle AF-punten oplichten, wordt
automatische AF-puntselectie
ingeschakeld.
2
Selecteer het AF-punt.
Druk op de toets <S> om het
AF-punt te selecteren.
Als u in de zoeker kijkt, kunt u het
AF-punt selecteren door aan het
instelwiel <6> te draaien totdat het
gewenste AF-punt rood knippert.
Wanneer u op <0> drukt, wordt er
geschakeld tussen het middelste
AF-punt en automatische
AF-puntselectie.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het geselecteerde AF-punt op het
onderwerp en druk de ontspanknop half
in om scherp te stellen.
S Het AF-punt selecterenN
67
S Het AF-punt selecterenN
Als u van dichtbij een portret wilt maken, gebruikt u 1-beeld
AF en stelt u scherp op de ogen.
Als u eerst op de ogen scherpstelt, kunt u de compositie vervolgens
opnieuw bepalen terwijl het gezicht scherp blijft.
Als het moeilijk is om scherp te stellen, selecteert en gebruikt u
het middelste AF-punt.
Het middelste AF-punt is het gevoeligste AF-punt van de negen. Met
een snel objectief van f/1.0 tot f/2.8 kunt u via het middelste AF-punt
uiterst nauwkeurig scherpstellen.
Stel de camera in op automatische AF-puntselectie en AI Servo
AF om gemakkelijker op een bewegend onderwerp te kunnen
scherpstellen.
Gebruik eerst het middelste AF-punt om scherp te stellen. Als het
onderwerp van het middelste AF-punt af beweegt, blijven de overige
AF-punten het onderwerp automatisch volgen.
1
Stel de modusschakelaar op het
objectief in op <MF>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door de focusring op het
objectief te draaien totdat u het
onderwerp scherp in de zoeker ziet.
Opnametips
MF: Handmatig scherpstellen
Focusring
Als u bij handmatige scherpstelling de ontspanknop half indrukt, knippert
het AF-punt waarop is scherpgesteld gedurende korte tijd rood en licht
het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker op.
<AF> staat voor Auto Focus (automatische scherpstelling). <MF> staat
voor Manual Focus (of handmatige scherpstelling).
68
U kunt maximaal 3,4 opnamen per seconde maken. Deze functie kunt
u gebruiken als uw kind naar u toe rent en u de verschillende
gezichtsuitdrukkingen wilt vastleggen.
1
Druk op de knop <YiQ>.
2
Selecteer <i>.
Druk op de toets <
U
> om <
i
> te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3
Maak de opname.
De camera maakt voortdurend
opnamen terwijl u de ontspanknop
volledig ingedrukt houdt.
Stel ook de AF-modus in die bij het onderwerp past.
· Voor bewegende onderwerpen
Als Al Servo AF is ingesteld, wordt er tijdens continu-opnamen
voortdurend scherpgesteld.
· Voor niet-bewegende onderwerpen
Als 1-beeld AF is ingesteld, stelt de camera tijdens continu-
opnamen slechts eenmaal scherp.
U kunt ook de flitser gebruiken.
Aangezien de flitser tijd nodig heeft om op te laden, worden de
continu-opnamen minder snel achter elkaar gemaakt.
i Continu-opnamenN
Opnametips
Als [Hoge ISO-ruisreductie] (pag. 185) in het menu [7 Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] is ingesteld op [2: Sterk], is de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen kleiner.
In de modus AI Servo AF neemt de snelheid van continu-opnamen mogelijk
enigszins af, afhankelijk van het onderwerp en het gebruikte objectief.
69
1
Druk op de knop <YiQ>.
2
Selecteer de juiste instelling voor
de zelfontspanner.
Druk op de toets <
U
> om de gewenste
instelling voor de zelfontspanner te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Q: 10-sec. zelfontspanner
U kunt ook de afstandsbediening
gebruiken. (pag. 194)
l
:
2-sec. zelfontspanner
N
(pag. 104)
q:
10-sec. zelfontspanner en
continu-opnamen
Druk op de toets <
V
> om het
aantal opnamen in te stellen
(2 - 10) dat u met de
zelfontspanner wilt maken.
3
Maak de opname.
Stel scherp op het onderwerp en druk
de ontspanknop helemaal in.
X
U kunt de zelfontspanner in de gaten
houden door middel van het bijbehorende
lampje, de pieptoon en de aftelweergave
(in seconden) op het LCD-scherm.
X
Twee seconden voordat de opname wordt
gemaakt, blijft het lampje van de zelfontspanner
branden en klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Bij <q> wordt het interval tussen de opnamen mogelijk verlengd. Dit is
afhankelijk van de opnamekwaliteit en de flitser.
Nadat u opnamen met de zelfontspanner hebt gemaakt, dient u te controleren of
de scherpstelling en de belichtingstijd van de opname juist zijn (pag. 56).
Als u niet door de zoeker kijkt bij het indrukken van de ontspanknop, kunt u het beste
de oculairdop bevestigen (pag. 195). Als er licht in de zoeker komt bij het indrukken
van de ontspanknop, kan dit een negatief effect hebben op de belichting.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf maakt, vergrendelt u de
scherpstelling (pag. 46) op een onderwerp dat zich ongeveer op
dezelfde afstand bevindt als u tijdens de opname.
Druk op de knop <YiQ> om de zelfontspanner uit te schakelen
nadat het aftellen is begonnen.
70
U kunt kiezen met hoeveel megapixels u opnamen wilt maken
(circa 15,1, 8,0 of 3,7 megapixels) en met welke beeldkwaliteit.
1
Selecteer [Kwaliteit].
Selecteer [Kwaliteit] op het tabblad
[1] en druk vervolgens op <0>.
X [Kwaliteit] wordt weergegeven.
2
Selecteer de opnamekwaliteit.
Het respectieve aantal megapixels
(***M), het beeldformaat in pixels
(****x****) en het maximale aantal
opnamen [***] worden weergegeven.
Selecteer de gewenste kwaliteit en
druk op <0>.
* Gebaseerd op de testnormen van Canon met een kaart van 2 GB,
ISO 100 en Picture Style Standaard.
* De bestandsgrootte, het maximale aantal opnamen en de
maximale opnamereeks variëren afhankelijk van het onderwerp,
het merk van de geheugenkaart, de ISO-snelheid, persoonlijke
voorkeuzen en andere instellingen.
3
De opnamekwaliteit instellen
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
Kwaliteit Pixels
Bestands-
grootte
(MB)
Maximum
aantal
opnamen
Maximale
opna-
mereeks
73
Hoge kwaliteit
JPEG
circa 15,1
megapixels
(15 M)
5.0 370 170
83 2.5 740 740
74
Gemiddelde
kwaliteit
circa 8,0
megapixels
(8 M)
3.0 610 610
84 1.6 1190 1190
76
Lage kwaliteit
circa 3,7
megapixels
(3,7 M)
1.7 1080 1080
86 0.9 2030 2030
1
Hoge
kwaliteit
circa 15,1
megapixels
(15 M)
20.2 90 9
1+73 20.2+5.0 72 4
71
3 De opnamekwaliteit instellen
Ik wil de kwaliteit selecteren die bij het papierformaat past
waarop ik wil afdrukken.
Raadpleeg het diagram links bij het
kiezen van de opnamekwaliteit. Als u
de opname wilt bijsnijden, wordt het
aanbevolen een hogere kwaliteit (meer
pixels) te selecteren, zoals 73, 83,
1 of 1+73.
Wat is het verschil tussen
7 en 8?
Dit geeft een andere opnamekwaliteit aan als gevolg van een
andere compressie. Zelfs met hetzelfde aantal pixels heeft de
opname die met
7 is gemaakt een hogere opnamekwaliteit. Als 8 is
geselecteerd, is de opnamekwaliteit iets lager, maar kunnen er meer
opnamen op de kaart worden opgeslagen.
Ik heb meer opnamen gemaakt dan het aangegeven maximumaantal opnamen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer
opnamen maken dan is aangegeven. Minder is echter ook mogelijk.
Het aangegeven maximumaantal opnamen is slechts een schatting.
Geeft de camera de maximale opnamereeks weer?
De maximale opnamereeks wordt rechts in de zoeker weergegeven.
Aangezien de indicator slechts één cijfer weergeeft (0 - 9), wordt elk
getal dat hoger is dan 9 weergegeven als '
9
'. Dit getal wordt echter ook
weergegeven als er geen kaart in de camera is geplaatst. Pas op dat u
geen opnamen maakt als er zich geen kaart in de camera bevindt.
Wanneer moet ik de modus 1 gebruiken?
1-opnamen moeten met de computer worden bewerkt. Raadpleeg
'Informatie over 1' en 'Informatie over 1+73' op de volgende
pagina voor meer informatie.
Andere opnamen dan
1-opnamen zijn van het type JPEG, dat
veelal wordt gebruikt door digitale camera's.
Veelgestelde vragen
76
86
Papierformaat
A3 (42,0 x 29,7 cm)73
83
1
1
+73
A4 (29,7 x 21 cm)
74
84
17,8 x 12,7 cm
14,8 x 10 cm
3 De opnamekwaliteit instellen
72
1
-opnamen zijn onbewerkte opnamegegevens die nog moeten worden
omgezet in
73
of andere afbeeldingen. Hoewel voor het weergeven van
1
-opnamen op de computer software als Digital Photo Professional
(meegeleverd) nodig is, kunnen op
1
-opnamen erg eenvoudig
bewerkingen worden toegepast die bij andere soorten opnamen niet
mogelijk zijn.
1
is geschikt als u de opname zelf nauwkeurig wilt
bewerken of opnamen van een belangrijk onderwerp wilt maken.
Met
1
+
73
wordt er door slechts één opname te maken zowel een
1
- als
een
73
-opname opgeslagen. De twee opnamen worden gelijktijdig op de
kaart opgeslagen. De twee opnamen worden opgeslagen in dezelfde map met
hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie JPG voor JPEG en CR2 voor
RAW).
73
-opnamen kunnen zelfs worden bekeken of afgedrukt met een
computer waarop de meegeleverde software niet is geïnstalleerd.
Informatie over 1
Informatie over 1+73
0001 . JPG
0001 . CR2
Bestandsnr.
Bestandsextensie
1-opname
73-opname
1, 1+73 en [Hoge ISO-ruisreductie] in het menu [7
Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)]
Hoewel de instellingen (Standaard/Zwak/Sterk/Deactiveren) voor [
Hoge ISO-
ruisreductie
] (pag. 185) in het menu [
7
Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] op
de opnamen worden toegepast, is de ruisreductie niet zichtbaar wanneer de
opnamen op het LCD-scherm of een televisie worden weergegeven of rechtstreeks
vanaf de camera worden afgedrukt. (Ruis is mogelijk zichtbaar in de opnamen.) U
kunt met Digital Photo Professional (meegeleverde software) het resultaat van de
ruisreductie controleren of opnamen met toegepaste ruisreductie afdrukken.
RAW-opnamen kunnen mogelijk niet worden weergegeven in commerciële
software van derden. We raden u aan om de meegeleverde software te gebruiken.
73
Door een Picture Style te selecteren, kunt u opname-effecten verkrijgen
die passen bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp.
1
Druk op de knop <XA>.
X [Beeldstijl] wordt weergegeven.
2
Selecteer een Picture Style.
Druk op de toets <U> om een
Picture Style te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De opname wordt gemaakt
met de geselecteerde Picture Style.
P Standaard (C: Standaard)
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een algemene
Picture Style die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret (C: Egale huidtinten)
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Gebruik deze instelling voor close-ups van vrouwen en kinderen.
Deze Picture Style wordt ook automatisch geselecteerd wanneer u
het programmakeuzewiel instelt op <2>.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 89), kunt u de huidskleurtint
aanpassen.
R Landschap (C: Helderblauwe en -groene kleuren)
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en heldere
beelden. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen. Deze Picture Style wordt ook automatisch
geselecteerd wanneer u het programmakeuzewiel instelt op <3>.
A
Een Picture Style selecteren
N
Picture Style-effecten
A Een Picture Style selecterenN
74
S Neutraal
Deze Picture Style is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur
aan geven om opnamen met de computer te bewerken. Voor
natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen.
U Natuurlijk
Deze Picture Style is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur
aan geven om opnamen met de computer te bewerken. Wanneer
het onderwerp wordt vastgelegd bij een kleurtemperatuur van
5200 K, wordt de kleur colorimetrisch aangepast aan de kleur van
het onderwerp. De foto is mat en ingetogen.
V Monochroom (C: Monochroom beeld)
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl (zoals [Portret] of [Landschap]) of een
Picture Style-bestand vastleggen en dit naar wens aanpassen
(pag. 88). Een niet-aangepaste Picture Style onder Gebruiker 1, 2 of
3 heeft dezelfde instellingen als de Picture Style Standaard.
Anders dan bij 1-opnamen kan de zwart-witopname niet worden
teruggezet naar kleur. Als u later opnamen in kleur wilt maken, dient u
ervoor te zorgen dat de instelling [Monochroom] is geannuleerd.
Wanneer [Monochroom] is geselecteerd, wordt <0>
weergegeven in de zoeker.
75
4
Meer geavanceerde
technieken
Dit hoofdstuk is een aanvulling op het vorige hoofdstuk.
U leest in dit hoofdstuk op welke manieren u nog meer
creatief kunt fotograferen.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt uitgelegd
hoe u de modi <s> <f> <a> <8> op het
programmakeuzewiel kunt gebruiken. Op <8> na
kunnen alle opnamemodi worden gebruikt in combinatie
met de functies die zijn besproken in hoofdstuk 3.
In het tweede gedeelte van dit hoofdstuk, dat begint met 'De
lichtmeetmethode wijzigen', wordt uitgelegd hoe de belichting
en Picture Styles kunnen worden aangepast. Alle functies die
in dit hoofdstuk worden besproken, kunnen ook worden
gebruikt met de modus <
d
> (AE-programma) uit hoofdstuk 3.
De instelwielwijzer <c> wordt samen
met de sluitertijd, het diafragma of de
waarde voor belichtingscompensatie
weergegeven en geeft aan dat u het
instelwiel <6> kunt draaien om de
desbetreffende instelling aan te passen.
c De instelwielwijzer
76
Met de modus <
s
> (automatische belichting met sluiterprioriteit) op het
programmakeuzewiel kunt u de actie óf bevriezen óf onscherp maken.
* <s> staat voor tijdwaarde.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Zie 'Opnametips' voor advies over het
instellen van de sluitertijd.
Als u het instelwiel <6> naar rechts
draait, stelt u een kortere sluitertijd in.
Als u de knop naar links draait, stelt u
een langere sluitertijd in.
3
Maak de opname.
Wanneer u scherpstelt en de
ontspanknop volledig indrukt,
wordt de opname gemaakt met
de geselecteerde sluitertijd.
s
:
Actiefoto's
Bevroren actie
(korte sluitertijd)
Onscherp gemaakte actie
(lange sluitertijd)
Weergegeven sluitertijd
Op het LCD-scherm wordt de sluitertijd als een breuk weergegeven. In de
zoeker wordt echter alleen de noemer weergegeven. Darnaast staat '0"5'
voor 0,5 sec. en is '15"' 15 sec.
77
s: Actiefoto's
Een actie of bewegend onderwerp bevriezen.
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en 1/500 seconde.
Een rennend kind of dier onscherp maken, zodat de indruk
wordt gewekt dat het onderwerp snel beweegt.
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en
1/30 seconde. Volg het bewegende onderwerp met de zoeker en
druk de ontspanknop in om de opname te maken. Wanneer u
gebruikmaakt van een teleobjectief dient u dit goed vast te houden,
zodat de camera niet wordt bewogen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken.
Gebruik een lange sluitertijd van 1/15 seconde of langer.
Gebruik een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
De sluitertijd zo instellen dat de diafragmawaarde niet knippert in de zoeker.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de sluitertijd
wijzigt terwijl het diafragma wordt weergegeven, wordt de
diafragmawaarde ook gewijzigd. Op die manier wordt
dezelfde belichting (hoeveelheid licht die op de beeldsensor
valt) gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
diafragmabereik overschrijdt, knippert de diafragmawaarde
om aan te geven dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de laagste diafragmawaarde. Als dit
gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om een langere
sluitertijd in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de hoogste diafragmawaarde. Als dit
gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar rechts om een kortere
sluitertijd in te stellen of verlaagt u de ISO-snelheid.
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch zo ingesteld (automatische flitsbelichting) dat dit met het
automatisch ingestelde diafragma overeenkomt. De
flitssynchronisatietijd kan worden ingesteld van 1/200 tot 30 seconden.
Opnametips
De ingebouwde flitser gebruiken
78
Om een onscherpe achtergrond te verkrijgen of om onderwerpen
die dichtbij of ver weg zijn scherp te krijgen, stelt u het
programmakeuzewiel in op <f> (automatische belichting met
diafragmaprioriteit). Zo kunt u de scherptediepte (het bereik van
een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
* <f> staat voor Aperture Value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de
diafragmaopening binnenin het objectief.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Hoe hoger het diafragma, hoe scherper
de foto bij een bredere scherptediepte.
U stelt een hoger f-nummer in als
u het instelwiel <6> naar rechts
draait en een lager f-nummer in als
u het instelwiel naar links draait.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De opname wordt gemaakt
met het geselecteerde diafragma.
f
:
De scherptediepte wijzigen
Onscherpe achtergrond
(met een grote diafragmaopening)
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een kleine diafragmaopening)
Weergegeven diafragmawaarde
Hoe groter het f/getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt '
00
' weergegeven als diafragmawaarde.
79
f: De scherptediepte wijzigen
Houd er rekening mee dat wanneer u een kleiner diafragma
gebruikt er bij slechte lichtomstandigheden
bewegingsonscherpte kan voorkomen.
Bij een kleiner diafragma is de sluitertijd langer. Bij slechte
lichtomstandigheden kan de sluitertijd wel 30 seconden bedragen.
Verhoog in zo'n geval de ISO-snelheid en houd de camera stil of
gebruik een statief.
De scherptediepte hangt niet alleen af van het diafragma, maar
ook van het objectief en de afstand tot het onderwerp.
Aangezien groothoekobjectieven een brede scherptediepte hebben
(d.w.z. een groot bereik aan acceptabele focuswaarden hoger en
lager dan die van het scherpstelpunt), hoeft u geen hoge
diafragmawaarde in te stellen om van voorgrond tot achtergrond een
scherpe opname te krijgen. Een teleobjectief daarentegen heeft een
smalle scherptediepte.
En hoe dichterbij het onderwerp, hoe smaller de scherptediepte. Een
onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een bredere scherptediepte.
Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd niet
knippert in de zoeker.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en het
diafragma wijzigt terwijl de sluitertijd wordt
weergegeven, wordt de sluitertijd ook gewijzigd. Op
die manier wordt dezelfde belichting (de hoeveelheid
licht die op de beeldsensor valt) gehandhaafd.
Wanneer u het aanpasbare sluitertijdbereik
overschrijdt, knippert de sluitertijd om aan te geven
dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van 30 seconden ('30"').
Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6 > naar links om een
lagere diafragmawaarde in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de sluitertijd van 1/4000 seconde ('4000').
Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om een
hogere diafragmawaarde in te stellen of verlaagt u de ISO-snelheid.
Opnametips
f: De scherptediepte wijzigen
80
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch zo ingesteld dat dit met het ingestelde diafragma
overeenkomt (automatische flitsbelichting). De sluitertijd wordt
automatisch ingesteld tussen 1/200 en 30 seconden. afhankelijk
van de helderheid van de scene.
Bij slechte lichtomstandigheden wordt het hoofdonderwerp belicht
met de automatische flitser. De achtergrond wordt belicht met de
automatisch ingestelde langere sluitertijd. Zowel het onderwerp als
de achtergrond zien er goed belicht uit (automatische lange
flitssynchronisatietijd). Wanneer u de camera in de hand houdt, dient
u deze goed stil te houden, zodat de camera niet wordt bewogen.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Als u niet wilt dat een lange sluitertijd wordt gebruikt, stelt u in het menu
[7 Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] [Flitssynchronisatiesnelheid Av
mode] in op [1: 1/200-1/60 sec. auto] of [2: 1/200 sec. (vast)]
(pag. 184).
Druk op de scherptedieptecontroleknop
om de huidige diafragma-instelling te
selecteren. U kunt de scherptediepte
(het bereik van de acceptabele
scherpstelling) controleren door de
zoeker.
De ingebouwde flitser gebruiken
ScherptedieptecontroleN
Het scherptediepte-effect is duidelijk te zien op de Live view-opname als u
het diafragma wijzigt en op de knop voor scherptedieptecontrole (pag. 106)
81
U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma naar wens instellen. Bij gebruik
van de flitser wordt de flitsbelichting automatisch zodanig ingesteld dat deze
overeenkomt met het ingestelde diafragma. De flitssynchronisatietijd kan
worden ingesteld van 1/200 tot 1/30 seconde of op bulb.
* <a> staat voor handmatig.
1
Stel het programmakeuzewiel in op <
a
>.
2
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen.
Houd de knop <
O
> ingedrukt en
draai aan het instelwiel <
6
> om het
diafragma in te stellen.
3
Stel de belichting in en maak de opname.
Op de indicator voor het
belichtingsniveau in de zoeker wordt het
belichtingsniveau aangegeven tot
ongeveer 2 stops vanaf de
standaardbelichtingsmarkering in het
midden. De belichtingsniveaumarkering
verschuift wanneer u de sluitertijd en het
diafragma wijzigt. U kunt zelf bepalen
welk belichtingsniveau u instelt.
Bij stap 2 draait u het instelwiel <6> naar links om <BULB> in te
stellen. Bij bulb-belichting blijft de sluiter geopend zolang u de
ontspanknop ingedrukt houdt. U kunt bulb-belichting onder andere
gebruiken voor het fotograferen van vuurwerk. De verstreken
belichtingstijd wordt op het LCD-scherm weergegeven.
Voor bulb-belichting wordt het gebruik van een statief en een
afstandsbediening (pag. 194) aanbevolen.
a
:
Handmatige belichting
<6>
<O> + <6>
Markering belichtingsniveau
Standaardbelichtingsmarkering
Bulb-belichting
Aangezien bulb-opnamen mogelijk meer ruis produceren dan normaal, kan
de opname er korrelig uitzien. U kunt de ruis verminderen door in het menu
[
7
Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
Ruisreductie lange
sluitertijd
] in te stellen op [
1: Automatisch
] of [
2: Aan
] (pag. 185).
Auto Lighting Optimizer (Auto Helderheid Optimalisatie) (pag. 186) werkt niet.
82
Er wordt automatisch scherpgesteld op objecten op de voorgrond en op
de achtergrond. Alle AF-punten functioneren om het onderwerp waar te
nemen en het diafragma dat vereist is voor de benodigde
scherptediepte, wordt automatisch ingesteld.
* <8> betekent automatische scherptediepte. In deze modus wordt de
scherptediepte automatisch ingesteld.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <8>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Richt de AF-punten op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in. (0)
Er wordt scherpgesteld op alle
onderwerpen die onder de AF-punten
vallen en die rood knipperen.
3
Maak de opname.
De diafragmawaarde in de zoeker knippert.
De belichting is goed, maar de gewenste scherptediepte kan niet
worden verkregen. Gebruik een groothoekobjectief of ga verder van
het onderwerp af staan.
De sluitertijd in de zoeker knippert.
Als de sluitertijd '30"' knippert, is het onderwerp onderbelicht.
Verhoog de ISO-snelheid. Als de sluitertijd '4000' knippert, is het
onderwerp overbelicht. Verlaag de ISO-snelheid.
Er is een lange sluitertijd ingesteld.
Gebruik een statief.
Ik wil de flitser gebruiken.
De flitser kan worden gebruikt, maar dit geeft hetzelfde resultaat als
het gebruik van de modus <d> met flitser. De gewenste
scherptediepte kan niet worden verkregen.
8
:
Automatische scherptediepte AE
Veelgestelde vragen
83
Met de lichtmeetmethode bepaalt u de belichting. Verschillende
lichtmeetmethoden meten de helderheid van het onderwerp op een
andere manier. Meestal wordt meervlaksmeting aanbevolen.
1
Selecteer de [Meetmethode].
Op het tabblad [2] selecteert
u[Meetmethode] en drukt u
vervolgens op <0>.
2
Stel de lichtmeetmethode in.
Druk op de toets <U> om de
lichtmeetmethode te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
q Meervlaks meting
Dit is een algemene meetmethode, die geschikt is
voor portretten en zelfs onderwerpen met tegenlicht.
De camera past de belichting automatisch aan het
onderwerp aan. Deze lichtmeetmethode wordt
automatisch ingesteld in de basismodi.
w Deelmeting
Deze methode is effectief wanneer de achtergrond
veel helderder is dan het onderwerp (bijvoorbeeld bij
tegenlicht). Het grijskleurige gebied in de afbeelding
is het gebied waar de meting wordt bepaald om de
standaardbelichting te verkrijgen.
r Spotmeting
Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren voor een
specifiek gedeelte van het onderwerp. Het grijskleurige
gebied in de afbeelding links is het gebied waar de meting
wordt bepaald om de standaardbelichting te verkrijgen.
Deze meetmethode is voor geavanceerde gebruikers.
e Centrum gew. gemiddeld
De meting wordt bepaald in het midden, waarna
een gemiddelde voor de gehele opname wordt
berekend. Deze meetmethode is voor
geavanceerde gebruikers.
q De lichtmeetmethode wijzigenN
84
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door de
camera is ingesteld, te wijzigen. U kunt het beeld lichter (langere belichting) of
donkerder (kortere belichting) maken.
De belichtingscompensatie-instelling
wordt niet automatisch geannuleerd wanneer u de camera uitschakelt. Zet
de belichtingscompensatie terug op nul nadat u de opname hebt gemaakt.
Stel de belichtingscompensatie in wanneer de belichting (zonder flitser) anders
uitvalt dan gewenst. Deze functie kan worden gebruikt in de creatieve modi
(met uitzondering van <
a
>).
