HP Pavilion dv3-4100 Entertainment Notebook PC series Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
© Copyright 2010 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Microsoft en Windows zijn in de Verenigde
Staten gedeponeerde handelsmerken van
Microsoft Corporation. Bluetooth is een
handelsmerk van de desbetreffende
eigenaar en wordt door Hewlett-Packard
Company onder licentie gebruikt. Het SD-
logo is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP-producten en
-diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, april 2010
Artikelnummer: 596442-331
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Raadpleeg de website van HP op
http://www.hp.com/support voor de
recentste informatie in de
Gebruikershandleiding
.
Kennisgeving over veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op uw schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat
de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding).
Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid
of een voorwerp van zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft
binnen de temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals
bepaald in de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving over veiligheid
Inhoudsopgave
1 Notebookcomputer in vogelvlucht ................................................................................................................ 1
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Touchpad ............................................................................................................ 1
Lampjes ............................................................................................................... 2
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ................................ 3
Toetsen ............................................................................................................... 4
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 4
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 5
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 6
Onderdelen van het beeldscherm ........................................................................................ 7
Onderdelen aan de onderkant ............................................................................................. 8
Antennes voor draadloze communicatie .............................................................................. 8
Overige hardwareonderdelen .............................................................................................. 9
Labels herkennen ............................................................................................................................... 10
2 Draadloos en lokaal netwerk ....................................................................................................................... 12
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................................... 12
Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen ..................... 13
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 13
Actietoets voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................... 13
HP Wireless Assistant gebruiken ....................................................................................... 14
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 14
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 16
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 16
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 16
Verbinding maken met een WLAN .................................................................................... 17
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 18
HP mobiel breedband gebruiken ........................................................................................................ 19
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................. 19
SIM-kaart verwijderen ........................................................................................................ 20
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................... 22
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 22
Problemen met draadloze verbinding oplossen ................................................................................. 23
v
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN) .................................... 23
Kan geen verbinding maken met een WLAN-voorkeursnetwerk ....................................... 24
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven ....................................................................... 24
Huidige beveiligingscodes voor WLAN-netwerk niet beschikbaar ..................................... 24
WLAN-verbinding is zeer zwak .......................................................................................... 25
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 25
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) .............................................................................. 26
3 Cursorbesturing en toetsenbord ................................................................................................................. 27
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 27
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 27
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 27
Touchpad in- of uitschakelen ............................................................................ 27
Touchpad-bewegingen gebruiken ..................................................................... 28
Schuiven ........................................................................................... 28
Knijpen .............................................................................................. 29
Draaien ............................................................................................. 29
Actietoetsen gebruiken ....................................................................................................................... 31
Hotkeys gebruiken .............................................................................................................................. 33
4 Multimedia ..................................................................................................................................................... 34
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 34
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 34
Voorzieningen voor het afspelen van media gebruiken ..................................................... 36
Actietoetsen voor het afspelen van media gebruiken ....................................... 36
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 36
HP MediaSmart-software gebruiken .................................................................................. 37
Andere multimediasoftware gebruiken .............................................................................. 37
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 37
Audio .................................................................................................................................................. 38
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 38
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 38
Video .................................................................................................................................................. 40
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 40
HDMI-apparaat aansluiten ................................................................................................. 40
Audio voor HDMI configureren (alleen bepaalde modellen) ............................. 41
Webcam ............................................................................................................................................. 42
Eigenschappen webcam aanpassen ................................................................................. 42
Problemen oplossen ........................................................................................................................... 43
Lade van de schijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een schijf .................... 43
Computer herkent de optische-schijfeenheid niet .............................................................. 43
Schijf wordt niet afgespeeld ............................................................................................... 44
Schijf wordt niet automatisch afgespeeld .......................................................................... 45
vi
Film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ............................... 45
Film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ............................................................. 45
Branden van een schijf begint niet of stopt voordat het is voltooid .................................... 46
Dvd of bd die wordt afgespeeld in Windows Media Player, geeft geen geluid of
beeld .................................................................................................................................. 46
Apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ........................................ 46
Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen ................................. 47
Recentste Windows-apparaatstuurprogramma's verkrijgen .............................. 47
5 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 48
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 48
Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 48
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 48
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 49
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 49
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 50
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 50
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 50
Energiebeheerschema's aanpassen ................................................................. 50
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen energiebesparende stand ................... 50
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 51
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 51
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................ 52
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 52
Accu's herkennen .............................................................................................................. 53
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning ............................................................. 53
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 53
Acculading weergeven ....................................................................................................... 54
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 54
Accu opladen ..................................................................................................................... 55
Ontlaadtijd van de accu maximaliseren ............................................................................. 56
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 56
Lage acculading herkennen .............................................................................. 56
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 56
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 56
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 57
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 57
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 57
Accu kalibreren .................................................................................................................. 57
Stap 1: laad de accu volledig op ....................................................................... 57
vii
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 58
Stap 3: ontlaad de accu .................................................................................... 58
Stap 4: laad de accu volledig op ....................................................................... 59
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ......................... 59
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 59
Accu opbergen ................................................................................................................... 60
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 60
Accu vervangen ................................................................................................................. 60
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 60
6 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 62
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 62
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 62
Optische-schijfeenheid gebruiken ...................................................................................................... 63
Achterhalen welk type optische-schijfeenheid is geïnstalleerd .......................................... 63
Optische schijven gebruiken .............................................................................................. 64
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's) ..................................................................... 64
Cd-r-schijven ..................................................................................................... 65
Cd-rw-schijven .................................................................................................. 65
Dvd±r-schijven .................................................................................................. 65
Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 65
LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 65
Blu-ray-schijf ..................................................................................................... 65
Cd, dvd of bd afspelen ....................................................................................................... 66
Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 67
Regio-instelling voor dvd's wijzigen ................................................................................... 67
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 67
Cd of dvd kopiëren ............................................................................................................. 68
Cd of dvd maken ('branden') .............................................................................................. 68
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen ........................................................................ 69
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 70
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 70
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 71
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken ............................................................................ 71
Status van HP ProtectSmart vaststellen ............................................................................ 71
HP ProtectSmart gebruiken ............................................................................................... 72
Vaste schijf vervangen ....................................................................................................................... 72
7 Externe apparaten ......................................................................................................................................... 75
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 75
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 75
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 76
eSATA-apparaat gebruiken ................................................................................................................ 77
viii
eSATA-apparaat aansluiten ............................................................................................... 77
eSATA-apparaat verwijderen ............................................................................................. 77
8 Externemediakaarten .................................................................................................................................... 79
Kaarten voor het digitale-mediaslot gebruiken ................................................................................... 79
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 79
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 80
9 Geheugenmodules ........................................................................................................................................ 81
Geheugenmodules toevoegen of vervangen ..................................................................................... 81
Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of
vervangen .......................................................................................................................... 81
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden ...................... 84
10 Beveiliging ................................................................................................................................................... 88
Computer beschermen ....................................................................................................................... 88
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 89
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 89
Wachtwoorden instellen in het setupprogramma ............................................................... 90
Beheerderswachtwoord .................................................................................... 90
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................... 91
Beheerderswachtwoord invoeren ..................................................... 91
Opstartwachtwoord ........................................................................................... 91
Opstartwachtwoord beheren ............................................................ 92
Opstartwachtwoord invoeren ............................................................ 92
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 93
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 94
Essentiële beveiligingsupdates installeren ......................................................................................... 95
Optionele beveiligingskabel installeren .............................................................................................. 96
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 96
Locatie van de vingerafdruklezer ....................................................................................... 97
Vingerafdrukken vastleggen .............................................................................................. 97
Uw vastgelegde vingerafdruk gebruiken om u aan te melden bij Windows ....................... 98
Bijlage A Setupprogramma ............................................................................................................................. 99
Setupprogramma starten .................................................................................................................... 99
Setupprogramma gebruiken ............................................................................................................. 100
Taal van setupprogramma wijzigen ................................................................................. 100
Navigeren en selecteren in setupprogramma .................................................................. 100
Systeeminformatie weergeven ........................................................................................ 101
Standaardinstellingen in setupprogramma herstellen ...................................................... 101
Setupprogramma afsluiten ............................................................................................... 102
Menu's van het setupprogramma ..................................................................................................... 103
ix
Main (Hoofdmenu) ........................................................................................................... 103
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 103
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) ........................................................ 103
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens) .................................................................. 104
Bijlage B Software-updates .......................................................................................................................... 105
BIOS bijwerken ................................................................................................................................. 106
BIOS-versie vaststellen ................................................................................................... 106
BIOS-update downloaden ................................................................................................ 106
Programma's en stuurprogramma's bijwerken ................................................................................. 108
Index ................................................................................................................................................................. 109
x
1 Notebookcomputer in vogelvlucht
Hardware herkennen
De samenstelling van de computer verschilt per regio/land en per model. Op de afbeeldingen in dit
hoofdstuk worden de standaardvoorzieningen van de meeste computermodellen weergegeven.
Ga als volgt te werk om een lijst van in de computer geïnstalleerde hardware weer te geven:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
2. Klik in het veld Systeem op Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
Onderdelen aan de bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee kunt u het touchpad aan- en uitzetten. Tik tweemaal snel op de knop om
het touchpad in en uit te schakelen.
(2) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd) verplaatsen en
onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(3) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe muis.
Hardware herkennen 1
Onderdeel Beschrijving
(4) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een externe muis.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Als u de voorkeuren voor cursorbesturing wilt weergeven of wijzigen,
selecteert u Start > Devices and Printers (Apparaten en printers). Klik daarna met de rechtermuisknop op het pictogram dat
uw apparaat vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpad-lampje Aan: het touchpad is uitgeschakeld.
(2) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(3) Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
OPMERKING: Er bevindt zich een ander aan/uit-lamp aan de linkerkant
van de computer.
(4) Lampje Volume uit Aan: de luidspreker is uitgeschakeld.
(5) Lampje voor draadloze
communicatie
Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze communicatie, zoals
een draadloosnetwerkmodule (WLAN) en/of een Bluetooth®-
apparaat, is ingeschakeld.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze communicatie worden
ingeschakeld in de fabriek.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie is
uitgeschakeld.
(6) Lampje vingerafdruklezer
(alleen bepaalde modellen)
Wit: vingerafdruk is in goed.
Oranje: vingerafdruk is slecht.
2 Hoofdstuk 1 Notebookcomputer in vogelvlucht
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop*
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-knop
om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de aan/uit-
knop om de slaapstand te activeren.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van
Windows® geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-knop
minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
beveiliging > Energiebeheer voor meer informatie over
energiebeheer.
(2) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows aanmelden,
in plaats van met een wachtwoord.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Raadpleeg de gebruikershandleidingen in Help en ondersteuning
voor informatie over het wijzigen van de fabrieksinstellingen.
Hardware herkennen 3
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met de esc-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(5) Actietoetsen Hiermee voert u veelgebruikte functies uit.
Onderdelen aan de voorkant
4 Hoofdstuk 1 Notebookcomputer in vogelvlucht
Onderdeel Beschrijving
(1) Digitale-mediaslot Dit slot ondersteunt de volgende typen optionele
digitale kaarten:
Memory Stick (MS)
Memory Stick Pro (MSP)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital High Capacity-geheugenkaart
(SDHC) (standaard en groot)
xD-Picture Card (XD)
(2) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer
weergegeven.
Onderdelen aan de rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Lampje van de optische-schijfeenheid
Aan: er wordt geschreven naar of gelezen van
de optischeschijfeenheid.
Uit: de optische-schijfeenheid is inactief.
(2) Optische-schijfeenheid Hierin kunnen optische schijven worden gelezen en
geschreven.
(3) USB-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB-apparatuur aan.
(4) Acculampje
Wit: de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu is volledig opgeladen.
Oranje: de computer is aangesloten op een
externe voedingsbron en de accu wordt
opgeladen.
Knipperend: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt, blijft het
acculampje knipperen.
(5) Voedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
Hardware herkennen 5
Onderdelen aan de linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Bevestigingspunt voor beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare
beveiligingskabel aan de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op
de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de
computer verkeerd wordt gebruikt of wordt
gestolen.
(2) Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de
interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer
start automatisch om interne onderdelen te koelen
en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat
de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
(3) Poort voor externe monitor Sluit een optioneel extern weergaveapparaat aan
op de computer, zoals een externe monitor of
projector.
(4) RJ-45 (netwerk) lampjes (2)
Wit: het netwerk is aangesloten.
Oranje: het netwerk toont activiteit.
(5) RJ-45-netwerkconnector Hierop kunt u een netwerkkabel aansluiten.
(6) HDMI-poort Hierop kunt u een optioneel HDMI-apparaat
aansluiten.
(7) eSATA-/USB-poort Hierop sluit u hoogwaardige eSATA-onderdelen
aan, zoals een externe eSATA-vaste-schijfeenheid,
of een optioneel USB-apparaat.
(8) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon
aansluiten.
(9) Audio-uitgang (hoofdtelefoonuitgang) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals
optionele stereoluidsprekers met eigen voeding,
een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of
een televisietoestel, om het computergeluid via dat
apparaat weer te geven.
6 Hoofdstuk 1 Notebookcomputer in vogelvlucht
Onderdeel Beschrijving
(10) Schijfeenheidlampje
Wit: er wordt geschreven naar of gelezen van
de vaste schijf.
Oranje: HP ProtectSmart Hard Drive
Protection heeft tijdelijk de interne vaste schijf
geparkeerd.
(11) Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de
slaapstand.
OPMERKING: Er bevindt zich een ander aan/uit-
lamp naast de aan/uit-knop.
Onderdelen van het beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne microfoons (2) Hiermee kunt u geluid opnemen.
(2) Lampje van de webcam Aan: de webcam is in gebruik.
(3) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Hardware herkennen 7
Onderdelen aan de onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Vaste-schijfruimte Hierin bevindt zich de vaste schijf.
(2) Ventilatieopeningen (6) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de
computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat
de interne ventilator af en toe aan- en uitgaat tijdens het gebruik
van de computer.
(3) Compartiment voor geheugen/draadloze module Hierin bevinden zich een draadloze LAN-module, een draadloze
WAN-module en geheugenmodules.
OPMERKING: Vervang de module alleen door een module die
is goedgekeurd voor gebruik in de computer door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de regelgeving met
betrekking tot apparatuur voor draadloze communicatie in uw land/
regio. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer reageert en er een
waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van de module
een waarschuwing verschijnt, verwijdert u de module om de
functionaliteit van de computer te herstellen. Neem vervolgens via
Help en ondersteuning contact op met de technische
ondersteuning.
(4) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(5) Accuvergrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
Antennes voor draadloze communicatie
Bepaalde computermodellen zijn voorzien van minimaal 2 antennes die signalen verzenden naar en
ontvangen van een of meer apparaten voor draadloze communicatie. Deze antennes zijn niet zichtbaar
aan de buitenkant van de computer.
8 Hoofdstuk 1 Notebookcomputer in vogelvlucht
Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes (2)* Hiermee worden draadloze signalen verzonden en ontvangen in
een draadloos lokaal netwerk (WLAN).
(2) WWAN-antennes (2)* Hiermee worden draadloze signalen verzonden en ontvangen in
een Wireless Wide-Area Network (WWAN).
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van de
publicatie
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
dat van toepassing is op uw land/regio.
Deze voorschriften vindt u in Help en ondersteuning.
Overige hardwareonderdelen
Hardware herkennen 9
Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
stopcontact.
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per land/regio.
Labels herkennen
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
Servicelabel: bevat onder andere de volgende informatie:
Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Productnaam (1). Dit is de productnaam die aan de voorkant van de notebookcomputer is
bevestigd.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumeriek nummer dat uniek is voor elk product.
Artikelnummer/productnummer (p/n) (3). Dit nummer geeft specifieke informatie over de
hardwarecomponenten van het product. Het artikelnummer helpt een onderhoudstechnicus
bij het bepalen van de vereiste componenten en onderdelen.
Modelbeschrijving (4). Dit is de alfanumerieke identificatiecode die u gebruikt wanneer u
documenten, stuurprogramma's en ondersteuning voor de notebookcomputer zoekt.
Garantieperiode (5). Dit nummer geeft de lengte (in jaren) aan van de garantieperiode voor
deze computer.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.
Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de productcode voor Windows®. U kunt het
productidentificatienummer nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt bijwerken of
problemen met het systeem wilt oplossen. Het certificaat bevindt zich aan de onderkant van de
computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Certificeringslabel(s) voor draadloze communicatie (uitsluitend voor bepaalde modellen): bevat
(ten) informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van
diverse landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Een optioneel
apparaat kan een WLAN-adapter (Wireless Local Area Network) of een Bluetooth®-apparaat zijn.
10 Hoofdstuk 1 Notebookcomputer in vogelvlucht
Als het model van uw computer is uitgerust met een of meer draadloze apparaten, is de computer
voorzien van een of meer van deze certificeringslabels. U kunt deze informatie nodig hebben als
u de computer in het buitenland wilt gebruiken. Labels met keurmerken voor apparaten voor
draadloze communicatie bevinden zich aan de binnenkant van het Mini Card-compartiment.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van de SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Label met serienummer van HP-module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat
het serienummer van de HP-module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de
accuruimte.
Labels herkennen 11
2 Draadloos en lokaal netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. De computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): Hiermee kunt u verbinding maken met draadloze
lokale netwerken (ook wel Wi-Fi-netwerken, draadloze LAN's of WLAN's genoemd) in
bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en
universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat met een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
HP draadloosbreedbandmodule: Een draadloos WWAN-apparaat (Wide Area Network) dat
toegang biedt tot informatie overal waar mobiele netwerkservices beschikbaar zijn. In een WWAN
communiceert elk mobiel apparaat met het basisstation van een aanbieder van mobiele
netwerkdiensten. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten installeren netwerken van
basisstations (vergelijkbaar met masten voor mobiele telefonie) die grote gebieden beslaan,
waardoor ze dekking kunnen bieden in hele provincies, regio's of zelfs landen.
Bluetooth®-apparaat: Hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN)
opzetten om verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals computers,
telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN communiceert elk
apparaat direct met andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief korte afstand
(doorgaans 10 meter) van elkaar bevinden.
Computers met WLAN-apparaten ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-industrienormen:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, waardoor ze in
hetzelfde netwerk kunnen functioneren.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
802.11n ondersteunt overdrachtssnelheden tot 450 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz
of 5 GHz, waardoor het achterwaarts compatibel is met 802.11a, b en g.
Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt
weten over draadloze technologie.
12 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloos (ingeschakeld) Hiermee wordt de locatie van het lampje en de actietoets
voor draadloze communicatie aangegeven. Hiermee wordt
tevens de Wireless Assistant-software op de computer
herkend en wordt aangegeven dat een of meer apparaten
voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld.
Draadloos (uitgeschakeld) Hiermee wordt aangegeven dat alle apparaten voor
draadloze communicatie zijn uitgeschakeld. U kunt er ook de
Wireless Assistant-software op de computer mee
herkennen.
Bekabeld netwerk (aangesloten) Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat een of
meer netwerkapparaten zijn aangesloten op het netwerk.
Bekabeld netwerk (gedeactiveerd/
losgekoppeld)
Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd, dat alle
netwerkapparaten of alle apparaten voor draadloze
communicatie zijn gedeactiveerd in het Configuratiescherm
van Windows® en dat er geen netwerkapparaten zijn
aangesloten op een bekabeld netwerk.
Netwerk (gedeactiveerd/losgekoppeld) Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd, dat er geen
draadloze verbindingen beschikbaar zijn of dat alle
apparaten voor draadloze communicatie zijn gedeactiveerd
via de actietoets voor draadloze communicatie of via de
Wireless Assistant, en dat er geen netwerkapparaten zijn
aangesloten op een bekabeld netwerk.
Netwerk (aangesloten) Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd, dat een of meer
netwerkapparaten zijn aangesloten op een draadloos
netwerk en dat een of meer netwerkapparaten zijn
aangesloten op een bekabeld netwerk.
Netwerk (losgekoppeld) Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat
draadloze verbindingen beschikbaar zijn, maar dat er geen
netwerkapparaten zijn aangesloten op een bekabeld of
draadloos netwerk.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op de computer met een van deze voorzieningen
in- of uitschakelen:
Actietoets voor draadloze communicatie
HP Wireless Assistant-software
Voorzieningen van het besturingssysteem
Actietoets voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een actietoets voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze
communicatie en een lampje voor draadloze communicatie. Standaard zijn alle apparaten voor
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 13
draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie wit wanneer
u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor
draadloze communicatie wit brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u met de actietoets
voor draadloze communicatie alle apparaten voor draadloze communicatie tegelijk in- of uitschakelen.
Een afzonderlijk apparaat voor draadloze communicatie kan worden bestuurd via HP Wireless
Assistant.
HP Wireless Assistant gebruiken
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via de HP Wireless
Assistant-software. Als een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in het
setupprogramma, moet het opnieuw worden geactiveerd via het setupprogramma voordat het kan
worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt, betekent dit niet dat de computer
automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
U kunt de status van de apparaten voor draadloze communicatie weergeven door te klikken op het
pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak) en de
muisaanwijzer over het pictogram voor draadloze communicatie te bewegen.
Als het pictogram Draadloos niet in het systeemvak staat, gaat u als volgt te werk om de eigenschappen
van Wireless Assistant te wijzigen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Windows
Mobiliteitscentrum.
2. Klik op het pictogram voor draadloze communicatie op de tegel Wireless Assistant. Deze bevindt
zich in de onderste rij van het Windows® Mobiliteitscentrum.
3. Klik op Eigenschappen.
4. Selecteer het selectievakje naast Pictogram van HP Wireless Assistant in systeemvak.
5. Klik op Toepassen.
6. Klik op Sluiten.
Raadpleeg de online Help van de Wireless Assistant-software voor meer informatie.
1. Open Wireless Assistant door te klikken op het pictogram voor draadloze communicatie in
Windows Mobiliteitscentrum.
2. Klik op de knop Help.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Sommige besturingssystemen bieden ook de mogelijkheid om geïntegreerde apparaten voor draadloze
communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Zo biedt Windows het Netwerkcentrum waarmee
u een verbinding of netwerk tot stand kunt brengen, verbinding kunt maken met een netwerk, draadloze
netwerken kunt beheren en netwerkproblemen kunt diagnosticeren en verhelpen.
14 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
U opent het Netwerkcentrum door te klikken op Start > Configuratiescherm > Netwerk en
internet > Netwerkcentrum.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 15
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos lokaal netwerk (WLAN) dat bestaat
uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen
draadloze router
en
draadloos toegangspunt
worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires
ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of
software aan te pas komt.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of
bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
Als u thuis een draadloos lokaal netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, hebt u
de volgende apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten
op internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u meer hulp nodig hebt bij de installatie van een draadloos lokaal netwerk, neemt u contact op met
de fabrikant van de router of met uw internetprovider.
Draadloos netwerk beveiligen
Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn
opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze
netwerken kwetsbaar zijn voor de welbekende veiligheidsrisico's.
16 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
Draadloze netwerken in openbare ruimten, of 'hotspots', zoals cafés en vliegvelden beschikken vaak
over geen enkele vorm van beveiliging. Er worden nieuwe technologieën ontwikkeld door fabrikanten
van draadloze apparatuur en hotspotproviders die de openbare omgeving veiliger en anoniemer maken.
Als u zich zorgen maakt over de veiligheid van de computer op een hotspot, kunt u uw netwerkactiviteiten
daar het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk,
is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn WPA-Personal (Wi-Fi Protected Access)
en WEP (Wired Equivalent Privacy). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken,
kunnen andere WLAN-apparaten onbeveiligde signalen opvangen en (ongevraagd) verbinding maken
met uw netwerk of informatie onderscheppen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de
volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways of routers bevatten ingebouwde beveiligingsvoorzieningen
zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en firewalls. Met behulp van de
juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de meest voorkomende
beveiligingsrisico's van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als gegevensverzoeken controleert die worden
verzonden naar uw netwerk en die eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Firewalls zijn
verkrijgbaar in vele soorten, zowel softwarematig als hardwarematig. In sommige netwerken wordt
een combinatie van beide typen gebruikt.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor uw draadloze netwerken zijn diverse geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar. Kies
de oplossing die voor uw netwerkbeveiliging het geschiktst is:
Wired Equivalent Privacy (WEP) is een beveiligingsprotocol voor draadloze communicatie
dat alle netwerkgegevens codeert en een WEP-sleutel verzendt. In de meeste gevallen kunt
u de WEP-sleutel laten toewijzen door het netwerk. Maar u kunt ook uw eigen sleutel instellen,
een andere sleutel genereren of andere geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel
kunnen anderen het draadloze netwerk niet gebruiken.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In
tegenstelling tot WEP, waarbij één statische beveiligingssleutel wordt gebruikt voor
coderingen, maakt WPA echter gebruik van TKIP (Temporal Key Integrity Protocol) om voor
elk gegevenspakket een nieuwe sleutel te genereren. Bovendien wordt voor elke computer
in het netwerk een afzonderlijke sleutelset gegenereerd.
Verbinding maken met een WLAN
Ga als volgt te werk om verbinding met het WLAN te maken:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het
lampje voor draadloze communicatie wit. Als het lampje oranje is, drukt u op de actietoets voor
draadloze communicatie.
2. Klik op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
WLAN gebruiken 17
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingssleutel in te
voeren. Dit is een beveiligingscode. Typ de code en klik vervolgens op OK om de verbinding te
voltooien.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, klikt u op Netwerkcentrum
openen en vervolgens op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Een lijst met
opties wordt weergegeven. U kunt ervoor kiezen om handmatig een netwerk te zoeken en daarmee
verbinding te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding tot stand te brengen.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkpictogram in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang
de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparaten of
verschillende typen wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een WLAN is beschikbaar via de volgende hulpbronnen:
informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere
apparatuur voor draadloze netwerken zijn geleverd;
informatie en koppelingen naar websites die beschikbaar worden gesteld via Help en
ondersteuning.
Neem voor een lijst met openbare WLAN's bij u in de buurt contact op met uw internetprovider of zoek
op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet met de zoekterm "hotspot".
Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de kosten en de vereisten voor een
verbinding.
Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor aanvullende informatie over de manier
waarop u met de computer verbinding kunt maken met een bedrijfsnetwerk.
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u de computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt de computer automatisch met het
nieuwe netwerk verbonden. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde
procedure die u eerder hebt gebruikt om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
18 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
HP mobiel breedband gebruiken
Met HP mobiel breedband kan de computer via een WWAN (Wireless Wide Area Network) verbinding
maken met internet vanaf meer locaties en over grotere gebieden dan bij gebruik van een WLAN. Voor
het gebruik van HP mobiel breedband hebt u een netwerkserviceprovider (
aanbieder van mobiele
netwerkdiensten
) nodig. In de meeste gevallen is dit een aanbieder van mobiele telefonie. De dekking
voor HP mobiel breedband is vergelijkbaar met dekking voor mobiele telefonie.
Als u HP mobiel breedband gebruikt in combinatie met de diensten van een aanbieder van mobiele
telefonie, hebt u de vrijheid om verbonden te blijven met internet, e-mailberichten te verzenden of
verbinding te maken met uw bedrijfsnetwerk, ook als u onderweg bent of zich buiten het bereik van Wi-
Fi-hotspots bevindt.
HP mobiel breedband ondersteunt UNDP (Universal Notebook Data Platform), dat
gegevensverbindingen voor notebookcomputers mogelijk maakt.
Mogelijk hebt u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de mobiele
breedbanddiensten te activeren. Het serienummer staat op een label aan de binnenkant van de
accuruimte van de computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (Subscriber
Identity Module). Een SIM-kaart bevat basisgegevens over u, zoals een pincode, en over het netwerk.
Sommige computers bevatten een SIM-kaart die vooraf in de accuruimte is geïnstalleerd. Als de SIM-
kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd met de informatie over HP mobiel
breedband bij de computer, of wordt deze mogelijk apart geleverd door de aanbieder van mobiele
netwerkdiensten.
Voor informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart raadpleegt u de gedeelten 'SIM-
kaart plaatsen' en 'SIM-kaart verwijderen' in dit hoofdstuk.
Voor informatie over HP mobiel breedband en het activeren van diensten met een voorkeursaanbieder
van mobiele netwerkdiensten, raadpleegt u de informatie over HP mobiel breedband die is meegeleverd
bij de computer. Ga voor meer informatie naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/
mobilebroadband (alleen Verenigde Staten).
SIM-kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Wanneer u een SIM plaatst, dient u de kaart te positioneren met de schuine hoek
zoals op de afbeelding. Wanneer een SIM-kaart achterwaarts of omgekeerd wordt geplaatst, klikt de
accu mogelijk niet goed op zijn plaats en kan dit schade veroorzaken aan de SIM en de SIM-connector.
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart om beschadiging van de
connectoren te voorkomen.
U plaatst een SIM-kaart als volgt:
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
HP mobiel breedband gebruiken 19
6. Verwijder de accu.
7. Plaats de SIM-kaart in de sleuf.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt teruggeplaatst.
9. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
10. Schakel de computer in.
SIM-kaart verwijderen
U verwijdert een SIM-kaart als volgt:
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
20 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
7. Druk op SIM-kaart (1) om deze los te maken en verwijder de kaart vervolgens uit het slot (2).
8. Plaats de accu terug.
9. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
10. Schakel de computer in.
HP mobiel breedband gebruiken 21
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken
Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging
van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals:
computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area
Network – persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-functie van
Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)
HP adviseert niet om een computer met Bluetooth in te stellen als host en te gebruiken als gateway die
door andere computers kan worden gebruikt om verbinding te maken met internet. Wanneer twee of
meer computers met behulp van Bluetooth met elkaar worden verbonden, en ICS (Internet Connection
Sharing) op een van de computers is ingeschakeld, kunnen de andere computers niet via het Bluetooth-
netwerk verbinding maken met internet.
De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van de gegevensoverdracht tussen de computer en
draadloze apparatuur, zoals een mobiele telefoon, printer, camera of PDA. Het onvermogen om op
consistente wijze twee of meer computers te verbinden om de internetverbinding via Bluetooth te kunnen
delen, is een beperking van Bluetooth en het besturingssysteem Windows.
22 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
Problemen met draadloze verbinding oplossen
Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Een draadloos apparaat is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Er is een storing opgetreden in een draadloos apparaat of router.
Signalen van het draadloze apparaat worden verstoord door andere apparaten.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen
geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke
computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor
draadloze communicatie aan te schaffen.
Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt, controleert
u eerst of voor elk draadloos apparaat een stuurprogramma is geïnstalleerd.
De procedures in dit hoofdstuk zijn bedoeld om problemen met een computer die geen verbinding maakt
met het netwerk dat u wilt gebruiken, te diagnosticeren en op te lossen.
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN)
Als het niet lukt verbinding te maken met een WLAN, controleert u of het geïntegreerde WLAN-apparaat
correct is geïnstalleerd op de computer.
OPMERKING: Windows kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
2. Klik in het veld Systeem op Apparaatbeheer.
3. Klik op de pijl naast Netwerkadapters om de lijst uit te vouwen en alle adapters weer te geven.
4. Zoek het WLAN-apparaat in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-apparaat
bevat mogelijk de termen
draadloos
,
draadloos LAN
,
WLAN
,
Wi-Fi
of
802.11
.
Als er geen WLAN-apparaat wordt vermeld, beschikt de computer niet over een geïntegreerd
WLAN-apparaat of is het stuurprogramma van het WLAN-apparaat niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het
oplossen van problemen met WLAN's.
Problemen met draadloze verbinding oplossen 23
Kan geen verbinding maken met een WLAN-voorkeursnetwerk
Windows kan automatisch een beschadigde WLAN-verbinding herstellen.
Als een netwerkpictogram wordt weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u vervolgens op Problemen
oplossen.
Windows stelt uw netwerkapparaat opnieuw in en probeert verbinding te maken met een van de
voorkeursnetwerken.
Als geen netwerkpictogram wordt weergegeven in het systeemvak, doet u het volgende:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Problemen oplossen en selecteer het netwerk dat u wilt herstellen.
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven
Als het pictogram van de netwerkstatus niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het WLAN
hebt geconfigureerd, betekent dit dat het softwarestuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Mogelijk
wordt ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet gevonden is. Installeer het
stuurprogramma opnieuw.
Ga voor de recentste software en stuurprogramma's van het WLAN-apparaat voor de computer naar
de website van HP op
http://www.hp.com. Als het door u gebruikte WLAN-apparaat apart is aangeschaft,
gaat u naar de website van de fabrikant voor de recentste software.
Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat in de computer
op te halen:
1. Open uw webbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het modelnummer
van uw computer in het zoekvak.
4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u het door u gebruikte WLAN-apparaat apart hebt aangeschaft, raadpleegt u de
website van de fabrikant voor de nieuwste software.
Huidige beveiligingscodes voor WLAN-netwerk niet beschikbaar
Als u wordt gevraagd naar een netwerksleutel of netwerknaam (SSID) wanneer u verbinding wilt maken
met een WLAN, is het netwerk beveiligd. U hebt de huidige codes nodig om verbinding te kunnen maken
met een beveiligd netwerk. De SSID en netwerksleutel zijn alfanumerieke codes waaraan de computer
kan worden herkend op het netwerk.
Voor een netwerk dat is verbonden met de persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies over het instellen van dezelfde codes op zowel
de router als het WLAN-apparaat.
Als u over een privénetwerk beschikt, bijvoorbeeld een netwerk op kantoor of in een openbare
internetchatroom, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de codes en voert u de codes
in wanneer u daarom wordt gevraagd.
24 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
In sommige netwerken worden de voor de routers en toegangspunten gebruikte SSID's of
netwerksleutels regelmatig gewijzigd voor een betere beveiliging. In dat geval moet ook de
overeenkomstige code op de computer worden gewijzigd.
Als u een nieuwe sleutel en SSID voor een draadloos netwerk ontvangt en u eerder verbinding hebt
gemaakt met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met dat netwerk:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Draadloze netwerken beheren in het linkerdeelvenster.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare WLAN's. Als u zich op een hotspot bevindt
waar meerdere WLAN's actief zijn, worden meerdere WLAN's weergegeven.
3. Selecteer het netwerk in de lijst, klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op
Eigenschappen.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is.
4. Klik op het tabblad Beveiliging en geef de juiste draadloze coderingsgegevens op in het vak
Netwerkbeveiligingssleutel.
5. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
WLAN-verbinding is zeer zwak
Als de verbinding zeer zwak is of als de computer geen verbinding met een WLAN kan maken, kunt u
als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren:
Verplaats de computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel tijdelijk apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om
storing door andere apparaten te voorkomen.
Indien de aansluiting niet verbetert, moet u het apparaat proberen dwingen om alle aansluitingswaarden
te herstellen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Draadloze netwerken beheren in het linkerdeelvenster.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare WLAN's. Als u zich op een hotspot bevindt
waar meerdere WLAN's actief zijn, worden meerdere WLAN's weergegeven.
3. Klik op een netwerk en klik vervolgens op Verwijderen.
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze router
opnieuw in door gedurende 10 tot 15 seconden de stroom uit te schakelen.
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router
opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de fabrikant van de router voor meer informatie.
Problemen met draadloze verbinding oplossen 25
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel nodig
(niet meegeleverd). Als de netwerkkabel is voorzien van een ruisonderdrukkingscircuit (1), waarmee
storing door tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u het kabeleinde met het
ruisonderdrukkingscircuit (2) aan op het apparaat.
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector van de computer (1).
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
26 Hoofdstuk 2 Draadloos en lokaal netwerk
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken
OPMERKING: Naast het touchpad kunt u ook een externe USB-muis aansluiten op een van de USB-
poorten van de computer.
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows® kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Als u de eigenschappen van de muis wilt weergeven, selecteert u Start > Apparaten en printers. Klik
vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en selecteer
Muisinstellingen.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, tikt en schuift u een vinger over het oppervlak van het touchpad in
de richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknoppen van het touchpad
zoals u de knoppen op een externe muis zou gebruiken.
OPMERKING: Voor meer informatie over het herkennen van de onderdelen van het touchpad
raadpleegt u het touchpad-gedeelte eerder in deze gids.
Touchpad in- of uitschakelen
Tik tweemaal snel op de aan/uit-indicator van het touchpad om het touchpad in en uit te schakelen.
OPMERKING: Het touchpad is uit wanneer het touchpad-lampje aan is (oranje).
Cursorbesturing gebruiken 27
Touchpad-bewegingen gebruiken
Het touchpad ondersteunt een aantal touchpad-bewegingen. Plaats tegelijkertijd twee vingers op het
touchpad, zoals beschreven in de volgende gedeelten, om de touchpad-bewegingen te activeren.
De in dit gedeelte beschreven touchpad-bewegingen zijn in de fabriek ingeschakeld. U schakelt deze
bewegingen als volgt in of uit:
1. Dubbelklik op het pictogram Synaptics in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en
klik op het tabblad Apparaatinstellingen.
2. Selecteer het apparaat en klik op Instellingen.
3. Selecteer de beweging die u wilt uitschakelen of opnieuw wilt activeren.
4. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
OPMERKING: De computer ondersteunt ook andere touchpad-bewegingen, die standaard zijn
uitgeschakeld. Om deze voorzieningen weer te geven en in te schakelen, klikt u op het pictogram
Synaptics in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en daarna op het tabblad
Apparaatinstellingen. Selecteer het apparaat en klik op Instellingen.
Schuiven
Schuiven is handig wanneer u een pagina of afbeelding omhoog of omlaag wilt bewegen. Doe het
volgende om te schuiven: plaats twee vingers enigszins uit elkaar op het touchpad en sleep deze over
het touchpad. Beweeg hierbij omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.
OPMERKING: De schuifsnelheid wordt bepaald door de snelheid van uw vingers.
28 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Knijpen
Met de knijpfunctie kunt u in- of uitzoomen op items zoals pdf-bestanden, afbeeldingen en foto's.
Ga als volgt te werk om te knijpen:
U zoomt in door twee vingers naast elkaar op het touchpad te plaatsen en de vingers vervolgens
uit elkaar te bewegen om de omvang van een object te vergroten.
U zoomt uit door twee vingers uit elkaar op het touchpad te plaatsen en de vingers vervolgens
samen te trekken om de omvang van een object te verkleinen.
Draaien
Met de draaifunctie kunt u items zoals foto's en pagina's draaien. Als u een item wilt draaien, beweegt
u uw duim en wijsvinger op het touchpad in een cirkelbeweging.
Cursorbesturing gebruiken 29
30 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Actietoetsen gebruiken
Actietoetsen zijn bepaalde toetsen bovenaan het toetsenbord waaraan aangepaste acties zijn
toegewezen.
Als u een actietoets wilt gebruiken, houdt u deze toets ingedrukt. De toegewezen actie wordt dan
uitgevoerd.
OPMERKING: Afhankelijk van de applicatie die u gebruikt, wordt er als u op fn en een van de
actietoetsen drukt, in die applicatie een snelmenu geopend.
OPMERKING: De actietoetsvoorziening is standaard ingeschakeld. U kunt deze voorziening
uitschakelen in het setupprogramma (BIOS) en de toegewezen functie weer inschakelen door op de
fn-toets en een van de functietoetsen te drukken.
Pictogram Actie Beschrijving
Help en ondersteuning Hiermee opent u Help en ondersteuning, dat informatie bevat over het
besturingssysteem Windows en de computer, antwoorden op vragen,
zelfstudieprogramma's en updates voor de computer.
Help en ondersteuning voorziet ook in geautomatiseerde probleemoplossing
en koppelingen naar ondersteuningsspecialisten.
Beeldschermhelderheid,
verlagen
Wanneer u deze toets ingedrukt houdt, wordt de helderheid steeds verder
verlaagd.
Beeldschermhelderheid,
verhogen
Wanneer u deze toets ingedrukt houdt, wordt de helderheid steeds verder
verhoogd.
Schakelen tussen
beeldschermen
Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn
aangesloten. Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten,
wordt de weergave iedere keer dat u op deze toets drukt, overgeschakeld
tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het computerscherm
als de monitor.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-
videostandaard om videogegevens van de computer te ontvangen. De
actietoets f4 kan ook de weergave overschakelen tussen andere apparaten
die van de computer videogegevens ontvangen.
Vorige nummer/deel Hiermee speelt u het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige
gedeelte van een dvd of bd af.
Afspelen/pauzeren Hiermee kunt u een audio-cd, dvd of bd afspelen of het afspelen onderbreken
of hervatten.
Als een audio-cd, dvd of bd niet wordt afgespeeld, drukt u op deze toets
om het afspelen te starten of te hervatten.
Als een audio-cd, dvd of bd wordt afgespeeld, drukt u op deze toets om
het afspelen te onderbreken.
Stoppen Hiermee stopt u het afspelen van een audio- of video-cd, dvd of bd.
Actietoetsen gebruiken 31
Pictogram Actie Beschrijving
Volgende nummer/deel Hiermee speelt u het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende
gedeelte van een dvd of bd af.
Volume verlagen Wanneer u deze toets ingedrukt houdt, wordt het geluidsvolume steeds verder
verlaagd.
Volume verhogen Wanneer u deze toets ingedrukt houdt, wordt het geluidsvolume steeds verder
verhoogd.
Volume in-/uitschakelen Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
Draadloze communicatie Hiermee schakelt u de voorziening voor draadloze communicatie in of uit.
OPMERKING: Met deze toets kunt u geen draadloze verbinding tot stand
brengen. Als u een draadloze verbinding tot stand wilt brengen, moet er een
draadloos netwerk zijn ingesteld.
prt sc Afdrukscherm Hiermee maakt u een schermopname of afbeelding van het
computerbeeldscherm die naar het Klembord wordt gekopieerd.
32 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Hotkeys gebruiken
Hotkeys zijn combinaties van de fn-toets (1) met de esc-toets (2) of met een van de pijltoetsen (3).
Pictogram Functie Hotkey Beschrijving
Systeeminformatie
weergeven.
fn+esc Hiermee geeft u informatie weer over de
hardwareonderdelen en het versienummer van het systeem-
BIOS.
Omhoogschuiven. fn+pijl-omhoog Hiermee schuift u een pagina omhoog.
Omlaagschuiven. fn+pijl-omlaag Hiermee schuift u een pagina omlaag.
Ga naar het begin. fn+pijl-links Brengt de cursor terug naar het begin van de lijn waar de
cursor staat of keert terug naar het begin van het document.
Ga naar het einde. fn+pijl-rechts Plaats de cursor aan het einde van de lijn of schuift naar het
einde van het document.
Als u een hotkeyopdracht wilt gebruiken, gebruikt u een van de volgende methoden:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht.
– of –
Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat vervolgens
beide toetsen tegelijk los.
Hotkeys gebruiken 33
4Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt kijken
en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende
multimediacomponenten:
Optische-schijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven
Geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren
Geïntegreerde microfoon om zelf geluidsopnamen te maken
Geïntegreerde webcam waarmee u video-opnamen kunt maken en verspreiden
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
afspelen en beheren
Multimedia-actietoetsen voor snelle toegang tot multimediataken
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van de computer herkent
en gebruikt.
Multimediacomponenten herkennen
De volgende afbeelding en tabel geven informatie over de multimediavoorzieningen van de computer.
34 Hoofdstuk 4 Multimedia
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne microfoons (2) Hiermee kunt u geluid opnemen.
(2) Lampje van de webcam Dit lampje gaat branden wanneer videosoftware gebruikmaakt van
de webcam.
(3) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
(4) Actietoets volume verlagen Als u het volume wilt verlagen, drukt u op de actietoets f9.
(5) Actietoets volume verhogen Als u het volume wilt verhogen, drukt u op de actietoets f10.
(6) Actietoets volume uit- of opnieuw inschakelen Als u het geluid wilt dempen of herstellen, drukt u op de actietoets
f11.
(7) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
(8) Audio-uitgang (hoofdtelefoonuitgang) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico
van gehoorbeschadiging. Raadpleeg de
Informatie over
voorschriften, veiligheid en milieu
voor aanvullende
veiligheidsinformatie.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(9) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
Multimediavoorzieningen 35
Voorzieningen voor het afspelen van media gebruiken
Met de actietoetsen voor het afspelen van media regelt u het afspelen van een audio-cd of een dvd of
bd die in de optische-schijfeenheid is geplaatst.
Actietoetsen voor het afspelen van media gebruiken
Media afspelen wordt geregeld met de actietoetsen f5, f6, f7 en f8.
Als een audio-cd of dvd of bd niet wordt afgespeeld, drukt u op de actietoets f6 (2) om de schijf af
te spelen.
Als een audio-cd of een dvd of bd wordt afgespeeld, gebruikt u de volgende actietoetsen:
Als u het afspelen van de schijf wilt onderbreken of hervatten, drukt u op de actietoets f6
(2).
Als u de schijf wilt stopzetten, drukt u op de actietoets f7 (3).
Als u het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige hoofdstuk van een dvd of bd wilt
afspelen, drukt u op de actietoets f5 (1).
Als u het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende hoofdstuk van een dvd of
bd wilt afspelen, drukt u op de actietoets f8 (4).
Multimediasoftware
Op de computer staat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware. Afhankelijk van de hardware en
software die bij de computer zijn geleverd, kunnen de volgende multimediataken worden ondersteund:
Digitale media afspelen, waaronder audio- en video-cd's, audio- en video-dvd's en bd's en
internetradio
Gegevens-cd's samenstellen of kopiëren.
Audio-cd's samenstellen, bewerken en branden.
Video's of films maken, bewerken en branden op een dvd of bd, of video-cd
36 Hoofdstuk 4 Multimedia
HP MediaSmart-software gebruiken
Op uw computer is vooraf HP MediaSmart-software geïnstalleerd. MediaSmart maakt van uw computer
een mobiel entertainmentcentrum. U kunt naar muziek luisteren en dvd- en bd-films afspelen. U kunt
ook internettelevisie en livetelevisie kijken en uw fotoverzamelingen beheren en bewerken.
OPMERKING: U hebt een optionele externe tv-tuner nodig om livetelevisiebeelden op de computer
te kunnen bekijken, opnemen en stilzetten.
MediaSmart bevat de volgende voorzieningen:
Met een internetverbinding kunt u klassiekers uit de oude doos afspelen, kiezen uit een scala van
tv-programma's en tv-zenders en de zender HP-TV op het volledige scherm bekijken.
Ondersteuning voor het uploaden van foto's en video's:
Foto's uploaden naar een online fotoservice, zoals Snapfish.
Video's uploaden naar YouTube.
Video's die u met de webcam hebt gemaakt, uploaden naar internet.
Pandora Internet-radio (alleen Noord-Amerika): naar muziek luisteren die speciaal voor u is
geselecteerd en wordt gestreamd via internet.
Ga als volgt te werk om MediaSmart te starten:
Dubbelklik op het pictogram MediaSmart op het bureaublad.
Andere multimediasoftware gebruiken
Selecteer Start > Alle programma's en open vervolgens het multimediaprogramma dat u wilt
gebruiken. Als u bijvoorbeeld Windows Media Player wilt gebruiken om een muziek-cd af te spelen,
klikt u op Windows Media Player.
– of –
1. Plaats een schijf in de optische-schijfeenheid.
Het dialoogvenster Automatisch afspelen wordt geopend.
2. Klik op een multimediataak in de lijst en kies vervolgens de software die u wilt gebruiken voor die
taak.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
1. Plaats de schijf in de optische-schijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd.
Multimediasoftware 37
Audio
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
Muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers
Geluid opnemen met de interne microfoon of een externe microfoon aansluiten
Muziek downloaden van internet
Multimediapresentaties maken met beeld en geluid
Beeld en geluid overbrengen met expresberichtprogramma's
Radioprogramma's streamen
Audio-cd's maken of 'branden'
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg
Informatie over voorschriften, veiligheid en
milieu
voor aanvullende veiligheidsinformatie.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten,
raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips
van belang:
Controleer of de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste uitgang van de computer.
(Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering: de kleur van de connector komt overeen
met de kleur van de bijbehorende aansluiting op de computer.)
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als 'vertaler' tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
Audiofuncties controleren
U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op Geluid.
4. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen het gewenste geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en klik
op de knop Test.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
38 Hoofdstuk 4 Multimedia
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player of MediaSmart en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Als u de audio-instellingen van de computer wilt bevestigen of wijzigen, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
Audio 39
Video
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
Films bekijken
Spelletjes spelen via internet
Afbeeldingen en video's bewerken en presentaties maken
Externe videoapparatuur aansluiten
Tv kijken via internet of live-tv bekijken, opnemen en onderbreken met behulp van een tv-
tuneraccessoire (niet meegeleverd)
Externe monitor of projector aansluiten
Via de externe-monitorpoort kunt u een extern weergaveapparaat aansluiten op de computer, zoals een
externe monitor of projector.
Als u een weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat aan
op de externe-monitorpoort.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op de actietoets f4 om het beeld te schakelen naar het apparaat. Door herhaaldelijk te
drukken op de actietoets f4 schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe
weergaveapparaat.
HDMI-apparaat aansluiten
De computer beschikt over een HDMI-poort (High Definition Multimedia Interface). Hiermee kan de
computer worden aangesloten op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-definition
televisie en andere compatibele digitale video- of audioapparatuur.
OPMERKING: Als u videosignalen wilt verzenden via de HDMI-poort, hebt u een HDMI-kabel nodig
(niet meegeleverd).
De computer kan gelijktijdig beelden weergeven op één op de HDMI-poort aangesloten HDMI-apparaat,
en op het beeldscherm van de computer of een ander ondersteund extern weergaveapparaat.
40 Hoofdstuk 4 Multimedia
U sluit als volgt een video- of audioapparaat aan op de HDMI-poort:
1. Sluit het ene uiteinde van de HDMI-kabel aan op de HDMI-poort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat volgens de instructies van de
fabrikant.
3. Druk op de actietoets f4 op de computer om het beeld te schakelen tussen de weergaveapparaten
die zijn aangesloten op de computer.
Audio voor HDMI configureren (alleen bepaalde modellen)
Als u HDMI-audio wilt configureren, sluit u eerst een audio- of videoapparaat, zoals een high-definition
televisie, aan op de HDMI-poort op de computer. Configureer vervolgens het standaardapparaat voor
audioweergave.
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en klik vervolgens op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Digitale uitvoer of op Apparaat voor digitale uitvoer (HDMI).
3. Klik op Standaard en vervolgens op OK.
Ga als volgt te werk om de audio weer af te spelen via de computerluidsprekers:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en klik vervolgens op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Luidsprekers.
3. Klik op Standaard en vervolgens op OK.
Video 41
Webcam
De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. Met de
geïntegreerde webcam kunt u video opnemen en delen.
Dubbelklik op het pictogram HP MediaSmart op het bureaublad om de webcam te gebruiken.
Bij het gebruik van de webcam krijgt u de beste resultaten als u zich aan de volgende richtlijnen houdt:
Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van multimediabestanden naar iemand
in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall, schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de
gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in. Om het probleem definitief op te lossen,
configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de regels en instellingen aan.
Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de camera en buiten het beeldveld.
Eigenschappen webcam aanpassen
U kunt de eigenschappen van de webcam aanpassen in het dialoogvenster Eigenschappen, dat kan
worden geopend vanuit verschillende programma's die gebruikmaken van de geïntegreerde camera.
Meestal kunt u dit dialoogvenster open vanuit een configuratie-, instellingen- of eigenschappenmenu:
Brightness (Helderheid): Hiermee stelt u de hoeveelheid licht in het beeld in. Een hogere instelling
voor helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een
donkerder beeld.
Contrast: Hiermee stelt u het verschil in tussen lichte en donkere delen van het beeld. Een hogere
instelling voor contrast zorgt voor een scherper beeld. Een lagere instelling voor contrast behoudt
het oorspronkelijke dynamische bereik, maar zorgt voor een vlakker beeld.
Hue (Kleurtint): Hiermee stelt u het kleuraspect in dat de kleur onderscheidt van een andere kleur
(waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet
hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
Saturation (Verzadiging): Hiermee stelt u de kracht in van een kleur in het uiteindelijke beeld. Een
hogere instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling
voor verzadiging zorgt voor een subtieler beeld.
Sharpness (Scherpte): Hiermee stelt u de definitie in van randen in een beeld. Een hogere
instelling voor scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor
scherpte zorgt voor een zachter beeld.
Gamma (Kleurgamma): Hiermee stelt u het contrast in dat van invloed is op de middelste
grijswaarden of middentonen van een afbeelding. Met deze optie kunt u de helderheid van de
middelste grijswaarden en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch
aan te passen. Een lagere instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart
gaan en donkere kleuren nog donkerder worden.
Backlight Comp (Tegenlichtcorrectie): Hiermee wordt het beeld gecorrigeerd als er sprake is van
veel tegenlicht. Als dit niet zou gebeuren, zou het beeld onduidelijk worden of zou alleen een
silhouet van het onderwerp zichtbaar zijn.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor informatie over het gebruik van de webcam.
42 Hoofdstuk 4 Multimedia
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten worden enkele veelvoorkomende problemen en mogelijke oplossingen
beschreven.
Lade van de schijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een
schijf
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk de paperclip voorzichtig naar binnen om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens
zo ver mogelijk uit (2).
3. Verwijder de schijf uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen
optilt (3). Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Computer herkent de optische-schijfeenheid niet
Als Windows een geïnstalleerd apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het apparaatstuurprogramma
ontbreekt of is beschadigd. Als u vermoedt dat de optische-schijfeenheid niet wordt gedetecteerd,
controleert u of de optische-schijfeenheid staat vermeld in Apparaatbeheer.
1. Verwijder eventuele schijven uit de optische-schijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging. Klik vervolgens in het veld
Systeem op Apparaatbeheer.
Problemen oplossen 43
3. Klik in het venster Apparaatbeheer op de pijl naast Dvd-/cd-romstations om de lijst uit te vouwen
en alle geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven.
4. Klik met de rechtermuisknop op het optische apparaat om de volgende taken uit te voeren:
Stuurprogrammasoftware bijwerken
Uitschakelen
Verwijderen
Zoeken naar hardwarewijzigingen. Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware
en installeert de benodigde stuurprogramma's.
Klik op Eigenschappen om te controleren of het apparaat correct werkt.
In het venster Eigenschappen wordt gedetailleerde informatie over het apparaat
weergegeven, waarmee u problemen kunt oplossen.
Klik op het tabblad Stuurprogramma om de stuurprogramma's voor dit apparaat bij te
werken, uit te schakelen of te verwijderen.
Schijf wordt niet afgespeeld
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's voordat u een schijf afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een schijf afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen.
Activeer de hibernationstand of slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat wel
doet, verschijnt mogelijk een waarschuwing waarin u wordt gevraagd of u door wilt gaan. Als dit
bericht verschijnt, klikt u op Nee. Nadat u op Nee hebt geklikt, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
– of –
Mogelijk wordt het afspeelscherm van het multimediaprogramma gesloten. Klik op de knop
Afspelen in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het
voor dat u het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten.
Vergroot de ruimte voor de systeembronnen:
Schakel printers en scanners uit en koppel camera's en draagbare apparaten los. Door deze
Plug and Play-apparaten los te koppelen maakt u waardevolle systeembronnen vrij, hetgeen
resulteert in betere afspeelprestaties.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog kleuren niet meer
zo goed kan onderscheiden bij meer dan 16-bits kleur, ziet u waarschijnlijk geen verschil bij
44 Hoofdstuk 4 Multimedia
het bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem terugbrengt tot 16-
bits kleur. Ga hiervoor als volgt te werk:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Schermresolutie.
2. Klik op Geavanceerde instellingen > tabblad Beeldscherm.
3. Klik op Hoge kleuren (16-bits) als deze instelling nog niet is geselecteerd.
4. Klik op OK.
Schijf wordt niet automatisch afgespeeld
1. Selecteer Start > Standaardprogramma's > Instellingen voor Automatisch afspelen
wijzigen.
2. Controleer of het selectievakje Automatisch afspelen voor alle media en apparaten
gebruiken is ingeschakeld.
3. Klik op Opslaan.
Als u een schijf in de optische-schijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch starten.
Film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld
Druk op de knop Afspelen. Mogelijk hebt u het afspelen van de film per ongeluk onderbroken.
Maak de schijf schoon.
Maak systeembronnen vrij. Enkele suggesties hiervoor zijn:
Verbreek de verbinding met internet.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Schermresolutie.
2. Klik op Geavanceerde instellingen > tabblad Beeldscherm.
3. Klik op Hoge kleuren (16-bits) als deze instelling nog niet is geselecteerd.
4. Klik op OK.
Koppel externe apparaten los, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat.
Film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt
u een of meer keren op de actietoets f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Ga als volgt te werk om de monitorinstellingen zodanig te configureren dat het externe beeldscherm
het primaire beeldscherm wordt:
a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Schermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
Problemen oplossen 45
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het filmbeeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Als u informatie wilt over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding, gaat u
naar Start > Help en ondersteuning.
Branden van een schijf begint niet of stopt voordat het is voltooid
Zorg ervoor dat alle andere programma's zijn afgesloten.
Schakel de slaapstandvoorziening en de hibernationvoorziening uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt. Raadpleeg de
gebruikershandleidingen voor meer informatie over schijftypen.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand vervolgens de nieuwe schijf vanaf de
vaste schijf.
Installeer het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt opnieuw. Dit kunt u
doen via de categorie Dvd-/cd-romstations in Apparaatbeheer.
Dvd of bd die wordt afgespeeld in Windows Media Player, geeft geen geluid
of beeld
Gebruik MediaSmart voor het afspelen van een dvd of bd. MediaSmart is geïnstalleerd op de computer.
Apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd
1. Verwijder eventuele schijven uit de optische-schijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging. Klik vervolgens in het veld
Systeem op Apparaatbeheer.
3. Klik in het venster Apparaatbeheer op de pijl naast het type stuurprogramma dat u wilt verwijderen
en opnieuw wilt installeren (bijvoorbeeld Dvd-/cd-roms, Modems, enzovoort).
4. Klik met de rechtermuisknop op de vermelding van het apparaat en klik op Verwijderen. Wanneer
u hierom wordt gevraagd, bevestigt u dat u het apparaat wilt verwijderen. Start de computer echter
niet opnieuw op. Herhaal dit voor eventuele andere stuurprogramma's die u wilt verwijderen.
5. Klik in het venster Apparaatbeheer op Actie en klik vervolgens op Zoeken naar
hardwarewijzigingen. Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware en installeert
standaardstuurprogramma's voor alle apparaten waarvoor stuurprogramma's zijn vereist.
OPMERKING: Wanneer u wordt verzocht de computer opnieuw op te starten, slaat u alle open
bestanden op en voert u een herstart uit.
6. Open indien nodig Apparaatbeheer opnieuw en controleer of de stuurprogramma's nu wel worden
vermeld.
7. Probeer het programma opnieuw uit te voeren.
46 Hoofdstuk 4 Multimedia
Als het probleem niet is opgelost door het verwijderen en opnieuw installeren van de
apparaatstuurprogramma's, moet u mogelijk de stuurprogramma's bijwerken middels de procedures die
in het volgende gedeelte worden beschreven.
Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen
1. Open uw webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land/regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het modelnummer
van uw computer in het productvak en druk op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq (laat sp voor het nummer
achterwege) in het zoekvak. Druk op enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap
6.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op het besturingssysteem Windows 7.
5. Wanneer de lijst met stuurprogramma's verschijnt, klikt u op een bijgewerkt stuurprogramma om
een venster met extra informatie te openen.
6. Klik op Nu installeren om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren zonder het bestand te
downloaden.
– of –
Klik op Alleen downloaden om het bestand op te slaan op uw computer. Wanneer u hierom wordt
verzocht, klikt u op Opslaan en selecteert u een opslaglocatie op de vaste schijf.
Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waarin het bestand is opgeslagen.
Dubbelklik op het bestand om het te installeren.
7. Als u hierom wordt verzocht, start u de computer opnieuw op nadat de installatie is voltooid.
Controleer daarna of het apparaat naar behoren werkt.
Recentste Windows-apparaatstuurprogramma's verkrijgen
U kunt de recentste Windows-apparaatstuurprogramma's verkrijgen via Windows Update. U kunt
instellen dat deze voorziening automatisch moet controleren of er updates zijn voor het Windows-
besturingssysteem en andere producten van Microsoft, en deze updates vervolgens moet installeren.
Ga als volgt te werk om Windows Update te gebruiken:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Windows Update.
OPMERKING: Als u Windows Update nog niet eerder hebt ingesteld, wordt u gevraagd om een
aantal instellingen op te geven voordat u kunt zoeken naar updates.
2. Klik op Naar updates zoeken.
3. Volg de instructies op het scherm.
Problemen oplossen 47
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de slaapstandvoorziening en de
hibernationvoorziening.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de slaapstand gaat
sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd geactiveerd
is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd, wordt de
hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand
op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externe mediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer 15 minuten
inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de computer 30 minuten inactief is geweest en op
een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows®.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Sluit het beeldscherm.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
U kunt op elk van de volgende manieren de slaapstand beëindigen:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Als het beeldscherm gesloten is, opent u het beeldscherm.
48 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Druk op een willekeurige toets op het toetsenbord, of op een willekeurige knop op de
afstandsbediening (alleen bepaalde modellen).
Activeer het touchpad.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk op
het punt waar u was gestopt met werken en de slaapstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u hebt ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer 1.080
minuten (18 uur) minuten inactief is geweest en op accuvoeding of netvoeding werkt, of wanneer de
acculading een kritiek laag niveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Hibernationstand.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt
met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u hebt ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Energiemeter gebruiken
De Energiemeter bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met de
Energiemeter hebt u snel toegang tot Energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en een ander
energiebeheerschema selecteren.
Beweeg de cursor over het pictogram van de Energiemeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de Energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen
tot Energiebeheer.
Verschillende accumeters geven aan of de computer op accuvoeding of netvoeding werkt. Het
pictogram geeft ook een bericht weer wanneer de accu bijna leeg is, de acculading een kritiek laag
niveau bereikt of overschakelt op reservevoeding.
Ga als volgt te werk om het pictogram van de Energiemeter te verbergen of weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan
de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
Opties voor energiebeheer instellen 49
3. Selecteer Pictogrammen en waarschuwingen weergeven voor het pictogram Volume onder
Gedrag.
4. Klik op OK.
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van
de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema's gebruiken om energie te besparen of de
prestaties van de computer te maximaliseren.
U kunt de instellingen van energiebeheerschema's aanpassen of uw eigen energiebeheerschema
maken.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het accupictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
Ander energiebeheerschema selecteren
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema in
de lijst.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer en selecteer
een energiebeheerschema in de lijst.
Energiebeheerschema's aanpassen
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Breng de gewenste wijzigingen aan.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen energiebesparende
stand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de hibernationstand:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
50 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: Als u een wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt maken of het bestaande
wachtwoord wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw gebruikersaccount instellen of
wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen wachtwoord wilt maken voor uw
gebruikersaccount of uw wachtwoord niet wilt wijzigen, gaat u door naar stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Externe netvoeding gebruiken
Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een compatibele adapter die als
accessoire is aangeschaft bij HP.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de actietoets f3 of sluit u de
netvoedingsadapter opnieuw aan.
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! Ga als volgt te werk om het risico van een elektrische schok en schade aan de
apparatuur te beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Onderbreek de stroomtoevoer aan de computer door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact te
trekken (niet uit de computer).
Als bij het product een netsnoer met een 3-pins stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan op een
geaard 3-pins stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
Externe netvoeding gebruiken 51
U sluit de computer als volgt aan op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de netvoedingsconnector (1) op de computer.
2. Sluit het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
3. Sluit het andere uiteinde van het netsnoer aan op een stopcontact (3).
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer is aangesloten op netvoeding en een van de volgende
symptomen vertoont:
De computer gaat niet aan.
Het beeldscherm blijft leeg.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
1. Verwijder de accu uit de computer.
2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en vervolgens op een stopcontact.
3. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een
vervangende netvoedingsadapter. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Hulp vragen.
Accuvoeding gebruiken
Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
52 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, gebruikt u de actietoets f3 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van
de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer
is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk
beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen
wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accu's herkennen
Eén lithium-ionaccu wordt bij uw computer geleverd.
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning
Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma's en informatie over de accu:
Accucontrole, waarmee u de prestaties van de accu kunt controleren.
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan om de levensduur van de accu te maximaliseren.
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
Ga als volgt te werk om de informatie over de accu te openen:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Informatie > Energiebeheerschema's:
veelgestelde vragen.
Accucontrole gebruiken
Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de in de computer geïnstalleerde accu.
Ga als volgt te werk om HP Accucontrole uit te voeren:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: De computer moet zijn aangesloten op een externe voedingsbron. Als dat niet
het geval is, functioneert Accucontrole niet naar behoren.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen > Voeding, thermisch en
mechanisch.
3. Klik op het tabblad Voeding en klik vervolgens op Accucontrole.
Dit hulpmiddel onderzoekt of de accu en accucellen naar behoren functioneren en brengt vervolgens
verslag uit van de resultaten van het onderzoek.
Accuvoeding gebruiken 53
Acculading weergeven
Beweeg de cursor over het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron vormt,
kunnen er gegevens verloren gaan. Activeer de hibernationstand of schakel de computer uit via
Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Breng de voorkant van de accu op één lijn met de buitenrand van de accuruimte (1).
3. Kantel de accu in de accuruimte totdat de accu op zijn plek zit (2). De accuvergrendeling
vergrendelt de accu automatisch.
U verwijdert een accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
2. Verschuif de accuvergrendeling (1) om de accu los te koppelen.
OPMERKING: De accuvergrendeling keert automatisch terug naar de oorspronkelijke positie.
54 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
3. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit de computer (3).
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel
warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer wit wordt.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen,
terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Wit: de computer is aangesloten op een externe voedingsbron en de accu is volledig opgeladen.
Oranje: de computer is aangesloten op een externe voedingsbron en de accu wordt opgeladen.
Knipperend: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt, blijft het acculampje knipperen.
Accuvoeding gebruiken 55
Ontlaadtijd van de accu maximaliseren
De ontlaadtijd van de accu is afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale ontlaadtijd wordt geleidelijk aan korter, doordat de opslagcapaciteit
van de accu afneemt. Dit is een natuurlijk proces.
Tips voor het maximaliseren van de ontlaadtijd van de accu:
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Controleer de instelling Energiebesparing in Energiebeheer.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plek.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop
reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, bijna leeg is, gaat het acculampje
knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek laag
en blijft het acculampje knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer is ingeschakeld of in de slaapstand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer is ingeschakeld of in de slaapstand
staat, blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer
uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt
u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau
van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
56 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt
te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Druk op de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen.
Accu kalibreren
Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te
kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
U laadt als volgt de accu volledig op:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat, en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van de computer brandt oranje.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van de computer brandt wit.
Accuvoeding gebruiken 57
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op De schema-instellingen wijzigen.
3. Noteer de instellingen voor Het beeldscherm uitschakelen na in de kolom Op accu, zodat u deze
kunt herstellen na het kalibreren.
4. Wijzig de instellingen voor Het beeldscherm uitschakelen na in Nooit.
5. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
6. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
7. Noteer de instelling voor Op accu onder Sluimerstand na, zodat u deze instelling na de kalibratie
weer kunt opgeven.
8. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit.
9. Klik op OK.
10. Klik op Wijzigingen opslaan.
Stap 3: ontlaad de accu
Tijdens het ontladen van de accu moet de computer ingeschakeld blijven. De accu wordt ontladen,
ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter
sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing hebt ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het
ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om de accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer
niet
uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat
knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het
acculampje uit en wordt de computer afgesloten.
58 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Stap 4: laad de accu volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, wordt het acculampje op de computer wit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het acculampje wit geworden is.
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu hebt
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de
acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Voer de instellingen die u hebt genoteerd voor de items in de kolom Op accu opnieuw in.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
5. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
6. Voer de instelling die u hebt genoteerd voor Op accu opnieuw in.
7. Klik op OK.
8. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding besparen
Selecteer het energiebeheerschema Energiebesparing via het onderdeel Energiebeheer onder
Systeem en beveiliging in het Configuratiescherm van Windows.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externe mediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de actietoetsen f2 en f3 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de
omstandigheden.
Activeer de slaap- of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Accuvoeding gebruiken 59
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt gebruikt
en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Probeer niet een accu uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten op een accu en laat een accu niet in
aanraking komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico van brand en brandwonden.
Raadpleeg de bij de computer geleverde
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor
aanvullende veiligheidsinformatie.
Accu vervangen
De accuwerktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accucontrole waarschuwt dat de accu moet worden vervangen wanneer een interne cel niet correct
wordt opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van de accu de status 'Zwak' heeft bereikt. Er verschijnt
een bericht waarin u wordt verwezen naar de website van HP voor meer informatie over het bestellen
van een vervangende accu. Als de accu wordt gedekt door een HP-garantie, wordt bij de instructies
een garantie-id geleverd.
OPMERKING: Om er zeker van te zijn dat u altijd over accuvoeding kunt beschikken als u die nodig
hebt, raadt HP u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel wordt.
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is het aan te raden om de opdracht
Afsluiten van Windows te gebruiken.
60 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
U sluit als volgt de computer af:
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of in de hibernationstand staat, moet u eerst de
slaapstand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Klik op Start.
3. Klik op Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete en klik vervolgens op de aan/uit-knop
Druk op de Aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
Computer afsluiten 61
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen
De computer is voorzien van een SSD (solid-state drive) met solid-state geheugen. Een SSD bevat
geen bewegende onderdelen en genereert daardoor minder warmte dan andere vaste schijven.
Selecteer Start > Computer om de schijfeenheden weer te geven die in de computer zijn geïnstalleerd.
Schijfeenheden hanteren
Schijfeenheden zijn kwetsbare onderdelen die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees de volgende
waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking hebben op
specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
62 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los voordat u
een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid
aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is uitgeschakeld of in de slaap- of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet en verplaats de computer niet als een optionele optische
schijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Optische-schijfeenheid gebruiken
De computer bevat een optische-schijfeenheid, die de functionaliteit van de computer vergroot. Ga na
welk type apparaat in uw computer is geïnstalleerd om de mogelijkheden ervan te bekijken. Met de
optische-schijfeenheid kunt u gegevensschijven lezen, muziek afspelen en films bekijken. Als de
computer is voorzien van een Blu-ray Disc romstation, kunt u ook high-definition video op schijf bekijken.
Achterhalen welk type optische-schijfeenheid is geïnstalleerd
Selecteer Start > Computer.
U ziet een lijst met alle apparaten die zijn geïnstalleerd op de computer, waaronder de optische-
schijfeenheid. U kunt een van de volgende typen schijfeenheden hebben:
Dvd-romstation
Dvd±rw/r- en cd-rw-combostation
Optische-schijfeenheid gebruiken 63
Gecombineerde dvd±rw- en cd-rw-station met DL-ondersteuning (dubbellaags)
Gecombineerde LightScribe dvd±rw-/cd-rw-station met DL-ondersteuning (dubbellaags)
Blu-ray rom dvd±r/rw SuperMulti DL-station
Blu-ray-rom met LightScribe dvd±r/rw SuperMulti DL-station
OPMERKING: Sommige van de schijfeenheden in de voorafgaande lijst worden mogelijk niet
ondersteund door de computer.
Optische schijven gebruiken
Een optische-schijfeenheid, zoals een dvd-romstation, ondersteunt optische schijven (cd's en dvd's).
Deze schijven worden gebruikt voor het opslaan van gegevens, zoals muziek, foto's en films. Dvd's
hebben een grotere opslagcapaciteit dan cd's.
De optische-schijfeenheid kan standaard cd's en dvd's lezen. Als de optische-schijfeenheid een Blu-ray
Disc-romstation is, kan deze ook Blu-ray-schijven lezen.
OPMERKING: Sommige optische-schijfeenheden in de lijst worden mogelijk niet ondersteund door
uw computer. De schijfeenheden in de lijst zijn mogelijk niet alle optische-schijfeenheden die worden
ondersteund.
In de volgende tabel kunt u zien welke optische-schijfeenheden naar optische schijven kunnen schrijven.
Soort optische-
schijfeenheid
Schrijven naar cd-rw Schrijven naar
dvd±rw/r
Schrijven naar
dvd+rw DL
Label schrijven naar cd
of dvd±rw/r met
LightScribe
Blu-ray rom dvd±r/rw
SuperMulti DL-station
Ja Ja Ja Nee
Gecombineerde
SuperMulti LightScribe
dvd±rw- en cd-rw-
station met DL-
ondersteuning
(dubbellaags)
Ja Ja Ja Ja
Blu-ray-rom met
LightScribe dvd±r/rw
SuperMulti DL-station
Ja Ja Ja Ja
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een cd of dvd. Zo voorkomt u mogelijke audio- of videoverslechtering, gegevensverlies
of verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit.
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's)
Een optische-schijfeenheid ondersteunt optische schijven (cd's, dvd's en bd's). Cd's, die worden
gebruikt voor de opslag van digitale gegevens, worden ook gebruikt voor commerciële audio-opnamen
en zijn handig voor persoonlijke opslagbehoeften. Dvd's en bd's worden hoofdzakelijk gebruikt voor
films, software en back-ups van gegevens. Dvd's en bd's hebben hetzelfde formaat als cd's, maar
hebben zes tot zeven keer zo veel opslagcapaciteit.
OPMERKING: Mogelijk ondersteunt de optische-schijfeenheid in de computer niet alle typen optische
schijven die in dit gedeelte worden beschreven.
64 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Cd-r-schijven
Cd-r-schijven (één keer schrijven) worden veel gebruikt voor het maken van een permanente kopie van
gegevens die kunnen worden gedeeld. Kenmerkende toepassingen zijn:
Grote presentaties verspreiden
Gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens delen
Eigen muziek-cd's maken
Permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privébestanden
Bestanden van de vaste schijf elders opslaan om schijfruimte vrij te maken
Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Cd-rw-schijven
Met een cd-rw-schijf (een herschrijfbare versie van een cd) kunt u grote projecten opslaan die vaak
moeten worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn:
Grote documenten en projectbestanden ontwikkelen en beheren
Werkbestanden vervoeren
Wekelijkse back-ups maken van bestanden op de vaste schijf
Foto's, video, audio en gegevens doorlopend bijwerken
Dvd±r-schijven
Met lege dvd±r-schijven kunt u grote hoeveelheden gegevens permanent opslaan. Nadat de gegevens
naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Dvd±rw-schijven
Met dvd±rw-schijven kunt u eerder opgeslagen gegevens wissen of overschrijven. Dit type schijf is
ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan
worden gewijzigd.
LightScribe dvd+r-schijven
Met LightScribe dvd+r-schijven kunt u gegevens, video's en foto's delen met anderen en opslaan. Deze
schijven kunnen worden gelezen door de meeste dvd-romstations en dvd-spelers. Met een station die
LightScribe ondersteunt en LightScribe-software kunt u gegevens naar de schijf schrijven en vervolgens
een zelf ontworpen label aanbrengen op de buitenkant van de schijf.
Blu-ray-schijf
Een Blu-ray Disc, ook wel afgekort tot bd, is een type optische schijf met hoge dichtheid voor de opslag
van digitale informatie, waaronder high-definition video. Op een Blu-ray-schijf met enkele laag kan
25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf keer zoveel als op een dvd met enkele laag (4,7 GB). Op een
Blu-ray-schijf met dubbele laag kan 50 GB worden opgeslagen, bijna zes keer zoveel als op een dvd
met dubbele laag (8,5 GB).
Optische-schijfeenheid gebruiken 65
Kenmerkende toepassingen zijn:
Opslag van grote hoeveelheden gegevens
Afspelen en opslaan van high-definition video
Videospellen
OPMERKING: Aangezien Blu-ray een nieuwe indeling is met nieuwe technologieën, kunnen zich
bepaalde problemen voordoen met schijven, digitale aansluiting, compatibiliteit en/of prestaties. Het
gaat hierbij niet om gebreken in het product. Een perfecte weergave op alle systemen is niet
gegarandeerd.
Cd, dvd of bd afspelen
1. Zet de computer aan.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de cd of dvd bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
Als u Automatisch afspelen nog niet hebt geconfigureerd (zoals beschreven in het volgende gedeelte),
wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren hoe u de
inhoud van het medium wilt gebruiken.
66 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Automatisch afspelen configureren
1. Selecteer Start > Standaardprogramma's > Instellingen voor Automatisch afspelen
wijzigen.
2. Controleer of het selectievakje Automatisch afspelen voor alle media en apparaten
gebruiken is ingeschakeld.
3. Klik op Selecteer een standaardinstelling en selecteer vervolgens een van de beschikbare opties
voor elk weergegeven mediatype.
4. Klik op Opslaan om uw keuzen te bevestigen.
OPMERKING: Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch afspelen.
Regio-instelling voor dvd's wijzigen
De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes
zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio-
instelling van uw dvd-station.
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-station slechts vijf keer wijzigen.
De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-station.
Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
Ga als volgt te werk om de instelling te wijzigen met het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging. Klik vervolgens in het veld
Systeem op Apparaatbeheer.
2. Klik op de pijl naast Dvd-/cd-romstations om de lijst uit te vouwen en alle geïnstalleerde
schijfeenheden weer te geven.
3. Klik met de rechtermuisknop op de dvd-station waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik
vervolgens op Eigenschappen.
4. Klik op het tabblad DVD-regio en breng wijzigingen aan.
5. Klik op OK.
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht
Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's,
films, uitzendingen en geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van het
toepasselijke auteursrecht. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Optische-schijfeenheid gebruiken 67
VOORZICHTIG: U voorkomt verlies van gegevens of beschadiging van een schijf door de volgende
richtlijnen in acht te nemen:
Sluit de computer aan op een betrouwbare externe voedingsbron voordat u naar een schijf schrijft.
Schrijf niet naar een schijf als de computer op accuvoeding werkt.
Sluit alle programma's voordat u naar de schijf begint te schrijven, behalve de schijfsoftware die u
gebruikt.
Kopieer niet rechtstreeks van een bronschijf naar een doelschijf of van een netwerkschijf naar een
doelschijf. Sla de informatie eerst op uw vaste schijf op en brandt deze informatie vervolgens van uw
vaste schijf naar de doelschijf.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet of verplaats de computer niet als de computer naar een
schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over het gebruik van
de software die bij de computer is meegeleverd. Deze instructies kunnen zijn verstrekt op cd of dvd of
in de helpfunctie van de software, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Cd of dvd kopiëren
1. Selecteer Start > Alle programma's > Cyberlink DVD Suites > Power2Go.
2. Plaats de schijf die u wilt kopiëren in de optische-schijfeenheid.
3. Klik op Copy (Kopiëren) rechtsonder in het scherm.
Power2Go leest de bronschijf en kopieert de gegevens naar een tijdelijke map op de vaste schijf.
4. Verwijder de bronschijf uit de optische-schijfeenheid en plaats een lege schijf in de schijfeenheid
wanneer u daarom wordt gevraagd.
Nadat de informatie is gekopieerd, wordt de gemaakte schijf automatisch uitgeworpen.
Cd of dvd maken ('branden')
Als de computer een cd-rw-, dvd-rw- of dvd±rw-optische-schijfeenheid heeft, kunt u met behulp van
software zoals Windows Media Player of CyberLink Power2Go gegevens- en audiobestanden branden,
waaronder MP3- en WAV-muziekbestanden. Voor het branden van videobestanden naar een cd of dvd
gebruikt u Windows DVD Maker.
VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en
geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van het toepasselijke auteursrecht.
Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Neem de volgende richtlijnen in acht bij het branden van een cd of dvd:
Sla eventuele open bestanden op en sluit ze en sluit alle programma's af voordat u een schijf
brandt.
Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat
de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
OPMERKING: U kunt geen audio-dvd maken met CyberLink Power2Go.
68 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Omdat sommige stereoinstallaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u het
beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden.
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het beste voor het branden van gegevensbestanden of
voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan
worden gewijzigd.
Dvd-spelers in huiskamersystemen ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-indelingen. Raadpleeg
de handleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan andere indelingen voor muziekbestanden,
en het proces voor het maken van een MP3-schijf is hetzelfde als het proces voor het maken van
een gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op
computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
U brandt als volgt een cd of dvd:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege cd of dvd in de optische-schijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer vervolgens de software die u wilt gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma's bevinden zich mogelijk in submappen.
4. Selecteer het type cd of dvd dat u wilt maken: gegevens, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, Windows Verkenner openen en ga naar de map waarin
de bronbestanden zijn opgeslagen.
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege optische schijf bevat.
7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u hebt geselecteerd.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor specifieke instructies. Deze instructies kunnen
zijn verstrekt bij de software of op cd of dvd, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig
zo ver mogelijk uit (2).
Optische-schijfeenheid gebruiken 69
2. Verwijder de schijf uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen
optilt (3). Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
Schijfdefragmentatie is gebruiksvriendelijk. Nadat u dit hulpprogramma hebt gestart, werkt het
zelfstandig verder. Al naar gelang de grootte van de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde
bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in beslag nemen. U kunt instellen dat de
schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op een ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft
te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
OPMERKING: Als de computer een SSD bevat, is het niet noodzakelijk om Schijfdefragmentatie uit
te voeren.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik op Schijf defragmenteren.
Raadpleeg voor meer informatie de Help bij de Schijfdefragmentatie-software.
70 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken
HP ProtectSmart beschermt de vaste schijf door deze te parkeren en I/O-verzoeken tegen te houden,
wanneer zich de volgende gebeurtenissen voordoen:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na deze gebeurtenissen wordt de normale werking van de schijfeenheid door HP ProtectSmart
hersteld.
OPMERKING: Omdat solid-state drives (SSD) geen bewegende onderdelen bevatten, hoeven deze
niet te worden beschermd door HP ProtectSmart Hard Drive Protection.
OPMERKING: Vaste schijven die zijn aangesloten op een USB-poort, worden niet beschermd door
HP ProtectSmart Hard Drive Protection.
Raadpleeg de Help-functie van HP ProtectSmart voor meer informatie.
Status van HP ProtectSmart vaststellen
Het schijfeenheidlampje op de computer brandt oranje om aan te geven dat de schijfeenheid is
geparkeerd. Als u wilt weten of een schijfeenheid wordt beschermd of is geparkeerd, selecteert u
Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Windows Mobiliteitscentrum.
Als de software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven over het pictogram van
de vaste-schijfeenheid.
Als de software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven over het pictogram van
de vaste-schijfeenheid.
Als de schijfeenheid is geparkeerd, wordt een geel maantje weergegeven over het pictogram van
de vaste schijf.
Het pictogram in het Mobiliteitscentrum geeft mogelijk niet de laatste status weer voor de schijfeenheid.
Als u statuswijzigingen direct wilt zien, kunt u het systeemvakpictogram inschakelen.
U schakelt als volgt de weergave van het pictogram in het systeemvak in:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP ProtectSmart Hard Drive
Protection.
2. Klik op de rij Pictogram in systeemvak op Tonen.
3. Klik op OK.
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken 71
Als HP ProtectSmart de schijf heeft geparkeerd, zal de computer zich op de volgende manieren
gedragen:
De computer sluit niet af.
De computer activeert niet automatisch de slaapstand of de hibernationstand, behalve in de situatie
beschreven in de opmerking hieronder.
OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, staat HP ProtectSmart toe dat de hibernationstand wordt geactiveerd.
Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Alarms (Waarschuwingen) van
Eigenschappen voor Energiebeheer worden niet geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de slaapstand of hibernationstand te activeren voordat
u de computer verplaatst.
HP ProtectSmart gebruiken
Met HP ProtectSmart-software voor de bescherming van de vaste schijf kunt u het volgende doen:
De HP ProtectSmart activeren en deactiveren
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP ProtectSmart niet
kunt activeren of deactiveren. Daarnaast kunnen gebruikers met beheerdersrechten de rechten
wijzigen voor gebruikers die geen beheerdersrechten hebben.
Bepalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund.
U start de software en wijzigt instellingen als volgt:
1. Klik in het Mobiliteitscentrum op het pictogram van de vaste schijf om het venster HP ProtectSmart
Hard Drive Protection te openen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP ProtectSmart Hard Drive
Protection.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
Vaste schijf vervangen
VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat gegevens verloren gaan of dat de computer niet meer
reageert:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vaste-schijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
72 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
U verwijdert de vaste schijf als volgt:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Keer de vaste-schijfruimte naar u toe en draai de schroef van het afdekplaatje van de vaste schijf
los (1).
8. Verwijder het afdekplaatje van de vaste schijf (2).
9. Verwijder de schroeven van de vaste schijf (1) en trek de vaste schijf omhoog (2) om de vaste
schijf los te koppelen.
10. Til de vaste schijf (3) uit de vaste-schijfruimte.
Vaste schijf vervangen 73
U installeert als volgt een vaste schijf:
1. Plaats de vaste schijf in de vaste-schijfruimte (1).
2. Druk de vaste schijf omlaag (2) totdat de vaste schijf vastklikt en schroef de schroeven van de
vaste schijf aan (3).
3. Steek de lipjes op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer (1).
4. Sluit het afdekplaatje (2).
5. Draai de schroef van het afdekplaatje van de vaste schijf vast (3).
74 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
7 Externe apparaten
USB-apparaat gebruiken
Via een USB-poort wordt een optioneel extern apparaat, zoals een USB-toetsenbord, -muis,
-schijfeenheid, -printer, -scanner of -hub, aangesloten op de computer of een optioneel
dockingproduct.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
De computer heeft drie USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB 2.0-
apparaten. Als u meer USB-poorten wilt toevoegen, sluit u een optionele hub of een optioneel
dockingproduct aan.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: Wanneer u een USB-apparaat voor de eerste keer aansluit, wordt het bericht
'Apparaatstuurprogramma installeren' weergegeven in het systeemvak rechtsonder op de taakbalk.
USB-apparaat gebruiken 75
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat te verwijderen:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het
systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Er verschijnt een melding dat de hardware veilig kan worden verwijderd.
3. Koppel het apparaat los.
76 Hoofdstuk 7 Externe apparaten
eSATA-apparaat gebruiken
Op een eSATA-poort kan een optionele, hoogwaardige eSATA-component worden aangesloten,
bijvoorbeeld een externe eSATA-vaste-schijf.
Voor bepaalde eSATA-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met
het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
OPMERKING: De eSATA-poort ondersteunt ook optionele USB-apparaten.
eSATA-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een eSATA-apparaat, om
beschadiging van de connectoren van de eSATA-poort te voorkomen.
Als u een eSATA-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de eSATA-kabel van het apparaat
aan op de eSATA-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
eSATA-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van het apparaat, om te
voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
eSATA-apparaat gebruiken 77
VOORZICHTIG: Trek bij het loskoppelen van een eSATA-apparaat niet aan de kabel, om
beschadiging van de eSATA-connector te voorkomen.
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het
systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Er verschijnt een melding dat de hardware veilig kan worden verwijderd.
3. Verwijder het apparaat.
78 Hoofdstuk 7 Externe apparaten
8 Externemediakaarten
Kaarten voor het digitale-mediaslot gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en
apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Het digitalemediaslot ondersteunt de volgende typen digitale kaarten:
Memory Stick (MS)
Memory Stick Pro (MSP)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital High Capacity-geheugenkaart (SDHC) (standaard en groot)
xD-Picture Card (XD)
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen adapter,
van welk type dan ook, in het digitalemediaslot.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
Kaarten voor het digitale-mediaslot gebruiken 79
2. Plaats de kaart in het slot en druk de kaart naar binnen tot die goed op zijn plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk
wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de digitale kaart, om
te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. Ga als volgt te werk om een digitale kaart te verwijderen:
a. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het
systeemvak).
b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
OPMERKING: Er verschijnt een melding dat de hardware veilig kan worden verwijderd.
3. Druk de digitale kaart (1) iets naar binnen en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
80 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
9 Geheugenmodules
Geheugenmodules toevoegen of vervangen
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment, dat zich aan de onderkant van de computer
bevindt. De geheugencapaciteit van de computer kan worden uitgebreid door een geheugenmodule toe
te voegen aan het vrije slot voor een geheugenuitbreidingsmodule, of door de bestaande module in het
slot voor de primaire geheugenmodule te upgraden.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule
plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken.
Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te
raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
OPMERKING: Als u een tweede geheugenmodule toevoegt en tweekanaals configuratie wilt
gebruiken, moeten de twee geheugenmodules dezelfde grootte hebben.
Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen
of vervangen
Het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule bevindt zich boven het slot voor de primaire
geheugenmodule. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen aan het slot voor de
geheugenuitbreidingsmodule of deze te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroef van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment/draadloze
modulecompartiment los (1).
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 81
8. Verwijder het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment/draadloze
modulecompartiment (2) van de computer.
9. Verwijder de geheugenmodule uit het geheugenuitbreidingsslot.
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule komt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
82 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
10. Plaats een geheugenmodule in het geheugenuitbreidingsslot:
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje van het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit.
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u drukt op de linker- en
rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
11. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment/draadloze modulecompartiment
met de lipjes (1) in de uitsparingen in de computer.
12. Sluit het afdekplaatje (2).
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 83
13. Draai de schroef van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment/draadloze
modulecompartiment vast (3).
14. Plaats de accu terug.
15. Draai de ondersteboven liggende computer weer om, en sluit vervolgens de externe voedingsbron
en de randapparatuur weer aan.
16. Zet de computer aan.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden
Het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule bevindt zich boven het slot voor de primaire
geheugenmodule. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule te upgraden:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroef van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment/draadloze
modulecompartiment los (1).
84 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
8. Verwijder het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment/draadloze
modulecompartiment (2) van de computer.
OPMERKING: Als een geheugenmodule is geïnstalleerd in het slot voor de
geheugenuitbreidingsmodule, verwijdert u eerst de geheugenuitbreidingsmodule.
9. Verwijder de geheugenmodule uit het primaire geheugenslot:
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule komt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 85
10. Plaats een geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule:
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje van het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit.
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u drukt op de linker- en
rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
11. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment/draadloze modulecompartiment
met de lipjes (1) in de uitsparingen in de computer.
OPMERKING: Als u een geheugenmodule hebt verwijderd uit het geheugenuitbreidingsslot
voordat u de primaire geheugenmodule hebt verwijderd, plaatst u de geheugenmodule terug in het
slot voor de geheugenuitbreidingsmodule.
12. Sluit het afdekplaatje (2).
86 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
13. Draai de schroef van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment/draadloze
modulecompartiment vast (3).
14. Plaats de accu terug.
15. Draai de ondersteboven liggende computer weer om, en sluit vervolgens de externe voedingsbron
en de randapparatuur weer aan.
16. Zet de computer aan.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 87
10 Beveiliging
Computer beschermen
De standaard beveiligingsvoorzieningen die worden geboden door het besturingssysteem Windows®
en het setupprogramma, dat geen deel uitmaakt van Windows, kunnen uw persoonlijke instellingen en
gegevens beschermen tegen uiteenlopende veiligheidsrisico's.
Gebruik de volgende voorzieningen volgens de procedures in deze handleiding:
Wachtwoorden
Antivirussoftware
Firewallsoftware
Kritieke beveiligingsupdates
Optionele beveiligingskabel
Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Van beveiligingsvoorzieningen moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
uitgaan. Deze voorzieningen zijn niet altijd afdoende om softwarematige aanvallen te voorkomen en
kunnen niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
OPMERKING: Verwijder alle wachtwoorden en instellingen voor vingerafdrukken voordat u de
computer laat nakijken.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Gebruik van de computer door onbevoegden Opstartwachtwoord
Computervirussen Norton Internet Security-software
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewallsoftware
Windows-updates
Onbevoegde toegang tot het setupprogramma, de BIOS-
instellingen en andere informatie voor het identificeren van het
systeem
Beheerderswachtwoord
Huidige of toekomstige bedreigingen voor de computer Kritieke beveiligingsupdates van Microsoft
Onbevoegde toegang tot een Windows-gebruikersaccount Gebruikerswachtwoord
Zonder toestemming meenemen van de computer Aansluitpunt voor beveiligingskabel (voor gebruik met een
optioneel kabelslot)
88 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een door uzelf gekozen combinatie van tekens ter beveiliging van uw
computergegevens. U kunt verschillende typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de
toegang tot uw gegevens wilt regelen. U kunt wachtwoorden instellen in Windows of in het
setupprogramma dat vooraf op de computer is geïnstalleerd.
VOORZICHTIG: Noteer elk wachtwoord dat u instelt om te voorkomen dat u geen toegang tot de
computer hebt. Aangezien de meeste wachtwoorden niet op het scherm worden weergegeven terwijl u
ze instelt, wijzigt of verwijdert, is het heel belangrijk dat u elk wachtwoord onmiddellijk noteert en op een
veilige plek bewaart.
U kunt voor de voorzieningen van het setupprogramma dezelfde wachtwoorden gebruiken als voor de
beveiligingsvoorzieningen van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
voorzieningen van het setupprogramma.
Houd de volgende richtlijnen aan bij het instellen van een wachtwoord in het setupprogramma:
Een wachtwoord kan bestaan uit een willekeurige combinatie van maximaal acht letters en cijfers.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters.
Een wachtwoord dat is ingesteld in het setupprogramma, moet worden ingevoerd wanneer daarom
wordt gevraagd door het setupprogramma. Een wachtwoord dat is ingesteld in Windows, moet
worden ingevoerd wanneer daarom wordt gevraagd door Windows.
Gebruik de volgende tips voor het instellen en opslaan van wachtwoorden:
Volg bij het instellen van wachtwoorden de specifieke vereisten van het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar ze op een veilige plek (niet op de computer).
Bewaar geen wachtwoorden in een bestand op de computer.
Vermijd het gebruik van uw naam of andere persoonlijke gegevens aan de hand waarvan een
buitenstaander uw wachtwoord gemakkelijk zou kunnen ontdekken.
In de volgende gedeelten ziet u de wachtwoorden die door Windows en het setupprogramma worden
gebruikt en de functie daarvan. Voor meer informatie over Windows-wachtwoorden, bijvoorbeeld een
wachtwoord voor de schermbeveiliging, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot de inhoud van een computer op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Dit wachtwoord kan niet worden gebruikt om
het setupprogramma te openen.
Wachtwoorden gebruiken 89
Wachtwoord Functie
Gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
Tevens wordt de toegang tot de inhoud van de computer
beveiligd en moet u dit wachtwoord opgeven als u de
slaapstand of de hibernationstand wilt beëindigen.
QuickLock Hiermee beschermt u de computer door te vereisen dat een
wachtwoord wordt ingevoerd in het aanmeldingsvenster van
Windows voordat u de computer kunt gebruiken. Nadat u een
gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord hebt
ingesteld, doet u het volgende:
Start QuickLock door op fn+f6 te drukken.
Sluit QuickLock door uw Windows-
gebruikerswachtwoord of -beheerderswachtwoord in te
voeren.
Wachtwoorden instellen in het setupprogramma
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord*
Hiermee beveiligt u de toegang tot het setupprogramma.
Nadat u dit wachtwoord hebt ingesteld, voert u het
opnieuw in telkens wanneer u het setupprogramma
opent.
VOORZICHTIG: Als u het beheerderswachtwoord vergeten
bent, kunt u het setupprogramma niet openen.
Opstartwachtwoord*
Hiermee beschermt u de toegang tot de inhoud van de
computer.
Als dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord
opgeven wanneer u de computer inschakelt of opnieuw
opstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt.
VOORZICHTIG: Als u het opstartwachtwoord vergeet, kunt
u de computer niet meer inschakelen of opnieuw opstarten en
kunt u de hibernationstand niet meer beëindigen.
OPMERKING: U kunt het beheerderswachtwoord gebruiken
in plaats van het opstartwachtwoord.
*Raadpleeg de volgende onderwerpen voor meer informatie over elk van deze wachtwoorden.
Beheerderswachtwoord
Uw beheerderswachtwoord beschermt de configuratie-instellingen en de systeemidentificatiegegevens
die in het setupprogramma worden bewaard. Nadat u dit wachtwoord hebt ingesteld, voert u het telkens
wanneer u het setupprogramma opent, opnieuw in.
Uw beheerderswachtwoord is niet uitwisselbaar met een beheerderswachtwoord dat in Windows is
ingesteld en het wordt bij het instellen, wijzigen of verwijderen ook niet weergegeven. Vergeet niet uw
wachtwoord te noteren en op een veilige plek te bewaren.
90 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Als u het beheerderswachtwoord bij de eerste wachtwoordcontrole invoert voordat het bericht 'Press
the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) wordt weergegeven, hoeft u het niet
opnieuw in te voeren om toegang te krijgen tot het setupprogramma.
Als u het opstartwachtwoord bij de eerste wachtwoordcontrole invoert voordat het bericht 'Press the
ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) wordt weergegeven, moet u het
beheerderswachtwoord invoeren om toegang te krijgen tot het setupprogramma.
Beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt
weergegeven.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Administrator Password
(Beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
Beheerderswachtwoord instellen: typ het wachtwoord in het veld Enter New Password
(Nieuwe wachtwoord invoeren) en in het veld Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord
bevestigen). Druk daarna op enter.
Beheerderswachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden Enter
New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe
wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Beheerderswachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter
Password (Wachtwoord invoeren) en druk vier keer op enter.
3. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Beheerderswachtwoord invoeren
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord opgeven) het beheerderswachtwoord en druk op
enter. Na drie mislukte pogingen om het beheerderswachtwoord in te voeren moet u de computer
opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
Opstartwachtwoord
Met een opstartwachtwoord voorkomt u dat de computer kan worden gebruikt door onbevoegden. Als
dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord opgeven wanneer u de computer inschakelt of
opnieuw opstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt. Een opstartwachtwoord wordt niet
weergegeven als het wordt ingesteld, gewijzigd of verwijderd.
Wachtwoorden gebruiken 91
Opstartwachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt
weergegeven.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Power-On Password
(Opstartwachtwoord instellen) en druk op enter.
Opstartwachtwoord instellen: typ het wachtwoord in de velden Enter New Password (Nieuwe
wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk
daarna op enter.
Opstartwachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden Enter
New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe
wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Opstartwachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en druk daarna vier keer op enter.
3. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Opstartwachtwoord invoeren
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord opgeven) het wachtwoord en druk op enter. Na
drie mislukte pogingen om het wachtwoord in te voeren, moet u de computer opnieuw opstarten en het
opnieuw proberen.
92 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, wordt de computer
blootgesteld aan computervirussen. Virussen kunnen het besturingssysteem, programma's en
hulpprogramma's buiten werking stellen of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd, en kan in sommige
gevallen de schade worden hersteld. Om de computer te blijven beschermen tegen de recentste
virussen, moet antivirussoftware regelmatig worden bijgewerkt.
Norton Internet Security, een antivirusprogramma, is vooraf geïnstalleerd op de computer. De software
is inclusief 60 dagen gratis updates. U wordt dringend geadviseerd de computer ook na deze 60 dagen
te blijven beschermen tegen nieuwe virussen door een verlenging van de updateservice aan te schaffen.
Instructies voor het gebruiken en updaten van de Norton Internet Security-software en voor het
aanschaffen van een verlenging van de updateservice worden in het programma verstrekt. Om Norton
Internet Security weer te geven en te openen, selecteert u Start > Alle programma's > Norton Internet
Security.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virus in het vak Zoeken van Help en ondersteuning.
Antivirussoftware gebruiken 93
Firewallsoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen anderen op
ongeoorloofde wijze toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en informatie over u.
Met de firewallsoftware die vooraf is geïnstalleerd op de computer, kunt u uw privacy beschermen.
Firewalls bevatten voorzieningen zoals logboek- en rapportagefuncties van netwerkactiviteiten en
automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer. Raadpleeg de
gebruikershandleiding bij de firewall of neem contact op met de fabrikant van de firewall voor meer
informatie.
OPMERKING: Onder bepaalde omstandigheden kan een firewall de toegang tot games op internet
blokkeren, voor storingen zorgen bij het afdrukken of delen van bestanden in een netwerk, en
toegestane bijlagen bij e-mail tegenhouden. U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit
te schakelen, te doen wat de bedoeling was en daarna de firewall weer in te schakelen. Als u het
probleem blijvend wilt oplossen, configureert u de firewall opnieuw.
94 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Als u de
computer wilt beschermen tegen beveiligingsschendingen en computervirussen, installeert u alle
essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwingsbericht ontvangt.
Nadat de computer is afgeleverd, zijn er mogelijk updates beschikbaar gekomen voor het
besturingssysteem en andere software. U zorgt als volgt dat alle beschikbare updates worden
geïnstalleerd op de computer:
Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar hebt gemaakt. Klik op de
updatekoppeling bij Start > Alle programma's > Windows Update.
Voer Windows Update daarna maandelijks uit.
Haal updates op van Windows en andere programma's van Microsoft®, op het moment dat ze
worden uitgebracht, via de website van Microsoft en via de updatekoppeling in Help en
ondersteuning.
Essentiële beveiligingsupdates installeren 95
Optionele beveiligingskabel installeren
OPMERKING: Van een beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
1. Leg de beveiligingskabel in een lus om een voorwerp dat niet verplaatst kan worden.
2. Plaats het sleuteltje (1) in het kabelslot (2).
3. Plaats het kabelslot in het bevestigingspunt van de beveiligingskabel op de computer (3) en sluit
het kabelslot met behulp van het sleuteltje.
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De locatie van de vingerafdruklezer kan per computermodel verschillen.
96 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Locatie van de vingerafdruklezer
De vingerafdruklezer is een kleine metalen sensor die zich bij een van de volgende onderdelen van de
computer bevindt:
Bij de onderkant van het touchpad
Aan de rechterkant van het toetsenbord
Aan de rechterbovenkant van het beeldscherm
Aan de linkerkant van het beeldscherm
Al naar gelang uw computermodel kan de vingerafdruklezer horizontaal of verticaal zijn geplaatst. Beide
standen vereisen dat u uw vinger loodrecht op de metalen sensor houdt en heen en weer beweegt.
Vingerafdrukken vastleggen
Met een vingerafdruklezer kunt u zich bij Windows aanmelden met een vingerafdruk die u hebt
vastgelegd met de DigitalPersona Personal-software, in plaats van met een Windows-wachtwoord.
U legt als volgt een of meer vingerafdrukken vast:
1. Klik in Windows op het pictogram DigitalPersona Personal in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
2. Lees de welkomsttekst en klik op Next (Volgende).
De pagina "Verify Your Identity" (Uw identiteit verifiëren) verschijnt.
3. Typ uw Windows-wachtwoord, als u dit hebt ingesteld, en klik op Next (Volgende).
OPMERKING: Als u geen Windows-wachtwoord hebt, verschijnt de pagina "Protect Your
Windows Account" (Uw Windows-account beveiligen). U kunt op dit punt een Windows-
wachtwoord maken of deze stap overslaan door op Next (Volgende) te klikken. Door een Windows-
wachtwoord in te stellen, optimaliseert u wel de veiligheid van uw computer.
De pagina "Fingerprint Registration Training" (Training voor het vastleggen van vingerafdrukken)
verschijnt.
4. Bekijk de demonstratie en klik op Next (Volgende).
De pagina "Register a Fingerprint" (Een vingerafdruk vastleggen) verschijnt.
5. Klik op de vinger op het scherm die overeenkomt met de vinger waarvan u de afdruk wilt vastleggen.
De volgende pagina verschijnt, met een groene omtrek van de betreffende vinger.
6. Beweeg uw vinger langzaam over de vingerafdruksensor.
OPMERKING: Als de beweging niet correct wordt uitgevoerd, verschijnt er een bericht waarin
wordt uitgelegd waarom de beweging verkeerd was.
OPMERKING: Voor het beste resultaat schuift u dezelfde vinger in dezelfde richting telkens
wanneer u de vingerafdruklezer gebruikt.
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) 97
7. Beweeg dezelfde vinger telkens opnieuw over de vingerafdruksensor tot u de beweging vier keer
met succes hebt voltooid.
Wanneer de vingerafdruk correct is vastgelegd, verschijnt de pagina "Register a Fingerprint" (Een
vingerafdruk vastleggen) weer en kunt u meer vingerafdrukken vastleggen. Herhaal stap 5 tot en
met 7 om meer vingerafdrukken vast te leggen.
8. Als u klaar bent met het vastleggen van vingerafdrukken, klikt u op Volgende.
Als u slechts één vingerafdruk hebt vastgelegd, verschijnt er een bericht met het advies om
meerdere vingerafdrukken vast te leggen. Klik op Yes (Ja) om meer vingerafdrukken vast te leggen
en herhaal stap 1 tot en met 8 voor elke vingerafdruk die u vastlegt.
– of –
Klik op No (Nee) als u geen andere vingerafdrukken wilt vastleggen. De pagina "Registration
Complete" (Vastleggen voltooid) verschijnt.
9. Klik op Finish (Voltooien).
OPMERKING: Elke gebruiker die via een vingerafdruk toegang wil hebben tot de computer, moet stap
1 tot en met 9 doorlopen.
Uw vastgelegde vingerafdruk gebruiken om u aan te melden bij Windows
U meldt u als volgt aan bij Windows met uw vingerafdruk:
1. Meteen nadat u uw vingerafdrukken hebt vastgelegd, start u Windows opnieuw.
2. Gebruik een van de vingers waarvan u de vingerafdruk hebt vastgelegd om u aan te melden bij
Windows.
98 Hoofdstuk 10 Beveiliging
A Setupprogramma
Setupprogramma starten
Het setupprogramma is een hulpprogramma op ROM-basis voor het weergeven van informatie en het
aanbrengen van aanpassingen dat ook kan worden gebruikt wanneer het besturingssysteem Windows®
niet werkt.
OPMERKING: De vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) kan niet worden gebruikt om het
setupprogramma te openen.
Met dit hulpprogramma kunt u informatie over de computer weergeven en kunt u instellingen opgeven
voor opstartprocedures, beveiliging en andere voorkeuren.
Ga als volgt te werk om het setupprogramma te starten:
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
– of –
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
2. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op f10.
Setupprogramma starten 99
Setupprogramma gebruiken
Taal van setupprogramma wijzigen
De volgende procedure beschrijft hoe u de taal van het setupprogramma wijzigt. Als het
setupprogramma nog niet actief is, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma al actief is, begint u bij
stap 2.
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt
weergegeven.
2. Selecteer met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Language (Taal) en
druk op enter.
3. Selecteer met de pijltoetsen een taal en druk op enter.
4. Wanneer er een bevestigingsprompt met de geselecteerde taal verschijnt, drukt u op enter.
5. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren en
drukt u vervolgens op enter.
De wijziging is onmiddellijk van kracht.
Navigeren en selecteren in setupprogramma
Omdat het setupprogramma geen Windows-programma is, biedt het geen ondersteuning voor het
touchpad. U kunt navigeren en selecteren met behulp van het toetsenbord.
Gebruik de pijltoetsen om een menu of menuonderdeel te kiezen.
Gebruik de pijltoetsen of f5 of f6 om een item te kiezen in een lijst of om een veld in of uit te
schakelen, bijvoorbeeld het veld Enable/Disable (Inschakelen/Uitschakelen).
Druk op enter om een item te selecteren.
Om een tekstvak te sluiten of terug te gaan naar de menuweergave, drukt u op esc.
Als u aanvullende navigatie- en selectiemogelijkheden wilt weergeven terwijl het setupprogramma
is geopend, drukt u op f1.
100 Bijlage A Setupprogramma
Systeeminformatie weergeven
De volgende procedure beschrijft hoe u systeeminformatie weergeeft in het setupprogramma. Als het
setupprogramma niet is geopend, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma is geopend, begint u bij
stap 2.
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt
weergegeven.
2. Selecteer het menu Main (Hoofdmenu). Er wordt systeeminformatie weergegeven, zoals de tijd
en datum van het systeem en identificatiegegevens van de computer.
3. Als u het setupprogramma wilt afsluiten zonder instellingen op te slaan, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) te
selecteren en drukt u vervolgens op enter.
Standaardinstellingen in setupprogramma herstellen
De volgende procedure beschrijft hoe u de standaardinstellingen van het setupprogramma herstelt. Als
het setupprogramma nog niet actief is, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma al actief is, begint
u bij stap 2.
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt
weergegeven.
2. Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Load Setup Defaults (Setup-standaardwaarden
laden) en druk op enter.
3. Wanneer het bevestigingsbericht van het setupprogramma verschijnt, drukt u op enter.
4. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren en
drukt u vervolgens op enter.
De standaardinstellingen van het setupprogramma worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw
wordt gestart.
OPMERKING: De instellingen voor wachtwoorden, beveiliging en taal veranderen niet wanneer u de
standaardinstellingen herstelt.
Setupprogramma gebruiken 101
Setupprogramma afsluiten
U kunt bij het afsluiten van het setupprogramma uw wijzigingen opslaan of negeren.
Ga als volgt te werk als u het setupprogramma wilt afsluiten en de wijzigingen van de huidige sessie
wilt opslaan:
Als de menu's van het setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te
gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit
Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) en druk op enter.
Ga als volgt te werk als u het setupprogramma wilt afsluiten en de wijzigingen van de huidige sessie
niet wilt opslaan:
Als de menu's van het setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te
gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit
Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) en druk op enter.
In beide gevallen wordt de computer opnieuw opgestart in Windows.
102 Bijlage A Setupprogramma
Menu's van het setupprogramma
In de menutabellen in dit gedeelte vindt u een overzicht van de opties van het setupprogramma.
OPMERKING: Sommige menuonderdelen van het setupprogramma die in dit hoofdstuk staan
beschreven, worden mogelijk niet ondersteund door uw computer.
Main (Hoofdmenu)
Optie Werking
Systeeminformatie
Hiermee kunt u de tijd en datum van het systeem weergeven en
wijzigen.
Hiermee kunt u identificatiegegevens van de computer weergeven.
Hiermee kunt u specificatie-informatie weergeven over de
processor, het geheugen, het systeem-BIOS en de versie van de
toetsenbordcontroller (alleen bepaalde modellen).
Menu Security (Beveiliging)
Optie Werking
Administrator password (Beheerderswachtwoord) Hiermee kunt u een beheerderswachtwoord opgeven, wijzigen of
verwijderen.
Power-On Password (Opstartwachtwoord) Hiermee kunt u een opstartwachtwoord opgeven, wijzigen of verwijderen.
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie)
Optie Werking
Language Support (Taalondersteuning) Hiermee kunt u de taal van het setupprogramma wijzigen.
Button Sound (Knop Geluid, alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u het tikgeluid van de capacitieve knop in-/uitschakelen.
Virtualization Technology (Virtualisatietechnologie)
(alleen bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de Virtualization Technology-voorziening van de
processor in-/uitschakelen.
Processor C6 State (C6-status processor, alleen
bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de C6-slaapstand van de processor in-/uitschakelen.
LAN Power Saving (LAN-energiebesparing, alleen
bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de LAN-energiebesparing in-/uitschakelen. Wanneer
deze optie is ingeschakeld, wordt er energie bespaard als de computer
werkt in de DC-modus.
Card Reader/1394 Power Saving (Kaartlezer/1394
energiebesparing, alleen bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de kaartlezer/1394-energiebesparing in-/uitschakelen.
Menu's van het setupprogramma 103
Optie Werking
Fan Always On (Ventilator altijd aan) Hiermee kunt u Fan Always On (Ventilator altijd aan) in-/uitschakelen.
Wanneer deze optie is ingeschakeld, is de ventilator van de computer
altijd aan.
Boot Options (Opstartopties) Hiermee stelt u de volgende opstartopties in:
f10 en f12 vertraging (seconden): hiermee kunt u de vertraging voor
de functies f10 en f12 van het setupprogramma instellen met
intervallen van 5 seconden (0, 5, 10, 15, 20).
CD-ROM boot (Opstarten vanaf cd-romstation): hiermee kunt u het
opstarten vanaf een cd-romstation in-/uitschakelen.
Floppy boot (Opstarten vanaf diskettestation): hiermee kunt u het
opstarten vanaf een diskettestation in-/uitschakelen.
Internal Network Adapter boot (Opstarten vanaf interne
netwerkdapter): hiermee kunt u het opstarten vanaf een interne
netwerkdapter in-/uitschakelen.
Boot Order (Opstartvolgorde): hiermee kunt u de opstartvolgorde
instellen voor:
Vaste schijf
Interne cd/dvd-romstation
USB-diskette met sleutel/op USB-vaste-schijfeenheid
USB cd/dvd-romstation
USB-diskettestation
Netwerkadapter
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens)
Optie Werking
Hard Disk Self Test (Zelftest van vaste schijf) Hiermee kunt u een uitgebreide zelftest van de vaste schijf uitvoeren.
OPMERKING: Op modellen met twee vaste schijven wordt deze
menuoptie Primary Hard Disk Self Test (Primaire zelftest van vaste
schijf) genoemd.
Secondary Hard Disk Self Test (Zelftest secundaire
vaste schijf, alleen bepaalde modellen)
Hiermee kunt u een uitgebreide zelftest uitvoeren op een secundaire
vaste schijf.
Memory Test (Geheugentest) Hiermee kunt u een diagnosetest uitvoeren op het systeemgeheugen.
104 Bijlage A Setupprogramma
B Software-updates
Mogelijk zijn op de website van HP updates beschikbaar van de software die bij de computer is geleverd.
De meeste software en BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden
die
SoftPaqs
worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen.
Om de software bij te werken, volgt u deze stappen, die verderop in deze handleiding nader worden
toegelicht:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van de computer is. Bereid een
update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op
de computer is geïnstalleerd.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer
opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer
en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten,
waaronder de tijd en datum.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
2. Zoek de updates op de website van HP op http://www.hp.com.
3. Installeer de updates.
105
BIOS bijwerken
Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst de versie van het huidige BIOS en downloadt en installeert
u vervolgens de nieuwe BIOS-versie.
BIOS-versie vaststellen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
BIOS-versie-informatie (ook wel
ROM-datum
en
Systeem-BIOS
genoemd) kan worden weergegeven
door op fn+esc te drukken (als u zich al in Windows bevindt) of door het setupprogramma te openen.
Ga als volgt te werk om het setupprogramma te gebruiken voor het weergeven van BIOS-gegevens:
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
2. Als bij openen van het setupprogramma geen systeemgegevens worden weergegeven, gebruikt
u de pijltoetsen om het hoofdmenu te selecteren.
Wanneer het hoofdmenu is geselecteerd, worden BIOS-gegevens en andere systeemgegevens
weergegeven.
3. Als u het setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen om Exit (Afsluiten) > Exit
Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) te selecteren en drukt u vervolgens
op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie, wordt u
aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de
netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer
een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is
aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Neem de volgende
instructies in acht tijdens het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
106 Bijlage B Software-updates
U downloadt een BIOS-update als volgt:
1. Ga op de website van HP naar de pagina die de software voor de computer bevat:
Selecteer Start > Help en ondersteuning en klik vervolgens op de koppeling voor updates voor
software, stuurprogramma's en BIOS.
2. Volg de instructies op het scherm om uw computer te herkennen en de BIOS-update te openen
die u wilt downloaden.
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt
herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar
de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload.
U hebt dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als de computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het
systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het
scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u als
volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld
bestandsnaam
.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
Het systeem wordt automatisch afgesloten nadat het BIOS is bijgewerkt.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
BIOS bijwerken 107
Programma's en stuurprogramma's bijwerken
U kunt als volgt andere software dan een BIOS-update downloaden en installeren:
Ga als volgt te werk om de website van HP te gebruiken:
1. Open uw webbrowser, ga naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land/regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het modelnummer
van uw computer in het zoekvak en druk vervolgens op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het zoekvak. Druk op
enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap 6.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Selecteer uw besturingssysteem.
5. Wanneer de lijst met stuurprogramma's wordt weergegeven, klikt u op een bijgewerkt
stuurprogramma om een venster met extra informatie te openen.
6. Klik op Nu installeren om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren.
OPMERKING: Op sommige locaties is het mogelijk het stuurprogramma te downloaden en later
pas te installeren. Als u dit wilt doen, klikt u op Nu downloaden om het bestand op te slaan op de
computer. Wanneer u hierom wordt verzocht, klikt u op Save (Opslaan) en selecteert u een
opslaglocatie op de vaste schijf. Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waarin het
bestand is opgeslagen. Dubbelklik op het bestand om het te installeren.
7. Als u hierom wordt verzocht, start u de computer opnieuw op nadat de installatie is voltooid.
Controleer daarna of het apparaat naar behoren werkt.
108 Bijlage B Software-updates
Index
Symbolen en getallen
1394 Power Saving (1394
energiebesparing) 103
A
aan/uit-knop, herkennen 3
aan/uit-lampje, herkennen 2, 7
aansluiten, externe
netvoedingsbron 52
aanwijsapparaten
voorkeuren instellen 27
accu
afvoeren 60
kalibreren 57
lage acculading 56
ontladen 56
opbergen 60
opladen 55, 57
opnieuw opladen 59
plaatsen 54
vervangen 60
verwijderen 54
voeding besparen 59
accu, herkennen 10
accu, temperatuur 60
accucontrole 53
acculampje 55, 56
acculampje, herkennen 5
accuruimte 10
accuruimte, herkennen 8
accuvergrendeling 54
accuvergrendeling, herkennen 8
accuvoeding 52
actietoetsen
afspelen van het volgende
muziekstuk/deel van een cd,
dvd of bd 32
afspelen van het vorige
muziekstuk/deel van een cd,
dvd of bd 31
cd, dvd of bd afspelen of
afspelen onderbreken of
hervatten 31
cd, dvd of bd stopzetten 31
draadloze communicatie 13
gebruiken 31
geluidsvolume in- of
uitschakelen 32, 35
geluidsvolume verhogen 32,
35
geluidsvolume verlagen 32,
35
helderheid van beeldscherm
verhogen 31
helderheid van beeldscherm
verlagen 31
Help en ondersteuning 31
herkennen 4
schakelen tussen
beeldschermen 31
scherm afdrukken 32
voorziening voor draadloze
communicatie in- of
uitschakelen 32
afsluiten 60
antennes 8
antennes voor draadloze
communicatie 8
antivirussoftware, gebruiken 93
apparaatstuurprogramma's
HP-stuurprogramma's 47
Windows-
stuurprogramma's 47
applicatietoets, Windows 4
audioapparatuur, aansluiten van
externe 38
audiofuncties, controleren 38
audio-ingang (microfoon) 35
Audio-ingang (microfooningang),
herkennen 6
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang) 35
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang),
herkennen 6
auteursrecht 67
automatisch afspelen 67
B
bd
afspelen 66
verwijderen 69
bedrijfs-WLAN, verbinding 17
beeldscherm, schakelen 31
beeldschermen, schakelen
tussen 31
beeldschermhelderheid,
toetsen 31
beheerderswachtwoord
beheren 91
invoeren 91
maken 91
beheren,
beheerderswachtwoord 91
beheren, opstartwachtwoord 92
beschrijfbare media 48
besparen, voeding 59
besturingssysteem
Microsoft, certificaat van
echtheid, label 10
productidentificatienummer 10
beveiliging, draadloos 16
beveiligingskabel, installeren 96
bevestigingspunt voor
beveiligingskabel 6
BIOS, bijwerken 106
Bluetooth-apparaat 12, 22
Bluetooth-label 11
Index 109
Blu-ray rom dvd±r/rw SuperMulti
DL-station 64
Blu-ray-rom met LightScribe dvd±r/
rw SuperMulti DL-station 64
Button Sound (Knop Geluid) 103
C
Caps Lock-lampje, herkennen 2
Card Reader Power Saving
(Kaartlezer
energiebesparing) 103
cd
afspelen 66
branden 68
kopiëren 68
verwijderen 69
cd-romstation 63
certificaat van echtheid, label 10
coderen 17
compartiment
draadloze module 8
geheugenmodule 8
compartiment voor afdekplaatje van
geheugenmodulecompartiment/
draadloze modulecompartiment
vervangen 83
verwijderen 82
computer reageert niet 60
D
Diagnostics (Diagnostische
gegevens), menu 104
digitale kaart
definitie 79
plaatsen 79
stopzetten 80
verwijderen 80
digitale-mediaslot, herkennen 5
draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 17
bedrijfs-WLAN, verbinding 17
benodigde apparatuur 16
beveiliging 16
effectief bereik 18
openbaar WLAN,
verbinding 17
draadloze communicatie,
bedieningselementen
actietoets 13
besturingssysteem 13
HP Wireless Assistant,
software 13
draadloze communicatie, label met
keurmerk 11
draadloze communicatie, lampje,
herkennen 2
draadloze communicatie,
pictogram 13
draadloze module, compartiment,
herkennen 8
draaien, touchpad-beweging 29
dvd
afspelen 66
branden 68
kopiëren 68
regio-instelling wijzigen 67
verwijderen 69
dvd, regio-instelling 67
dvd-romstation 63
E
end-toets, hotkey 33
eSATA-/USB-poort, herkennen 6
eSATA-apparaten
aansluiten 77
beschrijving 77
stopzetten 77
verwijderen 77
eSATA-kabel, verbinden 77
esc-toets, herkennen 4
essentiële beveiligingsupdates,
installeren 95
externe audioapparatuur,
aansluiten 38
externe monitor, poort
herkennen 6
externe monitorpoort 40
F
Fan Always On (Ventilator altijd
aan) 104
firewall 17
firewallsoftware, gebruiken 94
fn-toets, herkennen 4, 33
G
gecombineerde SuperMulti
LightScribe dvd±rw- en cd-rw-
station met DL-ondersteuning
(dubbellaags) 64
geheugen, geheugenmodules
vervangen 84
geheugen, modules
vervangen 81
geheugenmodule
plaatsen 86
toevoegen 81
upgraden, primaire 84
vervangen 81, 84
verwijderen 82, 85
geheugenmodulecompartiment,
herkennen 8
geïnstalleerde schijfeenheden,
herkennen 62
geïntegreerde webcam, lampje,
herkennen 7
geluid uit, lampje, herkennen 2
H
hardware, herkennen 1
HDMI, aansluiten 40
HDMI-poort 40
Help en ondersteuning, toets 31
hibernationstand
activeren 49
beëindigen 49
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 56
high-definition-apparatuur,
aansluiten 40
home-toets, hotkey 33
hoofdtelefoons 35
hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 6, 35
hotkeys
beschrijving 33
end-toets 33
gebruiken 33
home-toets 33
page down-toets 33
page up-toets 33
systeeminformatie
weergeven 33
hotkey voor
systeeminformatie 33
HP
draadloosbreedbandmodule 19
HP draadloosbreedbandmodule,
label met serienummer 11
110 Index
HP mobiel breedband,
uitgeschakeld 19
HP ProtectSmart Hard Drive
Protection 71
HP USB Ethernetadapter,
aansluiten 26
HP Wireless Assistant,
software 14
hubs 75
I
in-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 35
audio-ingang
(microfooningang) 6
audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang) 6,
35
RJ-45 (netwerk) 6
in-/uitzoomen, touchpad-
beweging 29
installatie van draadloos
netwerk 16
interferentie, minimaliseren 25
interne microfoons, herkennen 7,
35
internetverbinding, instellen 16
K
kabels
eSATA 77
LAN 26
USB 75
kennisgevingen
label met kennisgevingen 10
labels met keurmerken voor
draadloze communicatie 11
knijpen, touchpad-beweging 29
knoppen
aan/uit-knop van het
touchpad 1
linkerknop van touchpad 1
rechterknop van touchpad 2
voeding 3
kritiek lage acculading 56
L
labels
Bluetooth 11
certificaat van echtheid van
Microsoft 10
HP draadloos-
breedbandmodule 11
kennisgevingen 10
keurmerk voor draadloze
communicatie 11
servicelabel 10
SIM 11
WLAN 11
lage acculading 56
lampje, schijfeenheid 71
lampjes
accu 5
caps lock 2
draadloze communicatie 2
geluid uit 2
RJ-45 (netwerk) 6
schijfeenheid 7
touchpad 2
vingerafdruklezer 2
voeding 2, 7
webcam 7
lampje vingerafdruklezer,
herkennen 2
lampje voor draadloze
communicatie 13
LAN Power Saving (LAN-
energiebesparing) 103
leesbare media 48
linkerknop van touchpad,
herkennen 1
lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 26
kabel vereist 26
luchthavenbeveiliging 63
luidsprekers 5, 35
M
Main (Hoofdmenu) 103
media afspelen, actietoetsen 36
mediabedieningselementen
actietoets stopzetten 31
actietoets uit- of opnieuw
inschakelen 32
actietoets volume
verhogen 32
actietoets volume verlagen 32
actietoets voor afspelen, het
afspelen onderbreken of
hervatten 31
actietoets voor draadloze
communicatie in-/
uitschakelen 32
volgende nummer/deel
actietoets 32
Vorige nummer/deel
actietoets 31
MediaSmart
gebruiken 37
starten 37
MediaSmart, software 37
Memory Test
(Geheugentest) 104
microfooningang (audio-
ingang) 6
microfoons, interne 35
Microsoft, certificaat van echtheid,
label 10
minimaliseren, interferentie 25
monitor, aansluiten 40
muis, extern
voorkeuren instellen 27
multimediacomponenten,
herkennen 34
multimediasoftware
gebruiken 37
N
netsnoer 10
netsnoer, herkennen 10
netvoedingsadapter
aansluiten 51
herkennen 10
testen 52
netwerk, pictogram 13, 24
netwerkbeveiligingscodes
netwerksleutel 24
SSID 24
netwerkconnector, herkennen 6
netwerkkabel
aansluiten 26
ruisonderdrukkingscircuit 26
netwerksleutel 24
O
onderdelen
beeldscherm 7
bovenkant 1
linkerkant 6
onderkant 8
Index 111
overige hardware 9
rechterkant 5
voorkant 4
onderhoud
schijfdefragmentatie 70
schijfopruiming 71
oortelefoon 35
opbergen, accu 60
openbaar WLAN, verbinding 17
opladen, accu 55, 57
opstartopties 104
opstartvolgorde 104
opstartwachtwoord
beheren 92
invoeren 92
maken 92
optische schijf
verwijderen 69
optische-schijfeenheid 63
optische-schijfeenheid,
herkennen 5
P
page down-toets, hotkey 33
page up-toets, hotkey 33
pictogrammen
draadloze communicatie 13
netwerk 13, 24
poorten
eSATA/USB 6
externe monitor 40
HDMI 40
USB 5, 75
problemen oplossen
apparaatstuurprogramma 46
extern beeldscherm 45
HP-apparaatstuur-
programma's 47
optische schijf, lade 43
optische-schijfeenheid,
detectie 43
schijf afspelen 44, 45
schijf branden 46
Windows-
stuurprogramma's 47
Processor C6 State (C6-status
processor) 103
productidentificatienummer 10
productnaam en productnummer,
computer 10
programma's
bijwerken 108
gebruiken 37
projector, aansluiten 40
R
rechterknop van touchpad,
herkennen 2
regiocode, dvd 67
reizen met de computer 60
RJ-45 (netwerk) lampjes,
herkennen 6
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 6
ruimten
accu 8, 10
ruimtes
vaste schijf 8
ruisonderdrukkingscircuit,
netwerkkabel 26
S
schijfdefragmentatie, software 70
schijfeenheden
opstartvolgorde 104
optische 63
vaste 72, 73, 74
schijfeenheidlampje 71
schijfeenheidlampje,
herkennen 7
schijfmedia 48
schijfopruiming, software 71
schuiven, touchpad-beweging 28
Security (Beveiliging), menu 103
serienummer, van computer 10
servicelabel 10
setupprogramma
beëindigen 102
menu's 103
navigeren 100
selecteren 100
standaardinstellingen
herstellen 101
starten 99
systeeminformatie
weergeven 101
taal wijzigen 100
wachtwoorden ingesteld
in 90
SIM-kaart
plaatsen 19
verwijderen 20
SIM-label 11
slaapstand
activeren 48
beëindigen 48
software
bijwerken 105
gebruiken 37
HP Wireless Assistant 14
MediaSmart 37
schijfdefragmentatie 70
schijfopruiming 71
solid-state drive (SSD) 62
standaardinstellingen,
herstellen 101
systeeminformatie,
weergeven 101, 103
System Configuration
(Systeemconfiguratie),
menu 103
T
taalondersteuning 103
temperatuur 60
toetsen
actie 4
esc 4
fn 4
Windows-applicaties 4
Windows-logo 4
toetsenbordhotkeys,
herkennen 33
touchpad
bewegingen 27
gebruiken 27
herkennen 1
knoppen 1
touchpad, aan/uit-knop
herkennen 1
touchpad-bewegingen
draaien 29
in-/uitzoomen 29
knijpen 29
schuiven 28
touchpad-lampje, herkennen 2
U
uitschakelen, computer 60
112 Index
updates, software 105
USB-apparaten
stopzetten 76
verwijderen 76
USB-apparatuur
aansluiten 75
beschrijving 75
USB-hubs 75
USB-kabel, aansluiten 75
USB-poorten, herkennen 75
USB-poorten herkennen 5
V
vaste schijf
herkennen 8
HP ProtectSmart Hard Drive
Protection 71
vaste schijf, prestaties 70
vaste schijf, zelftest 104
vaste-schijfeenheid
installeren 74
vervangen 72
verwijderen 73
vastleggen, vingerafdrukken 97
ventilatieopeningen, herkennen 8
verbinding maken met een
WLAN 17
vergrendeling, accu 8
vingerafdruklezer 96
vingerafdruklezer, herkennen 3
vingerafdruklezer, locatie 97
Virtualization Technology
(Virtualisatietechnologie) 103
voeding
aansluiten 52
besparen 59
voedingsconnector, herkennen 5
W
wachtwoorden
beheerder 90
ingesteld in
setupprogramma 90
instellen in Windows 89
opstartwachtwoord 91
webcam
aanpassen,
eigenschappen 42
gebruiken 42
herkennen 7
webcam, lampje 35
Windows, wachtwoorden ingesteld
in 89
Windows-applicatietoets,
herkennen 4
Windows-logotoets, herkennen 4
Wireless Assistant, software 13
WLAN-antenne, herkennen 9
WLAN-apparaat 11, 12
WLAN-label 11
WWAN-antenne, herkennen 9
WWAN-apparaat 19
Z
zelftest, secundaire vaste
schijf 104
Index 113
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124

HP Pavilion dv3-4100 Entertainment Notebook PC series Handleiding

Type
Handleiding