Gebruikershandleiding
HP notebookcomputer
© Copyright 2011 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en
andere landen. Microsoft en Windows zijn
in de Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
Het SD-logo is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, augustus 2011
Artikelnummer van document: 657632-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiëren, downloaden
of anderszins gebruiken van een
softwareproduct dat vooraf op deze
computer is geïnstalleerd, bevestigt u dat u
gehouden bent aan de voorwaarden van de
HP EULA (End User License Agreement).
Als u niet akkoord gaat met deze
licentievoorwaarden, is uw enige
rechtsmogelijkheid om het volledige,
ongebruikte product (hardware en software)
binnen 14 dagen te retourneren en te
verzoeken om restitutie van het
aankoopbedrag op grond van het
restitutiebeleid dat op de plaats van
aankoop geldt.
Neem contact op met het lokale
verkooppunt (de verkoper) als u meer
informatie wilt of als u een verzoek om
volledige restitutie van het aankoopbedrag
van de computer wilt indienen.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat
de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of
kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen
met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen
aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals
gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC
60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Inleiding ........................................................................................................................................................... 1
Belangrijke eerste stappen ................................................................................................................... 1
Informatie zoeken ................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer ................................................................................................................ 4
Bovenkant ............................................................................................................................................ 4
Touchpad ............................................................................................................................. 4
Lampjes ............................................................................................................................... 5
Knoppen, luidsprekers en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ........................... 6
Toetsen ................................................................................................................................ 8
Voorkant ............................................................................................................................................. 10
Rechterkant ........................................................................................................................................ 11
Linkerkant ........................................................................................................................................... 13
Beeldscherm ...................................................................................................................................... 14
Achterkant .......................................................................................................................................... 15
Onderkant ........................................................................................................................................... 16
Labels ................................................................................................................................................. 17
3 HP QuickWeb (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 18
Aan de slag ........................................................................................................................................ 18
HP QuickWeb starten ......................................................................................................................... 19
4 Netwerk .......................................................................................................................................................... 20
Gebruikmaken van een internetprovider ............................................................................................ 20
Draadloze verbinding tot stand brengen ............................................................................................ 22
Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen ..................... 22
Toetsenbordlampjes in- of uitschakelen ............................................................................ 23
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 23
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 24
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 24
Verbinding maken met een bestaand WLAN ..................................................................... 24
v
Nieuw WLAN instellen ....................................................................................................... 25
Draadloze router configureren .......................................................................... 25
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 26
Roamen naar een ander netwerk ...................................................................... 26
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................... 27
Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing) ............................................................... 27
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................... 28
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) (alleen bepaalde modellen) ................. 28
5 Aanwijsapparaten en toetsenbord .............................................................................................................. 29
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 29
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 29
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 29
Touchpad uit- of inschakelen ............................................................................ 30
Navigeren .......................................................................................................... 31
Selecteren ......................................................................................................... 31
Touchpadbewegingen gebruiken ...................................................................... 32
Schuiven ........................................................................................... 33
Knijpen/zoomen ................................................................................ 33
Draaien ............................................................................................. 34
Snelle veegbeweging ....................................................................... 34
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 35
Actietoetsen gebruiken ...................................................................................................... 35
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 37
Toetsenblok gebruiken ...................................................................................................... 38
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken ................................................. 38
6 Multimediavoorzieningen en andere voorzieningen ................................................................................. 39
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken .......................................................... 39
Audio .................................................................................................................................................. 39
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 40
Audiofuncties op de computer controleren ........................................................................ 40
Beats Audio gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................... 41
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 41
Video .................................................................................................................................................. 42
VGA ................................................................................................................................... 42
HDMI .................................................................................................................................. 43
Audio configureren voor HDMI .......................................................................... 44
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen) ............................................................ 44
CyberLink PowerDVD gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 44
vi
7 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 45
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................................. 45
Accu plaatsen .................................................................................................................... 45
Accu verwijderen ............................................................................................................... 46
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 47
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 48
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 48
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 48
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 49
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 49
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 49
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 49
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 50
Energiebeheerschema's aanpassen ................................................................. 50
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 50
HP Power Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................... 51
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 51
Accugegevens vinden ........................................................................................................ 52
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 52
Acculading weergeven ....................................................................................................... 52
Ontlaadtijd van de accu maximaliseren ............................................................................. 53
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 53
Lage acculading herkennen .............................................................................. 53
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 54
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 54
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 54
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 54
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 54
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 54
Accu opbergen ................................................................................................................... 55
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 55
Accu vervangen ................................................................................................................. 55
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 55
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................ 56
8 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 57
Digitale-mediaslotkaarten gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................... 57
vii
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 57
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 58
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 58
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 59
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 59
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................. 60
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................... 60
9 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 61
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 61
Externe vaste schijven gebruiken ....................................................................................................... 62
Prestaties van de vaste schijf verbeteren .......................................................................... 62
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................... 62
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................. 63
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................ 63
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ........................................................ 64
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf ............................................. 65
HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................. 65
Vaste schijf schijf toevoegen of vervangen ........................................................................................ 66
Vaste schijf verwijderen ..................................................................................................... 66
Vaste schijf plaatsen .......................................................................................................... 67
Optischeschijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................ 69
Achterhalen welk type optischeschijfeenheid is geïnstalleerd ........................................... 69
Optische schijf plaatsen ..................................................................................................... 69
Optische schijf verwijderen ................................................................................................ 70
Als de lade normaal opengaat .......................................................................... 70
Als de lade niet op de normale wijze opengaat ................................................. 71
Optischeschijfeenheden delen ........................................................................................... 72
10 Geheugenmodules ...................................................................................................................................... 73
Geheugenmodules toevoegen of vervangen ..................................................................................... 73
11 Beveiliging ................................................................................................................................................... 77
Computer beschermen ....................................................................................................................... 77
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 78
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 78
Wachtwoorden instellen in Setup Utility (BIOS) ................................................................. 79
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................................... 80
Beheerderswachtwoord invoeren ...................................................................... 80
Opstartwachtwoord beheren ............................................................................. 81
viii
Opstartwachtwoord invoeren ............................................................................ 81
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 81
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 82
Essentiële beveiligingsupdates installeren ......................................................................................... 82
Optionele beveiligingskabel installeren .............................................................................................. 83
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................. 83
12 Back-up en herstel ...................................................................................................................................... 84
Systeem herstellen ............................................................................................................................. 85
Herstelmedia maken .......................................................................................................................... 85
Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................... 86
Speciale herstelpartitie gebruiken (alleen bepaalde modellen) ......................................... 86
Herstellen met behulp van de herstelmedia ...................................................................... 87
Opstartvolgorde van de computer wijzigen ........................................................................ 87
Back-up maken en terugzetten van uw gegevens ............................................................................. 87
Back-up en terugzetten van Windows gebruiken .............................................................. 88
Windows-systeemherstelpunten gebruiken ....................................................................... 89
Wanneer maakt u herstelpunten ....................................................................... 89
Systeemherstelpunt maken ............................................................................... 89
Terugkeren naar een herstelpunt van een bepaalde datum en tijd ................... 89
13 Setupprogramma (BIOS) en Systeemdiagnose ....................................................................................... 90
Setup Utility (BIOS) gebruiken ........................................................................................................... 90
Setup Utility (BIOS) starten ................................................................................................ 90
Taal van Setup Utility (BIOS) wijzigen ............................................................................... 90
Navigeren en selecteren in Setup Utility (BIOS) ................................................................ 91
Systeeminformatie weergeven .......................................................................................... 91
Fabrieksinstellingen van Setup Utility (BIOS) herstellen ................................................... 92
Setup Utility (BIOS) afsluiten ............................................................................................. 92
BIOS bijwerken .................................................................................................................. 92
BIOS-versie bepalen ......................................................................................... 93
BIOS-update downloaden ................................................................................. 93
Systeemdiagnose gebruiken .............................................................................................................. 94
Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning ........................................................................................ 95
Problemen oplossen ........................................................................................................................... 95
De computer kan niet worden ingeschakeld ...................................................................... 95
Het beeldscherm is leeg .................................................................................................... 95
De software werkt niet goed .............................................................................................. 95
De computer staat aan maar reageert niet ........................................................................ 96
ix
De computer is ongewoon warm ....................................................................................... 96
Een extern apparaat werkt niet .......................................................................................... 96
De draadloze netwerkverbinding werkt niet ....................................................................... 97
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een schijf .. 98
De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd ............................................................ 99
Een schijf wordt niet afgespeeld ...................................................................................... 100
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is voltooid ....... 101
Contact opnemen met de klantenondersteuning .............................................................................. 101
Bijlage B Computer schoonmaken .............................................................................................................. 102
Beeldscherm schoonmaken ............................................................................................................. 102
Zijkanten en bovenkant schoonmaken ............................................................................................. 102
Touchpad en toetsenbord schoonmaken ......................................................................................... 102
Bijlage C Reizen met de computer ............................................................................................................... 103
Bijlage D Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren ...................................................... 105
Bijlage E Elektrostatische ontlading ............................................................................................................ 106
Bijlage F Specificaties ................................................................................................................................... 107
Ingangsvermogen ............................................................................................................................. 107
Gelijkstroomstekker van externe HP voeding .................................................................. 107
Omgevingsvereisten ......................................................................................................................... 108
Bijlage G SoftPaq Download Manager gebruiken ....................................................................................... 109
Index ................................................................................................................................................................. 111
x
1 Inleiding
Deze handleiding bevat gedetailleerde informatie over de componenten van de computer, zoals
poorten en connectoren. Multimediavoorzieningen en andere voorzieningen worden beschreven.
Daarnaast bevat de handleiding belangrijke informatie over beveiliging, back-ups en herstel.
OPMERKING: mogelijk zijn niet alle in deze handleiding beschreven voorzieningen beschikbaar op
uw computer.
Belangrijke eerste stappen
Nadat u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt en heeft geregistreerd, zijn de volgende stappen
belangrijk:
1. Configureer uw bekabelde of draadloze netwerk. Raadpleeg
Netwerk op pagina 20 voor meer
informatie.
2. Update uw antivirussoftware. Raadpleeg
Antivirussoftware gebruiken op pagina 81 voor meer
informatie.
3. Maak herstelschijven of een herstel-flashdrive. Raadpleeg
Back-up en herstel op pagina 84
voor instructies.
4. Raak vertrouwd met de computer. Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4
en
Aanwijsapparaten en toetsenbord op pagina 29 voor aanvullende informatie.
5. Verken de software die al op de computer is geïnstalleerd door Start > Alle programma's te
selecteren.
Belangrijke eerste stappen 1
Informatie zoeken
De computer bevat verschillende hulpmiddelen voor het uitvoeren van uiteenlopende taken.
Bron Inhoud
Instructies voor gebruiksklaar maken van de computer
De computer gebruiksklaar maken
Herkennen van computercomponenten
Gebruikershandleiding
U krijgt als volgt toegang tot deze handleiding:
Selecteer Start > Alle programma's > HP Help en
support > HP documentatie.
Computervoorzieningen
Voorzieningen voor energiebeheer
Instructies voor het volgende:
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Toetsenbord en aanwijsapparaten gebruiken
De multimediavoorzieningen van de computer gebruiken
Accuwerktijd maximaliseren
Vaste schijf en geheugenmodules vervangen of
upgraden
Computer beveiligen
Een back-up maken en een herstelactie uitvoeren
Contact opnemen met de klantenondersteuning
Onderhoud van de computer
Software-updates uitvoeren
Computerspecificaties
Help en ondersteuning
U kunt Help en ondersteuning openen door Start >
Help en ondersteuning te selecteren.
OPMERKING: ga naar
http://www.hp.com/support,
selecteer uw land of regio en volg de instructies op het
scherm voor specifieke ondersteuning voor uw land of
regio.
Informatie over het besturingssysteem
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Hulpmiddelen voor probleemoplossing
Instructies voor het opnemen van contact met de
klantenondersteuning
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
U krijgt als volgt toegang tot deze handleiding:
Selecteer Start > Alle programma's > HP Help en
support > HP documentatie.
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
Informatie over het afvoeren van accu's
Handleiding voor veiligheid en comfort
U krijgt als volgt toegang tot deze handleiding:
Selecteer Start > Alle programma's > HP Help en
support > HP documentatie.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/ergo.
Aanwijzingen voor een optimale werkplek
Richtlijnen voor een werkhouding en werkgewoontes die voor
maximaal comfort zorgen en het risico van letsel beperken
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
2 Hoofdstuk 1 Inleiding
Bron Inhoud
Boekje Worldwide Telephone Numbers
(Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning)
Dit boekje wordt bij de computer geleverd.
Telefoonnummers voor klantenondersteuning van HP
Website van HP
Voor deze website gaat u naar
http://www.hp.com/
support.
Informatie over klantenondersteuning
Informatie over het bestellen van onderdelen
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Informatie over accessoires voor de computer
Beperkte garantie*
U kunt als volgt de garantie weergeven:
Selecteer Start > Alle programma's > HP Help en
support > HP documentatie.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*De specifiek toegekende HP beperkte garantie die van toepassing is op uw product, kunt u vinden in de elektronische
handleidingen op de computer en/of op de cd/dvd die is meegeleverd in de doos. In sommige landen of regio's wordt door
HP een gedrukte versie van de HP beperkte garantie meegeleverd in de doos. Voor sommige landen of regio's waar de
garantie niet in drukvorm wordt verstrekt, kunt u een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar
http://www.hp.com/go/
orderdocuments of schrijf naar:
Noord-Amerika: Hewlett-Packard, MS POD, 11311 Chinden Blvd, Boise, ID 83714, VS
Europa, Midden-Oosten, Afrika: Hewlett-Packard, POD, Via G. Di Vittorio, 9, 20063, Cernusco s/Naviglio (MI), Italië
Azië en Stille Oceaan: Hewlett-Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Office, Singapore 911507
Neem in uw brief het productnummer, de garantieperiode (deze vindt u op het label met het serienummer), uw naam en uw
adres op.
Informatie zoeken 3
2 Vertrouwd raken met de computer
Bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpadlampje Aan: het touchpad is uitgeschakeld.
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
(2) Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee schakelt u het touchpad in of uit.
(3) Touchpadzone Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of
activeren.
(4) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(5) Accentlampje van het touchpad Verlicht het touchpad voor betere zichtbaarheid in het
donker wanneer het touchpad aan is.
(6) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(2)
Aan/uit-lampje Wit: de computer is ingeschakeld.
Wit knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
sluimerstand.
(3)
Lampje Geluid uit
Oranje: de geluidsweergave van de computer is
uitgeschakeld.
Uit: de geluidsweergave van de computer is
ingeschakeld.
(4)
Lampje voor draadloze communicatie
Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule en/
of een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie
is uitgeschakeld.
(5) Touchpadlampje
Aan: het touchpad is uitgeschakeld.
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
(6) Accentlampje van het touchpad Verlicht het touchpad voor betere zichtbaarheid in het
donker wanneer het touchpad aan is.
(7) Lampje van de vingerafdruklezer (alleen
bepaalde modellen)
Wit: de vingerafdruk is gelezen.
Oranje: de vingerafdruk is niet gelezen.
Bovenkant 5
Knoppen, luidsprekers en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/
uit-knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te activeren.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt u
kort op de aan/uit-knop om de hibernationstand te
beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures
van Windows® geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-
knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit
te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
beveiliging > Energiebeheer of raadpleeg
Opties voor
energiebeheer instellen op pagina 48 als u meer wilt
weten over de instellingen voor energiebeheer.
(2) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(3)
QuickWeb-knop Hiermee opent u QuickWeb (alleen bepaalde modellen).
Als de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand
staat, drukt u op deze knop om HP QuickWeb te
openen.
Als de computer zich in Microsoft Windows bevindt,
drukt u op deze knop om de standaardwebbrowser te
openen.
Als de computer zich in HP QuickWeb bevindt, drukt u
op deze knop om de webbrowser te openen.
Met QuickWeb kunt u surfen op internet, communiceren
met Skype en andere HP QuickWeb programma's
verkennen. Wanneer de computer is uitgeschakeld of in de
sluimerstand staat, drukt u op de QuickWeb-knop om
toegang te krijgen tot deze voorzieningen zonder te hoeven
wachten tot het besturingssysteem is opgestart.
OPMERKING: raadpleeg
HP QuickWeb (alleen bepaalde
modellen) op pagina 18 en de helpfunctie van de HP
QuickWeb software voor meer informatie. Als op de
computer geen HP QuickWeb software staat, opent u met
deze knop de webbrowser.
(4) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
Bovenkant 7
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met de b-toets, de
spatiebalk of de esc-toets om veelgebruikte
systeemfuncties uit te voeren.
(3)
Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) b-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om de
basinstellingen van Beats Audio in of uit te schakelen
(alleen bepaalde modellen).
Beats Audio is een verbeterd audioprofiel dat zorgt voor
diepe bastonen met behoud van een helder geluid. Beats
Audio is standaard ingeschakeld.
U kunt de basinstellingen ook weergeven en regelen via
het besturingssysteem Windows. Ga als volgt te werk om
de baseigenschappen weer te geven en in te stellen:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en
geluiden > Beats Audio Control Panel
(Configuratiescherm Beats Audio).
(5)
Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de
aanwijzer staat.
(6) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(7) Num Lock-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en
numerieke functies op het geïntegreerde numerieke
toetsenblok.
(8) Actietoetsen Hiermee voert u veelgebruikte systeemfuncties uit.
Bovenkant 9
Voorkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Digitalemediaslot Ondersteunt de volgende types digitale kaarten:
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Secure Digital Extended Capacity-geheugenkaart (SDxC)
Secure Digital High Capacity-geheugenkaart (SDHC)
Ultra High Speed MultiMediaCard (UHS/MMC)
(2) Luidsprekers (2) (alleen bepaalde modellen) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde
modellen)
Leest van en (alleen bepaalde modellen) schrijft naar een
optische schijf.
(2) Lampje van de optischeschijfeenheid
(alleen bepaalde modellen)
Groen: er wordt geschreven naar of gelezen van de
optischeschijfeenheid.
Uit: de optischeschijfeenheid is inactief.
(3) Ejectknop van de optischeschijfeenheid
(alleen bepaalde modellen)
Hiermee wordt de optische schijf uitgeworpen.
(4)
Aan/uit-lampje
Wit: de computer is ingeschakeld.
Knipperend wit: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(5)
Lampje van de vaste schijf
Wit knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de vaste
schijf geparkeerd.
OPMERKING: Raadpleeg
HP 3D DriveGuard
gebruiken (alleen bepaalde modellen) op pagina 63
voor informatie over HP 3D DriveGuard.
(6)
USB-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB-apparaten aan.
(7)
Bevestigingspunt voor een
beveiligingskabel
Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare
beveiligingskabel aan de computer.
OPMERKING: van de beveiligingskabel moet in de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze
voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer
verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
Rechterkant 11
Onderdeel Beschrijving
(8) Acculampje
Wit: de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu is volledig opgeladen.
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Oranje knipperend: de accu is bijna leeg of heeft een
kritiek laag ladingsniveau bereikt, of er is een
accufout. Wanneer een accu een kritiek laag
ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
(9)
Netvoedingsconnector Hierop sluit u een netvoedingsadapter aan.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: de ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de
computer werkt.
(2)
Externemonitorpoort Hierop sluit u een optionele VGA-monitor of projector aan.
(3)
HDMI-poort Hiermee kunt u de computer aansluiten op een optioneel
video- of audioapparaat, zoals een high-definitiontelevisie
en andere compatibele digitale apparatuur of
audioapparatuur.
(4)
RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(5)
USB-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB-apparaten aan.
OPMERKING: afhankelijk van uw computermodel kan de
computer zijn voorzien van twee USB 3.0-poorten, waarop
u optionele USB 3.0-apparaten kunt aansluiten en die voor
hogere USB-prestaties zorgen. USB 3.0-poorten zijn ook
compatibel met USB 1.0- en USB 2.0-apparaten.
(6)
Audio-ingang (microfoon) Hierop sluit u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aan.
(7)
Audio-uitgangen (hoofdtelefoon) (2) Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen
voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset
of een televisie-audiokabel aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u
de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt
u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie
over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende
informatie over veiligheid.
OPMERKING: wanneer u een extern audioapparaat
aansluit op de hoofdtelefoonuitgang, worden de
computerluidsprekers uitgeschakeld.
Linkerkant 13
Beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's,
wireless local-area networks).
(2) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
(3) Lampje van de webcam Aan: de webcam is in gebruik.
(4) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Om de webcam te gebruiken, selecteert u Start > Alle
programma's > Communicatie en chatten > CyberLink
YouCam.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het
gedeelte over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Deze voorschriften vindt u in Help en
ondersteuning.
14 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Achterkant
Onderdeel Beschrijving
Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch om interne
onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt.
Achterkant 15
Onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(2)
Accuontgrendeling Ontgrendelt de accu uit de accuruimte en ontgrendelt het
afdekplaatje van de vaste schijf/het
geheugenmodulecompartiment.
(3) Ventilatieopeningen (6) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: de ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de
computer werkt.
(4)
Vasteschijfruimte, compartiment voor
module voor draadloze communicatie en
geheugenmodulecompartiment
Bevat de vaste schijf en biedt toegang tot de WLAN-
module en de slots voor de geheugenmodules.
VOORZICHTIG: vervang de module voor draadloze
communicatie alleen door een module die is goedgekeurd
voor gebruik in de computer door de overheidsinstantie die
verantwoordelijk is voor de regelgeving met betrekking tot
apparatuur voor draadloze communicatie in uw land. Zo
voorkomt u dat het systeem niet meer reageert en er een
waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van de
module een waarschuwing verschijnt, verwijdert u de
module om de functionaliteit van de computer te herstellen.
Neem vervolgens via Help en ondersteuning contact op
met de klantenondersteuning.
16 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland
gebruikt.
Het serienummerlabel biedt belangrijke informatie, waaronder:
Onderdeel
(1) Productnaam
(2) Serienummer
(3) Productnummer
(4) Garantieperiode
(5) Modelbeschrijving
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de klantenondersteuning. Het
label met het serienummer bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van Echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u een update van het besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met
het systeem wilt oplossen. Het Certificaat van echtheid van Microsoft bevindt zich aan de
onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Certificeringslabel(s) voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen): bevat(ten)
informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van
diverse landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. U kunt deze
informatie nodig hebben wanneer u de computer in het buitenland gebruikt. Als uw
computermodel is voorzien van een of meer apparaten voor draadloze communicatie, is de
computer voorzien van een of meer van deze certificeringslabels. Labels met keurmerken voor
apparatuur voor draadloze communicatie bevinden zich aan de onderkant van de computer.
Labels 17
3 HP QuickWeb (alleen bepaalde
modellen)
Aan de slag
HP QuickWeb vormt een leuke en stimulerende omgeving om veel van uw favoriete activiteiten uit te
voeren. De computer is binnen een paar seconden na het starten van QuickWeb klaar voor snelle
toegang tot internet, widgets en communicatieprogramma's. Om QuickWeb te gebruiken, drukt u op
de QuickWeb-knop. U kunt meteen beginnen met surfen op internet, communiceren met anderen via
Skype en het verkennen van andere HP QuickWeb programma's.
Het scherm Startpagina van HP QuickWeb bevat de volgende voorzieningen:
Webbrowser: zoeken en surfen op internet en koppelingen naar uw favoriete websites maken.
Skype (alleen bepaalde modellen): communiceren met Skype, een applicatie die gebruikmaakt
van VoIP (Voice over Internet Protocol). Met Skype kunt u een telefonische vergadering of een
videochat met een of meer mensen tegelijk houden. Ook internationale gesprekken naar vaste
telefoonlijnen zijn mogelijk.
Widgets: widgets gebruiken voor nieuws, het weer, sociale netwerken, aandelenkoersen, een
calculator, plaknotities en meer. U kunt ook gebruikmaken van Widget Manager om widgets toe
te voegen aan het scherm Startpagina van HP QuickWeb.
OPMERKING: raadpleeg de helpfunctie van de HP QuickWeb software voor aanvullende informatie
over het gebruik van HP QuickWeb.
18 Hoofdstuk 3 HP QuickWeb (alleen bepaalde modellen)
HP QuickWeb starten
Om HP QuickWeb te starten, drukt u op de QuickWeb-knop wanneer de computer uit staat of in
de sluimerstand staat.
In de volgende tabel worden de verschillende functies van de QuickWeb-knop beschreven.
Knop Functie
QuickWeb-knop
Als de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand
staat, drukt u op deze knop om HP QuickWeb te
openen.
Als de computer zich in Microsoft Windows bevindt,
drukt u op deze knop om de standaardwebbrowser te
openen.
Als de computer zich in HP QuickWeb bevindt, drukt u
op deze knop om de webbrowser te openen.
OPMERKING: als op de computer geen HP QuickWeb
software staat, opent u met deze knop de webbrowser.
OPMERKING: raadpleeg de helpfunctie van de HP QuickWeb software voor meer informatie.
HP QuickWeb starten 19
4Netwerk
De computer ondersteunt twee soorten internettoegang:
Draadloos raadpleeg
Draadloze verbinding tot stand brengen op pagina 22.
Bekabeld: raadpleeg
Verbinding maken met een bekabeld netwerk op pagina 28.
OPMERKING: u moet eerst een internetservice instellen voordat u verbinding met internet kunt
maken.
Gebruikmaken van een internetprovider
Om verbinding te kunnen maken met internet, is een account bij een internetprovider vereist. Neem
contact op met een lokale internetprovider voor het aanschaffen van een internetservice en een
modem. De internetprovider helpt u bij het instellen van het modem, het installeren van een
netwerkkabel waarmee u de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op
het modem, en het testen van de internetservice.
OPMERKING: van uw internetprovider ontvangt u een gebruikers-id en wachtwoord voor toegang
tot internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
20 Hoofdstuk 4 Netwerk
Met de volgende voorzieningen kunt u een nieuwe internetaccount aanmaken of de computer
configureren voor gebruik van een bestaande account:
Internetservices en aanbiedingen (beschikbaar in sommige landen): dit hulpprogramma
helpt u bij de aanmelding voor een nieuwe internetaccount en het configureren van de computer
voor het gebruik van een bestaande account. Om toegang te krijgen tot dit hulpprogramma,
selecteert u Start > Alle programma's > Online diensten > Ga online.
Pictogrammen van internetproviders (beschikbaar op sommige locaties): deze
pictogrammen worden mogelijk afzonderlijk weergegeven op het bureaublad van Windows of
gegroepeerd in een map op het bureaublad met de naam Online diensten. U kunt een nieuwe
internetaccount aanmaken of de computer configureren voor gebruik van een bestaande
account door te dubbelklikken op een pictogram en vervolgens de instructies op het scherm te
volgen.
Wizard Verbinding met internet maken van Windows: u kunt de wizard Verbinding met
internet maken van Windows gebruiken om een verbinding met internet tot stand te brengen in
de volgende situaties:
U beschikt al over een account bij een internetprovider.
U hebt nog geen internetaccount en wilt een internetprovider selecteren in de lijst die wordt
weergegeven in de wizard (de lijst met internetproviders is niet beschikbaar in alle landen/
regio's).
U hebt een internetprovider geselecteerd die niet voorkomt in de lijst en de internetprovider
heeft u een specifiek IP-adres en POP3- en SMTP-instellingen verstrekt.
Om toegang te krijgen tot de wizard Verbinding met internet maken van Windows en instructies
voor het gebruik daarvan, selecteert u Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet >
Netwerkcentrum.
OPMERKING: als u in de wizard wordt gevraagd om te kiezen tussen het inschakelen of
uitschakelen van Windows Firewall, kiest u voor het inschakelen van de firewall.
Gebruikmaken van een internetprovider 21
Draadloze verbinding tot stand brengen
Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze
communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network)
HP module voor mobiel breedband (wireless wide area network (WWAN))
Bluetooth®-apparaat
Raadpleeg de informatie en koppelingen naar websites in Help en ondersteuning voor meer
informatie over de technologie voor draadloze communicatie.
Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
HP Connection Manager Hiermee opent u HP Connection Manager, waarmee u een WLAN-
verbinding, een WWAN-verbinding (alleen bepaalde modellen) of een
Bluetooth-verbinding tot stand kunt brengen en kunt beheren.
Bekabeld netwerk
(aangesloten)
Geeft aan dat een of meer netwerkapparaten zijn verbonden met het
netwerk.
Netwerk (uitgeschakeld/niet
verbonden)
Geeft aan dat alle netwerkapparaten zijn gedeactiveerd in het
Configuratiescherm van Windows.
Netwerk (aangesloten) Geeft aan dat een of meer netwerkapparaten zijn verbonden met een
netwerk.
Netwerk (losgekoppeld) Geeft aan dat netwerkapparaten niet zijn verbonden met een netwerk.
Netwerk (uitgeschakeld/niet
verbonden)
Geeft aan dat er geen draadloze verbindingen beschikbaar zijn.
22 Hoofdstuk 4 Netwerk
Toetsenbordlampjes in- of uitschakelen
Met de toets voor draadloze communicatie of HP Connection Manager (alleen bepaalde modellen)
schakelt u apparaten voor draadloze communicatie in en uit. Raadpleeg
Actietoetsen gebruiken
op pagina 35 voor informatie over het herkennen van de toets voor draadloze communicatie op de
computer.
Ga als volgt te werk om apparaten voor draadloze communicatie uit te schakelen met HP Connection
Manager:
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van HP Connection Manager in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk en klik vervolgens op de aan/uit-knop naast het apparaat dat
u wilt uitschakelen.
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > HP Help en support > HP Connection Manager en klik
daarna op de aan/uit-knop naast het gewenste apparaat.
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Connection Manager biedt een centrale locatie voor het beheren van uw apparaten voor
draadloze communicatie, een interface voor het maken van verbinding met internet via HP mobiel
breedband, en een interface voor het verzenden en ontvangen van sms-berichten. Met
HP Connection Manager kunt u de volgende typen apparaten beheren:
Wireless local area network-apparaten (WLAN-apparaten)/Wi-Fi-apparaten
Wireless wide area network-apparaten (WWAN-apparaten)/apparaten voor HP mobiel
breedband
Bluetooth®-apparaten
HP Connection Manager biedt informatie en berichten over de verbindingsstatus en de energiestatus,
en stelt u in staat om gegevens te bekijken over uw SIM-kaart en om sms-berichten te verzenden en
te ontvangen. De statusinformatie en berichten worden weergegeven in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
Ga als volgt te werk om HP Connection Manager te starten:
Klik op het pictogram HP Connection Manager in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > HP Help en support > HP Connection Manager.
Raadpleeg voor meer informatie de Helpfunctie van HP Connection Manager.
Draadloze verbinding tot stand brengen 23
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met
een netwerk, draadloze netwerken beheren en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
Ga als volgt te werk om de voorzieningen van het besturingssysteem te gebruiken:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie.
WLAN gebruiken
Met een draadloze verbinding wordt de computer verbonden met Wi-Fi-netwerken of WLAN's. Een
WLAN bestaat uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van
een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
Verbinding maken met een bestaand WLAN
Ga als volgt te werk om verbinding te maken met een bestaand WLAN-netwerk:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. (Raadpleeg
Toetsenbordlampjes in- of
uitschakelen op pagina 23.)
2. Klik op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingscode in te
voeren. Typ de code en klik vervolgens op OK om de verbinding te voltooien.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het gewenste WLAN-netwerk niet wordt weergegeven, klikt u op
Netwerkcentrum openen en vervolgens op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk
instellen. Er wordt een lijst met opties weergegeven. U kunt ervoor kiezen om handmatig te
zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee te maken, of om een nieuwe
netwerkverbinding te maken.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te
controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al
naargelang de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische
apparatuur of vaste obstakels zoals wanden en vloeren.
24 Hoofdstuk 4 Netwerk
Nieuw WLAN instellen
Vereiste apparatuur:
Een breedbandmodem (DSL of kabel) (1) en een snelle internetservice van een ISP (Internet
Service Provider)
Een draadloze router (afzonderlijk aangeschaft) (2)
De nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3)
OPMERKING: sommige modems hebben een ingebouwde draadloze router. Vraag bij uw
internetprovider na wat voor type modem u hebt.
De afbeelding laat een voorbeeld zien van een WLAN dat is verbonden met internet. Naarmate het
netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk worden
aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Draadloze router configureren
Als u hulp nodig hebt bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Het besturingssysteem Windows biedt ook hulpprogramma's om u te helpen bij het installeren van
een draadloos netwerk. Als u de hulpmiddelen van Windows voor het instellen van het netwerk wilt
gebruiken, selecteert u Start > Configuratiecentrum > Netwerk en internet > Netwerkcentrum >
Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen > Een nieuw netwerk instellen. Volg
daarna de instructies op het scherm.
OPMERKING: u wordt geadviseerd de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze
communicatie eerst aan te sluiten op de router, met behulp van de netwerkkabel die is geleverd bij de
router. Als de computer eenmaal verbinding heeft gemaakt met internet, kunt u de kabel loskoppelen
en toegang krijgen tot internet via uw draadloze netwerk.
WLAN gebruiken 25
Draadloos netwerk beveiligen
Schakel bij het instellen van een WLAN of het gebruiken van een bestaand WLAN altijd
beveiligingsvoorzieningen in om uw netwerk te beschermen tegen ongeoorloofde toegang. WLAN's in
openbare gelegenheden (hotspots), zoals cafés en luchthavens bieden mogelijk geen extra
beveiliging. Als u bezorgd bent om de beveiliging van uw computer in een hotspot, beperkt u uw
netwerkactiviteiten tot niet-vertrouwelijke e-mail en eenvoudig surfen op internet.
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten
onbeveiligde signalen kunnen ontvangen. U kunt de volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw
WLAN te beveiligen:
Firewall: een firewall is een barrière die gegevens en verzoeken om gegevens controleert die
naar uw netwerk worden gestuurd, en vervolgens alle verdachte items verwijdert. Er bestaan
zowel softwarematige als hardwarematige firewalls. Sommige netwerken gebruiken een
combinatie van beide typen.
Codering voor draadloze communicatie: de computer ondersteunt drie coderingsprotocollen:
Wi-Fi Protected Access (WPA)
Wi-Fi Protected Access II (WPA2)
Wired Equivalent Privacy (WEP)
OPMERKING: HP raadt aan om gebruik te maken van WPA2; van de drie ondersteunde
coderingsprotocollen is dit het meest geavanceerde. Het gebruik van WEP-codering wordt niet
aanbevolen, omdat deze relatief gemakkelijk is te ontsleutelen.
Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wi-Fi Protected Access II (WPA2) maken gebruik van
beveiligingsstandaarden om gegevens die via het netwerk worden verzonden, te versleutelen of
te ontsleutelen. WPA en WPA2 genereren voor elk pakket dynamisch een nieuwe sleutel. Ze
genereren bovendien een afzonderlijke set sleutels voor elk computernetwork. Ga als volgt te
werk om dit te doen:
WPA maakt gebruik van de Advanced Encryption Standard (AES) en het Temporal Key
Integrity Protocol (TKIP).
WPA2 maakt gebruik van het Cipher Block Chaining Message Authentication Code
Protocol (CCMP); dit is een nieuw AES-protocol.
Wired Equivalent Privacy (WEP) maakt gebruik van een WEP-sleutel om gegevens te coderen
voordat ze worden verzonden. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen geen gebruik maken
van het draadloze netwerk.
Roamen naar een ander netwerk
Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander WLAN plaatst, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als dit lukt, wordt automatisch een verbinding gemaakt tussen
uw computer en het nieuwe netwerk. Als Windows het nieuwe netwerk niet herkent, volgt u dezelfde
procedure als bij het tot stand brengen van een eerste verbinding met het WLAN.
26 Hoofdstuk 4 Netwerk
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie binnen klein bereik, ter vervanging van fysieke
kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden
aangesloten:
Computers
Telefoons
Weergaveapparaten (camera's en printers)
Audioapparaten
Muis
Bluetooth-apparaten bieden peer-to-peer mogelijkheden waarmee u een persoonlijk netwerk (PAN)
van Bluetooth-apparaten kunt samenstellen. Voor meer informatie over de configuratie en het gebruik
van Bluetooth-apparaten raadpleegt u de Help bij de Bluetooth-software.
Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing)
HP raadt af om één computer met Bluetooth in te stellen als een host en deze vervolgens te
gebruiken als een gateway waarlangs andere computers verbinding met internet kunnen maken.
Wanneer twee of meer computers met behulp van Bluetooth met elkaar zijn verbonden, en ICS
(Internet Connection Sharing) op een van de computers is ingeschakeld, kunnen de andere
computers geen verbinding met internet maken via het Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van informatieoverdrachten tussen uw computer
en draadloze apparaten, waaronder mobiele telefoons, printers, camera's en PDA's. Het feit dat twee
of meer computers niet consistent met elkaar kunnen worden verbonden om internet te gebruiken via
Bluetooth, is een beperking van Bluetooth en het Windows-besturingssysteem.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 27
Verbinding maken met een bekabeld netwerk
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) (alleen bepaalde
modellen)
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel
nodig (niet meegeleverd). Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee
storing van de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de
computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector van de computer (1).
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of
op een router.
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
28 Hoofdstuk 4 Netwerk
5 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken
OPMERKING: naast de bij de computer horende cursorbesturingen kunt u een (afzonderlijk aan te
schaffen) externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de
computer.
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Gebruik Eigenschappen voor Muis in Windows® om instellingen voor aanwijsapparaten, de
configuratie van knoppen, de kliksnelheid en opties voor de aanwijzer te wijzigen.
Selecteer Start > Apparaten en printers om Eigenschappen voor Muis te openen. Klik daarna met
de rechtermuisknop op het item dat uw computer vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.
Touchpad gebruiken
OPMERKING: het touchpad van uw computer kan er iets anders uitzien dan het touchpad op de
afbeeldingen in dit gedeelte. Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor
specifieke informatie over het touchpad op uw computer.
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de
aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de knoppen van
een externe muis zou gebruiken. Om omhoog en omlaag te schuiven met behulp van de verticale
schuifzone van het touchpad, schuift u uw vinger omhoog en omlaag over de schuifzone.
OPMERKING: als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het
touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.
Cursorbesturing gebruiken 29
Touchpad uit- of inschakelen
Tik twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het touchpad om het touchpad uit of in te
schakelen.
OPMERKING: het touchpadlampje is uit wanneer het touchpad is ingeschakeld.
Het touchpadlampje en de weergavepictogrammen op het scherm geven de status van het touchpad
aan wanneer het wordt uitgeschakeld of ingeschakeld. In de volgende tabel worden de
touchpadpictogrammen afgebeeld en beschreven.
Touchpadlampje Pictogram Beschrijving
Oranje
Geeft aan dat het touchpad is uitgeschakeld.
Uit
Geeft aan dat het touchpad is ingeschakeld.
30 Hoofdstuk 5 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Navigeren
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de
aanwijzer wilt bewegen.
Selecteren
Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de corresponderende knoppen van een
externe muis zou gebruiken.
Cursorbesturing gebruiken 31
Touchpadbewegingen gebruiken
Het touchpad ondersteunt een aantal bewegingen. Om touchpadbewegingen te gebruiken, plaatst u
twee vingers gelijktijdig op het touchpad.
OPMERKING: touchpadbewegingen worden niet in alle programma's ondersteund.
U geeft als volgt een demonstratie van een beweging weer:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Synaptics > Instellingen.
2. Klik op een beweging om de demonstratie te activeren.
U schakelt de bewegingen als volgt in of uit:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Synaptics > Instellingen.
2. Schakel het selectievakje in of uit naast de beweging die u wilt in- of uitschakelen.
3. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
32 Hoofdstuk 5 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te
bewegen. Doe het volgende om te schuiven: plaats twee vingers enigszins uit elkaar op het touchpad
en sleep deze over het touchpad. Beweeg hierbij omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.
OPMERKING: de schuifsnelheid wordt bepaald door de snelheid van uw vingers.
OPMERKING: schuiven met twee vingers is standaard ingeschakeld.
Knijpen/zoomen
Door te knijpen kunt u in- of uitzoomen op afbeeldingen of tekst.
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op het touchpad en ze daarna van elkaar af te
bewegen.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op het touchpad en ze daarna naar elkaar toe te
bewegen.
OPMERKING: knijpen/zoomen is standaard ingeschakeld.
Cursorbesturing gebruiken 33
Draaien
Met de draaifunctie kunt u items zoals foto's draaien. U draait als volgt: plaats uw linkerwijsvinger in
de touchpadzone. Beweeg de rechterwijsvinger in een veegbeweging rond de linkervinger, waarbij u
van twaalf uur naar drie uur beweegt. Voor een omgekeerde draaiing beweegt u uw rechterwijsvinger
van drie uur naar twaalf uur.
OPMERKING: draaien is standaard uitgeschakeld.
Snelle veegbeweging
Met snelle veegbewegingen kunt u op het scherm navigeren of snel door documenten bladeren.
Raak voor een snelle veegbeweging de touchpadzone aan met een lichte, snelle beweging omhoog,
omlaag, naar links of naar rechts.
OPMERKING: de snelle veegbeweging met drie vingers is standaard uitgeschakeld.
34 Hoofdstuk 5 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Toetsenbord gebruiken
Actietoetsen gebruiken
Met een actietoets voert u de aan de toets toegewezen functie uit. Het pictogram op elk van de
toetsen f1 tot en met f4 en f6 tot en met f12 geeft de toegewezen functie voor die toets aan.
Om de functie van een actietoets uit te voeren, houdt u de toets ingedrukt.
de actietoetsvoorziening is standaard ingeschakeld. U kunt deze voorziening uitschakelen in Setup
Utility (BIOS) en de standaardinstellingen herstellen door te drukken op de fn-toets en een actietoets
om de toegewezen functie te activeren. Raadpleeg
Setup Utility (BIOS) gebruiken op pagina 90
voor instructies.
VOORZICHTIG: wees uiterst voorzichtig wanneer u wijzigingen aanbrengt in Setup Utility. Fouten
kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Pictogram Toets Beschrijving
f1 Hiermee opent u Help en ondersteuning, dat zelfstudieprogramma's bevat, informatie
over het besturingssysteem Windows en de computer, antwoorden op vragen en
updates voor de computer.
Help en ondersteuning voorziet ook in hulpmiddelen voor geautomatiseerde
probleemoplossing en toegang tot klantenondersteuning.
f2 Zolang u deze toets ingedrukt houdt, wordt de helderheid van het scherm steeds
verder verlaagd.
f3 Zolang u deze toets ingedrukt houdt, wordt de helderheid van het scherm steeds
verder verhoogd.
f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn
aangesloten. Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt
iedere keer dat u op deze toets drukt, geschakeld tussen weergave op het scherm
van de computer, weergave op de monitor en gelijktijdige weergave op het
computerscherm en de monitor.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard
om videogegevens van de computer te ontvangen. Met deze actietoets kan de
weergave ook worden geschakeld van en naar andere apparaten die
weergavegegevens van de computer ontvangen.
f6 Hiermee speelt u het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige gedeelte van
een dvd of bd af.
f7 Hiermee kunt u een muziekstuk van een audio-cd of een gedeelte van een dvd of bd
afspelen, het afspelen onderbreken of het afspelen hervatten.
f8 Hiermee speelt u het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende gedeelte
van een dvd of bd af.
f9 Zolang u deze toets ingedrukt houdt, wordt het geluidsvolume steeds verder verlaagd.
Toetsenbord gebruiken 35
Pictogram Toets Beschrijving
f10 Zolang u deze toets ingedrukt houdt, wordt het geluidsvolume steeds verder
verhoogd.
f11 Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
f12 Hiermee schakelt u de voorziening voor draadloze communicatie in of uit.
OPMERKING: er moet een draadloos netwerk zijn ingesteld voordat een draadloze
verbinding mogelijk is.
36 Hoofdstuk 5 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Hotkeys gebruiken
Een hotkey is een combinatie van de fn-toets (1) en ofwel de esc-toets (2), ofwel de b-toets (3) ofwel
de spatiebalk (4).
U gebruikt een hotkey als volgt:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeycombinatie.
Functie Hotkey Beschrijving
Systeeminformatie
weergeven
fn+esc Hiermee geeft u informatie weer over de hardwareonderdelen van
het systeem en het versienummer van het systeem-BIOS.
Basinstellingen regelen
(alleen bepaalde modellen).
fn+b Hiermee schakelt u de basinstellingen van Beats Audio (alleen
bepaalde modellen) in of uit.
Beats Audio is een verbeterd audioprofiel dat zorgt voor diepe
bastonen met behoud van een helder geluid. Beats Audio is
standaard ingeschakeld.
U kunt de basinstellingen ook weergeven en regelen via het
besturingssysteem Windows. Ga als volgt te werk om de
baseigenschappen weer te geven en in te stellen:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden >
Beats Audio Control Panel (Configuratiescherm Beats Audio).
Het accentlampje van het
touchpad in- of uitschakelen.
fn+spatiebalk Hiermee schakelt u het accentlampje van het touchpad in of uit
wanneer het touchpad is ingeschakeld.
OPMERKING: het accentlampje van het touchpad is standaard
ingeschakeld. Schakel het accentlampje van het touchpad uit om de
accuwerktijd te verlengen.
Toetsenbord gebruiken 37
Toetsenblok gebruiken
De computer is voorzien van een ingebed numeriek toetsenblok of een geïntegreerd numeriek
toetsenblok. Daarnaast ondersteunt de computer een optioneel extern numeriek toetsenblok of een
optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.De computer is voorzien van een
ingebed numeriek toetsenblok of een geïntegreerd numeriek toetsenblok.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
Onderdeel Beschrijving
(1) Num Lock-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke
functies op het geïntegreerde numerieke toetsenblok.
OPMERKING: de toetsenblokfunctie die actief is op het
moment dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw
actief wanneer de computer weer wordt ingeschakeld.
(2) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Deze toetsen kunt u laten werken als een extern numeriek
toetsenblok.
38 Hoofdstuk 5 Aanwijsapparaten en toetsenbord
6 Multimediavoorzieningen en andere
voorzieningen
De computer beschikt over het volgende:
Vier geïntegreerde luidsprekers en een subwoofer
Twee geïntegreerde microfoons
Geïntegreerde webcam
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediatoetsen
Bedieningselementen voor het afspelen van media
gebruiken
De computer heeft actietoetsen voor media, waarmee u een mediabestand kunt afspelen, het
afspelen kunt onderbreken en vooruit of terug kunt spoelen. raadpleeg
Actietoetsen gebruiken
op pagina 35 voor informatie over de bedieningselementen voor het afspelen van media op de
computer.
Audio
Uw computer beschikt over diverse mogelijkheden met betrekking tot audio:
muziek afspelen;
geluid opnemen;
muziek downloaden van internet;
multimediapresentaties maken;
beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;
radioprogramma's streamen;
audio-cd's maken (branden) met de geïnstalleerde optischeschijfeenheid (alleen bepaalde
modellen) of een optionele externe optischeschijfeenheid (afzonderlijk aangeschaft).
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken 39
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume aanpassen met de volumetoetsen. Raadpleeg Actietoetsen gebruiken
op pagina 35 voor aanvullende informatie.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
OPMERKING: U kunt het geluidsvolume ook aanpassen via het besturingssysteem en via bepaalde
programma's.
Audiofuncties op de computer controleren
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
2. Wanneer het venster Geluid wordt weergegeven, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer
onder Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een
alarmsignaal, en klik op de knop Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open een multimediaprogramma en speel het geluid af.
Als u de audio-instellingen van de computer wilt bevestigen of wijzigen, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
40 Hoofdstuk 6 Multimediavoorzieningen en andere voorzieningen
Beats Audio gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Beats Audio is een verbeterd audioprofiel dat zorgt voor diepe bastonen met behoud van een helder
geluid. Beats Audio is standaard ingeschakeld.
U schakelt de basinstellingen van Beats Audio als volgt in of uit:
Druk op fn+b.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Beats Audio Control Panel
(Configuratiescherm Beats Audio).
In de volgende tabel worden de pictogrammen van Beats Audio afgebeeld en beschreven.
Pictogram Beschrijving
Beats Audio is ingeschakeld.
Beats Audio is uitgeschakeld.
Webcam (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computers zijn voorzien van een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het
beeldscherm bevindt. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde software kunt u de webcam
gebruiken om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt de gemaakte foto of video-
opname weergeven en op de vaste schijf van de computer opslaan.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
videobeelden vastleggen en delen;
video streamen met software voor expresberichten;
foto’s maken.
Om toegang te krijgen tot de webcam, selecteert u Start > Alle programma's > Communicatie en
chatten > CyberLink YouCam.
Selecteer Start > Help en support voor informatie over het gebruik van de webcam.
Beats Audio gebruiken (alleen bepaalde modellen) 41
Video
De computer beschikt over de volgende externe videopoorten:
VGA
HDMI
VGA
De externe-monitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern
VGA-weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of VGA-projector.
Sluit de kabel van het apparaat aan op de externe-monitorpoort om een VGA-weergaveapparaat
aan te sluiten.
OPMERKING: raadpleeg Actietoetsen gebruiken op pagina 35 voor meer informatie over het
schakelen van de schermweergave.
42 Hoofdstuk 6 Multimediavoorzieningen en andere voorzieningen
HDMI
Met de HDMI-poort (High Definition Multimedia Interface) kan de computer worden aangesloten op
een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-definition televisie of andere compatibele
digitale video- of audioapparatuur.
OPMERKING: Als u video- of audiosignalen wilt verzenden via de HDMI-poort, heeft u een HDMI-
kabel nodig (afzonderlijk aan te schaffen).
Er kan één HDMI-apparaat worden aangesloten op de HDMI-poort van de computer. De informatie
die wordt weergegeven op het computerscherm kan gelijktijdig worden weergegeven op het HDMI-
apparaat.
U sluit als volgt een video- of audioapparaat aan op de HDMI-poort:
1. Sluit het ene uiteinde van de HDMI-kabel aan op de HDMI-poort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat en raadpleeg vervolgens de
instructies van de fabrikant voor meer informatie.
OPMERKING: raadpleeg Actietoetsen gebruiken op pagina 35 voor meer informatie over het
schakelen van de schermweergave.
Video 43
Audio configureren voor HDMI
Als u HDMI-audio wilt configureren, sluit u eerst een audio- of videoapparaat, zoals een high-
definition televisie, aan op de HDMI-poort op de computer. Configureer vervolgens het
standaardapparaat voor audioweergave.
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en klik vervolgens op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Digitale uitvoer of op Apparaat voor digitale uitvoer (HDMI).
3. Klik op Standaard en vervolgens op OK.
Ga als volgt te werk om de audio weer af te spelen via de computerluidsprekers:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en klik vervolgens op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Luidsprekers.
3. Klik op Standaard en vervolgens op OK.
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen)
Met Intel® Wireless Display kunt u de inhoud van uw computer draadloos weergeven op een tv. Voor
draadloze weergave zijn een (afzonderlijk aan te schaffen) tv-adapter voor draadloze weergave en
een videokaart van Intel vereist. Meer informatie over het gebruik van de tv-adapter voor draadloze
weergave vindt u in de instructies van de fabrikant.
OPMERKING: om de draadloze weergave te kunnen gebruiken, moet draadloze communicatie zijn
ingeschakeld op de computer.
CyberLink PowerDVD gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
CyberLink PowerDVD maakt van uw computer een mobiel beeld- en geluidsysteem. Met CyberLink
PowerDVD kunt u genieten van muziek-cd's en van films op dvd of Blu-ray-schrijven. U kunt ook uw
fotoverzamelingen beheren en bewerken.
Om CyberLink PowerDVD te starten, selecteert u Start > Alle programma's > Muziek, foto's
en video's en klikt u daarna op CyberLink PowerDVD 10.
Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van CyberLink PowerDVD de Helpfunctie van
PowerDVD.
44 Hoofdstuk 6 Multimediavoorzieningen en andere voorzieningen
7 Energiebeheer
Accu plaatsen of verwijderen
OPMERKING: raadpleeg Accuvoeding gebruiken op pagina 51 voor meer informatie over het
gebruik van de accu.
Accu plaatsen
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Breng de accu (1) op één lijn met de buitenrand van de accuruimte.
3. Draai de accu (2) in de accuruimte totdat deze op zijn plaats zit. De accuontgrendeling
vergrendelt de accu automatisch.
Accu plaatsen of verwijderen 45
Accu verwijderen
VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de
computer vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de sluimerstand of
schakel de computer uit via Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens
verloren gaan.
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
2. Verschuif de accuontgrendeling (1) om de accu los te koppelen.
OPMERKING: de accuontgrendeling gaat automatisch terug naar zijn oorspronkelijke positie.
3. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit de computer (3).
46 Hoofdstuk 7 Energiebeheer
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een videopoort of USB-poort kan worden
aangesloten.
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is het aan te raden om de opdracht
Afsluiten van Windows te gebruiken:
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of in de hibernationstand staat, moet u eerst de
slaapstand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Selecteer Start > Afsluiten.
OPMERKING: Als u bij een netwerkdomein bent geregistreerd, heet de knop waarop u moet
klikken Afsluiten in plaats van Computer uitschakelen.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete en klik daarna op de Aan/uit-knop.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
Computer afsluiten 47
Opties voor energiebeheer instellen
Energiebesparende standen gebruiken
De computer beschikt over twee energiebesparende voorzieningen die standaard zijn ingeschakeld:
de slaapstand en de hibernationstand.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de slaapstand gaat
sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd
geactiveerd is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd,
wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een
hibernationbestand op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externe mediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van
de audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer enige tijd
inactief is geweest en op accuvoeding of een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows®.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Sluit het beeldscherm.
Selecteer Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
U beëindigt als volgt de slaapstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Als het beeldscherm gesloten is, opent u het beeldscherm.
Druk op een toets op het toetsenbord.
Tik op of beweeg over het TouchPad.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk op
het punt waar u was gestopt met werken en de slaapstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
48 Hoofdstuk 7 Energiebeheer
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer
enige tijd inactief is geweest en op accuvoeding of netvoeding werkt of wanneer de acculading een
kritiek laag niveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de time-outs wijzigen in het Configuratiescherm van
Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
Selecteer Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Hibernationstand.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was
gestopt met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm
verschijnt.
Energiemeter gebruiken
De Energiemeter wordt standaard weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk. Met behulp van de energiemeter krijgt u snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer
en kunt u de resterende acculading bekijken.
Beweeg de aanwijzer over het pictogram van de accumeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Als u de opties voor Energiebeheer wilt weergeven of het energiebeheerschema wilt wijzigen,
klikt u op het pictogram van de Energiemeter en selecteert u een item in de lijst.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Het pictogram geeft tevens een bericht weer wanneer de accu een laag of kritiek
ladingsniveau heeft bereikt.
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik
van de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema's gebruiken om energie te besparen
of de prestaties van de computer te maximaliseren.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Gebruik een van de volgende methoden:
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
Opties voor energiebeheer instellen 49
Ander energiebeheerschema selecteren
Gebruik een van de volgende methoden:
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema
in de lijst.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer en
selecteer vervolgens een item uit de lijst.
Energiebeheerschema's aanpassen
Ga als volgt te werk om het huidige energiebeheerschema aan te passen:
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Breng de gewenste wijzigingen aan.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de hibernationstand:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: Als u een wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt maken of het bestaande
wachtwoord wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw gebruikersaccount instellen of
wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen wachtwoord voor een
gebruikersaccount hoeft in te stellen of te wijzigen, gaat u door met stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
50 Hoofdstuk 7 Energiebeheer
HP Power Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met Power Manager kunt u een energiebeheerschema selecteren om het energieverbruik en de
acculading te optimaliseren. De volgende energiebeheerschema's zijn beschikbaar:
Power saver (Energiebesparing)
Aanbevolen door HP
High performance (Hoge prestaties)
Ga als volgt te werk om Power Manager te starten vanuit Windows:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP Power Manager.
Accuvoeding gebruiken
Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt,
schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van
de computer.
OPMERKING: wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding, wordt de helderheid van het
beeldscherm automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Raadpleeg
Actietoetsen gebruiken
op pagina 35 voor informatie over het verlagen of verhogen van de helderheid van het beeldscherm.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk
van de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de
computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw
werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam
ontladen wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
HP Power Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) 51
Accugegevens vinden
Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma’s en informatie over de accu:
Battery Check (Accucontrole), waarmee u de prestaties van de accu kunt controleren.
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan om de levensduur van de accu te maximaliseren.
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
Ga als volgt te werk om de informatie over de accu te openen:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Informatie > Energiebeheerschema's:
Veelgestelde vragen.
Accucontrole gebruiken
Accucontrole in Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de in de computer
geïnstalleerde accu.
Ga als volgt te werk om HP Battery Check uit te voeren:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen > Voeding, thermisch en
mechanisch.
3. Klik op het tabblad Voeding en klik vervolgens op Accucontrole.
Dit hulpmiddel onderzoekt of de accu en accucellen naar behoren functioneren en brengt vervolgens
verslag uit van de resultaten van het onderzoek.
Acculading weergeven
Beweeg de cursor over het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van
de taakbalk.
52 Hoofdstuk 7 Energiebeheer
Ontlaadtijd van de accu maximaliseren
De accuwerktijd varieert afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de ontlaadtijd van de accu:
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plek.
Selecteer in Energiebeheer de instelling Energiespaarstand.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van
Windows. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de
lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek niveau bereikt,
gebeurt het volgende:
Het acculampje (alleen bepaalde modellen) geeft een laag of kritiek laag niveau van de
acculading aan.
OPMERKING: raadpleeg Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie
over het acculampje.
– of –
Het pictogram Energiemeter in het systeemvak geeft een laag of kritiek accuniveau aan.
OPMERKING: Raadpleeg Energiemeter gebruiken op pagina 49 voor meer informatie over de
energiemeter.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand
staat, blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer
uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Accuvoeding gebruiken 53
Problemen met lage acculading verhelpen
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel docking- of uitbreidingsapparaat
optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Vervang de lege accu door een opgeladen accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als
volgt te werk:
1. Vervang de lege accu door een opgeladen accu of sluit de netvoedingsadapter aan op de
computer en een externe voedingsbron.
2. Beëindig de hibernationstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Accuvoeding besparen
Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor
een lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer
u deze niet gebruikt.
Ontkoppel ongebruikte externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Helderheid van beeldscherm verlagen.
Activeer de slaapstand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
54 Hoofdstuk 7 Energiebeheer
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu zoveel mogelijk te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Probeer de accu niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de accu niet in aanraking
komen met water of vuur.
Raadpleeg voor het correct afvoeren van gebruikte accu's Informatie over voorschriften, veiligheid en
milieu.
Accu vervangen
In Windows 7 waarschuwt Accucontrole in Help en ondersteuning ervoor dat de accu moet worden
vervangen wanneer een interne cel niet correct wordt opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van
de accu de status Zwak heeft bereikt. Als de accu wordt gedekt door een HP garantie, wordt bij de
instructies een garantie-id geleverd. Er verschijnt een bericht waarin u wordt verwezen naar de
website van HP voor meer informatie over het bestellen van een vervangende accu.
Externe netvoeding gebruiken
OPMERKING: raadpleeg de poster Installatie-instructies, die u vindt in de doos van de computer,
voor informatie over het aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel
docking- of uitbreidingsapparaat.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde
compatibele adapter.
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie schrijft naar een cd, dvd of Blu-ray-schijf (alleen bepaalde modellen)
Wanneer u schijfdefragmentatie gebruikt
Wanneer u een back-up of hersteltaak uitvoert
Externe netvoeding gebruiken 55
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het pictogram van de energiemeter in het
systeemvak van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer is aangesloten op netvoeding en een van de volgende
symptomen vertoont:
De computer gaat niet aan.
Het beeldscherm blijft leeg.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
1. Sluit de computer af.
2. Verwijder de accu uit de computer.
3. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en vervolgens op een stopcontact.
4. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, controleert u of de netvoedingsadapter op de juiste wijze
is aangesloten op de computer en op het stopcontact.
Als de netvoedingsadapter op de juiste wijze is aangesloten, maar de aan/uit-lampjes toch
uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden vervangen.
Neem contact op met de klantenondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een
vervangende netvoedingsadapter.
56 Hoofdstuk 7 Energiebeheer
8 Externe kaarten en apparaten
Digitale-mediaslotkaarten gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer
en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Raadpleeg
Voorkant op pagina 10 voor meer informatie over indelingen van digitale kaarten die
worden ondersteund op uw computer.
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart zoveel mogelijk te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in het digitale-mediaslot en druk de kaart naar binnen tot die goed op zijn plaats
zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd, en er kan een menu met
beschikbare opties verschijnen.
Digitale-mediaslotkaarten gebruiken (alleen bepaalde modellen) 57
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de digitale kaart,
om zoveel mogelijk te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
3. Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
OPMERKING: Als de kaart niet zelf naar buiten komt, trekt u deze uit het slot.
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een
optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner
of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
De computer heeft vier USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0- en USB 2.0-apparaten.
OPMERKING: afhankelijk van uw computermodel kan de computer zijn voorzien van twee USB
3.0-poorten, waarop u optionele USB 3.0-apparaten kunt aansluiten en die voor hogere USB-
prestaties zorgen. USB 3.0-poorten zijn ook compatibel met USB 1.0- en USB 2.0-apparaten.
Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen
worden gebruikt.
58 Hoofdstuk 8 Externe kaarten en apparaten
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om
beschadiging van een USB-connector zoveel mogelijk te voorkomen.
Sluit de USB-kabel voor het apparaat aan op de USB-poort.
OPMERKING: De USB-poort van uw computer kan er iets anders uitzien dan de poort op de
afbeelding in dit gedeelte.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van een USB-connector zoveel mogelijk te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat,
om zoveel mogelijk te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een USB-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit alle applicaties af die
gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Koppel het apparaat los.
USB-apparaat gebruiken 59
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor informatie over benodigde software,
stuurprogramma's en de te gebruiken poort op de computer.
Ga als volgt te werk om een extern apparaat op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van
schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de
stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een extern apparaat zonder eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het
apparaat uit en koppelt u het vervolgens los van de computer. Als u een extern apparaat met een
eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de
computer en haalt u vervolgens de stekker uit het stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
Verwisselbare USB-stations zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettestation
Vaste-schijfmodule (een vaste schijf met een adapter)
Externe optischeschijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray)
MultiBay-apparaat
60 Hoofdstuk 8 Externe kaarten en apparaten
9 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
VOORZICHTIG: schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten
worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert.
Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures, worden vermeld bij de
desbetreffende procedures.
Neem deze voorzorgsmaatregelen in acht:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los
voordat u een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de
schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet
of de computer is afgesloten of in de slaap- of hibernationstand staat, schakelt u de computer in
en vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet en verplaats de computer niet als een optionele
optischeschijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven
wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een
schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie.
Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur
met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden ntgenstralen gebruikt in
Schijfeenheden hanteren 61
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
Externe vaste schijven gebruiken
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie ’s nachts wordt uitgevoerd of op een
ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Sluit de computer aan op een netvoedingsbron.
2. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
3. Klik op Schijf defragmenteren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
62 Hoofdstuk 9 Schijfeenheden
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP 3D DriveGuard beschermt een vaste schijf door deze te parkeren en gegevensverzoeken tegen
te houden wanneer zich de volgende gebeurtenissen voordoen:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na deze gebeurtenissen wordt de normale werking van de vaste schijf door HP 3D DriveGuard
hersteld.
OPMERKING: Omdat SSD's (solid-state drives) geen bewegende onderdelen bevatten, is HP 3D
DriveGuard niet nodig.
OPMERKING: Vaste schijven in de ruimte voor de primaire of secundaire vaste schijf worden
beschermd door HP 3D DriveGuard. Vaste schijven die zijn aangesloten op USB-poorten, worden
niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Raadpleeg de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard software voor meer informatie.
Externe vaste schijven gebruiken 63
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het schijflampje op de computer gaat in een andere kleur branden om te tonen dat een schijf in de
ruimte van de primaire vaste schijf of een schijf in de ruimte van de secundaire vaste schijf (alleen bij
bepaalde modellen) is geparkeerd. Als u wilt weten of schijfeenheden worden beschermd en of een
eenheid is geparkeerd, selecteert u Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden >
Windows Mobiliteitscentrum.
Als HP 3D DriveGuard is ingeschakeld, staat op het pictogram van de vasteschijfeenheid een
groen vinkje.
Als HP 3D DriveGuard is uitgeschakeld, staat op het pictogram van de vasteschijfeenheid een
rode X.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het
pictogram van de vaste-schijfeenheid.
Het pictogram in het Mobiliteitscentrum geeft mogelijk niet de laatste status weer voor de
schijfeenheid. Als u statuswijzigingen direct wilt zien, kunt u het systeemvakpictogram inschakelen.
U schakelt als volgt de weergave van het pictogram in het systeemvak in:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
OPMERKING: Klik op Ja als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
2. Klik op de rij Pictogram in systeemvak op Tonen.
3. Klik op OK.
64 Hoofdstuk 9 Schijfeenheden
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf
Als de schijfeenheid door HP 3D DriveGuard is geparkeerd, gedraagt de computer zich als volgt:
De computer sluit niet af.
De computer activeert niet automatisch de slaapstand of de hibernationstand, behalve in de
situatie beschreven in de opmerking hieronder.
OPMERKING: als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, staat HP 3D DriveGuard toe dat de sluimerstand wordt geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de slaapstand of hibernationstand te activeren
voordat u de computer verplaatst.
HP 3D DriveGuard software gebruiken
De HP 3D DriveGuard software kan worden in- of uitgeschakeld door een gebruiker met
beheerdersrechten.
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard niet
kunt in- of uitschakelen. Rechten voor gebruikers die geen beheerdersrechten hebben, kunnen
worden gewijzigd door gebruikers met beheerdersrechten.
U start de software en wijzigt instellingen als volgt:
1. Klik in het Mobiliteitscentrum op het pictogram van de vasteschijfeenheid om het venster van HP
3D DriveGuard te openen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
OPMERKING: Klik op Ja als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
Externe vaste schijven gebruiken 65
Vaste schijf schijf toevoegen of vervangen
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Vaste schijf verwijderen
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
3. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
4. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
5. Verwijder de accu uit de computer.
OPMERKING: raadpleeg Accu plaatsen of verwijderen op pagina 45 voor meer informatie.
6. Verschuif de accuontgrendeling (1) tot het afdekplaatje is ontgrendeld, breng het afdekplaatje
omhoog en verwijder het (2).
7. Koppel de kabel van de vaste schijf (1) los van de computer.
8. Verwijder de vier schroeven (2) uit de vaste schijf.
66 Hoofdstuk 9 Schijfeenheden
9. Til de vaste schijf (3) uit de vasteschijfruimte.
Vaste schijf plaatsen
1. Plaats de vaste schijf (1) in de vasteschijfruimte.
2. Breng de vier schroeven (2) weer aan in de vaste schijf.
3. Sluit de kabel van de vaste schijf (3) aan op de computer.
4. Plaats het afdekplaatje van de vaste schijf terug:
a. Plaats het afdekplaatje van de vaste schijf (1), met de accuruimte naar u toe gericht, onder
een hoek van 45 graden ten opzichte van het oppervlak van de computer, zodat de nokjes
aan de onderkant van het afdekplaatje zich op één lijn bevinden met de bijpassende
sleuven op de computer.
Vaste schijf schijf toevoegen of vervangen 67
b. Druk het afdekplaatje van de vaste schijf (2) voorzichtig naar beneden, waarbij u op de
linker- en rechterrand van het afdekplaatje drukt, totdat het vastklikt.
5. Plaats de accu terug.
6. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
7. Zet de computer aan.
68 Hoofdstuk 9 Schijfeenheden
Optischeschijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
Er bestaan optischeschijfeenheden van de volgende typen:
cd
dvd
Blu-ray (bd)
Achterhalen welk type optischeschijfeenheid is geïnstalleerd
Selecteer Start > Computer.
Er wordt een lijst weergegeven met alle apparaten die zijn geïnstalleerd op de computer, waaronder
de optischeschijfeenheid.
Optische schijf plaatsen
1. Schakel de computer in.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf (3) voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt.
6. Sluit de lade.
Optischeschijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) 69
OPMERKING: nadat u een schijf heeft geplaatst, volgt een korte pauze. Als u geen mediaspeler
heeft geselecteerd, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u
selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
Optische schijf verwijderen
Er zijn twee manieren om een schijf te verwijderen, afhankelijk van of de lade normaal opengaat of
niet.
Als de lade normaal opengaat
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade
voorzichtig zo ver mogelijk uit (2).
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
70 Hoofdstuk 9 Schijfeenheden
Als de lade niet op de normale wijze opengaat
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Optischeschijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) 71
Optischeschijfeenheden delen
Hoewel de computer geen geïntegreerde optischeschijfeenheid heeft, kunt u software en gegevens
gebruiken en applicaties installeren door een optischeschijfeenheid te delen die is aangesloten op
een andere computer in het netwerk. Het delen van schijfeenheden is een voorziening van het
besturingssysteem Windows, waardoor een schijfeenheid op een computer toegankelijk is voor
andere computers binnen hetzelfde netwerk.
OPMERKING: Er moet een netwerk zijn geïnstalleerd om een optischeschijfeenheid te kunnen
delen; raadpleeg
Netwerk op pagina 20 voor aanvullende informatie over het installeren van een
netwerk.
OPMERKING: Sommige schijven, zoals dvd-films en schijven met spellen, zijn mogelijk
auteursrechtelijk beschermd en kunnen daardoor niet worden gedeeld.
U deelt een optischeschijfeenheid als volgt:
1. Selecteer Start > Computer op de computer met de optischeschijfeenheid die u wilt delen.
2. Klik met de rechtermuisknop op de optischeschijfeenheid die u wilt delen en klik op
Eigenschappen.
3. Selecteer het tabblad Delen > Geavanceerd delen.
4. Schakel het selectievakje Deze map delen in.
5. Typ een naam voor de optischeschijfeenheid in het tekstvak Naam delen.
6. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
7. De gedeelde optischeschijfeenheid weergeven:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
72 Hoofdstuk 9 Schijfeenheden
10 Geheugenmodules
Geheugenmodules toevoegen of vervangen
De computer heeft twee geheugenmoduleslots. De geheugenmoduleslots bevinden zich aan de
onderkant van de computer, onder het afdekplaatje van de vaste schijf. U kunt de geheugencapaciteit
van de computer vergroten door een geheugenmodule toe te voegen of door de bestaande
geheugenmodule in een van de geheugenmoduleslots te vervangen.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een
geheugenmodule plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te
beperken.
VOORZICHTIG: door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd
raken. Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp
aan te raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
OPMERKING: controleer, voordat u gaat werken met een tweekanaals configuratie met een tweede
geheugenmodule, of beide geheugenmodules identiek zijn.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Zet de computer uit voordat u geheugenmodules toevoegt of vervangt. Verwijder een
geheugenmodule niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
3. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
4. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
5. Verwijder de accu uit de computer.
OPMERKING: raadpleeg Accu plaatsen of verwijderen op pagina 45 voor meer informatie.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 73
6. Verschuif de accuontgrendeling (1) tot het afdekplaatje is ontgrendeld, breng het afdekplaatje
omhoog en verwijder het (2).
7. Verwijder de huidige geheugenmodule als u de module wilt vervangen:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule komt omhoog.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
74 Hoofdstuk 10 Geheugenmodules
8. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot (2), totdat de module goed op
zijn plaats zit.
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel
de linker- als de rechterkant van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
VOORZICHTIG: zorg ervoor dat u de geheugenmodule niet buigt, om schade aan de
module te voorkomen.
9. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment terug:
a. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (1), met de accuruimte naar
u toe gericht, onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het oppervlak van de
computer, zodat de nokjes aan de onderkant van het afdekplaatje zich op één lijn bevinden
met de bijpassende sleuven op de computer.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 75
b. Druk het afdekplaatje (2) voorzichtig naar beneden, waarbij u op de linker- en rechterrand
van het afdekplaatje drukt, totdat het vastklikt.
10. Plaats de accu terug.
11. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
12. Zet de computer aan.
76 Hoofdstuk 10 Geheugenmodules
11 Beveiliging
Computer beschermen
Standaardbeveiligingsvoorzieningen van het Windows®-besturingssysteem en het onafhankelijk van
Windows draaiende Setup Utility (BIOS) kunnen uw persoonlijke instellingen en gegevens tegen
diverse risico's beschermen.
OPMERKING: Van beveiligingsvoorzieningen moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
uitgaan. Deze voorzieningen zijn niet altijd afdoende om softwarematige aanvallen te voorkomen en
kunnen niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
OPMERKING: Voordat u uw computer verzendt voor reparatie, moet u back-ups maken van alle
vertrouwelijke bestanden en deze verwijderen en alle wachtwoordinstellingen verwijderen.
OPMERKING: Bepaalde voorzieningen die in dit hoofdstuk worden genoemd, zijn mogelijk niet
beschikbaar op uw computer.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Gebruik van de computer door onbevoegden
QuickLock (alleen bepaalde modellen)
Opstartwachtwoord
Vingerafdruklezer
Computervirussen Antivirussoftware
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewallsoftware
Windows-updates
Versleuteling
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Setup Utility
(BIOS) en overige systeemidentificatie-informatie
Beheerderswachtwoord
Huidige of toekomstige bedreigingen voor de computer Kritieke beveiligingsupdates van Microsoft
Onbevoegde toegang tot een Windows-gebruikersaccount Gebruikerswachtwoord
Zonder toestemming meenemen van de computer Aansluitpunt voor beveiligingskabel (voor gebruik met een
optioneel kabelslot)
Computer beschermen 77
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt
verscheidene typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de toegang tot uw informatie wilt
beveiligen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in Setup Utility (BIOS), dat geen
deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
OPMERKING: Om zoveel mogelijk te voorkomen dat u niet meer toegang kunt verkrijgen tot
bepaalde voorzieningen van de computer, moet u elk wachtwoord vastleggen en op een veilige
plaats bewaren.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een voorziening van Setup Utility (BIOS) en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
voorzieningen van Setup Utility (BIOS).
Als u meer informatie wilt ontvangen over Windows-wachtwoorden, bijvoorbeeld een wachtwoord
voor de schermbeveiliging, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot de inhoud van een computer op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Met dit wachtwoord krijgt u geen toegang
tot de inhoud van Setup Utility (BIOS).
Gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
Tevens wordt de toegang tot de inhoud van de computer
beveiligd en moet u dit wachtwoord opgeven als u de
slaapstand of de hibernationstand wilt beëindigen.
QuickLock (alleen bepaalde modellen) QuickLock beveiligt uw gegevens door het
aanmeldingsvenster van het besturingssysteem weer te
geven. Als het aanmeldingsvenster wordt weergegeven, kan
de computer pas worden gebruikt nadat een
gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord voor
Windows is ingevoerd. Nadat u een gebruikerswachtwoord
of beheerderswachtwoord heeft ingesteld, doet u het
volgende:
1. QuickLock activeren.
2. Sluit QuickLock door uw Windows-
gebruikerswachtwoord of -beheerderswachtwoord in te
voeren.
78 Hoofdstuk 11 Beveiliging
Wachtwoorden instellen in Setup Utility (BIOS)
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord* Hiermee beveiligt u de toegang tot Setup Utility (BIOS).
Nadat dit wachtwoord is ingesteld, moet u dit
wachtwoord elke keer invoeren wanneer u Setup Utility
(BIOS) wilt openen.
VOORZICHTIG: als u uw beheerderswachtwoord vergeten
bent, kunt u Setup Utility (BIOS) niet openen.
OPMERKING: Het beheerderswachtwoord kan worden
gebruikt in plaats van het opstartwachtwoord.
OPMERKING: Uw beheerderswachtwoord is niet
uitwisselbaar met een beheerderswachtwoord dat is
ingesteld in Windows en wordt niet weergegeven wanneer
het wordt ingesteld, ingevoerd, gewijzigd of verwijderd.
OPMERKING: Als u het opstartwachtwoord opgeeft bij de
eerste wachtwoordcontrole, voordat het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de Esc-toets voor menu
Opstarten) verschijnt, moet u het beheerderswachtwoord
opgeven om toegang te krijgen tot Setup Utility (BIOS).
Opstartwachtwoord* Hiermee beschermt u de toegang tot de inhoud van de
computer.
Als dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord
opgeven wanneer u de computer inschakelt of opnieuw
opstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt.
VOORZICHTIG: Als u het opstartwachtwoord vergeet, kunt
u de computer niet meer inschakelen of opnieuw opstarten
en kunt u de hibernationstand niet meer beëindigen.
OPMERKING: Het beheerderswachtwoord kan worden
gebruikt in plaats van het opstartwachtwoord.
OPMERKING: Een opstartwachtwoord wordt niet
weergegeven als het wordt ingesteld, ingevoerd, gewijzigd of
verwijderd.
*Raadpleeg de volgende onderwerpen voor meer informatie over elk van deze wachtwoorden.
Wachtwoorden gebruiken 79
Beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open Setup Utility (BIOS) door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc terwijl het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu
Opstarten) linksonder op het scherm wordt weergegeven. Wanneer het menu Startup
(Opstarten) wordt weergegeven, drukt u op f10.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Administrator Password
(Beheerderswachtwoord) en druk vervolgens op enter.
Beheerderswachtwoord instellen: typ het wachtwoord in het veld Enter New Password
(Nieuwe wachtwoord invoeren) en in het veld Confirm New Password (Nieuwe
wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Beheerderswachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden
Enter New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password
(Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Beheerderswachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter
Password (Wachtwoord invoeren) en druk vier keer op enter.
3. Als u uw voorkeuren wilt opslaan en Setup Utility (BIOS) wilt afsluiten, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan).
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Beheerderswachtwoord invoeren
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord invoeren) het beheerderswachtwoord en druk
op enter. Na 3 mislukte pogingen om het beheerderswachtwoord in te voeren, moet u de computer
opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
80 Hoofdstuk 11 Beveiliging
Opstartwachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open Setup Utility (BIOS) door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc terwijl het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu
Opstarten) linksonder op het scherm wordt weergegeven. Wanneer het menu Startup
(Opstarten) wordt weergegeven, drukt u op f10.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Power-On Password (Opstartwachtwoord)
en druk vervolgens op enter.
Opstartwachtwoord instellen: typ het wachtwoord in de velden Enter New Password
(Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord
bevestigen). Druk daarna op enter.
Opstartwachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden
Enter New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password
(Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Opstartwachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en druk daarna vier keer op enter.
3. Als u uw voorkeuren wilt opslaan en Setup Utility (BIOS) wilt afsluiten, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan).
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Opstartwachtwoord invoeren
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord invoeren) het wachtwoord en druk op enter. Na
3 mislukte pogingen om het wachtwoord in te voeren, moet u de computer opnieuw opstarten en het
opnieuw proberen.
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunt u
deze mogelijk blootstellen aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem,
programma's en hulpprogramma's uitschakelen, of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunt u de meeste virussen detecteren, vernietigen en in veel gevallen
eventuele aangerichte schade herstellen. Om uw computer te blijven beschermen tegen nieuw
ontdekte virussen, moet antivirussoftware bijgehouden worden.
Er kan een antivirusprogramma vooraf zijn geïnstalleerd op uw computer en dit kan een
probeerversie zijn. Het wordt ten zeerste aanbevolen dat u de probeerversie omzet in een reguliere
versie of dat u een antivirusprogramma naar keuze aanschaft om uw computer volledig te
beschermen.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virus in het vak Zoeken van Help en
ondersteuning.
Antivirussoftware gebruiken 81
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een
firewall kan een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan
een oplossing zijn die zowel uit hardware als software bestaat.
U kunt twee soorten firewalls in overweging nemen:
hostgebaseerde firewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is
geïnstalleerd;
netwerkgebaseerde firewalls die tussen de ADSL- of kabelmodem en uw thuisnetwerk worden
geïnstalleerd om alle computers op het netwerk te beschermen.
Wanneer een firewall is geïnstalleerd op een systeem, worden alle gegevens die vanaf en naar het
systeem worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker
gedefinieerde beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen worden geblokkeerd.
Mogelijk is er al een firewall geïnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het
geval is, zijn er softwareoplossingen voor firewalls beschikbaar.
OPMERKING: Onder bepaalde omstandigheden kan een firewall de toegang tot games op internet
blokkeren, voor storingen zorgen bij het afdrukken of delen van bestanden in een netwerk, en
toegestane bijlagen bij e-mail tegenhouden. U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit
te schakelen, te doen wat de bedoeling was en daarna de firewall weer in te schakelen. Als u het
probleem blijvend wilt oplossen, configureert u de firewall opnieuw.
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verzendt waarschuwingen met betrekking tot essentiële updates.
Installeer alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer
te beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen.
Het is mogelijk dat updates van het besturingssysteem en andere software beschikbaar zijn gekomen
nadat de computer is verzonden. Volg deze richtlijnen om er zeker van te zijn dat alle beschikbare
updates op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt. Klik op de
updatekoppeling bij Start > Alle programma's > Windows Update.
Voer Windows Update daarna maandelijks uit.
Haal updates op van Windows en andere programma's van Microsoft®, op het moment dat ze
worden uitgebracht, via de website van Microsoft en via de updatekoppeling in Help en
ondersteuning.
82 Hoofdstuk 11 Beveiliging
Optionele beveiligingskabel installeren
OPMERKING: Van een beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
OPMERKING: het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders
uitzien dan op de afbeelding in dit gedeelte. Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer
op pagina 4 voor de plaats van het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.
1. Leg de beveiligingskabel in een lus om een voorwerp dat niet verplaatst kan worden.
2. Plaats het sleuteltje (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
4. Haal de sleutel uit het slot en bewaar deze op een veilige plaats.
De vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
Op bepaalde computermodellen zijn geïntegreerde vingerafdruklezers beschikbaar. Stel een
gebruikersaccount met een wachtwoord in op de computer om de vingerafdruklezer te gebruiken. U
kunt zich bij deze account aanmelden op de computer door de gekozen vinger over de lezer te halen.
U kunt de vingerafdruklezer ook gebruiken om wachtwoordvelden in te vullen op websites en in
andere programma's waarvoor aanmelding vereist is. Raadpleeg de helpfunctie van de
vingerafdruksoftware voor instructies.
Nadat u uw vingerafdrukidentiteit heeft vastgelegd, kunt u een Single Sign On-service (service voor
eenmalige aanmelding) instellen. Op die manier kunt u de vingerafdrukscanner gebruiken voor het
maken van aanmeldingsreferenties voor elke applicatie waarvoor een gebruikersnaam en
wachtwoord vereist is.
Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor de plaats van de vingerafdruklezer op
de computer.
Optionele beveiligingskabel installeren 83
12 Back-up en herstel
De computer is voorzien van hulpmiddelen die het besturingssysteem en HP bieden, om u te helpen
uw informatie te beschermen en indien nodig te herstellen.
De volgende onderwerpen komen in dit hoofdstuk aan bod:
Een set herstelschijven of een herstel-flashdrive maken (voorziening van HP Recovery
Manager)
Het systeem herstellen (vanaf de partitie, vanaf herstelschijven of vanaf een herstel-flashdrive)
Een back-up maken van uw gegevens
Een programma of stuurprogramma herstellen
84 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
Systeem herstellen
Als de vaste schijf van de computer niet meer werkt, kan de fabrieksimage van het systeem worden
hersteld met behulp van een set herstelschijven of een herstel-flashdrive. In het beste geval heeft u
deze herstelmiddelen meteen na de software-installatie gemaakt met behulp van HP Recovery
Manager.
Bij andere problemen dan het uitvallen van de vaste schijf kunt u het systeem herstellen met behulp
van de HP herstelpartitie (alleen bepaalde modellen), in plaats van een set herstelschijven of een
herstel-flashdrive te gebruiken. U controleert als volgt of er een herstelpartitie is: klik op Start, klik
met de rechtermuisknop op Computer, klik op Beheren en klik op Schijfbeheer. Als de
herstelpartitie aanwezig is, staat er een herstelschijfeenheid vermeld in het venster.
VOORZICHTIG: HP Recovery Manager (partitie of schijven/flashdrive) herstelt alleen software die
in de fabriek is geïnstalleerd. Software die niet bij deze computer is verstrekt, moet handmatig
opnieuw worden geïnstalleerd.
Herstelmedia maken
U wordt aangeraden om herstelschijven of een herstel-flashdrive te maken, zodat u de computer in
zijn oorspronkelijke staat kunt herstellen als de vaste schijf niet meer werkt of als u om welke reden
dan ook niet kunt herstellen met de herstelpartitieprogramma's. Maak deze schijven of de flashdrive
nadat u de computer voor de eerste keer gebruiksklaar heeft gemaakt.
OPMERKING: met HP Recovery Manager kunt u slechts één set herstelschijven of één herstel-
flashdrive maken. Wees voorzichtig met deze herstelmiddelen en bewaar ze op een veilige plaats.
OPMERKING: als de computer geen geïntegreerde optischeschijfeenheid heeft, kunt u een
(afzonderlijk aan te schaffen) optionele externe optischeschijfeenheid gebruiken om herstelschijven te
maken. U kunt ook herstelschijven voor de computer aanschaffen via de website van HP. Als u
gebruikmaakt van een externe optischeschijfeenheid, moet die worden aangesloten op een USB-
poort van de computer, niet op een USB-poort van een ander extern apparaat, zoals een USB-hub.
Richtlijnen:
Gebruik uitsluitend dvd-r-, dvd+r-, dvd-r dl- of dvd+r dl-schijven van hoge kwaliteit.
OPMERKING: lees/schrijf-schijven, zoals cd-rw, dvd±rw, dubbellaags dvd±rw en bd-re
(herschrijfbare Blu-ray Discs), zijn niet compatibel met de HP Recovery Manager software.
De computer moet tijdens deze procedure zijn aangesloten op een netvoedingsbron.
Per computer kan slechts één set herstelschijven of één flashdrive worden gemaakt.
OPMERKING: als u herstelschijven maakt, nummert u de schijven voordat u ze in de
optischeschijfeenheid plaatst.
U kunt het programma eventueel afsluiten voordat u klaar bent met het maken van
herstelschijven of een herstel-flashdrive. De volgende keer dat u HP Recovery Manager opent,
wordt u verzocht door te gaan met het maken van de back-up.
U maakt als volgt een set herstelschijven of een herstel-flashdrive:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Veiligheid en bescherming > HP Recovery Manager >
HP Herstelmedia maken.
2. Volg de instructies op het scherm.
Systeem herstellen 85
Systeemherstelactie uitvoeren
Met HP Recovery Manager herstelt u de computer in de oorspronkelijke fabriekstoestand. HP
Recovery Manager werkt vanaf herstelschijven, vanaf een herstel-flashdrive of vanaf een speciale
herstelpartitie (alleen bepaalde modellen) op de vaste schijf.
OPMERKING: een systeemherstelactie moet worden uitgevoerd als de vaste schijf van de
computer niet meer werkt of als alle pogingen om problemen met computerfuncties op te lossen
mislukken. Een systeemherstelactie moet worden gebruikt als laatste redmiddel om
computerproblemen op te lossen.
Houd bij het uitvoeren van een systeemherstelactie rekening met het volgende:
U kunt alleen het systeem herstellen waarvan u eerder een back-up heeft gemaakt. U wordt
aangeraden om met HP Recovery Manager een set herstelschijven of een herstel-flashdrive te
maken zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt.
Windows heeft eigen herstelvoorzieningen, zoals Systeemherstel. Als u deze voorzieningen nog
niet heeft geprobeerd, probeert u deze voordat u HP Recovery Manager gebruikt om het
systeem te herstellen.
HP Recovery Manager herstelt alleen software die in de fabriek is geïnstalleerd. Voor software
die niet bij deze computer is meegeleverd, moet de software worden gedownload van de
website van de fabrikant of moet de software opnieuw worden geïnstalleerd vanaf de schijf die
door de fabrikant is geleverd.
Speciale herstelpartitie gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Wanneer u gebruikmaakt van de speciale herstelpartitie, heeft u tijdens dit proces de mogelijkheid om
een back-up te maken van afbeeldingen, muziek en andere audio, video's en films, opgenomen tv-
programma's, documenten, spreadsheets en presentaties, e-mails, internetfavorieten en instellingen.
U herstelt de computer als volgt vanaf de herstelpartitie:
1. Open HP Recovery Manager op een van de volgende manieren:
Selecteer Start > Alle programma's > Veiligheid en bescherming > HP Recovery
Manager > HP Recovery Manager.
– of –
Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press
the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het
scherm verschijnt. Druk op f11 terwijl "F11 (System Recovery)" (F11 Systeemherstel) op
het scherm wordt weergegeven.
2. Klik op Systeemherstel in het venster HP Recovery Manager.
3. Volg de instructies op het scherm.
86 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
Herstellen met behulp van de herstelmedia
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Plaats de eerste herstelschijf in de optische-schijfeenheid van de computer of in een optionele
externe optische-schijfeenheid en start de computer opnieuw op.
– of –
Plaats de herstel-flashdrive in een USB-poort van de computer en start de computer opnieuw
op.
OPMERKING: als de computer niet automatisch opnieuw opstart in HP Recovery Manager,
moet de opstartvolgorde van de computer worden gewijzigd.
3. Druk op f9 tijdens het opstarten van het systeem.
4. Selecteer de optischeschijfeenheid of de flashdrive.
5. Volg de instructies op het scherm.
Opstartvolgorde van de computer wijzigen
U wijzigt de opstartvolgorde voor herstelschijven als volgt:
1. Start de computer opnieuw op.
2. Druk op esc terwijl de computer opnieuw opstart en druk daarna op f9 voor opstartopties.
3. Selecteer Interne cd/dvd-rom-drive in het venster met opstartopties.
U wijzigt als volgt de opstartvolgorde voor een herstel-flashdrive:
1. Plaats de flashdrive in een USB-poort.
2. Start de computer opnieuw op.
3. Druk op esc terwijl de computer opnieuw opstart en druk daarna op f9 voor opstartopties.
4. Selecteer de flashdrive in het venster met opstartopties.
Back-up maken en terugzetten van uw gegevens
Het is zeer belangrijk om een back-up te maken van uw bestanden en om eventuele nieuwe software
op een veilige plaats te bewaren. Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, blijf dan
periodiek back-ups maken.
Hoe volledig u het systeem kunt herstellen, hang af van de recentheid van uw laatste back-up.
OPMERKING: een herstelactie op basis van de recentste back-up moet worden uitgevoerd als de
computer is geïnfecteerd met een virus of als een belangrijke systeemcomponent niet meer werkt. Bij
computerproblemen moet eerst een herstelactie worden uitgevoerd voordat een systeemherstelactie
wordt uitgevoerd.
Back-up maken en terugzetten van uw gegevens 87
U kunt een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven. Maak in de volgende situaties een back-up van het systeem:
periodiek, op basis van een back-upschema;
TIP: stel herinneringen in om periodiek een back-up te maken van uw informatie.
voordat de computer wordt gerepareerd of hersteld;
voordat u hardware of software toevoegt of wijzigt.
Richtlijnen:
Maak systeemherstelpunten met de voorziening Systeemherstel van Windows® en kopieer ze
op gezette tijden naar een optische schijf of een externe vaste-schijfeenheid. Raadpleeg
Windows-systeemherstelpunten gebruiken op pagina 89 voor meer informatie over het gebruik
van systeemherstelpunten.
Sla persoonlijke bestanden op in de map Documenten en maak periodiek een back-up van deze
map.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermafdruk
van de instellingen te maken. Een schermafdruk kan veel tijd besparen als u uw voorkeuren
opnieuw moet instellen.
U maakt als volgt een schermafdruk:
1. Geef het scherm weer dat u wilt opslaan.
2. Kopieer de inhoud van het scherm:
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+prt sc.
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op prt sc.
3. Open een tekstverwerkingsdocument en selecteer Bewerken > Plakken. De schermafdruk
wordt toegevoegd aan het document.
4. Sla het document op en druk het af.
Back-up en terugzetten van Windows gebruiken
Richtlijnen:
Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het back-upproces start.
Neem voldoende tijd om het back-upproces te voltooien. Afhankelijk van de grootte van de
bestanden kan dit meer dan een uur in beslag nemen.
U maakt als volgt een back-up:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Back-up en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om een back-up te plannen en te maken.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
88 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
Windows-systeemherstelpunten gebruiken
Met een systeemherstelpunt kunt u een 'momentopname' van de vaste schijf op een bepaald tijdstip
opslaan onder een specifieke naam. Als u wijzigingen die nadien zijn aangebracht ongedaan wilt
maken, kunt u het systeem herstellen zoals het op dat tijdstip was.
OPMERKING: als u een eerdere staat van het systeem herstelt, heeft dat geen invloed op
gegevensbestanden die zijn opgeslagen of e-mailberichten die zijn gemaakt sinds het laatste
herstelpunt.
U kunt ook extra herstelpunten maken om uw bestanden en instellingen extra te beschermen.
Wanneer maakt u herstelpunten
voordat u software of hardware toevoegt of wijzigt;
op gezette tijden wanneer de computer optimaal functioneert.
OPMERKING: als u het systeem hebt hersteld naar een herstelpunt en van gedachten verandert,
kunt u de herstelactie ongedaan maken.
Systeemherstelpunt maken
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeembeveiliging.
3. Klik op het tabblad Systeembeveiliging.
4. Volg de instructies op het scherm.
Terugkeren naar een herstelpunt van een bepaalde datum en tijd
U gaat als volgt terug naar een herstelpunt (gemaakt op een eerdere datum en tijd) waarop de
computer optimaal werkte:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeembeveiliging.
3. Klik op het tabblad Systeembeveiliging.
4. Klik op Systeemherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
Back-up maken en terugzetten van uw gegevens 89
13 Setupprogramma (BIOS) en
Systeemdiagnose
Setup Utility (BIOS) gebruiken
Setup Utility, ook wel Basic Input/Output System (BIOS) genoemd, regelt de communicatie tussen
alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfstations, het beeldscherm, het
toetsenbord, de muis en de printer). Setup Utility (BIOS) bevat instellingen voor de soorten apparaten
die zijn geïnstalleerd, voor de opstartvolgorde van de computer, en voor de hoeveelheid
systeemgeheugen en uitbreidingsgeheugen.
OPMERKING: Wees uiterst voorzichtig met het aanbrengen van wijzigingen in Setup Utility (BIOS).
Fouten kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Setup Utility (BIOS) starten
Ga als volgt te werk om Setup Utility (BIOS) te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om Setup Utility (BIOS) te openen.
Taal van Setup Utility (BIOS) wijzigen
1. Start Setup Utility (BIOS).
2. Selecteer met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Language (Taal)
en druk op enter.
3. Selecteer met de pijltoetsen een taal en druk op enter.
4. Wanneer er een bevestigingsprompt met de geselecteerde taal verschijnt, drukt u op enter.
5. Als u uw wijziging wilt opslaan en Setup Utility (BIOS) wilt afsluiten, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan). Druk
vervolgens op enter.
De wijziging is onmiddellijk van kracht.
90 Hoofdstuk 13 Setupprogramma (BIOS) en Systeemdiagnose
Navigeren en selecteren in Setup Utility (BIOS)
Navigeren en selecteren gaat in Setup Utility (BIOS) als volgt:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tabtoets en de pijltoetsen
op het toetsenbord, en drukt u vervolgens op enter.
Als u omhoog of omlaag wilt bladeren, gebruikt u de toets Pijl-omhoog of Pijl-omlaag.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het
hoofdscherm van Setup Utility (BIOS). Volg daarna de instructies op het scherm.
2. Druk op f10 om Setup Utility (BIOS) te openen.
Kies een van de volgende methoden om de menu's van Setup Utility (BIOS) te sluiten:
Als u de menu's van Setup Utility (BIOS) wilt sluiten zonder wijzigingen op te slaan, drukt u op
de esc-toets en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten zonder
wijzigingen op te slaan) en druk vervolgens op enter.
– of –
Om uw wijzigingen op te slaan en de menu's van Setup Utility (BIOS) te sluiten, drukt u op f10
en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen
opslaan) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Systeeminformatie weergeven
1. Start Setup Utility (BIOS).
2. Selecteer het menu Main (Hoofdmenu). Er wordt systeeminformatie weergegeven, zoals de tijd
en datum van het systeem en identificatiegegevens van de computer.
3. Als u Setup Utility (BIOS) wilt afsluiten zonder wijzigingen op te slaan, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten zonder wijzigingen op te
slaan). Druk vervolgens op enter.
Setup Utility (BIOS) gebruiken 91
Fabrieksinstellingen van Setup Utility (BIOS) herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vaste-
schijfmodus.
Als u alle instellingen in Setup Utility (BIOS) wilt terugzetten naar de fabriekswaarden, gaat u als volgt
te werk:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om Setup Utility (BIOS) te openen.
3. Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Load Setup Defaults (Setup-standaardwaarden
laden).
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om uw wijzigingen op te slaan en Setup Utility (BIOS) af te sluiten, drukt u op f10 en volgt u de
instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen
opslaan) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
Setup Utility (BIOS) afsluiten
Ga als volgt te werk om Setup Utility (BIOS) af te sluiten en de wijzigingen van de huidige sessie
op te slaan:
Als de menu's van Setup Utility (BIOS) niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te
gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit
Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan). Druk ten slotte op enter.
Ga als volgt te werk als u Setup Utility (BIOS) wilt afsluiten zonder de wijzigingen van de huidige
sessie op te slaan:
Als de menu's van Setup Utility (BIOS) niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te
gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit
Discarding Changes (Afsluiten zonder wijzigingen op te slaan). Druk ten slotte op enter.
BIOS bijwerken
Mogelijk zijn op de website van HP updates beschikbaar van de software die bij de computer is
geleverd.
De meeste software en BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde
bestanden die SoftPaqs worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en over het oplossen van problemen.
92 Hoofdstuk 13 Setupprogramma (BIOS) en Systeemdiagnose
BIOS-versie bepalen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS) genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows al is gestart) of door Setup Utility (BIOS) te
gebruiken.
1. Start Setup Utility (BIOS).
2. Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofdmenu).
3. Als u Setup Utility (BIOS) wilt afsluiten zonder wijzigingen op te slaan, selecteert u met de
tabtoets en de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten zonder
wijzigingen op te slaan). Druk vervolgens op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt
en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
terwijl de computer op accuvoeding werkt of is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een
optionele voedingsbron. Volg tijdens het downloaden en installeren de volgende instructies:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Onderhouden.
2. Volg de instructies op het scherm om uw computer te herkennen en de BIOS-update te openen
die u wilt downloaden.
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt
herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze
naar de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waarnaar de BIOS-update wordt
gedownload. U moet naar dit pad gaan om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van
het systeem-BIOS.
Setup Utility (BIOS) gebruiken 93
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op
het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u
als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is voltooid, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
Systeemdiagnose gebruiken
Met Systeemdiagnose kunt u diagnostische tests uitvoeren om te bepalen of de computerhardware
correct functioneert. Afhankelijk van het model computer kunt u met Systeemdiagnose een of meer
van de volgende diagnostische tests uitvoeren:
Start-up test (Opstarttest): hiermee voert u een analyse uit van de belangrijkste
systeemcomponenten die nodig zijn voor het opstarten van de computer.
Run-in test (Uitvoeringstest): hiermee herhaalt u de Start-up test en controleert u op bepaalde
problemen die de Start-up test niet kan detecteren.
Hard disk test (Vasteschijftest): hiermee analyseert u de fysieke conditie van de vaste schijf en
controleert u vervolgens alle gegevens in alle sectoren van de vaste schijf. Als er tijdens de test
een beschadigde sector wordt gedetecteerd, wordt er geprobeerd om de aanwezige gegevens
te verplaatsen naar een onbeschadigde sector.
Memory test (Geheugentest): hiermee analyseert u de fysieke conditie van de
geheugenmodules. Als er een fout wordt gevonden, moet u de geheugenmodules onmiddellijk
vervangen.
Battery test (Accutest): deze test analyseert de conditie van de accu. Als de accu de test niet
doorstaat, neemt u contact op met de klantenondersteuning om het probleem te melden en een
vervangende accu aan te schaffen.
Systeeminformatie en foutlogboeken kunt u ook bekijken in het venster Systeemdiagnose.
Ga als volgt te werk om Systeemdiagnose te starten:
1. Zet de computer aan of start de computer opnieuw op. Druk op esc wanneer het bericht 'Press
the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in de linkerbenedenhoek van
het scherm wordt weergegeven. Druk op f2 wanneer het startmenu wordt weergegeven.
2. Klik op de diagnostische test die u wilt uitvoeren, en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u een diagnostische test tijdens het uitvoeren wilt stoppen, drukt u op esc.
94 Hoofdstuk 13 Setupprogramma (BIOS) en Systeemdiagnose
A Problemen oplossen en ondersteuning
Problemen oplossen
De computer kan niet worden ingeschakeld
Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende
suggesties u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:
Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende
voeding levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.
OPMERKING: gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een
netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.
Als de computer werkt op accuvoeding of is aangesloten op een andere externe voedingsbron
dan een stopcontact, sluit u de netvoedingsadapter van de computer aan op een stopcontact.
Controleer of het netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.
Het beeldscherm is leeg
Als het scherm leeg is maar de computer aan staat en het aan/uit-lampje brandt, is de computer
mogelijk niet ingesteld op weergave van het beeld op het computerscherm. Als u de weergave naar
het beeldscherm wilt schakelen, drukt u op de actietoets f4.
De software werkt niet goed
Als de software niet meer reageert of niet normaal reageert, doet u het volgende:
Start de computer opnieuw op door Start > Afsluiten > Opnieuw opstarten te selecteren.
Als u de computer niet opnieuw kunt opstarten aan de hand van deze procedure, raadpleegt u
het volgende gedeelte,
De computer staat aan maar reageert niet op pagina 96.
Voer een virusscan uit. Raadpleeg
Antivirussoftware gebruiken op pagina 81 voor informatie
over het gebruik van de antivirusvoorzieningen op de computer.
Problemen oplossen 95
De computer staat aan maar reageert niet
Als de computer is ingeschakeld maar niet meer reageert op software- of toetsenbordopdrachten,
probeert u de volgende noodprocedures voor afsluiten in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
VOORZICHTIG: noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen
gegevens.
Druk op ctrl+alt+delete en klik daarna op de Aan/uit-knop.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
De computer is ongewoon warm
Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer
de computer echter ongewoon warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een
geblokkeerde ventilatieopening. Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer
afkoelen tot kamertemperatuur. Zorg ook dat alle ventilatieopeningen nergens door worden
geblokkeerd tijdens het gebruik van de computer.
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen
van de computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen.
Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of
een voorwerp van zacht materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de
temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de
International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
Een extern apparaat werkt niet
Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:
Zet het apparaat aan volgens de instructies van de fabrikant.
Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.
Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.
Controleer of het apparaat, met name als het een ouder apparaat betreft, compatibel is met het
besturingssysteem.
Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geïnstalleerd.
96 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning
De draadloze netwerkverbinding werkt niet
Ga als volgt te werk als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt:
Controleer of het lampje voor draadloze communicatie op de computer is ingeschakeld (wit). Als
het lampje voor draadloze communicatie uit is, drukt u op de actietoets f12 om het in te
schakelen.
Controleer of de draadloze antennes van het apparaat nergens door worden geblokkeerd.
Controleer of het DSL- of kabelmodem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of
de lampjes branden.
Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de
voedingsadapter en het DSL- of kabelmodem, en of de lampjes branden.
Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw
in.
OPMERKING: raadpleeg de relevante helponderwerpen en maak gebruik van de koppelingen naar
relevante websites in Help en ondersteuning voor meer informatie over technologie voor draadloze
communicatie.
OPMERKING: raadpleeg voor informatie over het activeren van diensten voor mobiel breedband
(alleen bepaalde modellen) de informatie over de aanbieder van mobiele netwerkdiensten die bij de
computer is meegeleverd.
Problemen oplossen 97
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen
van een schijf
1. Steek het uiteinde van een paperclip in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid (1).
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
3. Neem de schijf uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
buitenrand optilt (3). Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
98 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning
De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd
Als Windows een geïnstalleerd apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het
apparaatstuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Als u vermoedt dat de optischeschijfeenheid
niet wordt gedetecteerd, controleert u als volgt of de optischeschijfeenheid staat vermeld in
Apparaatbeheer:
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
3. Klik bij Systeem op Apparaatbeheer.
4. Klik in het venster Apparaatbeheer op de pijl naast Dvd-/cd-rom-stations om de lijst uit te
vouwen, zodat alle geïnstalleerde schijfeenheden worden weergegeven.
5. Klik met de rechtermuisknop op de vermelding van de optischeschijfeenheid om de volgende
taken uit te voeren:
update van stuurprogramma's uitvoeren;
uitschakelen;
verwijderen;
scannen op hardwarewijzigingen. Het systeem wordt gescand op geïnstalleerde hardware
en er worden standaardstuurprogramma's geïnstalleerd voor alle apparaten waarvoor
stuurprogramma's vereist zijn.
Klik op Eigenschappen om te controleren of het apparaat correct werkt.
Het venster Eigenschappen bevat gedetailleerde informatie over het apparaat, die u
kan helpen bij het oplossen van problemen.
Klik op het tabblad Stuurprogramma om stuurprogramma's voor dit apparaat bij te
werken, uit te schakelen of de installatie ervan ongedaan te maken.
Problemen oplossen 99
Een schijf wordt niet afgespeeld
U speelt een cd, dvd of bd als volgt af:
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af alvorens een schijf af te spelen.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een schijf afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen.
Activeer de sluimerstand of slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat wel
doet, verschijnt mogelijk een waarschuwing waarin u wordt gevraagd of u door wilt gaan. Als dit
bericht verschijnt, klikt u op Nee. Hierna kan het volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
Het afspeelvenster in het multimediaprogramma wordt gesloten. Klik op de knop Afspelen
in het multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. In sommige gevallen moet het
programma worden afgesloten en opnieuw worden gestart.
Maak systeembronnen vrij.
Zet printers en scanners uit en ontkoppel camera's en draagbare apparaten. Door deze
plug-en-playapparaten te ontkoppelen maakt u waardevolle systeembronnen vrij, hetgeen
resulteert in betere afspeelprestaties.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog nauwelijks
verschil waarneemt tussen 16-bits kleuren en kleuren boven 16-bits, ziet u als het goed is
geen verschil bij het bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem
terugbrengt tot 16-bits kleur. Ga hiervoor als volgt te werk:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Beeldschermresolutie.
2. Selecteer Geavanceerde instellingen > tabblad Beeldscherm.
3. Selecteer Hoge kleuren (16-bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd.
4. Klik op OK.
100 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is
voltooid
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de energiebesparende voorzieningen uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de
vaste schijf.
Installeer opnieuw het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt. Dit
stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd-/cd-rom-stations in Apparaatbeheer.
Contact opnemen met de klantenondersteuning
Als de informatie in deze gebruikershandleiding of in Help en ondersteuning geen uitsluitsel geeft
over uw vragen, kunt u contact opnemen met de klantenondersteuning op:
http://www.hp.com/go/contactHP
OPMERKING: klik voor wereldwijde ondersteuning op Neem contact op met HP wereldwijd aan
de linkerkant van de pagina of ga naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Hier heeft u de volgende mogelijkheden:
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: wanneer technische ondersteuning niet beschikbaar is in een bepaalde taal, is
deze beschikbaar in het Engels.
een e-mail sturen naar de klantenondersteuning;
telefoonnummers opzoeken van de klantenondersteuning (wereldwijd);
een HP servicecentrum opzoeken.
Contact opnemen met de klantenondersteuning 101
B Computer schoonmaken
Beeldscherm schoonmaken
Veeg het beeldscherm voorzichtig schoon met een zachte, pluisvrije doek die is bevochtigd met een
alcoholvrij glasreinigingsmiddel. Zorg dat het beeldscherm droog is voordat u het dichtdoet.
Zijkanten en bovenkant schoonmaken
Om de zijkanten en de bovenkant schoon te maken en te desinfecteren, gebruikt u een zachte
microvezeldoek of een antistatische doek zonder olie (zoals een zemen lap) die is bevochtigd met
een alcoholvrij glasreinigingsmiddel. U kunt ook een kiemdodend wegwerpdoekje gebruiken.
OPMERKING: wanneer u de bovenkant van de computer schoonmaakt, veegt u in een
cirkelbeweging om vuil en stofdeeltjes te verwijderen.
Touchpad en toetsenbord schoonmaken
VOORZICHTIG: zorg bij het schoonmaken van het touchpad en het toetsenbord dat er geen
vloeistoffen tussen de toetsen komen. Hierdoor kunnen interne componenten blijvend beschadigd
raken.
Om het touchpad en het toetsenbord schoon te maken en te desinfecteren, gebruikt u een
zachte microvezeldoek of een antistatische doek zonder olie (zoals een zemen lap) die is
bevochtigd met een alcoholvrij glasreinigingsmiddel. U kunt ook een kiemdodend
wegwerpdoekje gebruiken.
Gebruik een spuitbus met perslucht met een verlengstuk om te voorkomen dat toetsen blijven
hangen en om stof, pluisjes en vuildeeltjes te verwijderen van het toetsenbord.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord schoon te maken. Zo beperkt
u het risico van een elektrische schok en schade aan de interne onderdelen. Een stofzuiger kan
stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
102 Bijlage B Computer schoonmaken
C Reizen met de computer
Neem voor optimale resultaten de volgende transportrichtlijnen in acht:
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
Maak een back-up van uw gegevens.
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals digitale kaarten.
VOORZICHTIG: Verwijder media uit de schijfeenheid voordat u de schijfeenheid uit de
schijfhouder haalt en voordat u de schijfeenheid vervoert, verstuurt of opbergt. Zo beperkt u
het risico van schade aan de computer of een schijfeenheid en het risico van
gegevensverlies.
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
Sluit de computer af.
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up niet bij de computer.
Wanneer u met het vliegtuig reist, neemt u de computer mee als handbagage en checkt u de
computer niet in met de rest van de bagage.
VOORZICHTIG: Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en
detectorstaven. In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden
röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Elke luchtvaartmaatschappij heeft eigen regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten.
Overleg vooraf met de luchtvaartmaatschappij als u de computer in het vliegtuig wilt gebruiken.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Als de computer is voorzien van een apparaat voor draadloze communicatie of een HP module
voor mobiel breedband, bijvoorbeeld via 802.11b/g, GSM (Global System for Mobile
Communications) of GPRS (General Packet Radio Service), moet u er rekening mee houden dat
het gebruik van deze apparaten in bepaalde omgevingen niet is toegestaan. Dit kan het geval
zijn aan boord van een vliegtuig, in ziekenhuizen, in de buurt van explosieven en op gevaarlijke
103
locaties. Als u niet zeker weet wat het beleid is voor het gebruik van een bepaald apparaat, kunt
u het beste vooraf toestemming vragen voordat u het apparaat gebruikt.
Ga als volgt te werk als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
Vraag de douanebepalingen voor computers op voor de landen of regio's die u gaat
bezoeken.
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt
gebruiken. De netspanning, frequentie en stekkers kunnen verschillen per land/regio.
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere
apparaten zijn bedoeld, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
104 Bijlage C Reizen met de computer
D Update van programma's en
stuurprogramma's uitvoeren
U wordt aangeraden regelmatig uw programma's en stuurprogramma's bij te werken naar de
recentste versies. Ga naar
http://www.hp.com/support om de recentste versies te downloaden. U kunt
u ook aanmelden voor het ontvangen van automatische updateberichten wanneer nieuwe updates
beschikbaar komen.
105
E Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is de ontlading van statische elektriciteit wanneer twee objecten met elkaar
in aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u ontvangt wanneer u over tapijt loopt en vervolgens
een metalen deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen worden beschadigd door de ontlading van statische elektriciteit
vanaf de vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het
risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of
installeren van onderdelen, moet u zorg dragen voor een goede aarding voordat u de computer
loskoppelt. Pas daarna kunt u de behuizing openen.
Houd onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
Raak geen pinnen, aansluitingen en circuits aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo weinig
mogelijk hoeft aan te raken.
Gebruik niet-magnetische gereedschappen.
Raak voordat u de onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak aan, zodat u niet
statisch geladen bent.