Lichter maken
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar rechts
(verhoogde belichting).
Donkerder maken
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar links
(lagere belichting).
X Zoals in de afbeelding is te zien,
wordt het belichtingsniveau op het
LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
Houd nadat u de opname hebt
gemaakt de knop <O> ingedrukt
en draai het instelwiel <6> om de
belichtingscompensatie terug te
zetten op nul.
Belichtingscompensatie instellenN
O Belichtingscompensatie instellen
Hogere belichting voor een lichtere opname
Lagere belichting voor een donkerdere opname
Belichting is donker Hogere belichting voor een lichtere opname
85
Belichtingscompensatie instellenN
Stel de flitsbelichtingscompensatie in wanneer de belichting van het onderwerp anders uitvalt dan gewenst.
1
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [
1
] de optie
[
Flitsbesturing
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [
Func.inst. interne flitser
].
Selecteer [Func.inst. interne flitser]
en druk op <0>.
3
Selecteer [Flitsbel. comp.].
Selecteer [Flitsbel. comp.] en druk
op <0>.
4
Stel de waarde voor de
flitsbelichtingscompensatie in.
Druk op de toets <
Z
> voor om de belichting
helderder te maken (hogere belichting)
of druk op de toets <
Y
> als u de belichting
donkerder wilt maken (lagere belichting).
Druk op <
0
> nadat u de waarde voor de
flitsbelichtingscompensatie hebt ingesteld.
X
Als u de ontspanknop half indrukt, worden
het pictogram <
y
> en de waarde voor de
flitsbelichtingscompensatie weergegeven op
het LCD-scherm en wordt het pictogram
<
y
> in de zoeker weergegeven.
Nadat u een opname hebt gemaakt, voert u stap
1 t/m 4 uit om de waarde voor de flitsbelichtings-
compensatie terug te zetten op nul.
y FlitsbelichtingscompensatieN
De waarde voor de flitsbelichtingscompensatie kan ook worden ingesteld
of geannuleerd in het scherm Snel instellen (pag. 102).
De belichtingscompensatie kan ook worden ingesteld met het menu
[2 Bel. corr./AEB] (pag. 86).
Wanneer [
Auto Lighting Optimizer/Auto Helderheid Optimalisatie
]
(pag .186) in het menu [
7
Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] is ingesteld op een
andere instelling dan [
3: Uitschakelen
], lijkt de opname helder, zelfs wanneer een
lagere belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
86
Met deze functie gaat belichtingscompensatie een stap verder, doordat de
belichting automatisch wordt gewijzigd voor drie opnamen, zoals
hieronder is weergegeven. U kunt vervolgens de beste belichting kiezen.
Dit heet AEB (Reeksopnamen met automatische belichting).
1
Selecteer [Bel. corr./AEB].
Selecteer op het tabblad [
2
] de optie
[
Bel.corr./ AEB
] en druk vervolgens op
<0>.
2
Stel een waarde voor AEB in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om het
aantal reeksopnamen met automatische
belichting (AEB) te stellen.
Druk op de toets <
U
> om de waarde
voor de belichtingscompensatie in te
stellen. Wanneer AEB wordt
gecombineerd met belichtings-
compensatie, wordt AEB toegepast met
de belichtingscompensatie als basis.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
Als u de ontspanknop half indrukt,
wordt de waarde voor AEB
weergegeven op het LCD-scherm.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De drie opnamen van de
reeks worden in deze volgorde
gemaakt: Standaardbelichting, lagere
belichting en hogere belichting.
3
Reeksopnamen met automatische belichting
N
Standaardbelichting Donkerdere belichting
(lagere belichting)
Fellere belichting
(verhoogde belichting)
Aantal reeksopnamen met
automatische belichting
87
3 Reeksopnamen met automatische belichtingN
Volg stappen 1 en 2 als u de AEB-waarde niet wilt weergeven.
De AEB-instelling wordt automatisch geannuleerd als de aan-
uitschakelaar is ingesteld op <2> of als de flitser is opgeladen,
enzovoort.
Gebruik AEB bij het maken van continu-opnamen.
Als <i> continu-opnamen (pag. 68) is ingesteld en u de
ontspanknop volledig indrukt, wordt er een reeks van drie opnamen
achter elkaar gemaakt in deze volgorde: standaardbelichting, lagere
belichting en hogere belichting.
Gebruik AEB bij het maken van een <u> enkele opname.
Druk de ontspanknop drie keer in om drie reeksopnamen te maken.
De drie reeksopnamen worden in deze volgorde belicht:
standaardbelichting, lagere belichting en hogere belichting.
Gebruik AEB bij belichtingscompensatie.
AEB wordt uitgevoerd met de belichtingscompensatie als basis.
Gebruik AEB met de zelfontspanner of draadloze
afstandsbediening.
Met de zelfontspanner of de draadloze afstandsbediening (<Q>
of <l>) kunt u drie opnamen achter elkaar maken. Als <q> is
ingesteld, wordt het aantal continu-opnamen drie maal het
ingestelde aantal (pag. 55).
AEB annuleren
Opnametips
Flits- noch bulb-belichting kan worden gebruikt met AEB.
Wanneer [Auto Lighting Optimizer/Auto Helderheid Optimalisatie]
(pag .186) in het menu [7 Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] is ingesteld
op een andere instelling dan [3: Deactiveren], is het mogelijk dat AEB
niet zo effectief is.
88
U kunt de Picture Style naar wens aanpassen door individuele parameters te
wijzigen, bijvoorbeeld [
Scherpte
] en [
Contrast
]. Maak proefopnamen om het
resultaat te bekijken. Zie pagina 90 voor het aanpassen van [
Monochroom
].
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer [Beeldstijl] op het tabblad
[2] en druk vervolgens op <0>.
X Het keuzescherm voor Picture Styles
wordt weergegeven.
2
Selecteer een Picture Style.
Selecteer een Picture Style en druk
vervolgens op <B>.
X Het scherm Detail inst. wordt
weergegeven.
3
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter zoals
[
Scherpte
] en druk vervolgens op <
0
>.
4
Stel de parameter in.
Druk op de toets <U> om de
parameter naar wens aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameter op te slaan.
Het keuzescherm voor Picture Styles
verschijnt weer.
X Parameterinstellingen die afwijken
van de standaardinstelling worden
blauw weergegeven.
A Een Picture Style aanpassenN
89
A Een Picture Style aanpassenN
Scherpte
Hiermee kunt u de scherpte van de opname aanpassen.
Als u de opname minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in naar de kant
met
E
. Hoe dichter de markering zich bij
E
bevindt, hoe zachter de opname.
Als u de opname scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar de kant met
F
.
Hoe dichter de aanwijzer zich bij
F
bevindt, hoe scherper de opname.
Contrast
Hiermee kunt u het beeldcontrast en de helderheid van de kleuren aanpassen.
Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant
met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe
zachter de opname.
Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant met het
plusteken. Hoe dichter de aanwijzer zich bij
H
bevindt, hoe scherper de opname.
Verzadiging
Hiermee kunt u de kleurverzadiging van de opname aanpassen.
Als u de kleurverzadiging wilt verminderen, stelt u de markering in
naar de kant van het minteken.
Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe lichter de foto.
Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u het contrast in naar
de kant met het plusteken. Hoe dichter de aanwijzer zich bij H
bevindt, hoe dieper de kleuren.
Kleurtoon
Hiermee kunt u huidskleurtinten aanpassen.
Als u de huidskleurtinten roder wilt maken, stelt u de markering in
naar de kant met het minteken. Hoe dichter de aanwijzer zich bij G
bevindt, hoe roder de huidskleur.
Als u de huidskleurtinten minder rood wilt maken, stelt u de
markering in naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de
aanwijzer zich bij H bevindt, hoe geler de huidskleur.
Parameterinstellingen en -effecten
Door [
Stand.inst.
] te selecteren in stap 3, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve Picture Style herstellen.
Bovenstaande aanpassingen worden niet toegepast op de Picture Styles
die in de modus <C> (Automatisch/creatief) worden gebruikt.
A Een Picture Style aanpassenN
90
Voor Monochroom kunt u, zoals op de vorige pagina is beschreven, naast
[
Scherpte
] en [
Contrast
] ook [
Filtereffect
] en [
Toningeffect
] instellen.
kFiltereffect
U kunt op een zwart-witfoto witte wolken
of groene bomen meer laten afsteken
door een filtereffect toe te passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen kunt
u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor
kan de opname er indrukwekkender
uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen] [S:Sepia] [B:Blauw] [P:Paars]
[G:Groen].
Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken
scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet
er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien
er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleur en lippen zien er goed uit. Boombladeren zien er
scherper en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
91
U kunt een basis Picture Style selecteren, zoals [
Portret
] of [
Landschap
],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [
Gebruiker 1
], [
Gebruiker 2
] of [
Gebruiker 3
].
U kunt Picture Styles maken met andere parameterinstellingen voor
bijvoorbeeld scherpte en contrast. U kunt ook de parameters
aanpassen van een Picture Style die met de meegeleverde software
op de camera is vastgelegd.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer [Beeldstijl] op het tabblad
[2] en druk vervolgens op <0>.
X Het keuzescherm voor Picture Styles
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Gebruiker].
Selecteer [Gebruiker *] te selecteren
en druk op de knop <B>.
X Het scherm Detail inst. wordt
weergegeven.
3
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4
Selecteer de basis Picture Style.
Druk op de knop <V> om de basis-
Picture Style te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Als u de parameters wilt aanpassen
van een Picture Style die met de
meegeleverde software op de camera
is vastgelegd, selecteert u hier de
Picture Style.
A Een Picture Style vastleggenN
A Een Picture Style vastleggenN
92
5
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter zoals
[Scherpte] en druk vervolgens
op <0>.
6
Stel de parameter in.
Druk op de knop <U> om de
parameter naar wens aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Zie 'Een Picture Style aanpassen' op
pagina 88 - 90 voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
nieuwe Picture Style vast te leggen.
Het scherm waarin de Picture Style
kan worden gekozen, verschijnt weer.
X De basis Picture Style wordt rechts
van [Gebruiker *] weergegeven.
X De naam van de Picture Style met
gewijzigde instellingen (afwijkend van
de standaardinstellingen) die is
vastgelegd onder [Gebruiker *] wordt
blauw weergegeven.
Als er al een Picture Style is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde Picture Style ongedaan gemaakt
wanneer u de basis Picture Style in stap 4 wijzigt.
Als u opnamen wilt maken met de geregistreerde Picture Style, volgt u stap 2 op
pagina 73 om [
Gebruiker *
] te selecteren. Nu kunt u opnamen gaan maken.
93
De kleurruimte verwijst naar het bereik van reproduceerbare kleuren.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen.
Bij de basismodi wordt sRGB automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB]
en druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel
drukwerk en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis
hebt van beeldbewerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21), kunt u deze instelling beter niet gebruiken.
Aangezien u geen heldere afbeeldingen krijgt op sRGB-computers en -
printers die niet compatibel zijn met Design rule for Camera File System
2.0 (Exif 2.21), is beeldbewerking met software vereist.
3
De kleurruimte instellenN
Adobe RGB
Wanneer de foto is genomen terwijl de kleurruimte is ingesteld op Adobe
RGB, begint de bestandsnaam met '_MG_' (het eerste teken is een
onderstrepingsteken).
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Het ICC-profiel wordt beschreven
in de instructiehandleiding (PDF) op de cd-rom.
94
Gebruik AE-vergrendeling wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen
afwijkt van het lichtmetingsgebied of wanneer u meerdere foto's wilt nemen met
dezelfde belichtingsinstelling. Druk op de knop <
A
> om de belichting te
vergrendelen, maak een nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-
vergrendeling. AE-vergrendeling is geschikt voor onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X
De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
2
Druk op de knop <A>. (0)
X Het pictogram <A> licht op in de
zoeker om aan te geven dat de
belichtingsinstelling is vergrendeld
(AE-vergrendeling).
Iedere keer dat u de knop <A>
indrukt, wordt de huidige instelling
voor automatische belichting
vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u de AE-vergrendeling wilt
behouden terwijl u nog meer opnamen
maakt, houdt u de knop <
A
> ingedrukt
en drukt u op de ontspanknop om nog
een opname te maken.
* Als de modusschakelaar op het objectief is ingesteld op <
MF
>, wordt AE-vergrendeling
toegepast bij het middelste AF-punt.
A AE-vergrendelingN
AE-vergrendelingseffecten
Meetmethode
(pag. 83)
AF-puntselectiemethode (pag. 66)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het AF-punt
waarop is scherpgesteld.
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het geselecteerde
AF-punt.
wre
AE-vergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-punt.
95
Met de FE-vergrendeling wordt de instelling voor flitsbelichting
vergrendeld in het gewenste gebied van het onderwerp. Deze functie
kan ook worden gebruikt met een Canon Speedlite uit de EX-serie.
* FE staat voor Flash Exposure (flitsbelichting).
1
Druk op de knop <D> om de
ingebouwde flitser te voorschijn
te laten komen.
Druk de ontspanknop half in en kijk in
de zoeker of het pictogram <
D
> oplicht.
2
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk op de knop <A>. (8)
Richt de cirkel van de zoeker op het
onderwerp waarvoor de flitsbelichting
moet worden vergrendeld en druk
vervolgens op de knop <
A
>.
X
De flitser flitst kort voor waarna het
benodigde flitsvermogen wordt berekend
en opgeslagen in het geheugen.
X In de zoeker wordt 'FEL' kort
weergegeven en licht <d> op.
Elke keer dat u op de knop <
A
> drukt,
wordt er voorgeflitst waarna het benodigde
flitsvermogen wordt berekend en
opgeslagen in het geheugen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
X Er wordt geflitst om de foto te maken.
A FE-vergrendelingN
Als het onderwerp te ver weg en buiten het effectieve bereik van de flitser is,
zal het pictogram <D> gaan knipperen. Ga dichterbij het onderwerp staan
en herhaal de stappen 2 t/m 4.
96
Witbalans (WB) zorgt ervoor dat witte gebieden er wit uitzien. Bij de instelling
<
Q
> (Auto) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans worden ingesteld.
Als u met de instelling <
Q
> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u de
witbalansinstellingen voor verschillende lichtbronnen afzonderlijk selecteren of
de witbalans handmatig instellen door een opname van een wit voorwerp te
maken. Bij de basismodi wordt automatisch de instelling <
Q
> gebruikt.
1
Druk op de knop <WB>.
X [Witbalans] wordt weergegeven.
2
Selecteer de witbalans.
Druk op de toets <U> om de
gewenste witbalans te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
De 'Circa **** K” (K: Kelvin) die wordt
weergegeven voor de geselecteerde
witbalans <W> <E> <R> <Y>
<U>, is de desbetreffende
kleurtemperatuur.
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke lichtbron
handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid te verbeteren.
Voer deze procedure uit bij de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken.
1
Fotografeer een wit object.
Het effen witte object moet de cirkel
voor spotmeting vullen.
Stel handmatig scherp en stel de
standaardbelichting in voor het witte
onderwerp.
U kunt de witbalans instellen.
B: De witbalans instellenN
O Handmatige witbalans
Spotmetingscirkel
97
B: De witbalans instellenN
2
Selecteer [
Handmatige witbalans
].
Op het tabblad [2] selecteert u
[Handmatige witbalans] en drukt u
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Selecteer de opname die u bij stap 1
hebt gemaakt en druk op <0>.
X In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK] en de
gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<M> om het menu te sluiten.
4
Selecteer de handmatige
witbalans.
Druk op de knop <
WB
>.
Druk op de toets <
U
> om <
O
> te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt, kan dit een incorrecte
witbalans tot gevolg hebben.
Als de afbeelding is opgeslagen terwijl de Picture Style was ingesteld op
[Monochroom] (pag. 74), kan deze niet worden geselecteerd in stap 3.
In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs (in de winkel
verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren.
De persoonlijke witbalans die is vastgelegd met de meegeleverde
software, wordt vastgelegd onder <O>. Als u stap 3 uitvoert, worden de
gegevens voor de geregistreerde persoonlijke witbalans gewist.
98
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft
hetzelfde effect als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar
kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcompensatiefilter. Elke kleur kan
in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor geavanceerde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcompensatiefilters.
1
Selecteer [WB SHIFT/BKT].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [WB SHIFT/BKT] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
reeksopnamen met automatische
witbalans wordt weergegeven.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Druk op de toets <S> om de
markering ' ' naar de gewenste
positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber,
M voor magenta en G voor groen.
De kleur in de desbetreffende richting
wordt gecorrigeerd.
Rechtsboven in het scherm wordt
onder 'SHIFT' de richting en de mate
van correctie aangegeven.
Als u drukt op de knop <B>,
worden alle [WB SHIFT/BKT]-
instellingen geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
2 WitbalanscorrectieN
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <2> weergegeven in de zoeker en
op het LCD-scherm.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan 5 mireds van een
kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
99
2 WitbalanscorrectieN
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie beelden met een verschillende
kleurtoon op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de kleurtemperatuur
van de huidige witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber of magenta/groen.
Dit worden reeksopnamen met automatische witbalans genoemd (WB-BKT).
Reeksopnamen met automatische witbalans zijn mogelijk in ongeveer 3 hele stappen.
Stel het aantal reeksopnamen met
automatische witbalans in.
Als u in stap 2 voor de witbalanscorrectie
aan het instelwiel <
6
> draait, verandert
de markering ' ' op het scherm in ' '
(3 punten).
Als u het instelwiel naar rechts draait, wordt
blauw/amber (B/A) ingesteld, en als u het
wiel naar links draait magenta/groen (M/G).
X Aan de rechterkant van het scherm
wordt met 'BKT' de richting van de
reeksopnamen en het aantal
reeksopnamen aangegeven.
Als u drukt op de knop <
B
>,
worden alle [
WB SHIFT/BKT
]-
instellingen geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
Volgorde van de opnamereeks
De opnamen worden in deze volgorde in de reeks gezet: 1.
Standaardwitbalans, 2. Meer blauw (B), 3. Meer amber (A) of 1.
Standaardwitbalans, 2. Meer magenta (M), 3. Meer groen (G).
Reeksopnamen met automatische witbalans
B/A ongeveer 3 niveaus
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans is de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen lager en neemt het maximum aantal
opnamen eveneens af tot een derde van het normale aantal.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
'BKT' staat voor Bracketing (reeksopnamen).
100
Als gevolg van fysieke eigenschappen van de lens lijken de vier hoeken van de
opname mogelijk donkerder. Dit wordt verval van het lenslicht of verminderde
belichting van de buitenste gebieden genoemd. U kunt dit corrigeren. Voor
JPEG-afbeeldingen kan verval van het lenslicht worden gecorrigeerd wanneer
de opname wordt vastgelegd. Voor RAW-afbeeldingen kan dit worden
gecorrigeerd met Digital Photo Professional (meegeleverde software).
De standaardinstelling is [Inschakelen].
1
Selecteer [Correctie helderheid
randen].
Selecteer in het tabblad [1]
[Correctie helderheid randen] en
druk vervolgens op <0>.
2
Configureer de correctie-instelling.
Controleer of op het scherm
[
Correctiegegevens beschikbaar
] wordt
weergegeven bij het gebruikte objectief.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u 'Correctiegegevens voor
het objectief' op de volgende pagina.
Druk op de toets <V> om
[Inschakelen] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde belichting van het buitengebied.
3
Correctie voor belichting in het buitengebied
Correctie ingeschakeld Correctie uitgeschakeld
101
3 Correctie voor belichting in het buitengebied
De camera bevat reeds correctiegegevens voor belichting in
het buitengebied voor ongeveer 25 objectieven. Als u in
stap2[Inschakelen] selecteert, worden de correctiegegevens voor
belichting in het buitengebied automatisch toegepast voor elk objectief
waarvoor correctiegegevens in de camera zijn geregistreerd.
U kunt met EOS Utility (meegeleverde software) controleren voor welke
objectieven correctiegegevens zijn geregistreerd in de camera. U kunt
ook correctiegegevens voor niet-geregistreerde objectieven registreren.
Raadpleeg de instructiehandleiding (PDF, op de cd-rom) voor EOS
Utility voor meer informatie.
Correctiegegevens voor het objectief
Voor JPEG-opnamen die al zijn vastgelegd, kan de correctie voor
belichting in het buitengebied niet worden toegepast.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden treedt mogelijk ruis op in het
buitengebied van een afbeelding.
Wanneer u een objectief van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt
aanbevolen de correctie in te stellen op [Uitschakelen], zelfs als
[Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Correctie voor belichting in het buitengebied wordt toegepast, zelfs
wanneer de extender is geplaatst.
Als de correctiegegevens voor het bevestigde objectief niet zijn
geregistreerd in de camera, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de
correctie is ingesteld op [Uitschakelen].
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie die
kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (meegeleverde software).
Wanneer geen informatie over de opnameafstand voor het objectief
beschikbaar is, is de mate van correctie lager.
Hoe hoger de ISO-snelheid, des te lager de mate van correctie.
102
De opname-instellingen worden op het LCD-scherm weergegeven,
waar u de functies direct kunt selecteren en instellen. Dit wordt het
scherm Snel instellen genoemd.
1
Geef het scherm Snel instellen weer.
Zorg dat de opname-instellingen worden
weergegeven en druk op <
0
>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
2
Stel de gewenste optie in.
Druk op de toets <S> om een
functie te selecteren.
In de basismodi kunt u bepaalde
transportmodi (pag. 68) en de
opnamekwaliteit (pag. 70) selecteren.
X Onder aan het scherm wordt een
korte beschrijving van de
geselecteerde functie weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> om de
instelling te wijzigen.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
0 Het scherm Snel instellen gebruiken
Basismodi
Creatieve modi
Als de instelling voor [Wijs SET-knop toe] (pag. 188) in het menu [7
Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] is ingesteld op een andere instelling dan
[0: Scherm Snel instellen], kan het scherm Snel instellen niet worden
weergegeven in de creatieve modi.
103
0 Het scherm Snel instellen gebruiken
Selecteer de functie in het scherm
Snel instellen en druk op <0>. Het
respectievelijke instellingenscherm
wordt weergegeven (met uitzondering
van de sluitertijd en het diafragma).
Draai aan het instelwiel <6> om de
instelling te wijzigen. U kunt ook op
de toets <U> drukken om de
instelling te wijzigen.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar het
scherm Snel instellen.
Namen van onderdelen in het scherm Snel instellen
Weergave functie-instellingen
Sluitertijd (pag. 76)
Diafragma (pag. 78)
ISO-snelheid (pag. 60)
Lichte tonen prioriteit*
(pag. 186)
Opnamemodus* (pag. 20)
Belichtingscompensatie/
AEB-instelling (pag. 86)
Flitsbelichtingscom-
pensatie (pag. 85)
Picture Style (pag. 73)
Witbalans (pag. 96)
Meetmethode (pag. 83)
Opnamekwaliteit
(pag. 70)
AF-modus (pag. 64)
Transportmodus (pag. 68)
Functies met een sterretje kunnen niet worden ingesteld in het scherm Snel instellen.
<0>
Ð
104
De camerabeweging die wordt veroorzaakt door de reflexspiegelactie, kan van
invloed zijn op foto's die zijn genomen met een superteleobjectief of een macro-
objectief (close-up). In dit geval kan het nuttig zijn de spiegel op te klappen.
U kunt Spiegel opklappen inschakelen door in het menu
[
7
Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] [Spiegel opklappen] te
selecteren en in te stellen op [1: Activeren]
(pag. 187)
.
1 Stel scherp op het onderwerp, druk de ontspanknop
helemaal in en laat deze weer los.
X De spiegel wordt opgeklapt.
2Druk de ontspanknop nogmaals helemaal in.
X
De opname wordt gemaakt en de spiegel wordt weer naar beneden geklapt.
Gebruik de zelfontspanner <l> bij een opgeklapte spiegel.
Wanneer u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, wordt de
spiegel opgeklapt en wordt 2 seconden later de opname gemaakt.
Fotograferen met de afstandsbediening.
Aangezien u de camera niet aanraakt tijdens het fotograferen,
kunnen een opgeklapte spiegel en gebruik van de
afstandsbediening bewegingsonscherpte nog beter voorkomen.
Als u op de afstandsbediening RC-5 op de overdrachtsknop drukt,
wordt de spiegel opgeklapt en wordt 2 seconden later de opname
gemaakt. Stel afstandsbediening RC-1 in op een vertraging van
2 seconden en maak vervolgens de opname.
Bewegingsonscherpte voorkomenN
Opnametips
Richt de camera niet direct op de zon. De warmte van de zon kan de
sluitergordijnen verschroeien en beschadigen.
Als u bulb-belichting gebruikt in combinatie met de zelfontspanner en de
spiegelopklapfunctie, moet u de ontspanknop volledig ingedrukt blijven houden
(gedurende de vertragingstijd van de zelfontspanner + bulb-belichtingstijd). Als u
de ontspanknop loslaat tijdens het aftellen van de zelfontspanner, klinkt er een
geluid dat aangeeft dat de ontspanknop is losgelaten. De ontspanknop wordt
echter niet werkelijk bediend (er wordt geen opname gemaakt).
Zelfs als <
i
> (Continu-opnamen) is ingesteld, wordt er slechts één opname gemaakt.
De spiegel wordt opgeklapt en na 30 seconden automatisch weer neergeklapt. Als u de
ontspanknop nogmaals helemaal indrukt, wordt de spiegel opnieuw opgeklapt.
105
5
Live view-opnamen
U kunt opnamen maken terwijl het beeld op het LCD-
scherm van de camera wordt weergegeven. Dit wordt
'Live view-opnamen' genoemd.
Live view-opnamen zijn geschikt voor niet-bewegende
onderwerpen.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen
maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het bewegen
van de camera onscherpe opnamen tot gevolg hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Live view-opnamen op afstand maken
Als u EOS Utility (meegeleverde software) op uw pc installeert,
kunt u de camera op de pc aansluiten en op afstand opnamen
maken met behulp van het computerscherm. Voor meer informatie
verwijzen we u naar de instructiehandleiding (PDF) op de cd-rom.
