Gebruikershandleiding bij
notebookcomputer
© Copyright 2010 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en
andere landen. Microsoft en Windows zijn
in de Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
Het SD-logo is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Tweede editie, december 2010
Eerste editie, April 2010
Artikelnummer van document: 597853-332
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle voorzieningen op de computer
beschikbaar.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat
de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of
kleding). Zorg ook dat de netvoedingsadapter niet in contact komt met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal wanneer u met de computer werkt. De computer en de netvoedingsadapter voldoen
aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals
gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC
60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Voorzieningen ................................................................................................................................................. 1
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen ........................................................................................................................................... 2
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 2
Touchpad ............................................................................................................ 2
Touchpadknoppen .............................................................................................. 3
Lampjes ............................................................................................................... 4
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ................................ 5
Toetsen ............................................................................................................... 6
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 7
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 7
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 8
Onderdelen aan de onderkant ............................................................................................. 9
Onderdelen van het beeldscherm ...................................................................................... 10
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) ............................... 11
Overige hardwareonderdelen ............................................................................................ 12
Labels ................................................................................................................................................. 13
2 Draadloos, LAN, en modem ......................................................................................................................... 14
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................................... 14
Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen ..................... 15
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 15
Toets voor draadloze communicatie gebruiken ................................................................. 15
HP Wireless Assistant gebruiken ....................................................................................... 16
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 16
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 18
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 18
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 19
Verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN) .................................................... 20
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 20
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 21
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 21
Verbinding maken met een lokaal netwerk ........................................................................................ 22
v
3 Cursorbesturing en toetsenbord ................................................................................................................. 23
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 23
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ........................................................................ 23
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 23
Het touchpad in- en uitschakelen ...................................................................... 24
Touchpadbewegingen gebruiken ...................................................................... 24
Schuiven ........................................................................................................... 25
Knijpen .............................................................................................................. 25
Draaien .............................................................................................................. 26
Het aanraakscherm gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................................. 26
Het aanraakscherm kalibreren .......................................................................... 26
Acties op het aanraakscherm uitvoeren ............................................................ 27
Klikacties uitvoeren ........................................................................... 27
Penbewegingsacties uitvoeren ......................................................... 27
Klikinstellingen wijzigen of testen ..................................................... 27
Tiktoewijzingen wijzigen of maken ................................................... 27
Voorkeuren voor het aanraakscherm instellen .................................................. 28
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 28
Actietoetsen gebruiken ....................................................................................................................... 28
Hotkeys gebruiken .............................................................................................................................. 30
Touchpad en toetsenbord reinigen ..................................................................................................... 31
4 Multimedia ..................................................................................................................................................... 32
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 32
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 33
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 34
Toetsen voor het afspelen van media gebruiken ............................................................... 35
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 36
HP MediaSmart software gebruiken .................................................................................. 36
Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ............................................ 36
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 36
Audio .................................................................................................................................................. 38
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 38
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 38
Video .................................................................................................................................................. 39
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 39
HDMI-apparaat aansluiten ................................................................................................. 41
Audio voor HDMI configureren (alleen bepaalde modellen) ............................. 41
Webcam ............................................................................................................................................. 42
5 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 43
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 43
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 43
vi
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 43
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 44
Accumeter gebruiken ......................................................................................................... 44
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 45
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 45
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 45
Energiebeheerschema's aanpassen ................................................................. 45
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 45
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 47
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 48
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 49
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning ............................................................. 49
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 49
Acculading weergeven ....................................................................................................... 50
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 50
Accu opladen ..................................................................................................................... 51
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 51
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 52
Lage acculading herkennen .............................................................................. 52
Lage acculading verhelpen ............................................................................... 52
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 52
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 52
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 52
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 53
Accu kalibreren .................................................................................................................. 53
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 55
Accu opbergen ................................................................................................................... 55
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 55
Accu vervangen ................................................................................................................. 56
Schakelen tussen grafische modi (alleen bepaalde modellen) .......................................................... 57
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 57
6 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 59
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 59
Optischeschijfeenheid ........................................................................................................................ 60
Type optischeschijfeenheid bepalen .................................................................................. 60
Optische schijven gebruiken .............................................................................................. 60
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en BD's) .................................................................... 61
Cd-r-schijven ..................................................................................................... 61
Cd-rw-schijven .................................................................................................. 61
vii
Dvd±r-schijven .................................................................................................. 61
Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 61
LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 61
Blu-ray-schijven (BD) ........................................................................................ 62
Cd, dvd of BD afspelen ...................................................................................................... 62
Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 63
Regio-instelling voor dvd's wijzigen ................................................................................... 63
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 65
Cd of dvd kopiëren ............................................................................................................. 65
Cd of dvd maken ('branden') .............................................................................................. 66
Cd, dvd of BD verwijderen ................................................................................................. 67
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 68
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 69
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 69
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 69
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken ............................................................................ 70
Status van HP ProtectSmart Hard Drive Protection vaststellen ........................................ 70
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf ............................................................. 71
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken ............................................................ 71
Vaste schijf in de primaire vasteschijfruimte vervangen ..................................................................... 72
7 Externe apparaten ......................................................................................................................................... 75
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 75
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 75
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 76
eSATA-apparaat gebruiken ................................................................................................................ 76
eSATA-apparaat aansluiten ............................................................................................... 77
eSATA-apparaat verwijderen ............................................................................................. 78
8 Externemediakaarten .................................................................................................................................... 79
Kaarten voor het digitalemediaslot gebruiken .................................................................................... 79
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 79
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 80
9 Geheugenmodules ........................................................................................................................................ 81
10 Beveiliging ................................................................................................................................................... 85
Computer beschermen ....................................................................................................................... 85
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 86
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 86
Wachtwoorden instellen in het setupprogramma ............................................................... 87
Beheerderswachtwoord .................................................................................... 87
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................... 88
viii
Beheerderswachwoord invoeren ...................................................... 88
Opstartwachtwoord ........................................................................................... 88
Opstartwachtwoord beheren ............................................................ 89
Opstartwachtwoord invoeren ............................................................ 89
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 90
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 90
Kritieke beveiligingsupdates installeren ............................................................................................. 91
Optionele beveiligingskabel installeren .............................................................................................. 91
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 92
Vingerafdruklezer zoeken .................................................................................................. 92
Vingerafdrukken vastleggen .............................................................................................. 93
Uw vastgelegde vingerafdruk gebruiken om u aan te melden bij Windows ....................... 94
11 Problemen oplossen ................................................................................................................................... 95
Kan geen verbinding met een WLAN tot stand brengen .................................................................... 95
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................................... 96
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven ....................................................................................... 96
Huidige netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar .................................................................... 96
Verbinding met WLAN is erg zwak ..................................................................................................... 97
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................................... 97
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd of BD ..... 98
De computer herkent de cd, dvd of BD niet ....................................................................................... 98
Een cd, dvd of BD wordt niet afgespeeld ........................................................................................... 99
Een cd, dvd of BD wordt niet automatisch afgespeeld ..................................................................... 100
Een dvd- of BD-film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ..................... 100
Een dvd- of BD-film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm .................................................... 101
Het branden van een cd of dvd begint niet of stopt voordat het gereed is ....................................... 101
Een dvd of BD die wordt afgespeeld in Windows Media Player, geeft geen geluid of beeld ........... 101
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ................................................ 102
Recentste apparaatstuurprogramma’s van HP verkrijgen ............................................... 102
Recentste apparaatstuurprogramma's van Windows verkrijgen ..................................... 103
Bijlage A Setupprogramma (BIOS) ............................................................................................................... 104
Het Setupprogramma starten ........................................................................................................... 104
Setupprogramma gebruiken ............................................................................................................. 104
Taal van Setupprogramma wijzigen ................................................................................ 104
Navigeren en selecteren in Setupprogramma ................................................................. 105
Systeeminformatie weergeven ........................................................................................ 105
Standaardinstellingen in setupprogramma herstellen ...................................................... 106
Setupprogramma afsluiten ............................................................................................... 107
Menu's van het setupprogramma ..................................................................................................... 107
Main (Hoofdmenu) ........................................................................................................... 107
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 107
ix
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) ........................................................ 108
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens) .................................................................. 108
Bijlage B Software-updates .......................................................................................................................... 110
BIOS bijwerken ................................................................................................................................. 111
BIOS-versie vaststellen ................................................................................................... 111
BIOS-update downloaden ................................................................................................ 111
Programma's en stuurprogramma's bijwerken ................................................................................. 112
Bijlage C Back-up en herstel ........................................................................................................................ 113
Herstelschijven maken ..................................................................................................................... 114
Back-up van uw gegevens maken ................................................................................................... 115
Windows Back-up maken and terugzetten ...................................................................... 116
Systeemherstelpunten gebruiken .................................................................................... 116
Wanneer maakt u herstelpunten? ................................................................... 116
Systeemherstelpunt maken ............................................................................. 116
Herstelactie uitvoeren op basis van een bepaalde datum en tijd .................... 117
Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 117
Herstelactie uitvoeren vanaf de herstelschijven .............................................................. 117
Herstelactie uitvoeren vanaf de speciale herstelpartitie (alleen bepaalde modellen) ...... 117
Index ................................................................................................................................................................. 119
x
1 Voorzieningen
Hardware herkennen
Ga als volgt te werk om een lijst weer te geven van hardware die op de computer is geïnstalleerd:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
2. Klik in het veld Systeem op Apparaatbeheer.
Gebruik Apparaatbeheer om hardware toe te voegen of apparaatconfiguraties te wijzigen.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer die de beveiliging van de
computer verbetert. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van toepassingen, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Hardware herkennen 1
Onderdelen
Onderdelen aan de bovenkant
Touchpad
Onderdeel Functie
Touchpad Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen op
het scherm selecteren of activeren.
Ga als volgt te werk om de voorkeuren voor cursorbesturing weer te geven of te wijzigen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat de computer weergeeft.
3. Selecteer Muisinstellingen.
2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Touchpadknoppen
Item Beschrijving Functie
1
Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee kunt u het touchpad aan- en uitzetten.
Houd de aan/uit-knop twee seconden ingedrukt
om het touchpad in of uit te schakelen.
2 Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de
linkerknop op een externe muis.
3 Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de
rechterknop op een externe muis.
Ga als volgt te werk om de voorkeuren voor cursorbesturing weer te geven of te wijzigen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft.
3. Selecteer Muisinstellingen.
Onderdelen 3
Lampjes
Item Beschrijving Functie
1 Touchpad-lampje Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
2 Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
3 Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperen: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
4 Lampje Volume uit Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
5 Lampje voor draadloze communicatie Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een adapter voor draadloze
communicatie (WLAN) en/of een Bluetooth®-
apparaat, is gedetecteerd.
Oranje: er is geen enkel apparaat voor draadloze
communicatie gedetecteerd.
6 Lampje voor vingerafdruklezer
Wit: de vingerafdruk is gelezen.
Oranje: de vingerafdruk is niet gelezen.
4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Item Beschrijving Functie
1 Aan/uit-knop Druk op de aan/uit-knop om het volgende te doen:
De computer inschakelen.
Slaapstand activeren.
De slaapstand beëindigen.
De hibernationstand beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de
afsluitprocedures van Windows geen resultaat hebben,
houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden
ingedrukt om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
beveiliging > Energiebeheer voor meer informatie over
de instellingen van energiebeheer.
2 Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
Zie Help en ondersteuning voor meer informatie over het wijzigen van de fabrieksinstellingen.
Onderdelen 5
Toetsen
Item Beschrijving Functie
1 esc-toets Druk tegelijkertijd op esc en fn om systeeminformatie
weer te geven.
2 Toets E-mail Hiermee opent u een nieuw e-mailbericht in de
standaard-e-mailclient.
3 Toets Mediatoepassing Hiermee start u de toepassing MediaSmart.
4 Hotkey Webbrowser Hiermee start u de standaardwebbrowser.
5 Toets Afdrukken Hiermee stuurt u het actieve document naar de
standaardprinter.
6 Toets Rekenmachine Hiermee start u de rekenmachine.
7 fn-toets Druk tegelijkertijd op fn en een functietoets of esc om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
8 Toets Windows-logo Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
9 Functietoetsen Druk tegelijkertijd op een functietoets en fn om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
10 Toets Windows-toepassing Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de
aanwijzer staat.
11 QuickLock-toets Hiermee start u QuickLock.
12 Toets Verlichting Hiermee schakelt u de toetsenbordverlichting in of uit.
6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdelen aan de voorkant
Beschrijving Functie
Luidsprekers Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
Onderdelen aan de rechterkant
Item Beschrijving Functie
1 USB-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
2 Optischeschijfeenheid Leest optische schijven en schrijft (alleen bij bepaalde
modellen) naar optische schijven.
3 Lampje van de optischeschijfeenheid Knipperen: er wordt geschreven naar of gelezen van de
optischeschijfeenheid.
4 Lampje Hibernation Wit: de computer staat in de hibernationstand.
5 Lampje Vaste schijf Wit: de vaste schijf is actief.
Oranje: de vaste schijf is geparkeerd.
6 Lampje van de netvoedingsadapter Aan: de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
Uit: de computer is niet aangesloten op een externe
voedingsbron.
7 Voedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
8 Bevestigingspunt voor beveiligingskabel Hierop sluit u een optionele beveiligingskabel aan. Van
de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een
ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan
echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt
gebruikt of wordt gestolen.
Onderdelen 7
Onderdelen aan de linkerkant
Item Beschrijving Functie
1 Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u
met de computer werkt.
2 Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector
aansluiten.
3 RJ-45-netwerkconnector Hierop kunt u een netwerkkabel aansluiten.
4 HDMI-poort Hiermee kunt u de computer aansluiten op een optioneel
video- of audioapparaat, zoals een high-definition
televisie en andere compatibele digitale apparatuur of
audio-apparatuur.
5 eSATA/USB-poort (alleen bepaalde modellen) Hierop sluit u een optionele hoogwaardige eSATA-
component aan, zoals een eSATA externe vaste schijf,
of sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
OPMERKING: Afhankelijk van het model van uw
computer heeft de computer mogelijk maar één USB-
poort.
6 USB-poort Hierop kunt u een optioneel USB-apparaat aansluiten.
7 Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
8 Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals
optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een
hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een
televisietoestel, om het computergeluid via dat apparaat
weer te geven.
9 SD-kaartlezer Leest sd-kaarten die in de lezer zijn geplaatst.
8 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdelen aan de onderkant
Item Beschrijving Functie
1 Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
2 Ventilatieopeningen (6) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u
met de computer werkt.
3 Accuvergrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
4 Primaire vasteschijfruimte Biedt plaats aan de primaire vaste schijf, de
geheugenmoduleslots en de WLAN-module (alleen
bepaalde modellen).
VOORZICHTIG: Vervang de module alleen door een
module die is goedgekeurd voor gebruik door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de
regelgeving met betrekking tot apparatuur voor
draadloze communicatie in uw land/regio. Zo voorkomt u
dat het systeem niet meer reageert en er een
waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van
de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert u de
module om de functionaliteit van de computer te
herstellen. Neem vervolgens via Help en ondersteuning
contact op met de technische ondersteuningsdienst.
Onderdelen 9
Onderdelen van het beeldscherm
Item Beschrijving Functie
1 Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
2 Lampje van de webcam Aan: de webcam is in gebruik.
3 Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's
maken.
10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computermodellen zijn voorzien van minimaal twee antennes die signalen verzenden naar
en ontvangen van een of meer apparaten voor draadloze communicatie. Deze antennes zijn niet
zichtbaar aan de buitenkant van de computer.
OPMERKING: Voor een optimale verzending houdt u de directe omgeving van de antennes vrij.
Als u de voorschriften voor draadloze communicatie wilt bekijken, raadpleegt u het landspecifieke
gedeelte in het hoofdstuk Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu in Help en ondersteuning.
Onderdelen 11
Overige hardwareonderdelen
Item Beschrijving Functie
1 Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op
een stopcontact.
2 Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
3 Accu* Deze voorziet de computer van stroom wanneer de
computer niet is aangesloten op een externe
voedingsbron.
* Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per regio en land.
12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben bij het
oplossen van systeemproblemen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
Servicelabel: Bevat belangrijke informatie, zoals:
Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer. Houd deze gegevens bij de
hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.
Item Beschrijving Functie
1 Serienummer (s/n) Een alfanumerieke identificatiecode
die uniek is voor elk product.
2 Productnaam De naam wordt aan de voorkant van
de computer weergegeven.
3 Garantieperiode De duur (in jaren) van de
garantieperiode voor deze computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft: bevat de productcode voor Windows. U hebt het
productidentificatienummer misschien nodig wanneer u het besturingssysteem wilt bijwerken of
problemen met het systeem wilt oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de
computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Label met keurmerken voor de modem: bevat voorschriften en keurmerken van instanties die
zijn vereist voor een aantal landen/regio's waarin de modem kan worden gebruikt. U hebt deze
informatie misschien nodig als u de computer in het buitenland wilt gebruiken. Het label met
keurmerken voor het modem bevindt zich aan de binnenkant van de vasteschijfruimte.
Certificeringslabel(s) voor draadloze communicatie (uitsluitend voor bepaalde modellen):
bevat(ten) informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken
van diverse landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Een
optioneel apparaat kan een WLAN-adapter of een Bluetooth-apparaat zijn. Als het model
computer is voorzien van een of meer apparaten voor draadloze communicatie, is de computer
voorzien van een of meer certificeringslabels. U hebt deze informatie misschien nodig als u de
computer in het buitenland wilt gebruiken. Labels met keurmerk voor draadloze communicatie
bevinden zich aan de binnenkant van het compartiment voor de Mini Card.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van de SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen):
bevat het serienummer van de HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de
accuruimte.
Labels 13
2 Draadloos, LAN, en modem
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. De computer is mogelijk voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): Hiermee kunt u verbinding maken met draadloze
lokale netwerken (ook wel Wi-Fi-netwerken, draadloze LAN's of WLAN's genoemd) in
bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels
en universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat met een draadloze router of
een draadloos toegangspunt.
Bluetooth-apparaat (alleen bepaalde modellen): hiermee kunt u een persoonlijk netwerk
(Personal Area Network, PAN) opzetten om verbinding te maken met andere voor Bluetooth
geschikte apparaten zoals computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's.
Binnen een PAN communiceert elk apparaat direct met andere apparaten en moeten apparaten
zich op relatief korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar bevinden.
Computers met WLAN-apparaten ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-industrienormen:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en
werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt gegevenssnelheden tot 54 Mbps en werkt bij een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, en kunnen
dus in hetzelfde netwerk worden gebruikt.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
802.11n ondersteunt een gegevenssnelheid van maximaal 450 Mbps en kan werken op 2,4 GHz
of 5 GHz, waardoor deze norm achterwaarts compatibel is met 802.11a, b en g.
Raadpleeg de koppelingen naar informatie en websites in Help en ondersteuning voor meer
informatie over draadloze technologie.
14 Hoofdstuk 2 Draadloos, LAN, en modem
Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloos (ingeschakeld) Geeft de locatie van het lampje en de toets voor draadloze
communicatie op de computer aan. Hiermee wordt tevens de
software van HP Wireless Assistant op de computer herkend en
wordt aangegeven dat een of meer apparaten voor draadloze
communicatie zijn ingeschakeld.
Bekabeld netwerk
(aangesloten)
Hiermee wordt aangegeven dat een of meer
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat een of meer
netwerkapparaten zijn aangesloten op een bekabeld netwerk.