Als u een onderdeel verwijdert, plaatst u dit in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de klantenondersteuning als u meer wilt weten over statische elektriciteit of
hulp nodig heeft bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
106 Bijlage E Elektrostatische ontlading
F Specificaties
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt
reizen met de computer.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron
voor gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale specificaties hebben.
Hoewel de computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend
aangeraden de computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron
die door HP is geleverd en goedgekeurd voor gebruik met deze computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende specificaties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 18,5 V gelijkstroom bij 3,5 A - 65 W; 19 V gelijkstroom bij 4,74 A - 90 W; of 18,5
V gelijkstroom bij 6,5 A - 120 W18,5 V gelijkstroom bij 3,5 A - 65 W; 19 V
gelijkstroom bij 4,74 A - 90 W; of 18,5 V gelijkstroom bij 6,5 A - 120 W
Gelijkstroomstekker van externe HP voeding
OPMERKING: dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 240 V wisselspanning.
OPMERKING: de bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met
kennisgevingen.
Ingangsvermogen 107
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf 5 °C tot 35 °C 41 °F tot 95 °F
Buiten bedrijf -20 °C tot 60 °C -4 °F tot 140 °F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
In bedrijf -15 m tot 3.048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
108 Bijlage F Specificaties
G SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot
SoftPaq-informatie zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is. Met dit hulpprogramma kunt u
eenvoudig zoeken naar SoftPaqs en deze vervolgens downloaden en uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand
gelezen en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download
Manager kunt u een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaqs
beschikbaar zijn om te worden gedownload.
SoftPaq Download Manager controleert de HP FTP-site op updates van de database en software. Als
updates worden gevonden, worden deze gedownload en automatisch toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar op de website van HP. Om SoftPaq Download Manager
te kunnen gebruiken voor het downloaden van SoftPaqs, moet u eerst het programma downloaden
en installeren. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies voor
het downloaden en installeren van SoftPaq Download Manager.
U downloadt SoftPaqs als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP Software Setup > HP SoftPaq Download Manager.
2. Als SoftPaq Download Manager voor het eerst wordt geopend, verschijnt er een venster waarin
wordt gevraagd of u alleen software wilt weergeven voor de computer die u gebruikt, of dat u de
software voor alle ondersteunde modellen wilt weergeven. Selecteer Show software for all
supported models (Software voor alle ondersteunde modellen weergeven). Als u HP SoftPaq
Download Manager al eerder hebt gebruikt, gaat u door naar stap 3.
a. Selecteer uw besturingssysteem en taalfilters in het venster Configuratieopties. De filters
beperken het aantal opties dat wordt weergegeven in het venster Productcatalogus. Als
bijvoorbeeld alleen Windows 7 Professional wordt geselecteerd in het
besturingssysteemfilter, wordt alleen Windows 7 Professional als besturingssysteem
weergegeven in de productcatalogus.
b. Als u andere besturingssystemen wilt toevoegen, wijzigt u de filterinstellingen in het venster
Configuratieopties. Raadpleeg de helpfunctie van de HP SoftPaq Download Manager
software voor meer informatie.
3. Klik in het linkerdeelvenster op het plusteken (+) om de lijst met modellen uit te vouwen en
selecteer een of meer modellen van de producten die u wilt updaten.
4. Klik op Beschikbare SoftPaqs zoeken om een lijst van beschikbare SoftPaqs te downloaden
voor de geselecteerde computer.
109
5. Selecteer een SoftPaq in de lijst en klik op Download Only (Alleen downloaden) als u veel
SoftPaqs wilt downloaden. Hoe lang het downloadproces in beslag neemt, hangt namelijk af van
de geselecteerde SoftPaqs en de snelheid van de internetverbinding.
Als u slechts één of twee SoftPaqs wilt downloaden en een internetverbinding met hoge
snelheid heeft, klikt u op Download & Unpack (Downloaden en uitpakken).
6. Klik met de rechtermuisknop op Install SoftPaq (SoftPaq installeren) in de SoftPaq Download
Manager-software om de geselecteerde SoftPaqs op de computer te installeren.
110 Bijlage G SoftPaq Download Manager gebruiken
Index
A
Aan/uit-knop herkennen 6
Aan/uit-lampjes, herkennen 5, 11
Aanwijsapparaten
voorkeuren instellen 29
Accu
acculading weergeven 52
afvoeren 55
lage acculading 53
ontladen 53
opbergen 55
vervangen 55
voeding besparen 54
Accu, temperatuur 55
Accu, vervangen 45
Accucontrole 52
Accugegevens, vinden 52
Acculampje 12
Accuontgrendeling 16
Accu opbergen 55
Accuruimte 16, 17
Accuvoeding 51
Actietoetsen
afspelen, pauzeren,
hervatten 35
draadloze communicatie 36
geluid harder 36
geluidsvolume 40
geluid uit 36
geluid zachter 35
helderheid van beeldscherm
verhogen 35
helderheid van beeldscherm
verlagen 35
Help en ondersteuning 35
herkennen 9
schakelen tussen
beeldschermen 35
volgende muziekstuk of
hoofdstuk 35
vorige muziekstuk of
hoofdstuk 35
Afsluiten 47
Antivirussoftware, gebruiken 81
Audiofuncties, controleren 40
Audio-ingang (microfoon) 13
Audio-uitgangen (hoofdtelefoon)
13
B
Back-up maken
aangepaste instellingen in
vensters, werkbalken en
menubalken 88
persoonlijke bestanden 88
Basinstellingen, hotkey 37
Beats Audio 8, 37, 41
Beheerderswachtwoord
beheren 80
invoeren 80
maken 80
Beheren,
beheerderswachtwoord 80
Beheren, opstartwachtwoord 81
Beschermen, computer 77
Beschrijfbare media 48
Besparen, voeding 54
Bestaand draadloos netwerk,
verbinding maken met 24
Besturingssysteem
label met Certificaat van
Echtheid van Microsoft 17
productcode 17
Beveiligen, draadloos netwerk 26
Beveiliging, draadloze
communicatie 26
Beveiligingskabel,
bevestigingspunt herkennen 11
Beveiligingskabel, installeren 83
Bevestigingspunt
beveiligingskabel 11
BIOS
update downloaden 93
updaten 92
versie bepalen 93
Bluetooth, label 17
Bluetooth-apparaat 22, 27
B-toets, herkennen 8
C
Caps Lock-lampje herkennen 5
Cd
branden 101
Certificaat van Echtheid, label 17
Codering voor draadloze
communicatie 26
Compartiment voor module voor
draadloze communicatie,
herkennen 16
Computer, reizen met 55, 103
Computer reageert niet 47
Computer schoonmaken 102
Configureren, audio voor HDMI
44
Connection Manager 23
Connector, netvoeding 12
Controleren, audiofuncties 40
CyberLink PowerDVD 44
D
Digitale kaart
ondersteunde types 57
plaatsen 57
verwijderen 58
Index 111
Digitale media, slot herkennen
10
Draadloos netwerk (WLAN)
beveiliging 26
verbinding maken met
bestaand 24
Draadloos netwerk (WLAN),
benodigde apparatuur 25
Draadloze apparaten in- of
uitschakelen 23
Draadloze communicatie
beveiligen 26
pictogrammen 22
Draadloze communicatie,
instellen 25
Draadloze router configureren 25
Draadloze verbinding tot stand
brengen 22
Draaien, touchpadbeweging 34
Dvd
branden 101
E
Elektrostatische ontlading 106
Energiebeheerschema's
aanpassen 50
huidige weergeven 49
selecteren 50
Energiebeheerschema's
gebruiken 49
Energiebesparende standen 48
Energiebesparende standen
gebruiken 48
Energiemeter 49
Energiemeter gebruiken 49
Esc-toets herkennen 8
Essentiële beveiligingsupdates,
installeren 82
Externe apparaten 60
Externe monitor, poort 42
Externemonitorpoort 13
Externe netvoeding gebruiken 55
Externe schijfeenheid 60
F
f11 86
Firewallsoftware 26, 82
Fn-toets, herkennen 37
fn-toets herkennen 8
G
Gebruiken, externe netvoeding
55
Geheugenmodule
plaatsen 75
vervangen 73
verwijderen 74
Geheugenmodulecompartiment,
afdekplaatje verwijderen 74
Geheugenmodulecompartiment,
herkennen 16
Geïntegreerde webcam, lampje
herkennen 14
Geïntegreerd numeriek
toetsenblok herkennen 8, 38
Gelijkstroomstekker van externe
HP voeding 107
Geluidsvolume
aanpassen 40
knoppen 40
toetsen 40
Geluid uit, lampje herkennen 5
H
HDMI
configureren, audio 44
HDMI-poort, verbinding maken
met 43
HDMI-poort herkennen 13
Herstellen, systeem 86
Herstellen vanaf herstelmedia 87
Herstellen vanaf speciale
herstelpartitie 86
Herstelmedia 85
Herstelpunten 89
Hibernationstand
activeren 49
beëindigen 49
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 53
High-definitionapparatuur,
aansluiten 43, 44
Hotkeys
accentlampje van touchpad
37
basinstellingen 37
beschrijving 37
gebruiken 37
systeeminformatie
weergeven 37
HP 3D DriveGuard 63
HP Connection Manager 23
HP Recovery Manager 86
HP USB Ethernetadapter,
aansluiten 28
Hubs 58
I
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 13
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
13
netwerk 13
RJ-45 (netwerk) 13
In-/uitzoomen,
touchpadbeweging 33
Ingangsvermogen 107
Installatie van draadloos netwerk
25
Installeren
essentiële
beveiligingsupdates 82
optionele beveiligingskabel 83
Intel Wireless Display 44
Interne microfoons herkennen 14
Internetprovider, gebruikmaken
van 20
Internetverbinding instellen 25
Invoeren,
beheerderswachtwoord 80
Invoeren, opstartwachtwoord 81
K
Kabels
USB 59
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 17
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 17
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 17
Knijpen, touchpadbeweging 33
Knoppen
aan/uit 6
ejectknop van
optischeschijfeenheid 11
geluidsvolume 40
linkerknop van touchpad 4
media 39
112 Index
QuickWeb 7
rechterknop van touchpad 4
Kritiek lage acculading 48, 53
L
Labels
Bluetooth 17
Certificaat van Echtheid van
Microsoft 17
kennisgevingen 17
keurmerk voor draadloze
communicatie 17
serienummer 17
WLAN 17
Lage acculading 53
Lampjes
aan/uit 5, 11
accentlampje van touchpad 4,
5
accu 12
Caps Lock 5
draadloze communicatie 5
geluid uit 5
optischeschijfeenheid 11
touchpad 4, 5
vaste schijf 11
vingerafdruklezer 5
webcam 14
Lampjes, schijfeenheid 64
Lampje voor draadloze
communicatie 5
Leesbare media 48
Lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 28
kabel vereist 28
Luchthavenbeveiliging 62
Luidsprekers, herkennen 10
M
Media, actietoetsen 39
Media afspelen,
bedieningselementen voor 39
Mediasneltoetsen 39
Microsoft Certificaat van Echtheid,
label 17
Muis, externe
voorkeuren instellen 29
N
Netvoedingsadapter, testen 56
Netvoedingsconnector,
herkennen 12
Netwerk, pictogram 22
Netwerkconnector, herkennen 13
Netwerkkabel, aansluiten 28
Num Lock-toets, herkennen 9, 38
O
Omgevingsvereisten 108
Onderdelen
achterkant 15
beeldscherm 14
bovenkant 4
linkerkant 13
onderkant 16
rechterkant 11
voorkant 10
Onderhoud
schijfdefragmentatie 62
schijfopruiming 63
Onderhoud van computer 102
Ondersteunde schijven 85
Ontgrendeling, accu 16
Opstartwachtwoord
beheren 81
invoeren 81
maken 81
Opties voor energiebeheer
instellen 48
Optionele externe apparaten
gebruiken 60
Optische schijf
plaatsen 69
verwijderen 70
Optischeschijfeenheden delen 72
Optischeschijfeenheid 60
Optischeschijfeenheid, ejectknop
herkennen 11
Optischeschijfeenheid,
herkennen 11
Optischeschijfeenheid, lampje
herkennen 11
P
Pictogrammen
draadloze communicatie 22
netwerk 22
Poorten
externe monitor 13, 42
HDMI 13, 43
Intel Wireless Display 44
USB 11, 13
VGA 42
PowerDVD 44
Problemen oplossen
beeldscherm is leeg 95
branden van schijven 101
computer is ongewoon warm
96
computer kan niet worden
ingeschakeld 95
computer staat aan maar
reageert niet 96
detectie van
optischeschijfeenheid 99
draadloze netwerkverbinding
97
extern apparaat 96
lade van
optischeschijfeenheid 98
schijf afspelen 100
software werkt niet goed 95
Problemen oplossen en
ondersteuning 95
Productcode 17
Productnaam en productnummer,
computer 17
Q
QuickLock 77, 78
QuickWeb
scherm Startpagina 19
starten 19
QuickWeb, knop herkennen 7
QuickWeb, software 18
R
Reizen met computer 17
Reizen met de computer 55, 103
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 13
Roamen naar een ander
netwerk 26
S
Schijfdefragmentatie, software 62
Schijfeenheden
externe 60
gebruiken 62
hanteren 61
Index 113
optische 60
vaste 60
Schijfeenheidlampje 64
Schijfmedia 48
Schijfopruiming, software 63
Schuiven, touchpadbeweging 33
Serienummer 17
Serienummer van computer 17
Setup Utility (BIOS)
afsluiten 92
fabrieksinstellingen herstellen
92
navigeren en selecteren 91
systeeminformatie
weergeven 91
taal wijzigen 90
wachtwoorden ingesteld in 79
Slaapstand
activeren 48
beëindigen 48
Slots
digitale media 10
Snelle veegbeweging op
touchpad 34
SoftPaqs, downloaden 109
Software
CyberLink PowerDVD 44
HP 3D DriveGuard 65
HP Connection Manager 23
schijfdefragmentatie 62
schijfopruiming 63
Systeemherstel 86
Systeemherstel gebruiken 89
Systeemherstelpunten 89
Systeeminformatie, hotkey 37
Systeeminformatie, weergeven
91
T
Temperatuur 55
Testen, netvoedingsadapter 56
Toetsen
actie 9
b8
esc 8
fn 8
geluidsvolume 40
media 39
Num Lock 9
Windows-applicaties 8
Windows-logo 8
Toetsenblok, geïntegreerd
numeriek 8
Toetsenblokken herkennen 38
Toetsenbord, hotkeys
herkennen 37
Toetsenbordlampjes in- of
uitschakelen 23
Touchpad
gebruiken 29
knoppen 4
Touchpad, aan/uit-knop 4
Touchpad, accentlampje 4, 5
Touchpad, hotkey voor
accentlampje 37
Touchpadbewegingen
draaien 34
in-/uitzoomen 33
knijpen 33
schuiven 33
snelle veegbeweging 34
Touchpadlampje 4, 5
Touchpadzone, herkennen 4
U
Uitschakelen, computer 47
USB-apparaten
beschrijving 58
verwijderen 59
USB-apparatuur
aansluiten 59
USB-hubs 58
USB-kabel, aansluiten 59
USB-poorten, herkennen 11, 13
V
Vaste schijf
externe 60
HP 3D DriveGuard 63
plaatsen 67
verwijderen 66
Vaste schijf, lampje 11
Vasteschijfruimte, herkennen 16
Ventilatieopeningen, herkennen
15, 16
Ventilatieopeningen herkennen
13
Verbinding maken met een
bekabeld netwerk 28
Verbinding maken met een
bestaand draadloos netwerk 24
VGA-poort, verbinding maken
met 42
Video 42
Vingerafdruklezer
gebruiken 83
Vingerafdruklezer, lampje 5
Voeding
accu 51
besparen 54
opties 48
Voorzieningen van het
besturingssysteem 24
W
Wachtwoordbeveiliging instellen
voor beëindigen slaapstand 50
Wachtwoorden
ingesteld in Setup Utility
(BIOS) 79
instellen in Windows 78
Wachtwoorden gebruiken 78
Webcam 41
Webcam herkennen 14
Webcamlampje herkennen 14
Windows, wachtwoorden ingesteld
in 78
Windows-applicatietoets,
herkennen 8
Windows-logotoets herkennen 8
WLAN, label 17
WLAN-antennes, herkennen 14
WLAN-apparaat 17
114 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124