106
1
Stel de opnamemodus in.
Stel de opnamemodus in op een
creatieve modus.
Live view-opnamen kan niet
worden gebruikt in de basismodi.
2
Geef de Live view-opname weer.
Druk op de knop <A>.
X De Live view-opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
In de Live view-opname wordt het
helderheidsniveau van de feitelijk gemaakte
opname nauwkeurig weergegeven.
Als de standaardbelichting niet wordt
verkregen, draait u aan het instelwiel <
6
>.
Het weergaveoppervlak van de
opname is ongeveer 100%.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Voordat u een opname maakt, stelt u
scherp met AF of handmatig
(pag. 111-118).
Druk op de knop <A> om in de
huidige AF-modus scherp te stellen.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X De foto wordt gemaakt en de
vastgelegde opname wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
X Nadat de opname is weergegeven,
keert de camera automatisch terug
naar de modus voor het maken van
Live view-opnamen.
Druk op de knop <A> om de Live
view-opname te beëindigen.
A Live view-opnamenN
107
A Live view-opnamenN
Stel [Live view opname.] bij [6 Live
view functie inst.] in op [Inschakelen].
Levensduur batterij bij Live view-opnamen
[Geschat aantal opnamen
]
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen
LP-E5-batterij en op de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products
Association).
Live view-continu-opnamen zijn mogelijk gedurende ongeveer 1 uur bij 23 °C
(met een volledig opgeladen LP-E5-batterij).
Live view-opnamen inschakelen
Temperatuur
Opnameomstandigheden
Geen flits 50% flits
Bij 23 °C 190 170
Bij 0 °C 180 160
Richt het objectief tijdens het maken van Live view-opnamen niet direct
op de zon. De warmte van de zon kan de interne onderdelen van de
camera beschadigen.
Zie pagina 119-120 voor meer waarschuwingen over het gebruik
van Live view-opnamen.
In de volgende gevallen klinkt de sluiter alsof er twee opnamen worden
gemaakt, maar er wordt slechts één opname gemaakt. Bij continu-opnamen
maakt de sluiter alleen bij de eerste opname twee keer geluid.
y Flitseropnamen.
y ISO 3200 of hoger is ingesteld.
108
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor
Live view-opnamen.
Op het tabblad [6] vindt u in het menu
[Live view functie inst.] de opties
[Rasterweergave], [Meettimer] en
[AF mode], zoals hieronder beschreven.
Rasterweergave
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
Meettimer
U kunt de weergavetijd van de belichtingsinstelling wijzigen.
AF-modus
U kunt [Live mode] (pag. 111), [u Live mode] (pag. 112) of
[Quick mode] (pag. 116) selecteren.
Druk terwijl de Live view-opname op het LCD-scherm wordt
weergegeven op <0> om de AF-modus, de Picture Style, de
witbalans, transportmodus en de opnamekwaliteit in te stellen.
1
Druk op <0>.
X De huidige instelbare functie is blauw
gemarkeerd.
Als <f> is geselecteerd, worden
ook de AF-punten weergegeven.
A Opnamefuncties instellenN
Functies ingesteld via een menu
Instelbare functies wanneer de camera gereed is voor het maken van opnamen
109
A Opnamefuncties instellenN
2
Selecteer de functie en stel deze
in.
Druk op de toets <S> om de in te
stellen functie te selecteren.
X De naam van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> om de
instelling te wijzigen.
Zelfs wanneer de Live view-opname wordt weergegeven, kunt u de
<M>-functies instellen en opnamen afspelen <x>. Als u
[2 Stofwisdata], [6 Sensorreiniging], [7 Wis instellingen] of
[7 Firmware versie] selecteert, wordt de Live view-opname beëindigd.
De lichtmeetmethode wordt ingesteld op meervlaksmeting voor Live
view-opnamen.
Als [
Sluiter/AE vergrendelknop
] (pag. 188) in het menu [
7
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
] is ingesteld op [
1: AE vergrendeling/AF
], kunt u
AE-vergrendeling gebruiken door de ontspanknop half in te drukken.
U kunt de scherptediepte controleren door op de knop voor een
voorbeeld van de scherptediepte te drukken.
Tijdens het maken van continu-opnamen wordt de belichting die is ingesteld
voor de eerste opname ook toegepast op alle volgende opnamen.
Het gebruik van <8> is gelijk aan het gebruik van <d>.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld wanneer [
5
Uitschakelen
] actief is (pag. 131). Als
[
5 Uitschakelen
] is ingesteld op [
Uit
] wordt het maken van Live view-
opnamen na 30 minuten automatisch gestopt (de camera blijft ingeschakeld).
U kunt de meegeleverde AV-kabel of HDMI-kabel (afzonderlijk
verkrijgbaar) gebruiken om de Live view-opname op een tv-scherm weer
te geven (pag. 156-157).
U kunt ook een afstandsbediening gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar,
pag. 194) voor Live view-opnamen.
110
A Opnamefuncties instellenN
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Het informatiedisplay
Vergrotingskader
ISO snelheid
Resterende opnamen
Indicator belichtingsniveau/
AEB-bereik
Diafragma
Sluitertijd
Picture Style
Batterijniveau
Belichtings-
simulatie
Transport mode
Witbalans
Flitsbelicht.compensatie
A
F-modus
·d: Live mode
·c : Live mode met
g
ezichtsherkenning
·f: Quick mode
AF-punt (Quick mode)
AEB
FEB
Lichte tonen prioriteit
Histogram
Opnamekwaliteit
AE-vergrendeling
Flitser gereed
Als <g> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live view-
beeld bijna gelijk aan de helderheid van de opname.
Wanneer <g> knippert, geeft dit aan dat de Live view-opname niet
wordt weergegeven met de juiste helderheid vanwege te donkere of te
lichte lichtomstandigheden. De opname die u maakt, zal echter wel de
juiste belichting krijgen.
Als de flitser wordt gebruikt of bulb is ingesteld, worden het pictogram
<
g
> en het histogram grijs weergegeven (ter referentie). Mogelijk wordt
het histogram bij weinig of juist heel fel licht niet goed weergegeven.
111
De beschikbare AF-modi zijn [Live mode], [u Live mode]
(gezichtsherkenning, pag. 112) en [Quick mode] (pag. 116).
Wanneer u nauwkeuring wilt scherpstellen, stelt u de modusschakelaar
op het objectief in op <MF>, vergroot u de opname en stelt u handmatig
scherp (pag. 118).
Selecteer de AF-modus.
Selecteer onder [6 Live view
functie inst.] de optie [AF mode].
Druk terwijl de Live view-opname
wordt weergegeven op <0> om de
AF-modus te selecteren op het
scherm Snel instellen.
De beeldsensor wordt gebruikt om scherp te stellen. Hoewel automatisch
scherpstellen mogelijk is als de Live view-opname wordt weergegeven,
duurt dat in deze modus langer dan in de Quick mode
.
Scherpstellen is in deze modus ook lastiger dan in de Quick mode.
1
Geef de Live view-opname weer.
Druk op de knop <A>.
X De Live view-opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
X Het AF-punt < > wordt
weergegeven.
2
Verplaats het AF-punt.
Druk op de toets <
S
> als u het
AF-punt wilt verplaatsen naar de positie
waarop u wilt scherpstellen (het AF-
punt kan niet worden verplaatst naar de
randen van het beeld).
Druk op de knop <L> om het AF-
punt weer in het midden te zetten.
Automatisch scherpstellenN
De AF-modus selecteren
Live mode: d
AF-punt
112
Automatisch scherpstellenN
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en houd de knop <A> ingedrukt.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt rood.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 106).
In deze modus worden gezichten herkend en wordt hierop
scherpgesteld met dezelfde AF-methode als voor de Live mode.
De persoon moet wel in de richting van de camera kijken.
1
Geef de Live view-opname weer.
Druk op de knop <A>.
X De Live view-opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
Wanneer een gezicht wordt
gedetecteerd, wordt het kader <p>
weergegeven over het gezicht
waarop zal worden scherpgesteld.
Wanneer meerdere gezichten worden
gedetecteerd, wordt <q>
weergegeven. Druk op de toets
<U> om het kader <q> over het
gezicht te verplaatsen.
u Live mode (met gezichtsherkenning): c
113
Automatisch scherpstellenN
2
Stel scherp op het onderwerp.
Druk op de knop <A> om scherp te
stellen op het gezicht dat door het
kader <p> wordt bedekt.
X
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het
AF-punt groen en klinkt er een pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt rood.
Als geen gezicht kan worden
gedetecteerd, wordt het < > AF-punt
weergegeven en wordt het middelste
AF-punt gebruikt om scherp te stellen.
3
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 106).
Als de scherpstelling helemaal verloren is gegaan, is gezichtsherkenning niet
mogelijk. Als u zelfs handmatig kunt scherpstellen met het objectief wanneer de
modusschakelaar op het objectief is ingesteld op <
f
>, draait u de focusring om
ruw scherp te stellen. Het gezicht wordt dan herkend en <
p
> wordt weergegeven.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht wordt
herkend als een gezicht.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht erg klein of erg groot
is in de opname, te helder of te donker is, horizontaal of diagonaal is
gekanteld of gedeeltelijk is verborgen.
Het scherpstelkader <
p
> dekt mogelijk slechts een gedeelte van het gezicht.
Als u op de knop <
L
> drukt, schakelt de AF-modus over naar de Live mode
(pag. 111). Druk op de toets <
S
> om naar een ander AF-punt te gaan. Druk nogmaals
op de knop <
L
> om terug te keren naar de
u
Live mode (met gezichtsherkenning).
Aangezien automatische scherpstelling niet mogelijk is voor een gezicht
dat dichtbij de rand van een opname wordt gedetecteerd, wordt <p>
grijs weergegeven. Wanneer u in dat geval op de knop <
A> drukt,
wordt het middelste AF-punt < > gebruikt om scherp te stellen.
114
Automatisch scherpstellenN
Automatisch scherpstellen
Het duurt iets langer om scherp te stellen.
Zelfs wanneer de scherpstelling al was bereikt, wordt nogmaals
scherpgesteld wanneer u op de knop <A> drukt.
Tijdens en na de automatische scherpstelling kan de helderheid
van de opname veranderen.
Als de lichtbron verandert terwijl de Live view-opname wordt
weergegeven, kan het beeldscherm flikkeren en kan moeilijk worden
scherpgesteld. Als dit gebeurt, stopt u de Live view-opname en stelt
u eerst automatisch scherp bij de huidige lichtbron.
Als u op de knop <u> drukt in de Live mode, wordt het AF-
puntgebied vergroot. Als het lastig is scherp te stellen in de vergrote
weergave, moet u eerst terugkeren naar de normale weergeven en
dan automatisch scherpstellen. De snelheid waarmee automatisch
wordt scherpgesteld kan afwijken in de normale of vergrote
weergave.
Wanneer u automatisch scherpstelt in de normale weergave van
Live mode en de opname vervolgens vergroot, is het mogelijk dat
geen juiste scherpstelling wordt bereikt.
Als u in de u Live mode op de knop <u> drukt, wordt de opname
niet vergroot.
Opmerkingen over de Live mode en
u
de Live mode (met gezichtsherkenning)
Als u in de Live mode of u Live mode (met gezichtsherkenning) een
onderwerp vastlegt in het buitengebied en er niet is scherpgesteld op het
onderwerp, richt u het middelste AF-punt op het onderwerp om scherp te
stellen en neemt u vervolgens de foto.
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld.
Automatische scherpstelling is niet mogelijk met afstandsbediening RS-
60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar).
115
Automatisch scherpstellenN
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld:
Bij onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en
effen, platte oppervlakten.
Bij onderwerpen in slecht licht.
Bij strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Bij een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon
steeds verandert.
Bij avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Bij fluorescerend licht of wanneer de opname flikkert.
Bij hele kleine onderwerpen.
Bij onderwerpen aan de rand van de foto.
Bij onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is tegelijk op een onderwerp dichtbij en een onderwerp
veraf gericht (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Bij onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en
wanneer de camera niet stil kan worden gehouden.
Een onderwerp dat de camera nadert of er vandaan beweegt.
Bij automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer
onscherp is.
Wanneer met een soft-focus-objectief een soft-focus-effect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor speciale effecten wordt gebruikt.
116
Automatisch scherpstellenN
De speciale AF-sensor wordt op dezelfde manier gebruikt om scherp te
stellen in de modus 1-beeld AF (pag. 64) als bij het maken van normale
opnamen door de zoeker.
Hoewel u snel kunt scherpstellen op het gewenste gebied, wordt de
Live view-opname tijdens automatisch scherpstellen met AF even
onderbroken.
1
Geef de Live view-opname weer.
Druk op de knop <A>.
X De Live view-opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
De kleine vakken op het scherm zijn
de AF-punten en het grotere vak is
het vergrotingskader.
2
Selecteer het AF-punt.
Wanneer u op <0> drukt, wordt het
scherm Snel instellen weergegeven.
X De huidige instelbare functie is blauw
gemarkeerd.
Druk op de toets <U> om het
AF-punt te kunnen selecteren.
Draai aan het instelwiel <6> om
het AF-punt te selecteren.
Quick mode: f
AF-punt
Vergrotingskader
117
Automatisch scherpstellenN
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en houd de knop <A> ingedrukt.
X De Live view-opname wordt
uitgeschakeld, de reflexspiegel wordt
neergeklapt en er wordt automatisch
scherpgesteld.
X Wanneer is scherpgesteld, laat de
camera een pieptoon horen en keert
u terug naar de Live view-opname.
X Het AF-punt dat u hebt gebruikt om
scherp te stellen, wordt rood
weergegeven.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 106).
U kunt geen opnamen maken tijdens automatisch scherpstellen. Maak
alleen opnamen als de Live view-opname wordt weergegeven.
Automatische scherpstelling is niet mogelijk met afstandsbediening
RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar).
118
U kunt de opname vergroten en handmatig nauwkeurig scherpstellen.
1
Stel de modusschakelaar op het
objectief in op <MF>.
Draai de focusring van het objectief
om ruw scherp te stellen.
2
Verplaats het vergrotingskader.
Druk op de toets <
S
> om het
vergrotingskader te verplaatsen naar de
positie waarop u wilt scherpstellen.
Druk op de knop <L> om het
AF-punt weer in het midden te zetten.
3
Vergroot de opname.
Druk op de knop <u>.
X
De opname binnen het vergrotingskader
wordt vergroot weergegeven.
Telkens wanneer u op de knop <u>
drukt, wordt het weergaveformaat als
volgt gewijzigd:
4
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar de vergrote
opname kijkt de focusring van het
objectief om scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u
op de knop <u> om terug te keren
naar de normale weergave.
5
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 106).
Handmatig scherpstellenN
Vergrotingskader
AE-vergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting
5x 10x Normale weergave
119
Opmerkingen over de Live view-opname
Bij weinig of juist heel fel licht is het mogelijk dat in de Live view-opname
niet de helderheid van de feitelijk gemaakte opname wordt
weergegeven.
Als de lichtbron in de opname verandert, kan het beeldscherm flikkeren.
Als dit het geval is, stopt u met het maken van Live view-opnamen en gaat
u hiermee verder bij de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, kan de juiste
helderheid van de Live view-opnamen even wegvallen. Wacht met het
maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in de opname bevindt (bijvoorbeeld de
zon), kan het heldere gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Op de
gemaakte opname zelf wordt het heldere gedeelte wél goed
weergegeven.
Wanneer u bij weinig licht [6 LCD helderheid] instelt op een heldere
instelling, kan er chrominantieruis optreden in de Live view-opname.
De chrominantieruis wordt echter niet opgenomen in de opname.
Wanneer u de opname vergroot, lijkt deze mogelijk scherper dan hij
daadwerkelijk is.
Het pictogram <E>
Als u Live view-opnamen maakt in direct zonlicht of bij hoge
temperaturen, wordt het pictogram <E> (waarschuwing voor hoge
temperatuur binnen de camera) op het scherm weergegeven. Gaat u
door met het maken van Live view-opnamen terwijl de temperatuur in
de camera hoog is, dan kan dit een negatieve invloed hebben op de
kwaliteit van de opnamen. Daarom raden we u aan te stoppen met het
maken van Live view-opnamen als het waarschuwingspictogram wordt
weergegeven.
Als u Live view-opnamen blijft maken terwijl het waarschuwingspictogram
<
E
> wordt weergegeven zodat de interne temperatuur van de camera
oploopt, wordt het maken van Live view-opnamen automatisch gestopt.
De functie voor het maken van Live view-opnamen wordt uitgeschakeld
totdat de temperatuur in de camera weer daalt.
120
Opmerkingen over opnameresultaten
Als u lange tijd continu-opnamen maakt met de Live view-functie, kan de
temperatuur binnen de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit
mogelijk minder wordt. Schakel Live view uit wanneer u geen opnamen
maakt.
Als u met een lange sluitertijd wilt werken, stopt u het gebruik van Live
view tijdelijk en wacht u enkele minuten totdat u een opname maakt.
Hiermee voorkomt u dat de opnamekwaliteit afneemt.
Het maken van Live view-opnamen bij hoge temperaturen en hoge
ISO-snelheden kan resulteren in ruis of afwijkende kleuren.
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan ruis
(horizontale strepen, lichte puntjes, etc.) optreden.
Als u in de vergrote weergave de foto neemt, is het mogelijk dat de
belichting niet naar wens is. Keer voordat u een foto neemt terug naar de
normale weergave. In de vergrote weergave worden de sluitertijd en het
diafragma rood weergegeven. Zelfs als u in de vergrote weergave de
foto neemt, wordt de opname in de normale weergave getoond.
Opmerkingen over persoonlijke voorkeuzen
Tijdens het maken van Live view-opnamen worden bepaalde
persoonlijke voorkeuze-instellingen uitgeschakeld (pag. 183).
Wanneer [Auto Lighting Optimizer/Auto Helderheid Optimalisatie]
(pag .186) in het menu [7 Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] is ingesteld
op een andere instelling dan [3: Uitschakelen], lijkt de opname helder,
zelfs wanneer een lagere belichtingscompensatie of
flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
Opmerkingen over objectieven en de flitser
De functie voor scherpstellingsvoorkeuze bij superteleobjectieven kan
niet worden gebruikt.
Flitsbelichtingsvergrendeling is niet mogelijk wanneer de ingebouwde
flitser of een externe Speedlite wordt gebruikt. U kunt geen voorflitsen en
testflitsen gebruiken als u een externe Speedlite gebruikt.
121
6
Filmopnamen
Stel het programmakeuzewiel in
op <k> om filmopnamen te
maken. Films worden in de
indeling MOV opgenomen.
SD-kaarten voor filmopnamen
Gebruik voor filmopnamen een kaart met SD-snelheid Class 6
' ' of hoger. Als u een kaart met een lagere SD-
snelheidsklasse gebruikt, worden films mogelijk niet goed
opgenomen en afgespeeld.
Voor filmopnamen wordt bovendien een kaart met een hoge
capaciteit aanbevolen.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-
Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
122
U wordt aangeraden de camera op een televisie aan te sluiten als u
films wilt afspelen (pag. 156 - 157).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <k>.
X De reflexspiegel maakt een geluid en
het beeld verschijnt vervolgens op het
LCD-scherm.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel voordat u een filmopname maakt
automatisch of handmatig scherp
(pag. 111 - 118).
Druk op de knop <A> om in de
huidige AF-modus scherp te stellen.
3
Begin met opnemen.
Druk op de knop <
A
> om de
filmopname te starten. Om de filmopname
te stoppen, drukt u nogmaals op <
A
>.
X Tijdens het opnemen wordt de
markering 'o' weergegeven in de
rechterbovenhoek van het scherm.
k Filmopnamen
Richt de lens tijdens filmopnamen niet direct op de zon. De warmte van
de zon kan de interne onderdelen van de camera beschadigen.
Waarschuwingen voor filmopnamen vindt u op pagina 127 - 128.
Lees indien nodig ook de waarschuwingen voor Live view-
opnamen op pagina 119 en 120.
Eén achtereen opgenomen film wordt als één bestand opgeslagen.
U kunt de belichting vergrendelen door op de knop <
Z
> te drukken. Als
u de belichtingsvergrendeling wilt annuleren, drukt u op de knop <
S
>.
De ISO-snelheid, de sluitertijd en het diafragma worden automatisch ingesteld.
Als u de ontspanknop half indrukt, worden de sluitertijd en het diafragma
(pag. 126) links onderin het scherm weergegeven. Dit is de
belichtingsinstelling voor foto's.
De opnameduur met een volledig opgeladen LP-E5-batterij is als volgt: Bij
23 °C: circa 1 uur en 10 min., bij 0 °C: circa 1 uur.
123
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor
filmopnamen.
Open het filmmenu.
Selecteer het menutabblad [k].
De weergegeven menuopties worden
hieronder besproken.
Movieopn.formaat
[1920x1080] : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition).
[1280x720] : HD-opnamekwaliteit (High-Definition).
[
640x480
] : Standaardopnamekwaliteit. De schermgrootte is 4:3.
Totale opnameduur voor film en bestandsgrootte per minuut
AF mode
De AF-modus werkt hetzelfde als beschreven op pagina 111 - 117. U
kunt [
Live mode
], [
u
Live mode
] of [
Quick mode
] selecteren.
Voortdurend scherpstellen op een bewegend onderwerp is niet mogelijk.
Instellingen voor film
Functies ingesteld via een menu
Filmopname-
formaat
Totale opnameduur
Bestandsgrootte
Kaart van 4 GB Kaart van 16 GB
[1920x1080] 12 min. 49 min. 330 MB/min.
[1280x720] 18 min. 1 uur. 13 min. 222 MB/min.
[640x480] 24 min. 1 uur. 39 min. 165 MB/min.
Bij [1920x1080] wordt de film met 20 frames per seconde (fps)
opgenomen. Bij [1280x720] en [640x480] is de framesnelheid 30 fps.
De semitransparante delen aan de boven- en onderzijde of linker- en
rechterzijde worden niet opgenomen.
Met ZoomBrowser EX/ImageBrowser (meegeleverde software) kunt u
een filmbeeld omzetten in een foto. De kwaliteit van de foto is als volgt:
circa 2 megapixels bij [1920x1080], circa 1 megapixel bij [1280x720] en
circa. 300.000 pixels bij [640x480].
Instellingen voor film
124
Rasterweergave
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
Meettimer
Met de knop <Z> kunt u bepalen hoe lang de AE-vergrendeling
wordt vastgehouden.
Geluidsopname
Wanneer u Geluidsopname instelt op [Aan], wordt monogeluid
opgenomen via de ingebouwde microfoon. (U kunt geen externe
microfoon gebruiken.) Het geluidsniveau wordt tijdens het opnemen
automatisch aangepast.
Afst.bediening
U kunt de afstandsbediening RC-1/RC-5 (afzonderlijk verkrijgbaar,
pag. 194) gebruiken om de filmopname te starten en te stoppen.
Voor de RC-1 stelt u de tijdschakelaar in op <
2
> (vertraging van
2 seconden) en drukt u vervolgens op de verzendknop. Als u de
schakelaar hebt ingesteld op <
o
> (onmiddellijk opnemen), wordt
het nemen van foto's ingeschakeld.
Druk terwijl het beeld op het LCD-scherm wordt weergegeven
op <0> om de AF-modus, de Picture Style, de witbalans, het
filmopnameformaat en de opnamekwaliteit in te stellen.
1
Druk op <0>.
X De momenteel instelbare functie is
blauw gemarkeerd.
Als <f> is geselecteerd, worden
ook de AF-punten weergegeven.
2
Selecteer de functie en stel deze in.
Druk op de toets <S> om de in te
stellen functie te selecteren.
X De naam van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> om de
instelling te wijzigen.
Instelbare functies wanneer de camera gereed is
125
Instellingen voor film
U kunt te allen tijde een foto nemen door
de ontspanknop volledig in te drukken,
zelfs tijdens filmopnamen.
Foto's nemen tijdens filmopnamen
De foto omvat het volledige scherm, inclusief het semitransparante
masker.
Als u tijdens filmopnamen een foto neemt, staat de filmopname
gedurende ongeveer 1 seconde stil.
De genomen foto wordt op de kaart opgeslagen en de filmopname
wordt automatisch hervat wanneer het Live view-beeld wordt
weergegeven.
De film en foto worden als aparte bestanden op de kaart
opgeslagen.
Functies die specifiek voor filmfoto's zijn, worden hieronder
weergegeven. Overige functies zijn hetzelfde als voor filmopnamen.
Foto's maken
U kunt de belichtingscompensatie instellen door de knop <O>
ingedrukt te houden en aan het instelwiel <6> te draaien.
In de filmmodus en de creatieve modi (met uitzondering van a) hebben
de Picture Style, witbalans, opnamekwaliteit en belichtingscompensatie
dezelfde instelling.
Functie Instelling
Opnamekwaliteit Zoals ingesteld in het menu [Kwaliteit].
Belichtingscompensatie
De sluitertijd en het diafragma worden automatisch
ingesteld.
Wordt weergegeven wanneer de ontspanknop half
wordt ingedrukt.
Transportmodus Enkelbeeld (zelfontspanner niet mogelijk)
Flitser Flitser uit
Instellingen voor film
126
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Het informatiedisplay
AF-modus
·d: Live mode
·
c
:
Live mode met
gezichtsherkenning
·f: Quick mode
Vergrotingskader
AE-vergrendeling
ISO-snelheid
Resterende opnamenWaarde belichtingscompensatie
Diafragma
Sluitertijd
Picture Style
Batterijniveau
Belichtingssimulatie
Witbalans
Opnamekwaliteit
AF-punt
(Quick mode)
Movieopn.formaat
Resterende tijd/verstreken tijd
voor filmopname
Filmopname
Als er geen kaart in de camera is geplaatst, worden het
filmopnameformaat en de resterende opnameduur rood weergegeven.
Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende opnameduur
gewijzigd in de verstreken tijd.
Als < > wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live view-
beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke film. Wanneer
< > knippert, geeft dit aan dat het Live view-beeld niet wordt
weergegeven met de juiste helderheid vanwege te donkere of te lichte
lichtomstandigheden. De belichtingsinstelling is zichtbaar in de
daadwerkelijk opgenomen film.
127
Opmerkingen over filmopnamen
Opname- en beeldkwaliteit
Bij [1920x1080] is de framesnelheid van de opname lager en daardoor
zien snel bewegende onderwerpen of scènes er mogelijk schokkerig uit.
Als een filmbestand de grootte van 4 GB bereikt, wordt de filmopname
automatisch gestopt. Als u weer wilt beginnen met opnemen, drukt u op
de knop <A>. (Er wordt een nieuw filmbestand gemaakt.)
Als het gebruikte objectief Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, werkt
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) altijd, zelfs als u de ontspanknop niet
half indrukt. Als u Image Stabilizer (beeldstabilisatie) gebruikt, kan de
totale filmopnametijd of het aantal mogelijke opnamen afnemen. Als u een
statief gebruikt of als Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is, moet
u de IS-schakelaar instellen op <
2
>.
Met de ingebouwde microfoon worden ook camerageluiden opgenomen.
Stel Geluidsopname in op [Uit] als u geen geluid wilt opnemen.
Het is niet aan te raden om automatisch scherp te stellen tijdens filmopnamen
omdat hierdoor de scherpstelling tijdelijk helemaal verloren kan gaan of de de
belichting kan worden gewijzigd. Zelfs als AF mode is ingesteld op [
Quick
mode
], wordt tijdens filmopnamen de Live mode geactiveerd.
Als filmopname niet mogelijk is omdat de resterende capaciteit van de
kaart onvoldoende is, worden het filmopnameformaat en de resterende
opnameduur (pag. 126) rood weergegeven.
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt
tijdens filmopnamen rechts in het scherm mogelijk de indicator
met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan hoeveel
gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven (beschikbare
capaciteit van het interne buffergeheugen). Hoe langzamer de
kaart, hoe sneller de indicator stijgt. Als de indicator vol raakt,
wordt de filmopname automatisch gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de indicator
ofwel niet weergegeven of het niveau (indien weergegeven)
zal nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar testfilms om te zien of
de schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
Als u tijdens de filmopname foto's maakt, wordt de filmopname mogelijk
gestopt. Dit probleem doet zich wellicht minder snel voor als u een lage
opnamekwaliteit voor foto's instelt.
In de filmmodus worden bepaalde persoonlijke voorkeuze-instellingen
uitgeschakeld (pag. 183).
Indicator
128
Opmerkingen over filmopnamen
Toename van de cameratemperatuur en een lagere opnamekwaliteit
Als u lange tijd achtereen filmopnamen maakt, neemt de interne
temperatuur van de camera toe. Hierdoor kan de opnamekwaliteit
achteruit gaan. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Als u opnamen maakt in direct zonlicht of bij hoge
omgevingstemperaturen, verschijnt het pictogram <E> (waarschuwing
voor hoge interne temperatuur) mogelijk op het scherm. Als u opnamen
blijft maken terwijl het waarschuwingspictogram wordt weergegeven, kan
de opnamekwaliteit teruglopen. Schakel de camera uit en laat deze
enige tijd afkoelen.
Als het pictogram <E> wordt weergegeven en u opnamen blijft maken
zodat de interne temperatuur van de camera nog verder oploopt, wordt
de filmopname automatisch gestopt. U kunt in dat geval geen opnamen
meer maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald.
Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Afspelen en aansluiten op een tv
Als de helderheid tijdens een filmopname wordt gewijzigd, wordt dit deel
mogelijk een moment bevroren.
Als u de camera met een HDMI-kabel (pag. 157) op een tv aansluit en
een film opneemt in [1920x1080] of [1280x720], wordt de film tijdens het
opnemen in klein formaat op de tv weergegeven. De daadwerkelijke film
wordt echter met het ingestelde filmopnameformaat opgenomen.
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 156 - 157) en een film opneemt,
wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld. Het geluid
wordt echter wel goed opgenomen.
129
7
Handige functies
De pieptoon uitzetten (pag. 130)
Kaartwaarschuwing (pag. 130)
De kijktijd instellen (pag. 130)
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen (pag. 131)
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (pag. 131)
Methoden voor bestandsnummering (pag. 132)
Verticale opnamen automatisch draaien (pag. 134)
Camera-instellingen controleren (pag. 135)
De standaardinstellingen van de camera herstellen (pag. 136)
Over copyrightinfo (pag. 137)
Voorkomen dat het LCD-scherm automatisch wordt
uitgeschakeld (pag. 138)
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
(pag. 138)
De flitser instellen (pag. 139)
Automatische sensorreiniging (pag. 142)
Stofwisdata toevoegen (pag. 143)
Handmatige sensorreiniging (pag. 145)
130
U kunt voorkomen dat er een pieptoon afgaat zodra is scherpgesteld of
bij het gebruik van de zelfontspanner.
Selecteer op het tabblad [
1
] de optie
[
Pieptoon
] en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer [
Uit
] en druk vervolgens op <
0
>.
Hiermee voorkomt u dat u opnamen maakt zonder dat er een kaart in
de camera is geplaatst.
Selecteer op het tabblad [
1
] [
Ontspan sluiter
zonder kaart
] en druk op <
0
>. Selecteer
[
Inschakelen
] en druk vervolgens op <
0
>.
Als er geen kaart is geplaatst en u op
de ontspanknop drukt, wordt 'Card'
weergegeven in de zoeker en kunt u
de sluiter niet ontspannen.
U kunt instellen hoe lang de foto direct na de opname op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Als [
Uit
] is ingesteld, wordt de opname niet direct na
het maken weergegeven. Als [
Vastzetten
] is ingesteld, wordt de opname
weergegeven totdat de tijd van de instelling [
Uitschakelen
] is verstreken.
De weergave van de opname wordt beëindigd als u knoppen of wielen van
de camera gebruikt, bijvoorbeeld als u de ontspanknop half indrukt.
Selecteer op het tabblad [
1
] de optie
[
Kijktijd
] en druk vervolgens op <
0
>.
Stel de tijd in en druk vervolgens op <
0
>.
Handige functies
3 De pieptoon uitzetten
3 Kaartwaarschuwing
3 De kijktijd instellen
131
Handige functies
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld nadat de
camera gedurende een bepaalde ingestelde tijd niet is gebruikt. U kunt de
tijdsduur voor automatisch uitschakelen instellen. Als de camera is
uitgeschakeld als gevolg van een automatische uitschakeling, kunt u de camera
weer activeren door de ontspanknop half in te drukken of door op een van de
volgende knoppen te drukken: <
M
> <
B
> <
x
> enzovoort.
Als [Uit] is ingesteld, schakelt u de camera zelf uit of drukt u op
de knop <B> om de weergave van opname-instellingen uit te
schakelen en zo de batterij te sparen.
Als [Uit] is ingesteld en de camera gedurende 30 minuten niet wordt
gebruikt, wordt het LCD-scherm automatisch uitgeschakeld. U kunt het
LCD-scherm weer inschakelen door op de knop <
B
> te drukken.
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Uitschakelen] en druk vervolgens op
<0>. Stel de tijd in en druk vervolgens
op <0>.
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het
gemakkelijker te lezen is.
Selecteer op het tabblad [6] de optie
[LCD helderheid] en druk vervolgens op
<0>. Druk als het scherm voor
aanpassing wordt weergegeven op de
toets <U> om de helderheid aan te
passen en druk vervolgens op <0>.
Stel bij het controleren van de
belichtingstijd van een opname de
helderheid van het LCD-scherm op 4 in
en zorg dat omgevingslicht geen invloed
op het beeld heeft.
3 De tijd voor automatisch uitschakelen instellen
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
Handige functies
132
Het bestandsnummer is te vergelijken met het beeldnummer op een
fotorolletje. De opnamen krijgen opeenvolgende bestandsnummers van
0001 tot 9999 en worden opgeslagen in één map. U kunt instellen hoe
het bestandsnummer wordt toegewezen.
Het bestandsnummer wordt op een pc in de volgende notatie
weergegeven: IMG_0001.JPG.
Selecteer op het tabblad [
5
] de optie
[
Bestandnr.
] en druk vervolgens op
<
0
>. Volg de onderstaande stappen om
de methode voor bestandsnummering te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
[Continu]: De bestanden worden opvolgend genummerd, zelfs
nadat de kaart is vervangen.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen, gaat de opeenvolgende
bestandsnummering door tot 9999. Dit is handig wanneer u
afbeeldingen met nummers tussen 0001 en 9999 op meerdere
kaarten in één map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart opnamen bevat die eerder zijn gemaakt, kan
de bestandsnummering van de nieuwe opnamen worden voortgezet
vanaf de bestandsnummers van de bestaande opnamen op de kaart.
Als u een doorlopende bestandsnummering wilt gebruiken, moet elke
keer een opnieuw geformatteerde kaart worden gebruikt.
3 Methoden voor bestandsnummering
0051 0052
Kaart-1 Kaart-2
Bestandsnummering na het vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
133
Handige functies
[Auto reset]: De bestandsnummering begint weer bij 0001
wanneer de kaart wordt vervangen.
Telkens wanneer u de kaart vervangt, begint de bestandsnummering
weer bij 0001. Dit is handig als u de opnamen wilt archiveren per kaart.
Als de vervangende kaart opnamen bevat die eerder zijn gemaakt,
kan de bestandsnummering van de nieuwe opnamen worden
voortgezet vanaf de bestandsnummers van de bestaande opnamen
op de kaart. Als u de bestandsnummering opnieuw wilt starten vanaf
0001, dient u een opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken.
[M-reset]: De bestandsnummering wordt handmatig teruggezet
op 0001 of er wordt begonnen met het bestandsnummer 0001 in
een nieuwe map.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt
er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering
van de opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt
gebruiken voor opnamen van gisteren en opnamen van vandaag.
Nadat de bestandsnummering handmatig opnieuw is ingesteld,
keert deze terug naar Continu of Auto reset.
Kaart-1 Kaart-2
0051
0001
Bestandsnummering na het vervangen van de kaart
Bestandsnummer opnieuw ingesteld
Als het bestandsnummer in de map met nummer 999 het nummer 9999
bereikt, kunt u geen opnamen meer maken, zelfs niet als de kaart nog
opslagcapaciteit heeft. Het LCD-scherm toont een bericht dat de kaart moet
worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG-afbeeldingen als RAW-opnamen begint de bestandsnaam
met 'IMG_'. Filmbestandsnamen beginnen met 'MVI_'. De extensie is '.JPG'
voor JPEG-opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen en '.MOV' voor films.
Handige functies
134
Verticale opnamen worden automatisch gedraaid,
zodat ze verticaal in plaats van horizontaal op het
LCD-scherm van de camera of op de pc worden
weergegeven. De instelling van deze functie kan
worden veranderd.
Selecteer op het tabblad [
5
] de optie
[
Beeld omkeren
] en druk vervolgens op
<
0
>. De beschikbare instellingen worden
hieronder beschreven. Selecteer een
instelling en druk vervolgens op <
0
>.
[AanPD]:
De verticale opname wordt tijdens de weergave
automatisch gedraaid op zowel het LCD-scherm als de pc.
[AanD]:
De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch gedraaid.
[Uit]
:
De verticale opname wordt helemaal niet automatisch gedraaid.
De verticale opname wordt niet gedraaid wanneer u de foto
direct na de opname bekijkt.
Druk op de knop <
x
> om de opname gedraaid weer te geven.
[Aan
PD
] is ingesteld, maar de opname wordt niet gedraaid bij weergave.
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl [
Beeld omkeren
] was ingesteld
op [
Uit
], kunnen niet automatisch worden gedraaid. Verder kan het zijn dat
de opname niet automatisch wordt gedraaid als er een verticale opname is
gemaakt terwijl de camera naar boven of naar beneden werd gehouden.
Raadpleeg in dat geval 'De opname draaien' op pagina 151.
Ik wil op het LCD-scherm van de camera een opname draaien
die is gemaakt met [AanD].
Stel [AanPD] in en geef de opname vervolgens weer. De opname
wordt dan gedraaid.
De verticale opname wordt niet gedraaid op het scherm van de pc.
De gebruikte software is niet compatibel met de functie voor draaien
van opnamen. Gebruik in plaats daarvan de software die bij de
camera is geleverd.
3 Verticale opnamen automatisch draaien
Veelgestelde vragen
135
Handige functies
Druk terwijl het menu wordt weergegeven op de knop <B> om de
huidige camera-instellingen weer te geven.
Druk terwijl het menu wordt
weergegeven op de knop <B>
om de instellingen weer te geven.
Druk nogmaals op de knop <B>
om terug te keren naar het menu.
Druk de ontspanknop half in om terug
te gaan naar de weergave met
opname-instellingen.
B Camera-instellingen controleren
Datum/Tijd (pag. 29)
Witbalanscorrectie (pag. 98)/
Reeksopnamen met automatische
witbalans (pag. 99)
Kleurruimte (pag. 93)
Beeld omkeren (pag. 134)
Automatisch uitschakelen (pag. 131)
Resterende capaciteit van kaart
Opname-instellingen
LCD-scherm automatisch
uitschakelen (pag. 138)
Rode-ogenreductie (pag. 63)
Pieptoon (pag. 130)
Sensorreiniging (pag. 142)
Live view-opnamen (pag. 105)
Handige functies
136
De opname-instellingen van de camera en de persoonlijke voorkeuzen worden teruggezet
op de standaardwaarden. Dit werkt in de modus <
d
> en in andere creatieve modi.
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad <7> de
optie [Wis instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de gewenste instelling.
Als u de standaardwaarden voor de
opname-instellingen wilt herstellen,
selecteert u [
Wis alle camera-instellingen
]
en drukt u vervolgens op <
0
>.
Als u de standaardwaarden voor de persoonlijke
voorkeuzen wilt herstellen, selecteert u [
Wis
pers. voorkeuze(C.Fn)
] en drukt u
vervolgens op <
0
>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [
OK
] en druk vervolgens op <
0
>.
X Door [Wis alle camera-instellingen]
te gebruiken, worden de volgende
standaardinstellingen van de camera
hersteld
:
3
De standaardinstellingen van de camera herstellen
N
Opname-instellingen Instellingen voor opnamekwaliteit
AF mode 1-beeld AF Kwaliteit 73
AF punt selectie Automatische selectie Beeldstijl Standaard
Lichtmeting q
(Meervlaks meting)
Kleurruimte sRGB
Witbalans Q (Auto)
ISO snelheid AUTO (automatisch)
Witbalanscorrectie
Geannuleerd
Transport mode u (Enkelbeeld) WB-BKT Geannuleerd
Bel.corr./AEB Geannuleerd Correctie
helderheid
randen
Inschakelen/
Correctiegegevens
blijven behouden
Flitsbelicht.com
pensatie
0 (Nul)
Bestandnr. Continu
Live view-opnamen
Activeren Auto. reiniging Activeren
Stofwisdata
Gewist
137
Handige functies
Als u EOS Utility (meegeleverde software) gebruikt om uw
copyrightgegevens in te stellen, wordt de copyrightinfo toegevoegd aan
de Exif-gegevens van de opname. U kunt de copyrightinfo op de
camera alleen bekijken of verwijderen. Wanneer geen copyrightinfo is
ingesteld, wordt het grijs weergegeven op het scherm en is het
onbruikbaar.
Wanneer het scherm [Wis
instellingen] wordt weergegeven,
drukt u op de knop <B> om de
copyrightinfo weer te geven.
Druk op de knop <M> om terug
te gaan naar het scherm [Wis
instellingen].
Als u de copyrightinfo wilt
verwijderen, selecteert u [Verwijder
copyrightinfo] in het scherm [Wis
instellingen].
Camera-instellingen Instellingen voor film
Uitschakelen 30 sec.
Filmopnameformaat
1280x720
Pieptoon Aan AF-modus Live mode
Ontspan sluiter
zonder kaart
Activeren
Geluidsopname Aan
Rasterweergave Uit
Kijktijd 2 sec. Meettimer 16 sec.
spring m/6
10 beelden Afstandsbediening Deactiveren
Beeld omkeren AanzD
LCD helderheid
3 Over copyrightinfoN
Persoonlijke voorkeuze-instellingen, datums/tijden, de interfacetaal, het
videosysteem en My Menu-items worden niet gewijzigd.
Handige functies
138
Hiermee kunt u voorkomen dat de sensor voor het uitschakelen van het
scherm automatisch de weergave met opname-instellingen uitschakelt
wanneer u met uw oog in de buurt van het zoekeroculair komt.
Selecteer [LCD auto uit].
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[LCD auto uit] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer [Deactiveren] en
druk vervolgens op <0>.
U kunt de achtergrondkleur wijzigen van het scherm met opname-
instellingen.
Selecteer [Schermkleur].
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Schermkleur] en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer de gewenste kleur en druk
vervolgens op <0>.
Als u het menu verlaat, wordt het
scherm met opname-instellingen in
de geselecteerde kleur weergegeven.
3
Voorkomen dat het LCD-scherm automatisch wordt uitgeschakeld
3
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
139
De instellingen voor de ingebouwde flitser en de externe Speedlite
kunnen via het menu worden ingesteld. De opties in het menu
[*** externe flitser] voor externe Speedlites zijn alleen van toepassing
op een op de camera bevestigde Speedlite uit de EX-serie die
compatibel is met de betreffende functies.
De instellingsprocedure is hetzelfde als voor het instellen van een
menufunctie van de camera.
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [1] de
optie [Flitsbesturing] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor flitsbesturing wordt
weergegeven.
Stel deze optie normaliter in op [
Inschake
].
Als [Uitschak] is ingesteld, flitst zowel
de ingebouwde flitser als de externe
Speedlite niet.
Dit is nuttig wanneer u
alleen het AF-hulplicht wilt gebruiken.
Via de menu's [Func.inst. interne flitser] en [Func.inst. externe
flitser] kunt u de functies instellen die u in de lijst op de volgende
pagina vindt. De functies die onder [Func.inst. externe flitser] worden
weergegeven, zijn afhankelijk van het model van uw Speedlite.
Selecteer [Func.inst. interne flitser]
of [Func.inst. externe flitser].
X De functies van de flitser worden
weergegeven. De instellingen grijs
worden weergegeven, kunnen niet
worden ingesteld of geselecteerd.
3
De flitser instellenN
[Flitsen]
[Func.inst. interne flitser] en [Func.inst. externe flitser]
3 De flitser instellenN
140
[Func.inst. interne flitser] en [Func.inst. externe flitser] Instelbare functies
* Raadpleeg voor meer informatie over de [
FEB
] (reeksopnamen met flitsbelichting),
[
In-/uitzoomen
] en [
Draadloze inst.
] de instructiehandleiding van de Speedlite.
Flits mode
Met een externe Speedlite kunt u de flitsmodus selecteren die
geschikt is voor het maken van opnamen met de flitser.
[E-TTL II] is de standaardmodus voor
het maken van opnamen met de
automatische flitser met Speedlites
uit de EX-serie.
Met [
Manual flash
] kunt u het
flitsvermogen zelf instellen. Deze instelling
is voor geavanceerde gebruikers.
Raadpleeg voor meer informatie over
andere flitsmodi de
instructiehandleiding van de Speedlite.
Sluiter sync.
Stel deze optie normaliter in op [1e gordijn] zodat er direct na de
belichting wordt geflitst.
Als [
2e gordijn
] wordt ingesteld, wordt er direct voor het einde van de
belichting geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een trage
synchronisatiesnelheid, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij aan
de koplampen van een auto bij nacht. Met de 2e-gordijnsynchronisatie
wordt er twee keer geflitst. Eén keer wanneer u de ontspanknop
helemaal indrukt en opnieuw vlak voor het einde van de belichting.
Als er een externe Speedlite is bevestigd, kunt u ook [
Hi-speed
] instellen.
Raadpleeg de instructiehandleiding bij de Speedlite voor meer informatie.
Functie
[Func.inst.
interne flitser]
[Func.inst.
externe flitser]
Pagina
Flitsmodus
Ingesteld op
E-TTL II
k 140
Sluiter sync. k 140
FEB* k
Flitsbelicht.compensatie k 85
E-TTL II k 141
Zoom* k
Draadloze instelling* k
141
3 De flitser instellenN
Flitsbelicht.compensatie
Zie 'y Flitsbelichtingscompensatie' op pagina 85.
E-TTL II
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze optie in op [Evaluatief].
Als [Gemiddeld] is ingesteld, wordt het gemiddelde van de gehele
gemeten scène berekend voor de flitsbelichting, net als met een
externe functie voor flitslichtmeting. Flitsbelichtingscompensatie kan
afhankelijk van de scène noodzakelijk zijn en is bedoeld voor
geavanceerde gebruikers.
Wis Speedlite inst.
Druk op het scherm [Func.inst. externe flitser] op de knop <B>
om het scherm weer te geven zodat u de instellingen voor de flitser
kunt wissen. Wanneer u [OK] selecteert, worden de instellingen voor
de interne en externe Speedlite gewist.
1
Geef de persoonlijke voorkeuze
weer.
Selecteer [C.Fn-inst. externe flitser]
en druk op <0>.
2
Stel de persoonlijke voorkeuze in.
Druk op de toets <U> en druk op
<0>.
Als u alle persoonlijke voorkeuze-
instellingen wilt wissen, selecteert u
bij stap 1 [Wis C.Fn's externe
flitser].
De persoonlijke voorkeuzen voor de externe Speedlite instellen
142
Als u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, verwijdert de
zelfreinigende sensor automatisch het stof van de voorzijde van de
sensor. Normaal gesproken is de reinigingseenheid actief zonder dat u
daar iets van merkt. U kunt de sensorreiniging echter op ieder gewenst
moment activeren of uitschakelen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [6] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Reinig nuf].
Selecteer [Reinig nuf] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <0>.
X Op het scherm wordt aangegeven dat
de sensor wordt gereinigd. Er klinkt
een sluitergeluid, maar er wordt geen
foto gemaakt.
Selecteer [Auto. reinigingf] in stap 2 en selecteer vervolgens
[Uitschak.].
X De sensor wordt niet gereinigd als u de aan-uitschakelaar op <1>
of <2> zet.
f Automatische sensorreiniging
De sensor nu reinigen
Automatisch reinigen van de sensor uitschakelen
Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging
met de onderkant op een tafel of een ander plat oppervlak.
Wanneer u de sensorreiniging een aantal keren herhaalt, wordt het
resultaat niet echt verbeterd. Direct na het reinigen van de sensor is de
optie [Reinig nu
f] tijdelijk niet beschikbaar.
143
De zelfreinigende sensor zal er gewoonlijk voor zorgen dat er nauwelijks
stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar stof achterblijft, kunt
u stofwisdata aan de opname toevoegen om naderhand stofvlekken te
verwijderen. Digital Photo Professional (meegeleverde software) gebruikt
de stofwisdata om stofvlekken automatisch te verwijderen.
Neem een effen wit object (bijvoorbeeld een vel papier).
Stel de brandpuntsafstand van het objectief in op 50 mm of meer.
Stel de modusschakelaar op het objectief in op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (
). Als het objectief geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van het objectief
en draait u de focusring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer [Stofwisdata] op het
tabblad [2] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
De sensor voert een automatische
zelfreiniging uit en vervolgens wordt
een berichtscherm weergegeven. Er
klinkt een sluitergeluid, maar er wordt
geen foto gemaakt.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
Stofwisdata verkrijgen
3 Stofwisdata toevoegenN
144
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van
20-30 cm met een effen wit object zonder
patroon en maak een opname.
X
De foto wordt in de modus
AE-diafragmaprioriteit gemaakt
met een diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
X
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de
camera de stofwisdata. Zodra de
stofwisdata zijn verkregen, wordt er een
bericht weergegeven.
Nadat u [
OK
] hebt geselecteerd, wordt
het menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt een waarschuwing weergegeven.
Volg de stappen bij 'Voorbereiding' op de
voorgaande pagina en selecteer
vervolgens [
OK
]. Neem de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige JPEG-
en RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname gaat maken, kunt
u het beste eerste de stofwisdata bijwerken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de instructiehandleiding (PDF) op de cd-rom voor informatie over
het automatisch verwijderen van stofvlekken met de meegeleverde software.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd,
is zo gering dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de
bestandsgrootte van de opname.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een nieuw vel wit
papier. Als het papier een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien
en zodoende de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de software
nadelig beïnvloeden.
145
Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt u
handmatig verwijderen met een blaasbuisje (zonder borstel) of een
vergelijkbaar hulpmiddel.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u
aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service
Center te laten uitvoeren.
Haal het objectief van de camera voordat u de sensor gaat reinigen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [6] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer [Reinig handmatig]
en druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [
OK
] en druk vervolgens op <
0
>.
X De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
4
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als stroomvoorziening wordt de AC-adapterset ACK-E5 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen.
Als u de batterij gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen.
Handmatige sensorreiniging is niet mogelijk als er een batterijgreep
met AA/LR6-batterijen is bevestigd.
3 Handmatige sensorreinigingN
146
Tijdens het reinigen van de sensor moet u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Als de stroomvoorziening
wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de
sluitergordijnen en de beeldsensor beschadigd raken.
• De aan-uitschakelaar op <2> zetten.
• Het klepje van het batterijcompartiment openmaken.
• Het klepje van de kaartsleuf openmaken.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor
voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de
camera. Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en
kunnen de sluitergordijnen of de reflexspiegel worden beschadigd.
Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken.
De druk kan de sensor beschadigen en de spray kan op de sensor
achterblijven.