Bekabeld netwerk
(gedeactiveerd/
losgekoppeld)
Hiermee wordt aangegeven dat een of meer
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd, maar dat er geen
netwerkapparaten zijn aangesloten (of dat alle netwerkapparaten
zijn uitgeschakeld in het Configuratiescherm van Windows).
Netwerk (aangesloten) Hiermee wordt aangegeven dat een of meer
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat een of meer
netwerkapparaten zijn aangesloten op een draadloos netwerk.
Netwerk (losgekoppeld) Hiermee wordt aangegeven dat een of meer
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat draadloze
verbindingen beschikbaar zijn, maar dat er geen
netwerkapparaten zijn aangesloten op een draadloos netwerk.
Netwerk (gedeactiveerd/
losgekoppeld)
Hiermee wordt aangegeven dat een of meer
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd, maar dat er geen
draadloze verbindingen beschikbaar zijn (of dat alle apparaten
voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld via de knop voor
draadloze communicatie of via de HP Wireless Assistant).
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie als volgt besturen:
Actietoets of hotkey voor draadloze communicatie (fn+f12)
HP Wireless Assistant, software
HP Connection Manager software (alleen bepaalde modellen)
Voorzieningen van het besturingssysteem.
Toets voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een toets voor draadloze communicatie, een of meer draadloze apparaten en een
of twee lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model. Standaard zijn alle
apparaten voor draadloze communicatie op de computer geactiveerd en brandt het lampje voor
draadloze communicatie wit wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Als het lampje voor
draadloze communicatie wit is, is minimaal één apparaat voor draadloze communicatie ingeschakeld.
Wanneer het lampje voor draadloze communicatie is uitgeschakeld, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 15
OPMERKING: Op bepaalde modellen is het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer
alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, gebruikt u de toets
voor draadloze communicatie om alle apparaten voor draadloze communicatie tegelijk in of uit te
schakelen. De afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie kunt u besturen met HP
Wireless Assistant.
HP Wireless Assistant gebruiken
Een apparaat voor draadloze communicatie wordt met HP Wireless Assistant in- of uitgeschakeld. Als
een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in het Setupprogramma, moet het
opnieuw worden ingeschakeld via het Setupprogramma voordat het kan worden in- of uitgeschakeld
via Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de
computer automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
U kunt de status van de apparaten voor draadloze communicatie weergeven door te klikken op het
pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak) en
de muisaanwijzer over het pictogram voor draadloze communicatie te bewegen.
Ga als volgt te werk als het pictogram voor draadloze communicatie niet wordt weergegeven in het
systeemvak:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Windows
Mobiliteitscentrum.
2. Klik op het pictogram voor draadloze communicatie op de tegel Wireless Assistant. Deze bevindt
zich in de onderste rij van het Windows Mobiliteitscentrum. Wireless Assistant wordt
weergegeven.
3. Klik op Eigenschappen.
4. Schakel het selectievakje in naast het pictogram van HP Wireless Assistant in het systeemvak.
5. Klik op Toepassen.
6. Klik op Sluiten.
Raadpleeg de Help van de software van Wireless Assistant voor meer informatie. Ga als volgt te
werk om de Help-functie te openen:
1. Open Wireless Assistant door in het Windows Mobiliteitscentrum op het pictogram Draadloos te
klikken.
2. Klik op de knop Help.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om geïntegreerde apparaten voor draadloze
communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Zo biedt Windows het Netwerkcentrum
waarmee u een verbinding of netwerk tot stand kunt brengen, verbinding kunt maken met een
netwerk, draadloze netwerken kunt beheren en netwerkproblemen kunt diagnosticeren en verhelpen.
U opent het Netwerkcentrum door te klikken op Start > Configuratiescherm > Netwerk en
internet > Netwerkcentrum.
16 Hoofdstuk 2 Draadloos, LAN, en modem
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 17
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat hebt u toegang tot een draadloos LAN (WLAN). Dit is samengesteld uit
andere computers en randapparaten die aan elkaar zijn gekoppeld middels een draadloze router of
een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden dikwijls door elkaar
gebruikt.
Een grootschalig WLAN, zoals een bedrijfsnetwerk of openbaar netwerk, maakt doorgaans
gebruik van draadloze toegangspunten die een groot aantal computers en randapparaten
kunnen verbinden, en waarmee essentiële netwerkfuncties gescheiden kunnen worden.
Een thuisnetwerk of kantoornetwerk maakt gebruik van een draadloze router, waarmee diverse
draadloze of bekabelde computers een internetverbinding, printer en bestanden kunnen delen
zonder dat extra hardware of software nodig is.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, sluit u het aan op een WLAN-infrastructuur
(beschikbaar gesteld via een serviceprovider, openbaar netwerk of bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
U hebt het volgende nodig om een WLAN in te stellen en verbinding te maken met internet:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is
verbonden met internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Voor hulp bij het instellen van uw WLAN raadpleegt u de informatie die is verstrekt door de fabrikant
van de router of door uw ISP.
18 Hoofdstuk 2 Draadloos, LAN, en modem
Draadloos netwerk beveiligen
Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn
opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze
netwerken kwetsbaar zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s.
WLAN's in openbare gebieden, zogenaamde 'hotspots', bijvoorbeeld internetcafés en luchthavens,
zijn mogelijk niet beveiligd. Er worden nieuwe technologieën ontwikkeld door fabrikanten van
draadloze netwerken en serviceproviders van hotspots, om openbare omgevingen veiliger en
anoniem te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van de computer in een hotspot,
beperkt u uw netwerkactiviteiten tot minder gevoelige e-mail en het opzoeken van gegevens op
internet.
Schakel altijd de beveiligingsfuncties in wanneer u een WLAN instelt of gebruik maakt van een
bestaand WLAN, om uw netwerk te beveiligen tegen ongeoorloofde toegang. De algemene
beveiligingsniveaus zijn WPA-toegang (Wi-Fi Protected Access), Persoonlijk en WEP (Wired
Equivalent Privacy). Omdat draadloze radiosignalen zich verspreiden buiten het netwerk, kunnen
andere WLAN-apparaten onbeschermde signalen oppikken en verbinding maken met uw netwerk
(ongeoorloofd) of informatie vastleggen die via het netwerk wordt verstuurd. Ga als volgt te werk om
het WLAN te beveiligen:
Gebruik een draadloze zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways of routers bevatten ingebouwde
beveiligingsvoorzieningen zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en
firewalls. Met behulp van de juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de
meest voorkomende beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als verzoeken die naar uw netwerk worden
verzonden, controleert en verdachte items verwijdert. Er zijn allerlei soorten firewalls
verkrijgbaar, zowel software- als hardware-varianten. In sommige netwerken wordt een
combinatie van beide typen gebruikt.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor uw draadloze netwerken zijn diverse geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar.
Kies de oplossing die voor uw netwerkbeveiliging het geschiktst is:
WEP (Wired Equivalent Privacy) is een beveiligingsprotocol voor draadloze communicatie
dat alle netwerkgegevens codeert of vercijfert voordat deze met een WEP-sleutel worden
verzonden. Het netwerk kent de WEP-sleutel toe, maar u kunt ook uw eigen sleutel
instellen, een andere sleutel genereren of andere geavanceerde opties kiezen. Zonder de
juiste sleutels hebben anderen geen toegang tot het WLAN.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt net als WEP gebruik van beveiligingsinstellingen om
gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In plaats van
één statische beveiligingssleutel voor coderingen te gebruiken, zoals bij WEP het geval is,
gebruikt WPA echter een TKIP (Temporal Key Integrity Protocol) om voor elk pakket
dynamisch een nieuwe sleutel te genereren. Bovendien wordt voor elke computer in het
netwerk een andere set sleutels gegenereerd.
WLAN gebruiken 19
Verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN)
Ga als volgt te werk om verbinding te maken met het WLAN:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het
lampje voor draadloze communicatie wit. Als het lampje voor draadloze communicatie niet
brandt, drukt u op de toets voor draadloze communicatie.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
2. Klik op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
OPMERKING: Als er geen WLAN’s worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
Als het netwerk een beveiligd WLAN is, voert u achter de prompt een
netwerkbeveiligingssleutel - een beveiligingscode - in, en klikt u op OK om de verbinding tot
stand te brengen.
Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, klikt u op Netwerkcentrum openen en
vervolgens op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Een lijst met
opties wordt weergegeven. Zoeken naar en verbinding maken met een netwerk of een
nieuwe netwerkverbinding tot stand te brengen.
Nadat de verbinding is gemaakt, houdt u de muisaanwijzer boven het netwerkpictogram in het
systeemvak om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar
gelang de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparaten
of verschillende typen wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een WLAN is beschikbaar via de volgende bronnen:
Uw ISP en de gebruikershandleidingen bij de draadloze router en andere WLAN-apparatuur.
Informatie in Help en ondersteuning en koppelingen naar websites.
Neem contact op met uw internetprovider of zoek op internet naar een overzicht van openbare
draadloze netwerken ("hotspots") bij u in de buurt. Ga naar de website van uw internetprovider of
zoek op internet met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos
netwerk naar de kosten en de vereisten voor een verbinding.
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u de computer binnen het bereik van een ander WLAN plaatst, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als dit lukt, wordt de computer automatisch met het nieuwe
netwerk verbonden. Volg de instructies in 'Verbinding maken met een WLAN' als Windows het
nieuwe netwerk niet herkent.
20 Hoofdstuk 2 Draadloos, LAN, en modem
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie met klein bereik ter vervanging van de fysieke
kabelverbindingen waarmee bijvoorbeeld de volgende elektronische apparaten gewoonlijk werden
verbonden:
computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten bieden peer-to-peer mogelijkheden waarmee u een PAN (Personal Area
Network) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-functie van de Bluetooth-
software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)
HP raadt af om een Bluetooth-computer als host in te stellen en deze te gebruiken als een gateway
waarlangs andere computers verbinding maken met internet. Wanneer twee of meer computers zijn
verbonden met Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing) op een van de computers is
ingeschakeld, kunnen de andere computers via het Bluetooth-netwerk verbinding maken met internet.
De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van gegevensoverdrachten tussen de computer en
draadloze apparaten zoals mobiele telefoons, printers, camera's en PDA's. Het feit dat twee of meer
computers niet consistent verbonden kunnen worden om internet via Bluetooth te delen, is een
beperking van Bluetooth en het Windows-besturingssysteem.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 21
Verbinding maken met een lokaal netwerk
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), heeft u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel
nodig (niet meegeleverd). Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee
storing van de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de
computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om
het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector van de computer (1).
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
22 Hoofdstuk 2 Draadloos, LAN, en modem
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Ga als volgt te werk om de eigenschappen van de muis weer te geven:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat de computer weergeeft.
3. Selecteer Muisinstellingen.
Touchpad gebruiken
De volgende afbeelding en tabel geven informatie over het touchpad van de computer.
Cursorbesturing gebruiken 23
Onderdeel Beschrijving
(1) Indicatielampje Touchpad uit Om de touchpadzone in en uit te schakelen, dubbeltikt u snel op
het indicatielampje Touchpad uit.
OPMERKING: Wanneer de touchpadzone actief is, is het
lampje uit.
(2) Touchpadzone Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen
op het scherm selecteren of activeren.
(3) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(4) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
Het touchpad in- en uitschakelen
Het touchpad is standaard ingeschakeld. Wanneer de touchpadzone actief is, is het lampje uit. Om
het touchpad in en uit te schakelen, dubbeltikt u snel op het indicatielampje Touchpad uit.
Touchpadbewegingen gebruiken
Het touchpad ondersteunt een aantal touchpadbewegingen. Om de touchpadbewegingen te
activeren, plaatst u twee vingers op het touchpad, zoals beschreven in de volgende gedeeltes.
Om bewegingen in en uit te schakelen, klikt u op het pictogram Synaptics in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk. Vervolgens schakelt u het selectievakje Bewegingen uitschakelen in of
uit. Om een specifieke beweging in of uit te schakelen, selecteert u Configuratiescherm >
Hardware en geluiden > Muis > Apparaatinstellingen > Instellingen. Vervolgens schakelt u het
selectievakje naast de beweging die u wilt in of uitschakelen, in of uit.
24 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Schuiven
Schuiven is handig wanneer u een pagina of afbeelding omhoog of omlaag wilt bewegen. Plaats twee
vingers enigszins apart op het touchpad en beweeg ze omhoog, omlaag, naar links of naar rechts
over het touchpad.
OPMERKING: De schuifsnelheid wordt bepaald door de snelheid van uw vingers.
Knijpen
Met de knijpfunctie kunt u in- of uitzoomen op items zoals pdf-bestanden, afbeeldingen en foto's.
Ga als volgt te werk om te knijpen:
U zoomt in door twee vingers naast elkaar op het touchpad te plaatsen en de vingers vervolgens
uit elkaar te bewegen om de omvang van een object te vergroten.
U zoomt uit door twee vingers uit elkaar op het touchpad te plaatsen en de vingers vervolgens
samen te trekken om de omvang van een object te verkleinen.
Cursorbesturing gebruiken 25
Draaien
Met de draaifunctie kunt u items zoals foto's en pagina's draaien. Beweeg uw duim en wijsvingers in
cirkelvormige beweging over het touchpad om te draaien.
Het aanraakscherm gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Via het aanraakscherm kunt u met uw vinger selecties maken of items op het aanraakscherm
activeren.
Het aanraakscherm werkt met de standaardkalibratie of met een kalibratieset van een andere
gebruiker. HP raadt echter aan om het aanraakscherm te kalibreren. Kalibratie optimaliseert de
werking van de digitizer voor alle gebruikers en met name voor linkshandige gebruikers.
Het aanraakscherm kalibreren
Ga als volgt te werk om de aanraking te kalibreren:
1. Dubbelklik op het kalibratiepictogram op het bureaublad.
– of –
Kies Start > Configuratiescherm > Eigenschappen van tablet en ga naar het tabblad
Drukgevoelig beeldscherm kalibreren.
2. Volg de instructies op het scherm.
Gebruik uw vinger om precies het midden van elke kalibratiemarkering aan te raken. De
kalibratiemarkeringen worden in het scherm als plustekens (+) weergegeven. Hiermee
kalibreert u de aanraking.
Zorg ervoor dat u de aanraking voor de vier schermrichtingen kalibreert. Gebruik de
schermrotatieknop in het scherm om het scherm in een nieuwe richting te draaien.
Verander de schermrichting pas wanneer u de kalibratie hebt voltooid.
26 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Acties op het aanraakscherm uitvoeren
Gebruik een plastic computerpen of uw vingernagel om klik- en penbewegingsacties uit te voeren.
De aanwijzingen in dit gedeelte zijn gebaseerd op de voorkeuren die standaard zijn ingesteld. Als u
de instellingen voor herkende klik- en penbewegingen wilt aanpassen, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Pen en aanraken.
Klikacties uitvoeren
Ga als volgt te werk om klikacties op het aanraakscherm uit te voeren:
Tik op een item om het te selecteren, net zoals u dat zou doen met de linkermuisknop van een
externe muis.
Tik op een item en houd het ingedrukt om het te selecteren, net zoals u dat zou doen met de
rechtermuisknop van een externe muis.
Tik tweemaal op een item om erop te dubbelklikken, net zoals u dat zou doen met de
linkermuisknop van een externe muis.
Penbewegingsacties uitvoeren
OPMERKING: Penbewegingen worden door sommige softwareprogramma's niet herkend.
Ga als volgt te werk om penbewegingsacties op het aanraakscherm uit te voeren:
Tik omhoog om omhoog te schuiven.
Tik omlaag om omlaag te schuiven.
Tik naar links om naar de vorige pagina of het vorige scherm te gaan.
Tik naar rechts om naar de volgende pagina of het volgende scherm te gaan.
Klikinstellingen wijzigen of testen
Ga als volgt te werk om klikinstellingen te wijzigen of te testen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Pen en aanraken > tabblad
Penopties.
2. Selecteer onder Penacties de actie en klik vervolgens op Instellingen.
3. Verander of test de instellingen en klik vervolgens op OK.
OPMERKING: Penknopopties worden niet ondersteund.
Tiktoewijzingen wijzigen of maken
Ga als volgt te werk om tiktoewijzingen te wijzigen of te maken:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Pen en aanraken > tabblad
Tikken.
2. Klik op Snelle penbewegingen voor navigeren en bewerken en vervolgens op Aanpassen.
Cursorbesturing gebruiken 27
3. Volg de instructies op het scherm om een toewijzing van een beweging te wijzigen of aan te
maken.
4. Klik op OK.
Voorkeuren voor het aanraakscherm instellen
Ga als volgt te werk om voorkeuren voor het aanraakscherm in te stellen:
Voor klikken, penbewegingen en visuele feedback selecteert u Start > Configuratiescherm >
Hardware en geluiden > Pen en aanraken. Deze voorkeuren zijn specifiek voor het
aanraakscherm en de computer.
Voor linkshandige of rechtshandige gebruikers selecteert u Start > Configuratiescherm >
Hardware en geluiden > Instellingen voor Tablet PC > tabblad Algemeen. Deze voorkeuren
zijn specifiek voor het aanraakscherm en de computer.
Voor aanwijzersnelheid, kliksnelheid en aanwijzerspoor, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis. Deze voorkeuren zijn van toepassing op
elk aanwijsapparaat in het systeem.
Externe muis aansluiten
Sluit een externe USB-muis aan op de computer via een van de USB-poorten op de computer. U kunt
een USB-muis ook op de computer aansluiten via de poorten op een optioneel dockingapparaat of
uitbreidingsproduct.
Actietoetsen gebruiken
Actietoetsen zijn bepaalde toetsen bovenaan het toetsenbord waaraan aangepaste acties zijn
toegewezen.
Als u een actietoets wilt gebruiken, houdt u deze toets ingedrukt. De toegewezen functie wordt dan
uitgevoerd.
OPMERKING: De actietoetsvoorziening is standaard ingeschakeld. U kunt deze voorziening
uitschakelen via het setupprogramma. Als deze voorziening is uitgeschakeld in het setupprogramma,
moet u op de fn-toets en een van de actietoetsen drukken om de toegewezen functie in te schakelen.
Raadpleeg
Setupprogramma (BIOS) op pagina 104 voor meer informatie.
Pictogr
am
Beschrijving
Hiermee opent u Help en ondersteuning, dat informatie bevat over het besturingssysteem Windows en de
computer, antwoorden op vragen, zelfstudieprogramma's en updates voor de computer.
Help en ondersteuning voorziet ook in geautomatiseerde probleemoplossing en koppelingen naar
ondersteuningsspecialisten.
28 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Pictogr
am
Beschrijving
Wanneer u deze toets ingedrukt houdt, wordt de helderheid steeds verder verlaagd.
Wanneer u deze toets ingedrukt houdt, wordt de helderheid steeds verder verhoogd.
Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als bijvoorbeeld een
monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op deze toets drukt, overgeschakeld
tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het computerscherm als de monitor.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens van de
computer te ontvangen. Met de toets voor schakelen tussen beeldschermen kan de weergave ook worden
geschakeld van en naar andere apparaten die weergavegegevens van de computer ontvangen.
Hiermee speelt u het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige gedeelte van een dvd of bd af.
Hiermee kunt u een audio-cd, dvd of bd afspelen of het afspelen onderbreken of hervatten.
Hiermee stopt u het afspelen van een audio- of video-cd, dvd of bd.
Hiermee speelt u het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende gedeelte van een dvd of bd af.
Wanneer u deze toets ingedrukt houdt, wordt het geluidsvolume steeds verder verlaagd.
Wanneer u deze toets ingedrukt houdt, wordt het geluidsvolume steeds verder verhoogd.
Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
Hiermee schakelt u de voorziening voor draadloze communicatie in of uit.
OPMERKING: Met deze toets kunt u geen draadloze verbinding tot stand brengen. Als u een draadloze
verbinding tot stand wilt brengen, moet er een draadloos netwerk zijn ingesteld.
Hiermee start u QuickLock.
prt sc Hiermee maakt u een schermopname of afbeelding van het computerbeeldscherm die naar het Klembord wordt
gekopieerd.
Hiermee schakelt u de toetsenbordverlichting in en uit.
Actietoetsen gebruiken 29
Hotkeys gebruiken
Hotkeys zijn combinaties van de toets fn (1) en ofwel de toets esc (2) ofwel een actietoets (3).
Druk op fn+esc om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen en het versienummer van
het BIOS (Basic Input-Output System) van het systeem. Afhankelijk van de toepassing die u gebruikt,
wordt er als u op de toets fn en een van de actietoetsen drukt, in die toepassingen een snelmenu
geopend.
Ga als volgt te werk om een hotkeyopdracht te gebruiken:
Druk kort op de toets fn en druk vervolgens op de tweede toets van de hotkeyopdracht.
– of –
Houd de toets fn ingedrukt, druk op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat vervolgens
beide toetsen tegelijk los.
30 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Touchpad en toetsenbord reinigen
Als het touchpad vies of vettig wordt, gaat de aanwijzer onverwachte bewegingen maken. U kunt dit
vermijden door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw handen regelmatig te wassen
wanneer u met de computer werkt.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuigeraccessoires om het toetsenbord te reinigen, om het
risico van een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger laat
stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achter.
Reinig het toetsenbord regelmatig om te voorkomen dat toetsen blijven steken en om stof, pluisjes en
kruimels te verwijderen die onder de toetsen terechtkomen. Met een spuitbus met perslucht en een
rietje kunt u lucht rondom en onder de toetsen blazen en vuil verwijderen.
Touchpad en toetsenbord reinigen 31
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt
kijken en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende
multimediacomponenten:
optischeschijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven;
geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren;
geïntegreerde microfoon om zelf audio op te nemen;
geïntegreerde webcam waarmee u video kunt opnemen en delen;
vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
weergeven en beheren;
Multimediatoetsen voor snelle toegang tot multimediataken.
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
32 Hoofdstuk 4 Multimedia
Multimediacomponenten herkennen
Item Beschrijving Functie
1 Dubbele array-microfoon (2) Hiermee kunt u geluid opnemen.
2 Lampje van de webcam Dit lampje gaat branden wanneer videosoftware
gebruikmaakt van de webcam.
3 Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's
maken.
4 Knop Geluid zachter Hiermee zet u het geluid zachter.
5 Toets Geluid harder Hiermee zet u het geluid harder.
6 Toets Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
7 Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer
weergegeven.
Multimediavoorzieningen 33
Item Beschrijving Functie
8 Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Produceert geluid wanneer deze is aangesloten op
optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een
hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een
televisietoestel.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt
u het risico van gehoorbeschadiging. Zie
Informatie over
voorschriften, veiligheid en milieu
voor aanvullende
informatie over veiligheid.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat
aansluit op de hoofdtelefoonuitgang, worden de
computerluidsprekers uitgeschakeld.
9 Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
Geluidsvolume aanpassen
Pas het geluidsvolume aan met de volumetoetsen van de computer.
Als u het geluid zachter wilt zetten, drukt u op de toets Geluid zachter (1).
Als u het geluid harder wilt zetten, drukt u op de toets Geluid harder (2).
Als u het geluid wilt uitschakelen of weer wilt inschakelen, drukt u op de toets Geluid uit (3).
OPMERKING: Het volume wordt geregeld via het besturingssysteem Windows en via bepaalde
programma's.
34 Hoofdstuk 4 Multimedia
Toetsen voor het afspelen van media gebruiken
Met de toetsen voor het afspelen van media regelt u het afspelen van een audio-cd of een dvd of bd
die in een (afzonderlijk aan te schaffen) externe optischeschijfeenheid is geplaatst.
Als een audio-cd of dvd niet wordt afgespeeld, drukt u op de toets Afspelen/pauzeren (2) om de
schijf af te spelen.
Als een audio-cd of een dvd wordt afgespeeld, gebruikt u de volgende toetsen:
Om het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige gedeelte van een dvd af te
spelen, drukt u op de toets Vorige track (1).
Om het afspelen van de schijf te onderbreken of te hervatten, drukt u op de toets Afspelen/
pauzeren (2).
Om de schijf stop te zetten, drukt u op de toets Stoppen (3).
Om het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende gedeelte van een dvd af te
spelen, drukt u op de toets Volgende track (4).
Multimediavoorzieningen 35
Multimediasoftware
Met vooraf geïnstalleerde multimediasoftware kunt u muziek afspelen, films kijken en foto's bekijken.
HP MediaSmart software gebruiken
HP MediaSmart maakt van de computer een mobiel entertainmentcentrum. Geniet van muziek en
dvd- en bd-films, kijk naar internet- en live televisie en beheer en bewerk uw fotoverzamelingen.
OPMERKING: Gebruik een geïntegreerde tv-tuner (alleen bepaalde modellen) of een optionele
externe tv-tuner (niet meegeleverd) om live tv-uitzendingen op de computer te bekijken, op te nemen
en te pauzeren.
MediaSmart-software bestaat uit:
Internet-tv: met een internetverbinding kunt u klassiekers uit de oude doos afspelen, kiezen uit
een scala van tv-programma's en tv-zenders en de zender HP-TV op het volledige scherm
bekijken.
Ondersteuning voor het uploaden van foto's en video's
MediaSmart-foto's uploaden naar fotosites op internet, zoals Snapfish.
Eigen video-opnamen (bijvoorbeeld leuke filmpjes die u met de geïntegreerde webcam
hebt gemaakt) uploaden naar YouTube.
Pandora Internet-radio (alleen Noord-Amerika): luister naar muziek die speciaal voor u is
geselecteerd, als streaming audio via Internet.
Dubbelklik op het pictogram MediaSmart op het bureaublad van de computer om MediaSmart te
starten.
Selecteer Start > Help en ondersteuning en typ MediaSmart in het zoekvak voor meer informatie
over het gebruik van MediaSmart.
Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken
OPMERKING: Sommige programma's bevinden zich mogelijk in submappen.
U zoekt als volgt andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware op:
1. Selecteer Start > Alle programma's
2. Open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken. Klik bijvoorbeeld op Windows Media
Player als u een audio-cd wilt afspelen met Windows Media Player.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
Ga als volgt te werk om multimediasoftware vanaf een cd of dvd te installeren:
1. Plaats de schijf in de optischeschijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als dit wordt gevraagd.
36 Hoofdstuk 4 Multimedia
OPMERKING: Zie de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over de software die bij
de computer is geleverd. Het is mogelijk dat de instructies bij de software zijn geleverd, of op de
softwareschijf of de website van de fabrikant staan.
Multimediasoftware 37
Audio
De computer kent diverse audiovoorzieningen waarmee u het volgende kunt doen:
Muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers.
Geluid opnemen met de interne microfoon of een aangesloten externe microfoon.
Muziek downloaden van internet.
Multimediapresentaties maken met beeld en geluid.
Beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's.
Radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen.
Audio-cd's maken of 'branden'.
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie de
Informatie over voorschriften, veiligheid en
milieu
voor aanvullende informatie over veiligheid.
Raadpleeg de bij het apparaat verstrekte informatie als u externe apparaten zoals externe
luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten. Let voor de beste resultaten op het
volgende:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met die van de
corresponderende connectoren op de computer.
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler"
tussen het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
Audiofuncties controleren
Ga als volgt te werk om het systeemgeluid van de computer te controleren:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op Geluid.
4. Wanneer het venster Geluid wordt geopend, klikt u op het tabblad Geluiden.
5. Selecteer onder Programmagebeurtenissen het gewenste geluid, zoals een pieptoon of een
alarmsignaal.
6. Klik op de knop Testen. Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de
aangesloten hoofdtelefoon.
38 Hoofdstuk 4 Multimedia
Ga als volgt te werk om de opnamefuncties te controleren:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Voor optimale resultaten tijdens het
opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon en neemt u geluid op in een omgeving die vrij
is van achtergrondruis.
3. Sla het bestand op het bureaublad op.
4. Open Windows Media Player of MediaSmart en speel het geluid af.
Als u de audio-instellingen van de computer wilt bevestigen of wijzigen, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
Video
De computer kent diverse videovoorzieningen waarmee u het volgende kunt doen:
Films bekijken
Spelletjes spelen via internet
Afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties
Externe videoapparatuur aansluiten
Televisie kijken, waaronder HDTV (high-definition tv, alleen bepaalde modellen)
Externe monitor of projector aansluiten
Via de externemonitorpoort sluit u een extern weergaveapparaat aan op de computer, zoals een
externe monitor of projector.
Sluit de kabel van het apparaat aan op de externemonitorpoort om een weergaveapparaat aan te
sluiten.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op de toets Schakelen tussen beeldschermen om het beeld te schakelen naar het
apparaat. Door herhaaldelijk te drukken op de toets Schakelen tussen beeldschermen, schakelt u de
weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.
Video 39
40 Hoofdstuk 4 Multimedia
HDMI-apparaat aansluiten
De computer beschikt over een HDMI-poort (High Definition Multimedia Interface). Via de HDMI-poort
sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-definition
televisietoestel of andere compatibele digitale apparatuur of audio-apparatuur.
De computer kan gelijktijdig beelden weergeven op één van de op de HDMI-poort aangesloten HDMI-
apparaten en op het beeldscherm van de computer of een ander ondersteund extern
weergaveapparaat.
OPMERKING: Als u videosignalen wilt verzenden via de HDMI-poort, heeft u een HDMI-kabel
nodig. Deze moet u aanschaffen bij een elektronicazaak.
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de HDMI-poort:
1. Sluit het ene uiteinde van de HDMI-kabel aan op de HDMI-poort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat volgens de instructies van de
fabrikant.
3. Druk op de toets Schakelen tussen beeldschermen om het beeld te schakelen tussen de
weergaveapparaten die zijn aangesloten op de computer.
Audio voor HDMI configureren (alleen bepaalde modellen)
Ga als volgt te werk om HDMI-audio te configureren:
1. Sluit een audio- of videoapparaat, bijvoorbeeld een high-definition televisie, aan op de HDMI-
poort.
2. Ga als volgt te werk om het standaardapparaat voor audioweergave te configureren:
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
b. Klik op Afspeelapparaten.
c. Klik op het tabblad Afspelen op Digitale uitvoer of op Apparaat voor digitale uitvoer
(HDMI).
Video 41
d. Klik op Standaard.
e. Klik op OK.
Ga als volgt te werk om de audio weer af te spelen via de computerluidsprekers:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
2. Klik op Afspeelapparaten.
3. Klik op het tabblad Afspelen op Luidsprekers.
4. Klik op Standaard.
5. Klik op OK.
Webcam
De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. De
webcam is een invoerapparaat waarmee u video kunt vastleggen en delen.
Ga als volgt te werk om de webcam te gebruiken:
1. Klik op het pictogram HP MediaSmart op het bureaublad.
2. Selecteer het pictogram Video in het SmartMenu van MediaSmart.
3. Klik op Webcam.
Voor meer informatie over het gebruik van HP MediaSmart klikt u op Start > Help en
ondersteuning, en typt u MediaSmart in het zoekvak.
Voor optimale prestaties van de webcam:
Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van multimediabestanden naar
iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall, schakelt u de firewall tijdelijk
uit. Voer de gewenste acties uit en schakel de firewall vervolgens weer in. Als u het probleem
permanent wilt oplossen, configureert u de firewall waar nodig opnieuw en past u het beleid en
de instellingen van andere inbraakdetectiesystemen aan.
Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de camera en buiten het beeldveld.
42 Hoofdstuk 4 Multimedia
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Energiebesparende standen gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de slaapstandvoorziening en
de hibernationvoorziening.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de slaapstand gaat
sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd
geactiveerd is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd,
wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een
hibernationbestand op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer 15
minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de computer 30 minuten inactief is
geweest en op een externe voedingsbron werkt.
U verandert de instellingen voor energiebeheer en de time-outs in het onderdeel Energiebeheer van
het Configuratiescherm van Windows.
Ga als volgt te werk om de slaapstand te activeren wanneer de computer is ingeschakeld:
Druk op de aan/uit-knop.
Sluit het beeldscherm.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
U beëindigt als volgt de slaapstand:
Druk op de aan/uit-knop.
Als het beeldscherm gesloten is, opent u het beeldscherm.
Opties voor energiebeheer instellen 43
Druk op een willekeurige toets op het toetsenbord, of op een willekeurige knop op de
afstandsbediening (alleen bepaalde modellen).
Activeer het touchpad.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje branden en keert u terug naar het
scherm van waaruit u de slaapstand hebt geactiveerd.
OPMERKING: Als u een wachtwoord nodig hebt om de slaapstand te beëindigen, typt u uw
Windows-wachtwoord achter de prompt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
De hibernationstand wordt geactiveerd als de computer 1.080 minuten (18 uur) inactief is geweest en
op accuvoeding of netvoeding werkt, of wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt.
U verandert de instellingen voor energiebeheer en de time-outs in het onderdeel Energiebeheer van
het Configuratiescherm van Windows.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Hibernationstand om de
hibernationstand te activeren.
Druk op de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen. Het aan/uit-lampje gaat branden en u
keert terug naar het scherm van waaruit u de hibernationstand hebt geactiveerd.
OPMERKING: Als u een wachtwoord nodig hebt om de hibernationstand te beëindigen, typt u uw
Windows-wachtwoord achter de prompt.
Accumeter gebruiken
De Accumeter bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met de Accumeter
heeft u snel toegang tot Energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en een ander
energiebeheerschema selecteren.
Beweeg de cursor over het pictogram van de Accumeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de Accumeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen
tot Energiebeheer of om het energiebeheerschema te wijzigen.
Verschillende accumeters geven aan of de computer op accuvoeding of netvoeding werkt. De
pictogrammen geven ook een bericht weer wanneer de accu bijna leeg is, de acculading een kritiek
laag niveau bereikt of overschakelt op reservevoeding.
Ga als volgt te werk om het pictogram van de Accumeter te verbergen of weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven, de pijl
aan de linkerkant van het systeemvak.
2. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
3. Selecteer in de kolom Gedrag de optie Pictogrammen en waarschuwingen weergeven voor
het pictogram Energie.
4. Klik op OK.
44 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik
van de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie te besparen
of de prestaties van de computer te maximaliseren.
U kunt de instellingen van energiebeheerschema’s aanpassen of uw eigen energiebeheerschema
maken.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Ga als volgt te werk om het huidige energiebeheerschema weer te geven:
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
Ander energiebeheerschema selecteren
Ga als volgt te werk om een ander energiebeheerschema te selecteren:
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak uiterst rechts van de taakbalk, en selecteer
een energiebeheerschema in de lijst.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Opties en selecteer een
energiebeheerschema in de lijst.
Energiebeheerschema's aanpassen
Ga als volgt te werk om een energiebeheerschema aan te passen:
1. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak uiterst rechts van de taakbalk, en klik op
Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Breng de gewenste wijzigingen aan.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen en breng wijzigingen aan, als u meer
instellingen wilt wijzigen.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om een wachtwoordprompt in te stellen bij het beëindigen van de slaapstand of
de hibernationstand:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
Opties voor energiebeheer instellen 45
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
46 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een compatibele adapter die
als accessoire is aangeschaft bij HP.
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Externe netvoeding wordt geleverd via:
Een goedgekeurde netvoedingsadapter
Een optioneel dockingapparaat of uitbreidingsproduct
Ga als volgt te werk om de computer aan te sluiten op een externe netvoedingsbron:
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft
Ga als volgt te werk wanneer u de computer aansluit op externe netvoeding:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het pictogram Accumeter in het systeemvak van
vorm.
Ga als volgt te werk wanneer u de computer loskoppelt van externe netvoeding:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Als u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt u op de toets
Beeldschermhelderheid verhogen of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
Externe netvoeding gebruiken 47
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! Ga als volgt te werk om het risico van een elektrische schok en schade aan de
apparatuur te beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het
netsnoer los te koppelen van de computer).
Als het netsnoer een 3-pins connector heeft, sluit u het netsnoer aan op een geaard 3-pins
stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of stekkerdozen zonder
aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit de computer als volgt aan op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector van de computer.
2. Sluit het netsnoer aan op de netvoedingsadapter.
3. Steek de stekker aan de andere kant van het netsnoer in een stopcontact.
48 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Accuvoeding gebruiken
Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt u op de toets Beeldschermhelderheid verhogen of sluit u de netvoedingsadapter
opnieuw aan.
Bewaar een accu in de computer of ergens anders. Dit is afhankelijk van de manier waarop u de
computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer is aangesloten op
een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval
van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen wanneer de
computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die bij HP is gekocht.
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning
Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma’s en informatie over de accu:
Accucontrole, waarmee u de prestaties van de accu kunt controleren.
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan om de levensduur van de accu te maximaliseren.
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Informatie > Energieschema's: veelgestelde vragen.
Accucontrole gebruiken
Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de in de computer geïnstalleerde accu.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
Ga als volgt te werk om Accucontrole uit te voeren:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen > Voeding, thermisch en
mechanisch.
3. Klik op het tabblad Voeding en klik vervolgens op Accucontrole.
Accucontrole onderzoekt de accu en de cellen ervan om te controleren of ze goed functioneren, en
rapporteert vervolgens de resultaten van het onderzoek.
Accuvoeding gebruiken 49
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het pictogram Accumeter in het systeemvak om de acculading weer te
geven.
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Als u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is, gaan gegevens verloren.
Om gegevensverlies te voorkomen, activeert u de hibernationstand of sluit u de computer af via
Windows voordat u de accu verwijdert.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
2. Plaats de accu in de accuruimte (1) en kantel de accu omlaag totdat de accu op zijn plaats zit
(2).
De accuvergrendeling vergrendelt de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Sluit het beeldscherm.
2. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
3. Verschuif de accuvergrendelingen om de accu los te koppelen (1).
4. Kantel de accu omhoog (2) en haal de accu uit de computer (3).
50 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen
verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of
veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer vijf procent
van de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in
plaats van op te laden.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te maximaliseren:
Verlaag de helderheid op het scherm.
Controleer of Energiespaarstand in Energiebeheer is ingeschakeld.
Accuvoeding gebruiken 51
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van
Windows. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de
lampjes.
Lage acculading herkennen
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand
staat, blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer
uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo
beperkt u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het
ladingsniveau van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit de computer aan op een van de volgende apparaten om lage acculading verhelpen wanneer
een externe voedingsbron beschikbaar is:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
Ga als volgt te werk om lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is:
1. Zet de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Schakel de computer in.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Als u een lage acculading wilt verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is, activeert u de
hibernationstand of slaat u uw werk op en zet u de computer uit.
52 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Ga als volgt te werk om lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet
kan beëindigen:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Druk op de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen.
Accu kalibreren
Kalibreer de accu in de volgende gevallen:
De weergegeven acculading lijkt onjuist te zijn.
U constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren.
Een intensief gebruikte accu hoeft slechts eens per maand te worden gekalibreerd. Kalibreer geen
nieuwe accu.
Ga als volgt te werk om de accu te kalibreren:
1. Laad de accu volledig op.
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat,
maar het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Ga als volgt te werk om de accu volledig op te laden:
a. Plaats de accu in de computer.
b. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een
optioneel dockingapparaat en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe
netvoedingsbron.
c. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig
is opgeladen.
2. Schakel de energiebesparende voorzieningen uit. Ga als volgt te werk om de hibernation- en
slaapstand uit te schakelen:
a. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
b. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
c. Noteer de instellingen voor Het beeldscherm uitschakelen na in de kolom Op accu, zodat u
deze kunt herstellen na het kalibreren.
d. Wijzig de instellingen voor Het beeldscherm uitschakelen na in Nooit.
e. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
f. Klik op het plusteken naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusteken naast
Hibernationstand na.
Accuvoeding gebruiken 53
g. Noteer de instelling voor Op accu onder Hibernationstand na, zodat u deze instelling na de
kalibratie weer kunt opgeven.
h. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit.
i. Klik op OK.
j. Klik op Wijzigingen opslaan.
3. Ontlaad de accu. Ga als volgt te werk om de accu te ontladen:
a. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
b. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen.
Tijdens het ontladen van de accu moet de computer ingeschakeld blijven. De accu wordt
ontladen, ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het
ontladen echter sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op
voordat u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden
voor energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens
het ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer
inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
4. Laad de accu opnieuw op. Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
a. Sluit de computer aan op de externe voedingsbron totdat de accu volledig is opgeladen.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen
gaat sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
b. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is
opgeladen.
5. Schakel de hibernation- en slaapstand opnieuw in. Ga als volgt te werk om de hibernation- en
slaapstand opnieuw in te stellen:
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu hebt
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen.
a. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
b. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
c. Voer de instellingen opnieuw in die u hebt opgeschreven voor de items in de kolom Op
accu.
54 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
d. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
e. Klik op het plusteken naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusteken naast
Hibernationstand na.
f. Voer de instelling opnieuw in die u hebt opgeschreven voor Op accu.
g. Klik op OK.
h. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding besparen
Ga als volgt te werk om accuvoeding te besparen:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer >
Energiebesparing energiebeheerschema.
Zet draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemtoepassingen af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Druk op de toets Helderheid van het beeldscherm verlagen of Helderheid van het beeldscherm
verhogen om de helderheid van het scherm aan te passen.
Activeer de slaapstand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Controleer een opgeborgen accu elke 6 maanden. Wanneer de capaciteit minder is
dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Haal de accu niet uit elkaar en plet of doorboor deze niet. Dit kan brand of
brandwonden veroorzaken. Zorg dat u geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe
contactpunten. Laat de accu niet in aanraking komen met water of vuur.
Raadpleeg de bij de computer geleverde
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor
aanvullende veiligheidsinformatie.
Accuvoeding gebruiken 55
Accu vervangen
De accuwerktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accucontrole waarschuwt dat de accu moet worden vervangen wanneer een interne cel niet correct
wordt opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van de accu een zwakke status heeft bereikt. Er
verschijnt een bericht waarin u wordt verwezen naar de website van HP voor meer informatie over
het bestellen van een vervangende accu. Als de accu wordt gedekt door een HP garantie, wordt bij
de instructies een garantie-id geleverd.
OPMERKING: HP raadt u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel
wordt.
56 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Schakelen tussen grafische modi (alleen bepaalde
modellen)
De computer is voorzien van de switchable graphics-technologie en heeft twee modi voor de
verwerking van beelden. Wanneer u overschakelt van netvoeding naar accuvoeding, schakelt de
computer over van de grafische modus met hoge prestaties naar de energiebesparingsmodus zodat
de accu langer meegaat. En wanneer u overschakelt van accuvoeding naar netvoeding, schakelt de
computer terug naar de grafische modus met hoge prestaties.
OPMERKING: Om computerprestaties te optimaliseren, staat het systeem het schakelen tussen
modi mogelijk niet toe, of wordt u gevraagd om van modus te veranderen. Soms moeten alle
programma's worden gesloten voordat u van modus verandert.
OPMERKING: HDMI werkt alleen in de modus met hoge prestaties. HDMI kan niet worden gebruikt
in de energiebesparingsmodus.
Wanneer u overschakelt tussen netvoeding en accuvoeding, wordt u gewaarschuwd dat de computer
overschakelt naar een andere grafische modus. Desgewenst kiest u dat u dezelfde grafische modus
wilt blijven gebruiken. Terwijl de computer tussen modi schakelt, is het scherm enkele seconden leeg.
Nadat het overschakelen is voltooid, verschijnt er een melding in het systeemvak en verschijnt het
schermbeeld weer.
OPMERKING: Wanneer geselecteerde computermodellen in de slate-modus staan, worden
schermrichtingen opnieuw ingesteld wanneer u tussen grafische modi schakelt.
Als u wilt weten welke grafische modus u gebruikt, klikt u met de rechtermuisknop op het Windows-
bureaublad en klikt u op Configure Switchable Graphics (Switchable Graphics configureren).
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt
opgeslagen.
OPMERKING: Als de computer in de slaap- of hibernationstand staat, beëindigt u de slaap- of
hibernationstand voordat u de computer uitschakelt.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer in de volgende gevallen af:
Als u de accu vervangt of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten.
Als u de computer voor langere tijd loskoppelt van externe netvoeding.
Hoewel de computer kan worden uitgeschakeld met de aan/uit-knop, adviseert HP om de opdracht
Afsluiten van Windows te gebruiken.
U sluit als volgt de computer af:
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Klik op Start.
3. Klik op Afsluiten.
Schakelen tussen grafische modi (alleen bepaalde modellen) 57
Probeer de volgende noodprocedures als de computer niet reageert en u de aanbevolen
afsluitprocedures niet kunt gebruiken:
1. Druk op ctrl+alt+delete en druk vervolgens op de aan/uit-knop.
2. Houd de aan/uit-knop minimaal vijf seconden ingedrukt.
3. Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
58 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
6 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld.
Neem de volgende waarschuwingen in acht voordat u schijfeenheden hanteert:
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de
computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los voordat u
een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de
schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Ga voorzichtig met een schijfeenheid om. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is uitgeschakeld of in de slaap- of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als de optischeschijfeenheid naar een
schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld
op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur
brengt geen schade toe aan schijfeenheden.
Schijfeenheden hanteren 59
Optischeschijfeenheid
De computer bevat een optischeschijfeenheid, die de functionaliteit van de computer vergroot. Met de
optischeschijfeenheid kunt u gegevensschijven lezen, muziek afspelen en films bekijken. Als de
computer een bd-rom-drive (Blu-ray Disc ROM) heeft, kunt u ook high-definition video op een schijf
bekijken.
Type optischeschijfeenheid bepalen
Ga als volgt te werk om een optischeschijfeenheid te herkennen:
1. Selecteer Start > Computer.
Een lijst van in de computer geïnstalleerde drives wordt weergegeven.
2. Zoek de optischeschijfeenheid die in de computer is geïnstalleerd. In de computer zijn mogelijk
de volgende optischeschijfeenheden geïnstalleerd:
OPMERKING: Sommige voorgaande schijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door
de computer.
Gecombineerde LightScribe dvd±rw-/cd-rw-drive met DL-ondersteuning (dubbellaags)
Blu-ray rom dvd+/-rw SuperMulti DL-drive
Blu-ray-rom met LightScribe dvd+/-rw SuperMulti DL-drive
Optische schijven gebruiken
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een cd of dvd. Zo voorkomt u verslechtering van audio- of videokwaliteit,
gegevensverlies of verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit.
Een optischeschijfeenheid, zoals een dvd-rom-drive, ondersteunt optische schijven (cd's en dvd's).
Deze schijven worden gebruikt voor het opslaan van gegevens, zoals muziek, foto’s en films. Als de
optischeschijfeenheid een Blu-ray Disc ROM-drive is, kan deze ook Blu-ray-schijven lezen.
OPMERKING: Sommige genoemde schijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door de
computer.
Type optische-
schijfeenheid
Schrijven naar cd-
rw
Schrijven naar dvd
±rw/r
Schrijven naar
dubbellaags dvd+rw
Label schrijven naar cd
of dvd±rw/r met
LightScribe
Gecombineerde
SuperMulti LightScribe
dvd±rw- en
cd-rw-drive met
DL-ondersteuning
(dubbellaags)
Ja Ja Ja Ja
Blu-ray-rom met
LightScribe dvd+/-rw
SuperMulti DL-drive
Ja Ja Ja Ja
Blu-ray rom dvd+/-rw
SuperMulti DL-drive
Ja Ja Ja Nee
60 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en BD's)
Cd's, die worden gebruikt voor de opslag van digitale gegevens, worden ook gebruikt voor
commerciële audio-opnamen en zijn handig voor persoonlijke opslagbehoeften. Dvd's en BD's
worden hoofdzakelijk gebruikt voor films, software en back-ups van gegevens. Dvd's en BD's hebben
hetzelfde formaat als cd's, maar hebben een veel grotere opslagcapaciteit.
OPMERKING: Mogelijk ondersteunt de optischeschijfeenheid niet alle typen optische schijven.
Cd-r-schijven
Cd-r-schijven (één keer schrijven) worden veel gebruikt voor het maken van een permanente kopie
van gegevens die kunnen worden gedeeld. Kenmerkende toepassingen zijn:
grote presentaties verspreiden;
gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens delen;
eigen muziek-cd's maken;
permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privébestanden;
bestanden van de vaste schijf elders opslaan om schijfruimte vrij te maken.
Cd-rw-schijven
Gebruik cd-rw-schijven (een herschrijfbare versie van een cd) om grote projecten op te slaan die
vaak moeten worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn:
Grote documenten en projectbestanden ontwikkelen en beheren
Werkbestanden vervoeren
Wekelijkse back-ups maken van bestanden op de vaste schijf
Foto's, video, audio en gegevens doorlopend bijwerken
Dvd±r-schijven
Gebruik lege dvd±r-schijven om grote hoeveelheden gegevens permanent op te slaan. Nadat de
gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Dvd±rw-schijven
Met dvd±rw-schijven om eerder opgeslagen gegevens te wissen of te overschrijven. Dit type schijf is
ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan
worden gewijzigd.
LightScribe dvd+r-schijven
Met LightScribe dvd+r-schijven kunt u gegevens, video’s en foto’s delen met anderen en opslaan.
Deze schijven kunnen worden gelezen door de meeste dvd-rom-drives en dvd-spelers. Met een drive
die LightScribe ondersteunt en LightScribe-software, schrijft u gegevens naar de schijf en brengt u
vervolgens een zelf ontworpen label aan op de buitenkant van de schijf.
Optischeschijfeenheid 61
Blu-ray-schijven (BD)
OPMERKING: Blu-ray is een nieuwe indeling met nieuwe technologieën. Er kunnen zich bepaalde
problemen voordoen met schijven, digitale aansluiting, compatibiliteit en/of prestaties. Het gaat hierbij
niet om gebreken in het product. Een perfecte weergave op alle systemen is niet gegarandeerd.
Bd is een type high-density optische schijf voor de opslag van digitale informatie, waaronder high-
definition video. Op een Blu-ray-schijf met enkele laag kan 25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf
keer zoveel als op een dvd met enkele laag van 4,7 GB. Op een Blu-ray-schijf met dubbele laag kan
50 GB worden opgeslagen, bijna zes keer zoveel als op een dvd met dubbele laag van 8,5 GB.
Kenmerkende toepassingen zijn:
Opslag van grote hoeveelheden gegevens
Afspelen en opslaan van high-definition video
Videospellen
Cd, dvd of BD afspelen
Ga als volgt te werk om een optische schijf af te spelen:
1. Zet de computer aan.
2. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
62 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Als u Automatisch afspelen niet hebt geconfigureerd, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen
geopend. U wordt gevraagd te selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken. Zie
Automatisch afspelen configureren voor meer informatie.
OPMERKING: Bij het afspelen van een BD bereikt u het beste resultaat als de netvoedingsadapter
is aangesloten op een externe voedingsbron.
Automatisch afspelen configureren
Ga als volgt te werk om Automatisch afspelen te configureren:
1. Selecteer Start > Standaardprogramma's > Instellingen voor Automatisch afspelen
wijzigen.
2. Controleer of het selectievakje Automatisch afspelen voor alle media en apparaten gebruiken is
ingeschakeld.
3. Klik op Kies een standaardinstelling, en selecteer vervolgens een van de beschikbare opties
voor elk weergegeven mediatype.
OPMERKING: Kies HP MediaSmart om dvd's af te spelen.
4. Klik op Opslaan.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch afspelen.
Regio-instelling voor dvd's wijzigen
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive vijf keer wijzigen.
De regio-instelling die u de vijfde keer selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-
drive.
Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes
zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
Speel een dvd met regiocode alleen af als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio-
instelling van uw dvd-drive.
Ga als volgt te werk om de regio-instellingen te wijzigen met het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
2. Klik in het veld Systeem op Apparaatbeheer.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Windows Help voor meer informatie.
3. Vouw de lijst met dvd-/cd-rom-stations uit om alle geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven.
4. Klik met de rechtermuisknop op de dvd-drive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik
vervolgens op Eigenschappen.
Optischeschijfeenheid 63
5. Klik op het tabblad DVD-regio en wijzig de instellingen.
6. Klik op OK.
64 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht
Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's,
films, uitzendingen en geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van het
toepasselijke auteursrecht. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
VOORZICHTIG: Ga als volgt te werk om verlies van gegevens en beschadiging van een schijf te
voorkomen:
Sluit de computer aan op een betrouwbare externe voedingsbron voordat u naar een schijf schrijft.
Schrijf niet naar een schijf als de computer op accuvoeding werkt.
Sluit alle programma's voordat u naar de schijf begint te schrijven, behalve de schijfsoftware die u
gebruikt.
Kopieer niet rechtstreeks van een bronschijf naar een doelschijf of van een netwerkschijf naar een
doelschijf. Kopieer de informatie eerst naar de vaste schijf en brand deze vervolgens van de vaste
schijf naar de doelschijf.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet of verplaats de computer niet als de computer naar
een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over het gebruik van de software
die bij de computer is meegeleverd. Deze instructies kunnen zijn verstrekt op cd of dvd of in de help-
functie van de software, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Cd of dvd kopiëren
Ga als volgt te werk om een cd of dvd te kopiëren:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Cyberlink DVD Suites > Power2Go.
2. Plaats de schijf die u wilt kopiëren in de optischeschijfeenheid.
3. Klik op Copy (Kopiëren) rechtsonder op het scherm.
Power2Go leest de bronschijf en kopieert de gegevens naar een tijdelijke map op de vaste
schijf.
4. Verwijder, wanneer u hierom wordt verzocht, de bronschijf uit de optischeschijfeenheid en plaats
een lege schijf in de schijfeenheid.
Nadat de informatie is gekopieerd, wordt de gemaakte schijf automatisch uitgeworpen.
Optischeschijfeenheid 65
Cd of dvd maken ('branden')
VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en
geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van het toepasselijke auteursrecht.
Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Als de computer een cd-rw-, dvd-rw- of dvd+/-rw-optischeschijfeenheid heeft, kunt u met behulp van
software zoals Windows Media Player of CyberLink Power2Go gegevens-, video- en audiobestanden
branden, waaronder MP3- en WAV-muziekbestanden.
Neem de volgende richtlijnen in acht bij het branden van een cd of dvd:
Sla eventuele open bestanden op en sluit ze en sluit alle programma's af voordat u een schijf
brandt.
Een cd-r of dvd-r is het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat de
informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
OPMERKING: U kunt geen audio-dvd maken met Cyberlink Power2Go.
Gebruik cd-r's om muziek-cd's te branden, omdat u met sommige installaties thuis of in de auto
geen cd-rw's kunt afspelen.
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het beste voor het branden van gegevensbestanden
of voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet
kan worden gewijzigd.
Dvd-spelers in beeld- en geluidsystemen voor thuisgebruik ondersteunen niet alle dvd-
indelingen. Raadpleeg de gebruikershandleiding bij de dvd-speler voor een lijst met
ondersteunde indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan andere indelingen voor muziekbestanden,
en het proces voor het maken van een MP3-schijf is hetzelfde als het proces voor het maken
van een gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers
of op computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om een cd of dvd te branden:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege cd of dvd in de optischeschijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer vervolgens de software die u wilt gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma's bevinden zich mogelijk in submappen.
4. Selecteer het type cd of dvd dat u wilt maken: gegevens, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, Windows Verkenner openen en ga naar de map waarin
de bronbestanden zijn opgeslagen.
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege optische schijf bevat.
7. Start het brandproces, zoals door het geselecteerde programma wordt aangegeven.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor specifieke instructies. Deze instructies
kunnen zijn verstrekt bij de software of op cd of dvd, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
66 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Cd, dvd of BD verwijderen
Ga als volgt te werk om een optische schijf te verwijderen:
1. Druk op de ejectknop op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen (1).
2. Trek de lade voorzichtig naar buiten tot deze stopt (2).
3. Verwijder de schijf uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt (3). Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Optischeschijfeenheid 67
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-muis aansluiten op het systeem via de poorten op een optioneel
dockingapparaat of optioneel uitbreidingsproduct.
USB-drives zijn van de volgende typen:
1,44-MB diskettedrive
Vasteschijfmodule (een vaste schijf met een adapter)
Dvd-rom-drive
Dvd/cd-rw-combodrive
Dvd±rw- en cd-rw-combodrive
Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor informatie over benodigde software,
stuurprogramma's en de te gebruiken poort op de computer.
Ga als volgt te werk om een externe schijfeenheid op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een schijfeenheid met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het
risico van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat de stekker uit het
stopcontact is gehaald.
1. Sluit de schijfeenheid aan op de computer.
2. Als u een schijfeenheid met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van
de schijfeenheid in een geaard stopcontact.
Ga als volgt te werk om een schijfeenheid met eigen voeding los te koppelen:
1. Koppel de schijfeenheid los van de computer.
2. Verwijder het netsnoer.
68 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. Stel het programma zo in dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op
een ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. Stel
Schijfdefragmentatie zo in dat het maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt de computer ook op elk
gewenst moment handmatig defragmenteren.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik op Schijf defragmenteren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Raadpleeg de Help bij Schijfdefragmentatie voor meer informatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden om schijfruimte vrij
te maken als deze bestanden veilig zijn verwijderd, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren 69
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken
HP ProtectSmart Hard Drive Protection beschermt de vaste schijf door de schijfeenheid te parkeren
en I/O-verzoeken tegen te houden onder een van de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met het beeldscherm gesloten terwijl de computer op accuvoeding
werkt.
Na een van deze gebeurtenissen wordt de normale werking van de schijfeenheid door HP
ProtectSmart Hard Drive Protection hersteld.
OPMERKING: Als de SmartBay een vaste schijf bevat, wordt deze beschermd door HP
ProtectSmart Hard Drive Protection. Vasteschijfeenheden die zijn geïnstalleerd in een optioneel
dockingapparaat of die zijn aangesloten op een USB-poort, worden niet beschermd door HP
ProtectSmart Hard Drive Protection.
Raadpleeg de Help bij de software van HP ProtectSmart Hard Drive Protection voor meer informatie.
Status van HP ProtectSmart Hard Drive Protection vaststellen
Het schijfeenheidlampje op de computer gaat aan om aan te geven dat een vaste schijf is
geparkeerd. Als u wilt weten of schijfeenheden worden beschermd en of een eenheid is geparkeerd,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Windows Mobiliteitscentrum.
Het Mobiliteitscentrum geeft de status van de software voor HP ProtectSmart Hard Drive Protection
aan:
Als de software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven over het pictogram van
de vaste schijf.
Als de software is uitgeschakeld, wordt er een witte diagonale lijn weergegeven over het
pictogram van de vaste schijf.
Als de schijfeenheid is geparkeerd, wordt een geel maantje weergegeven over het pictogram
van de vaste schijf.
OPMERKING: Het pictogram in het Mobiliteitscentrum geeft mogelijk niet de laatste status weer
voor de schijfeenheid. Als u statuswijzigingen direct wilt zien, schakelt u het systeemvakpictogram in.
Ga als volgt te werk om de weergave van het pictogram in het systeemvak in te schakelen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP ProtectSmart Hard
Drive Protection.
OPMERKING: Klik op Ja als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
2. Klik op het pictogram in het systeemvak op Weergeven.
3. Klik op OK.
70 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf
Als HP ProtectSmart Hard Drive Protection een schijfeenheid heeft geparkeerd, gebeurt het
volgende:
De computer sluit niet af.
De computer activeert de slaap- of hibernationstand niet.
OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, activeert HP ProtectSmart Hard Drive Protection de hibernationstand.
HP raadt u aan om de computer af te sluiten of in de slaap- of hibernationstand te zetten voordat u de
computer verplaatst.
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken
De HP ProtectSmart Hard Drive Protection-software:
Hiermee schakelt u HP ProtectSmart Hard Drive Protection in of uit.
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u niet bent gemachtigd
om de HP ProtectSmart Hard Drive Protection te activeren of te deactiveren. Daarnaast kunnen
gebruikers met beheerdersrechten de rechten wijzigen voor gebruikers die geen
beheerdersrechten hebben.
Hiermee bepaalt u of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund.
Ga als volgt te werk om de software te starten en instellingen te wijzigen:
1. Klik in het Mobiliteitscentrum op het pictogram van de vaste schijf om het venster HP
ProtectSmart Hard Drive Protection te openen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP ProtectSmart Hard
Drive Protection.
OPMERKING: Klik op Ja als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken 71
Vaste schijf in de primaire vasteschijfruimte vervangen
VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat het systeem vastloopt en gegevens verloren gaan:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de
vasteschijfeenheid niet wanneer de computer is ingeschakeld of in de slaap- of hibernationstand
staat.
Als u niet zeker weet of de computer is uitgeschakeld of in de slaap- of hibernationstand staat,
schakelt u de computer in door op de aan/uit-knop te drukken en sluit u de computer vervolgens weer
af via het besturingssysteem.
OPMERKING: Het afdekplaatje van de primaire vasteschijfruimte wordt aangeduid met een ‘1’ en
het afdekplaatje van de secundaire vasteschijfruimte met een ‘2'.
U verwijdert de primaire vaste schijf als volgt:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe hardware die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond neer, met de vasteschijfruimte naar
u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Verwijder de vier schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf (1).
8. Verwijder het afdekplaatje van de vaste schijf (2).
9. Trek stevig aan het plastic lipje (1) om de kabel van de vaste schijf los te koppelen van de
systeemkaart.
72 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
10. Til de vaste schijf met behulp van het lipje (2) aan de rechterkant omhoog tot een hoek van 45
graden en verwijder de vaste schijf (3) vervolgens uit de computer.
U installeert de primaire vaste schijf als volgt:
1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte (1).
2. Trek de vaste schijf aan het lipje (2) naar rechts zodat de rubberen scheidingsstukjes in de
openingen aan de rechterkant van de vasteschijfruimte passen.
3. Sluit de kabel van de vaste schijf (3) aan op de vasteschijfconnector op de systeemkaart.
4. Steek de lipjes op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer (1).
5. Sluit het afdekplaatje (2).
Vaste schijf in de primaire vasteschijfruimte vervangen 73
6. Draai de schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf vast (3).
7. Plaats de accu terug.
8. Draai de computer om.
9. Sluit externe apparaten op de computer aan.
10. Sluit de computer aan op de netvoeding.
11. Schakel de computer in.
74 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
7 Externe apparaten
USB-apparaat gebruiken
Via een USB-poort wordt een optioneel extern apparaat, zoals een USB-toetsenbord, muis, schijf,
printer, scanner of hub, aangesloten op de computer of een optioneel dockingproduct.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
De computer heeft drie USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB 2.0-
apparaten. Als u meer USB-poorten wilt toevoegen, sluit u een optionele hub of een optioneel
dockingapparaat aan.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat aan
op de USB-poort.
Een geluidssignaal waarschuwt u wanneer het apparaat is gedetecteerd.
OPMERKING: Wanneer u een USB-apparaat voor de eerste keer aansluit, wordt in het
systeemvak, uiterst rechts op de taakbalk, het bericht 'Apparaatstuurprogramma installeren'
weergegeven.
USB-apparaat gebruiken 75
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Volg de procedure die is beschreven in 'USB-apparaat verwijderen' om te
voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat te verwijderen:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven, de pijl aan de linkerkant van het
systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
Er verschijnt een melding dat het apparaat veilig kan worden verwijderd.
3. Koppel het apparaat los.
eSATA-apparaat gebruiken
Op een eSATA-poort kan een optionele, hoogwaardige eSATA-component worden aangesloten,
bijvoorbeeld een externe eSATA-vaste schijf.
Voor bepaalde eSATA-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met
het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie
over apparaatspecifieke software. Deze instructies worden geleverd bij de software, op schijf, in de
Help bij de software of op de website van de fabrikant.
OPMERKING: De eSATA-poort biedt tevens ondersteuning voor een optioneel USB-apparaat
76 Hoofdstuk 7 Externe apparaten
eSATA-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een eSATA-apparaat, om
beschadiging van de connectoren van de eSATA-poort te voorkomen.
Als u een eSATA-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de eSATA-kabel van het apparaat
aan op de eSATA-poort.
Een geluidssignaal waarschuwt u dat het apparaat op de computer is aangesloten.
eSATA-apparaat gebruiken 77
eSATA-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Volg de procedure die is beschreven in 'eSATA-apparaat verwijderen' om te
voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek bij het loskoppelen van een eSATA-apparaat niet aan de kabel, om
beschadiging van de eSATA-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een eSATA-apparaat te verwijderen:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven, de pijl aan de linkerkant van het
systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
Er verschijnt een melding dat het apparaat veilig kan worden verwijderd.
3. Verwijder het apparaat.
78 Hoofdstuk 7 Externe apparaten
8 Externemediakaarten
Kaarten voor het digitalemediaslot gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en
apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Het digitalemediaslot ondersteunt de volgende typen digitale kaarten:
Memory Stick (MS)
Memory Stick Pro (MSP)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Secure Digital High Capacity-geheugenkaart (SDHC)
xD-Picture Card (XD)
xD-Picture Card (XD) type H
xD Picture Card (XD) type M
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer: plaats geen enkele
adapter in het digitale-mediaslot.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
Kaarten voor het digitalemediaslot gebruiken 79
2. Plaats de kaart in het digitalemediaslot en druk de kaart vervolgens aan totdat deze goed op zijn
plaats zit.
Een geluidssignaal waarschuwt u wanneer een apparaat is gedetecteerd, waarna een menu met
opties wordt geopend.
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Volg de procedure die is beschreven in 'Digitale kaart verwijderen' om te
voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
Ga als volgt te werk om een digitale kaart te verwijderen:
1. Sla al uw gegevens op en sluit alle applicaties af die gebruikmaken van de digitale kaart.
2. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven, de pijl aan de linkerkant van het
systeemvak.
3. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
Er verschijnt een melding dat de hardware veilig kan worden verwijderd.
4. Druk op de digitale kaart (1) en verwijder de kaart vervolgens uit het slot (2).
80 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
9 Geheugenmodules
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment, dat zich aan de onderkant van de computer
bevindt. De geheugencapaciteit van de computer kan worden vergroot door een geheugenmodule
toe te voegen aan het lege uitbreidingsslot voor geheugenmodules of door de bestaande
geheugenmodule in het primaire geheugenmoduleslot te upgraden.
WAARSCHUWING! Om het risico op elektrische schokken en schade aan de apparatuur te
minimaliseren, haalt u de stekker uit het stopcontact en verwijdert u alle batterijen voordat u een
geheugenmodule installeert.
VOORZICHTIG: Elektrostatische ontlading beschadigt elektronische onderdelen. Zorg ervoor dat u
vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te raken voordat u
een procedure start.
OPMERKING: Als u een tweekanaals configuratie gebruikt bij toevoeging van een tweede
geheugenmodule, moet u ervoor zorgen dat de geheugenmodules dezelfde capaciteit hebben.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet zeker weet of de computer is uitgeschakeld of in de slaap- of hibernationstand staat,
schakelt u de computer in door op de aan/uit-knop te drukken en sluit u de computer vervolgens
weer af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Verwijder de vier schroeven van het afdekplaatje van het compartiment voor de
geheugenmodule (1).
81
8. Verwijder het afdekplaatje van het compartiment voor de geheugenmodule (2) van de computer.
9. Ga als volgt te werk om de bestaande geheugenmodule te verwijderen als u deze wilt
vervangen:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule komt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan
de module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
10. Ga als volgt te werk om een nieuwe geheugenmodule te plaatsen:
82 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het bovenste
geheugenmoduleslot.
b. Houd de geheugenmodule in een hoek van 45 graden ten opzichte van het oppervlak van
het compartiment van de geheugenmodule en druk de module (2) in het slot van de
geheugenmodule op zijn plaats.
c. Druk de geheugenmodule voorzichtig (3) naar beneden waarbij u zowel op de linker- als de
rechterkant van de geheugenmodule drukt, tot de borgklemmetjes vastklikken.
11. Plaats het lipje (1) op het afdekplaatje van het compartiment voor de geheugenmodule in de
uitsparingen in de computer.
12. Sluit het afdekplaatje (2).
83
13. Plaats de vier schroeven van het afdekplaatje van het compartiment voor de geheugenmodule
(3) terug en draai ze vast.
14. Plaats de accu terug.
15. Draai de computer om.
16. Sluit externe apparaten op de computer aan.
17. Sluit de computer aan op de netvoeding.
18. Schakel de computer in.
84 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
10 Beveiliging
Computer beschermen
De standaardbeveiligingsfuncties van het Windows-besturingssysteem en Setupprogramma (niet van
Windows) beschermen uw persoonlijke instellingen en gegevens tegen diverse risico's.
Volg de procedures in deze handleiding als u gebruik wilt maken van:
Wachtwoorden
Antivirussoftware
Firewallsoftware
Kritieke beveiligingsupdates
Optionele beveiligingskabel
Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Beveiligingsoplossingen zijn bedoeld als ontmoedigingseffect, maar ze kunnen
softwarematige aanvallen niet voorkomen of voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
OPMERKING: Verwijder alle wachtwoord- en vingerafdrukinstellingen voordat u de computer laat
nakijken.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Gebruik van de computer door onbevoegden QuickLock
Opstartwachtwoord
Computervirussen Norton Internet Security software
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewallsoftware
Windows-updates
Onbevoegde toegang tot het setupprogramma, de BIOS-
instellingen en andere informatie voor het identificeren van
het systeem
Beheerderswachtwoord
Huidige of toekomstige bedreigingen voor de computer Essentiële beveiligingsupdates van Microsoft®
Onbevoegde toegang tot een Windows-gebruikersaccount Gebruikerswachtwoord
Zonder toestemming meenemen van de computer Aansluitpunt voor beveiligingskabel (voor gebruik met een
optioneel kabelslot)
Computer beschermen 85
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een reeks tekens die u kiest om computergegevens te beveiligen. U kunt
verschillende soorten wachtwoorden instellen, afhankelijk van de manier waarop u de toegang tot uw
informatie wilt controleren. Wachtwoorden worden ingesteld in Windows of in het niet-Windows
Setupprogramma dat vooraf op de computer is geïnstalleerd.
VOORZICHTIG: Registreer elk ingestelde wachtwoord om te voorkomen dat de computer ook voor
u is vergrendeld. Omdat de meeste wachtwoorden niet worden weergegeven wanneer ze worden
ingesteld, gewijzigd of verwijderd, is het belangrijk dat u elk wachtwoord onmiddellijk noteert en op
een veilige plaats opslaat.
Gebruik voor een voorziening van Setupprogramma hetzelfde wachtwoord als voor een Windows-
beveiligingsfunctie. U kunt hetzelfde wachtwoord ook voor meerdere voorzieningen van
Setupprogramma gebruiken.
Ga als volgt te werk om een wachtwoord in te stellen in Setupprogramma:
Combineer maximaal 8 letters en cijfers. Wachtwoorden zijn hoofdlettergevoelig.
Voer het wachtwoord in achter de prompt van Setupprogramma. Een wachtwoord dat is
ingesteld in Windows, moet worden ingevoerd wanneer daarom wordt gevraagd door Windows.
Ga als volgt te werk om wachtwoorden op veilige wijze te maken en op te slaan:
Volg de vereisten van het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar ze op een veilige plek (niet op de computer).
Bewaar geen wachtwoorden in een bestand op de computer.
Gebruik nooit uw eigen naam of persoonlijke informatie die een buitenstaander gemakkelijk kan
achterhalen.
Voor meer informatie over Windows-wachtwoorden, zoals het wachtwoord voor de
schermbeveiliging, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot de inhoud van een computer op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Dit wachtwoord kan niet worden gebruikt
om het setupprogramma te openen.
86 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Wachtwoord Functie
Gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
Tevens wordt de toegang tot de inhoud van de computer
beveiligd en moet u dit wachtwoord opgeven als u de
slaapstand of de hibernationstand wilt beëindigen.
QuickLock Hiermee beschermt u de computer door te vereisen dat een
wachtwoord wordt ingevoerd in het aanmeldingsvenster van
Windows voordat u de computer kunt gebruiken. Ga als volgt
te werk nadat u een gebruikerswachtwoord of
beheerderswachtwoord hebt ingesteld:
1. Activeer QuickLock door op de toets QuickLock te
drukken.
2. Beëindig QuickLock door uw Windows-gebruikers- of
-beheerderswachtwoord in te voeren.
Wachtwoorden instellen in het setupprogramma
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord Hiermee beveiligt u de toegang tot het
setupprogramma.
Nadat dit wachtwoord is ingesteld, wordt het telkens
opnieuw ingevoerd wanneer u Setupprogramma opent.
VOORZICHTIG: Als u uw beheerderswachtwoord bent
vergeten, kunt u Setupprogramma niet meer openen.
Opstartwachtwoord
Hiermee beschermt u de toegang tot de inhoud van de
computer.
Als dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord
opgeven wanneer u de computer inschakelt of herstart
of wanneer u de hibernationstand beëindigt.
VOORZICHTIG: Als u uw opstartwachtwoord bent
vergeten, kunt u de computer niet meer aanzetten of
opnieuw opstarten, en kunt u de hibernationstand niet
beëindigen.
Raadpleeg Beheerderswachtwoord of Opstartwachtwoord voor meer informatie over wachtwoorden.
Beheerderswachtwoord
Uw beheerderswachtwoord beschermt de configuratie-instellingen en de
systeemidentificatiegegevens die in het setupprogramma worden bewaard. Nadat u dit wachtwoord
heeft ingesteld, voert u het telkens wanneer u het setupprogramma opent, opnieuw in.
Uw beheerderswachtwoord is niet uitwisselbaar met een beheerderswachtwoord dat in Windows is
ingesteld en het wordt bij het instellen, wijzigen of verwijderen ook niet weergegeven. Vergeet niet uw
wachtwoord te noteren en op een veilige plek te bewaren.
Wachtwoorden gebruiken 87
Beheerderswachtwoord beheren
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord in te stellen, te wijzigen of te verwijderen:
1. Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm wordt weergegeven.
– of –
Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm wordt weergegeven. Druk op f10 wanneer het
startmenu wordt geopend.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Administrator Password
(Beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
Als u een beheerderswachtwoord wilt instellen, typt u het wachtwoord in de velden Geef
een nieuw wachtwoord op en Bevestig het nieuwe wachtwoord, en drukt u op enter.
Als u een beheerderswachtwoord wilt wijzigen, typt u het huidige wachtwoord in het veld
Huidig wachtwoord, typt u een nieuw wachtwoord in de velden Geef een nieuw wachtwoord
op en Bevestig het nieuwe wachtwoord, en drukt u op enter.
Als u een beheerderswachtwoord wilt verwijderen, typt u het huidige wachtwoord in het
veld Huidig wachtwoord, en drukt u vier keer op enter.
3. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Beheerderswachwoord invoeren
Typ het beheerderswachtwoord achter de prompt Voer wachtwoord in, en druk op enter. Na drie
mislukte pogingen om het beheerderswachtwoord in te voeren, start u de computer opnieuw op en
probeert u het opnieuw.
Opstartwachtwoord
Met een opstartwachtwoord voorkomt u dat de computer kan worden gebruikt door onbevoegden. Als
dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord opgeven wanneer u de computer inschakelt of
herstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt. Een opstartwachtwoord wordt niet weergegeven
als het wordt ingesteld, gewijzigd of verwijderd.
88 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Opstartwachtwoord beheren
Ga als volgt te werk om het opstartwachtwoord in te stellen, te wijzigen of te verwijderen:
1. Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm wordt weergegeven.
– of –
Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm wordt weergegeven. Druk op f10 wanneer het
startmenu wordt geopend.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Power-On Password
(Opstartwachtwoord instellen) en druk op enter.
Als u een opstartwachtwoord wilt instellen, typt u het wachtwoord in de velden Geef een
nieuw wachtwoord op en Bevestig het nieuwe wachtwoord, en drukt u op enter.
Als u een opstartwachtwoord wilt wijzigen, typt u het huidige wachtwoord in het veld Huidig
wachtwoord, typt u een nieuw wachtwoord in de velden Geef een nieuw wachtwoord op en
Bevestig het nieuwe wachtwoord, en drukt u op enter.
Als u een opstartwachtwoord wilt verwijderen, typt u het huidige wachtwoord in het veld
Huidig wachtwoord, en drukt u vier keer op enter.
3. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Opstartwachtwoord invoeren
Typ het wachtwoord achter de prompt Voer wachtwoord in, en druk op enter. Na drie mislukte
pogingen om het wachtwoord in te voeren, start u de computer opnieuw op en probeert u het
opnieuw.
Wachtwoorden gebruiken 89
Antivirussoftware gebruiken
Als u de computer gebruikt voor uw e-mail en voor toegang tot een netwerk of internet, wordt de
computer blootgesteld aan virussen. Computervirussen schakelen het besturingssysteem,
programma's of hulprogramma's uit, of hebben tot gevolg dat ze niet meer goed werken.
Antivirussoftware detecteert de meeste virussen, vernietigt ze en herstelt in de meeste gevallen de
schade die ze hebben veroorzaakt. Houd antivirussoftware up-to-date om bescherming te blijven
bieden tegen nieuw ontdekte virussen.
Norton Internet Security, een antivirusprogramma, is vooraf op de computer geïnstalleerd. De
software bevat gratis updates gedurende 60 dagen. HP raadt aan om de computer ook na die 60
dagen tegen nieuwe virussen te beschermen door een uitgebreide updateservice aan te schaffen. In
het programma vindt u instructies voor het gebruiken en bijwerken van de Norton Internet Security-
software en voor de aanschaf van de uitgebreide updateservice. Selecteer Start > Alle
programma's > Norton Internet Security om Norton Internet Security weer te geven en te openen.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virussen in het zoekvak van Help en
ondersteuning.
Firewallsoftware gebruiken
Als u de computer gebruikt voor e-mail, netwerk- en internettoegang, kunnen niet-geautoriseerde
personen toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden, en gegevens over u. Gebruik
de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd om uw privacy te beschermen.
Tot firewallvoorzieningen behoren het registreren en rapporteren van netwerkactiviteit, en het
automatisch bewaken van al het inkomend en uitgaand verkeer. Voor meer informatie raadpleegt u
de gebruikershandleiding bij de firewall of neemt u contact op met de fabrikant van de firewall.
OPMERKING: In bepaalde situaties blokkeert een firewall toegang tot spelletjes op internet,
ontregelt deze het delen van printers of bestanden in een netwerk of worden toegestane bijlagen bij
mailberichten geblokkeerd. U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de
taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u het
probleem volledig wilt oplossen.
90 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Kritieke beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingen met betrekking tot essentiële updates.
Installeer alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer
te beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen.
Het is mogelijk dat updates voor het besturingssysteem en andere software worden uitgegeven nadat
de computer is geleverd. Ga als volgt te werk om ervoor te zorgen dat alle beschikbare updates op
de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update uit nadat u de computer hebt ingesteld. Gebruik de updatekoppeling in
Start > Alle programma's > Windows Update.
Voer Windows Update daarna maandelijks uit.
Download updates voor Windows en andere Microsoft-programma's zodra ze worden
uitgegeven vanaf de Microsoft-website en via de updatekoppeling in Help en ondersteuning.
Optionele beveiligingskabel installeren
OPMERKING: Van een beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
OPMERKING: De locatie van het aansluitpunt voor de beveiligingskabel verschilt per
computermodel.
Ga als volgt te werk om de beveiligingskabel aan te sluiten:
1. Leg de beveiligingskabel in een lus om een voorwerp dat niet verplaatst kan worden.
2. Plaats het sleuteltje (1) in het kabelslot (2).
3. Plaats het kabelslot in het bevestigingspunt van de beveiligingskabel op de computer (3) en sluit
het kabelslot met behulp van het sleuteltje.
Kritieke beveiligingsupdates installeren 91
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De locatie van de vingerafdruklezer kan per computermodel verschillen.
Vingerafdruklezer zoeken
De vingerafdruklezer is een kleine metalen sensor die zich op de volgende locatie bevindt:
Bij de onderkant van het touchpad
Aan de rechterkant van het toetsenbord
Aan de rechterbovenkant van het beeldscherm
Aan de linkerkant van het beeldscherm
Afhankelijk van het computermodel is de vingerafdruklezer horizontaal of verticaal geplaatst. Voor
beide richtingen dient u met uw vinger loodrecht ten opzichte van de metalen sensor te vegen.
92 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Vingerafdrukken vastleggen
Met een vingerafdruklezer kunt u zich bij Windows aanmelden met een vingerafdruk die u hebt
geregistreerd met de DigitalPersona Personal-software. U hebt dan geen Windows-wachtwoord meer
nodig.
Ga als volgt te werk om een of meer vingerafdrukken te registreren:
1. Klik in Windows op het pictogram DigitalPersona Personal in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
2. Lees de welkomsttekst en klik op Next (Volgende).
Het venster Bevestig uw identiteit wordt geopend.
3. Typ uw Windows-wachtwoord, als u dit heeft ingesteld, en klik op Next (Volgende).
OPMERKING: Als u geen Windows-wachtwoord hebt, wordt het venster Protect Your
Windows Account (Bescherm uw Windows-account) geopend. U kunt nu een Windows-
wachtwoord maken of deze stap overslaan door op Volgende te klikken. Het instellen van een
Windows-wachtwoord optimaliseert echter de veiligheid van de computer.
Het venster Fingerprint Registration Training (Vingerafdrukregistratietraining) wordt geopend.
4. Bekijk de demonstratie en klik op Next (Volgende).
Het venster Register a Fingerprint (Een vingerafdruk registreren) wordt geopend.
5. Klik op de vinger op het scherm die overeenkomt met de vinger waarvan u de afdruk wilt
vastleggen.
In het volgende venster wordt de vinger in het groen omlijnd.
6. Veeg de gekozen vinger langzaam over de vingerafdruklezer.
OPMERKING: Als de beweging niet correct wordt uitgevoerd, verschijnt er een bericht waarin
wordt uitgelegd waarom de beweging verkeerd was.
OPMERKING: Voor de beste resultaten veegt u dezelfde vinger telkens wanneer u de
vingerafdruklezer gebruikt, in dezelfde richting.
7. Blijf dezelfde vinger over de vingerafdruklezer vegen totdat u vier geslaagde opnamen hebt.
Wanneer de vingerafdruk is geregistreerd, wordt het venster Register a Fingerprint (Een
vingerafdruk registreren) geopend waarin u meer vingerafdrukken kunt registreren. Herhaal stap
5 tot en met 7 als u meer vingerafdrukken wilt registreren.
8. Als u klaar bent met het vastleggen van vingerafdrukken, klikt u op Volgende.
Als u slechts één vingerafdruk heeft vastgelegd, verschijnt er een bericht met het advies om
meerdere vingerafdrukken vast te leggen. Klik op Yes (Ja) om meer vingerafdrukken vast te
leggen en herhaal stap 1 tot en met 8 voor elke vingerafdruk die u vastlegt.
– of –
Klik op Nee als u geen andere vingerafdrukken meer wilt registreren. Het venster Registration
Complete (Registratie voltooid) wordt geopend.
9. Klik op Finish (Voltooien).
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) 93
OPMERKING: Herhaal stap 1 tot en met 9 voor elke extra gebruiker.
Uw vastgelegde vingerafdruk gebruiken om u aan te melden bij Windows
Ga als volgt te werk om u aan te melden met een vingerafdruk:
1. Start Windows opnieuw op nadat u uw vingerafdrukken hebt geregistreerd.
2. Gebruik een van de vingers waarvan u de vingerafdruk heeft vastgelegd om u aan te melden bij
Windows.
94 Hoofdstuk 10 Beveiliging
11 Problemen oplossen
Kan geen verbinding met een WLAN tot stand brengen
Voordat u problemen met een netwerkverbinding gaat oplossen, moet u controleren of de
apparaatstuurprogramma's voor alle apparaten voor draadloze communicatie zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken zijn alleen bij bepaalde computermodellen
opgenomen. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de originele
verpakking van de computer, voegt u de mogelijkheid van draadloos netwerken aan de computer toe
door een apparaat voor draadloos netwerken aan te schaffen.
Mogelijke oorzaken van problemen met een draadloze verbinding zijn:
De netwerkconfiguratie is gewijzigd (SSID of beveiliging).
Het apparaat voor draadloze communicatie is uitgeschakeld of niet goed geïnstalleerd.
Het apparaat voor draadloze communicatie of de routerhardware is defect.
Er is interferentie van andere apparaten.
Als u problemen hebt met het tot stand brengen van een verbinding met een WLAN, gaat u als volgt
te werk om te controleren of het apparaat correct in de computer is geïnstalleerd:
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
2. Klik in het veld Systeem op Apparaatbeheer.
3. Vouw de lijst met netwerkadapters uit door op het plusteken (+) te klikken.
4. Zoek het WLAN-apparaat in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-
apparaat bevat de term
draadloos
,
draadloos LAN
,
WLAN
,
Wi-Fi
of
802.11
.
Als er geen WLAN-apparaat wordt vermeld, beschikt de computer niet over een geïntegreerd
WLAN-apparaat of is het stuurprogramma van het WLAN-apparaat niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar informatie en websites in Help en ondersteuning voor meer
informatie over het oplossen van problemen met WLAN's.
Kan geen verbinding met een WLAN tot stand brengen 95
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk
Een verbroken verbinding met een WLAN wordt automatisch in Windows hersteld:
Als een netwerkpictogram in het systeemvak wordt weergegeven, klikt u met de
rechtermuisknop op het pictogram en klikt u vervolgens op Problemen oplossen.
Windows herstelt het netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van
de voorkeursnetwerken.
Ga als volgt te werk als er geen netwerkpictogram in het systeemvak wordt weergegeven:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Problemen oplossen en selecteer het netwerk dat u wilt herstellen.
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven
Als het netwerkpictogram niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het WLAN heeft
geconfigureerd, betekent dit dat het softwarestuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Mogelijk
wordt ook het Windows-foutbericht 'Het apparaat is niet gevonden' weergegeven. Installeer het
stuurprogramma opnieuw.
Ga voor de recentste software en stuurprogramma's van het WLAN-apparaat voor de computer naar
de website van HP op
http://www.hp.com. Als het WLAN-apparaat apart is aangeschaft, gaat u naar
de website van de fabrikant voor de recentste software.
Ga als volgt te werk om de meest recente versie van het WLAN-apparaat te verkrijgen:
1. Open uw webbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land/regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's.
4. Typ het modelnummer van de computer in het zoekvak.
5. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als het WLAN-apparaat apart is aangeschaft, gaat u naar de website van de
fabrikant voor de recentste software.
Huidige netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar
Als wordt gevraagd om een netwerksleutel of netwerknaam (SSID) wanneer u verbinding wilt maken
met een WLAN, is het netwerk beveiligd. Voer de huidige codes in om verbinding te maken met een
beveiligd netwerk. De SSID en netwerksleutel zijn alfanumerieke codes die worden ingevoerd om de
computer bij het netwerk te identificeren. Ga als volgt te werk om de codes te vinden:
Voor een netwerk dat op een persoonlijke draadloze router is aangesloten, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies over het instellen van dezelfde codes op
zowel de router als het WLAN-apparaat.
Voor een privénetwerk, zoals een netwerk in een kantoor of een openbare internetchatruimte,
vraagt u de codes aan de netwerkbeheerder en voert u de codes in wanneer dit wordt gevraagd.
96 Hoofdstuk 11 Problemen oplossen
Bij sommige netwerken worden SSID's of netwerksleutels die op de routers of toegangspunten
worden gebruikt, regelmatig gewijzigd, ter verbetering van de beveiliging. Verander de
corresponderende code in de computer dienovereenkomstig.
Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID hebt ontvangen en u eerder was verbonden met dat
netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Draadloze netwerken beheren.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare WLAN's. Als u zich in een hotspot bevindt
waar meerdere WLAN's actief zijn, worden meer netwerken weergegeven.
3. Selecteer het netwerk in de lijst, klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens
op Eigenschappen.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, vraagt u of de
netwerkbeheerder wil controleren of de router of het toegangspunt wel functioneren.
4. Klik op het tabblad Beveiliging en voer de juiste coderingsgegevens voor draadloze
communicatie in het vak Netwerkbeveiligingssleutel in.
5. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
Verbinding met WLAN is erg zwak
Als de verbinding erg zwak is of als de computer geen verbinding met een WLAN kan maken, gaat u
als volgt te werk om de interferentie van andere apparaten te minimaliseren:
Plaats de computer dichter bij de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel apparaten zoals magnetrons en draadloze en mobiele telefoons tijdelijk uit.
Ga als volgt te werk om ervoor te zorgen dat alle verbindingswaarden opnieuw worden ingesteld:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Draadloze netwerken beheren.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare WLAN's. Als u zich in een hotspot bevindt
waar meerdere WLAN's actief zijn, worden meer netwerken weergegeven.
3. Selecteer een netwerk en klik op Verwijderen.
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als u tevergeefs verbinding probeert te maken met de draadloze router, stelt u de draadloze router
opnieuw in door de router 10 tot 15 seconden uit te zetten.
Als de computer geen verbinding met een WLAN kan maken, start u de draadloze router opnieuw op.
Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor meer informatie.
Verbinding met WLAN is erg zwak 97
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij
het verwijderen van een cd, dvd of BD
1. Steek het uiteinde van een paperclip in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid (1).
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade naar buiten tot deze
stopt (2).
3. Verwijder de schijf uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt (3). Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
De computer herkent de cd, dvd of BD niet
Als Windows een geïnstalleerd apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het
apparaatstuurprogramma ontbreekt of is beschadigd. Als u vermoedt dat de optischeschijfeenheid
niet wordt gedetecteerd, gaat u als volgt te werk om te controleren of de optischeschijfeenheid in
Apparaatbeheer staat vermeld:
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
3. Klik in het veld Systeem op Apparaatbeheer.
98 Hoofdstuk 11 Problemen oplossen
4. Klik in het venster Apparaatbeheer op de pijl naast Dvd-/cd-rom-stations om de lijst uit te
vouwen en alle geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven.
5. Klik met de rechtermuisknop op het optische apparaat om de volgende taken uit te voeren:
Stuurprogrammasoftware bijwerken
Uitschakelen
Verwijderen
Zoeken naar gewijzigde apparaten. Windows scant het systeem op geïnstalleerde
hardware en installeert de benodigde stuurprogramma's.
Klik op Eigenschappen om te controleren of het apparaat correct werkt.
In het venster Eigenschappen wordt gedetailleerde informatie over het apparaat
weergegeven, waarmee u problemen kunt oplossen.
Klik op het tabblad Stuurprogramma om de stuurprogramma's voor dit apparaat bij te
werken, uit te schakelen of te verwijderen.
Een cd, dvd of BD wordt niet afgespeeld
Ga als volgt te werk om een cd, dvd of bd af te spelen:
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's voordat u een schijf afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een schijf afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen.
Activeer de hibernationstand of de slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat
wel doet, wordt er mogelijk een waarschuwing weergegeven waarin u wordt gevraagd of u wilt
doorgaan. Als dit bericht verschijnt, klikt u op Nee. Nadat u op Nee hebt geklikt, gebeurt mogelijk
het volgende:
Het afspelen wordt hervat.
Het afspeelscherm van het multimediaprogramma wordt gesloten. Klik op de knop
Afspelen in het multimediaprogramma om verder te gaan met het afspelen van de schijf. In
sommige gevallen moet u het programma afsluiten en opnieuw starten.
Vergroot systeembronnen.
Schakel printers en scanners uit en koppel camera's en draagbare apparaten los. Door
deze Plug and Play-apparaten los te koppelen maakt u waardevolle systeembronnen vrij,
hetgeen resulteert in betere afspeelprestaties.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog nauwelijks
verschil waarneemt tussen 16-bits kleuren en kleuren boven 16-bits, ziet u als het goed is
Een cd, dvd of BD wordt niet afgespeeld 99
geen verschil bij het bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem
terugbrengt tot 16-bits kleuren. Ga hiervoor als volgt te werk:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Schermresolutie.
2. Selecteer Geavanceerde instellingen > tabblad Beeldscherm.
3. Selecteer Hoge kleuren (16-bits) als deze instelling nog niet is geselecteerd.
4. Klik op OK.
Een cd, dvd of BD wordt niet automatisch afgespeeld
1. Klik op Start > Standaardprogramma's > Instellingen voor Automatisch afspelen wijzigen.
2. Controleer of het selectievakje Automatisch afspelen voor alle media en apparaten
gebruiken is ingeschakeld.
3. Klik op Opslaan.
Als u een schijf in de optischeschijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch starten.
Een dvd- of BD-film stopt, slaat stukken over of wordt
niet naar behoren afgespeeld
Maak de schijf schoon.
Ga als volgt te werk om systeembronnen vrij te maken:
Verbreek de verbinding met internet.
Verander de kleureigenschappen van het bureaublad.
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
daarna Schermresolutie.
2. Klik op Geavanceerde instellingen > tabblad Beeldscherm.
3. Klik op Hoge kleuren (16-bits) als deze instelling nog niet is geselecteerd.
4. Klik op OK.
Koppel externe apparaten los, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat.
100 Hoofdstuk 11 Problemen oplossen
Een dvd- of BD-film is niet zichtbaar op een extern
beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld,
drukt u een of meer keren op Schakelen tussen beeldschermen om tussen de twee
beeldschermen te schakelen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire
beeldscherm wordt:
a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Schermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Voor informatie over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding, gaat u naar
Start > Help en ondersteuning.
Het branden van een cd of dvd begint niet of stopt
voordat het gereed is
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de slaap- en hibernationstand uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt. Raadpleeg de
gebruikershandleidingen voor meer informatie over schijftypen.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de
vaste schijf.
Installeer het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt opnieuw. Dit
stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd/cd-rom-stations in Apparaatbeheer.
Een dvd of BD die wordt afgespeeld in Windows Media
Player, geeft geen geluid of beeld
Gebruik MediaSmart voor het afspelen van een dvd of BD. MediaSmart is geïnstalleerd op de
computer en is tevens beschikbaar op de website van HP op
http://www.hp.com.
Een dvd- of BD-film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm 101
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden
geïnstalleerd
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
3. Klik in het veld Systeem op Apparaatbeheer.
4. Klik in het venster Apparaatbeheer op de pijl naast het type stuurprogramma dat u wilt
verwijderen en opnieuw wilt installeren (bijvoorbeeld Dvd-/cd-roms, Modems, enzovoort).
5. Klik met de rechtermuisknop op de vermelding van het apparaat en klik op Verwijderen.
Wanneer u hierom wordt gevraagd, bevestigt u dat u het apparaat wilt verwijderen. Start de
computer echter niet opnieuw op. Herhaal dit voor eventuele andere stuurprogramma's die u wilt
verwijderen.
6. Klik in het venster Apparaatbeheer op Actie en klik vervolgens op Zoeken naar gewijzigde
apparaten. Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware en installeert
standaardstuurprogramma's voor alle apparaten waarvoor stuurprogramma's zijn vereist.
OPMERKING: Wanneer u wordt verzocht de computer opnieuw te starten, slaat u alle open
bestanden op en start u de computer opnieuw.
7. Open indien nodig Apparaatbeheer opnieuw en controleer of de stuurprogramma's nu wel staan
vermeld.
8. Probeer opnieuw het programma uit te voeren.
Als het probleem niet is opgelost door het verwijderen en opnieuw installeren van de
apparaatstuurprogramma's, moet u mogelijk de stuurprogramma's bijwerken middels de in de
volgende gedeelten beschreven procedures.
Recentste apparaatstuurprogramma’s van HP verkrijgen
1. Open een webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer vervolgens uw land/
regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het modelnummer
van uw computer in het zoekvak en druk vervolgens op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het zoekvak. Druk op
enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap 6.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op het besturingssysteem Windows 7.
5. Wanneer de lijst met stuurprogramma's wordt weergegeven, klikt u op een bijgewerkt
stuurprogramma om een venster met extra informatie te openen.
6. Klik op Install now (Nu installeren) om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren zonder het
bestand te downloaden.
– of –
102 Hoofdstuk 11 Problemen oplossen
Klik op Download only (Alleen downloaden) om het bestand op te slaan op de computer.
Wanneer u hierom wordt verzocht, klikt u op Save (Opslaan) en selecteert u een opslaglocatie
op de vaste schijf.
Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waarin het bestand is opgeslagen.
Dubbelklik daarna op het bestand om het te installeren.
7. Wanneer dit wordt gevraagd, start u de computer opnieuw op nadat de installatie is voltooid.
Controleer daarna of het apparaat naar behoren werkt.
Recentste apparaatstuurprogramma's van Windows verkrijgen
Download de meest recente Windows-apparaatstuurprogramma's via Windows Update. Deze
voorziening controleert automatisch of er updates zijn voor het Windows-besturingssysteem en
andere producten van Microsoft, en installeert deze updates vervolgens.
Ga als volgt te werk om Windows Update te gebruiken:
1. Klik op Start > Alle programma's > Windows Update.
OPMERKING: Als u Windows Update nog niet eerder hebt ingesteld, wordt u gevraagd om
een aantal instellingen op te geven voordat u kunt zoeken naar updates.
2. Klik op Naar updates zoeken.
3. Volg de instructies op het scherm.
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd 103
A Setupprogramma (BIOS)
Het Setupprogramma starten
Setupprogramma is een informatie- en aanpassingshulpprogramma op ROM-basis dat zelfs kan
worden gebruikt wanneer het besturingssysteem Windows niet werkt.
OPMERKING: De vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) kan niet worden gebruikt om het
Setupprogramma te openen.
Met dit hulpprogramma kunt u informatie over de computer weergeven en kunt u instellingen opgeven
voor opstartprocedures, beveiliging en andere voorkeuren.
Ga als volgt te werk om het Setupprogramma te starten:
1. Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het scherm 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
wordt geopend.
– of –
Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het scherm Press the ESC key for Startup Menu (Druk op Esc voor het startmenu)
wordt geopend.
2. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt geopend.
Setupprogramma gebruiken
Taal van Setupprogramma wijzigen
Ga als volgt te werk om de taal van het Setupprogramma te wijzigen:
104 Bijlage A Setupprogramma (BIOS)
OPMERKING: Als het Setupprogramma nog niet actief is, begint u bij stap 1. Als het
Setupprogramma al actief is, begint u bij stap 2.
1. Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het scherm 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
wordt geopend.
– of –
Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het scherm Press the ESC key for Startup Menu (Druk op Esc voor het startmenu)
wordt geopend. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt geopend.
2. Selecteer met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Language (Taal)
en druk op enter.
3. Selecteer met de pijltoetsen een taal en druk op enter.
4. Druk op enter wanneer een bevestigingsprompt met de geselecteerde taal wordt weergegeven.
5. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en het Setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren en
drukt u vervolgens op enter.
Wijzigingen gaan onmiddellijk van kracht.
Navigeren en selecteren in Setupprogramma
Omdat het setupprogramma geen Windows-programma is, biedt het geen ondersteuning voor het
touchpad. U kunt navigeren en selecteren met behulp van het toetsenbord.
Ga als volgt te werk om in het Setupprogramma te navigeren:
Gebruik de pijltoetsen om een menu of menuonderdeel te selecteren.
Gebruik de pijltoetsen of f5 of f6 om een item te kiezen in een lijst of om een veld in of uit te
schakelen, bijvoorbeeld het veld Enable/Disable (Inschakelen/Uitschakelen).
Druk op enter om een item te selecteren.
Druk op esc om een tekstvak te sluiten of terug te gaan naar de menuweergave.
Druk op f1 om extra navigatie- en selectie-informatie weer te geven.
Systeeminformatie weergeven
Gebruik Setupprogramma om de systeemtijd en –datum en identificatiegegevens over de computer
weer te geven.
Ga als volgt te werk om de systeemgegevens weer te geven met Setupprogramma:
Setupprogramma gebruiken 105
OPMERKING: Als het Setupprogramma nog niet actief is, begint u bij stap 1. Als het
Setupprogramma al actief is, begint u bij stap 2.
1. Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het scherm 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
wordt geopend.
– of –
Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het scherm Press the ESC key for Startup Menu (Druk op Esc voor het startmenu)
wordt geopend. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt geopend.
2. Selecteer het menu Main (Hoofdmenu).
3. Als u het setupprogramma wilt afsluiten zonder instellingen op te slaan, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) te
selecteren en drukt u vervolgens op enter.
Standaardinstellingen in setupprogramma herstellen
Ga als volgt te werk om de standaardinstellingen van Setupprogramma te herstellen:
OPMERKING: Als het Setupprogramma nog niet actief is, begint u bij stap 1. Als het
Setupprogramma al actief is, begint u bij stap 2.
1. Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het scherm 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
wordt geopend.
– of –
Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het scherm Press the ESC key for Startup Menu (Druk op Esc voor het startmenu)
wordt geopend. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt geopend.
2. Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Load Setup Defaults (Setup-standaardwaarden
laden) en druk op enter.
3. Druk op enter wanneer het bevestigingsbericht van het setupprogramma wordt weergegeven.
4. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en het Setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren en
drukt u vervolgens op enter.
De standaardinstellingen van het Setupprogramma worden geactiveerd wanneer de computer
opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: De instellingen voor wachtwoorden, beveiliging en taal veranderen niet wanneer u
de standaardinstellingen herstelt.
106 Bijlage A Setupprogramma (BIOS)
Setupprogramma afsluiten
U kunt Setupprogramma afsluiten nadat u uw wijzigingen al dan niet hebt opgeslagen.
Ga als volgt te werk als u het Setupprogramma wilt afsluiten en de wijzigingen van de huidige
sessie wilt opslaan:
Als de menu's van het Setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te
gaan naar de menuweergave. Gebruik de pijltoetsen om Exit (Afsluiten) > Exit Saving
Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren, en druk op enter.
Ga als volgt te werk als u het Setupprogramma wilt afsluiten en de wijzigingen van de huidige
sessie niet wilt opslaan:
Als de menu's van het Setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te
gaan naar de menuweergave. Gebruik de pijltoetsen vervolgens om Exit (Afsluiten) > Exit
Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) te selecteren, en druk op enter.
In beide gevallen wordt de computer opnieuw opgestart in Windows.
Menu's van het setupprogramma
In de menutabellen vindt u een overzicht van de opties van Setupprogramma.
OPMERKING: Sommige menuonderdelen van Setupprogramma worden mogelijk niet ondersteund
door uw computer.
Main (Hoofdmenu)
Optie Functie
System information (Systeeminformatie) Hiermee kunt u de tijd en datum van het systeem weergeven en
wijzigen.
Hiermee kunt u identificatiegegevens van de computer
weergeven.
Hiermee kunt u specificaties weergeven van de processor, de
geheugengrootte, het systeem-BIOS en de versie van de
toetsenbordcontroller (alleen bepaalde modellen).
Menu Security (Beveiliging)
Optie Functie
Administrator password (Beheerderswachtwoord) Hiermee kunt u een beheerderswachtwoord opgeven, wijzigen of
verwijderen.
Power-On Password (Opstartwachtwoord) Hiermee kunt u een opstartwachtwoord opgeven, wijzigen of
verwijderen.
Menu's van het setupprogramma 107
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie)
Optie Functie
Language Support (Taalondersteuning) Hiermee kunt u de taal van het Setupprogramma wijzigen.
Virtualization Technology (Virtualisatietechnologie)
(alleen bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de Virtualization Technology-voorziening van de
processor in-/uitschakelen.
LAN Power Saving (LAN-energiebesparing, alleen
bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de LAN-energiebesparing in-/uitschakelen. Wanneer
deze optie is ingeschakeld, wordt er energie bespaard als de computer
werkt in de DC-modus.
Fan Always On (Ventilator altijd aan) Hiermee kunt u Fan Always On (Ventilator altijd aan) in-/uitschakelen.
Wanneer deze optie is ingeschakeld, staat de ventilator van de
computer altijd aan.
Action Key Mode (Actiesleutelmodus) Hiermee kunt u de actiesleutels in-/uitschakelen.
Boot Options (Opstartopties) POST (power-on self test) f10 en f12 vertraging (sec.): hiermee
kunt u de vertraging voor de functies f10 en f12 van het
Setupprogramma instellen met intervallen van 5 seconden (0, 5,
10, 15, 20).
HP QuickWeb:
hiermee kunt u het opstartmenu van HP QuickWeb tijdens
POST in-/uitschakelen.
Delay to boot Windows (Wachttijd voor het opstarten van
Windows): hiermee stelt u de wachttijd voor het opstartmenu
van HP QuickWeb in op 2, 3, 5, 10, 15 of 30 seconden.
CD-Rom Boot (Opstarten vanaf cd-rom-drive):
hiermee kunt u het opstarten vanaf een diskettedrive in-/
uitschakelen.
Internal Network Adapter Boot (Opstarten vanaf netwerkadapter):
hiermee kunt u het opstarten vanaf de interne netwerkadapter in-/
uitschakelen.
Boot Order (Opstartvolgorde): de opstartvolgorde instellen voor:
Vaste schijf van notebookcomputer
Interne cd/dvd-rom-drive
USB-diskette met sleutel/vaste USB-schijf
USB-cd/-dvd-rom-drive
USB-diskettedrive
Netwerkadapter
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens)
Optie Functie
Primary Hard Disk Self Test (Zelftest primaire
vaste schijf)
Hiermee kunt u een uitgebreide zelftest van de vaste schijf uitvoeren.
108 Bijlage A Setupprogramma (BIOS)
Optie Functie
Secondary Hard Disk Self Test (Zelftest
secundaire vaste schijf, alleen bepaalde modellen)
Hiermee kunt u een uitgebreide zelftest uitvoeren op een secundaire
vaste schijf.
Memory Test (Geheugentest) Hiermee kunt u een diagnosetest uitvoeren op het systeemgeheugen.
Menu's van het setupprogramma 109
B Software-updates
Mogelijk zijn updates van de software die bij de computer is geleverd, beschikbaar op de website van
HP.
De meeste software- en BIOS-updates op de website van HP zijn ingepakt in gecomprimeerde
bestanden die SoftPaqs worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over het installeren en het oplossen van problemen met de software.
Ga als volgt te werk om de software bij te werken:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van de computer is. Bereid
een update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS
dat op de computer is geïnstalleerd.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de
computer opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen
de computer en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen
hardwareapparaten, waaronder de tijd en datum.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
2. U vindt de updates op de website van HP op http://www.hp.com.
3. Installeer de updates.
110 Bijlage B Software-updates
BIOS bijwerken
U kunt het BIOS bijwerken door eerst vast te stellen welke BIOS-versie u momenteel heeft en
vervolgens het nieuwe BIOS te downloaden en te installeren.
BIOS-versie vaststellen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
BIOS-versie-informatie (ook wel ROM-datum en Systeem-BIOS genoemd) wordt weergegeven door
op fn+esc te drukken (als u zich al in Windows bevindt) of door het Setupprogramma te openen.
Ga als volgt te werk om het Setupprogramma te gebruiken voor het weergeven van BIOS-gegevens:
1. Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het scherm 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
wordt geopend.
2. Als bij openen van het Setupprogramma geen systeemgegevens worden weergegeven, gebruikt
u de pijltoetsen om het hoofdmenu te selecteren.
Als het hoofdmenu is geselecteerd, wordt BIOS- en andere systeeminformatie weergegeven.
3. Als u het Setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen om Exit (Afsluiten) > Exit
Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) te selecteren en drukt u vervolgens
op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt
en installeert u BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is aangesloten op
een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet terwijl de
computer op accuvoeding werkt of is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele
voedingsbron. Ga als volgt te werk tijdens het downloaden en installeren:
Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
U downloadt een BIOS-update als volgt:
1. Kies Start > Help en ondersteuning > Onderhoud > Software-updates om de pagina op de
website van HP te openen waar u software voor de computer vindt.
2. Volg de instructies op het scherm om uw computer te herkennen en de BIOS-update te openen
die u wilt downloaden.
3. Ga als volgt te werk in the download:
a. Zoek de BIOS-update die volgt op de BIOS-versie die op dat moment op de computer is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere kenmerken. U hebt deze informatie
misschien later nodig om de update te zoeken, nadat deze naar de vaste schijf is
gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
BIOS bijwerken 111
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waarnaar de BIOS-update is gedownload.
Volg dit pad wanneer u de update gaat installeren.
OPMERKING: Als u de computer op een netwerk aansluit, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
BIOS-installatieprocedures verschillen. Voer de instructies die op het scherm verschijnen pas uit
nadat de download is voltooid. Ga als volgt te werk als geen instructies worden weergegeven:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de vaste-schijfaanduiding. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal station
(C:).
3. Open de map met de update via het pad naar de vaste schijf dat u eerder hebt genoteerd.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld
bestandsnaam
.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
Het systeem wordt automatisch afgesloten nadat het BIOS is bijgewerkt.
OPMERKING: Verwijder het gedownloade bestand van de vaste schijf nadat een bericht op het
scherm een geslaagde installatie meldt.
Programma's en stuurprogramma's bijwerken
Ga als volgt te werk om andere software dan een BIOS-update te downloaden en te installeren:
1. Open een browservenster, ga naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land/regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het modelnummer
van uw computer in het zoekvak en druk vervolgens op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het zoekvak. Druk op
enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap 6.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Selecteer het besturingssysteem.
5. Wanneer de lijst met stuurprogramma's wordt weergegeven, klikt u op een bijgewerkt
stuurprogramma om een venster met extra informatie te openen.
6. Klik op Nu installeren om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren.
OPMERKING: Op sommige locaties is het mogelijk het stuurprogramma te downloaden en
later pas te installeren. Als u dit wilt doen, klikt u op Nu downloaden om het bestand op te slaan
op de computer. Wanneer u hierom wordt verzocht, klikt u op Save (Opslaan) en selecteert u
een opslaglocatie op de vaste schijf. Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map
waarin het bestand is opgeslagen. Dubbelklik op het bestand om het te installeren.
7. Wanneer dit wordt gevraagd, start u de computer opnieuw op nadat de installatie is voltooid.
Controleer daarna of het apparaat naar behoren werkt.
112 Bijlage B Software-updates
C Back-up en herstel
Het herstel na een systeemfout is zo volledig als de meest recente back-up. HP raadt daarom aan
onmiddellijk na de installatie van de software herstelschijven te maken. Naarmate u nieuwe software
en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven maken om altijd
een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben.
Het besturingssysteem en de HP Recovery Manager software bevatten voorzieningen die zijn
bedoeld om u te helpen bij de volgende taken voor het beveiligen van uw gegevens en het herstellen
ervan als het systeem niet meer werkt:
Een set herstelschijven maken (softwarevoorziening van Recovery Manager): herstelschijven
worden gebruikt om de computer op te starten en de fabrieksinstellingen van het
besturingssysteem en softwareprogramma's te herstellen wanneer het systeem instabiel is
geworden of niet meer werkt.
Regelmatig back-ups maken van uw informatie om belangrijke systeembestanden te beveiligen.
Systeemherstelpunten maken (voorziening van het besturingssysteem): systeemherstelpunten
maken ongewenste wijzigingen in de computer ongedaan door de computer terug te zetten op
een eerdere toestand.
Een programma of stuurprogramma herstellen (softwarevoorziening van Recovery Manager):
met deze functie kunt u een programma of stuurprogramma opnieuw installeren zonder een
volledig systeemherstel te moeten uitvoeren.
Een volledig systeemherstel uitvoeren (softwarevoorziening van Recovery Manager): met
Recovery Manager kunt u de volledige fabrieksinstallatiekopie herstellen als het systeem
instabiel is of als er een systeemstoring is opgetreden. Recovery Manager werkt vanaf een
speciale herstelpartitie (alleen bepaalde modellen) op de vaste schijf of vanaf herstelschijven die
u hebt gemaakt.
OPMERKING: Computers met een SSD hebben mogelijk geen herstelpartitie. Als de computer
geen herstelpartitie heeft, kunt u deze procedure niet gebruiken om te herstellen. Bij computers
die geen herstelpartitie hebben, worden herstelschijven geleverd. Gebruik deze schijven om het
besturingssysteem en software te herstellen. Selecteer Start > Computer om na te gaan of er
een herstelpartitie is. Als er een herstelpartitie is, staat de HP hersteldrive in het onderdeel
Hardeschijfstations van het venster.
113
Herstelschijven maken
HP raadt daarom aan om herstelschijven te maken zodat de oorspronkelijke fabriekstoestand van het
systeem kan worden hersteld als het systeem instabiel is of als er een systeemstoring is opgetreden.
Maak deze schijven nadat u de computer de eerste keer hebt geïnstalleerd.
Wees voorzichtig met deze schijven en bewaar ze op een veilige plaats. De software maakt maar één
set herstelschijven.
OPMERKING: Als de computer geen interne optischeschijfeenheid heeft, kunt u een optionele
externe optischeschijfeenheid (afzonderlijk aangeschaft) gebruiken om herstelschijven te maken of
kunt u herstelschijven voor de computer aanschaffen via de website van HP.
Ga als volgt te werk voordat u herstelschijven maakt:
Gebruik uitsluitend dvd-r-, dvd+r- of cd-r-schijven van hoge kwaliteit. Al deze schrijven moeten
afzonderlijk worden aangeschaft. Dvd's hebben een veel grotere capaciteit dan cd's. Als u cd's
gebruikt, heeft u mogelijk tot 20 schijven nodig, waar slechts een paar dvd's volstaan.
OPMERKING: Schijven die zowel gelezen als beschreven kunnen worden, zoals cd-rw-, dvd
±rw- en dubbellaags dvd±rw-schijven, zijn niet compatibel met Recovery Manager.
De computer moet tijdens deze procedure zijn aangesloten op een netvoedingsbron.
Er wordt per computer maar één set herstelschijven gemaakt.
Nummer elke schijf voordat u deze in de optischeschijfeenheid plaatst.
Indien nodig sluit u het programma af voordat u de herstelschijven hebt gemaakt. Wanneer u
Recovery Manager de volgende keer opent, wordt u gevraagd of u verder wilt gaan met het
maken van de schijven.
Ga als volgt te werk om een set herstelschijven te maken:
1. Klik op Start > Alle programma's > Recovery Manager > Herstelschijven maken.
2. Volg de instructies op het scherm.
114 Bijlage C Back-up en herstel
Back-up van uw gegevens maken
Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem
maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben.
Maak in de volgende situaties een back-up van het systeem:
Op regelmatig geplande momenten;
OPMERKING: Stel herinneringen in om periodiek een back-up te maken van uw informatie.
Voordat de computer wordt hersteld;
Voordat u hardware of software toevoegt of wijzigt;
Dit gebeurt er tijdens het maken van een back-up:
Maak systeemherstelpunten met de voorziening Systeemherstel van Windows en kopieer ze op
gezette tijden naar een schijf.
Sla persoonlijke bestanden op in de map Documenten en maak periodiek een back-up van deze
map.
Maak een back-up van sjablonen die zijn opgeslagen in de programma's waarbij ze horen.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname
van de instellingen te maken. Een schermopname bespaart veel tijd als u opnieuw uw
voorkeuren moet instellen.
Ga als volgt te werk om het scherm te kopiëren en het in een tekstverwerkingsdocument te
plakken:
1. Geef het scherm weer.
2. Ga als volgt te werk om het scherm te kopiëren:
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+fn+prt sc.
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op fn+prt sc.
3. Open een tekstverwerkingsdocument en selecteer Bewerken > Plakken.
4. Sla het document op.
Maak een back-up van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven.
Als u een back-up op schijven maakt, kunt u een van de volgende schijftypen gebruiken (apart
aan te schaffen): cd-r, cd-rw, dvd+r, dvd-r of dvd±rw. Welke schijven u gebruikt, hangt af van het
type optischeschijfeenheid dat in de computer is geïnstalleerd.
OPMERKING: Op dvd's kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan op cd's, zodat u
minder schijven nodig hebt voor het maken van back-ups.
Als u een back-up op schijven maakt, nummert u de schijven voordat u ze in de
optischeschijfeenheid van de computer plaatst.
Back-up van uw gegevens maken 115
Windows Back-up maken and terugzetten
Ga als volgt te werk om een back-up te maken met het hulpprogramma Windows Back-up maken en
terugzetten:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het back-
upproces start.
OPMERKING: Het back-upproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Klik op Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up maken en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Systeemherstelpunten gebruiken
Wanneer u een back-up van het systeem maakt, maakt u een systeemherstelpunt. Een
systeemherstelpunt slaat op een specifiek tijdstip een momentopname van de vaste schijf op en geeft
dit een naam. U kunt dit punt vervolgens herstellen als u wijzigingen die u daarna in het systeem hebt
aangebracht, ongedaan wilt maken.
OPMERKING: Als u een eerdere staat van het systeem herstelt, heeft dat geen invloed op
gegevensbestanden die zijn opgeslagen of e-mailberichten die zijn gemaakt sinds het laatste
herstelpunt.
Maak meer herstelpunten als u de systeembestanden en –instellingen extra wilt beveiligen.
Wanneer maakt u herstelpunten?
Ga als volgt te werk om herstelpunten te maken:
Voordat u software of hardware ingrijpend toevoegt of wijzigt;
Op gezette tijden wanneer het systeem optimaal functioneert.
OPMERKING: Als u het systeem hebt teruggezet op een herstelpunt en daarna van gedachten
verandert, kunt u de herstelbewerking ongedaan maken.
Systeemherstelpunt maken
Ga als volgt te werk om een systeemherstelpunt te maken:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeembeveiliging.
3. Klik op de tab Systeembeveiliging.
4. Selecteer onder Beveiligingsinstellingen de schijf waarvoor u een herstelpunt wilt maken.
5. Klik op Maken.
6. Volg de instructies op het scherm.
116 Bijlage C Back-up en herstel
Herstelactie uitvoeren op basis van een bepaalde datum en tijd
Ga als volgt te werk om terug te keren naar een herstelpunt (dat u eerder hebt gemaakt) toen de
computer optimaal functioneerde:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeembeveiliging.
3. Klik op de tab Systeembeveiliging.
4. Klik op Systeemherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren
OPMERKING: Herstel alleen bestanden waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt. HP raadt
aan om met HP Recovery Manager onmiddellijk een set herstelschijven (een volledige back-up van
de vaste schijf) te maken nadat u de computer hebt geïnstalleerd.
Recovery Manager repareert of herstelt het systeem als het systeem instabiel is of als er een
systeemstoring is opgetreden. Recovery Manager werkt vanaf herstelschijven of een speciale
herstelpartitie (alleen bepaalde modellen) op de vaste schijf. Als de computer echter geen SSD
(solid-state drive) heeft, hebt u mogelijk geen herstelpartitie. Als dat het geval is, zijn herstelschijven
bij de computer geleverd. Gebruik deze schijven om het besturingssysteem en software te herstellen.
OPMERKING: Windows heeft eigen ingebouwde reparatievoorzieningen, zoals Systeemherstel. Als
u deze voorzieningen nog niet heeft geprobeerd, probeert u deze voordat u Recovery Manager
gebruikt.
OPMERKING: Recovery Manager herstelt alleen software die op voorhand in de fabriek is
geïnstalleerd. Software die niet bij deze computer is verstrekt, moet worden gedownload van de
website van de fabrikant of moet opnieuw worden geïnstalleerd vanaf de schijf die door de fabrikant
is geleverd.
Herstelactie uitvoeren vanaf de herstelschijven
Ga als volgt te werk om het systeem te herstellen vanaf de herstelschijven:
1. Maak een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Plaats de eerste herstelschijf in de optischeschijfeenheid en start de computer opnieuw op.
3. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren vanaf de speciale herstelpartitie (alleen bepaalde
modellen)
OPMERKING: Computers met een SSD hebben mogelijk geen herstelpartitie. Als de computer
geen herstelpartitie heeft, kunt u deze procedure niet gebruiken om te herstellen. Bij computers die
geen herstelpartitie hebben, worden herstelschijven geleverd. Gebruik deze schijven om het
besturingssysteem en software te herstellen. Selecteer Start > Computer om na te gaan of er een
herstelpartitie is. Als er een herstelpartitie is, staat de HP hersteldrive in het onderdeel
Hardeschijfstations van het venster.
Herstelactie uitvoeren 117
Op sommige modellen kunt u een herstelbewerking uitvoeren vanaf de partitie op de vaste schijf.
Hierdoor worden de fabrieksinstellingen van de computer hersteld.
Ga als volgt te werk om het systeem te herstellen vanaf de herstelpartitie:
1. U kunt Recovery Manager op een van de volgende manieren openen:
Selecteer Start > Alle programma's > Recovery Manager > Recovery Manager.
– of –
Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) wordt weergegeven. Druk op f11
wanneer het bericht "Press <F11> for recovery" (Druk op f11 voor herstellen) wordt
weergegeven.
2. Klik op Systeemherstel in het venster Recovery Manager.
3. Volg de instructies op het scherm.
118 Bijlage C Back-up en herstel
Index
A
Aan/uit-knop, herkennen 5
Aan/uit-knop van het touchpad 3
Aan/uit-lampjes, herkennen 4
aanraakscherm
kalibreren 26
klikken en penbewegingen 27
uitvoeren, schermacties 27
voorkeuren 28
Aanraakscherm
uitvoeren, acties 27
Aansluiten, externe
netvoedingsbron 48
Aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 23
Accu
afvoeren 55
kalibreren 53
lage acculading 52
ontladen 51
opbergen 55
opladen 51, 53
plaatsen 50
vervangen 56
verwijderen 50
voeding besparen 55
Accu, herkennen 12
Accu, temperatuur 55
Accucontrole 49
Acculampje 51
Accu-ontgrendeling 9, 50
Accuruimte 13
Accuruimte, herkennen 9
Accuvoeding 49
Actietoetsen
audio-cd, dvd of bd,
bedieningselementen 29
draadloze communicatie 29
gebruiken 28
Geluidsvolume 34
helderheid van beeldscherm
verhogen 29
Help en ondersteuning 28
schakelen tussen
beeldschermen 29
uitgeschakeld
luidsprekergeluid 29
verlagen, helderheid van het
beeldscherm 29
volume aanpassen 29
Afsluiten 57
afsluiten, Setupprogramma 107
Antennes 11
Antennes voor draadloze
communicatie 11
Antivirussoftware 90
Apparaatstuurprogramma’s
HP stuurprogramma´s 102
Windows-stuurprogramma's
103
apparaten voor draadloze
communicatie, typen 14
Audioapparatuur, aansluiten van
externe 38
Audiofuncties, controleren 38
Audio-ingang (microfooningang)
34
Audio-uitgangen
(hoofdtelefoonuitgangen) 34
Audiovoorzieningen 38
Auteursrecht 65
Automatisch afspelen 63
B
Back-up maken
aangepaste instellingen voor
vensters, werkbalken en
menubalken 115
persoonlijke bestanden 115
sjablonen 115
BD
afspelen 62
verwijderen 67
Bedrijfsnetwerk, verbinding 20
Beeldscherm, schakelen 29
Beeldschermen, schakelen
tussen 29
Beeldschermhelderheid, toetsen
29
Beheerderswachtwoord
beheren 88
invoeren 88
maken 88
Beheerderswachwoord invoeren
88
Beheren,
beheerderswachtwoord 88
Beheren, opstartwachtwoord 89
Beschrijfbare media 43
Besparen, voeding 55
besturingssysteem
Microsoft, certificaat van
echtheid, label 13
productidentificatienummer 13
Beveiliging
voorzieningen 85
wachtwoorden 86
Beveiliging, draadloos 19
beveiligingskabel 91
Beveiligingskabel,
bevestigingspunt, herkennen 7
BIOS, bijwerken 111
Bluetooth-apparaat 14, 21
Bluetooth-label 13
Blu-ray rom dvd+/-rw SuperMulti
DL-drive 60
Index 119
Blu-ray-rom met LightScribe dvd+/-
rw SuperMulti DL-drive 60
C
Caps Lock-lampje, herkennen 4
Cd
afspelen 62
branden 66, 101
kopiëren 65
verwijderen 67
Cd-drive 68
Certificaat van echtheid, label 13
Codering 19
compartimenten,
geheugenmodule 9
Compartiment voor
geheugenmodule, afdekplaatje
vervangen 83
verwijderen 82
Computer reageert niet 57
Connection Manager-pictogram
15
Connectoren, voeding 7
Controleren, audiofuncties 38
D
Diagnostics (Diagnostische
gegevens), menu 108
Digitale kaart
definitie 79
plaatsen 79
stopzetten 80
verwijderen 80
Diskettedrive 68
Draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 20
bedrijfsnetwerk, verbinding 20
benodigde apparatuur 18
beschrijving 14
beveiliging 19
effectief bereik 20
openbaar draadloos netwerk,
verbinding 20
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 15
Connection Manager,
software 15
toets 15
Wireless Assistant software
15
Draadloze communicatie, label
met keurmerk 13
Draadloze communicatie, lampje
15
Draadloze communicatie, lampje,
herkennen 4
Draadloze communicatie,
pictogram 15
Draaien, touchpadbeweging 26
Dubbele array-microfoons,
herkennen 33
Dvd
afspelen 62
branden 66, 101
kopiëren 65
regio-instelling wijzigen 63
verwijderen 67
Dvd, regio-instelling 63
Dvd-drive 68
E
eSATA-/USB-poort, herkennen 8
eSATA-apparaten
aansluiten 77
beschrijving 76
verwijderen 78
eSATA-kabel, verbinden 77
Esc-toets, herkennen 6
Externe audioapparatuur,
aansluiten 38
Externe monitor, poort 8, 39
Externe schijfeenheid 68
F
f11 118
Fan Always On (Ventilator altijd
aan) 108
Firewall 19
Firewallsoftware 90
Fn-toets, herkennen 6, 30
Functietoetsen, herkennen 6
G
Gebruiken,
systeemherstelpunten 116
Gecombineerde SuperMulti
LightScribe dvd±rw- en
cd-rw-drive met
DL-ondersteuning
(dubbellaags) 60
Geheugenmodule
plaatsen 82
verwijderen 82
Geheugenmodulecompartiment,
herkennen 9
Geïntegreerde webcam, lampje,
herkennen 10
Geluidsvolume
aanpassen 34
geluid uit 34
Toetsen 34
Geluid uit, lampje, herkennen 4
Geluid uit, toets
gebruiken 34
herkennen 29
Grafische modi, schakelen
tussen 57
H
HDMI, aansluiten 41
HDMI-poort 8, 41
Help en ondersteuning, toets 28
herstelactie uitvoeren 117
herstellen, programma of
stuurprogramma 113
Herstellen, systeem 117
Herstellen, vanaf de
herstelschijven 117
Herstellen, vanaf de speciale
herstelpartitie 117
Herstelpartitie 113
herstelpunten 116
Herstelschijven 113, 114
Hibernationstand
activeren 44
beëindigen 44
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 52
High-definition apparatuur,
aansluiten 41
Hoofdtelefoons 34
Hoofdtelefoonuitgangen (audio-
uitgangen) 34
Hotkeys
beschrijving 30
gebruiken 30
HP draadloosbreedbandmodule,
label met serienummer 13
120 Index
HP MediaSmart starten 36
HP ProtectSmart Hard Drive
Protection 70
HP QuickWeb, Setupprogramma
108
Hubs 75
I
In-/uitgangen
audio-ingang
(microfooningang) 34
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
34
RJ-45 (netwerk) 8
In-/uitzoomen,
touchpadbeweging 25
Installatie van draadloos netwerk
18
interferentie, minimaliseren 97
Interne microfoons, herkennen
10
Internetverbinding, instellen 18
Invoeren, opstartwachtwoord 89
K
Kabels
Beveiliging 91
eSATA 77
LAN 22
USB 75
Kalibreren, accu 53
kennisgevingen
label met goedkeuringen voor
modem 13
labels met keurmerken voor
draadloze communicatie 13
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 13
klikken
instellingen wijzigen 27
testen 27
uitvoeren 27
Knijpen, touchpadbeweging 25
knoppen
aan/uit-knop van touchpad 3
linkerknop van touchpad 3
Rechter-/linkerknop van het
touchpad 24
rechterknop van touchpad 3
voeding 5
Kritieke updates, software 91
Kritiek lage acculading 52
L
label met goedkeuringen voor
modem 13
labels
Bluetooth 13
certificaat van echtheid van
Microsoft 13
goedkeuringen voor modem
13
HP draadloosbreedband-
module 13
keurmerk voor draadloze
communicatie 13
Servicelabel 13
SIM-kaart 13
WLAN 13
Labels
kennisgevingen 13
Lage acculading 52
Lampje, schijfeenheid 70
lampjes
Caps Lock 4
draadloze communicatie 4
geluid uit 4
Touchpad 4
voeding 4
Webcam 10
LAN Power Saving (LAN-
energiebesparing) 108
Leesbare media 43
Lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 22
kabel vereist 22
Luchthavenbeveiliging 59
Luidsprekers 7, 33
M
Main (Hoofdmenu) 107
Media afspelen, toetsen 35
Mediabedieningselementen,
toetsen 29
Memory Test (Geheugentest)
109
Microfoons, interne 33
Microsoft, certificaat van echtheid,
label 13
minimaliseren, interferentie 97
Monitor, aansluiten 39
Monitorpoort, extern 8
Muis, extern
aansluiten 28
voorkeuren instellen 23
Multimediacomponenten,
herkennen 33
Multimediasoftware 36
N
navigeren in Setupprogramma
105
Netsnoer 12
Netsnoer, herkennen 12
netvoedingsadapter
aansluiten 48
herkennen 12
Netwerkbeveiligingscodes
Netwerksleutel 96
SSID 96
Netwerkkabel
aansluiten 22
ruisonderdrukkingscircuit 22
netwerkpictogrammen 15, 96
Netwerksleutel 96
O
Onderdelen
beeldscherm 10
bovenkant 2
linkerkant 8
onderkant 9
overige hardware 12
rechterkant 7
voorkant 7
Onderhoud
schijfdefragmentatie 69
schijfopruiming 69
Ondersteunde schijven 114
Oortelefoon 34
Opbergen, accu 55
Openbaar draadloos netwerk,
verbinding 20
Opladen, accu 51, 53
Opstartopties 108
opstartvolgorde 108
Opstartwachtwoord
beheren 89
invoeren 89
maken 89
Index 121
Optische schijf
afspelen 62
verwijderen 67
Optischeschijfeenheid 7, 60, 68
P
penbewegingen
toewijzingen maken 27
toewijzingen wijzigen 27
uitvoeren 27
Pictogrammen
bekabeld netwerk 15
Connection Manager 15
draadloze communicatie 15
netwerk 15, 96
Poorten
eSATA/USB 8
externe monitor 8
HDMI 8, 41
USB 7, 8, 75
Poorten, externe monitor 39
Primaire vaste schijf, vervangen
72
Primaire vasteschijfruimte,
herkennen 9
Problemen oplossen
apparaatstuurprogramma 102
dvd-film afspelen 100
extern beeldscherm 101
HP apparaat-
stuurprogramma’s 102
optische schijf, lade 98
optischeschijfeenheid,
detectie 98
schijf afspelen 99, 100
schijven branden 101
Windows-stuurprogramma's
103
productidentificatienummer 13
Productnaam en productnummer,
computer 13
Programma's, bijwerken 112
Projector, aansluiten 39
Q
QuickLock 87
R
Rechter-/linkerknop van het
touchpad, herkennen 24
Recovery Manager 113, 117
Regiocode, dvd 63
Reizen met de computer
label met goedkeuringen voor
modem 13
labels met keurmerken voor
draadloze communicatie 13
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 8
Ruimten
accu 9, 13
Ruimtes
primaire vaste schijf 9
ruisonderdrukkingscircuit
Netwerkkabel 22
S
Schijfdefragmentatie, software 69
Schijfeenheden
diskette 68
externe 68
onderhoud 59
opstartvolgorde 108
optische 68
vaste 68, 72, 73
Zie ook
Vaste schijf,
Optischeschijfeenheid
Schijfeenheidlampje 70
Schijfmedia 43
Schijfopruiming, software 69
Schuiven, touchpadbeweging 25
Security (Beveiliging), menu 107
selecteren in Setupprogramma
105
Serienummer, computer 13
Servicelabel 13
Setupprogramma, wachtwoorden
instellen in 87
setupprogramma gebruiken 104
SIM-label 13
Slaapstand
activeren 43
beëindigen 43
Slots
beveiligingskabel 7
Software
antivirus 90
firewall 90
installeren 36
kritieke updates 91
multimedia 36
schijfdefragmentatie 69
schijfopruiming 69
Windows Media Player 36
Wireless Assistant 16
Solid-state drive (SSD) 113, 117
standaardinstellingen herstellen
106
starten, Setupprogramma 104
Switchable Graphics 57
systeemherstel 117
systeemherstelpunten 113, 116
Systeeminformatie 107
Systeeminformatie weergeven
105
Systeemstoring of instabiel
systeem 113
System Configuration
(Systeemconfiguratie), menu
108
T
Taalondersteuning 108
Temperatuur 55
toepassingstoets, Windows 6
Toetsen
esc 6
fn 6
functie 6
geluid uit 34
Windows-logo 6
Windows-toepassingen 6
Toetsenbordhotkeys, herkennen
30
toets voor draadloze communicatie
gebruiken 15
herkennen 29
Touchpad
bewegingen 23
gebruiken 23
herkennen 2
knoppen 3
Touchpad, herkennen 23
Touchpadbewegingen
draaien 26
in-/uitzoomen 25
knijpen 25
schuiven 25
Touchpad-lampje, herkennen 4,
24
122 Index
U
Uitschakelen, computer 57
USB-apparaten
aansluiten 75
beschrijving 75
verwijderen 76
USB-hubs 75
USB-kabel, aansluiten 75
USB-poorten, herkennen 7, 8, 75
V
Vaste schijf
externe 68
HP ProtectSmart Hard Drive
Protection 70
primaire, installeren 73
Vaste schijf, prestaties 69
vaste schijf, zelftest 108
Vastleggen, vingerafdrukken 93
Ventilatieopeningen, herkennen
9
Verbinding maken met een
draadloos netwerk (WLAN) 20
Vergrendeling
accu 9
Video, gebruiken 39
Vingerafdruklezer, herkennen 5,
92
Virtualization Technology
(Virtualisatietechnologie) 108
voeding
aansluiten 48
besparen 55
Voedingsconnector, herkennen 7
Volledig systeem herstellen 113
Volumetoetsen, herkennen 29
Volume uit, lampje, herkennen 4
W
Wachtwoorden
beheerder 87
ingesteld in Setupprogramma
87
instellen in Windows 86
opstartwachtwoord 88
Webcam 33
Webcam, gebruiken 42
Webcam, herkennen 10
Webcam, lampje 33
wijzigen, taal van
Setupprogramma 104
Windows, wachtwoorden ingesteld
in 86
Windows-logotoets, herkennen 6
Windows-toepassingstoets,
herkennen 6
Wireless Assistant software 15,
16
WLAN-apparaat 13
WLAN-label 13
WLAN-module 9
Z
Zelftest, secundaire vaste schijf
109
Index 123
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134