20060601
5-1
Gebruik van het Metingvenster
5. Gebruik van het Metingvenster
Indrukken van ) geeft een metingvenster weer onderaan het scherm, zoals te zien
hieronder.
Metingvenster
U kunt het metingvenster gebruiken om de volgende bewerkingen uit te voeren.
Bekijk de afmetingen van een object
Geeft het metingvenster weer en het selecteren van een object geeft combinaties weer
van de volgende metingen, afhankelijk van het type object dat u selecteert: coordinaten,
afstand/lengte, helling, vergelijking, vector, straal, omtrek, perimeter, oppervlakte, hoek,
supplementaire hoek, raaklijnen, congruentie, incidence, of punt op curve.
Specificeer de afmetingen van een deel van een object
Nadat u het metingvenster weergeeft, kunt u een deel van een object selecteren en
vervolgens numerieke waarden veranderen voor de toepasbare afmetingen. U kunt
de coordinaten van een punt specificeren, de lengte van een lijnstuk (afstand tussen
eindpunten), de door twee lijnen gevormde hoek, etc.
Vergrendel de afmetingen van een deel van een object
Nadat u het metingvenster weergeeft, kunt u een deel van een object selecteren en
vervolgens de toepasbare afmeting vergrendelen. U kunt de coordinaten van een punt
vergrendelen, de lengte van een lijnstuk, de door twee lijnen gevormde hoek, etc.
Bekijken van de Afmetingen van een Object
Het type informatie dat in het metingvenster verschijnt, hangt af van het object dat op
dit moment op het scherm geselecteerd is. Als bijvoorbeeld een lijnstuk geselecteerd is,
toont het metingvenster de afstand, helling, of de vergelijking voor die lijn. U kunt het type
informatie specificeren dat u wilt bekijken door de opwaartse toets aan de linkerkant van
het metingvenster te markeren, het indrukken van de U (of D) toets, en vervolgens de
cursortoetsen gebruiken om het juiste pictogram dat op het pictogrampalet verschijnt te
markeren.