147
8
Opnamen weergeven
In dit hoofdstuk worden de functies voor het bekijken
van foto's en video's uitgelegd, waarbij dit onderwerp
uitgebreider aan bod komt dan in hoofdstuk 2
'Basisfuncties voor het maken en weergeven van
opnamen', waarin de weergaveprocedure werd
besproken. Hier leert u hoe u foto's en films op de
camera kunt weergeven en wissen en op de tv kunt
bekijken.
Opnamen die zijn gemaakt met een andere camera:
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of waarvan de
bestandsnaam is gewijzigd, worden mogelijk niet correct op de
camera weergeven.
148
Zoek snel naar opnamen met de indexweergave waarbij vier of negen
opnamen op één scherm worden weergegeven.
1
Geef de opname weer.
Als u op de knop <x> drukt, wordt
de opname weergegeven die het
laatst is gemaakt.
2
Schakel de indexweergave in.
Druk op de knop <I>.
X Er verschijnt een index van 4
opnamen. De momenteel
geselecteerde opname wordt
gemarkeerd met een blauwe rand.
Druk nogmaals op de knop <I>
als u wilt overschakelen naar een
index met 9 opnamen.
3
Selecteer de opname.
Druk op de toets <S> om het blauwe
kader te verplaatsen om zo de
opname te selecteren.
Draai aan het instelwiel <6>
om het volgende scherm met
geïndexeerde opnamen te bekijken.
Druk op de knop <
u
> om de
geselecteerde opname in de normale
weergave te bekijken.
(9 opnamen
4 opnamen
1 opname)
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)
ÎÎ
149
x Snel opnamen zoeken
Bij de weergave van afzonderlijke opnamen kunt u aan het instelwiel
<6> draaien om snel door de opnamen te bladeren.
1
Selecteer de sprongmethode.
Kies in het menu [
4
spring m/
6
] de
gewenste sprongmethode uit [
1 beeld/
10 beelden/100 bldn/Datum/Movie/
Foto's
] en druk op <
0
>.
2
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opname weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het instelwiel <6>.
X De opnamesprong wordt voortgezet
op basis van de geselecteerde
sprongmethode.
X Rechtsonder in het scherm worden
de sprongmethode en de huidige
opnamelocatie weergegeven.
Druk op de toets <W> om de
sprongmethode te wijzigen.
I Door de opnamen navigeren (opnamesprong)
Opnamelocatie
Sprongmethode
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum. Draai
tijdens de opnameweergave aan het instelwiel <6> om de
opnamedatum weer te geven.
Als de kaart zowel films als foto's bevat, selecteert u [Movie] of [Foto's]
om respectievelijk alleen films of alleen foto's weer te geven.
150
Opnamen kunnen op het LCD-scherm 1,5 tot 10 maal worden uitvergroot.
1
Vergroot de opname.
Druk tijdens de opnameweergave
op de knop <u>.
X De opname wordt vergroot.
Houd de knop <u> ingedrukt om de
opname verder te vergroten. De
opname wordt steeds verder vergroot
tot de maximale vergroting is bereikt.
Druk op de knop <I> om de
vergroting te reduceren. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de
vergroting steeds verder verkleind
totdat het normale formaat van de
opname is bereikt.
2
Schuif door de opname.
Gebruik de toets <S> om door de
vergrote weergave te schuiven.
Als u de vergrote weergave wilt
beëindigen, drukt u op de knop
<x>. U keert dan terug naar de
weergave van een afzonderlijke
opname.
u/y Vergrote weergave
Positie van vergroot gebied
Draai aan het instelwiel <6> om een andere opname met dezelfde
vergroting weer te geven.
U kunt het beeld dat direct na het nemen van een foto wordt
weergegeven, niet vergroten.
Een film kan niet worden vergroot.
151
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Roteren].
Selecteer [Roteren] op het tabblad
[3] en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer de opname.
Druk op de toets <
U
> om de
opname te selecteren die u wilt draaien.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave.
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt
de opname als volgt naar rechts
gedraaid: 90°
270°
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
b De opname draaien
Als u voorafgaand aan het maken van verticale opnamen de optie
[5 Beeld omkeren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 134), hoeft u
de opnamen niet meer op bovenstaande wijze te draaien.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u het menu [5 Beeld omkeren] in op
[AanzD].
Een film kan niet worden gedraaid.
152
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om de
opname weer te geven.
2
Selecteer een film.
Druk op de toets <
U
> om de opname
te selecteren.
Tijdens de weergave van één
opname geeft het pictogram
<1s>, dat linksboven wordt
weergegeven, aan dat het een film is.
Tijdens de indexweergave geeft de
perforatie links van de opname aan
dat het een film is. Films kunnen
niet in de indexweergave worden
weergegeven. Druk op de knop
<u> om over te schakelen op de
weergave van één opname.
3
Druk op <0>.
Druk in de weergave van één
opname op <0>.
X Onderaan verschijnt het paneel voor
het weergeven van films.
4
Geef de film weer.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <0>.
X De film wordt afgespeeld.
U kunt de filmweergave pauzeren
door te drukken op <0>.
Tijdens de filmweergave kunt u het
geluidsvolume aanpassen door te
draaien aan het instelwiel <6>.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de
weergaveprocedure.
k Films afspelen
Luidspreker
153
k Films afspelen
Functie Beschrijving van weergave
2 Afsluiten
Hiermee keert u terug naar de weergave van één opname.
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen
weergeven en pauzeren.
8 Vertraagd
Pas de vertragingssnelheid aan door op de toets <U>
te drukken. De vertragingssnelheid wordt rechtsboven
weergegeven.
5 Eerste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
3 Vorig beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt één vorig beeld
weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de film
teruggespoeld.
6 Volgend beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de film beeld voor
beeld weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt
de film vooruit gespoeld.
4 Laatste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd
9 Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker
(pag. 17) aanpassen door aan het instelwiel <6> te
draaien.
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen
LP-E5-batterij is als volgt: bij 23 °C: circa 2 uur en 30 minuten.
Druk tijdens de weergave van één opname op de knop <B> om de
weergave met opname-informatie te wijzigen (pag. 161).
Als u een foto hebt genomen toen u de film opnam, wordt de foto
gedurende ongeveer 1 seconde weergegeven tijdens de filmweergave.
Als u de camera aansluit op een tv (pag. 156-157) om een film weer te
geven, moet u het geluidsvolume via de tv aanpassen. (Het
geluidsvolume kan niet worden aangepast door te draaien aan het
instelwiel <6>.)
Gebruik ZoomBrowser EX/ImageBrowser (meegeleverde software) om
een film te bewerken.
154
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische
diavoorstelling.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer [Diavoorstelling] op het
tabblad [4] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt
afspelen.
Druk op de toets <V> om het
bovenste menu-item te selecteren en
druk vervolgens op <0>. Druk op de
toets <V> om een van de volgende
opties te selecteren: [jAlle bldn/
zFoto's/kMovie/iDatum].
Druk vervolgens op <0>.
Als u [iDatum] hebt geselecteerd,
drukt u op de knop <B> wanneer
<zH> helder wordt
weergegeven.
Het scherm [Selecteer datum] wordt
weergegeven. Druk op de toets
<V> om de datum te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te geven opnamen
Functie Beschrijving van weergave
jAlle bldn Alle foto's en films op de geheugenkaart worden weergegeven.
iDatum
De foto's en films die zijn vastgelegd op de geselecteerde
opnamedatum, worden weergegeven.
kMovie Alleen de films op de geheugenkaart worden weergegeven.
zFoto's Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven.
155
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
3
Stel de weergavetijd in en herhaal
de optie.
Druk op de toets <
V
> om [
Stel in
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Stel de [Speeltijd] en opties voor
[Herhalen] in voor foto's en druk
vervolgens op de knop <M>.
4
Start de diavoorstelling.
Druk op de toets <
V
> om [
Start
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X
Nadat de tekst [
Laden van beeld...
] is
weergegeven, begint de diavoorstelling.
Druk op <0> om de diavoorstelling
te pauzeren ([G] verschijnt in
linkerbovenhoek). Druk nogmaals op
<0> om het afspelen te hervatten.
5
Stop de diavoorstelling.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten
en wilt terugkeren naar het
instellingenscherm, drukt u op de
knop <M>.
[Speeltijd][Herhalen]
U kunt het weergaveformaat van foto's wijzigen door tijdens de
automatische weergave op de knop <B> drukken.
Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door aan
<6> te draaien.
Tijdens de onderbreking kunt u op de toets <
U> drukken om een
andere opname weer te geven.
Tijdens de diavoorstelling werkt de automatische uitschakeling van de camera niet.
De weergavetijd kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 156-157 als u de diavoorstelling op een tv wilt bekijken.
156
U kunt de foto's en films ook weergeven op een tv. Voordat u de kabel tussen
de camera en de tv aansluit of verwijdert, schakelt u de camera en de tv uit.
* Pas het geluidsvolume van de film aan op de tv.
* Op bepaalde televisies worden de weergegeven opnamen mogelijk afgesneden.
1
Sluit de meegeleverde AV-kabel
aan op de camera.
Sluit de AV-kabel aan op de
<q/C>-aansluiting
van de camera.
Sluit de stekker met het <Canon>-
logo naar de achterzijde van de
camera gericht aan op de <q/
C>-aansluiting.
2
Sluit de AV-kabel aan op de tv.
Sluit de AV-kabel aan op de video IN-
aansluiting en de audio IN-aansluiting
van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten aansluiting.
4
Zet de aan-uitschakelaar van
de camera op <1>.
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven op
het tv-scherm. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
Zie pagina 152 als u films wilt weergeven.
Opnamen op de tv bekijken
Opnamen bekijken op een tv zonder HD (High-Definition)
(Zwart)
(Geel)
Als het videosysteem niet overeenkomt met de tv, worden de opnamen
niet correct weergeven. Stel het juiste videosysteem in bij [6
Videosysteem].
Gebruik alleen de meegeleverde AV-kabel. Als u een andere kabel
gebruikt, worden de opnamen mogelijk niet weergegeven.
157
Opnamen op de tv bekijken
Hiervoor hebt u de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig.
1
Sluit de HDMI-kabel aan op de camera.
Sluit de HDMI-kabel aan op de
<
D
>-aansluiting van de camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van de
camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven op
het tv-scherm. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale
resolutie van de tv.
Zie pagina 152 als u films wilt weergeven.
Opnamen bekijken op een HD-tv (High-Definition)
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Doet u dit toch, dan kan er een storing worden veroorzaakt.
Op sommige tv's kunnen de vastgelegde opnamen mogelijk niet worden
weergeven. Gebruik in dat geval de meegeleverde AV-kabel om de
camera op de tv aan te sluiten.
De <q/C>-aansluiting en de <D>-aansluiting
van de camera kunnen niet tegelijk worden gebruikt.
158
Door opnamen te beveiligen voorkomt u dat deze per ongeluk worden verwijderd.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer [
Beveilig beelden
] op het
tabblad [
3
] en druk vervolgens op <
0
>.
X
Het scherm met beveiligingsinstellingen
wordt weergegeven.
2
Selecteer de opname en beveilig deze.
Druk op de toets <U> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X Als een opname is beveiligd, wordt
het pictogram <K> weergegeven op
het scherm.
Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt
maken, druk dan nogmaals op de
knop <0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 2.
Als u de functie voor het beveiligen
van opnamen wilt afsluiten, drukt u op
de knop <M>. U keert terug naar
het menu.
K
Opnamen beveiligen
Wisbeveiligingspictogram
Als u de kaart formatteert (pag. 40), worden ook de beveiligde
opnamen verwijderd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 160), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
159
U kunt opnamen één voor één selecteren en wissen, of in een batch.
Beveiligde opnamen (pag. 158) worden niet gewist.
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze
niet meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te
voorkomen dat ze per ongeluk worden gewist. Als u een
1+73
-afbeelding verwijdert, verwijdert u zowel de RAW- als
de JPEG-afbeelding.
1
Geef de opname weer die u wilt wissen.
2
Druk op de knop <L>.
X Het wismenu verschijnt onder in het
scherm.
3
Wis de opname.
Selecteer [Wissen] en druk
vervolgens op <0>. De
weergegeven opname wordt gewist.
Door de te wissen opnamen te selecteren, kunt u meerdere opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer [Wis beelden] op het
tabblad [3] en druk vervolgens op
<0>.
L Opnamen wissen
Een afzonderlijke opname wissen
3
Opnamen selecteren <
X
> die in een batch moeten worden gewist
L Opnamen wissen
160
2
Selecteer [Selecteer en wis beelden].
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
]
en druk vervolgens op <
0
>.
X Er wordt een opname weergegeven.
Druk op de knop <I> voor een
weergave van drie opnamen. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de
knop <u>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
wissen.
Selecteer de opnamen die u wilt
wissen en druk vervolgens op de
toets <V>.
X Het pictogram <X> verschijnt in de
linkerbovenhoek.
Herhaal stap 3 om nog meer
opnamen te wissen.
4
Wis de opnamen.
Druk op de knop <L>.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De geselecteerde opnames worden
gewist.
U kunt ook alle opnamen op de kaart wissen. Als het menu [3 Wis
beelden] is ingesteld op [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen
op de kaart gewist.
3 Alle opnamen op de kaart wissen
Als u ook beveiligde opnamen wilt wissen, dient u de kaart te formatteren (pag. 40).
161
Wanneer u tijdens de weergave van één opname op de knop <B >
drukt, kunt u de weergave met opname-informatie wijzigen. De meest
gedetailleerde opname-informatie vindt u hieronder.
Overbelichtingswaarschuwing
Wanneer de opname-informatie wordt weergegeven, gaan
overbelichte gedeelten van de opname knipperen. Voor meer detail
in de overbelichte gedeelten stelt u de belichtingscompensatie in op
een negatieve waarde en maakt u de foto opnieuw.
B Weergave met opname-informatie
Waarde
flitsbelichtingscompensatie
Lichtmeetmethode
Opnamemodus/
Film
ISO snelheid
Witbalans
Opnamedatum en -
tijd
Originele opname
(verificatie)gegevens opgeslagen
Witbalanscorrectie
Histogram
(Helderheid/RGB)
Kleurruimte
Picture Style en
instellingen
Bestandsgrootte
Opnamekwaliteit/
filmopnameformaat
Nummer van de opname/
Totaal aantal opgeslagen
opnamen
Mapnummer -
bestandsnummer
Diafragma
Sluitertijd/
opnametijd
Beveiligen
Waarde belichtingscompensatie
* Bij 1+73-opnamen wordt de bestandsgrootte van 73 weergegeven.
* Bij films worden het filmpictogram <k>, het bestandstype [MOV] en het
filmopnameformaat ([1920], [1280], [640]) weergegeven. De ISO-snelheid
en bepaalde andere opname-informatie worden niet weergegeven.
Lichte tonen prioriteit
B Weergave met opname-informatie
162
Het histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau
en de algehele helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor controle
van de kleurverzadiging en de kleurgradatie. De histogramweergave
kan worden gewisseld via het menu [
4
Histogram
].
Weergave van de [Helderheid]
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling
van het helderheidsniveau van de opname. De
horizontale as geeft het helderheidsniveau aan
(donkerder aan de linkerkant en lichter aan de
rechterkant) en de verticale as geeft aan
hoeveel pixels er voor ieder helderheidsniveau
bestaan. Hoe meer pixels aan de linkerkant,
des te donkerder de afbeelding. Hoe meer
pixels aan de rechterkant, des te lichter de
afbeelding. Als er te veel pixels aan de
linkerkant zijn, zult u in de donkere gedeelten
weinig details kunnen onderscheiden. Als er te
veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag. De
tussengelegen gradaties worden gereproduceerd. Aan de hand van
de opname en het helderheidshistogram van de opname kunt u het
belichtingspatroon en de toonweergave van het geheel controleren.
Weergave van [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van
elke primaire kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw).
De horizontale as geeft het helderheidsniveau van de kleur aan
(donkerder aan de linkerkant en lichter aan de rechterkant) en de
verticale as geeft aan uit hoeveel pixels het helderheidsniveau
van elke kleur bestaat. Hoe meer pixels aan de linkerkant, des te
donkerder en minder helder de kleur is. Hoe meer pixels aan de
rechterkant, des te lichter en helderder de kleur. Als er te veel pixels
aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve
kleuren. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren
oververzadigd en gaan details verloren. Aan de hand van het
RGB-histogram van een opname kunt u de kleurverzadiging, de
kleurgradatie en het witbalanseffect controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
163
9
Opnamen afdrukken en
overbrengen naar een computer
Afdrukken (pag. 164)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer
en de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor
rechtstreeks afdrukken.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 173)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan afdrukken volgens uw afdrukinstructies,
zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren,
enzovoort. U kunt meerdere opnamen in één batch
afdrukken of de afdruktaak doorgeven aan een foto-
ontwikkelaar.
Opnamen overbrengen naar een computer (pag. 177)
Als u uw camera aansluit op een computer, kunt u met de
camera opnamen van de kaart in de camera overbrengen.
164
De procedure voor rechtstreeks afdrukken wordt helemaal
uitgevoerd via het LCD-scherm van de camera.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
bij de printer voor meer informatie.
3
Sluit de camera op de printer aan.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Als u de kabel in de aansluiting
<q/C> van de camera
steekt, moet het pictogram <D> van
de stekker naar de voorzijde van de
camera wijzen.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor
aansluitinstructies.
4
Schakel de printer in.
5
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
X Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Het afdrukken voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
165
Het afdrukken voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven
en het pictogram <w> dat in de
linkerbovenhoek van het scherm
verschijnt, geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
X Het lampje van de knop <l>
licht blauw op.
w
PictBridge
U kunt films niet afdrukken.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel.
Als u in stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de
printer. Ga als volgt te werk om te achterhalen wat er aan de hand is:
1. Druk op de knop <x> om de opname weer te geven.
2. Druk op <0>.
3. Selecteer [Print] in het scherm met afdrukinstellingen.
Het foutbericht wordt op het LCD-scherm weergegeven (pag. 172).
Als u de batterij als voeding voor de camera gebruikt, moet deze volledig
opgeladen zijn. Met een volledig opgeladen LP-E5-batterij kan maximaal
4 uur worden afgedrukt.
Schakel de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert. Pak bij
het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Voor rechtstreeks afdrukken wordt aanbevolen om de AC-adapterset ACK-
E5 (afzonderlijk verkrijgbaar) te gebruiken om de camera aan te sluiten.
166
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die u wilt afdrukken.
Controleer of linksboven in het
LCD-scherm het pictogram <w>
wordt weergegeven.
Druk op de toets <
U
> om de opname
te selecteren die u wilt afdrukken.
2
Druk op <
0
>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Papier inst.].
Selecteer [Papier inst.] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
wAfdrukken
Pictogram aangesloten printer
Scherm met afdrukinstellingen
* Afhankelijk van de printer zijn bepaalde instellingen, bijvoorbeeld het
afdrukken van de datum en het bestandsnummer en bijsnijden, mogelijk
niet beschikbaar.
Stel hier de afdrukeffecten in (pag. 168).
Hier schakelt u het afdrukken van datum
of bestandsnummer in of uit.
Hier stelt u het aantal af te drukken exemplaren in.
Hier stelt u in waar de opname moet worden
afgesneden (pag. 171).
Hier stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in.
Hiermee gaat u terug naar stap 1.
Hiermee start u het afdrukken.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld,
worden weergegeven.
167
wAfdrukken
Selecteer het formaat van het papier
dat in de printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met papiersoorten wordt
weergegeven.
Selecteer het type papier dat in de
printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
Als u een printer en papier van Canon
gebruikt, raadpleegt u de
instructiehandleiding bij de printer voor
geschikte papiersoorten.
X Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
verschijnt weer.
* Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, objectiefnaam, opnamemodus, sluitertijd, het
diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-snelheid, witbalans, enz. afgedrukt.
QHet papierformaat instellen
YDe papiersoort instellen
UDe pagina-indeling instellen
Randen Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de opname.
Randloos
De afdruk heeft geen witte randen. Als uw printer niet kan afdrukken
zonder randen, wordt de opname met randen afgedrukt.
Randenc
De opname-informatie* wordt bij afdrukken van het formaat
9x13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plusc
35-plusp
Op papier van A4- of Letter-formaat worden 20 of 35
miniatuurafbeeldingen van de opnamen afgedrukt via DPOF (pag. 173).
• Bij [20-plusc] wordt de opname-informatie* afgedrukt.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het type printer of de
instellingen van de printer.
wAfdrukken
168
4
Stel de afdrukeffecten in.
Stel deze naar wens in. Ga naar stap 5
als u geen afdrukeffecten wilt instellen.
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de optie in de rechterbovenhoek
en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <0>.
Als het pictogram <
e
> naast <
z
>
wordt weergegeven, kunt u het
afdrukeffect aanpassen (pag. 170).
*
Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in het beeld dat linksboven wordt
weergegeven. Het beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien dan het
weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering. Dit geldt
ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 170.
Functie Beschrijving
EAan
De opname wordt afgedrukt in overeenstemming met de
standaardkleuren van de printer. De Exif-gegevens van de
opname worden gebruikt voor het maken van automatische
correcties.
EUit Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd.
EVivid
De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging voor
levendige blauwe en groene tinten.
ENR
De beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
0 Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0 Koele toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele,
blauwachtige zwarttinten.
0 Warme
toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige
zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren
en het oorspronkelijke contrast. Er worden geen
automatische kleuraanpassingen gemaakt.
zNatuurl. M
De afdrukkenmerken zijn hetzelfde als voor de instelling
'Natuurlijk'. Met deze instelling zijn fijnere aanpassingen voor
het afdrukken mogelijk dan met 'Natuurlijk'.
EStandaard
De afdrukken kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding bij de printer voor meer informatie.
169
wAfdrukken
5
Stel het afdrukken van de datum
en het bestandsnummer in.
Stel deze naar wens in.
Selecteer <
I
> en druk vervolgens op <
0
>.
Kies de gewenste instelling en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Stel deze naar wens in.
Selecteer [
R] en druk vervolgens op
<0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <0>.
7
Begin met afdrukken.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
X Het blauwe lampje van de knop
<l> knippert en het afdrukken
wordt gestart.
Met de functie Eenvoudig afdrukken kunt u een andere opname
afdrukken met dezelfde instellingen. Selecteer de opname en druk op de
blauw opgelichte knop <
l>. Bij Eenvoudig afdrukken is het aantal
exemplaren altijd 1. (U kunt het aantal kopieën niet instellen.) Ook
worden bijsnijdbewerkingen (pag. 171) niet toegepast.
Bij de instelling [Standaard] voor afdrukeffecten en andere opties
worden de standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze zijn
ingesteld door de fabrikant. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de
printer voor de [Standaard]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als kantelcorrectie (pag. 171) op de opname is toegepast, duurt het
langer voordat de opname wordt afgedrukt.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <
0
> terwijl [
Stop
] wordt
weergegeven. Vervolgens selecteert u [
OK
].
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 136) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld.
wAfdrukken
170
Selecteer het afdrukeffect als is
beschreven bij stap 4 op pagina 168. Druk
op de knop <
B
> als naast <
z
> het
pictogram <
e
> wordt weergegeven.
Vervolgens kunt u het afdrukeffect
aanpassen. De selectie die u bij stap 4
hebt gemaakt, bepaalt wat u kunt
aanpassen en wat er wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanp.
Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen en de helderheid
en het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor aanpassing van de
levels wordt weergegeven, drukt u op de knop
<
B
> om de positie van <
h
> te wijzigen. Druk
op de toets <
U
> om de niveaus voor schaduw
(0 - 127) en lichte plekken (128 - 255) naar wens aan te passen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht. Door tegenlicht kan het gezicht van de
gefotografeerde persoon er donker uitzien. Als [Aan] is ingesteld,
wordt het gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen co.
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als
[
Aan
] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd.
e Afdrukeffecten aanpassen
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet
weergegeven op het scherm.
Selecteer [
Detail inst.
] om het [
Contrast
], de [
Verzadiging
], de [
Kleurtoon
]
en de [
Kleurbalans
] aan te passen. Als u [
Kleurbalans
] wilt aanpassen,
gebruikt u de toetsen <
S
>. B staat voor blauw, A is amber, M is magenta en G is
groen. De kleur in de desbetreffende richting wordt gecorrigeerd.
Als u [Wis alle] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle
afdrukeffecten hersteld.
171
wAfdrukken
U kunt de opname bijsnijden en alleen het
bijgesneden gedeelte afdrukken, net alsof
de compositie opnieuw is bepaald.
Snijd
de opname bij vlak voordat u deze
afdrukt.
Als u bijsnijdt en vervolgens de
afdrukinstellingen instelt, is het mogelijk
dat u opnieuw moet bijsnijden.
1
Selecteer [Afstellen] op het scherm met afdrukinstellingen.
2 Stel de grootte, positie en beeldverhouding in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt
afgedrukt. De beeldverhouding van het bijsnijdkader kunt u wijzigen
met [
Papier inst.
].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Met de knop <u> of <I> wijzigt u de grootte van het
bijsnijdkader. De vergroting van de opname neemt toe naarmate
het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Druk op de toets <
S
> als u het kader horizontaal of verticaal over de
opname wilt bewegen. Verplaats het bijsnijdkader totdat het gewenste
gebied binnen het kader wordt weergegeven.
Het kader draaien
Telkens wanneer u op de knop <
B
> drukt, wisselt het bijsnijdkader
van verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt u
van een horizontale opname een verticale afdruk maken.
Opnamekanteling corrigeren
Als u aan het instelwiel <
6
> draait, kunt u de kantelhoek
±
10 graden
aanpassen in stappen van 0,5 graden. Wanneer u de opnamekanteling
aanpast, wordt het pictogram <
O
> op het scherm blauw.
3 Druk op <0> om de optie voor bijsnijden af te sluiten.
X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname in de linkerbovenhoek van het
scherm met afdrukinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
Kanteling corrigeren
wAfdrukken
172
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader verkleint.
Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de
camera. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk niet correct
weergegeven.
Printerfouten
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost
(geen inkt, geen papier, enz.) en [
Doorgaan
] hebt geselecteerd, bedient u
de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten. Raadpleeg de
instructiehandleiding bij de printer voor meer informatie.
Foutberichten
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, verschijnt er een
foutbericht op het LCD-scherm van de camera. Druk op <
0> om het
afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het
afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer
voor informatie over het oplossen van een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardwarefout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet worden afgedrukt via PictBridge.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
173
U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het
bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen
worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden
afgedrukt. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden
ingesteld.)
1
Selecteer [Print opties].
X Selecteer [Print opties] op het
tabblad [3] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <0>.
3
Stel de optie naar wens in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en
[File No.] in.
Selecteer de optie en druk vervolgens
op <0>. Selecteer de instelling en
druk vervolgens op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De afdrukopties instellen
[Afdruktype][Datum][File No.]
W Digital Print Order Format (DPOF)
174
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <7>.
X Het scherm met afdrukopties wordt
weer weergegeven.
Vervolgens kiest u voor het afdrukken
uit een van de opties [Sel.Beeld] of
[Alle bldn].
Afdruktype
K
Standaard
Er wordt één afbeelding afgedrukt per vel.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen
afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als indexafdrukken
gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [
Aan
] wordt het bestandsnummer van de opname afgedrukt.
Uit
Zelfs als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], worden de datum
en het bestandsnummer mogelijk niet afgedrukt. Dit is afhankelijk van
het afdruktype en het printermodel.
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, moet u de kaart gebruiken
waarvoor de afdrukopties zijn ingesteld. Het werkt niet als u opnamen
van de kaart haalt en deze probeert af te drukken.
Mogelijk kunnen sommige met DPOF compatibele printers en
photofinishers de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven.
Raadpleeg in dat geval de instructiehandleiding van uw printer. Of neem
contact op met uw foto-ontwikkelaar en informeer naar de compatibiliteit
wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer geen afdruktaak op te geven wanneer een kaart in de camera is
geplaatst waarvoor de afdrukopties op een andere camera zijn ingesteld.
Mogelijk kunt dan niet afdrukken of wordt de opdracht overschreven. Afhankelijk
van de bestandsindeling van de opnamen, kan afdrukken onmogelijk zijn.
RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd voor afdrukken.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet beide worden ingesteld op [Aan].
175
W Digital Print Order Format (DPOF)
Sel.Beeld
Selecteer een voor een opnamen en
voeg ze aan de afdruktaak toe.
Druk op de knop <
I
> voor een
weergave van drie opnamen. Als u wilt
terugkeren naar de weergave van een
enkele opname, drukt u op de knop <
u
>.
Druk na voltooiing van de afdruktaak op
de knop <M> om de afdruktaak op
de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op de toets <V> om het aantal
exemplaren in te stellen dat u van de
weergegeven opname wilt afdrukken.
[Index]
Druk op de knop <V> om het
selectievakje in te schakelen <X> en
de opname wordt opgenomen in de
indexafdruk.
Alle bldn
Als u [Markeer alles op de kaart] selecteert, wordt van alle
opnamen op de kaart één afdruk gemaakt. Als u [Verwijder alles op
de kaart] selecteert, wordt de printopdracht voor alle opnamen op
de kaart gewist.
Een afdruktaak opgeven
Aantal
Totaal aantal geselecteerde opnamen
Indexpictogram
Selectieteken
Als u 'Alle bldn' selecteert, worden RAW-opnamen en films niet aan de
afdruktaken toegevoegd
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen
afdrukken per afdruktaak. Als u een groter aantal opgeeft, worden
mogelijk niet alle opnamen afgedrukt.
176
Met een PictBridge-printer kunt u
opnamen eenvoudig met DPOF
afdrukken.
1 Het afdrukken voorbereiden.
Zie pagina 164. Volg stap 1 - 5 bij 'De camera op een printer aansluiten'.
2 Selecteer [Print opties] op het tabblad [3].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera is aangesloten
op een printer en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 166).
Stel de afdrukeffecten (pag. 168) naar wens in.
5 Selecteer [OK].
W
Rechtstreeks afdrukken met DPOF
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken.
Sommige printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [
Randen
] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt afgedrukt. Dit
hangt af van de printer.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze wordt
afgedrukt op een heldere achtergrond of op de rand.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog wilt
afdrukken, selecteert u [
Hervat
]. Het afdrukken wordt niet hervat als u het
afdrukken onderbreekt en een van de volgende situaties zich voordoet:
Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afdrukvolgorde gewijzigd of
opnamen verwijderd die waren geselecteerd om te worden afgedrukt.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd
voordat u het afdrukken hervatte.
Toen u het afdrukken pauzeerde, was de resterende capaciteit van de
kaart laag.
Zie pagina 172 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen.
177
Als u uw camera aansluit op een computer, kunt u met de camera
opnamen van de kaart in de camera overbrengen. Dit wordt een
rechtstreekse opnameoverdracht genoemd.
Voordat u de camera op een computer aansluit, dient u te
controleren of de meegeleverde software (de cd-rom EOS
DIGITAL Solution Disk) op de computer is geïnstalleerd.
Raadpleeg de cd-romgids voor meer informatie over het installeren
van de meegeleverde software.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Stel de opnamemodus in op een
willekeurige modus behalve <
k
>.
3
Sluit de camera aan op de
computer.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Als u de kabel in de aansluiting
<q/C> van de camera
steekt, moet het pictogram <D> van
de stekker naar de voorzijde van de
camera wijzen.
Sluit het andere uiteinde van de kabel
aan op de USB-poort van de computer.
d
Opnamen overbrengen naar een computer
Voorbereiding voor opnameoverdracht
d Opnamen overbrengen naar een computer
178
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Selecteer [EOS Utility] wanneer het
dialoogvenster voor
programmakeuze op de computer
wordt weergegeven.
X
Het venster [
EOS Utility
] wordt op
de computer weergegeven en het
scherm voor rechtstreeks overbrengen
op het LCD-scherm van de camera.
De opnamen die naar de computer worden verzonden, worden in de
map [My Pictures/Mijn afbeeldingen] of [Pictures/Afbeeldingen]
opgeslagen in submappen die zijn geordend op de opnamedatum.
Alle beelden
Hiermee worden alle opnamen die op de
kaart staan, overgebracht naar de computer.
Selecteer [Alle beelden] en druk
vervolgens op de knop <l>.
X Het blauwe lampje van de knop
<l> knippert en de
opnameoverdracht wordt gestart.
X Wanneer de opnameoverdracht is
voltooid, blijft het lampje branden.
Opnamen overbrengen naar een computer
Als het venster [EOS Utility] niet automatisch verschijnt, dient u EOS
Utility handmatig te starten.
Voordat u de kabel verwijdert, dient u de camera uit te schakelen.
Verwijder de kabel door de stekker vast te houden (en niet de kabel zelf).
Omdat filmbestanden groter zijn dan fotobestanden, duurt het langer om
deze te verplaatsen.
Verwijder de kabel niet tijdens de bestandsoverdracht.
U kunt geen opnamen maken als het scherm voor rechtstreekse
overdracht wordt weergegeven.
179
d Opnamen overbrengen naar een computer
Opties worden hieronder besproken, met uitzondering van [
Alle beelden
].
Om de opnameoverdracht te starten, drukt u op de knop <
l
>.
Nieuwe beelden
Opnamen die nog niet naar de computer zijn overgebracht, worden
automatisch door de camera geselecteerd en alsnog overgebracht.
Opdracht verplaatsen beeld.
Selecteer de gewenste opnamen. Deze worden vervolgens in een
batch naar de computer overgebracht. Ga voor meer informatie over
het selecteren van opnamen naar pagina 180.
Select & verplaats
U selecteert handmatig de individuele
opnamen die moeten worden
overgebracht. Druk op de knop <M>
om af te sluiten.
Wallpaper
De door u geselecteerde en overgebrachte opname wordt
weergegeven als achtergrond op de computer. Druk op de knop
<M> om af te sluiten.
Als u op de knop <0> drukt in plaats van de knop <l>, wordt een
bevestigingsvenster weergegeven. Selecteer [OK] en druk vervolgens
op de knop <
0> om de overdracht te starten.
RAW-opnamen en films kunnen niet worden overgebracht voor gebruik
als achtergrond.
d Opnamen overbrengen naar een computer
180
Op het tabblad [3] kunt u met
[Opdracht verplaatsen] selecteren
welke opnamen naar een computer
moeten worden overgebracht.
Als u op de pagina 179 [
Opdracht
verplaatsen beeld.
] selecteert, kunt u de
geselecteerde opnamen overbrengen.
Sel.Beeld
Selecteer een voor een opnamen en
voeg ze aan de afdruktaak toe. Druk op
de toets <V> om de weergegeven
opname toe te voegen aan de
overdrachtsopdracht. Het teken <X>
verschijnt in de linkerbovenhoek.
Druk na het overbrengen op de knop
<M> om de overdrachtsopdracht
op de geheugenkaart op te slaan.
Alle bldn
Als u [Markeer alles op de kaart] selecteert, worden alle opnamen
op de geheugenkaart aan de overdrachtsopdracht toegevoegd. Als
u [Verwijder alles op de kaart] selecteert, wordt de
overdrachtsopdracht voor alle opnamen op de kaart gewist.
3
Opnamen selecteren die moeten worden overgebracht
Geef geen overdrachtsopdracht op voor opnamen waarvoor al een
overdrachtsopdracht is ingesteld met een andere camera. Hierdoor zouden
alle opnamen van de overdrachtsopdracht kunnen worden overschreven.
Afhankelijk van de bestandsindeling van de opnamen, kan de
overdrachtsopdracht niet worden uitgevoerd.
Als u voor de overdrachtsopdracht een opname selecteert die is
opgeslagen in de modus 1+73, wordt deze als één opname geteld.
Tijdens de rechtstreekse opnameoverdracht worden zowel de RAW-
opnamen als de JPEG-opnamen overgebracht naar de computer.
Als u meer dan 999 opnamen in één batch wilt overbrengen, selecteert u
[Alle bldn] in het scherm voor rechtstreekse overdracht (pag. 178).
181
10
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan uw
opnamevoorkeuren. Hiervoor gebruikt u persoonlijke
voorkeuzen. Persoonlijke voorkeuzen kunnen alleen
worden ingesteld en gebruikt in creatieve modi.
C
r
e
a
t
i
e
f
g
e
b
r
u
i
k
182
1
Selecteer [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)].
Selecteer op het tabblad [7] de optie
[Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer het nummer van de
persoonlijke voorkeuze.
Druk op de toets <U> om het
nummer van de persoonlijke
voorkeuze te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Wijzig de instelling.
Druk op de toets <U> om de
instelling (het nummer) te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Herhaal de stappen 2 en 3 als u andere
persoonlijke voorkeuzen wilt instellen.
De ingestelde persoonlijke
voorkeuzen worden onder in het
scherm vermeld, onder de
respectieve functienummers.
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
X Het scherm van stap 1 wordt weer
weergegeven.
Selecteer in het menu [7 Wis instellingen] de optie [Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)] om alle persoonlijke voorkeuze-instellingen te
wissen (pag. 136).
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Nummer van persoonlijke voorkeuze
Persoonlijke voorkeuzen wissen
183
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Persoonlijke voorkeuzen
C.Fn I: Belichting
A LV-
opnamen
k Film-
opnamen
1 Belichtingsniveau verhoging
pag. 184
k
2 ISO vergroten k
3
Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
k
C.Fn II: Beeld
4 Ruisreductie lange sluitertijd
pag. 185
k
5 Hoge ISO-ruisreductie k
6 Lichte tonen prioriteit
pag. 186
k
7 Auto Lighting Optimizer
(Auto Helderheid Optimalisatie)
k (0 werkt)
C.Fn III: Autofocus/Drive
8 AF-hulplicht
pag. 187
k
9 Spiegel opklappen
C.Fn IV: Bediening/Overig
10 Sluiter/AE-vergrendelknop
pag. 188
(1 werkt)
11 Wijs SET-knop toe k (0 werkt)
12 LCD-display bij inschakelen
pag. 189
k
13 Voeg originele data toe k
Grijze persoonlijke voorkeuzen werken niet tijdens Live view (Live view-
opnamen) of filmopnamen. (De instellingen zijn uitgeschakeld.)
184
De persoonlijke voorkeuzen zijn ondergebracht in vier groepen op basis
van functietype: C.Fn I: Belichting, C.Fn II: Beeld, C.Fn III: Auto focus/
Drive, C.Fn IV: Bediening/Overig
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn I: Belichting
C.Fn-1 Belichtingsniveau verhoging
0: 1/3-stop
1: 1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de sluitertijd, het
diafragma, de flitsbelichtingscompensatie, AEB, enzovoort. Dit is
effectief als u de belichting wilt regelen in grotere stappen dan 1/3 stop.
C.Fn-2 ISO vergroten
0: Uit
1: Aan
Zorgt ervoor dat ISO 6400 en H (gelijk aan ISO 12800) kunnen worden ingesteld.
C.Fn-3
Flitssynchronisatiesnelheid in Av-modus (AE-diafragmaprioriteit)
0: Auto
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in een bereik
van 1/200 tot 30 seconden afhankelijk van de helderheid van de scene.
1: 1/200-1/60 sec. auto
Wanneer de flitser wordt gebruikt met automatische belichting met
diafragmaprioriteit (
f
), voorkomt u dat onder slechte lichtomstandigheden
automatisch een lage flitssynchronisatiesnelheid wordt ingesteld.
Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen. De
achtergrond wordt echter donker, terwijl het onderwerp goed wordt
belicht door de flitser.
2: 1/200 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid wordt vast ingesteld op 1/200 sec. Hiermee
kunt u onscherpe opnamen effectiever voorkomen dan met instelling 1. De
achtergrond wordt echter wel donkerder dan met instelling 1.
Het belichtingsniveau wordt als volgt weergegeven in de zoeker en op het
LCD-scherm.
185
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II: Beeld
C.Fn-4 Ruisreductie lange sluitertijd
0: Uit
1: Auto
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer ruis veroorzaakt door lange belichting
wordt gedetecteerd. De instelling [Automatisch] is in de meeste
gevallen effectief.
2: Aan
Ruisreductie wordt uitgevoerd bij alle belichtingstijden van 1 seconde of
langer). De instelling [Aan] kan geschikt zijn voor ruis die niet kan
worden gedetecteerd of verminderd met de instelling [Automatisch].
C.Fn-5 Hoge ISO-ruisreductie
Vermindert de ruis die in een opname ontstaat. Hoewel ruisreductie wordt
toegepast bij alle ISO-snelheden, is de functie vooral effectief bij hoge ISO-
snelheden. Bij lage ISO-snelheden wordt de ruis in schaduwpartijen verder
gereduceerd. Wijzig de instelling zodat deze aansluit op het ruisniveau.
0: Standaard
1: Zwak
2: Sterk
3: Uitschakelen
Het reduceren van ruis na het maken van de opname duurt ongeveer
even lang als het instellen van de juiste belichting. U kunt pas weer
opnamen maken als het ruisreductieproces is voltooid.
Bij ISO 1600 en hoger is er mogelijk meer ruis bij instelling 2 dan bij de
instellingen 0 of 1.
Als u instelling 2 hebt geselecteerd en een lange sluitertijd gebruikt
tijdens Live view-opnamen, wordt 'BUSY' weergegeven en verschijnt de
Live view-weergave pas wanneer het ruisreductieproces is voltooid.
(U kunt niet nog een foto nemen.)
Bij instelling 2 neemt de maximale opnamereeks voor continu-opnamen af.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
186
C.Fn-6 Lichte tonen prioriteit
0: Uitschakelen
1: Activeren
Verbetert de details in lichte tinten. Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker.
C.Fn-7
Auto Lighting Optimizer (Auto Helderheid Optimalisatie)
Als de opnamen te donker worden of als het
contrast te laag is, worden de helderheid en het
contrast van de opnamen automatisch
verbeterd.
De instellingen die via de camera zijn ingesteld,
kunnen in RAW-opnamen worden weergegeven
als deze opnamen zijn verwerkt met Digital
Photo Professional (meegeleverde software).
0: Standaard
1: Zwak
2: Sterk
3: Uitschakelen
Bij instelling 1 kan iets meer ruis dan normaal optreden in schaduwrijke partijen
Bij instelling 1 ligt het instelbare ISO-snelheidsbereik tussen 200 en 3200.
Daarnaast wordt het pictogram <A> op het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven wanneer de prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld.
B
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan beeldruis toenemen.
Deze functie werkt niet als u handmatige belichting of bulb-belichting
hebt ingesteld.
Bij de basismodi wordt [Standaard] automatisch ingesteld.
187
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn III: Autofocus/Drive
C.Fn-8 AF-hulplicht
Het AF-hulplicht kan door de ingebouwde flitser van de camera of door de
externe, speciale EOS-Speedlite worden geactiveerd.
0: Activeren
1: Uitschakelen
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld.
2: Alleen ext. flits zenden
Als er een externe, speciale EOS-Speedlite is bevestigd, activeert deze
indien nodig het AF-hulplicht. Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd
door de ingebouwde flitser van de camera.
C.Fn-9 Spiegel opklappen
0: Uitschakelen
1: Activeren
Hierdoor wordt cameratrilling door de reflexspiegelactie voorkomen.
Deze beweging kan hinderlijk zijn bij het maken van opnamen met
superteleobjectieven en het maken van close-ups (macro). Zie pagina
104 voor informatie over het opklappen van de spiegel.
Als de persoonlijke voorkeuze [AF-hulplicht] voor de externe, speciale
EOS-Speedlite is ingesteld op [Uitschakelen], activeert de Speedlite het
AF-hulplicht niet, zelfs niet als C.Fn-8-0/2 op de camera is ingesteld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
188
C.Fn IV: Bediening/Overig
C.Fn-10 Sluiter/AE-vergrendelknop
0: AF/AE vergrendel
1: AE vergrendel/AF
Dit is handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten. Druk op de
knop <
A
> om automatisch scherp te stellen en druk de ontspanknop half in
om de automatische belichting te vergrendelen.
2: AF/AF vergrendel, geen AE
In de modus AI Servo AF kunt u op de knop <A> te drukken om het
automatisch scherpstellen tijdelijk te stoppen. Hierdoor voorkomt u dat
een onjuiste scherpstelling wordt verkregen door een obstakel dat
tussen de camera en het onderwerp passeert. De belichting wordt
ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
3: AE/AF, geen AE
Dit komt van pas als een voorwerp herhaaldelijk beweegt en weer
stilstaat. In de modus AI Servo AF kunt u op de knop <A> te drukken
om het voortdurend automatisch scherpstellen te starten of te stoppen.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt
gemaakt. Zo weet u zeker dat de scherpstelling en de belichting steeds
optimaal zijn terwijl u op het beslissende moment wacht.
C.Fn-11 Wijs SET-knop toe
U kunt aan <0> een functie toewijzen die u veel gebruikt. Als de camera
gereed is voor het maken van opnamen, kunt u op <0> drukken.
0: Scherm Snel instellen
Wanneer u op <
0
> drukt, wordt het scherm Snel instellen weergegeven.
Druk op de toets <
S
> om de gewenste functie te selecteren en draai
vervolgens aan het instelwiel <
6
> om de functie in te stellen.
1: Beeldkwaliteit
Druk op <
0
> om het instellingenscherm voor de opnamekwaliteit weer te
geven op het LCD-scherm.
Druk op de toets <
S
> om de opnamekwaliteit te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
2: Flitsbelicht.compensatie
Wanneer u op <
0
> drukt, wordt het scherm voor de flitsbelichtingscompensatie weergegeven.
3: LCD monitor Aan/Uit
Heeft dezelfde functie als de knop <B>.
4: Menu display
Heeft dezelfde functie als de knop <M>.
5: Uitgeschakeld
189
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn-12 LCD-display bij inschakelen
0: Beeldscherm
Als de camera wordt ingeschakeld, worden de opname-instellingen
weergegeven (pag. 42).
1: Behoud UIT-status
Als u op de knop <B> hebt gedrukt en de camera hebt uitgeschakeld
terwijl het LCD-scherm was uitgeschakeld, worden de opname-
instellingen niet weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt.
Hierdoor spaart u de batterij. De menuschermen en de
opnameweergave verschijnen nog steeds op het LCD-scherm wanneer
ze worden gebruikt.
Als u op de knop <B> hebt gedrukt en de camera hebt uitgeschakeld
terwijl het LCD-scherm was ingeschakeld, worden de opname-
instellingen weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt.
C.Fn-13 Voeg originele data toe
0: Uit
1: Aan
De gegevens die aangeven dat de opnamen origineel zijn, worden
automatisch aan de opnamen toegevoegd. Als de opnamegegevens
van een opname waaraan verificatiegegevens zijn toegevoegd, worden
weergegeven (pag. 161), verschijnt het pictogram <L>.
U hebt de beveiligingsset voor originele gegevens OSK-E3 (afzonderlijk
verkrijgbaar) nodig om te kunnen controleren of een opname origineel is.
De opnamen zijn niet compatibel met de coderings-/decoderingsfuncties
van de beveiligingsset voor originele gegevens OSK-E3.
190
Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer [
My Menu instellingen
] op het
tabblad [
9
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Registreer].
Selecteer [Registreer] en druk
vervolgens op <0>.
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer het item en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] op het
bevestigingsvenster en druk op <0>
om het menu-item vast te leggen.
U kunt tot zes items vastleggen in My Menu.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 2.
Sorteer
U kunt de volgorde van de vastgelegde menu-items wijzigen in My
Menu. Selecteer [Sorteer] en het menu-item waarvan u de positie
wilt wijzigen. Druk vervolgens op <0>. Als [z] wordt
weergegeven, kunt u de volgorde wijzigen door achtereenvolgens
op de toets <V> en de toets <0> te drukken.
Verwijder / Verwijder alle items
Hiermee verwijdert u de vastgelegde menu-items. Met [Verwijder]
verwijdert u één menu-item tegelijk, en met [Verwijder alle items]
alle menu-items.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] eerst
weergegeven wanneer u het menuscherm opent.
3 My Menu vastleggenN
Instellingen in My Menu
191
11
Referentie
Dit hoofdstuk bevat naslaginformatie over de functies
van de camera, systeemaccessoires en andere zaken.
Het hoofdstuk bevat achterin een index om het
opzoeken van informatie te vereenvoudigen.
192
Soms kan niet automatisch worden scherpgesteld (het
focusbevestigingslampje <o> knippert). Dit kan onder meer bij de
volgende onderwerpen voorkomen:
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast
(Bijvoorbeeld: strakblauwe luchten, muren met een effen kleur, enz.)
Onderwerpen in slecht licht
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel tegenlicht
(Bijvoorbeeld: auto's met een reflecterende carrosserie, enz.)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf worden bedekt door een
AF-punt
(Bijvoorbeeld: een dier in een kooi, enz.)
Zich herhalende patronen
(Bijvoorbeeld: vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enz.)
In zulke gevallen gaat u als volgt te werk:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
vóórdat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 46).
(2) Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <MF> en stel
handmatig scherp.
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld
Als er een extender (afzonderlijk verkrijgbaar) is bevestigd en het
maximale diafragma van het objectief f/5.6 of kleiner (hoger f/-nummer)
is, is automatisch scherpstellen niet mogelijk (behalve in de Live mode/
u Live mode AF). Raadpleeg de instructiehandleiding bij de extender
voor meer informatie.
Raadpleeg pagina 115 voor situaties waarin automatisch scherpstellen in
de Live mode/u Live mode wellicht niet mogelijk is.
193
Met de AC-adapterset ACK-E5 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de
camera op een gewoon stopcontact aansluiten en hoeft u het
batterijniveau niet in de gaten te houden.
1
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals in de
afbeelding wordt weergegeven.
Verwijder het netsnoer uit het
stopcontact na gebruik van de
camera.
2
Sluit de DC-koppeling aan.
Sluit de stekker op de DC-koppeling
aan.
3
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje en schuif de
DC-koppeling naar binnen totdat
deze vastklikt.
4
Duw het DC-snoer in de
uitsparing.
Open het klepje van de uitsparing
voor het DC-snoer en plaats het
snoer zoals aangegeven.
Sluit het klepje.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Sluit het netsnoer nooit aan en verwijder het niet terwijl de aan-uitschakelaar
van de camera op <
1> staat.
194
Afstandsbediening waarmee u draadloos opnamen kunt maken op
maximaal 5 meter afstand van de camera. De RC-1 kan de sluiter
meteen laten ontspannen of na een vertraging van 2 seconden. De
RC-5 laat de sluiter ontspannen na een vertraging van 2 seconden.
Stel de transportmodus in op <Q> (pag. 55).
Richt de afstandsbediening op de afstandsbedieningssensor
op de camera en druk op de verzendknop.
X De camera stelt vervolgens automatisch scherp.
X Als de scherpstelling is verkregen, gaat het lampje van de
zelfontspanner branden en wordt de opname gemaakt.
Afstandsbediening met een snoer van 60 cm waarmee u de ontspanknop
half of volledig kunt indrukken. U kunt deze aansluiten op de
afstandsbedieningsaansluiting op de camera.
Opnamen maken met afstandsbediening
Afstandsbediening RC-1/RC-5 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar)
RC-1 RC-5
Sensor van afstandsbediening
Bepaalde typen fluorescerend licht kunnen ervoor zorgen dat de camera
niet meer goed functioneert. Houd de camera uit de buurt van fluorescerend
licht wanneer u de draadloze afstandsbediening gebruikt.
195
Opnamen maken met afstandsbediening
Als u een opname maakt zonder door de zoeker te kijken, kan er licht
door het oculair vallen, wat een nadelige invloed heeft op de belichting.
Om dit te voorkomen gebruikt u de oculairdop (pag. 23) die aan de
draagriem van de camera is bevestigd.
