HP G62-b00 Notebook PC series Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding notebookcomputer
© Copyright 2010 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende houder en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Microsoft en Windows zijn in de
Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
Het SD-logo is een handelsmerk van de
desbetreffende houder.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, april 2010
Artikelnummer: 610896-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik
de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of
een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de
temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de
International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Voorzieningen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen ........................................................................................................................................... 2
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 2
Touchpad ............................................................................................................ 2
Lampjes ............................................................................................................... 3
Knop en luidsprekers .......................................................................................... 4
Toetsen ............................................................................................................... 5
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 6
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 7
Onderdelen aan de onderkant ............................................................................................. 8
Onderdelen van het beeldscherm ........................................................................................ 9
Antennes voor draadloze communicatie .............................................................................. 9
Overige hardwareonderdelen ............................................................................................ 11
Labels ................................................................................................................................................. 12
2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................................... 13
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerkstatus ....................................... 14
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 14
Actietoets voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................... 14
HP Wireless Assistant gebruiken ....................................................................................... 15
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 15
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 16
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 16
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 17
Verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN) .................................................... 18
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 18
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 19
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 19
Problemen met draadloze verbindingen oplossen ............................................................................. 20
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN) .................................... 20
Kan geen verbinding maken met het voorkeursnetwerk .................................................... 21
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven ....................................................................... 21
v
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar ................................................... 21
WLAN-verbinding is zeer zwak .......................................................................................... 22
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 22
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................................. 23
Modemkabel aansluiten ..................................................................................................... 23
Land-/regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten ..................................................... 24
Locatie-instelling selecteren .............................................................................................. 24
Huidige instelling voor locatie weergeven ......................................................... 24
Nieuwe locaties toevoegen voor gebruik van het modem in het
buitenland .......................................................................................................... 25
Problemen met verbindingen in het buitenland oplossen ................................. 27
Aansluiten op een lokaal netwerk ....................................................................................................... 28
3 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Touchpad gebruiken ........................................................................................................................... 29
Touchpad in- en uitschakelen ............................................................................................................ 30
Touchpadbewegingen gebruiken ....................................................................................................... 30
Schuiven ............................................................................................................................................. 31
Knijpen .............................................................................................................................................. 31
Draaien ............................................................................................................................................... 32
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................................... 32
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 32
Touchpad en toetsenbord reinigen ..................................................................................................... 35
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 36
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 37
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 38
Voorzieningen voor het afspelen van media gebruiken ..................................................... 39
Actietoetsen voor het afspelen van media gebruiken ....................................... 39
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 40
CyberLink PowerDVD-software gebruiken ........................................................................ 40
Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ............................................ 40
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 40
Audio .................................................................................................................................................. 41
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 41
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 41
Video .................................................................................................................................................. 42
HDMI-apparaat aansluiten (alleen bepaalde modellen) .................................................... 43
Audio configureren voor HDMI (alleen bepaalde modellen) ............................. 44
Optischeschijfeenheid ........................................................................................................................ 45
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 46
Tips voor de webcam ......................................................................................................... 46
vi
Eigenschappen van de webcam aanpassen ..................................................................... 47
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 48
Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 48
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 49
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 49
Accumeter gebruiken ......................................................................................................... 50
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 50
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 50
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 50
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 51
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 51
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 52
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 53
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................ 54
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 55
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning ............................................................. 55
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 55
Acculading weergeven ....................................................................................................... 56
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 56
Accu opladen ..................................................................................................................... 57
Ontlaadtijd van de accu maximaliseren ............................................................................. 58
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 58
Lage acculading herkennen .............................................................................. 58
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 59
Accu kalibreren .................................................................................................................. 59
Stap 1: Laad de accu volledig op ...................................................................... 59
Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 60
Stap 3: Ontlaad de accu .................................................................................... 61
Stap 4: Laad de accu opnieuw volledig op ........................................................ 61
Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ........................ 62
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 62
Accu opbergen ................................................................................................................... 62
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 63
Accu vervangen ................................................................................................................. 63
vii
Schakelen tussen grafische modi (alleen bepaalde modellen) .......................................................... 64
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 65
6 Schijfeenheden
Omgaan met schijfeenheden ............................................................................................................. 66
Optischeschijfeenheid ........................................................................................................................ 68
Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen .............................................................. 68
Optische schijven gebruiken .............................................................................................. 69
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) selecteren ............................................................. 70
Cd-r-schijven ..................................................................................................... 70
Cd-rw-schijven .................................................................................................. 70
Dvd±r-schijven .................................................................................................. 70
Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 70
LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 71
Blu-ray Disc (bd) ............................................................................................... 71
Cd, dvd of bd afspelen ....................................................................................................... 71
Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 73
Regio-instelling voor dvd's wijzigen ................................................................................... 73
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 74
Cd, dvd of bd kopiëren ....................................................................................................... 74
Cd of dvd maken ('branden') .............................................................................................. 75
Cd, dvd of bd verwijderen .................................................................................................. 76
Problemen met schijfeenheden en apparaatstuurprogramma's oplossen ......................................... 76
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd
of bd ................................................................................................................................... 76
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld .................................................................... 77
Een dvd-film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ................. 77
Een dvd-film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ................................................ 78
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is voltooid ......... 78
Een dvd die wordt afgespeeld in Windows Media Player, geeft geen geluid of
beeld .................................................................................................................................. 78
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ................................. 79
Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen ................................. 79
Recentste apparaatstuurprogramma's voor Windows verkrijgen ...................... 81
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 82
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 83
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 83
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 83
Vaste schijf vervangen ....................................................................................................................... 84
7 Externe apparaten en externe mediakaarten
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 87
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 87
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 88
viii
Digitale kaarten gebruiken .................................................................................................................. 89
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 89
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 90
8 Geheugenmodule toevoegen of vervangen
9 Beveiliging
Computer beschermen ....................................................................................................................... 95
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 96
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 96
Wachtwoorden instellen in Setup Utility ............................................................................. 97
Beheerderswachtwoord .................................................................................... 97
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................... 98
Beheerderswachwoord invoeren ...................................................... 98
Opstartwachtwoord ........................................................................................... 98
Opstartwachtwoord beheren ............................................................ 99
Opstartwachtwoord invoeren ............................................................ 99
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................. 100
Firewallsoftware gebruiken ............................................................................................................... 100
Kritieke beveiligingsupdates installeren ........................................................................................... 101
Optionele beveiligingskabel bevestigen ........................................................................................... 101
Bijlage A Setup Utility (BIOS)
Setup Utility starten .......................................................................................................................... 102
Setup Utility gebruiken ..................................................................................................................... 103
Taal van Setup Utility wijzigen ......................................................................................... 103
Navigeren en selecteren in Setup Utility .......................................................................... 103
Systeeminformatie weergeven ........................................................................................ 104
Standaardinstellingen herstellen in Setup Utility .............................................................. 104
Setup Utility afsluiten ....................................................................................................... 105
Menu's van het setupprogramma ..................................................................................................... 105
Main (Hoofdmenu) ........................................................................................................... 105
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 105
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) ........................................................ 106
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens) .................................................................. 106
Bijlage B Software-updates
BIOS bijwerken ................................................................................................................................. 109
BIOS-versie vaststellen ................................................................................................... 109
BIOS-update downloaden ................................................................................................ 110
Programma's en stuurprogramma's bijwerken ................................................................................. 112
Bijlage C Back-up en herstel
ix
Herstelschijven maken ..................................................................................................................... 114
Back-up van uw gegevens maken ................................................................................................... 115
Back-up en terugzetten van Windows gebruiken ............................................................ 116
Systeemherstelpunten gebruiken .................................................................................... 117
Wanneer maakt u herstelpunten ..................................................................... 117
Systeemherstelpunt maken ............................................................................. 117
Herstelactie uitvoeren op basis van een bepaalde datum en tijd .................... 117
Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 118
Herstelactie uitvoeren vanaf de herstelschijven .............................................................. 118
Herstelactie uitvoeren vanaf de speciale herstelpartitie (alleen bepaalde modellen) ...... 118
Index ................................................................................................................................................................. 120
x
1 Voorzieningen
Hardware herkennen
U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in de computer is geïnstalleerd:
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging). Klik
daarna bij Systeem op Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
OPMERKING: Windows
®
kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de veiligheid van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Hardware herkennen 1
Onderdelen
Onderdelen aan de bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpadlampje
Aan: het touchpad is ingeschakeld.
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
(2) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen
op het scherm selecteren of activeren.
(3) Linkerknop van het touchpad* Druk op de linkerkant van de touchpadknop om functies uit te
voeren die u normaal met de linkerknop van een externe muis zou
uitvoeren.
(4) Rechterknop van het touchpad* Druk op de rechterkant van de touchpadknop om functies uit te
voeren die u normaal met de rechterknop van een externe muis
zou uitvoeren.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Als u de voorkeuren voor cursorbesturing wilt weergeven en wijzigen,
selecteert u Start > Apparaten en printers. Klik daarna met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer
vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.
Er is een ongemarkeerde schuifzone binnen de rechterrand van het touchpad. Om omhoog en omlaag
te schuiven met behulp van de verticale schuifzone van het touchpad, schuift u uw vinger omhoog of
omlaag binnen de rechterrand van het touchpad.
Raadpleeg
Touchpadbewegingen gebruiken op pagina 30 voor meer informatie over voorzieningen
van het touchpad.
2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Lampjes
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpadlampje
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
(2) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(3) Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(4) Lampje voor draadloze communicatie
Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat en/of een
Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie is
uitgeschakeld.
Onderdelen 3
Knop en luidsprekers
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Luidsprekerrooster Twee geïntegreerde luidsprekers produceren geluid.
(2) Aan/uit-knop*
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-knop
om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de aan/uit-
knop om de slaapstand te activeren.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van
Windows geen effect hebben, houdt u de aan/uit-knop minstens
vijf seconden ingedrukt om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security
(Systeem en beveiliging) > Energiebeheer als u meer wilt weten
over de instellingen voor energiebeheer.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Voor informatie over het wijzigen van de fabrieksinstellingen drukt
u op f1 om Help en ondersteuning te openen.
4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Toetsen
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) Toets E-mail verzenden Hiermee opent u een nieuw e-mailbericht in het standaard e-
mailprogramma.
(3) Toets Media-applicatie Hiermee start u CyberLink PowerDVD.
(4) Toets Webbrowser Hiermee start u de standaardwebbrowser.
(5) Toets Afdrukken Hiermee stuurt u het actieve document naar de standaardprinter.
(6) Toets Rekenmachine Hiermee start u het bureau-accessoire Rekenmachine.
(7) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met de esc-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(8) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(9) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(10) Actietoetsen Hiermee voert u veelgebruikte systeemacties uit.
Raadpleeg Toetsenbord gebruiken op pagina 32 voor informatie over het gebruik van actietoetsen.
Onderdelen 5
Onderdelen aan de rechterkant
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Lampje van de optischeschijfeenheid Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de
optischeschijfeenheid.
(2) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(3) RJ-11-modemconnector (alleen bepaalde
modellen)
Hierop sluit u een modemkabel aan.
(4) Lampje van de netvoedingsadapter
Knipperend wit: de computer staat in de slaapstand.
Aan wit: de computer is niet aangesloten op een externe
voedingsbron.
Oranje: de computer wordt opgeladen.
Uit: de computer is niet aangesloten op een externe
voedingsbron.
(5) Voedingsconnector Hierop sluit u een netvoedingsadapter aan.
(6) Bevestigingspunt voor beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel aan de
computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste
plaats een ontmoedigende werking uitgaan. Deze voorziening kan
echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdelen aan de linkerkant
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Externemonitorpoort Hierop sluit u een optionele VGA-monitor of projector aan.
(2) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de
computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat
de interne ventilator af en toe aan- en uitgaat tijdens het gebruik
van de computer.
(3) HDMI-poort (alleen bepaalde modellen) Hiermee sluit u de computer aan op een optioneel video- of
audioapparaat, zoals een high-definition televisie en andere
compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur.
(4) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(5) USB-poorten Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(6) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
(7) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
(8) Digitalemediaslot (alleen bepaalde modellen) Ondersteunt de volgende types optionele digitale kaarten:
Memory Stick (MS)
Memory Stick Pro (MSP)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
xD-Picture Card (XD)
(9) Schijfeenheidlampje Aan: de vaste schijf is in gebruik.
Onderdelen 7
Onderdelen aan de onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(2) Ventilatieopeningen (4) Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de
computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat
de interne ventilator af en toe aan- en uitgaat tijdens het gebruik
van de computer.
(3) Accuvergrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(4) Geheugenmodulecompartiment In dit compartiment bevinden zich de twee geheugenmoduleslots.
(5) Vasteschijfruimte Bevat de vaste schijf.
8 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdelen van het beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne microfoon (alleen bij bepaalde modellen
van een label voorzien)
Hiermee kunt u geluid opnemen.
(2) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u audio en videobeelden vastleggen en foto's maken.
(3) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
Antennes voor draadloze communicatie
Uw computermodel heeft twee antennes die signalen verzenden naar en ontvangen van een of meer
apparaten voor draadloze communicatie. Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de
computer.
Onderdelen 9
OPMERKING: voor optimale communicatie houdt u de directe omgeving van de antennes vrij (zoals
de vorige afbeelding laat zien).
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu dat van toepassing is op uw land/regio. Deze
voorschriften vindt u in Help en ondersteuning.
10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Overige hardwareonderdelen
Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee sluit u een netvoedingsadapter aan op een stopcontact.
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per land/regio.
Onderdelen 11
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
OPMERKING: zorg dat u deze gegevens bij de hand heeft wanneer u contact opneemt met de
technische ondersteuning.
Servicelabel: bevat het serienummer van de computer, het productnummer, de garantiegegevens
en het modelnummer. Dit label bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft
®
: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u een update van het besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met
het systeem wilt oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Label met keurmerken voor het modem (alleen bepaalde modellen): bevat voorschriften en
keurmerken van instanties die zijn vereist voor een aantal landen/regio's waarin het modem mag
worden gebruikt. U kunt deze informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt
gebruiken. Het label met keurmerken voor het modem bevindt zich aan de binnenkant van de
vasteschijfruimte.
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: deze labels bevatten
informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie, en de keurmerken van een
aantal landen of regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik. Een optioneel
apparaat kan een WLAN-apparaat (draadloosnetwerkadapter) of een optioneel Bluetooth®-
apparaat zijn. Als uw computermodel is voorzien van een of meer apparaten voor draadloze
communicatie, heeft de computer een of meer van deze labels met keurmerk. U kunt deze
informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt gebruiken. Labels met keurmerken
voor apparaten voor draadloze communicatie bevinden zich aan de binnenkant van het
geheugenmodulecompartiment.
12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
2 Draadloze communicatie, lokaal
netwerk en modem
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): hiermee kunt u verbinding maken met draadloze
lokale netwerken (ook wel Wi-Fi-netwerken, draadloze LAN's of WLAN's genoemd) in
bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en
universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat met een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
Bluetooth®-apparaat (alleen bepaalde modellen): een apparaat waarmee u een PAN (Personal
Area Network) tot stand kunt brengen, zodat u verbinding kunt maken met andere apparaten die
draadloze communicatie via Bluetooth ondersteunen, zoals computers, telefoons, printers,
headsets, luidsprekers en camera's. In een PAN communiceert elk apparaat rechtstreeks met
andere apparaten en moeten de apparaten zich relatief dicht bij elkaar bevinden, normaal
gesproken binnen een straal van 10 meter van elkaar.
Computers met WLAN-apparaten kunnen een of meer van de volgende IEEE-standaarden
ondersteunen:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, waardoor ze in
hetzelfde netwerk kunnen functioneren.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
802.11n ondersteunt overdrachtssnelheden tot 450 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz
of 5 GHz, waardoor het achterwaarts compatibel is met 802.11a, b en g.
Raadpleeg de informatie en maak gebruik van de koppelingen naar relevante websites in Help en
ondersteuning voor meer informatie over technologie voor draadloze communicatie.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 13
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerkstatus
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloze communicatie
(ingeschakeld)
Geeft de locatie van het lampje en de actietoets voor draadloze
communicatie (f12) op de computer aan. Wordt ook weergegeven
bij de HP Wireless Assistant software (Assistent voor draadloze
communicatie) op de computer en geeft aan dat een of meer
apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld.
Draadloos (uitgeschakeld) Wordt weergegeven bij de HP Wireless Assistant software op de
computer en geeft aan dat alle apparaten voor draadloze
communicatie zijn uitgeschakeld.
Bekabeld netwerk
(verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd en dat een of meer netwerkapparaten verbinding
hebben met een bekabeld netwerk.
Bekabeld netwerk
(uitgeschakeld/niet
verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd maar dat er geen netwerkapparaten verbinding
hebben met het netwerk (of dat alle netwerkapparaten zijn
uitgeschakeld in Windows Configuratiescherm).
Netwerk (verbonden) Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd en dat een of meer netwerkapparaten verbinding
hebben met een draadloos netwerk.
Netwerk (niet verbonden) Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd en dat er netwerkverbindingen beschikbaar zijn, maar
dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met een
draadloos netwerk.
Netwerk (uitgeschakeld/niet
verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd maar dat er geen netwerkverbindingen beschikbaar
zijn (of dat alle netwerkapparaten zijn uitgeschakeld via de
actietoets voor draadloze communicatie [f12] of HP Wireless
Assistant).
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op uw computer met een van deze voorzieningen
in- of uitschakelen:
Actietoets voor draadloze communicatie (f12)
HP Wireless Assistant software
Voorzieningen van het besturingssysteem.
Actietoets voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een actietoets voor draadloze communicatie (f12), een of meer apparaten voor
draadloze communicatie en een lampje voor draadloze communicatie. Standaard zijn alle apparaten
voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie (wit)
wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor
draadloze communicatie wit is, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie ingeschakeld.
14 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor draadloze
communicatie uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u met de actietoets
voor draadloze communicatie (f12) alle apparaten voor draadloze communicatie tegelijk in- of
uitschakelen. De afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie kunnen worden in- en
uitgeschakeld via HP Wireless Assistant.
HP Wireless Assistant gebruiken
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via HP Wireless Assistant.
Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in Setup Utility, moet het eerst
opnieuw worden geactiveerd in Setup Utility voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless
Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de computer
automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
Om de status van de apparaten voor draadloze communicatie te bekijken, klikt u op het pictogram
Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak) en plaatst u
daarna de aanwijzer op het pictogram voor draadloze communicatie.
Als het pictogram voor draadloze communicatie niet wordt weergegeven in het systeemvak, wijzigt u
als volgt de eigenschappen voor Wireless Assistant:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Windows
Mobiliteitscentrum.
2. Klik op het pictogram voor draadloze communicatie in het deelvenster Wireless Assistant, in het
onderste gedeelte van Windows Mobiliteitscentrum. Wireless Assistant wordt geopend.
3. Klik op Eigenschappen.
4. Selecteer het selectievakje naast Pictogram van HP Wireless Assistant in systeemvak.
5. Klik op Toepassen.
6. Klik op Sluiten.
Raadpleeg de online helpfunctie van de Wireless Assistant software voor meer informatie:
1. Open Wireless Assistant door te klikken op het pictogram voor draadloze communicatie in
Windows Mobiliteitscentrum.
2. Klik op de knop Help.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Ook sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor
draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Windows kent bijvoorbeeld de
voorziening Netwerkcentrum, waarmee u de volgende taken kunt uitvoeren: een verbinding of een
netwerk instellen, verbinding maken met een netwerk, draadloze netwerken beheren, een diagnose
stellen van netwerkproblemen en netwerkproblemen oplossen.
Om Netwerkcentrum te openen, klikt u op Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet >
Netwerkcentrum.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 15
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos lokaal netwerk (WLAN), dat bestaat
uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires
ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of
software aan te pas komt.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of
bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
Als u thuis een draadloos lokaal netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u
de volgende apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is
verbonden met internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u meer hulp nodig heeft bij de installatie van een draadloos lokaal netwerk, neemt u contact op met
de fabrikant van de router of met uw internetprovider.
16 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Draadloos netwerk beveiligen
Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn
opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze
netwerken kwetsbaar zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s.
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk
helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders
van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en
anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt
u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen
op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk,
is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn WPA-Personal (Wi-Fi Protected Access)
en WEP (Wired Equivalent Privacy). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken,
kunnen andere WLAN-apparaten onbeveiligde signalen opvangen en (ongevraagd) verbinding maken
met uw netwerk of informatie onderscheppen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de
volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways of routers bevatten ingebouwde beveiligingsvoorzieningen
zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en firewalls. Met behulp van de
juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de meest voorkomende
beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als gegevensverzoeken controleert die worden
verzonden naar uw netwerk en die eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Firewalls zijn
verkrijgbaar in vele soorten, zowel softwarematig als hardwarematig. In sommige netwerken wordt
een combinatie van beide typen gebruikt.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor een draadloos netwerk zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar:
Wired Equivalent Privacy (WEP) is een beveiligingsprotocol voor draadloze communicatie
dat alle netwerkgegevens codeert en een WEP-sleutel verzendt. In de meeste gevallen kunt
u de WEP-sleutel laten toewijzen door het netwerk. Maar u kunt ook uw eigen sleutel instellen,
een andere sleutel genereren of andere geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel
kunnen anderen niet gebruikmaken van het draadloze netwerk.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In
tegenstelling tot WEP, waarbij één statische beveiligingssleutel wordt gebruikt voor
coderingen, maakt WPA echter gebruik van TKIP (Temporal Key Integrity Protocol) om voor
elk gegevenspakket een nieuwe sleutel te genereren. Bovendien wordt voor elke computer
in het netwerk een afzonderlijke sleutelset gegenereerd.
WLAN gebruiken 17
Verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN)
Ga als volgt te werk om verbinding met het WLAN te maken:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld (het lampje voor draadloze communicatie is wit).
Als het lampje oranje is, drukt u op de toets voor draadloze communicatie (f12).
2. Klik op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het netwerk een beveiligd draadloos netwerk is, wordt u verzocht een
netwerkbeveiligingssleutel op te geven. Dit is een beveiligingscode. Geef de code op en klik daarna
op OK om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen WLAN’s worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken niet wordt weergegeven, klikt
u op Netwerkcentrum openen en klikt u daarna op Een nieuwe verbinding of een nieuw
netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met opties. U kunt ervoor kiezen om handmatig te zoeken
naar een netwerk en hier verbinding mee te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding te maken.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het netwerkpictogram in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang
de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparaten of
verschillende typen wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een WLAN is beschikbaar via de volgende hulpbronnen:
Informatie van uw internetprovider en de gebruikershandleidingen die bij de draadloze router en
andere WLAN-apparatuur zijn geleverd.
Informatie en koppelingen naar relevante websites in Help en ondersteuning.
Neem contact op met uw internetprovider of zoek op internet naar een overzicht van openbare draadloze
netwerken ("hotspots") bij u in de buurt. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet
met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de
kosten en de vereisten voor een verbinding.
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch met het
nieuwe netwerk verbonden. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde
procedure die u eerder heeft gebruikt om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
18 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging
van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals:
computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area
Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de helpfunctie van
Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)
HP adviseert niet om een computer met Bluetooth in te stellen als host en te gebruiken als gateway die
door andere computers kan worden gebruikt om verbinding te maken met internet. Wanneer twee of
meer computers met behulp van Bluetooth met elkaar worden verbonden, en ICS (Internet Connection
Sharing) op een van de computers is ingeschakeld, kunnen de andere computers niet via het Bluetooth-
netwerk verbinding maken met internet.
De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van de gegevensoverdracht tussen uw computer en
draadloze apparatuur, zoals een mobiele telefoon, printer, camera of PDA. Het onvermogen om op
consistente wijze twee of meer computers te verbinden om de internetverbinding via Bluetooth te kunnen
delen, is een beperking van Bluetooth en het besturingssysteem Windows.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 19
Problemen met draadloze verbindingen oplossen
Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Een draadloos apparaat is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Er is een storing opgetreden in een draadloos apparaat of router.
Signalen van het draadloze apparaat worden verstoord door andere apparaten.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen
geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke
computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor
draadloze communicatie aan te schaffen.
Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt, controleert
u eerst of voor elk draadloos apparaat een stuurprogramma is geïnstalleerd.
De procedures in dit hoofdstuk zijn bedoeld om problemen met een computer die geen verbinding maakt
met het netwerk dat u wilt gebruiken, te diagnosticeren en op te lossen.
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN)
Als het niet lukt verbinding te maken met een WLAN, controleert u of het geïntegreerde WLAN-apparaat
correct is geïnstalleerd op uw computer.
OPMERKING: Windows kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
2. Klik bij Systeem op Apparaatbeheer.
3. Klik op de pijl naast Netwerkadapters om de lijst uit te vouwen, zodat alle netwerkadapters worden
weergegeven.
4. Zoek het WLAN-apparaat op in de lijst Netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-apparaat
bevat de term draadloos, draadloos LAN, WLAN, Wi-Fi of 802.11.
Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is uw computer niet voorzien van een geïntegreerd
WLAN-apparaat of is het stuurprogramma voor het WLAN niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het
oplossen van problemen met WLAN's.
20 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Kan geen verbinding maken met het voorkeursnetwerk
Windows kan automatisch een beschadigde WLAN-verbinding herstellen.
Als zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk een netwerkpictogram bevindt, klikt
u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u daarna op Problemen oplossen.
Windows stelt uw netwerkapparaat opnieuw in en probeert verbinding te maken met een van de
voorkeursnetwerken.
Ga als volgt te werk als zich in het systeemvak geen netwerkpictogram bevindt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Problemen oplossen en selecteer het netwerk dat u wilt herstellen.
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven
Als het netwerkpictogram niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het WLAN heeft
geconfigureerd, betekent dit dat het softwarestuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Mogelijk wordt
ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet is gevonden. Installeer het
stuurprogramma opnieuw.
Als u het door u gebruikte WLAN-apparaat afzonderlijk heeft aangeschaft, raadpleegt u de website van
de fabrikant voor de nieuwste software.
Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat in de computer
op te halen:
1. Open een webbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en voer het nummer van
uw computermodel in het zoekvak in.
4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: als u het door u gebruikte WLAN-apparaat afzonderlijk heeft aangeschaft, raadpleegt
u de website van de fabrikant voor de nieuwste software.
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar
Als er wordt gevraagd om een netwerksleutel of een naam (SSID) wanneer u verbinding maakt met een
draadloos netwerk, is het netwerk beveiligd. Om verbinding te kunnen maken met een beveiligd netwerk,
moet u over de juiste codes beschikken. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke
identificatiecodes die u invoert in de computer om uw computer kenbaar te maken bij het netwerk.
Voor een netwerk dat is verbonden met de persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies over het instellen van dezelfde codes op zowel
de router als het WLAN-apparaat.
Als u over een privénetwerk beschikt, bijvoorbeeld een netwerk op kantoor of in een openbare
internetchatroom, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de codes en voert u de codes
in wanneer u daarom wordt gevraagd.
Problemen met draadloze verbindingen oplossen 21
In sommige netwerken worden de voor de routers en toegangspunten gebruikte SSID's of
netwerksleutels regelmatig gewijzigd voor een betere beveiliging. In dat geval moet ook de
overeenkomstige code op de computer worden gewijzigd.
Als u nieuwe sleutels voor het draadloze netwerk en het SSID voor een netwerk ontvangt, en als u
eerder al een verbinding met dat netwerk tot stand heeft gebracht, gaat u als volgt te werk om verbinding
met het netwerk te maken:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Draadloze netwerken beheren.
Er verschijnt een lijst met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot bevindt
met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
3. Selecteer het netwerk in de lijst, klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik op
Eigenschappen.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is.
4. Klik op het tabblad Beveiliging en geef de juiste draadloze coderingsgegevens op in het vak
Netwerkbeveiligingssleutel.
5. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
WLAN-verbinding is zeer zwak
Als de verbinding zeer zwak is, of als uw computer geen verbinding met een WLAN kan maken, kunt u
als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren:
Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel tijdelijk apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om
storing door andere apparaten te voorkomen.
Als de verbinding niet beter wordt, probeert u het apparaat te dwingen om alle verbindingswaarden
opnieuw in te stellen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Draadloze netwerken beheren.
Er verschijnt een lijst met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot bevindt
met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
3. Klik op een netwerk en klik op Verwijderen.
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze router
opnieuw in door gedurende 10 tot 15 seconden de stroom uit te schakelen.
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router
opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de fabrikant van de router voor meer informatie.
22 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Het modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn met een 6-pins RJ-11-modemkabel
(alleen bij bepaalde modellen meegeleverd). In bepaalde landen of regio's is ook een land-/
regiospecifieke modemkabeladapter vereist (alleen bij bepaalde modellen meegeleverd). Aansluitingen
voor digitale PBX-systemen lijken op analoge telefoonaansluitingen, maar zijn niet compatibel met dit
modem.
WAARSCHUWING! Als het interne analoge modem wordt aangesloten op een digitale lijn, kan het
modem blijvend beschadigd raken. Koppel de modemkabel onmiddellijk los als u deze per ongeluk heeft
aangesloten op een digitale lijn.
Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en
radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het
ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
Modemkabel aansluiten
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel (alleen bij bepaalde modellen meegeleverd) of een
telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het risico van een elektrische schok, brand of
schade aan de apparatuur te beperken.
U sluit als volgt een modemkabel aan:
1. Sluit de modemkabel aan op de modemconnector van de computer (1).
2. Sluit de modemkabel aan op de RJ-11-telefoonaansluiting in de wand (2).
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 23
Land-/regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten
Telefoonaansluitingen kunnen per land of regio verschillen. Als u het modem en de modemkabel (alleen
bij bepaalde modellen meegeleverd) wilt gebruiken in een ander land of een andere regio dan het land
of de regio waar u de computer heeft gekocht, moet u een land-/regiospecifieke modemkabeladapter
aanschaffen (alleen bij bepaalde modellen meegeleverd).
U sluit het modem als volgt aan op een analoge telefoonlijn met een ander type aansluiting dan RJ-11:
1. Sluit de modemkabel aan op de modemconnector van de computer (1).
2. Sluit de modemkabel aan op de land-/regiospecifieke modemkabeladapter (2).
3. Sluit de land-/regiospecifieke modemkabeladapter aan op de telefoonaansluiting in de wand (3).
Locatie-instelling selecteren
Huidige instelling voor locatie weergeven
Ga als volgt te werk om de huidige locatie-instelling voor het modem weer te geven:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Klok, taal en regio.
3. Klik op Regio en taal.
4. Klik op het tabblad Locatie om uw locatie weer te geven.
24 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Nieuwe locaties toevoegen voor gebruik van het modem in het buitenland
Standaard is voor het modem als locatie alleen de locatie-instelling beschikbaar voor het land/de regio
waar u de computer heeft gekocht. Wanneer u naar verschillende landen of regio's reist, kunt u het
geïntegreerde modem instellen op de locatie die voldoet aan de normen van de landen of regio's waar
u het modem gebruikt.
Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen op de computer, zodat u op
elk gewenst moment een andere locatie kunt kiezen. U kunt voor alle gewenste landen of regio's
meerdere locatie-instellingen toevoegen.
VOORZICHTIG: als u wilt voorkomen dat de instellingen voor land/regio voor uw eigen land/regio
verloren gaan, verwijdert u de huidige instellingen voor land of regio van het modem niet. Voeg een
nieuwe configuratie toe voor elke locatie waar u het modem gaat gebruiken, zodat u het modem in
andere landen of regio's kunt gebruiken, terwijl de configuratie voor uw eigen land of regio behouden
blijft.
VOORZICHTIG: selecteer het land/ of e regio waar de computer zich bevindt, om te voorkomen dat
het modem wordt geconfigureerd op een manier die in strijd is met de wet- of regelgeving op het gebied
van telecommunicatie van de landen of regio's die u bezoekt. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat
het modem niet naar behoren functioneert als niet de juiste instelling voor het land of de regio is gekozen.
U voegt als volgt een locatie-instelling toe voor het modem:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer vertegenwoordigt en klik op
Modeminstellingen.
OPMERKING: u moet een initieel (huidig) netnummer voor de locatie instellen om het tabblad
Kiesregels te kunnen weergeven. Als u geen locatie heeft ingesteld, wordt u verzocht de locatie
op te geven wanneer u op Modeminstellingen klikt.
3. Klik op het tabblad Kiesregels.
4. Klik op Nieuw. Het venster Nieuwe locatie verschijnt.
5. Voer in het vak Naam van locatie een naam in (zoals "thuis" of "werk") voor de nieuwe locatie.
6. Selecteer het gewenste land in de vervolgkeuzelijst Land/regio. (Als u een land of regio selecteert
waarvoor het modem geen ondersteuning biedt, wordt bij Land/regio standaard VS of UK (Verenigd
Koninkrijk) weergegeven.)
7. Typ het netnummer, toegangsnummer (indien nodig) en het nummer voor toegang tot een buitenlijn
(indien nodig).
8. Klik naast Kiezen met op Toon of Puls.
9. Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling op te slaan. Het venster Telefoon en modem verschijnt.
10. Kies een van de volgende mogelijkheden:
Als u de nieuwe locatie wilt instellen als de huidige locatie, klikt u op OK.
Om een andere locatie te selecteren als huidige locatie, selecteert u de gewenste locatie in
de lijst Locatie en klikt u op OK.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 25
OPMERKING: u kunt de voorgaande procedure gebruiken om locaties toe te voegen voor
plaatsen in uw eigen land of regio, maar ook voor plaatsen in andere landen/regio's. U kunt
bijvoorbeeld een instelling met de naam "Werk" toevoegen, die kiesregels bevat voor het bellen
van een buitenlijn.
26 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Problemen met verbindingen in het buitenland oplossen
Als u problemen met de modemverbinding ondervindt wanneer u de computer in een ander land of een
andere regio dan het land of de regio van aanschaf gebruikt, kunt u de volgende mogelijke oplossingen
proberen.
Controleer het type telefoonlijn.
Het modem werkt alleen met een analoge telefoonlijn, niet met een digitale telefoonlijn. Bij een
PBX-lijn gaat het doorgaans om een digitale lijn. Een telefoonlijn die wordt omschreven als een
datalijn, faxlijn, modemlijn of standaardtelefoonlijn, is doorgaans een analoge lijn.
Controleer of de telefoonlijn pulskeuze of toonkeuze ondersteunt.
Een analoge telefoonlijn ondersteunt ofwel pulskeuze, ofwel toonkeuze. Deze opties voor de
kiesmodus kunt u opgeven bij de telefoon- en modeminstellingen. De geselecteerde
kiesmodusopties moeten overeenkomen met de kiesmodus die wordt ondersteund door de
telefoonlijn op uw locatie.
U kunt vaststellen welke kiesmodus door een telefoonlijn wordt ondersteund door een paar cijfers
te kiezen met de telefoon en te luisteren of u klikken (pulsen) of tonen hoort. Als u klikken hoort,
ondersteunt de telefoonlijn pulskeuze. Als u tonen hoort, ondersteunt de telefoonlijn toonkeuze.
U wijzigt als volgt de kiesmodus in de huidige locatie-instelling voor het modem:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer vertegenwoordigt en klik op
Modeminstellingen.
3. Klik op het tabblad Kiesregels.
4. Selecteer de locatie-instelling voor het modem.
5. Klik op Bewerken.
6. Selecteer Toon of Puls.
7. Klik twee keer op OK.
Controleer het telefoonnummer dat u kiest en de reactie van het externe modem (het modem
waarmee u een verbinding tot stand wilt brengen).
Kies een telefoonnummer, controleer of het modem op afstand reageert en hang vervolgens op.
Stel in dat het modem kiestonen moet negeren.
Als het modem een kiestoon ontvangt die niet wordt herkend, wordt het nummer niet gekozen en
verschijnt het foutbericht Geen kiestoon.
U stelt als volgt in dat het modem alle kiestonen negeert voordat een nummer wordt gekozen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer vertegenwoordigt en klik op
Modeminstellingen.
3. Klik op het tabblad Modems.
4. Klik op het gewenste modem.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 27
5. Klik op Eigenschappen.
6. Klik op Modem.
7. Schakel het selectievakje Op kiestoon wachten voordat het nummer wordt gekozen uit.
8. Klik twee keer op OK.
Aansluiten op een lokaal netwerk
Om de computer aan te sluiten op een lokaal netwerk (LAN), is een (afzonderlijk aan te schaffen) 8-
pins RJ-45-netwerkconnector nodig. Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat
voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer
met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector,
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
28 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
3 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Touchpad gebruiken
In de volgende illustratie en tabel wordt het touchpad van de computer beschreven.
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpad uit-indicator Wanneer deze indicator brandt, is het touchpad uitgeschakeld.
(2) Touchpadzone Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(3) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
muis.
(4) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
Touchpad gebruiken 29
Touchpad in- en uitschakelen
Wanneer de touchpadzone actief is, is het lampje uit. Om het touchpad in en uit te schakelen, tikt u twee
keer snel achtereen op de touchpad uit-indicator.
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting
waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de
betreffende knoppen op een externe muis zou gebruiken. Om omhoog en omlaag te schuiven met
behulp van de schuifzone van het touchpad, schuift u uw vinger in verticale richting langs de rechterrand
van het touchpad.
OPMERKING: als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het
touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.
Touchpadbewegingen gebruiken
Het touchpad ondersteunt een aantal touchpadbewegingen. Om de touchpadbewegingen te activeren,
plaatst u twee vingers op het touchpad, zoals beschreven in de volgende gedeeltes.
U schakelt bewegingen als volgt in of uit: dubbelklik op het pictogram Synaptics in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk en schakel de optie Disable gestures (Bewegingen uitschakelen) in
of uit. Om een bepaalde beweging in of uit te schakelen, selecteert u Configuratiescherm > Hardware
en geluiden > Muis > Apparaatinstellingen > Instellingen. Schakel daarna het selectievakje in of uit
naast de functie die u wilt in- of uitschakelen.
30 Hoofdstuk 3 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Schuiven
Schuiven is kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog of omlaag te bewegen.
U schuift als volgt: plaats twee vingers op het touchpad en schuif ze over het touchpad in een beweging
omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.
OPMERKING: De schuifsnelheid wordt bepaald door de snelheid van de vingerbeweging.
Knijpen
Door te knijpen kunt u in- of uitzoomen op items zoals PDF-bestanden, afbeeldingen en foto's.
U knijpt als volgt:
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op het touchpad en daarna de vingers van elkaar
af te bewegen om een object te vergroten.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op het touchpad en daarna de vingers bij elkaar
te brengen om een object te verkleinen.
Schuiven 31
Draaien
Door draaien kunt u items zoals foto's en pagina's roteren. U draait als volgt: plaats uw duim op het
touchpad en beweeg uw wijsvinger in een halve cirkelbeweging rond uw duim.
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Gebruik Eigenschappen voor Muis in Windows om instellingen voor aanwijsapparaten te wijzigen, zoals
de configuratie van de knoppen, de kliksnelheid en de opties voor de aanwijzer.
Selecteer Start > Apparaten en printers om Eigenschappen voor Muis te openen. Klik daarna met de
rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.
Toetsenbord gebruiken
De pictogrammen op de toetsen f1 tot en met f12 geven de functies van de actietoetsen weer.
OPMERKING: afhankelijk van het gebruikte programma wordt bij het indrukken van fn en een van de
actietoetsen een specifiek snelmenu in dat programma geopend.
De actietoetsvoorziening is in de fabriek ingeschakeld. Als u deze voorziening uitschakelt in Setup Utility,
moet u op fn en een actietoets drukken om de toegewezen functie te activeren (zie
Setup Utility (BIOS)
op pagina 102).
32 Hoofdstuk 3 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Functie Actietoets of hotkey
fn+esc Druk op fn+esc (1) en (2) om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen van het systeem
en het versienummer van het systeem-BIOS (basic input-output system).
Druk op f1 om Help en ondersteuning te openen. Help en ondersteuning bevat informatie over het
besturingssysteem Windows en de computer, antwoorden op vragen, zelfstudieprogramma's en
updates voor de computer. Help en ondersteuning voorziet ook in controles van de
computerfunctionaliteit, geautomatiseerde en interactieve probleemoplossing, oplossingen voor
reparatie, procedures voor systeemherstel en koppelingen naar ondersteuning.
Houd f2 ingedrukt om de helderheid steeds verder te verlagen.
Houd f3 ingedrukt om de helderheid steeds verder te verhogen.
Druk op f4 om te schakelen tussen de beeldschermen als er meerdere weergaveapparaten op de
computer zijn aangesloten. Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt iedere
keer dat u op deze toets drukt, geschakeld tussen weergave op het scherm van de computer, weergave
op de monitor en gelijktijdige weergave op het computerscherm en de monitor.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens
van de computer te ontvangen. Met de toets f4 kan de weergave ook worden geschakeld van en naar
andere apparaten die weergavegegevens van de computer ontvangen.
Druk op f5 om het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige gedeelte van een dvd of bd af te
spelen.
Druk op f6 om een muziekstuk van een audio-cd of een gedeelte van een dvd of bd af te spelen, te
onderbreken of te hervatten.
Druk op f7 om het afspelen van een audio-cd, dvd of bd te stoppen.
Druk op f8 om het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende gedeelte van een dvd of bd
af te spelen.
Houd f9 ingedrukt om het geluidsvolume steeds verder te verlagen.
Toetsenbord gebruiken 33
Functie Actietoets of hotkey
Houd f10 ingedrukt om het geluidsvolume steeds verder te verhogen.
Druk op f11 om het geluid uit of weer in te schakelen.
Druk op f12 om de voorziening voor draadloze communicatie in of uit te schakelen.
OPMERKING: met deze toets kunt u geen draadloze verbinding tot stand brengen. Als u een
draadloze verbinding tot stand wilt brengen, moet er ook een draadloos netwerk zijn ingesteld.
Raadpleeg (2) tot en met (6) in Toetsen op pagina 5 voor informatie over het gebruik van de
snelstarttoetsen voor applicaties.
34 Hoofdstuk 3 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Touchpad en toetsenbord reinigen
Als het touchpad vies of vettig wordt, is het mogelijk dat de aanwijzer onverwachte bewegingen gaat
maken. U kunt dit vermijden door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw handen
regelmatig te wassen wanneer u met de computer werkt.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuigeraccessoires om het toetsenbord te reinigen, om het risico
van een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan
stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Reinig het toetsenbord regelmatig om te voorkomen dat toetsen blijven steken en om stof, pluisjes en
kruimels te verwijderen die onder de toetsen terechtkomen. U kunt een spuitbus met perslucht en een
rietje gebruiken om lucht om en onder de toetsen te blazen en vuil te verwijderen.
Touchpad en toetsenbord reinigen 35
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt kijken
en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende
multimediacomponenten:
Optischeschijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven
Geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren
Geïntegreerde microfoon om zelf audio op te nemen
Geïntegreerde webcam waarmee u audio en video kunt opnemen
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
afspelen en beheren
Multimedia-actietoetsen voor snelle toegang tot multimediataken.
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
36 Hoofdstuk 4 Multimedia
Multimediacomponenten herkennen
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne microfoon Hiermee neemt u geluid op.
(2) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u audio en videobeelden vastleggen en foto's maken.
(3) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Wit: de webcam is in gebruik.
(4) Actietoets Geluid zachter (f9) Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
(5) Actietoets Geluid harder (f10) Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
(6) Actietoets Geluid uit (f11) Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
(7) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een
hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel
aansluiten, om het computergeluid via dat apparaat weer te geven.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico
van gehoorbeschadiging. Raadpleeg de Informatie over
voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende
veiligheidsinformatie.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
Multimediavoorzieningen 37
Onderdeel Beschrijving
(8) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
(9) Luidsprekerrooster Twee geïntegreerde luidsprekers produceren geluid.
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
Actietoetsen:
Druk op f11 om het geluid uit of weer in te schakelen.
Houd f9 ingedrukt om het geluidsvolume steeds verder te verlagen.
Houd f10 ingedrukt om het geluidsvolume steeds verder te verhogen.
Volumeregeling van Windows:
a. Klik op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. U kunt het geluid harder of zachter zetten door de schuifregelaar omhoog of omlaag te
schuiven. Klik op het pictogram Luidsprekers dempen om het geluid uit te schakelen.
– of –
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak en klik op
Volumemixer openen.
b. In de kolom Luidsprekers zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar omhoog
of omlaag te bewegen. U kunt het geluid ook uitschakelen door op het pictogram Luidsprekers
dempen te klikken.
Als het pictogram Luidsprekers niet in het systeemvak staat, plaatst u het als volgt in het
systeemvak:
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl
aan de linkerkant van het systeemvak).
b. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
c. Selecteer onder Gedrag de optie Show icon and notifications (Pictogram en meldingen
weergeven) voor het pictogram Volume.
d. Klik op OK.
Volumeregeling van programma:
Het volume kan ook binnen bepaalde programma's worden geregeld.
38 Hoofdstuk 4 Multimedia
Voorzieningen voor het afspelen van media gebruiken
Met de actietoetsen voor het afspelen van media regelt u het afspelen van een audio-cd, dvd of bd (Blu-
ray Disc) in de optischeschijfeenheid.
Actietoetsen voor het afspelen van media gebruiken
Als een audio-cd, dvd of bd niet wordt afgespeeld, drukt u op f6 (2) om de schijf af te spelen.
Als een audio-cd, dvd of bd wordt afgespeeld, gebruikt u de volgende actietoetsen:
Om het afspelen van de schijf te onderbreken of te hervatten, drukt u op f6 (2).
Om de schijf stop te zetten, drukt u op f7 (3).
Om het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige hoofdstuk van een dvd of bd af te spelen,
drukt u op f5 (1).
Om het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende hoofdstuk van een dvd of bd af te
spelen, drukt u op f8 (4).
Multimediavoorzieningen 39
Multimediasoftware
De computer bevat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek kunt afspelen, naar
films kunt kijken en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De volgende gedeelten bevatten gedetailleerde
informatie over CyberLink PowerDVD en andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware.
CyberLink PowerDVD-software gebruiken
CyberLink PowerDVD maakt van uw computer een mobiel beeld- en geluidsysteem. Met CyberLink
PowerDVD kunt u genieten van muziek en dvd-films.
Om CyberLink PowerDVD te starten, selecteert u Start > Alle programma's > CyberLink
PowerDVD.
Raadpleeg de helpfunctie van de CyberLink PowerDVD-software voor informatie over het gebruik van
CyberLink PowerDVD.
Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken
Ga als volgt te werk om andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware op te zoeken:
Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken. Klik
bijvoorbeeld op Windows Media Player als u een audio-cd wilt afspelen met Windows Media
Player.
OPMERKING: Sommige programma's bevinden zich mogelijk in submappen.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
Ga als volgt te werk om multimediasoftware vanaf een cd of dvd te installeren:
1. Plaats de schijf in de optischeschijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als u daarom wordt gevraagd.
OPMERKING: raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over het gebruik van
de software die bij de computer is meegeleverd. Deze instructies kunnen zijn verstrekt op cd of dvd of
in de helpfunctie van de software, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
40 Hoofdstuk 4 Multimedia
Audio
De computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers;
geluid opnemen met de interne microfoon of een externe microfoon aansluiten;
muziek downloaden van internet;
multimediapresentaties maken met beeld en geluid;
beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;
radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen;
audio-cd's maken of "branden".
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg de Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu voor aanvullende veiligheidsinformatie.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten,
raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips
van belang:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met de
corresponderende connectoren op de computer.
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als 'vertaler' tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
Audiofuncties controleren
Ga als volgt te werk om het systeemgeluid van de computer te controleren:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op Geluid.
4. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal,
en klik op de knop Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
Audio 41
Ga als volgt te werk om de opnamefuncties van de computer te controleren:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player of CyberLink PowerDVD en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid om de audio-instellingen
van de computer te bevestigen of te wijzigen.
Video
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
films bekijken;
spelletjes spelen via internet;
afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties;
externe videoapparatuur aansluiten.
42 Hoofdstuk 4 Multimedia
HDMI-apparaat aansluiten (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computermodellen beschikken over een HDMI-poort (High Definition Multimedia Interface).
Hiermee sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
definitiontelevisie en andere compatibele digitale video- of audioapparatuur.
De computer kan gelijktijdig beelden weergeven op één op de HDMI-poort aangesloten HDMI-apparaat,
en op het beeldscherm van de computer of een ander ondersteund extern weergaveapparaat.
OPMERKING: Als u videosignalen wilt verzenden via de HDMI-poort, heeft u een HDMI-kabel nodig.
Deze kunt u aanschaffen bij de meeste elektronicazaken.
Ga als volgt te werk om een video- of audioapparaat aan te sluiten op de HDMI-poort:
1. Sluit het ene uiteinde van de HDMI-kabel aan op de HDMI-poort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat volgens de instructies van de
fabrikant.
3. Druk op f4 op de computer om het beeld te schakelen tussen de weergaveapparaten die zijn
aangesloten op de computer.
Video 43
Audio configureren voor HDMI (alleen bepaalde modellen)
Om HDMI-audio te configureren, sluit u eerst een audio- of videoapparaat, zoals een high-
definitiontelevisietoestel, aan op de HDMI-poort van de computer. Daarna configureert u als volgt het
standaardweergaveapparaat voor audio:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk. Klik daarna op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Digitale uitvoer of Apparaat voor digitale uitvoer (HDMI).
3. Klik op Als standaard instellen en klik op OK.
Ga als volgt te werk om de audio weer via de luidsprekers van de computer weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk. Klik daarna op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Luidsprekers.
3. Klik op Als standaard instellen en klik op OK.
44 Hoofdstuk 4 Multimedia
Optischeschijfeenheid
Een optischeschijfeenheid, zoals een dvd-rom-drive, speelt optische schijven (cd's en dvd's) af. Op deze
schijven kunt u informatie opslaan, zoals muziek, foto's en films. Dvd's hebben een grotere
opslagcapaciteit dan cd's.
De optischeschijfeenheid kan standaard cd- en dvd-schijven lezen. Als de optischeschijfeenheid een
Blu-ray Disc ROM-drive is, kan deze ook Blu-ray Discs lezen.
Raadpleeg
Optischeschijfeenheid op pagina 68 voor informatie over het gebruik van de
optischeschijfeenheid.
Optischeschijfeenheid 45
Webcam (alleen bepaalde modellen)
De computer heeft mogelijk een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt.
De webcam is een invoerapparaat waarmee u video kunt vastleggen en uitwisselen. De vooraf
geïnstalleerde CyberLink YouCam-software bevat nieuwe voorzieningen voor de webcam.
Als u de webcam en de software CyberLink YouCam wilt gebruiken, selecteert u Start > Alle
programma's > CyberLink YouCam > CyberLink YouCam.
OPMERKING: De eerste keer dat u de YouCam-software start, kan het even duren voordat de
software is geladen.
Wanneer u YouCam gebruikt als webcamsoftware, kunt u de volgende voorzieningen uitproberen:
Video: u kunt webcamvideobeelden opnemen en afspelen. U kunt ook video per e-mail verzenden
of uploaden naar YouTube door te klikken op het desbetreffende pictogram in de interface.
Streaming video: als u uw programma voor expresberichten opent, wordt in YouCam een
zwevende werkbalk weergegeven waarmee u grafische effecten kunt toevoegen.
Special effects: u kunt kaders, filters en emoticons toevoegen aan uw foto's en video.
Foto's: u kunt afzonderlijke frames vastleggen of in hoog tempo webcambeelden opnemen.
Connectiviteit: u kunt foto's en video per e-mail verzenden met behulp van het desbetreffende
pictogram in de interface.
OPMERKING: raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor verdere informatie over het
gebruik van de webcamsoftware. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij de software of op cd of dvd,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Tips voor de webcam
Bij het gebruik van de webcam krijgt u de beste resultaten als u zich aan de volgende richtlijnen houdt:
Controleer of u de laatste versie van een programma voor expresberichten heeft, voordat u een
videogesprek begint.
De firewalls van sommige netwerken kunnen het functioneren van de webcam belemmeren.
OPMERKING: als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van
multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall,
schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in.
Om het probleem definitief op te lossen, configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de
regels en instellingen van andere systemen voor detectie van computeraanvallen aan.
WAARSCHUWING! Zolang de firewall is uitgeschakeld, werkt de beveiliging niet.
46 Hoofdstuk 4 Multimedia
Eigenschappen van de webcam aanpassen
U kunt de eigenschappen van de webcam aanpassen in het dialoogvenster Eigenschappen, dat kan
worden geopend vanuit verschillende programma's die gebruikmaken van de geïntegreerde camera.
Meestal kunt u dit dialoogvenster openen vanuit een configuratie-, instellingen- of eigenschappenmenu:
Brightness (Helderheid): hiermee stelt u de hoeveelheid licht in het beeld in. Een hogere instelling
voor helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een
donkerder beeld.
Contrast: Hiermee stelt u het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld in. Een
hogere instelling voor contrast zorgt voor een scherper beeld. Een lagere instelling voor contrast
behoudt het oorspronkelijke dynamische bereik, maar zorgt voor een vlakker beeld.
Hue (Kleurtint): Hiermee stelt u het kleuraspect in dat de kleur onderscheidt van andere kleuren
(waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet
hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
Saturation (Verzadiging): Hiermee stelt u de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld in. Een
hogere instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling
voor verzadiging zorgt voor een subtieler beeld.
Sharpness (Scherpte): Hiermee stelt u de definitie van randen in een beeld in. Een hogere
instelling voor scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor
scherpte zorgt voor een zachter beeld.
Gamma (Kleurgamma): Hiermee stelt u het contrast in dat van invloed is op de middelste
grijswaarden of middentonen van een afbeelding. Met deze optie kunt u de helderheid van de
middelste grijswaarden en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch
aan te passen. Een lagere instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart
gaan en donkere kleuren nog donkerder worden.
Backlight Comp (Tegenlichtcorrectie): hiermee corrigeert u de belichting onder
omstandigheden waarin een onderwerp onderbelicht dreigt te raken als gevolg van veel
achtergrondlicht.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor informatie over het gebruik van de webcam.
Webcam (alleen bepaalde modellen) 47
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de slaapstandvoorziening en de
hibernationvoorziening.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de slaapstand gaat
sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd geactiveerd
is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd, wordt de
hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand
op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
48 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer 15 minuten
inactief is wanneer accuvoeding wordt gebruikt, en 30 minuten inactief is als een externe voedingsbron
wordt gebruikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows®.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Sluit het beeldscherm.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
U kunt op elk van de volgende manieren de slaapstand beëindigen:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Als het beeldscherm gesloten is, opent u het beeldscherm.
Druk op een toets op het toetsenbord of op een knop op de afstandsbediening.
Activeer het touchpad.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk op
het scherm op het punt waar u was gestopt met werken.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard wordt de hibernationstand geactiveerd wanneer de computer 1.080 minuten (18 uur) minuten
inactief is terwijl de computer op accuvoeding of externe netvoeding werkt, of wanneer de acculading
een kritiek laag ladingsniveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Hibernate
(Hibernationstand).
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt
met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Opties voor energiebeheer instellen 49
Accumeter gebruiken
De Accumeter bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met de Accumeter
heeft u snel toegang tot Energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en een ander
energiebeheerschema selecteren.
Beweeg de cursor over het pictogram van de Accumeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het accumeterpictogram en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen tot
Energiebeheer.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Als de accu een laag, kritiek laag of reserve-ladingsniveau heeft bereikt, geeft het
pictogram ook een bericht weer.
Ga als volgt te werk om het pictogram van de Accumeter te verbergen of weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan
de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
3. Selecteer onder Gedrag de optie Pictogrammen en meldingen weergeven voor het pictogram
Energie.
4. Klik op OK.
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van
de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie te besparen of de
prestaties van de computer te maximaliseren.
U kunt de instellingen van energiebeheerschema’s aanpassen of uw eigen energiebeheerschema
maken.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het accumeterpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer.
Ander energiebeheerschema selecteren
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema in de
lijst.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer en selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
50 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Klik op het accumeterpictogram in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Wijzig de instellingen naar eigen inzicht.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de hibernationstand:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Opties voor energiebeheer instellen 51
Externe netvoeding gebruiken
Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een door HP geleverde
compatibele adapter.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Druk op f3 om de helderheid van het beeldscherm te verhogen of sluit de netvoedingsadapter weer
aan.
52 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! Ga als volgt te werk om het risico van een elektrische schok en schade aan de
apparatuur te beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Onderbreek de stroomtoevoer aan de computer door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact te
trekken (niet uit de computer).
Als bij het product een netsnoer met een 3-pins stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan op een
geaard 3-pins stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
Ga als volgt te werk om de computer aan te sluiten op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de netvoedingsconnector (1) op de computer.
2. Sluit het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
3. Sluit het andere uiteinde van het netsnoer aan op een stopcontact (3).
Externe netvoeding gebruiken 53
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer is aangesloten op netvoeding en een van de volgende
symptomen vertoont:
De computer kan niet worden ingeschakeld.
Het beeldscherm blijft leeg.
Het aan/uit-lampje is uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
1. Verwijder de accu uit de computer.
a. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
b. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
c. Verschuif de accuvergrendeling (1) om de accu los te koppelen.
d. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit de computer (3).
2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en vervolgens op een stopcontact.
3. Schakel de computer in.
Als het aan/uit-lampje brandt, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als het aan/uit-lampje niet brandt, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van
een vervangende netvoedingsadapter.
54 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Accuvoeding gebruiken
Als de computer over een opgeladen accu beschikt en de computer is niet aangesloten op een externe
voedingsbron, dan werkt de computer op accuvoeding. Als de computer over een opgeladen accu
beschikt en de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, dan werkt de computer op
netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: de helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u het apparaat loskoppelt van de netvoeding. Druk op f3 om de helderheid van het beeldscherm
te verhogen of sluit de netvoedingsadapter weer aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van
de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer
is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk
beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen
wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning
Het gedeelte met informatie over de accu in het informatiecentrum van Help en ondersteuning biedt de
volgende hulpprogramma's en informatie:
Accucontrole, waarmee u de prestaties van de accu kunt controleren.
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan om de levensduur van de accu te maximaliseren.
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Learning Center (Studiecentrum) > HP Power and
Battery Learning Center (Informatiecentrum voor energiebeheer en accu's).
Accucontrole gebruiken
Accucontrole, een onderdeel van de Total Care Advisor, biedt informatie over de status van de accu
die in de computer is geplaatst.
Accuvoeding gebruiken 55
Ga als volgt te werk om HP Accucontrole uit te voeren:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: De computer moet zijn aangesloten op een externe voedingsbron. Als dat niet
het geval is, functioneert Accucontrole niet naar behoren.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Hulpmiddelen voor het oplossen van
problemen > Accucontrole.
Met dit hulpmiddel wordt onderzocht of de accu en accucellen naar behoren functioneren en wordt
vervolgens verslag uitgebracht van de resultaten van het onderzoek.
Acculading weergeven
Beweeg de cursor over het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron vormt,
kunnen er gegevens verloren gaan. Activeer de hibernationstand of schakel de computer uit via
Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
Ga als volgt te werk om de accu te plaatsen:
1. Sluit het beeldscherm.
2. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
3. Plaats de accu in de accuruimte (1) en kantel de accu omlaag totdat de accu op zijn plaats zit
(2).
Met de accuvergrendeling (3) wordt de accu automatisch vergrendeld.
56 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Ga als volgt te werk om een accu te verwijderen:
1. Schakel de computer uit en doe het beeldscherm dicht.
2. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
3. Verschuif de accuvergrendeling (1) om de accu los te koppelen.
4. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit de computer (3).
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel
warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het lampje van de netvoedingsadapter uit gaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Accumeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen,
terwijl dit nog niet het geval is.
Accuvoeding gebruiken 57
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het lampje van de netvoedingsadapter geeft als volgt de status van de acculading aan:
Aan: de accu wordt opgeladen.
Knipperend: de accu heeft een lage of kritiek lage acculading bereikt en wordt niet opgeladen.
Uit: de accu is volledig opgeladen, is in gebruik, of is niet geïnstalleerd.
Ontlaadtijd van de accu maximaliseren
De ontlaadtijd van de accu is afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale ontlaadtijd wordt geleidelijk aan korter, doordat de opslagcapaciteit
van de accu afneemt. Dit is een natuurlijk proces.
Tips voor het maximaliseren van de ontlaadtijd van de accu:
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Controleer of Energiespaarstand in Energiebeheer is ingeschakeld.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plek.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop
reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, bijna leeg is, begint het lampje van de
netvoedingsadapter snel te knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek laag
en blijft het lampje van de netvoedingsadapter knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat,
wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat,
blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld,
waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
58 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt
u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau
van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt
te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Als u de hibernationstand wilt beëindigen, drukt u op de aan/uit-knop.
Accu kalibreren
Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te
kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: Laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Accuvoeding gebruiken 59
Ga als volgt te werk om de accu volledig op te laden:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat, en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het lampje van de netvoedingsadapter op de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het lampje van de netvoedingsadapter op de computer gaat uit wanneer de accu volledig is
opgeladen.
Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op De schema-instellingen wijzigen.
3. Noteer de instellingen van Het beeldscherm uitschakelen na in de kolom Op accu, zodat u ze
na de kalibratie weer kunt instellen.
4. Wijzig de instellingen van Het beeldscherm uitschakelen na in Nooit.
5. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
6. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
7. Noteer de instelling voor Op accu onder Sluimerstand na, zodat u deze instelling na de kalibratie
weer kunt opgeven.
8. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit.
9. Klik op OK.
10. Klik op Wijzigingen opslaan.
60 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Stap 3: Ontlaad de accu
Tijdens het ontladen van de accu moet de computer ingeschakeld blijven. De accu wordt ontladen,
ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter
sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het
ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het lampje van de
netvoedingsadapter gaat knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig
is ontladen, gaat het lampje van de netvoedingsadapter uit en wordt de computer uitgeschakeld.
Stap 4: Laad de accu opnieuw volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het lampje van de netvoedingsadapter
op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het lampje van de netvoedingsadapter uit is.
Accuvoeding gebruiken 61
Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: als u de hibernationstand niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft gekalibreerd,
kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de acculading van
de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Voer de instellingen die u heeft genoteerd voor de items in de kolom Op accu opnieuw in.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
5. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
6. Voer de instelling die u heeft genoteerd voor Op accu opnieuw in.
7. Klik op OK.
8. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding besparen
Selecteer het energiebeheerschema Energiebesparing via Energiebeheer onder Systeem en
beveiliging in het Configuratiescherm van Windows.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de actietoetsen f2 en f3 om de helderheid van het beeldscherm aan uw voorkeur aan te
passen.
Activeer de slaapstand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: een opgeslagen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd. Als het
ladingspercentage minder dan 50 procent is, moet u de accu opladen voordat u deze weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
62 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Probeer de accu niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de accu niet in aanraking komen
met water of vuur. Zo beperkt u het risico van brand en brandwonden.
Raadpleeg de meegeleverde Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende
informatie.
Accu vervangen
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
In Accucontrole wordt aangegeven wanneer u de accu moet vervangen omdat een accucel niet goed
werkt, of omdat de accuconditie zover is afgenomen dat de capaciteit zwak is geworden. Een bericht
verwijst u naar de website van HP voor meer informatie over het bestellen van een vervangende accu.
Als de accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantie-ID.
OPMERKING: HP adviseert om een nieuwe accu aan te schaffen wanneer de indicator voor de
opslagcapaciteit groen-geel wordt, zodat u altijd over voldoende accuvoeding beschikt.
Accuvoeding gebruiken 63
Schakelen tussen grafische modi (alleen bepaalde
modellen)
Bepaalde computers hebben twee modi voor het verwerken van grafische informatie, waartussen kan
worden geschakeld. Wanneer u overschakelt van netvoeding op accuvoeding, kan de computer
overschakelen van de modus Hoge prestaties op de modus Energiebesparing om accuvoeding te
sparen. Wanneer u overschakelt van accuvoeding op netvoeding, kan de computer weer overschakelen
op de modus Hoge prestaties.
OPMERKING: om de computerprestaties te optimaliseren, staat het systeem in sommige gevallen
het overschakelen op een andere modus niet toe of wordt u verzocht om over te schakelen op een
andere modus. Het kan ook noodzakelijk zijn om alle programma's af te sluiten alvorens over te
schakelen.
OPMERKING: HDMI (alleen bepaalde modellen) werkt alleen in de modus Hoge prestaties. Als u de
modus Energiebesparing gebruikt, kunt u HDMI niet gebruiken.
Wanneer u overschakelt van accuvoeding op netvoeding, krijgt u een melding dat de computer op het
punt staat over te schakelen op een andere modus. Als u wilt, kunt u doorgaan in dezelfde grafische
modus. Terwijl de computer overschakelt op de andere modus, blijft het scherm een paar seconden
leeg. Wanneer de overschakeling is voltooid, verschijnt er een melding in het systeemvak en verschijnt
het beeld weer op het scherm.
OPMERKING: wanneer bepaalde computermodellen zich in de platte stand bevinden, wordt de
schermstand opnieuw ingesteld bij overschakeling op een andere grafische modus.
U stelt als volgt vast welke grafische modus actief is:
Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en klik daarna op Configure
Switchable Graphics (Omschakelbare grafische modi configureren) of Configure ATI
PowerXpress
TM
(ATI PowerXpress
TM
configureren).
64 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's af, waaronder het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer;
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten;
als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt afsluiten met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het gebruik van
de opdracht Afsluiten van Windows.
U sluit als volgt de computer af:
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of in de hibernationstand staat, moet u eerst de
slaapstand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Klik op Start.
3. Klik op Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete en klik vervolgens op de Aan/uit-knop
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de computer los van de externe voedingsbron en verwijder de accu uit de computer.
Computer afsluiten 65
6 Schijfeenheden
Omgaan met schijfeenheden
Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees
de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking
hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
66 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is, of ontkoppel de externe vaste schijf op de
correcte wijze, voordat u een computer verplaatst waarop een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid
aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de slaapstand of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Een externe vaste schijf moet worden aangesloten op de USB-poort van de computer, niet op een USB-
poort van een extern apparaat, zoals een hub.
Voer geen gegevens in via het toetsenbord en verplaats de computer niet als de optischeschijfeenheid
naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Omgaan met schijfeenheden 67
Optischeschijfeenheid
De computer bevat een optischeschijfeenheid, die de functionaliteit van de computer vergroot. Ga na
welk type apparaat in uw computer is geïnstalleerd om de mogelijkheden ervan te bekijken. Met de
optischeschijfeenheid kunt u gegevensschijven lezen, muziek afspelen en films bekijken. Als de
computer een Blu-ray Disc ROM-drive heeft, kunt u ook high-definition video op een schijf bekijken.
Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen
Selecteer Start > Computer.
U ziet een lijst met alle apparaten die zijn geïnstalleerd op de computer, waaronder de
optischeschijfeenheid. U kunt een van de volgende typen schijfeenheden hebben:
Dvd±rw-/r/cd-rw-combodrive met ondersteuning voor dubbellaags media (DL)
LightScribe dvd±rw/r-/cd-rw-combodrive met ondersteuning voor dubbellaags media (DL)
Blu-ray Disc ROM-drive met ondersteuning van SuperMulti dvd±r/rw dubbellaags media (DL)
LightScribe Blu-ray Disc ROM-drive met ondersteuning van SuperMulti dvd±r/rw dubbellaags
media (DL)
OPMERKING: Sommige hierboven vermelde schijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door
de computer.
68 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Optische schijven gebruiken
Een optischeschijfeenheid, zoals een dvd-rom-drive, ondersteunt optische schijven (cd's en dvd's). Op
deze schijven kunt u informatie opslaan, zoals muziek, foto's en films. Dvd's hebben een grotere
opslagcapaciteit dan cd's.
De optischeschijfeenheid kan standaard cd- en dvd-schijven lezen. Als de optischeschijfeenheid een
Blu-ray Disc ROM-drive is, kan deze ook Blu-ray Discs lezen.
OPMERKING: Sommige optischeschijfeenheden in de lijst worden mogelijk niet ondersteund door uw
computer. De schijfeenheden in de lijst zijn mogelijk niet alle optischeschijfeenheden die worden
ondersteund.
In de volgende tabel kunt u zien naar welke optische schijven de verschillende types
optischeschijfeenheden kunnen schrijven:
Soort
optischeschijfeenhei
d
Schrijven naar cd-rw Schrijven naar dvd
±rw/r
Schrijven naar dvd
+rw DL
Label schrijven naar
LightScribe cd of dvd
±rw/r
Dvd±rw-/cd-rw
SuperMulti DL-
combodrive
Ja Ja Ja Nee
Dvd±rw/cd-rw
SuperMulti DL
combodrive met
LightScribe
Ja Ja Ja Ja
Blu-ray ROM dvd±r/rw
SuperMulti DL-drive
Ja Ja Ja Nee
Blu-ray ROM met
LightScribe dvd±r/rw
SuperMulti DL-drive
Ja Ja Ja Ja
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een cd of dvd. Zo voorkomt u mogelijke audio- of videoverslechtering, gegevensverlies
of verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit.
Optischeschijfeenheid 69
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) selecteren
Een optischeschijfeenheid ondersteunt optische schijven (cd's, dvd's en bd's). Cd's, die worden gebruikt
voor het opslaan van digitale gegevens, worden ook gebruikt voor commerciële audio-opnames en zijn
handig voor uw persoonlijke opslagbehoeften. Dvd's en bd's worden hoofdzakelijk gebruikt voor films,
software en back-ups van gegevens. Dvd's en bd's hebben hetzelfde formaat als cd's maar hebben een
veel hogere opslagcapaciteit.
OPMERKING: mogelijk ondersteunt de optischeschijfeenheid in uw computer niet alle types optische
schijven die in dit gedeelte worden beschreven.
Cd-r-schijven
Cd-r-schijven (één keer schrijven) worden vaak gebruikt om een permanente kopie van gegevens te
maken die desgewenst kan worden gedeeld. Kenmerkende toepassingen zijn:
grote presentaties distribueren;
gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens delen;
eigen muziek-cd's maken;
permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privé-bestanden;
bestanden van de vaste schijf elders opslaan om schijfruimte vrij te maken.
Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Cd-rw-schijven
Gebruik cd-rw-schijven (een herschrijfbare versie van een cd) om grote projecten op te slaan die vaak
worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn:
Grote documenten en projectbestanden ontwikkelen en beheren
Werkbestanden vervoeren
Wekelijkse backups maken van bestanden op de vaste schijf
Foto's, video, audio en gegevens doorlopend bijwerken
Dvd±r-schijven
Gebruik lege dvd±r-schijven om grote hoeveelheden gegevens permanent op te slaan. Nadat de
gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Dvd±rw-schijven
Gebruik dvd±rw-schijven als u eerder opgeslagen gegevens wilt kunnen wissen of overschrijven. Dit
type schijf is ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt
die niet kan worden gewijzigd.
70 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
LightScribe dvd+r-schijven
Gebruik LightScribe dvd+r-schijven voor het delen en opslaan van gegevens, privévideo's en foto's.
Deze schijven zijn lees-compatibel met de meeste dvd-rom-drives en dvd-videospelers. Met een drive
die LightScribe ondersteunt en LightScribe-software kunt u gegevens naar de schijf schrijven en
vervolgens een zelf ontworpen label aanbrengen op de buitenkant van de schijf.
Blu-ray Disc (bd)
Bd is een type high-density optische schijf voor de opslag van digitale informatie, waaronder high-
definition video. Op een enkellaags bd kan 25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf keer zoveel als op
een enkellaags dvd van 4,7 GB. Op een dubbellaags bd kan 50 GB worden opgeslagen, bijna zes keer
zoveel als op een dubbellaags dvd van 8,5 GB.
Kenmerkende toepassingen zijn:
Opslag van grote hoeveelheden gegevens
Afspelen en opslaan van high-definition video
Videospellen
OPMERKING: omdat Blu-ray een nieuw type schijf is met nieuwe technologieën, kunnen er bepaalde
problemen ontstaan met schijven, digitale aansluitingen, compatibiliteit en/of prestaties. Deze wijzen
niet op fouten in het product. Foutloze weergave op alle systemen is niet gegarandeerd.
Cd, dvd of bd afspelen
1. Schakel de computer in.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de schijf
op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
Optischeschijfeenheid 71
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
Als u Automatisch afspelen nog niet heeft geconfigureerd, zoals beschreven in het volgende gedeelte,
wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren hoe u de
inhoud van het medium wilt gebruiken.
OPMERKING: Bij het afspelen van een bd bereikt u het beste resultaat als de netvoedingsadapter is
aangesloten op een externe voedingsbron.
72 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Automatisch afspelen configureren
1. Selecteer Start > Standaardprogramma's > Instellingen voor Automatisch afspelen
wijzigen.
2. Controleer of het selectievakje Automatisch afspelen voor alle media en apparaten
gebruiken is ingeschakeld.
3. Klik op Kies een standaardinstelling en selecteer een van de beschikbare opties voor elk
mediatype in de lijst.
OPMERKING: kies CyberLink PowerDVD voor het afspelen van dvd's.
4. Klik op Opslaan.
OPMERKING: Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch afspelen.
Regio-instelling voor dvd's wijzigen
De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes
zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio-
instelling van uw dvd-drive.
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen.
De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-drive.
Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
Ga als volgt te werk om de instelling te wijzigen met het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging. Klik daarna bij Systeem op
Apparaatbeheer.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
2. Klik op de pijl naast Dvd-/cd-rom-stations om de lijst uit te vouwen, zodat alle geïnstalleerde
schijfeenheden worden weergegeven.
3. Klik met de rechtermuisknop op de dvd-drive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik
vervolgens op Eigenschappen.
4. Klik op het tabblad DVD-regio en wijzig de instelling.
5. Klik op OK.
Optischeschijfeenheid 73
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht
Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's,
films, uitzendingen en geluidsopnamen, vormt op grond van het van toepassing zijnde auteursrecht een
strafrechtelijke overtreding. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
VOORZICHTIG: u beperkt het risico van verlies van gegevens of beschadiging van een schijf door de
volgende richtlijnen in acht te nemen:
Sluit de computer aan op een betrouwbare externe voedingsbron voordat u naar een schijf schrijft.
Schrijf niet naar een schijf als de computer op accuvoeding werkt.
Sluit alle programma's af voordat u naar de schijf begint te schrijven, behalve de schijfsoftware die u
gebruikt.
Kopieer niet rechtstreeks van een bronschijf naar een doelschijf of van een netwerkschijf naar een
doelschijf. Sla de gegevens eerst op uw vaste schijf op en brand ze vervolgens van de vaste schijf naar
de doelschijf.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet of verplaats de computer niet als de computer naar een
schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
OPMERKING: raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over het gebruik van
de software die bij de computer is meegeleverd. Deze instructies kunnen zijn verstrekt op cd of dvd of
in de helpfunctie van de software, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Cd, dvd of bd kopiëren
1. Selecteer Start > Alle programma's > Cyberlink DVD Suites > Power2Go.
2. Plaats de schijf die u wilt kopiëren in de optischeschijfeenheid.
3. Klik op Copy (Kopiëren) rechtsonder op het scherm.
Power2Go leest de bronschijf en kopieert de gegevens naar een tijdelijke map op de vaste schijf.
4. Verwijder, wanneer u hier om wordt verzocht, de bronschijf uit de optischeschijfeenheid en plaats
een lege schijf in de schijfeenheid.
Nadat de informatie is gekopieerd, wordt de gemaakte schijf automatisch uitgeworpen.
74 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Cd of dvd maken ('branden')
OPMERKING: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en
geluidsopnamen, vormt op grond van het van toepassing zijnde auteursrecht een strafrechtelijke
overtreding. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Als de computer een cd-rw-, dvd-rw- of dvd±rw-optischeschijfeenheid heeft, kunt u met behulp van
software zoals Windows Media Center of CyberLink Power2Go gegevens-, video- en audiobestanden
branden, waaronder MP3- en WAV-muziekbestanden.
Neem de volgende richtlijnen in acht bij het branden van een cd of dvd:
Sla open bestanden op en sluit alle programma's af voordat u een schijf brandt.
Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat
de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
OPMERKING: U kunt geen audio-dvd maken met CyberLink Power2Go.
Omdat sommige stereo-installaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u het
beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden.
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het meest geschikt voor het branden van
gegevensbestanden of voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd
brandt die niet kan worden gewijzigd.
Dvd-spelers in huiskamersystemen ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-indelingen. Raadpleeg
de gebruikershandleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan andere indelingen voor muziekbestanden,
en het proces voor het maken van een MP3-schijf is hetzelfde als het proces voor het maken van
een gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op
computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om een cd of dvd te branden:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege cd of dvd in de optischeschijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer vervolgens de software die u wilt gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma's bevinden zich mogelijk in submappen.
4. Selecteer het type schijf dat u wilt maken: data, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, klik op Windows Verkenner openen en ga naar de map
waarin de bronbestanden zijn opgeslagen.
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege schijf bevat.
7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u heeft geselecteerd.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor specifieke instructies. Deze instructies kunnen
zijn verstrekt bij de software of op schijf, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Optischeschijfeenheid 75
Cd, dvd of bd verwijderen
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig
zo ver mogelijk uit (2).
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Problemen met schijfeenheden en
apparaatstuurprogramma's oplossen
In de volgende gedeelten worden enkele veelvoorkomende problemen en de bijbehorende oplossingen
beschreven.
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van
een cd, dvd of bd
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
76 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld
1. Klik op Start > Standaardprogramma's > Instellingen voor Automatisch afspelen wijzigen.
2. Controleer of het selectievakje Automatisch afspelen voor alle media en apparaten
gebruiken is ingeschakeld.
3. Klik op Opslaan.
Als u een cd, dvd of bd in de optischeschijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch starten.
Een dvd-film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren
afgespeeld
Maak de schijf schoon.
Maak systeembronnen vrij. Enkele suggesties hiervoor zijn:
Verbreek de verbinding met internet.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Beeldschermresolutie.
2. Selecteer Geavanceerde instellingen > tabblad Beeldscherm.
Problemen met schijfeenheden en apparaatstuurprogramma's oplossen 77
3. Selecteer Hoge kleuren (16-bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd.
4. Klik op OK.
Koppel externe apparaten los, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat.
Een dvd-film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt
u een of meer keren op f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Ga als volgt te werk om de monitorinstellingen zodanig te configureren dat het externe beeldscherm
het primaire beeldscherm wordt:
a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Beeldschermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Als u informatie wilt over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding, gaat u
naar Start > Help en ondersteuning.
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is
voltooid
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de slaapstand en de hibernationstand uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt (zie
Optische schijven (cd's,
dvd's en bd's) selecteren op pagina 70).
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de vaste
schijf.
Installeer opnieuw het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt. Dit
stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd-/cd-rom-stations in Apparaatbeheer.
Een dvd die wordt afgespeeld in Windows Media Player, geeft geen geluid
of beeld
Gebruik CyberLink PowerDVD om een dvd af te spelen. CyberLink PowerDVD is op de computer
geïnstalleerd en staat ook op de website van HP:
http://www.hp.com.
78 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging. Klik daarna bij Systeem op
Apparaatbeheer.
3. Klik in het venster Apparaatbeheer op de pijl naast het type stuurprogramma dat u wilt verwijderen
en opnieuw wilt installeren (bijvoorbeeld Dvd-/cd-rom's, modems, enzovoort).
4. Klik met de rechtermuisknop op de vermelding van het apparaat en klik op Installatie ongedaan
maken. Bevestig dat u het apparaat wilt verwijderen wanneer hierom wordt gevraagd. Start de
computer echter niet opnieuw op. Herhaal dit voor eventuele andere stuurprogramma's die u wilt
verwijderen.
5. Klik in het venster Apparaatbeheer op Actie en klik op Zoeken naar gewijzigde apparaten.
Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware en installeert standaardstuurprogramma's
voor alle apparaten waarvoor stuurprogramma's vereist zijn.
OPMERKING: Wanneer u wordt verzocht de computer opnieuw op te starten, slaat u alle open
bestanden op en start u de computer opnieuw op.
6. Open indien nodig Apparaatbeheer opnieuw en controleer of de stuurprogramma's nu wel staan
vermeld.
7. Probeer het apparaat te gebruiken.
Als het probleem niet is opgelost door het verwijderen en opnieuw installeren van de
apparaatstuurprogramma's, moet u mogelijk de stuurprogramma's bijwerken aan de hand van de
procedures die in de volgende gedeelten worden beschreven.
Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen
1. Open een webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, voer het modelnummer
van uw computer in het zoekvak in, en druk vervolgens op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het vak Zoeken. Druk op
enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap 6.
3. Klik op uw specifieke product in de lijst met modellen.
4. Klik op Windows 7 als besturingssysteem.
5. Als de lijst met stuurprogramma's wordt weergegeven, klikt u op een bijgewerkt stuurprogramma
om een scherm met extra informatie te openen.
6. Klik op Install now (Nu installeren) om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren.
Problemen met schijfeenheden en apparaatstuurprogramma's oplossen 79
OPMERKING: op sommige locaties kunt u het stuurprogramma downloaden en het later
installeren. Klik daartoe op Alleen downloaden om het bestand op de computer op te slaan. Klik
op Opslaan wanneer daarom wordt gevraagd en selecteer vervolgens een opslaglocatie op de
vaste schijf. Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waar u het bestand heeft
opgeslagen, en dubbelklikt u op het bestand om het te installeren.
7. Start de computer opnieuw op als u na afloop van de installatie wordt verzocht dat te doen, en kijk
of het apparaat werkt.
80 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Recentste apparaatstuurprogramma's voor Windows verkrijgen
U kunt de recentste apparaatstuurprogramma's van Windows verkrijgen via Windows Update. U kunt
instellen dat deze voorziening automatisch controleert of er updates voor het besturingssysteem
Windows en andere producten van Microsoft zijn, en deze vervolgens installeert.
U gebruikt Windows Update als volgt:
1. Klik op Start > Alle programma's > Windows Update.
OPMERKING: Als u Windows Update nog niet eerder heeft gebruikt, wordt u verzocht
instellingen op te geven om op updates te kunnen controleren.
2. Klik op Naar updates zoeken.
3. Volg de instructies op het scherm.
Problemen met schijfeenheden en apparaatstuurprogramma's oplossen 81
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van
informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een USB-
poort op de computer of een optioneel dockingproduct.
Verwisselbare USB-drives zijn er van de volgende typen:
1,44 MB diskettedrive
Vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter)
Dvd-rom-drive
Dvd-/cd-rw-combodrive
Dvd±rw-/cd-rw-combodrive
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor informatie over benodigde software,
stuurprogramma's en de te gebruiken poort op de computer.
Ga als volgt te werk om een externe schijfeenheid op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een schijfeenheid met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het
risico van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat de stekker uit het stopcontact
is gehaald.
1. Sluit de schijfeenheid aan op de computer.
2. Als u een schijfeenheid met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van de
schijfeenheid in een geaard stopcontact.
Als u een externe schijfeenheid met een eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, koppelt u de
schijfeenheid los van de computer en haalt u vervolgens de stekker uit het stopcontact.
82 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf, zodat het systeem efficiënter werkt.
Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt deze toepassing zelfstandig verder. Al naargelang de
grootte van de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan
een uur in beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op
een ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik op Schijf defragmenteren.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren 83
Vaste schijf vervangen
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
U verwijdert de vaste schijf als volgt:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Zorg ervoor dat de vasteschijfruimte naar u toe is gericht. Draai de schroeven van het afdekplaatje
van de vaste schijf los (1).
8. Verwijder het afdekplaatje (2) van de computer (3).
84 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
9. Trek het lipje van de vaste schijf omhoog (3), maak de kabel van de vaste schijf los van het
moederbord (1) en haal de vaste schijf uit de computer (2).
U plaatst als volgt een vaste schijf:
1. Maak de kabel van de vaste schijf vast aan het moederbord (3), plaats de vaste schijf in de
vasteschijfruimte (2) en druk het lipje van de vaste schijf omlaag (1) tot de vaste schijf goed vastzit.
2. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer.
3. Sluit het afdekplaatje (2).
Vaste schijf vervangen 85
4. Draai de schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf vast (3).
5. Plaats de accu terug.
6. Draai de computer met de goede kant naar boven.
7. Sluit de elektrische voeding naar de computer weer aan.
8. Sluit eventuele externe apparaten opnieuw aan.
86 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
7 Externe apparaten en externe
mediakaarten
USB-apparaat gebruiken
Via een USB-poort wordt een optioneel extern apparaat, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -schijf, -
printer, -scanner of -hub, aangesloten op de computer of een optioneel dockingproduct.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
De computer heeft een USB-poort die ondersteuning biedt voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB 2.0-
apparaten. Als u meer USB-poorten wilt toevoegen, sluit u een optionele hub of een dockingproduct
aan.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
USB-apparaat gebruiken 87
OPMERKING: Wanneer u een USB-apparaat voor de eerste keer aansluit, verschijnt het bericht
"Apparaatstuurprogramma installeren" in het systeemvak rechtsonder op de taakbalk.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt, gaat u als
volgt te werk om een USB-apparaat veilig te verwijderen.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
U verwijdert een USB-apparaat als volgt:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weergeven
door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant
van het systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Er verschijnt een bericht dat het apparaat veilig kan worden verwijderd.
3. Koppel het apparaat los.
88 Hoofdstuk 7 Externe apparaten en externe mediakaarten
Digitale kaarten gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en
apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Het digitalemediaslot ondersteunt de volgende typen digitale kaarten:
Memory Stick (MS)
Memory Stick Pro (MSP)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
xD-Picture Card (XD)
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen adapter,
van welk type dan ook, in het digitalemediaslot.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
2. Plaats de kaart in het digitalemediaslot en druk de kaart vervolgens aan totdat deze goed op zijn
plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd, en er kan een menu met beschikbare
opties verschijnen.
Digitale kaarten gebruiken 89
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt, gaat u als
volgt te werk om de digitale kaart veilig te verwijderen.
Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties af die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het kopieervenster
van het besturingssysteem.
U verwijdert een digitale kaart als volgt:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weergeven
door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant
van het systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
OPMERKING: Er verschijnt een bericht dat het hardware-apparaat veilig kan worden verwijderd.
3. Druk de digitale kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
90 Hoofdstuk 7 Externe apparaten en externe mediakaarten
8 Geheugenmodule toevoegen of
vervangen
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment, dat zich aan de onderkant van de computer
bevindt. De geheugencapaciteit van de computer kan worden uitgebreid door een geheugenmodule toe
te voegen aan het vrije slot voor een geheugenuitbreidingsmodule, of door de bestaande module in het
slot voor de primaire geheugenmodule te upgraden.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule
plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken.
Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te
raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
OPMERKING: Als u een tweede geheugenmodule toevoegt en een tweekanaalsconfiguratie wilt
gebruiken, moeten de twee geheugenmodules dezelfde grootte hebben.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroeven van het geheugenmodulecompartiment los (1).
91
8. Verwijder het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment van de computer (2).
9. Ga als volgt te werk om de aanwezige geheugenmodule te verwijderen als u een geheugenmodule
vervangt:
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule kantelt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
c. Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
92 Hoofdstuk 8 Geheugenmodule toevoegen of vervangen
10. Ga als volgt te werk om een nieuwe geheugenmodule te plaatsen:
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u drukt op de linker- en
rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
11. Plaats het lipje (1) op het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment in de uitsparingen
in de computer.
12. Sluit het afdekplaatje (2).
13. Draai de schroeven van het geheugenmodulecompartiment (3) vast.
93
14. Plaats de accu terug.
15. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
16. Schakel de computer in.
94 Hoofdstuk 8 Geheugenmodule toevoegen of vervangen
9 Beveiliging
Computer beschermen
De standaardbeveiligingsvoorzieningen die worden geboden door het besturingssysteem Windows en
Setup Utility, dat geen deel uitmaakt van Windows, kunnen uw persoonlijke instellingen en gegevens
beschermen tegen uiteenlopende veiligheidsrisico's.
Volg de procedures in dit hoofdstuk voor het gebruik van de volgende voorzieningen:
Wachtwoorden
Antivirussoftware
Firewallsoftware
Essentiele beveiligingsupdates
Optionele beveiligingskabel
OPMERKING: Van beveiligingsvoorzieningen moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
uitgaan. Deze voorzieningen zijn niet altijd afdoende om softwarematige aanvallen te voorkomen en
kunnen niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
OPMERKING: verwijder alle wachtwoordinstellingen voordat u de computer laat nakijken.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Gebruik van de computer door onbevoegden Opstartwachtwoord
Computervirussen Norton Internet Security software
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewallsoftware
Windows-updates
Onbevoegde toegang tot Setup Utility, de BIOS-instellingen en
andere informatie voor het identificeren van het systeem
Beheerderswachtwoord
Huidige of toekomstige bedreigingen voor de computer Kritieke beveiligingsupdates van Microsoft
Onbevoegde toegang tot een Windows-gebruikersaccount Gebruikerswachtwoord
Zonder toestemming meenemen van de computer Aansluitpunt voor beveiligingskabel (voor gebruik met een
optioneel kabelslot)
Computer beschermen 95
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een door uzelf gekozen combinatie van tekens ter beveiliging van uw
computergegevens. U kunt verschillende typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de
toegang tot uw gegevens wilt regelen. U kunt wachtwoorden instellen in Windows of in het
setupprogramma dat vooraf op de computer is geïnstalleerd.
VOORZICHTIG: Noteer elk wachtwoord dat u instelt om te voorkomen dat u geen toegang tot de
computer heeft. Aangezien de meeste wachtwoorden niet op het scherm worden weergegeven terwijl
u ze instelt, wijzigt of verwijdert, is het heel belangrijk dat u elk wachtwoord onmiddellijk noteert en op
een veilige plek bewaart.
U kunt voor de voorzieningen van het setupprogramma dezelfde wachtwoorden gebruiken als voor de
beveiligingsvoorzieningen van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
voorzieningen van het setupprogramma.
Houd de volgende richtlijnen aan bij het instellen van een wachtwoord in het setupprogramma:
Voor een wachtwoord kunt u een willekeurige combinatie van maximaal acht letters en cijfers
opgeven. Er wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters.
Als het wachtwoord is ingesteld in Setup Utility, moet het worden opgegeven wanneer daarom
wordt gevraagd. Als het wachtwoord is ingesteld in het Windows, moet het worden opgegeven
wanneer daarom wordt gevraagd.
Gebruik de volgende tips voor het instellen en opslaan van wachtwoorden:
Volg bij het instellen van wachtwoorden de specifieke vereisten van het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar ze op een veilige plek (niet op de computer).
Bewaar geen wachtwoorden in een bestand op de computer.
Vermijd het gebruik van uw naam of andere persoonlijke gegevens aan de hand waarvan een
buitenstaander uw wachtwoord gemakkelijk zou kunnen ontdekken.
In de volgende gedeelten ziet u de wachtwoorden die door Windows en Setup Utility worden gebruikt
en de functie daarvan. Als u verdere informatie wilt over Windows-wachtwoorden, bijvoorbeeld een
wachtwoord voor de schermbeveiliging, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot de inhoud van een computer op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Dit wachtwoord kan niet worden gebruikt om
het setupprogramma te openen.
Gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
Tevens wordt de toegang tot de inhoud van de computer
beveiligd en moet u dit wachtwoord opgeven als u de
slaapstand of de hibernationstand wilt beëindigen.
96 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Wachtwoorden instellen in Setup Utility
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord*
Hiermee beveiligt u de toegang tot het setupprogramma.
Als dit wachtwoord eenmaal is ingesteld, moet u het
wachtwoord opgeven om Setup Utility te kunnen openen.
VOORZICHTIG: Als u het beheerderswachtwoord vergeten
bent, kunt u het setupprogramma niet openen.
Opstartwachtwoord*
Hiermee beschermt u de toegang tot de inhoud van de
computer.
Als dit wachtwoord eenmaal is ingesteld, moet u het
wachtwoord opgeven wanneer u de computer inschakelt
of opnieuw opstart of wanneer u de hibernationstand
beëindigt.
VOORZICHTIG: Als u het opstartwachtwoord vergeet, kunt
u de computer niet meer inschakelen of herstarten en kunt u
de hibernationstand niet meer beëindigen.
*Raadpleeg de volgende onderwerpen voor nadere details over elk van deze wachtwoorden.
Beheerderswachtwoord
Uw beheerderswachtwoord beschermt de configuratie-instellingen en de systeemidentificatiegegevens
die in het setupprogramma worden bewaard. Nadat u dit wachtwoord heeft ingesteld, voert u het telkens
wanneer u het setupprogramma opent, opnieuw in.
Uw beheerderswachtwoord is niet uitwisselbaar met een beheerderswachtwoord dat in Windows is
ingesteld en het wordt bij het instellen, wijzigen of verwijderen ook niet weergegeven. Vergeet niet uw
wachtwoord te noteren en op een veilige plek te bewaren.
Wachtwoorden gebruiken 97
Beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op f10.
– of –
Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op esc. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt,
drukt u op f10.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Administrator Password
(Beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
Beheerderswachtwoord instellen: geef het wachtwoord op in het veld Enter New Password
(Nieuw wachtwoord invoeren) en in het veld Confirm New Password (Nieuw wachtwoord
bevestigen). Druk daarna op enter.
Beheerderswachtwoord wijzigen: geef het huidige wachtwoord op in het veld Enter Current
Password (Huidig wachtwoord invoeren) en geef een nieuw wachtwoord op in de velden
Enter New Password (Nieuw wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuw
wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Beheerderswachtwoord verwijderen: geef het huidige wachtwoord op in het veld Enter
Password (Wachtwoord opgeven) en druk vier keer op enter.
3. Als u uw voorkeuren wilt opslaan en Setup Utility wilt afsluiten, selecteert u met de pijltoetsen Exit
(Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan).
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Beheerderswachwoord invoeren
Geef achter de prompt Enter Password (Wachtwoord opgeven) het wachtwoord op en druk op
enter. Na drie mislukte pogingen om het beheerderswachtwoord op te geven, moet u de computer
opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
Opstartwachtwoord
Met een opstartwachtwoord voorkomt u dat de computer kan worden gebruikt door onbevoegden. Als
dit wachtwoord eenmaal is ingesteld, moet u het wachtwoord opgeven wanneer u de computer
inschakelt of opnieuw opstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt. Een opstartwachtwoord wordt
niet weergegeven als het wordt ingesteld, gewijzigd of verwijderd.
98 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Opstartwachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op f10.
– of –
Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op esc. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt,
drukt u op f10.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Power-On Password
(Opstartwachtwoord instellen) en druk op enter.
Opstartwachtwoord instellen: geef het wachtwoord op in de velden Enter New Password
(Nieuw wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuw wachtwoord
bevestigen). Druk daarna op enter.
Opstartwachtwoord wijzigen: geef het huidige wachtwoord op in het veld Enter Current
Password (Huidig wachtwoord invoeren) en geef een nieuw wachtwoord op in de velden
Enter New Password (Nieuw wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuw
wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Opstartwachtwoord verwijderen: geef het huidige wachtwoord op in het veld Enter Current
Password (Huidig wachtwoord invoeren) en druk daarna vier keer op enter.
3. Als u uw voorkeuren wilt opslaan en Setup Utility wilt afsluiten, selecteert u met de pijltoetsen Exit
(Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan).
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Opstartwachtwoord invoeren
Geef achter de prompt Enter Password (Wachtwoord opgeven) het wachtwoord op en druk op
enter. Na drie mislukte pogingen om het wachtwoord op te geven, moet u de computer opnieuw
opstarten en het opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 99
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, wordt de computer
blootgesteld aan computervirussen. Virussen kunnen het besturingssysteem, programma's en
hulpprogramma's buiten werking stellen of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd, en kan in sommige
gevallen de schade worden hersteld. Om de computer te blijven beschermen tegen de meest recente
virussen, moet antivirussoftware regelmatig worden bijgewerkt.
Norton Internet Security, een antivirusprogramma, is vooraf geïnstalleerd op de computer. De software
is inclusief 60 dagen gratis updates. U wordt dringend geadviseerd de computer ook na deze 60 dagen
te blijven beschermen tegen nieuwe virussen door een verlenging van de updateservice aan te schaffen.
Instructies voor het gebruiken en updaten van de Norton Internet Security-software en voor het
aanschaffen van een verlenging van de updateservice worden in het programma verstrekt. Om Norton
Internet Security weer te geven en te openen, selecteert u Start > Alle programma's > Norton Internet
Security.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virus in het vak Zoeken van Help en ondersteuning.
Firewallsoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen anderen op
ongeoorloofde wijze toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en informatie over u.
Bescherm uw privacy met de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd.
Firewalls bevatten voorzieningen zoals logboek- en rapportagefuncties van netwerkactiviteiten en
automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer. Raadpleeg de
gebruikershandleiding bij de firewall of neem contact op met de fabrikant van de firewall voor meer
informatie.
OPMERKING: in bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het
delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten
blokkeren. U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de betreffende taak
uit te voeren en daarna de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u het
probleem blijvend wilt oplossen.
100 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Kritieke beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingsberichten aangaande essentiële updates. Als u
de computer wilt beschermen tegen beveiligingsschendingen en computervirussen, installeert u alle
essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwingsbericht ontvangt.
Nadat de computer is afgeleverd, zijn er mogelijk updates beschikbaar gekomen voor het
besturingssysteem en andere software. U zorgt als volgt dat alle beschikbare updates worden
geïnstalleerd op de computer:
Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt. Klik op de
updatekoppeling bij Start > Alle programma's > Windows Update.
Voer Windows Update daarna maandelijks uit.
Haal updates op van Windows en andere programma's van Microsoft op het moment dat ze worden
uitgebracht. Dit kunt u doen via de website van Microsoft en via de updatekoppeling in Help en
ondersteuning.
Optionele beveiligingskabel bevestigen
OPMERKING: Van een beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
1. Leg de beveiligingskabel in een lus om een voorwerp dat niet verplaatst kan worden.
2. Plaats het sleuteltje (1) in het kabelslot (2).
3. Plaats het kabelslot in het bevestigingspunt van de beveiligingskabel op de computer (3) en sluit
het kabelslot met behulp van het sleuteltje.
OPMERKING: De locatie van het aansluitpunt voor de beveiligingskabel verschilt per computermodel.
Kritieke beveiligingsupdates installeren 101
A Setup Utility (BIOS)
Setup Utility starten
Setup Utility is een ROM-hulpprogramma voor gegevens over en aanpassingen van het systeem dat u
ook kunt gebruiken als het besturingssysteem Windows niet werkt.
Met dit hulpprogramma kunt u informatie over de computer weergeven en kunt u instellingen opgeven
voor opstartprocedures, beveiliging en andere voorkeuren.
U start Setup Utility als volgt:
Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op f10.
– of –
1. Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op esc.
2. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op f10.
102 Bijlage A Setup Utility (BIOS)
Setup Utility gebruiken
Taal van Setup Utility wijzigen
In de volgende procedure wordt beschreven hoe u de taal van Setup Utility wijzigt. Als Setup Utility nog
niet is gestart, begint u bij stap 1. Als Setup Utility wel is gestart, begint u bij stap 2.
1. Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op f10.
– of –
Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op esc. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt,
drukt u op f10.
2. Selecteer met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Language (Taal)
en druk op enter.
3. Selecteer met de pijltoetsen een taal en druk op enter.
4. Wanneer er een bevestigingsprompt met de geselecteerde taal verschijnt, drukt u op enter.
5. Als u uw wijziging wilt opslaan en Setup Utility wilt afsluiten, selecteert u met de pijltoetsen Exit
(Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan). Druk daarna op enter.
De wijziging is onmiddellijk van kracht.
Navigeren en selecteren in Setup Utility
Omdat Setup Utility geen Windows-hulpprogramma is, biedt het geen ondersteuning voor het touchpad.
In Setup Utility kunt u navigeren en selecteren met het toetsenbord.
Gebruik de pijltoetsen om een menu of menuonderdeel te kiezen.
Gebruik de pijltoetsen of f5 en f6 om een item te kiezen in een lijst of om een veld in of uit te
schakelen, bijvoorbeeld het veld Enable/Disable (Inschakelen/Uitschakelen).
Druk op enter om een item te selecteren.
Om een tekstvak te sluiten of terug te gaan naar de menuweergave, drukt u op esc.
Druk op f1 om aanvullende informatie over navigeren en selecteren weer te geven terwijl Setup
Utility is geopend.
Setup Utility gebruiken 103
Systeeminformatie weergeven
In de volgende procedure wordt beschreven hoe u systeeminformatie weergeeft in Setup Utility. Als
Setup Utility nog niet is gestart, begint u bij stap 1. Als Setup Utility wel is gestart, begint u bij stap 2.
1. Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op f10.
– of –
Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op esc. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt,
drukt u op f10.
2. Selecteer het menu Main (Hoofdmenu). Er wordt systeeminformatie weergegeven, zoals de tijd
en datum van het systeem en identificatiegegevens van de computer.
3. Als u Setup Utility wilt afsluiten zonder de instellingen te wijzigen, selecteert u met de pijltoetsen
Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan). Druk
daarna op enter.
Standaardinstellingen herstellen in Setup Utility
In de volgende procedure wordt beschreven hoe u de standaardinstellingen van Setup Utility herstelt.
Als Setup Utility nog niet is gestart, begint u bij stap 1. Als Setup Utility wel is gestart, begint u bij stap
2.
1. Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op f10.
– of –
Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op esc. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt,
drukt u op f10.
2. Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Load Setup Defaults (Setup-standaardwaarden
laden) en druk op enter.
3. Wanneer het bevestigingsbericht van het setupprogramma verschijnt, drukt u op enter.
4. Als u uw wijziging wilt opslaan en Setup Utility wilt afsluiten, selecteert u met de pijltoetsen Exit
(Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan). Druk daarna op enter.
De standaardinstellingen van Setup Utility zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
OPMERKING: De instellingen voor wachtwoorden, beveiliging en taal veranderen niet wanneer u de
standaardinstellingen herstelt.
104 Bijlage A Setup Utility (BIOS)
Setup Utility afsluiten
Bij het afsluiten van Setup Utility geeft u aan of u de wijzigingen al dan niet wilt opslaan.
U kunt Setup Utility als volgt afsluiten en de wijzigingen van de huidige sessie opslaan:
Als de menu's van het setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te
gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit
Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) en druk op enter.
U sluit Setup Utility als volgt af zonder de wijzigingen van de huidige sessie op te slaan:
Als de menu's van het setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te
gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit
Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) en druk op enter.
In beide gevallen wordt de computer opnieuw opgestart in Windows.
Menu's van het setupprogramma
In de menutabellen in dit gedeelte vindt u een overzicht van de opties van het setupprogramma.
OPMERKING: Sommige menuonderdelen van het setupprogramma die in dit hoofdstuk staan
beschreven, worden mogelijk niet ondersteund door uw computer.
Main (Hoofdmenu)
Optie Werking
System information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u de tijd en datum van het systeem weergeven en
wijzigen.
Hiermee kunt u identificatiegegevens van de computer weergeven.
Hiermee kunt u specificaties weergeven van de processor, de
geheugengrootte, het systeem-BIOS en de versie van de
toetsenbordcontroller (alleen bepaalde modellen).
Menu Security (Beveiliging)
Optie Werking
Beheerderswachtwoord Hiermee kunt u een beheerderswachtwoord opgeven, wijzigen of
verwijderen.
Power-On Password (Opstartwachtwoord) Hiermee kunt u een opstartwachtwoord opgeven, wijzigen of verwijderen.
Menu's van het setupprogramma 105
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie)
Optie Werking
Language (Taal) Hiermee kunt u de taal van Setup Utility wijzigen.
Button Sound (Knop Geluid, alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u het tikgeluid van de capacitieve knop in-/uitschakelen.
Virtualization Technology (Virtualisatietechnologie)
(alleen bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de Virtualization Technology-voorziening van de
processor in-/uitschakelen.
Processor C6 State (C6-status processor, alleen
bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de processorstatus in- of uitschakelen.
LAN Power Saving (LAN-energiebesparing, alleen
bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de LAN-energiebesparing in-/uitschakelen. Wanneer
deze optie is ingeschakeld, wordt er energie bespaard als de computer
werkt in de DC-modus.
Card Reader/1394 Power Saving (Kaartlezer/1394
energiebesparing, alleen bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de kaartlezer/1394-energiebesparing in-/uitschakelen.
Fan Always On (Ventilator altijd aan) Hiermee kunt u Fan Always On (Ventilator altijd aan) in-/uitschakelen.
Wanneer deze optie is ingeschakeld, is de ventilator van de computer
altijd aan.
Action Key Mode (Actietoetsmodus) Hiermee kunt u de actietoetsmodus in-/uitschakelen.
Boot Options (Opstartopties) Stel de volgende opstartopties in:
POST Hotkey Delay (sec.) (POST hotkey-wachttijd (sec.)): hiermee
kunt u de wachttijd voor de functies f10 en f12 van Setup Utility
instellen in intervallen van 5 seconden (0, 5, 10, 15, 20).
CD-ROM Boot (Opstarten vanaf cd-rom-drive): hiermee kunt u het
opstarten vanaf een cd-rom-drive in-/uitschakelen.
Floppy Boot (Opstarten vanaf diskettedrive): hiermee kunt u het
opstarten vanaf een diskettedrive in-/uitschakelen.
Internal Network Adapter Boot (Opstarten vanaf interne
netwerkadapter): hiermee kunt u het opstarten vanaf de interne
netwerkadapter in-/uitschakelen.
Boot Order (Opstartvolgorde): de opstartvolgorde instellen voor:
vaste schijf van de notebookcomputer
interne cd-/dvd-rom-drive
USB-stick/vaste USB-schijf
USB cd-/dvd-rom-drive
USB-diskettedrive
netwerkadapter
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens)
Optie Werking
Hard Disk Self Test (Zelftest van vaste schijf) Hiermee kunt u een uitgebreide zelftest van de vaste schijf uitvoeren.
106 Bijlage A Setup Utility (BIOS)
Optie Werking
OPMERKING: Deze menuoptie wordt Primary Hard Disk Self Test
(Zelftest primaire vaste schijf) genoemd op modellen met twee vaste
schijven.
Secondary Hard Disk Self Test (Zelftest secundaire
vaste schijf, alleen bepaalde modellen)
Hiermee kunt u een uitgebreide zelftest uitvoeren op een secundaire
vaste schijf.
Memory Test (Geheugentest) Hiermee kunt u een diagnosetest uitvoeren op het systeemgeheugen.
Menu's van het setupprogramma 107
B Software-updates
Mogelijk zijn op de website van HP updates beschikbaar van de software die bij de computer is geleverd.
De meeste software-updates en BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde
bestanden die SoftPaqs worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen.
U voert als volgt een update van de software uit:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van de computer is. Bereid een
update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op
de computer is geïnstalleerd.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer
opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer
en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten,
waaronder de tijd en datum.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
2. Zoek de updates op de website van HP op http://www.hp.com.
3. Installeer de updates.
108 Bijlage B Software-updates
BIOS bijwerken
U kunt een BIOS-update uitvoeren door eerst vast te stellen welke BIOS-versie u momenteel heeft en
vervolgens het nieuwe BIOS te downloaden en te installeren.
BIOS-versie vaststellen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows al is gestart) of door Setup Utility te openen.
U geeft als volgt BIOS-informatie weer in Setup Utility:
1. Open Setup Utility door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Terwijl het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op
het scherm wordt weergegeven, drukt u op f10.
2. Als Setup Utility niet wordt geopend met de weergave van de systeemgegevens, selecteert u met
de pijltoetsen het menu Main (Hoofdmenu).
Wanneer het hoofdmenu is geselecteerd, worden BIOS-gegevens en andere systeemgegevens
weergegeven.
3. Om Setup Utility af te sluiten, selecteert u met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Discarding
Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) en drukt u op enter.
BIOS bijwerken 109
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie, wordt u
aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de
netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer
een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is
aangesloten op een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande instructies tijdens het downloaden
en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
U downloadt een BIOS-update als volgt:
1. Ga op de website van HP naar de pagina die de software voor de computer bevat:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Onderhoud > Software-updates.
2. Volg de instructies op het scherm om de computer te selecteren en de BIOS-update te zoeken die
u wilt downloaden.
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt
herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar
de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload.
U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als de computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het
systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het
scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u als
volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
Het systeem wordt automatisch afgesloten nadat het BIOS is bijgewerkt.
110 Bijlage B Software-updates
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
BIOS bijwerken 111
Programma's en stuurprogramma's bijwerken
U kunt als volgt andere software dan een BIOS-update downloaden en installeren:
U gebruikt de website van HP als volgt:
1. Open een webbrowser, ga naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, voer het modelnummer
van uw computer in het vak Zoeken in en druk vervolgens op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het vak Zoeken. Druk op
enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap 6.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Selecteer uw besturingssysteem.
5. Wanneer de lijst met stuurprogramma's wordt weergegeven, klikt u op een bijgewerkt
stuurprogramma om een venster met extra informatie te openen.
6. Klik op Nu installeren om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren.
OPMERKING: op sommige locaties kunt u het stuurprogramma downloaden en het later
installeren. Klik daartoe op Alleen downloaden om het bestand op de computer op te slaan. Klik
op Opslaan wanneer daarom wordt gevraagd en selecteer vervolgens een opslaglocatie op de
vaste schijf. Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waar u het bestand heeft
opgeslagen, en dubbelklikt u op het bestand om het te installeren.
7. Als u hierom wordt verzocht, start u de computer opnieuw op nadat de installatie is voltooid.
Controleer daarna of het apparaat naar behoren werkt.
112 Bijlage B Software-updates
C Back-up en herstel
In het geval van een systeemfout kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste back-up.
U wordt aangeraden om na de installatie van de software onmiddellijk herstelschijven te maken. Als u
nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven
maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben.
Het besturingssysteem en de HP Recovery Manager software bevatten voorzieningen die zijn bedoeld
om u te helpen bij de volgende taken voor het beveiligen van uw gegevens en het herstellen ervan als
het systeem niet meer werkt:
Set herstelschijven maken (voorziening van de Recovery Manager software). Met herstelschijven
kunt u de computer opstarten en de fabrieksinstellingen van het besturingssysteem en
softwareprogramma's herstellen wanneer het systeem niet meer werkt of instabiel is geworden.
Regelmatig back-ups maken van uw informatie om belangrijke systeembestanden te beveiligen.
Systeemherstelpunten maken (een voorziening van het besturingssysteem). Dankzij
systeemherstelpunten kunt u ongewenste wijzigingen aan de computer ongedaan maken. Dat
gebeurt door de computer te herstellen in een eerdere staat.
Een programma of stuurprogramma herstellen (een voorziening van de Recovery Manager
software). Met deze voorziening kunt u een programma of stuurprogramma opnieuw installeren
zonder het volledige systeem te hoeven herstellen.
Volledige systeem herstellen (voorziening van de Recovery Manager software). Met Recovery
Manager kunt u de volledige fabrieksimage herstellen als het systeem niet meer werkt of instabiel
is geworden. Recovery Manager wordt uitgevoerd vanaf een speciale herstelpartitie op de vaste
schijf of vanaf herstelschijven die u maakt.
OPMERKING: als de computer is voorzien van een SSD (solid-state drive), heeft u mogelijk geen
herstelpartitie. Bij computers die geen herstelpartitie hebben, zijn herstelschijven meegeleverd.
Gebruik deze schijven om het besturingssysteem en de software te herstellen. U controleert als
volgt of er een herstelpartitie is: selecteer Start > Computer. Als de partitie aanwezig is, staat er
een HP herstelschijfeenheid vermeld in het gedeelte Vaste schijven van het venster.
113
Herstelschijven maken
U wordt aangeraden om herstelschijven te maken, om er zeker van te zijn dat u het systeem ook in de
oorspronkelijke staat kunt herstellen als het systeem niet meer werkt of instabiel is geworden. Maak
deze schijven nadat u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt.
Behandel deze schijven met zorg en bewaar ze op een veilige plek. Met deze software kunt u slechts
één set herstelschijven maken.
OPMERKING: als de computer geen interne optischeschijfeenheid heeft, kunt u een (afzonderlijk aan
te schaffen) optionele externe optischeschijfeenheid gebruiken om herstelschijven te maken. U kunt
ook herstelschijven voor uw computer aanschaffen via de website van HP.
OPMERKING: de externe vaste schijf moet worden aangesloten op de USB-poort van de computer,
niet op een USB-poort van een extern apparaat, zoals een hub.
Neem bij het maken van herstelschijven de volgende richtlijnen in acht:
Gebruik uitsluitend de volgende media van hoge kwaliteit: dvd-r, dvd+r, bd-r (beschrijfbare Blu-ray
Discs) of cd-r. Al deze schijven moeten afzonderlijk worden aangeschaft. Dvd's en bd's hebben
een veel grotere opslagcapaciteit dan cd's. Als u cd's gebruikt, heeft u mogelijk tot 20 schijven
nodig, waar slechts een paar dvd's of bd's volstaan.
OPMERKING: lees/schrijf-schijven, zoals cd-rw, dvd±rw, dubbellaags dvd±rw en bd-re
(herschrijfbare Blu-ray Discs), zijn niet compatibel met de Recovery Manager software.
De computer moet tijdens deze procedure zijn aangesloten op een netvoedingsbron.
Per computer kan slechts één set herstelschijven worden gemaakt.
Nummer elke schijf voordat u deze in de optischeschijfeenheid plaatst.
U kunt het programma eventueel afsluiten voordat u klaar bent met het maken van herstelschijven.
De volgende keer dat u Recovery Manager opent, wordt u verzocht door te gaan met het
vervaardigen van schijven.
Ga als volgt te werk om een set herstelschijven te maken:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Recovery Manager > Recovery Disk Creation
(Herstelschijven maken).
2. Volg de instructies op het scherm.
114 Bijlage C Back-up en herstel
Back-up van uw gegevens maken
Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem
maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Maak op de volgende momenten
een back-up van uw systeem:
periodiek, op basis van een back-upschema;
OPMERKING: stel herinneringen in om periodiek een back-up te maken van uw informatie.
voordat de computer wordt gerepareerd of hersteld;
voordat u software of hardware toevoegt of wijzigt.
Houd bij het maken van back-ups rekening met het volgende:
Maak systeemherstelpunten met de voorziening Systeemherstel van Windows en kopieer ze op
gezette tijden naar een schijf.
Sla persoonlijke bestanden op in de bibliotheek Documenten en maak periodiek een back-up van
deze map.
Maak een back-up van sjablonen die zijn opgeslagen in de programma's waarbij ze horen.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermafbeelding
van de instellingen te maken. Een schermopname kan veel tijd besparen als u opnieuw uw
voorkeuren moet instellen.
Ga als volgt te werk om het scherm te kopiëren en in een tekstverwerkingsdocument te plakken:
1. Geef de instellingen weer op het scherm.
2. Kopieer het scherm.
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+prt sc.
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op prt sc.
3. Open een tekstverwerkingsdocument en selecteer Bewerken > Plakken.
4. Sla het document op.
U kunt een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven.
Gebruik bij het maken van back-ups op schijf een van de volgende schijftypes (afzonderlijk aan te
schaffen): cd-r, cd-rw, dvd+r, dvd-r of dvd±rw. Welke schijven u gebruikt, hangt af van het type
optischeschijfeenheid dat is geïnstalleerd in de computer.
OPMERKING: op dvd's kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan op cd's, zodat u minder
schijven nodig heeft voor het maken van back-ups.
Als u back-ups maakt op schijven, nummert u elke schijf voordat u de schijf in de
optischeschijfeenheid van de computer plaatst.
Back-up van uw gegevens maken 115
Back-up en terugzetten van Windows gebruiken
Ga als volgt te werk om een back-up te maken met Back-up en terugzetten van Windows:
OPMERKING: zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het back-
upproces start.
OPMERKING: het back-upproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om een back-up in te stellen en te maken.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
116 Bijlage C Back-up en herstel
Systeemherstelpunten gebruiken
Wanneer u een back-up maakt van het systeem, maakt u een systeemherstelpunt. Met een
systeemherstelpunt kunt u een ‘momentopname’ van de vaste schijf op een bepaald tijdstip opslaan
onder een specifieke naam. Als u wijzigingen die nadien zijn aangebracht in het systeem ongedaan wilt
maken, kunt u het systeem herstellen zoals het op dat tijdstip was.
OPMERKING: als u een eerdere staat van het systeem herstelt, heeft dat geen invloed op
gegevensbestanden die zijn opgeslagen of e-mailberichten die zijn gemaakt sinds het laatste
herstelpunt.
U kunt ook extra herstelpunten maken om uw systeembestanden en instellingen extra te beschermen.
Wanneer maakt u herstelpunten
Voordat u software of hardware toevoegt of ingrijpend wijzigt.
Op gezette tijden wanneer het systeem optimaal functioneert.
OPMERKING: Als u het systeem heeft hersteld naar een herstelpunt en van gedachten verandert,
kunt u de herstelactie ongedaan maken.
Systeemherstelpunt maken
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeembeveiliging.
3. Klik op de tab Systeembeveiliging.
4. Selecteer onder Beveiligingsinstellingen de schijfeenheid waarvoor u een herstelpunt wilt
maken.
5. Klik op Maken.
6. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren op basis van een bepaalde datum en tijd
U gaat als volgt terug naar een herstelpunt (gemaakt op een eerdere datum en tijd) waarop de computer
optimaal werkte:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeembeveiliging.
3. Klik op de tab Systeembeveiliging.
4. Klik op Systeemherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
Back-up van uw gegevens maken 117
Herstelactie uitvoeren
OPMERKING: u kunt alleen bestanden herstellen waarvan tevoren een back-up is gemaakt. U wordt
aangeraden om met HP Recovery Manager een set herstelschijven (back-up van de volledige vaste
schijf) te maken zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt.
Met de Recovery Manager software herstelt u het systeem wanneer het niet meer werkt of instabiel is
geworden. Recovery Manager wordt uitgevoerd vanaf herstelschijven of vanaf een speciale
herstelpartitie (alleen bepaalde modellen) op de vaste schijf. Als de computer echter is voorzien van
een SSD (solid-state drive), heeft u mogelijk geen herstelpartitie. Als dat het geval is, zijn bij de computer
herstelschijven geleverd. Gebruik deze schijven om het besturingssysteem en de software te
herstellen.
OPMERKING: Windows heeft eigen herstelvoorzieningen, zoals Systeemherstel. Als u deze
voorzieningen nog niet heeft gebruikt, probeert u deze eerst, voordat u Recovery Manager gebruikt.
OPMERKING: Recovery Manager herstelt alleen software die vooraf in de fabriek is geïnstalleerd.
Software die niet bij deze computer is meegeleverd, moet worden gedownload van de website van de
fabrikant of opnieuw worden geïnstalleerd vanaf de schijf die door de fabrikant is geleverd.
Herstelactie uitvoeren vanaf de herstelschijven
Ga als volgt te werk om het systeem te herstellen vanaf de herstelschijven:
1. Maak een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Plaats de eerste herstelschijf in de optischeschijfeenheid en start de computer opnieuw op.
3. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren vanaf de speciale herstelpartitie (alleen bepaalde
modellen)
OPMERKING: computers met een SSD (solid-state drive) hebben mogelijk geen herstelpartitie. Als
de computer geen herstelpartitie heeft, kunt u geen herstelactie uitvoeren met deze procedure. Bij
computers die geen herstelpartitie hebben, zijn herstelschijven meegeleverd. Gebruik deze schijven om
het besturingssysteem en de software te herstellen.
Bij sommige modellen kunt u een herstelactie uitvoeren vanaf de herstelpartitie op de vaste schijf, die
toegankelijk is via de knop Start of via f11. Hierdoor worden de fabrieksinstellingen van de computer
hersteld.
U herstelt als volgt het systeem vanaf de partitie:
1. Open Recovery Manager Herstelbeheer op een van de volgende manieren:
Selecteer Start > Alle programma's > Recovery Manager > Recovery Manager.
– of –
Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het
118 Bijlage C Back-up en herstel
scherm verschijnt. Druk daarna op f11 terwijl "Press <F11> for recovery" (Druk op F11 voor
herstel) op het scherm wordt weergegeven.
2. Klik op System Recovery (Systeemherstel) in het venster Recovery Manager.
3. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren 119
Index
Symbolen en getallen
1394 Power Saving (1394
energiebesparing) 106
A
Aan/uit-knop, herkennen 4
Aan/uit-lampje, herkennen 3
Aanpassen, eigenschappen
webcam 47
Aansluiten, externe
netvoedingsbron 53
Aanwijsapparaten
voorkeuren instellen 32
Accu
afvoeren 63
kalibreren 59
lage acculading 58
ontladen 58
opbergen 62
opladen 57, 59
opnieuw opladen 61
plaatsen 56
terugplaatsen 63
verwijderen 56
voeding besparen 62
Accu, herkennen 11
Accu, temperatuur 62
Accucontrole 55
Accuruimte, herkennen 8
Accuvergrendeling 56
Accuvergrendeling, herkennen 8
Accuvoeding 55
Actietoetsen
geluid harder 37
geluid uit 37
geluid uit-/inschakelen 38
geluid zachter 37
herkennen 5
voor afspelen van media 39
Action Key Mode
(Actietoetsmodus) 106
Afsluiten 65
Antennes 9
Antivirussoftware 100
Apparaatstuurprogramma's
Windows-
stuurprogramma's 81
Apparaatstuurprogramma's
HP stuurprogramma´s 79
Apparaten voor draadloze
communicatie, types 13
Applicatietoets, Windows 5
Audioapparatuur, aansluiten van
externe 41
Audiofuncties controleren 41
Audio-ingang (microfoon) 38
Audio-uitgang (hoofdtelefoon) 37
Auteursrecht 74
Automatisch afspelen 73
B
Back-up maken
aangepaste instellingen in
vensters, werkbalken en
menubalken 115
persoonlijke bestanden 115
sjablonen 115
Bd
afspelen 71
kopiëren 74
verwijderen 76
Bedrijfsnetwerk, verbinding 18
Beheerderswachtwoord
beheren 98
invoeren 98
maken 98
Beheerderswachwoord
invoeren 98
Beheren,
beheerderswachtwoord 98
Beheren, opstartwachtwoord 99
Beschrijfbare media 48
Besparen, voeding 62
Besturingssysteem
label met Microsoft certificaat
van echtheid 12
productcode 12
Beveiliging
voorzieningen 95
wachtwoorden 96
Beveiliging, draadloos 17
Beveiligingskabel 101
Beveiligingskabel,
bevestigingspunt, herkennen 6
Bevestigingspunt
beveiligingskabel 6
BIOS, bijwerken 109
Bluetooth, label 12
Bluetooth-apparaat 13, 19
Blu-ray ROM dvd±r/rw SuperMulti
DL-drive 69
Blu-ray ROM met LightScribe dvd
±r/rw SuperMulti DL-drive 69
Boot options (Opstartopties) 106
Button Sound (Knop Geluid) 106
C
Caps Lock-lampje, herkennen 3
Card Reader Power Saving
(Kaartlezer
energiebesparing) 106
Cd
afspelen 71
branden 75
kopiëren 74
verwijderen 76
Cd-drive 82
Certificaat van echtheid, label 12
120 Index
Coderen 17
Compartimenten
geheugenmodule 8
Computer reageert niet 65
Connector, netvoeding 6
Controleren, audiofuncties 41
CyberLink PowerDVD 40
D
Diagnostics (Diagnostische
gegevens), menu 106
Digitale dual-array microfoon,
herkennen 37
Digitale kaart
definitie 89
plaatsen 89
stopzetten 90
verwijderen 90
Digitale media, slot herkennen 7
Diskettedrive 82
Draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 18
bedrijfsnetwerk, verbinding 18
benodigde apparatuur 16
beveiliging 17
definitie 13
effectief bereik 18
openbaar draadloos netwerk,
verbinding 18
Draadloze communicatie,
actietoets
gebruiken 14
locatie 14
Draadloze communicatie,
antennes 9
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 14
knop 14
Wireless Assistant
software 14
Draadloze communicatie,
lampje 14
Draadloze communicatie, lampje,
herkennen 3
Draadloze communicatie,
pictogram 14
Dvd
afspelen 71
branden 75
kopiëren 74
regio-instelling wijzigen 73
verwijderen 76
Dvd, regio-instelling 73
Dvd±rw-/cd-rw SuperMulti DL-
combodrive 69
Dvd±rw/cd-rw SuperMulti DL
combodrive met LightScribe 69
Dvd-drive 82
E
Esc-toets, herkennen 5
Externe audioapparatuur,
aansluiten 41
Externe monitor, poort
herkennen 7
Externe schijfeenheid 82
F
f11 118
Fan Always On (Ventilator altijd
aan) 106
Firewall 17
Firewallsoftware 100
Fn-toets, herkennen 5
G
Gebruiken, Setup Utility 103
Gebruiken,
systeemherstelpunten 117
Geheugen
geheugenmodules
toevoegen 91
geheugenmodules
vervangen 91
upgraden van
geheugenmodules 91
Geheugenmodule
plaatsen 93
terugplaatsen 91
toevoegen 91
upgrade 91
verwijderen 92
Geheugenmodulecompartiment,
afdekplaatje
terugplaatsen 93
verwijderen 92
Geheugenmodulecompartiment,
herkennen 8
Geïntegreerde webcam,
herkennen 9
Geïntegreerde webcam, lampje
herkennen 9
Geluid harder, actietoets 37
Geluidsvolume, aanpassen 38
Geluidsvoorzieningen 41
Geluid uit, actietoets 37
Geluid zachter, actietoets 37
Grafische modi, schakelen
tussen 64
H
HDMI
aansluiten 43
HDMI-poort 43
HDMI-poort, herkennen 7
Herstel, systeem 118
Herstelactie uitvoeren 118
Herstelactie uitvoeren vanaf
herstelschijven 118
Herstellen, programma of
stuurprogramma 113
Herstellen, vanaf de speciale
herstelpartitie 118
Herstelpartitie 113
Herstelpunten 117
Herstelschijven 113, 114
Hibernationstand
activeren 49
beëindigen 49
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 58
High-definition apparaten,
aansluiten 43
Hoofdtelefoons 37
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 37
Hubs 87
I
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 38
audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang) 37
RJ-11 (modem) 6
RJ-45 (netwerk) 7
Installatie van draadloos
netwerk 16
Interferentie, minimaliseren 22
Interne digitale dual-array
microfoon, herkennen 37
Index 121
Interne microfoons, herkennen 9
Internetverbinding, instellen 16
Invoeren, opstartwachtwoord 99
K
Kabels
beveiliging 101
LAN 28
modem 23
USB 87
Kalibreren, accu 59
Kennisgevingen
label met keurmerken voor
modem 12
labels met keurmerken voor
draadloze communicatie 12
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 12
Knoppen
linker/rechterknop van
touchpad 29
touchpad 2
Touchpad uit-indicator 29
voeding 4
Kritieke updates, software 101
Kritiek lage acculading 58
L
Labels
Bluetooth 12
certificaat van echtheid van
Microsoft 12
keurmerken voor modem 12
keurmerk voor draadloze
communicatie 12
servicelabel 12
WLAN 12
Lage acculading 58
Lampjes
aan/uit 3
Caps Lock 3
draadloze communicatie 3
optischeschijfeenheid 6
touchpad 2
touchpad uit-indicator 29
voeding 6
webcam 9
Land-/regiospecifieke
modemkabeladapter 24
LAN Power Saving (LAN-
energiebesparing) 106
Leesbare media 48
Lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 28
vereiste kabel 28
Luchthavenbeveiliging 67
Luidsprekers 38
Luidsprekers, herkennen 4
M
Main (Hoofdmenu) 105
Media afspelen, actietoetsen 39
Memory Test
(Geheugentest) 107
Microfoon, interne 37
Microsoft certificaat van echtheid,
label 12
Minimaliseren, interferentie 22
Modem, label met
keurmerken 12
Modemkabel
aansluiten 23
land-/regiospecifieke
kabeladapter 24
ruisonderdrukkingscircuit 23
Modemsoftware
locatie instellen/toevoegen 24
verbindingsproblemen in
buitenland 27
Monitorpoort, externe 7
Muis, externe
voorkeuren instellen 32
Multimediacomponenten,
herkennen 37
Multimediasoftware 40
Multimediasoftware,
installeren 40
N
Navigeren, in Setup Utility 103
Netsnoer 11
Netsnoer, herkennen 11
Netvoedingsadapter,
aansluiten 53
Netvoedingsadapter,
herkennen 11
Netvoedingsadapter, lampje 57,
58
Netvoedingsadapter, lampje,
herkennen 6
Netvoedingsadapter, testen 54
Netvoedingsconnector,
herkennen 6
Netwerkbeveiligingscodes
netwerksleutel 21
SSID 21
Netwerkkabel
aansluiten 28
ruisonderdrukkingscircuit 28
Netwerkpictogrammen 14, 21
Netwerksleutel 21
O
Onderdelen
beeldscherm 9
bovenkant 2
linkerkant 7
onderkant 8
overige hardware 11
rechterkant 6
Onderhoud
Schijfdefragmentatie 83
Schijfopruiming 83
Ondersteunde schijven 114
Oortelefoon 37
Opbergen, accu 62
Openbaar draadloos netwerk,
verbinding 18
Opladen, accu 57, 59
Oplossen, problemen 20, 76
Opstartvolgorde 106
Opstartwachtwoord
beheren 99
invoeren 99
maken 99
Optische schijf
afspelen 71
verwijderen 76
Optischeschijfeenheid
gebruiken 68
Optischeschijfeenheid, lampje
herkennen 6
P
Pictogrammen
bekabeld netwerk 14
draadloze communicatie 14
netwerk 14, 21
122 Index
Poorten
externe monitor 7
HDMI 7, 43
USB 6, 7, 87
Problemen oplossen
draadloze verbindingen 20
dvd-film afspelen 77
extern beeldscherm 78
HP apparaat-
stuurprogramma's 79
lade van
optischeschijfeenheid 76
modem 27
schijf afspelen 77
schijf branden 78
schijfeenheden en
apparaatstuurprogramma'
s76
Windows-
apparaatstuurprogramma'
s81
Processor C6 State (C6-status
processor) 106
Productcode 12
Productnaam en productnummer,
van computer 12
Programma's, bijwerken 112
R
Recovery Manager 113
Recovery Manager
(Herstelbeheer) 118
Regiocode, dvd 73
Reizen met computer
label met keurmerken voor
modem 12
labels met keurmerken voor
draadloze communicatie 12
Reizen met de computer 62
RJ-11-modemconnector,
herkennen 6
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 7
Ruimten
accu 8
vaste schijf 8
Ruisonderdrukkingscircuit
modemkabel 23
netwerkkabel 28
S
Schakelen, tussen grafische
modi 64
Schijfdefragmentatie, software 83
Schijfeenheden
onderhoud 66
opstartvolgorde 106
Schijfmedia 48
Schijfopruiming, software 83
Schijfprestaties 83
Security (Beveiliging), menu 105
Selecteren, in Setup Utility 103
Serienummer, van computer 12
Servicelabel 12
Setup Utility, wachtwoorden in 97
Setup Utility afsluiten 105
Slaapstand
activeren 49
beëindigen 49
Slots
digitale media 7
geheugenmodule 8
Software
antivirus 100
firewall 100
installeren 40
kritieke updates 101
multimedia 40
Schijfdefragmentatie 83
Schijfopruiming 83
Windows Media Player 40
Wireless Assistant 15
SSD (solid-state drive) 113,
118
Standaardinstellingen
herstellen 104
Starten, Setup Utility 102
Systeem, niet-werkend of
instabiel 113
Systeemherstel 118
Systeemherstelpunten 113, 117
Systeeminformatie 105
Systeeminformatie
weergeven 104
System Configuration
(Systeemconfiguratie),
menu 106
T
Taalondersteuning 106
Taal van Setup Utility
wijzigen 103
Temperatuur 62
Toetsen
actie 5
esc 5
fn 5
Windows-applicaties 5
Windows-logo 5
Touchpad
herkennen 2
knoppen 2, 29
uit-indicator 29
Touchpadknop, herkennen 2
Touchpad uit, indicator
herkennen 29
Touchpadzone
herkennen 29
U
Uitschakelen, computer 65
USB-apparaten
verwijderen 88
USB-apparatuur
aansluiten 87
beschrijving 87
USB-hubs 87
USB-kabel, aansluiten 87
USB-poort, herkennen 6, 7
USB-poorten, herkennen 87
V
Vaste schijf
plaatsen 85
vervangen 84
verwijderen 84
Vaste schijf, zelftest 106
Vasteschijfruimte, herkennen 8
Ventilatieopeningen,
herkennen 7, 8
Verbinding maken met een
draadloos netwerk (WLAN) 18
Vergrendeling, accu 8
Video, gebruiken 42
Virtualization Technology
(Virtualisatietechnologie) 106
Voeding
aansluiten 53
besparen 62
Volledig systeem herstellen 113
Index 123
W
Wachtwoorden
beheerder 97
in Setup Utility 97
instellen in Windows 96
opstartwachtwoord 98
Webcam
aanpassen,
eigenschappen 47
gebruiken 46
tips 46
Webcam, lampje 37
Windows, wachtwoorden ingesteld
in 96
Windows-applicatietoets,
herkennen 5
Windows-logotoets, herkennen 5
Wireless Assistant software 14,
15
WLAN, label 12
WLAN-apparaat 12
Z
Zelftest, secundaire vaste
schijf 107
124 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135

HP G62-b00 Notebook PC series Handleiding

Type
Handleiding