U hoeft de oculairdop niet te bevestigen voor Live view-opnamen
en filmopnamen.
1
Verwijder de oogschelp.
Duw de onderkant van de oogschelp
omhoog.
2
Bevestig de oculairdop.
Schuif de oculairdop omlaag in de
oculairgleuf om deze te bevestigen.
De oculairdop gebruiken
196
Deze Speedlites functioneren als een ingebouwde flitser, zodat ze
gemakkelijk kunnen worden bediend.
Wanneer een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) op de
camera is bevestigd, wordt de automatische flitsbediening praktisch
volledig door de camera geregeld. Dit is dus een hoogwaardige flitser
die extern wordt bevestigd en de rol van de ingebouwde flitser
overneemt.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de
EX-serie voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een
camera van het type A en daarom geschikt voor alle functies van
Speedlites uit de EX-serie.
Externe Speedlites
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Speedlites voor op de cameraschoen Macro Lites
Bij een Speedlite uit de EX-serie die niet met de camera kan worden
bediend, kunnen alleen [Flitsbel. comp.] en [E-TTL II] worden ingesteld
voor [Func.inst. externe flitser] (pag. 139).
(Bij bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan ook [Sluiter sync.] worden
ingesteld.)
Als flitsbelichtingscompensatie voor de externe Speedlite is ingesteld,
verandert het bijbehorende pictogram op het LCD-scherm van de
camera van y in C.
Wanneer de lichtmeetmethode via het persoonlijke flitsvoorkeuzemenu
op de automatische TTL-flitsmodus wordt ingesteld, werkt de flitser
alleen op volledig vermogen.
197
Externe Speedlites
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden
ingesteld op de automatische TTL- of A-TTL-flitsmodus, werkt
de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (handmatige
belichting) of <f> (AE-diafragmaprioriteit) en pas de diafragma-
instelling aan voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig flitsen
beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig flitsen.
Synchronisatiesnelheid
De camera kan synchroniseren met compacte flitsers van andere
merken bij een sluitertijd van 1/200 seconde of langer. Test de flitser
van te voren om er zeker van te zijn dat deze correct synchroniseert
met de camera.
Live view-opnamen: waarschuwingen
Een flitser van een ander merk dan Canon flitst niet tijdens Live view-
opnamen.
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Flitsers van een ander merk gebruiken
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitserschoen van de camera.
Deze werkt dan mogelijk niet.
198
o: Automatisch ingesteld k: Door gebruiker in te stellen : Niet in te stellen
Tabel met beschikbare functies
k
k
k
o
o
o
o
k
o
o
o
o
k
k
k
o
o
o
o
k
o
o
o
o
k
k
k
o
o
o
o
k
o
o
o
o
k
k
k
o
o
o
o
k
o
o
o
o
k
k
k
o
o
o
o
k
o
o
o
k
k
k
o
o
o
o
k
o
o
o
k
k
k
o
k
k
k
k
o
o
k
o
o
o
o
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
o
o
k
k
k
k
o
o
o
o
k
o
o
o
k
k
k
o
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
o
k
o
o
k
k
Programmakeuzewiel
Basisgebruik Creatief gebruik
JPEG
RAW
RAW + 73
Auto
Handmatig
Standaard
Portret
Landschap
Neutraal
Natuurlijk
Monochroom
Gebruiker
Automatische witbalans
Witbalanscorrectie
Auto Lighting Optimizer
(Auto Helderheid Optimalisatie)
AF
punt
selectie
AF
Witbalans
Picture Style
Kwaliteit
ISO-
snelheid
Ruisreductie lange sluitertijd
Correctie helderheid randen
Film-
opnamen
1 2 3 4 5 6 7 C
d s f a 8
k
Automatische
witbalans
Vooraf ingestelde
witbalans
Handmatige
witbalans
Reeksopnamen met
automatische witbalans
1-beeld AF
AI Servo
AI Focus
Auto
Handmatig
AF-hulplicht
199
Tabel met beschikbare functies
o: Automatisch ingesteld k: Door gebruiker in te stellen : Niet in te stellen
*1: verwijst naar '(2) De achtergrond onscherper/scherper maken' op pagina 54.
*2: verwijst naar '(3) De helderheid van een opname aanpassen' op pagina 54.
*3: in het menu voor filmopnamen kunt u [Afst.bediening] instellen.
o
o
k
k
o
k
o
o
o
k
k
o
k
o
o
o
k
k
o
k
o
o
o
k
k
o
k
o
o
o
k
k
o
o
o
o
k
k
o
o
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
o
k
*
1
k
*
2
k
k
k
k
k
k
k
k
k
*
2
o
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
o
o
k
k
o
o
k
o
k
*
3
o
o
o
Programmakeuzewiel
Basisgebruik Creatief gebruik
Meervlaks
Deelmeting
Spot
Programmakeuze
AEB
AE-vergrendel.
Enkelbeeld
Continu
Auto
Handmatig
Flitser uit
Rode-ogenreductie
sRGB
Adobe RGB
Live view-opnamen
Flitsbelicht
compensatie
Centrum gew.
gemiddeld
TransportBelichting
Meetmethode
Ingebouwde flitser
Belichtings-
compensatie
1 2 3 4 5 6 7 C
d
s f a 8
k
Film-
opnamen
Kleur-
ruimte
Zelfontspanner/
Afstandsbed.
Controle
scherptediepte
Zelfontspanner:
Continu
Zelfontspanner:
2 sec
Flitsbelichtings-
vergrendeling
200
1 Opname 1 (Rood) Pagina
2 Opname 2 (Rood)
3 Weergave 1 (Blauw)
Menu-instellingen
Kwaliteit 73
/
83
/
74
/
84
/
76
/
86
/
1+73
/
1 70
Pieptoon
Aan / Uit 130
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen / Uitschakelen 130
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 130
Correctie helderheid
randen
Inschakelen / Uitschakelen 100
R.ogen Aan/Uit
Uit / Aan 63
Flitsbesturing
Flitsen / Func.inst. interne flitser / Func.inst. externe flitser /
C.Fn-inst. externe flitser / Wis C.Fn's externe flitser
139
Bel.corr./AEB Verhogingen in stappen van 1/3, ongeveer 2 stops 86
Lichtmeetmethode q / w / r / e 83
Handmatige
witbalans
Handmatige instelling van de witbalans 96
WB SHIFT/BKT
WB-correctie: Witbalanscorrectie
WB-BKT: Reeksopnamen met automatische witbalans
98
99
Kleurruimte sRGB / Adobe RGB 93
Beeldstijl
PStandaard / QPortret / RLandschap /
SNeutraal / UNatuurlijk / VMonochroom /
WGebruiker 1, 2, 3
73
88
91
Stofwisdata
Verzamelt gegevens waarmee stofvlekken kunnen
worden verwijderd
143
Beveilig beelden
Opname beveiligen tegen wissen 158
Roteren
Verticale opnamen roteren 151
Wis beelden
Opnamen wissen 159
Print opties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
173
Opdracht
verplaatsen
Opnamen selecteren die moeten worden
overgezet naar een computer
180
De schermen (tabbladen) [2] Opname 2, [7] Instellingen 3 en [9] My
Menu worden niet weergegeven in de basismodi.
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
201
Menu-instellingen
4 Weergave 2 (Blauw) Pagina
5 Instellingen 1 (Geel)
6 Instellingen 2 (Geel)
7 Instellingen 3 (Geel)
9 My Menu (Groen)
Histogram Helderheid / RGB 162
Diavoorstelling
De opnamen selecteren, de speeltijd instellen en de
instellingen herhalen voor automatische weergave
154
spring m/6
1 beeld / 10 beelden / 100 bldn / Datum / Movie / Foto's
149
Uitschakelen
30 sec. / 1min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. / 15 min. / Uit
131
Bestandnr.
Continu / Auto reset / M-reset 132
Beeld omkeren
AanPD / AanD / Uit 134
Formatteren
Hiermee kunt u gegevens op de kaart initialiseren en wissen
40
LCD auto uit
Inschakelen / Uitschakelen 138
Schermkleur
Selecteer de achtergrondkleur 138
LCD helderheid
Zeven helderheidsniveaus beschikbaar 131
Datum/Tijd
Stel de datum (jaar, maand, dag) en tijd (uur, min., sec.) in
29
Taal
Selecteer de interfacetaal 30
Videosysteem
NTSC / PAL 156
Sensorreiniging
Auto. reiniging: Inschak./Uitschak.
142
Reinig nu
Reinig handmatig 145
Live view functie inst.
Live view opname. / AF mode / Rasterweergave / Meettimer
106
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
Hiermee past u de camera aan uw persoonlijke
voorkeuren aan
182
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen / Wis pers.
voorkeuze(C.Fn) / Verwijder copyrightinfo
136
Firmware versie
Voor het bijwerken van de firmware
My Menu instellingen
Hier kunt u vaak gebruikte menu-items en
persoonlijke voorkeuze-instellingen opslaan
190
Menu-instellingen
202
k Film (Rood) Pagina
Menu voor filmopnamen
Rasterweergave Uit / Raster 1l / Raster 2m 124
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. / 30 min.
124
Movieopn.formaat 1920x1080 / 1280x720 / 640x480 123
AF mode Live mode / u Live mode / Quick mode 123
Geluidsopname Aan / Uit 124
Afst.bediening Uitschakelen / Inschakelen 124
Het menuscherm in de filmmodus
Het scherm (tabblad) [k] wordt alleen weergegeven wanneer de
filmmodus is ingesteld.
De schermen (tabbladen) [7] Instellingen 3 en [9] My Menu worden
niet weergegeven.
Op het tabblad [2] wordt [Bel. corr./AEB] gewijzigd in [Bel. correctie.].
De volgende menu-items worden niet weergegeven:
[1]: R.ogen Aan/Uit, Flitsbesturing
[2]: Meetmethode, WB SHIFT/BKT, Kleurruimte, Stofwisdata
[5]: LCD auto uit, Schermkleur
[6]: Sensorreiniging, Live view functie inst.
203
Raadpleeg bij problemen eerst dit gedeelte Problemen oplossen. Als u
het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan contact op met uw
dealer of Canon Service Center.
Laad alleen originele Canon-batterijen van het type LP-E5 op.
De batterij is niet correct in de camera geplaatst (pag. 26).
Laad de batterij op (pag. 24).
Controleer of het klepje van het batterijcompartiment is gesloten
(pag. 26).
Controleer of het klepje van de kaartsleuf is gesloten (pag. 31).
Druk op de knop <B> (pag. 42).
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, knippert de lees-/schrijfindicator een paar
seconden. Wanneer de opname is voltooid, wordt de camera
automatisch uitgeschakeld.
Gebruik een volledig opgeladen batterij (pag. 24).
De oplaadbare batterij raakt uitgeput na herhaaldelijk gebruik. Koop
een nieuwe batterij.
Als u lange tijd achtereen Live view- of filmopnamen maakt (pag. 105
en 121), neemt het maximale aantal opnamen af.
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De batterij kan niet worden opgeladen met de meegeleverde
batterijoplader.
De camera werkt niet, zelfs niet als de aan-uitschakelaar op
<1> staat.
De lees-/schrijfindicator blijft knipperen, zelfs wanneer de
aan-uitschakelaar op <2> wordt gezet.
De batterij raakt snel leeg.
Problemen oplossen
204
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt
dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [
5
Uitschakelen
] in op [
Uit
].
Zelfs als [5 Uitschakelen] is ingesteld op [Uit], wordt het LCD-
scherm uitgeschakeld als de camera 30 minuten niet is gebruikt.
Druk op de knop <B> om het LCD-scherm in te schakelen.
De kaart is niet correct geplaatst (pag. 31).
Vervang de kaart als die vol is of wis overbodige opnamen om ruimte
vrij te maken (pag. 31, 159).
Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker knippert, kan er geen foto
worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om scherp te
stellen of stel handmatig scherp (pag. 37 en 67).
Schuif het schuifje voor schrijfbeveiliging van de kaart naar de stand
voor schrijven/wissen (pag. 31).
Stel de modusschakelaar op het objectief in op <AF> (pag. 33).
Houd de camera stil en druk voorzichtig op de ontspanknop om
bewegingsonscherpte te voorkomen (pag. 36, 37).
Als het objectief een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u
de IS-schakelaar in op <1>.
Zie pagina 40 of 209 als er een kaartfout wordt weergegeven.
De camera schakelt zichzelf uit.
Opnamegerelateerde problemen
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
De opname is niet scherp.
De kaart kan niet worden gebruikt.
205
Problemen oplossen
Stel [Hoge ISO-ruisreductie] in het menu [7 Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] in op [Standaard], [Zwak] of [Deactiveren].
Als u de optie [Sterk] instelt, is de maximale opnamereeks voor
continu-opnamen aanzienlijk kleiner (pag. 185).
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details
(bijvoorbeeld een grasveld), is het bestandsformaat groter en de
daadwerkelijke maximale opnamereeks kleiner dan wordt vermeld
op pagina 70.
Als [Lichte tonen prioriteit] in het menu [7 Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] is ingesteld op [Inschakelen], kan ISO 100 niet
worden ingesteld. Als [Uitschakelen] is ingesteld, kan ISO 100 wel
worden ingesteld (pag. 186).
Als u avondopnamen maakt, wordt de sluitertijd automatisch lang
(opname met trage synchronisatie) om zowel het onderwerp als de
achtergrond goed te kunnen belichten. Als u niet wilt dat een lange
sluitertijd wordt ingesteld, stelt u in het menu [7 Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] [Flitssynchronisatiesnelheid in Av-modus] in
op 1 of 2 (pag. 184).
Als u continu en met slechts korte tussenpozen opnamen maakt met
de ingebouwde flitser, kan de flitser mogelijk tijdelijk niet worden
gebruikt om de flitsereenheid te beschermen.
De maximale opnamereeks is lager bij continu-opnamen.
ISO 100 kan niet worden ingesteld.
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie met de
flitser, wordt de sluitertijd lang.
De ingebouwde flitser werkt niet.
Problemen oplossen
206
Het uitschuifmechanisme van de flitser beweegt een beetje. Dit is
normaal.
Als u de flitser gebruikt of ISO 3200 of hoger is ingesteld, maakt de
sluiter bij iedere opname twee geluiden (pag. 107).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de filmopname
mogelijk automatisch beëindigd. Gebruik een kaart met SD-snelheid
Class 6 ' ' of een snellere kaart. Zie de website van de
fabrikant voor informatie over de lees-/schrijfsnelheid van de kaart.
Als een filmbestand de grootte van 4 GB bereikt of de opnameduur
29 minuten en 59 seconden is, wordt de filmopname automatisch
beëindigd.
Als u met deze camera filmopnamen van 1920x1080 maakt, worden
er per seconde slechts 20 frames opgenomen (20 fps). Daarom kan
het beeld er vervormd uitzien als er sprake is van snelle bewegingen
in de scène. Deze vervorming treedt niet op als u het opnameformaat
1280x720 instelt (pag. 123).
Als u tijdens filmopnamen aan het instelwiel draait of de lens instelt,
wordt ook het bijbehorende geluid opgenomen (pag. 127).
De camera maakt geluid wanneer deze wordt geschud.
De sluiter maakt bij Live view-opnamen twee opnamegeluiden.
De filmopname wordt automatisch beëindigd.
Films van 1920x1080 zien er vervormd uit.
Wanneer u de film weergeeft, is het geluid van de camera te
horen.
207
Problemen oplossen
Als er stof aan het LCD-scherm kleeft, kunt u het scherm afvegen met
een lensdoekje of een ander zacht doekje.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer
reageren of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
In de basismodi en de filmmodus worden sommige tabbladen en
menuopties niet weergegeven. Stel de opnamemodus in op een
creatieve modus (pag. 38).
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 158).
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 93).
Als u een kaart gebruikt waarop al beelden zijn opgenomen, begint de
bestandsnummering mogelijk na de laatste opname op de kaart
(pag. 132).
Problemen met weergave en bediening
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
Op het menuscherm worden weinig tabbladen en opties
weergegeven.
De opname kan niet worden gewist.
Het eerste teken van de bestandsnaam is een
onderstrepingsteken ('_MG_').
De bestandsnummering begint niet met 0001.
Problemen oplossen
208
De juiste datum en tijd zijn nog niet ingesteld (pag. 29).
Controleer of de stekker van de AV-kabel of HDMI-kabel helemaal in
de aansluiting is gestoken (pag. 156 en 157).
Stel het formaat van de video-uitgang (NTSC/PAL) in op hetzelfde
formaat als de tv (pag. 201).
Gebruik de AV-kabel die bij de camera is geleverd (pag. 156).
De inhoud van het scherm kan per printer verschillen. In deze
instructiehandleiding worden alle beschikbare afdrukeffecten vermeld
(pag. 168).
De weergegeven datum en tijd van opname zijn onjuist.
Er worden geen opnamen weergegeven op het tv-scherm.
Problemen met afdrukken
Er zijn minder afdrukeffecten dan wordt vermeld in de
instructiehandleiding.
209
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutbericht
weergegeven. Volg de instructies op het
scherm.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nr. Foutbericht en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig
lenscontacten.
Î Maak de elektrische contactpunten op de camera en het objectief
schoon en gebruik een objectief van Canon. (pag. 13 en 16)
02
Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer
kaart met deze camera.
Î Verwijder en plaats de kaart opnieuw, vervang de kaart of formatteer
de kaart (pag. 31 en 40).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart.
Î Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 31, 159 en 40).
05
Kan ingebouwde flitser niet uitklappen. Schakel de camera uit en
weer in.
Î Schakel de camera uit en weer in (pag. 27).
06
Kan de sensor niet reinigen. Schakel de camera uit en weer in.
Î Schakel de camera uit en weer in (pag. 27).
10, 20,
30, 40,
50, 60,
70, 80
Opname niet mogelijk vanwege een fout. Schakel de camera uit
en weer in.
Î Schakel de camera uit en weer in, verwijder de batterij en plaats
deze opnieuw of gebruik een objectief van Canon (pag. 27 en 26).
Foutnr.
Maatregelen
210
Systeemoverzicht
Oogschelp Ef
Rubberframe Ef
Oculairverlengstuk
EP-EX15
ll
Dioptrische
aanpassingslenzen
E-serie
Hoekzoeker C
Semi-harde
cameratas
EH19-L
Brede draagriem
EW-100DB lll
Batterij LP-E5
Batterijgreep
BG-E5
Batterijoplader
LC-E5 of LC-E5E
Batterijmagazijn
BGM-E5A voor
AA/LR6-batterijen
Batterijmagazijn
BGM-E5L voor twee
LP-E5-batterijen
Standaard-
accessoires
Oplader voor in de
auto CBC-E5
Compacte
stroomadapter
CA-PS700
DC-koppeling
DR-E5
AC-adapterset
ACK-E5
270EXST-E2 430EX II 580EX II Macro Ring Lite
MR-14EX
Macro Twin Lite
MT-24EX
211
Systeemoverzicht
EF-S-objectievenEF-objectieven
Afstandsbediening
RS-60E3
Afstandsbediening
RC-5
Afstandsbediening
RC-1
Windows Vista
Windows XP
Mac OS X
Met PictBridge
compatibele printer
Computer
Tv/video
Pc-kaartsleuf
USB-poort
Kaartlezer
PCMCIA-adapter
Interfacekabel
IFC-200U
Interfacekabel IFC-500U
Beveiligingsset
voor originele
gegevens OSK-E3
AV-kabel
AVC-DC400
EOS DIGITAL
Solution Disk
EOS DIGITAL
Software Instruction
Manuals Disk
HDMI-kabel
HTC-100
SD-geheugenkaart/
SDHC-geheugenkaart
212
•Type
Type:
Digitale AF/AE-spiegelreflexcamera met ingebouwde flitser
Opnamemedia: SD-geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart
Grootte beeldsensor: 22,3 x 14,9 mm
Compatibele objectieven:
Canon EF-objectieven (inclusief EF-S-objectieven) (voor deze
objectieven geldt dat de 35mm-equivalente brandpuntsafstand
met ongeveer 1,6 moet worden vermenigvuldigd)
Lensvatting: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: Circa 15,10 megapixels
Beeldverhouding: 3:2
Stofwisfunctie: Automatisch, Handmatig, Stofwisdata toevoegen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System 2.0
Afbeeldingstype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel)
Gelijktijdige opnamen van RAW+JPEG mogelijk
Vastgelegde pixels: Groot : circa 15,10 megapixels (4752 x 3168)
Middelgroot
: circa 8,00 megapixels (3456 x 2304)
Klein : circa 3,70 megapixels (2352 x 1568)
RAW : circa 15,10 megapixels (4752 x 3168)
Beeldverwerking
Picture Style: Standaard, Portret, Landschap, Neutraal, Natuurlijk,
Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Witbalans:
Auto, vooraf ingesteld (Daglicht, Schaduw, Bewolkt, Kunstlicht,
Wit TL licht, Flitser), Custom, Kleurtemp. (2500-10000 K)
Witbalanscorrectie en reeksopnamen met automatische
witbalans mogelijk
* Overdracht van informatie over de kleurtemperatuur ingeschakeld
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Automatische
helderheidscorrectie: Auto Lighting Optimizer (Auto Helderheid Optimalisatie)
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Helderheidscorrectie
randen: Beschikbaar
•Zoeker
Type: Pentaspiegel met vast oogniveau
Dekking: Verticaal/horizontaal circa 95%
Specificaties
213
Specificaties
Vergroting: Circa 0,87x (-1 m
-1
met 50mm-objectief bij oneindig)
Gezichtspunt:
Circa 19 mm (vanaf het midden van de oculairlens bij -1 m
-1
)
Ingebouwde dioptrische
aanpassing:
-3,0 - +1,0 m
-1
(dpt)
Matglas: Vast, precisiemat
Spiegel: Snel terugklappend
Controle scherptediepte:
Beschikbaar
Automatische scherpstelling
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie
AF-punten: 9 AF-punten
Meetbereik: BW -0,5 - 18 (bij 23 °C, ISO 100)
Scherpstelmodi:
1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF, Handmatige focus (MF)
AF-hulplicht: Kleine serie flitsen door de ingebouwde flitser
Belichting
Meetmethoden: TTL-meting met volledige diafragmaopening en 35 zones
• Meervlaksmeting (koppelbaar aan elk AF-punt)
• Deelmeting (circa 9% van de zoeker in het midden)
• Spotmeting (circa 4% van de zoeker in het midden)
• Gemiddelde meting met nadruk op het midden
Meetbereik:
BW 1 - 20 (bij 23 °C met EF 50 mm f/1.4 USM-objectief, ISO 100)
Belichtingscontrole:
AE-programma (Automatisch, Portret, Landschap, Close-up,
Sport, Nacht portret, Flitser uit, Automatisch/creatief,
Programma), AE-sluiterprioriteit, AE-diafragmaprioriteit,
automatische scherptediepte AE, handmatige belichting
ISO-snelheid: Basismodi: ISO 100 - 1600 automatisch ingesteld
(Aanbevolen Creatieve modi: ISO 100 - 3200 (stappen van 1 stop),
belichtingsindex) Auto of ISO snelheid kan
worden verhoogd tot ISO 6400 of ISO 12800
Belichtingscompensatie:
Handmatig en AEB (Kan worden ingesteld in combinatie
met handmatige belichtingscompensatie)
Instelbare waarden: Ongeveer 2 stops met
tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
AE-vergrendeling:
Automatisch:
Toegepast in de modus 1-beeld AF met evaluatieve
meting als het onderwerp is scherpgesteld.
Handmatig: met AE-vergrendelknop
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-plane-sluiter
Sluitertijden:
1/4000 tot 1/60 seconde. (Automatisch), X-synchronisatie bij 1/200 sec.
1/4000 sec. tot 30 sec., bulb (totale sluitertijdbereik.
Beschikbaar bereik varieert per opnamemodus.)
Specificaties
214
Flitser
Ingebouwde flitser: Intrekbare, automatische flitser
Richtgetal: 13 meter (bij ISO 100)
Flitsbereik: Beeldhoek 17 mm-lens
Recycletijd circa 3 seconden
Externe flitser: Speedlite uit EX-serie (Functies kunnen worden
ingesteld met de camera)
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtingscompensatie:
Ongeveer 2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
Flitsbelichtings-
vergrendeling: Beschikbaar
Pc-aansluiting: Geen
Transportsysteem
Transportmodus:
Enkelbeeld, continu-opnamen, zelfontspanner met 10 seconden
of 2 seconden vertraging en 10 seconden bij continu-opnamen
Continu-opnamesnelheid:
Max. circa 3,4 opnamen/sec.
Max. opnamereeks: JPEG Groot/Fijn: circa 170 opnamen
RAW: circa 9 opnamen
RAW+JPEG Groot/Fijn: circa 4 opnamen
*De getallen zijn gebaseerd op de testnormen van Canon
(ISO 100 en Picture Style Standaard) met een kaart van 2 GB.
Live view-opnamen
Scherpstellen:
Live mode, Live mode met gezichtsherkenning (contrastdetectie)
Quick mode (faseverschildetectie)
Handmatig scherpstellen (vergroting van 5x/10x mogelijk)
Meetmethoden: Meervlaksmeting met de beeldsensor
Meetbereik:
BW 0 - 20 (bij 23 °C met EF 50 mm f/1.4 USM-objectief, ISO 100)
Filmopnamen
Type film: MOV (video: H.264, audio: lineaire PCM)
Opnameformaat/
framesnelheid: 1920x1080 / 20 fps (Full HD), 1280x720 / 30 fps (HD),
640x480 / 30 fps (SD)
Bestandsgrootte:
1920x1080: circa 330 MB/min., 1280x720: circa
222 MB/min., 640x480: circa 165 MB/min.
Scherpstellen: Hetzelfde als scherpstellen bij Live view-opnamen
Meetbereik:
BW 0 - 20 (bij 23 °C met EF 50 mm f/1.4 USM-objectief, ISO 100)
Doorlopende opnameduur:
Circa 1 uur 10 min. bij 23 °C
Circa 1 uur bij 0 °C
(met volledig opgeladen batterij LP-E5)
215
Specificaties
•LCD-scherm
Type: TFT-kleurenscherm van vloeibare kristallen (aanpassing
helderheid tot 7 niveaus)
Schermformaat en punten:
3 inch met circa 920.000 punten (VGA)
Dekking: Circa 100%
Interfacetalen: 25
Opnamen weergeven
Weergaveformaten
voor opnamen: Enkele opname, enkele opname + info (opnamekwaliteit,
opname-informatie, histogram), index met 4 opnamen,
index met 9 opnamen, opname roteren mogelijk
Zoomvergroting: Circa 1,5x - 10x
Navigatiemethoden:
Enkele opname, sprong met 10 of 100 opnamen, op
opnamedatum, op film of op filmfoto's
Overbelichtingswaarschuwing:
Overbelichte gedeelten worden knipperend weergegeven
Filmweergave:
Ingeschakeld (LCD-scherm, video/audio OUT, HDMI OUT)
Ingebouwde luidspreker
Rechtstreeks afdrukken
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden afgedrukt: JPEG- en RAW-opnamen
Een afdruktaak opgeven:
Compatibel met DPOF versie 1.1
Aanpassen
Persoonlijke voorkeuzen:
13
My Menu vastleggen: Beschikbaar
Interface
Aansluiting digitale
apparaten: Voor communicatie met computers en rechtstreeks
afdrukken (Hi-Speed USB)
Voor video-/audio-uitvoer (keuze uit NTSC/PAL)
HDMI mini OUT-aansluiting:
Type C (automatisch wisselen van resolutie)
Aansluiting afstandsbediening:
Voor afstandsbediening RS-60E3
Draadloze afstandsbediening:
Compatibel met afstandsbediening RC-1/RC-5
Voeding
Batterij: Batterij LP-E5 (1 stuk)
* Netvoeding mogelijk via AC-adapterset ACK-E5
* Als batterijgreep BG-E5 is bevestigd, kunnen AA/LR6-
batterijen worden gebruikt
Specificaties
216
Levensduur batterij: Bij opnamen met de zoeker:
(gebaseerd op CIPA-
Circa 400 opnamen bij 23 °C, circa. 380 opnamen bij 0 °C
testnormen) Bij Live view-opnamen:
circa 170 opnamen bij 23 °C, circa. 160 oponamen bij 0 °C
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D):
128,8 x 97,5 x 61,9 mm
Gewicht: Circa 480 g (alleen behuizing)
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur:
0° C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
•Batterij LP-E5
Type: Oplaadbare lithium-ionbatterij
Nominale spanning: 7,4 V DC
Batterijcapaciteit: 1080 mAh
Afmetingen (B x H x D):
36 x 14,7 x 53,1 mm
Gewicht: Circa 50 g
Batterijoplader LC-E5
Compatibele batterij: Batterij LP-E5
Oplaadtijd: Circa 2 uur
Nominaal ingangsvermogen:
100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen:
8,4 V DC
Bedrijfstemperatuur:
0° C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
67 x 26 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 80 g
Batterijoplader LC-E5E
Compatibele batterij: Batterij LP-E5
Lengte netsnoer: Circa 2 m
Oplaadtijd: Circa 2 uur
Nominaal ingangsvermogen:
100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen:
8,4 V DC
Bedrijfstemperatuur
:0°C - 40°C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
67 x 26 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 75 g
217
Specificaties
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74°20’ - 27°50’
Horizontaal bereik: 64°30’ - 23°20’
Verticaal bereik: 45°30’ - 15°40’
Objectiefconstructie: 11 elementen in 9 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 36
Kortste focusafstand:
0,25 m (Vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,34x (bij 55 mm)
Weergaveoppervlak:
207 x 134 - 67 x 45 mm (bij 0,25 m)
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie): Type lensverschuiver
Filtergrootte: 58 mm
Lensdop: E-58
Maximale diameter x lengte:
68,5 x 70,0 mm
Gewicht: Circa 200 g
Zonnekap: EW-60C (afzonderlijk verkrijgbaar)
Lenskoker: LP814 (afzonderlijk verkrijgbaar)
EF-S 18-200mm f/3.5-5.6 IS
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74°20’ - 7°50’
Horizontaal bereik: 64°30’ - 6°30’
Verticaal bereik: 45°30’ - 4°20’
Objectiefconstructie: 16 elementen in 12 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 36
Kortste focusafstand
: 0,45 m (Vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,24x (bij 200 mm)
Weergaveoppervlak: 452 x 291 - 93 x 62 mm (bij 0,45 m)
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie): Type lensverschuiver
Filtergrootte: 72 mm
Lensdop: E-72
Maximale diameter x lengte:
78,6 x 102 mm
Gewicht: Circa 595 g
Zonnekap: EW-78D (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP1116 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Alle bovenstaande specificaties zijn gebaseerd op de testnormen van Canon.
De specificaties en de vormgeving van de camera kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als er zich een probleem voordoet met een objectief van een ander merk dat is
bevestigd op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van het objectief.
218
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Windows is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft
Corporation in de Verenigde Staten en andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Het SDHC-logo is een handelsmerk.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn een
handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van HDMI Licensing LLC.
Alle overige bedrijfs- en productnamen en handelsmerken die in deze
handleiding worden genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren.
* Deze digitale camera ondersteunt Design rule for Camera File System 2.0 en
Exif 2.21 (ook wel 'Exif Print' genoemd). Exif Print is een standaard voor een
betere compatibiliteit tussen digitale camera's en printers. Wanneer de camera
wordt aangesloten op een printer die compatibel is met Exif Print, wordt er
informatie over de opnamen overgebracht om de afdrukkwaliteit te
optimaliseren.
MPEG-4-licenties
'This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a
video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.'
* Kennisgeving wordt in het Engels weergegeven, zoals vereist.
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte
Canon-accessoires. Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit
product en/of ongelukken zoals brand, enz., die worden veroorzaakt door
accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van
een batterij). Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg
zijn van storingen van accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke
reparaties aanvragen tegen vergoeding.
219
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze
veiligheidsmaatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door de
onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en de back-upbatterij en probeer deze niet te
demonteren of aan te passen. Verhit de batterij en de back-upbatterij niet en probeer
deze niet te solderen. Stel de batterij en de back-upbatterij niet bloot aan vuur of water.
Stel de batterij en de back-upbatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de back-upbatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit
oude en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op buiten het toegestane omgevingstemperatuurbereik van
0 °C - 40 °C. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Houd de back-upbatterij buiten het bereik van kinderen. Waarschuw direct een arts als
een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag
en ingewanden beschadigen.)
Dek de elektrische contactpunten van de batterij en de back-upbatterij af voordat u
deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen
voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand en explosies.
Voorkom brand door de oplader direct uit het stopcontact te halen en te stoppen met
opladen als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt.
Verwijder de batterij of de back-upbatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm
verandert, of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen
brandwonden oploopt.
Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit
kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij in
contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen
stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen of een elektrische schok krijgen.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
Flits niet dicht bij de ogen van anderen. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd
raken. Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een kind fotografeert.
Verwijder de batterij en haal de stekker uit het stopcontact als u de camera of een
accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken,
warmteontwikkeling en brand.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.
220
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de
inwendige onderdelen bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. Deze
onderdelen staan mogelijk onder stroom.
Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op de
interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron. Uw
gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem kan bij
kinderen tot verstikking leiden.
Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hierdoor voorkomt u
brand en elektrische schokken.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt. De
elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in
acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
- Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
- Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
- Gebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
Haal zo nu en dan de stekker uit het stopcontact en haal met een droge doek het stof
rond het stopcontact weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op
het stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van
een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en het objectief te dragen.
Laat een objectief of camera met objectief niet zonder lensdop in de zon liggen.
De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan de
warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Verwijder de batterij en de back-upbatterij direct als u de camera in het water laat vallen
of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in de
camera komen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
Gebruik en plaats de batterij en de back-upbatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor
kan de batterij gaan lekken of kan de levensduur van de batterij afnemen. Ook kunnen
de batterij en de back-upbatterij te heet worden en brandwonden veroorzaken.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de
apparatuur schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn
schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center
als het product niet naar behoren functioneert of moet worden gerepareerd.
221
Alleen Europese Unie (en EER).
Dit symbool geeft aan dat dit product in overeenstemming met
de AEEA-richtlijn (2002/96/EG) en de nationale wetgeving niet
mag worden afgevoerd met het huishoudelijk afval. Dit product
moet worden ingeleverd bij een aangewezen, geautoriseerd
inzamelpunt, bijvoorbeeld wanneer u een nieuw gelijksoortig
product aanschaft, of bij een geautoriseerd inzamelpunt voor
hergebruik van elektrische en elektronische apparatuur (EEA).
Een onjuiste afvoer van dit type afval kan leiden tot negatieve
effecten op het milieu en de volksgezondheid als gevolg van
potentieel gevaarlijke stoffen die veel voorkomen in elektrische
en elektronische apparatuur (EEA). Bovendien werkt u door een
juiste afvoer van dit product mee aan het effectieve gebruik van
natuurlijke hulpbronnen. Voor meer informatie over waar u uw
afgedankte apparatuur kunt inleveren voor recycling kunt u
contact opnemen met het gemeentehuis in uw woonplaats,
de reinigingsdienst, of het afvalverwerkingsbedrijf. U kunt ook
het schema voor de afvoer van afgedankte elektrische en
elektronische apparatuur (AEEA) raadplegen. Ga voor meer
informatie over het inzamelen en recyclen van afgedankte
elektrische en elektronische apparatuur naar
www.canon-europe.com/environment
.
(EER: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
Bij dit produkt zijn batterijen
geleverd. Wanneer deze leeg
zijn, moet u ze niet weggooien
maar inleveren als KCA
222
Index
1e-gordijnsynchronisatie ..............140
2e-gordijnsynchronisatie ..............140
A
A/V OUT-aansluiting .................... 156
Aansluiting digitale
apparaten..............................164, 177
AC-adapterset ..............................193
A-DEP (Automatische
scherptediepte AE) ........................82
Adobe RGB .................................... 93
AEB ................................................86
AE-diafragmaprioriteit .................... 78
AE-programma ..............................58
Programmakeuze ......................59
AE-sluiterprioriteit ..........................76
AE-vergrendeling ...................94, 124
AF
Scherpstellen
Afdrukken .....................................164
Afdrukeffecten .................168, 170
Afdrukopties (DPOF) ............... 173
Bijsnijden .................................171
Kanteling corrigeren ................171
Pagina-indeling ........................167
Papierinstellingen ....................167
AI FOCUS (AI Focus AF) ...............65
AI SERVO (AI Servo AF) ...............65
Audio/video OUT-aansluiting .......156
Auto Lighting Optimizer (Auto
Helderheid Optimalisatie) ......43, 186
Automatisch ...................................44
Automatisch opnamen weergeven
Diavoorstelling
Automatisch/creatief ......................53
Automatische scherpstelling
Scherpstellen
Automatische uitschakeling ... 27, 131
Av (AE-diafragmaprioriteit) ............ 78
Avondopname ............................... 48
B
Basismodi ...................................... 20
Batterij
Voeding
Batterijgreep BG-E5 .................... 210
Batterijniveau ................................ 28
Bekijken op tv ................................ 56
Belichtingscompensatie ................ 84
Bestandsgrootte ............ 70, 123, 161
Bestandsnummer ........................ 132
Beveiligen (wisbeveiliging) .......... 158
Bewegingsonscherpte ............. 35, 37
Bijsnijden (afdrukken) .................. 171
Bulb ............................................... 81
BULB (Bulb-belichting) .................. 81
B/W (Monochroom) ....................... 74
C
C Automatisch/creatief ............... 53
Camera
Bewegingsonscherpte ............ 104
Camera vasthouden ................. 36
Instellingen wissen .................. 136
Opname-instellingen ............... 135
Close-up ........................................ 49
Continu-opnamen .......................... 68
Contrast ......................................... 89
Copyrightinfo ............................... 137
Correctie voor belichting in het
buitengebied ................................ 100
Correctie voor belichting in het
buitengebied voor de lens ........... 100
Creatieve modi .............................. 20
223
Index
D
Datum/tijd .......................................29
Deelmeting .....................................83
Diavoorstelling .............................154
Dioptrische aanpassing ..................36
DPOF ...........................................173
E
Extensie .......................................133
Externe Speedlite .................139, 196
F
Film
Bekijken op tv ..........................156
Fotograferen ............................125
Opname ...................................121
Opnamegrootte ........................123
Weergeven ..............................152
Filtereffect (monochroom) ..............90
Firmware versie ...........................201
Flitsbelichtingscompensatie ...........85
Flitsbelichtingsvergrendeling ..........95
Flitser .............................................62
2e-gordijnsynchronisatie ..........140
Effectief bereik ...........................62
Externe Speedlite ............139, 196
Flitsbelichtingscompensatie .......85
Flitsbelichtingsvergrendeling ...... 95
Flitser uit ..............................52, 54
Flitssynchronisatiesnelheid ......184
Ingebouwde flitser .....................62
Menu-instelling ........................139
Persoonlijke voorkeuzen .........141
Rode-ogenreductie ....................63
Focusvergrendeling .......................46
Formatteren (kaart initialiseren) ...... 40
Foutcodes ....................................209
Full HD .................................121, 123
Full High-Definition .......................123
G
Geheugenkaart
Kaart
Geluidsopname ........................... 124
Gemiddelde meting met nadruk
op midden...................................... 83
Gezichtsherkenning
Live mode (AF) ............................ 112
H
Handmatig scherpstellen ....... 67, 118
Handmatige belichting ................... 81
HDMI ........................................... 157
High-Definition ..................... 123, 157
Histogram (helderheid/RGB) ....... 162
Hoofdinstelwiel ........................ 16, 75
I
ICC-profiel ..................................... 93
Indexweergave ............................ 148
Indexweergave met 4 of
9 opnamen .................................. 148
Ingebouwde flitser ............. 62, 77, 80
ISO-snelheid .................................. 60
Automatisch instellen ................ 61
ISO vergroten .................... 60, 184
J
JPEG 70
K
Kaart .................................... 2, 13, 31
Formatteren .............................. 40
Kaartwaarschuwing ........... 31, 130
Probleem ........................... 32, 209
SDHC .......................................... 2
SD speed class ....................... 121
Kabel ....................................... 3, 211
Kleurruimte .................................... 93
224
Index
Kleurtemperatuur ........................... 96
Kleurtoon .......................................89
Klok
Datum/tijd
L
Landschap ...............................48, 73
Lange belichtingstijden
Bulb
LCD-scherm ...................................13
Automatisch uitschakelen ........138
Helderheid aanpassen ............131
Menu-instellingen ......................38
Opnamen weergeven ........56, 147
Scherm wisselen .......................42
Schermkleur ............................138
Weergave van opname-
instellingen ................................18
Lees-/schrijfindicator ......................32
Lichte tonen prioriteit ............. 60, 186
Live mode (AF) ............................ 111
Live view-opnamen ......................105
Maximum aantal opnamen ......107
Rasterweergave ......................108
Scherpstellen ........................... 111
Low level format .......................40, 41
Luidspreker .................................. 152
M
M (Handmatige belichting) .............81
Maximale opnamereeks .................71
Maximum aantal opnamen ....28, 107
Meervlaksmeting ............................83
Meetmethode .................................83
Meettimer .............................108, 124
Menu
Instellen .....................................38
Menu-instellingen ....................200
My Menu ..................................190
MF (Handmatig scherpstellen) .. 67, 118
Microfoon .................................... 124
Modusschakelaar .................... 33, 67
Monochroom ................................. 74
My Menu ..................................... 190
N
Nacht portret ................................. 51
Namen van onderdelen ........... 16, 22
Natuurlijk ....................................... 74
Neutraal ......................................... 74
NTSC .......................................... 201
O
Objectief ............................ 21, 33, 35
Bevestigen/verwijderen ............. 33
Oculairdop ............................. 23, 195
ONE SHOT (1-beeld AF) .............. 64
Ontspan sluiter zonder kaart ......... 31
Ontspanknop ................................. 37
Opladen ......................................... 24
Opname
Automatische weergave ......... 154
Bekijken op tv ......................... 156
Beveiligen ............................... 158
Histogram ............................... 162
Index ....................................... 148
Opname-informatie ..........110, 161
Opnamesprong ....................... 149
Overbelichtingswaarschuwing . 161
Overbrengen naar pc .............. 177
Overdracht .............................. 177
Roteren ........................... 134, 151
Vergrote weergave .................. 150
Weergave ......................... 56, 147
Wissen .................................... 159
Opnamegebied .............................. 34
Opnamekwaliteit ............................ 70
225
Index
Opnamemodus ..............................20
A-DEP (Automatische
scherptediepte AE) ....................82
M (Handmatige belichting) .........81
Av (AE-diafragmaprioriteit) ........78
Tv (AE-sluiterprioriteit) ...............76
P (AE-programma) ....................58
C (Automatisch/creatief) .........53
1 (Automatisch) ......................44
2 (Portret) ................................47
3 (Landschap) ........................48
4 (Close-up) .............................49
5 (Sport) .................................50
6 (Nacht portret) ......................51
7 (Flitser uit) ............................52
k (Filmopnamen) ..................121
Opnamen maken met
afstandsbediening ....55, 69, 124, 194
Opnamesprong ............................149
Originele verificatiegegevens
opname ........................................189
Overbelichtingswaarschuwing .....161
P
P (AE-programma) .........................58
PAL ..............................................201
Papierinstellingen (afdrukken) .....166
Persoonlijke voorkeuze ................182
Persoonlijke voorkeuzen
Alles wissen ........................182
Lijst .....................................183
PictBridge .....................................163
Picture Style
Aanpassen ............................88
Gebruiker ..............................91
Selecteren ............................73
Pieptoon .......................................130
Pixels .............................................70
Portret ................................ 47, 51, 73
Prioriteit tonen ............................. 186
Programmakeuzewiel .................... 20
Q
Quick mode (AF) ......................... 116
R
Rasterweergave .................. 108, 124
RAW ........................................ 70, 72
RAW+JPEG ............................ 70, 72
Rechtstreeks afdrukken
Afdrukken
Reiniging (beeldsensor) .............. 142
Riem .............................................. 23
Rode-ogenreductie ........................ 63
Roteren (opname) ............... 134, 151
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid ...... 68, 72, 185
Lange sluitertijd ............ 81, 185
S
Scherm Snel instellen .................. 102
Scherpstellen
AF-hulplicht .................. 45, 187
AF-modus .................... 64, 111
AF-puntselectie .................... 66
Compositie opnieuw
bepalen ................................ 46
Handmatig scherpstellen .......67, 118
Moeilijk scherp te stellen
onderwerpen .............. 115, 192
Onscherp ............. 45, 115, 192
Pieptoon ............................. 130
Scherpte ........................................ 89
Scherptedieptecontrole ................. 80
SD/SDHC-kaart
Kaart
Sensor reinigen ............. 27, 142, 145
Sepia (monochroom) ..................... 90
226
Index
Snoer .......................................3, 211
Spiegel opklappen ...............104, 187
Sport ..............................................50
Spotmeting .....................................83
Standaard ......................................73
Standaardgebruik ..........................20
Standaardinstellingen herstellen .... 136
Stof op opnamen voorkomen .......143
Stofwisdata .................................. 143
Storingen .....................................203
Systeemoverzicht ........................ 210
T
Taalselectie ....................................30
Tabel met beschikbare functies ...198
Toningeffect (monochroom) ...........90
Transportmodus .............................68
Tv (AE-sluiterprioriteit) ...................76
V
Veiligheidsmaatregelen ...............219
Vergrote weergave ..............118, 150
Verkleind diafragma .......................80
Verzadiging .................................... 89
Videosysteem ......................156, 201
Voeding
Aan-uitschakelaar ................. 27
Automatische
uitschakeling ................27, 131
Batterijniveau ........................ 28
Gewoon stopcontact ...........193
Maximum aantal
opnamen ......................28, 107
Opladen ................................24
Volume (filmweergave) ................153
W
Waarschuwing detailverlies ......... 161
WB
Witbalans
Weergave .............................. 56, 147
Weergave met opname-
informatie .................... 110, 126, 161
Weergave van opname-instellingen ... 18
Weergaveduur opnamen ............. 130
Wissen (opname) ........................ 159
Witbalans ...................................... 96
Correctie .............................. 98
Handmatig ............................ 96
Persoonlijk ........................... 97
Reeksopnamen .................... 99
Z
Zelfontspanner .............................. 69
Zelfontspanner, 2 sec .................... 69
Zoeker ........................................... 19
Dioptrische aanpassing ........ 36
Zoomringvergrendeling ................. 34
Zwart-witopname ..................... 74, 90
227
2
Bedankt voor het kopen van een Canon-product.
De EOS 500D is een hoogwaardige digitale spiegelreflexcamera met
een uiterst nauwkeurige CMOS-sensor met 15,10 effectieve
megapixels, DIGIC 4 en negen uiterst nauwkeurige AF-punten met
hoge snelheid. U kunt met deze camera continu-opnamen met
3,4 frames per seconde maken, evenals Live view-opnamen en
filmopnamen in Full HD (Full High-Definition).
De camera reageert uiterst snel bij alle opnamesituaties, biedt tal
van functies voor veeleisende opnamen en nog veel meer.
Een aantal testopnamen maken om vertrouwd te raken met
de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt direct
bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding
doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Lees de Veiligheidsmaatregelen (pag. 219 en 220) en Tips en
waarschuwingen voor het gebruik (pag. 12 en 13) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opname nadat u deze hebt gemaakt en controleer of deze
goed is vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de beelden niet kunnen worden opgenomen of
naar een computer worden gedownload, is Canon niet verantwoordelijk
voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen anders dan voor
privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van bepaalde openbare
optredens, exposities en dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
In deze camera kunnen SD-geheugenkaarten en SDHC-
geheugenkaarten worden gebruikt. In deze handleiding wordt
naar al deze kaarten verwezen met 'kaart'.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van opnamen
meegeleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
INSTRUCTIEHANDLEIDING
INSTRUCTIEHANDLEIDING
NEDERLANDS
Deze instructiehandleiding is geldig vanaf april 2009. Voor informatie over de
compatibiliteit van de camera met accessoires en objectieven van na deze datum,
kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CEL-SN3YA280 © CANON INC. 2009 GEDRUKT IN DE EU
CANON UK LTD
For technical support, please contact the Canon Help Desk:
Canon UK, RCC Customer Service
Unit 130, Centennial Park, Elstree, Herts, WD6 3SE, UK
Helpdesk: 0844 369 0100 (5 pence/min from a BT landline, other costs may vary)
Fax: 020 8731 4164
www.canon.co.uk
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen,
Nederland
CANON FRANCE SAS
17, quai du Président Paul Doumer
92414 Courbevoie cedex,
Frankrijk
Hot line 0825 002 923 (0,15 €/min.)
www.canon.fr
CANON DEUTSCHLAND GmbH
Europark Fichtenhain A10, 47807 Krefeld,
Duitsland
Helpdesk: 0180 500 6022 (0,14 €/min.)
www.canon.de
CANON ITALIA S.P.A.
Via Milano 8, I-20097 San Donato Milanese (MI),
Italië
Servizio clienti: 848 800519 (0,0787 €+ 0,0143 €/min)
Fax: 02-8248.4600
www.canon.it
CANON ESPAÑA S.A.
Avenida de Europa nº 6. 28108 Alcobendas (Madrid)
Helpdesk: 901.900.012 (€0,039/min)
Fax: (+34) 91 411 77 80
www.canon.es
CANON BELGIUM N.V. / S.A.
Berkenlaan 3, B – 1831 Diegem,
België
Helpdesk : (02) 620.01.97 (0,053 € + 0,053 €/min)
Fax: (02) 721.32.74
www.canon.be
CANON LUXEMBOURG S.A.
Rue des Joncs 21, L-1818 Howald,
Luxemburg
Helpdesk : 27 302 054 (0,12 €/min)
Fax: (352) 48 47 96232
www.canon.lu
CANON NEDERLAND N.V.
Neptunusstraat 1, 2132 JA Hoofddorp,
Nederland
Helpdesk: 0900 – 202 2915 (0,13 €/min)
www.canon.nl
CANON DANMARK A/S
Knud Højgaards Vej 1, DK-2860 Søborg,
Denemarken
Helpdesk: 70 20 55 15 (0,25 DKK + 0,25 DKK/min)
Fax: 70 155 025
www.canon.dk
CANON NORGE as
Hallagerbakken 110, Postboks 33, Holmlia, 1201 Oslo,
Noorwegen
Helpdesk: 23 50 01 43 (0,89 NOK + 0,49 NOK/min)
www.canon.no
CANON OY
Kuluttajatuotteet, Huopalahdentie 24, PL1, 00351 Helsinki, Finland
Helpdesk: 020 366 466 (0,02 €/min + pvm tai mpm)
www.canon.fi
CANON SVENSKA AB
Gustav III:s Boulevard 26, S-169 88 Solna,
Zweden
Helpdesk: +46 (0)8 519 923 69 (0,23 SEK + 0,45 SEK/min)
Fax: +46 (0)8 97 20 01
www.canon.se
CANON (SCHWEIZ) AG
Industriestrasse 12, 8305 Dietlikon,
Zwitserland
Helpdesk: 0848 833 838 (0,08 CHF/min)
www.canon.ch
CANON AUSTRIA GmbH
Oberlaaer Strasse 233, A – 1110 Wien,
Oostenrijk
Helpdesk: 0810 081009 (0,07 €/min)
www.canon.at
CANON PORTUGAL, S.A.
Rua Alfredo Silva, 14 - Alfragide, 2610-016 Amadora, Portugal
Helpdesk: +351 21 42 45 190 (€0,0847 + €0,031/min)
www.canon.pt
WEB SELF-SERVICE: www.canon-europe.com
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228

Canon 500 eos de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor