HP Pavilion dv6-3200 Entertainment Notebook PC series Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

Gebruikershandleiding notebookcomputer
© Copyright 2010 Hewlett-Packard
Development Company, L.P. ATI is een
handelsmerk van Advanced Micro Devices,
Inc.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende houder en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Het SD-logo is een handelsmerk
van de desbetreffende houder. Microsoft en
Windows zijn in de Verenigde Staten
gedeponeerde handelsmerken van
Microsoft Corporation.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, april 2010
Artikelnummer: 599695-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op de computer
beschikbaar.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik
de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of
een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de
temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de
International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Aan de slag
HP QuickWeb gebruiken (alleen bepaalde modellen) .......................................................................... 2
2 Voorzieningen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 3
Onderdelen ........................................................................................................................................... 4
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 4
Touchpad ............................................................................................................ 4
Touchpadknoppen .............................................................................................. 5
Lampjes ............................................................................................................... 6
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ................................ 7
Toetsen ............................................................................................................... 8
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................. 10
Onderdelen aan de rechterkant ......................................................................................... 10
Onderdelen aan de linkerkant ............................................................................................ 12
Onderdelen aan de onderkant ........................................................................................... 13
Beeldschermonderdelen .................................................................................................... 14
Antennes voor draadloze communicatie ............................................................................ 15
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 16
Labels ................................................................................................................................................. 17
3 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................................... 19
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerkstatus ....................................... 20
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 20
Actietoets voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................... 20
HP Wireless Assistant gebruiken ....................................................................................... 21
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 21
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 22
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 22
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 23
Verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN) .................................................... 24
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 24
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 25
v
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 25
Aansluiten op een lokaal netwerk ....................................................................................................... 26
4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Aanwijsapparaten gebruiken .............................................................................................................. 27
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 27
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 27
Touchpad in- en uitschakelen ........................................................................... 27
Touchpadbewegingen gebruiken ...................................................................... 28
Schuiven ........................................................................................... 28
Knijpen .............................................................................................. 29
Aanraakscherm gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................... 29
Aanraakscherm kalibreren ................................................................................ 30
Acties uitvoeren op het aanraakscherm ............................................................ 31
Klikken uitvoeren .............................................................................. 31
Snelle veegbewegingen uitvoeren .................................................... 31
Klikinstellingen wijzigen of testen ..................................................... 31
Toewijzingen voor snelle veegbewegingen maken of wijzigen ........ 31
Voorkeuren voor het aanraakscherm instellen .................................................. 32
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 32
Actietoetsen gebruiken ....................................................................................................................... 32
Hotkey gebruiken ............................................................................................................................... 34
Touchpad en toetsenbord schoonmaken ........................................................................................... 35
5 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 36
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 37
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 38
Toetsen voor het afspelen van media gebruiken ............................................................... 39
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 40
HP MediaSmart of TouchSmart (alleen bepaalde modellen) software gebruiken ............. 40
Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ............................................ 40
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 40
Audio .................................................................................................................................................. 41
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 41
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 41
Video .................................................................................................................................................. 42
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 42
HDMI-apparaat aansluiten ................................................................................................. 44
Audio configureren voor HDMI .......................................................................... 44
Webcam ............................................................................................................................................. 45
6 Energiebeheer
vi
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 46
Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 46
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 46
Hibernationstand activeren en beëindigen ........................................................ 47
Accumeter gebruiken ......................................................................................................... 47
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 48
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 48
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 48
Energiebeheerschema's aanpassen ................................................................. 48
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 48
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 50
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 51
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 52
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning ............................................................. 52
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 52
Acculading weergeven ....................................................................................................... 53
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 53
Accu opladen ..................................................................................................................... 54
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 54
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 55
Lage acculading herkennen .............................................................................. 55
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 55
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 55
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 55
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 55
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 56
Accu kalibreren .................................................................................................................. 56
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 58
Accu opbergen ................................................................................................................... 58
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 58
Accu vervangen ................................................................................................................. 58
Schakelen tussen grafische modi (alleen bepaalde modellen) .......................................................... 60
Computer uitschakelen ....................................................................................................................... 60
7 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 62
Optischeschijfeenheid ........................................................................................................................ 63
Vaststellen welk type optischeschijfeenheid is geïnstalleerd ............................................. 63
Optische schijven gebruiken .............................................................................................. 63
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) selecteren ............................................................. 64
vii
Cd-r-schijven ..................................................................................................... 64
Cd-rw-schijven .................................................................................................. 64
Dvd±r-schijven .................................................................................................. 64
Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 64
LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 64
Blu-ray Discs (bd) .............................................................................................. 65
Cd, dvd of bd afspelen ....................................................................................................... 65
Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 66
Regio-instelling voor dvd's wijzigen ................................................................................... 66
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 68
Cd of dvd kopiëren ............................................................................................................. 68
Cd of dvd maken (branden) ............................................................................................... 69
Cd, dvd of bd verwijderen .................................................................................................. 70
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 71
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 72
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 72
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 72
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken ............................................................................ 73
Status van HP ProtectSmart Hard Drive Protection vaststellen ........................................ 73
Energiebeheer bij een geparkeerde vaste schijf ................................................................ 73
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken ............................................................ 74
Schijfeenheid in de vasteschijfruimte vervangen ............................................................................... 75
8 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 78
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 78
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 79
eSATA-apparaat gebruiken ................................................................................................................ 79
eSATA-apparaat aansluiten ............................................................................................... 80
eSATA-apparaat verwijderen ............................................................................................. 81
9 Externe mediakaarten
Digitale kaarten gebruiken .................................................................................................................. 82
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 82
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 83
10 Geheugenmodules
11 Beveiliging
Computer beveiligen .......................................................................................................................... 89
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 90
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 90
Wachtwoorden instellen in het setupprogramma ............................................................... 91
viii
Beheerderswachtwoord .................................................................................... 91
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................... 92
Beheerderswachtwoord opgeven ..................................................... 92
Opstartwachtwoord ........................................................................................... 92
Opstartwachtwoord beheren ............................................................ 93
Opstartwachtwoord opgeven ............................................................ 93
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 94
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 94
Essentiële beveiligingsupdates installeren ......................................................................................... 95
Optionele beveiligingskabel bevestigen ............................................................................................. 95
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 96
Locatie van de vingerafdruklezer ....................................................................................... 96
Vingerafdrukken vastleggen .............................................................................................. 97
Uw vastgelegde vingerafdruk gebruiken om u aan te melden bij Windows ....................... 98
12 Problemen oplossen
Kan geen verbinding maken met een WLAN ..................................................................................... 99
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................................. 100
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven ..................................................................................... 100
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar .................................................................. 100
WLAN-verbinding is zeer zwak ........................................................................................................ 101
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ..................................................................... 101
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd of bd .... 102
De computer herkent de cd-, dvd- of bd-drive niet ........................................................................... 102
Cd, dvd of bd wordt niet afgespeeld ................................................................................................. 103
Cd, dvd of bd wordt niet automatisch afgespeeld ............................................................................ 104
Een dvd-of bd-film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ....................... 104
Een dvd- of bd-film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ..................................................... 105
Het branden van een cd of dvd begint niet of stopt voordat het brandproces is voltooid ................. 105
Een dvd of bd die wordt afgespeeld in Windows Media Player, geeft geen geluid of beeld ............ 105
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ................................................ 106
Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen ............................................... 106
Recentste apparaatstuurprogramma's voor Windows verkrijgen .................................... 107
13 Instellingen van QuickWeb wijzigen
QuickWeb in- en uitschakelen .......................................................................................................... 108
Bijlage A Setupprogramma (BIOS)
Setupprogramma starten .................................................................................................................. 109
Setupprogramma gebruiken ............................................................................................................. 109
Taal van het setupprogramma wijzigen ........................................................................... 109
Navigeren en selecteren in het setupprogramma ............................................................ 110
Systeeminformatie weergeven ........................................................................................ 110
ix
Standaardinstellingen herstellen in het setupprogramma ................................................ 111
Setupprogramma afsluiten ............................................................................................... 112
Menu's van het setupprogramma ..................................................................................................... 112
Menu Main (Hoofdmenu) ................................................................................................. 112
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 112
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) ........................................................ 112
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens) .................................................................. 113
Bijlage B Software-updates
BIOS-update uitvoeren ..................................................................................................................... 115
BIOS-versie vaststellen ................................................................................................... 115
BIOS-update downloaden ................................................................................................ 115
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren .............................................................. 116
Bijlage C Back-up en herstel
Herstelschijven maken ..................................................................................................................... 119
Back-up maken van gegevens ......................................................................................................... 120
Back-up en Herstellen van Windows gebruiken .............................................................. 121
Systeemherstelpunten gebruiken .................................................................................... 121
Wanneer maakt u herstelpunten ..................................................................... 121
Systeemherstelpunt maken ............................................................................. 121
Herstellen op basis van een bepaalde datum en tijd ...................................... 122
Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 122
Herstelactie uitvoeren vanaf de herstelschijven .............................................................. 122
Herstellen vanaf de speciale herstelpartitie (alleen bepaalde modellen) ......................... 122
Index ................................................................................................................................................................. 124
x
1 Aan de slag
Het hoofdbesturingssysteem van de computer is Microsoft® Windows®. Uw computer kan ook zijn
uitgerust met HP QuickWeb (alleen bepaalde modellen).
Het besturingssysteem Microsoft Windows geeft het bureaublad weer op het beeldscherm en
bestuurt de hardware, randapparatuur en software van uw computer.
Als uw computer is uitgerust met QuickWeb, kunt u snel door internet bladeren, digitale foto's
bekijken, naar muziek luisteren of contact onderhouden (via e-mail, expresberichten of Skype),
zonder dat u het hoofdbesturingssysteem hoeft op te starten.
OPMERKING: Als u QuickWeb wilt uitschakelen of opnieuw wilt inschakelen, raadpleegt u het
hoofdstuk "Instellingen van QuickWeb wijzigen". Voor meer informatie over QuickWeb raadpleegt u de
helpfunctie van de QuickWeb-software. U opent deze functie door op het pictogram Help in het
systeemvak te klikken.
1
HP QuickWeb gebruiken (alleen bepaalde modellen)
U start QuickWeb als volgt:
1. Zet de computer aan. Het scherm Startpagina van HP QuickWeb verschijnt.
2. Klik op een pictogram op het scherm Startpagina om een programma te starten.
Ga als volgt te werk om QuickWeb te starten vanuit Microsoft Windows:
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Opnieuw opstarten. De
computer start opnieuw op en het scherm HP QuickWeb Home verschijnt.
OPMERKING: Voor meer informatie over HP QuickWeb raadpleegt u de helpfunctie van QuickWeb.
2 Hoofdstuk 1 Aan de slag
2 Voorzieningen
Hardware herkennen
U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die op de computer is geïnstalleerd:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
2. Klik bij Systeem op Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer, die de beveiliging van de
computer verbetert. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Hardware herkennen 3
Onderdelen
Onderdelen aan de bovenkant
Touchpad
Onderdeel Functie
Touchpadzone Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd) verplaatsen
en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
U kunt de voorkeuren voor aanwijsapparaten als volgt weergeven of wijzigen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat de computer vertegenwoordigt.
3. Selecteer Muisinstellingen.
4 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Touchpadknoppen
Item Beschrijving Functie
1 Touchpad uit-indicator Om het touchpad in en uit te schakelen, tikt u twee
keer snel achtereen op de touchpad uit-indicator.
2 Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op
een externe muis.
3 Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop
op een externe muis.
U kunt de voorkeuren voor aanwijsapparaten als volgt weergeven of wijzigen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat de computer vertegenwoordigt.
3. Selecteer Muisinstellingen.
Onderdelen 5
Lampjes
Item Beschrijving Functie
1 Touchpad uit-indicator
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
2 Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
3 Aan/uit-lampje OPMERKING: De computer heeft twee aan/uit-lampjes. Het
andere aan/uit-lampje bevindt zich aan de rechterkant van de
computer.
Aan: de computer staat aan.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
4 Lampje Geluid uit Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
5 Lampje voor draadloze communicatie
Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat en/of een
Bluetooth®-apparaat, is gedetecteerd.
Oranje: er zijn geen apparaten voor draadloze communicatie
gedetecteerd.
6 Lampje van de vingerafdruklezer (alleen
bepaalde modellen)
Wit: de vingerafdruk is gelezen.
Oranje: de vingerafdruk is niet gelezen.
6 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Item Beschrijving Functie
1 Aan/uit-knop Met de aan/uit-knop kunt u de volgende acties uitvoeren:
de computer aanzetten;
de slaapstand activeren;
de slaapstand beëindigen;
de hibernationstand beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van
Windows geen effect hebben, houdt u de aan/uit-knop minstens
vijf seconden ingedrukt om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
beveiliging > Energiebeheer voor meer informatie over de
instellingen voor energiebeheer.
2 Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows aanmelden,
in plaats van met een wachtwoord.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor informatie over het wijzigen van de fabrieksinstellingen.
Onderdelen 7
Toetsen
Item Beschrijving Functie
1 esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
2 Toets E-mail Hiermee opent u een nieuw e-mailbericht in het standaard e-
mailprogramma.
3 Toets Media-applicatie Hiermee wordt de applicatie MediaSmart gestart (of op bepaalde
modellen met een aanraakscherm de applicatie TouchSmart).
4 Toets Webbrowser Hiermee opent u de standaardwebbrowser.
5 Toets Afdrukken Hiermee verzendt u het actieve document naar de
standaardprinter.
6 Toets Rekenmachine Hiermee start u het bureau-accessoire Rekenmachine.
7 fn-toets Druk op deze toets in combinatie met de esc-toets om
systeeminformatie weer te geven.
OPMERKING: Als het toetsenbord een toets voor
achtergrondverlichting heeft (alleen bepaalde modellen), drukt u
op de fn-toets in combinatie met de rechter shift-toets om de
pauzefunctie te activeren.
8 Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
9 Actietoetsen Hiermee voert u veelgebruikte systeemacties uit.
10 Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
11 QuickLock-toets Hiermee activeert u QuickLock.
12 Toets voor achtergrondverlichting (alleen
bepaalde modellen)
Hiermee schakelt u de achtergrondverlichting van het toetsenbord
in of uit.
8 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Item Beschrijving Functie
OPMERKING: Toetsenborden zonder de
achtergrondverlichtingstoets hebben op deze plaats de
standaardfunctie Pause. Om de pauzefunctie te activeren op
toetsenborden met de achtergrondverlichtingstoets, houdt u de fn-
toets ingedrukt en drukt u op de rechter shift-toets.
Onderdelen 9
Onderdelen aan de voorkant
Beschrijving Functie
Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.
Onderdelen aan de rechterkant
Item Beschrijving Functie
1 USB-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparaten aansluiten.
2 Optischeschijfeenheid Leest optische schijven en schrijft op sommige modellen naar
optische schijven.
3 Lampje van de optischeschijfeenheid Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de
optischeschijfeenheid.
4 Aan/uit-lampje OPMERKING: De computer heeft twee aan/uit-lampjes. Het
andere aan/uit-lampje bevindt zich aan de linkerbovenkant van de
computer.
Aan: de computer staat aan.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
5 Lampje van de vaste schijf
Wit: de vaste schijf is actief.
Oranje: de vaste schijf is geparkeerd.
6 Lampje van de netvoedingsadapter
Wit: de computer is aangesloten op een externe voedingsbron
en de accu is volledig opgeladen.
Oranje: de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu wordt opgeladen.
Uit: de computer is niet aangesloten op een externe
voedingsbron.
7 Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
8 Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee sluit u een optionele beveiligingskabel aan. Van de
beveiligingskabel moet op de eerste plaats een
10 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Item Beschrijving Functie
ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet
voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt
gestolen.
Onderdelen 11
Onderdelen aan de linkerkant
Item Beschrijving Functie
1 Ventilatieopeningen (2) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
2 Externemonitorpoort Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten.
3 RJ-45-netwerkconnector Hierop kunt u een netwerkkabel aansluiten.
4 HDMI-poort Hiermee kunt u de computer aansluiten op een optioneel video- of
audioapparaat, zoals een high-definitiontelevisietoestel of andere
compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur.
5 eSATA/USB-poort Hierop sluit u optionele hoogwaardige eSATA-component aan,
zoals een externe eSATA-schijfeenheid of een optioneel USB-
apparaat.
OPMERKING: Al naar gelang het computermodel heeft de
computer mogelijk alleen een USB-poort.
6 USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
7 Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
8 Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
9 Digitalemediaslot Ondersteunt de volgende types optionele digitale kaarten:
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
MultiMediaCard (MMC)
Memory Stick (MS)
Memory Stick Pro (MSP)
xD-Picture Card (XD)
12 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Onderdelen aan de onderkant
Item Beschrijving Functie
1 Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
2 Ventilatieopeningen (6) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
3 Accu-ontgrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
4 Vasteschijfruimte Bevat de vaste schijf, de geheugenmoduleslots en de WLAN-
module.
VOORZICHTIG: Vervang de module voor draadloze
communicatie alleen door een module die is goedgekeurd voor
gebruik door de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de
regelgeving met betrekking tot apparatuur voor draadloze
communicatie in uw land. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer
reageert en er een waarschuwing verschijnt. Als er na het
vervangen van de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert
u de module om de functionaliteit van de computer te herstellen.
Neem vervolgens via Help en ondersteuning contact op met de
technische ondersteuningsdienst.
Onderdelen 13
Beeldschermonderdelen
Item Beschrijving Functie
1 Interne microfoons (2) Hiermee kunt u geluid opnemen.
2 Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
3 Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
14 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Antennes voor draadloze communicatie
Bepaalde computermodellen hebben minstens twee antennes die signalen voor draadloze
communicatie verzenden naar en ontvangen van een of meer apparaten voor draadloze communicatie.
Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer.
OPMERKING: Voor optimale communicatie houdt u de directe omgeving van de antennes vrij.
Als u kennisgevingen omtrent draadloze apparatuur wilt inzien, raadpleegt u het gedeelte voor uw land
of regio van de Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu in Help en ondersteuning.
Onderdelen 15
Aanvullende hardwareonderdelen
Item Beschrijving Functie
1 Netsnoer* Hiermee sluit u een netvoedingsadapter aan op een stopcontact.
2 Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
3 Accu* De accu voorziet de computer van voeding wanneer die niet is
aangesloten op een externe voedingsbron.
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per regio en land.
16 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
Geïntegreerd servicelabel: geeft informatie aangaande kennisgevingen voor de computer,
alsmede het servicelabel, dat het modelnummer van de computer, het serienummer en garantie-
informatie bevat. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Onderdeel Beschrijving
1 Kennisgevingen Hierop vindt u kennisgevingen over de computer.
2 Servicelabel* Bevat het serienummer van dit product, alsmede
het productnummer en garantie-informatie.
Het serienummer is een alfanumeriek
nummer dat uniek is voor dit product.
Het productnummer bevat specifieke
informatie over de hardwarecomponenten
van het product. Aan de hand hiervan kan een
onderhoudstechnicus bepalen welke
componenten en onderdelen nodig zijn.
Het garantienummer geeft aan wat de
garantietermijn is voor dit product.
*Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows®-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u een update van het besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met
het systeem wilt oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Certificeringslabel(s) voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen): bevat(ten)
informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van diverse
landen of regio's waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Een optioneel
apparaat kan een WLAN-apparaat zijn (WLAN: wireless local area network oftewel draadloos
lokaal netwerk) of een optioneel Bluetooth-apparaat. Als het computermodel is uitgerust met een
of meer apparaten voor draadloze communicatie, zijn bij de computer een of meer
certificeringslabels verstrekt. U kunt deze informatie nodig hebben als u de notebookcomputer in
Labels 17
het buitenland wilt gebruiken. Labels met keurmerken voor apparaten voor draadloze
communicatie bevinden zich aan de binnenkant van het geheugenmodulecompartiment.
Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat
het serienummer van de HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de
accuruimte.
18 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
3 Draadloze communicatie, lokaal
netwerk en modem
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. De computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): Hiermee kunt u verbinding maken met draadloze
lokale netwerken (ook wel Wi-Fi-netwerken, draadloze LAN's of WLAN's genoemd) in
bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en
universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat met een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
Bluetooth-apparaat (alleen bepaalde modellen): een apparaat waarmee u een PAN (Personal Area
Network) tot stand kunt brengen, zodat u verbinding kunt maken met andere apparaten die
draadloze communicatie via Bluetooth ondersteunen, zoals computers, telefoons, printers,
headsets, luidsprekers en camera's. In een PAN communiceert elk apparaat rechtstreeks met
andere apparaten en moeten de apparaten zich relatief dicht bij elkaar bevinden, normaal
gesproken binnen een straal van 10 meter van elkaar.
Computers met WLAN-apparaten kunnen een of meer van de volgende IEEE-standaarden
ondersteunen:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtsnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is terugwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, zodat beide
types apparaten binnen hetzelfde netwerk kunnen werken.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
802.11n ondersteunt een gegevenssnelheid van maximaal 450 Mbps en kan werken op 2,4 GHz
of 5 GHz, waardoor deze norm terugwaarts compatibel is met 802.11a, b en g.
Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt
weten over draadloze technologie.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 19
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerkstatus
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloos (ingeschakeld) Geeft de locatie van het lampje en de actietoets voor draadloze
communicatie op de computer aan. Wordt ook weergegeven bij de
HP Wireless Assistant software (Assistent voor draadloze
communicatie) op de computer en geeft aan dat een of meer
apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld.
Bekabeld netwerk
(verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd en dat een of meer netwerkapparaten verbinding
hebben met een bekabeld netwerk.
Bekabeld netwerk
(uitgeschakeld/niet
verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd maar dat er geen netwerkapparaten verbinding
hebben met het netwerk (of dat alle netwerkapparaten zijn
uitgeschakeld in Windows Configuratiescherm).
Netwerk (verbonden) Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd en dat een of meer netwerkapparaten verbinding
hebben met een draadloos netwerk.
Netwerk (niet verbonden) Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd en dat er netwerkverbindingen beschikbaar zijn, maar
dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met een
draadloos netwerk.
Netwerk (uitgeschakeld/niet
verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd maar dat er geen netwerkverbindingen beschikbaar
zijn (of dat alle netwerkapparaten zijn uitgeschakeld via de
actietoets voor draadloze communicatie (f12) of HP Wireless
Assistant).
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
Voor de besturing van de apparaten voor draadloze communicatie zijn er de volgende voorzieningen:
Actietoets voor draadloze communicatie (f12)
HP Wireless Assistant software
HP Connection Manager software (alleen bepaalde modellen)
Voorzieningen van het besturingssysteem
Actietoets voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een actietoets voor draadloze communicatie (f12), een of meer apparaten voor
draadloze communicatie en een of twee lampjes voor draadloze communicatie. Standaard zijn alle
apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie
(wit) wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor
draadloze communicatie brandt (wit), zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
20 Hoofdstuk 3 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, schakelt u met de
actietoets voor draadloze communicatie (f12) alle apparaten voor draadloze communicatie tegelijk in of
uit. De afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie worden in- en uitgeschakeld via HP
Wireless Assistant.
HP Wireless Assistant gebruiken
Een apparaat voor draadloze communicatie wordt in- of uitgeschakeld via HP Wireless Assistant.
Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd via het setupprogramma, moet
het eerst opnieuw worden geactiveerd met behulp van het setupprogramma voordat het kan worden in-
of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de computer
automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
Om de status van de apparaten voor draadloze communicatie te bekijken, klikt u op het pictogram
Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak) en plaatst u de
aanwijzer op het pictogram voor draadloze communicatie.
Als het pictogram voor draadloze communicatie niet wordt weergegeven in het systeemvak, doet u het
volgende:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Windows
Mobiliteitscentrum.
2. Klik op het pictogram voor draadloze communicatie in het deelvenster Wireless Assistant, in het
onderste gedeelte van Windows Mobiliteitscentrum. Wireless Assistant verschijnt.
3. Klik op Eigenschappen.
4. Schakel het selectievakje Pictogram HP Wireless Assistant in systeemvak in.
5. Klik op Toepassen.
6. Klik op Sluiten.
Raadpleeg de online helpfunctie van de Wireless Assistant software voor meer informatie. U opent de
helpfunctie als volgt:
1. Open Wireless Assistant door te klikken op het pictogram voor draadloze communicatie in
Windows Mobiliteitscentrum.
2. Klik op de knop Help.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor draadloze
communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Windows kent bijvoorbeeld de voorziening
Netwerkcentrum, waarmee u de volgende taken kunt uitvoeren: een verbinding of een netwerk instellen,
verbinding maken met een netwerk, draadloze netwerken beheren, een diagnose stellen van
netwerkproblemen en netwerkproblemen oplossen.
Om Netwerkcentrum te openen, klikt u op Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet >
Netwerkcentrum.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 21
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat krijgt u toegang tot een draadloos netwerk (WLAN), dat bestaat uit andere
computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een draadloos
toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires
ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt met een draadloze router,
die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een internetverbinding, een
printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of software aan te pas komt.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, maakt u verbinding met een WLAN-
infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of
bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u het volgende
nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is
verbonden met internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u meer hulp nodig heeft bij de installatie van een draadloos lokaal netwerk, neemt u contact op met
de fabrikant van de router of met uw internetprovider.
22 Hoofdstuk 3 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Draadloos netwerk beveiligen
Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn
opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze
netwerken kwetsbaar zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s.
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk
helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders
van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en
anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van de computer op een hotspot, kunt
u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen
op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk,
is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access (WPA)-Personal
en Wired Equivalent Privacy (WEP). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken,
kunnen andere WLAN-apparaten onbeschermde signalen opvangen en verbinding maken met uw
netwerk (onuitgenodigd) of informatie opvangen die via het netwerk wordt verzonden. U beveiligt het
WLAN als volgt:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways of routers bevatten ingebouwde beveiligingsvoorzieningen
zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en firewalls. Met behulp van de
juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de meest voorkomende
beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als verzoeken die naar uw netwerk zijn verzonden,
controleert en eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Firewalls zijn er in vele variaties, zowel
softwarematige als hardwarematige. Sommige netwerken maken gebruik van een combinatie van
beide types.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor uw draadloze netwerken zijn diverse geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar. Kies
de oplossing die voor uw netwerkbeveiliging het geschiktst is:
Wired Equivalent Privacy (WEP) is een beveiligingsprotocol voor draadloze communicatie dat
alle netwerkgegevens codeert en een WEP-sleutel verzendt. Het netwerk wijst de WEP-
sleutel toe, maar u kunt ook zelf een sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere
geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel hebben anderen geen toegang tot het
WLAN.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In
tegenstelling tot WEP, waarbij één statische beveiligingssleutel wordt gebruikt voor
coderingen, maakt WPA gebruik van TKIP (temporal key integrity protocol) om voor elk
gegevenspakket een nieuwe sleutel te genereren. WPA genereert ook verschillende sets
sleutels voor elke computer in het netwerk.
WLAN gebruiken 23
Verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN)
U maakt als volgt verbinding met het WLAN:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, is het lampje
voor draadloze communicatie wit. Als het lampje oranje is, drukt u op de toets voor draadloze
communicatie (f12).
2. Klik op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
OPMERKING: Als er geen WLAN’s worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
Als het netwerk een beveiligd WLAN is, geeft u bij de prompt een netwerkbeveiligingssleutel
(beveiligingscode) op en klikt u daarna op OK om de verbinding tot stand te brengen.
Als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken niet wordt weergegeven, klikt u op
Netwerkcentrum openen en klikt u daarna op Verbinding of netwerk instellen. Er
verschijnt een lijst met opties. Zoek handmatig naar een netwerk en maak hier verbinding
mee of maak een nieuwe netwerkverbinding.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het netwerkpictogram in het
systeemvak om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang
de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparaten of
verschillende typen wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een WLAN is beschikbaar via:
uw internetprovider en de gebruikershandleidingen die bij de draadloze router en andere WLAN-
apparatuur zijn geleverd;
informatie in Help en ondersteuning en koppelingen naar relevante websites.
Neem voor een lijst met openbare WLAN's bij u in de buurt contact op met uw internetprovider of zoek
op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet met de zoekterm "hotspot".
Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de kosten en de vereisten voor een
verbinding.
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u de computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt de computer automatisch verbonden
met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u de instructies
in "Verbinding maken met een WLAN".
24 Hoofdstuk 3 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging
van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals:
computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area
Network – persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-functie van
Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)
HP adviseert om een computer met Bluetooth niet in te stellen als host en te gebruiken als gateway die
door andere computers kan worden gebruikt om verbinding met internet te maken. Wanneer twee of
meer computers met behulp van Bluetooth met elkaar worden verbonden, en Internet Connection
Sharing (ICS) is op een van de computers ingeschakeld, kunnen de andere computers niet via het
Bluetooth-netwerk verbinding maken met het internet.
De kracht van Bluetooth is de synchronisatie van gegevensoverdracht tussen de computer en draadloze
apparatuur zoals mobiele telefoons, printers, camera's en pda's. Het is niet mogelijk twee of meer
computers continu verbinding te laten houden met internet via Bluetooth. Dit is een beperking van
Bluetooth en het besturingssysteem Windows.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 25
Aansluiten op een lokaal netwerk
Om de computer aan te sluiten op een lokaal netwerk (LAN), is een (afzonderlijk aan te schaffen) 8-
pins RJ-45-netwerkconnector nodig. Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat
voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer
met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
WAARSCHUWING! sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het
risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
26 Hoofdstuk 3 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Aanwijsapparaten gebruiken
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Gebruik Eigenschappen voor Muis in Windows om instellingen voor aanwijsapparaten te wijzigen, zoals
de configuratie van de knoppen, de kliksnelheid en de opties voor de aanwijzer.
U opent het venster Eigenschappen voor muis als volgt:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat de computer vertegenwoordigt.
3. Selecteer Muisinstellingen.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het oppervlak van het touchpad in de
richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals
u de betreffende knoppen op een externe muis zou gebruiken.
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting
waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de
betreffende knoppen op een externe muis zou gebruiken.
OPMERKING: Raadpleeg het gedeelte "Touchpadknoppen" eerder in deze handleiding voor
informatie over het herkennen van de onderdelen van het touchpad.
Touchpad in- en uitschakelen
Het touchpad is bij levering standaard ingeschakeld. Wanneer het touchpad is ingeschakeld, is het
lampje uit. Wanneer het touchpad is uitgeschakeld, is het lampje oranje. Om het touchpad in en uit te
schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de touchpad uit-indicator.
Aanwijsapparaten gebruiken 27
Touchpadbewegingen gebruiken
Het touchpad ondersteunt een aantal touchpadbewegingen. Om de touchpadbewegingen te activeren,
plaatst u twee vingers gelijktijdig op het touchpad, zoals beschreven in de volgende gedeeltes.
OPMERKING: u kunt overal op het oppervlak van het touchpad schuiven en knijpen.
U schakelt bewegingen als volgt in of uit: klik op het pictogram Synaptics in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en schakel de optie Disable gestures (Bewegingen uitschakelen) in of
uit. Om een bepaalde beweging in of uit te schakelen, selecteert u Start > Configuratiescherm >
Hardware en geluiden > Muis > Apparaatinstellingen > Instellingen. Schakel daarna het
selectievakje in of uit naast de beweging die u wilt in- of uitschakelen.
OPMERKING: De computer ondersteunt ook andere touchpadbewegingen, die standaard zijn
uitgeschakeld. Om deze voorzieningen weer te geven en in te schakelen, klikt u op het pictogram
Synaptics in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en daarna op het tabblad
Apparaatinstellingen. Selecteer het apparaat en klik op Instellingen.
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog of omlaag te bewegen.
U schuift als volgt: plaats twee vingers op het touchpad en schuif ze over het touchpad in een beweging
omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.
OPMERKING: de schuifsnelheid wordt bepaald door de snelheid van de vingerbeweging.
28 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Knijpen
Door te knijpen kunt u in- of uitzoomen op items zoals PDF-bestanden, afbeeldingen en foto's.
U knijpt als volgt:
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op het touchpad en daarna de vingers van elkaar
af te bewegen om een object te vergroten.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op het touchpad en daarna de vingers bij elkaar
te brengen om een object te verkleinen.
Aanraakscherm gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Het aanraakscherm stelt u in staat selecties te maken of items op het beeldscherm te activeren met uw
vinger.
Het aanraakscherm werkt met de standaardkalibratie of met een kalibratie die is ingesteld door een
andere gebruiker. U wordt echter aangeraden het aanraakscherm te kalibreren. Kalibratie zorgt ervoor
dat de digitizer optimaal werkt. Dit geldt voor alle gebruikers, maar in het bijzonder voor linkshandige
gebruikers.
Aanwijsapparaten gebruiken 29
Aanraakscherm kalibreren
U kalibreert het aanraakscherm als volgt:
1. Dubbelklik op het kalibratiepictogram op het bureaublad.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Tablet Properties (Eigenschappen voor tablet) >
tabblad Calibrate Touch (Aanraakscherm kalibreren).
2. Volg de instructies op het scherm.
Tik met uw vinger precies in het midden van elke kalibratiemarkering. De
kalibratiemarkeringen worden als plustekens (+) op het scherm weergegeven. Hierdoor wordt
het aanraakscherm gekalibreerd.
Kalibreer het aanraakscherm voor gebruik in alle vier de beeldstanden. Gebruik de
schermrotatieknop op het beeldscherm om het beeld naar een andere stand te draaien.
Wijzig de beeldstand pas nadat de kalibratie is voltooid.
30 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Acties uitvoeren op het aanraakscherm
Gebruik een kunststof computerpen of uw vingernagel om te tikken of snelle veegbewegingen te maken
op het aanraakscherm.
De instructies in dit gedeelte zijn gebaseerd op de voorkeuren die in de fabriek zijn ingesteld. Om
instellingen voor herkende acties (tikken en snelle veegbewegingen) te wijzigen, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Pen en invoerapparaten.
Klikken uitvoeren
U voert als volgt klikken uit op het aanraakscherm:
Tik op een item om het te selecteren op dezelfde manier als u met de linkerknop van een externe
muis zou doen.
Tik op een item en houd de pen of uw vinger erop om het te selecteren op dezelfde manier als u
met de rechterknop van een externe muis zou doen.
Tik twee keer op een item om te dubbelklikken op dezelfde manier als u met de linkerknop van
een externe muis zou doen.
Snelle veegbewegingen uitvoeren
OPMERKING: Snelle veegbewegingen worden niet door alle softwareprogramma's herkend.
U voert als volgt snelle veegbewegingen uit op het aanraakscherm:
Veeg snel omhoog om omhoog te schuiven.
Veeg snel omlaag om omlaag te schuiven.
Veeg naar links om een pagina of scherm terug te gaan.
Veeg naar rechts om een pagina of scherm vooruit te gaan.
Klikinstellingen wijzigen of testen
U wijzigt of test de klikinstellingen als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Pen en invoerapparaten >
tabblad Penopties.
2. Selecteer de actie onder Penacties en klik op Instellingen.
3. Wijzig of test de instellingen en klik vervolgens op OK.
OPMERKING: Opties voor de penknop worden niet ondersteund.
Toewijzingen voor snelle veegbewegingen maken of wijzigen
U maakt of wijzigt als volgt toewijzingen voor snelle veegbewegingen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Pen en invoerapparaten >
tabblad Bewegingen.
2. Klik op Snelle penbewegingen voor navigeren en bewerken en klik daarna op Aanpassen.
Aanwijsapparaten gebruiken 31
3. Volg de instructies op het scherm om een toewijzing voor een snelle veegbeweging te maken of
te wijzigen.
4. Klik op OK.
Voorkeuren voor het aanraakscherm instellen
U stelt als volgt voorkeuren voor het aanraakscherm in:
Voor klikken, snelle veegbewegingen en visuele feedback selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Pen en invoerapparaten. Deze voorkeuren zijn
specifiek voor het aanraakscherm en de computer.
Voor linkshandige of rechtshandige gebruikers selecteert u Start > Configuratiescherm >
Hardware en geluiden > Tablet PC-instellingen > tabblad Algemeen. Deze voorkeuren zijn
specifiek voor het aanraakscherm en de computer.
Voor de snelheid van de aanwijzer, de kliksnelheid en muissporen selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis. Deze voorkeuren gelden voor elk
aanwijsapparaat in het systeem.
Externe muis aansluiten
U sluit een externe USB-muis aan op de computer via een van de USB-poorten op de computer. Een
USB-muis kan ook op de computer worden aangesloten via een optioneel dockingapparaat.
Actietoetsen gebruiken
Actietoetsen zijn speciale acties die zijn toegewezen aan bepaalde toetsen bovenaan het toetsenbord.
Om een actietoets te gebruiken, houdt u de toets ingedrukt om de toegewezen functie te activeren.
OPMERKING: Afhankelijk van de gebruikte applicatie wordt bij het indrukken van fn en een van de
actietoetsen een specifiek snelmenu in die applicatie geopend.
OPMERKING: De actietoetsvoorziening is in de fabriek ingeschakeld. U kunt deze voorziening
uitschakelen in het setupprogramma. Als deze voorziening is uitgeschakeld in het setupprogramma,
moet u op fn en een actietoets drukken om de toegewezen functie te activeren. Raadpleeg het hoofdstuk
"Setupprogramma (BIOS)" voor meer informatie.
Pictogr
am
Beschrijving
Hiermee opent u Help en ondersteuning, dat informatie bevat over het besturingssysteem Windows en de computer,
antwoorden op vragen, zelfstudieprogramma's en updates voor de computer.
Help en ondersteuning voorziet ook in geautomatiseerde probleemoplossing en koppelingen naar
ondersteuningsspecialisten.
32 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Pictogr
am
Beschrijving
Wanneer u deze toets ingedrukt houdt, wordt de helderheid steeds verder verlaagd.
Wanneer u deze toets ingedrukt houdt, wordt de helderheid steeds verder verhoogd.
Hiermee schakelt u tussen de beeldschermen als er meerdere weergaveapparaten op het systeem zijn aangesloten.
Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op deze toets
drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het computerscherm als de
monitor.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens van de
computer te ontvangen. Met de toets f4 (schakelen tussen beeldschermen) kan de weergave ook worden geschakeld
van en naar andere apparaten die weergavegegevens van de computer ontvangen.
Hiermee speelt u het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige gedeelte van een dvd of bd af.
Hiermee kunt u een audio-cd, dvd of bd afspelen of het afspelen onderbreken of hervatten.
Hiermee stopt u het afspelen van audio of video op een cd, dvd of bd.
Hiermee speelt u het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende gedeelte van een dvd of bd af.
Wanneer u deze toets ingedrukt houdt, wordt het geluidsvolume steeds verder verlaagd.
Wanneer u deze toets ingedrukt houdt, wordt het geluidsvolume steeds verder verhoogd.
Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
Hiermee schakelt u de voorziening voor draadloze communicatie in of uit.
OPMERKING: Met deze toets kunt u geen draadloze verbinding tot stand brengen. Als u een draadloze verbinding
tot stand wilt brengen, moet er een draadloos netwerk zijn ingesteld.
Hiermee activeert u QuickLock.
prt sc Hiermee maakt u een schermopname of afbeelding van het computerbeeldscherm die naar het Klembord wordt
gekopieerd.
Hiermee schakelt u de achtergrondverlichting van het toetsenbord in en uit (alleen bepaalde modellen).
Actietoetsen gebruiken 33
Hotkey gebruiken
Een hotkey is een vooraf ingestelde combinatie van de fn-toets (1) en de esc-toets (2).
Druk op fn+esc om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen van het systeem en het
versienummer van het BIOS van het systeem.
U gebruikt als volgt een hotkeyopdracht:
Druk op de fn-toets en druk vervolgens kort op esc.
– of –
Houd fn ingedrukt, druk kort op esc en laat vervolgens beide toetsen tegelijk los.
34 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Touchpad en toetsenbord schoonmaken
Als het touchpad vies of vettig wordt, gaat de aanwijzer onverwachte bewegingen maken. U kunt dit
vermijden door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw handen regelmatig te wassen
wanneer u met de computer werkt.
WAARSCHUWING! gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord schoon te maken. Zo beperkt u het
risico van een elektrische schok en schade aan de interne onderdelen. Een stofzuiger kan vuildeeltjes
op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Reinig het toetsenbord regelmatig om te voorkomen dat toetsen blijven steken en om stof, pluisjes en
kruimels te verwijderen die onder de toetsen terechtkomen. Gebruik een spuitbus met perslucht en een
rietje om lucht rondom en onder de toetsen te blazen en vuil te verwijderen.
Touchpad en toetsenbord schoonmaken 35
5 Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt kijken
en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende
multimediacomponenten:
optischeschijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven;
geïntegreerde stereoluidsprekers om muziek te beluisteren;
geïntegreerde microfoon om zelf geluid op te nemen;
geïntegreerde webcam waarmee u video kunt opnemen en delen;
vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
weergeven en beheren;
multimediatoetsen voor snelle toegang tot multimediataken.
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
36 Hoofdstuk 5 Multimedia
Multimediacomponenten herkennen
Item Beschrijving Functie
1 Interne digitale dual-array microfoons (2) Hiermee kunt u geluid opnemen.
2 Webcamlampje Dit lampje gaat branden wanneer videosoftware gebruikmaakt van
de webcam.
3 Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
4 Toets Geluid zachter Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
5 Toets Geluid harder Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
6 Toets Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
7 Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.
Multimediavoorzieningen 37
Item Beschrijving Functie
8 Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico
van gehoorbeschadiging. Raadpleeg de meegeleverde Informatie
over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie
over veiligheid.
OPMERKING: wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
9 Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
Geluidsvolume aanpassen
U regelt het geluidsvolume met de volumetoetsen van de computer.
Als u het geluid zachter wilt zetten, drukt u op de toets Geluid zachter (1).
Als u het geluid harder wilt zetten, drukt u op de toets Geluid harder (2).
Als u het geluid wilt uitschakelen of weer wilt inschakelen, drukt u op de toets Geluid uit (3).
OPMERKING: Het geluidsvolume kan ook worden geregeld via het besturingssysteem Windows en
binnen bepaalde programma's.
38 Hoofdstuk 5 Multimedia
Toetsen voor het afspelen van media gebruiken
Met de toetsen voor het afspelen van media regelt u het afspelen van een audio-cd of een dvd of bd
die is geplaatst in de optischeschijfeenheid (of in een afzonderlijk aan te schaffen externe
optischeschijfeenheid).
Als een audio-cd of dvd niet wordt afgespeeld, drukt u op de toets Afspelen/pauzeren (2) om de
schijf af te spelen.
Als een audio-cd of een dvd wordt afgespeeld, gebruikt u de volgende toetsen:
Om het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige gedeelte van een dvd af te spelen,
drukt u op de toets Vorige track (1).
Om het afspelen van de schijf te onderbreken of te hervatten, drukt u op de toets Afspelen/
pauzeren (2).
Om de schijf stop te zetten, drukt u op de toets Stoppen (3).
Om het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende gedeelte van een dvd af te
spelen, drukt u op de toets Volgende track (4).
Multimediavoorzieningen 39
Multimediasoftware
Met vooraf geïnstalleerde multimediasoftware kunt u muziek afspelen, naar films kijken en afbeeldingen
en foto's bekijken.
HP MediaSmart of TouchSmart (alleen bepaalde modellen) software
gebruiken
HP MediaSmart en TouchSmart (alleen bepaalde modellen) maken van uw computer een mobiel beeld-
en geluidsysteem. Geniet van muziek en dvd- en bd-films, bekijk internet-tv en live-tv en beheer en
bewerk uw fotoverzameling.
OPMERKING: Gebruik een optionele (afzonderlijk aan te schaffen) externe tv-tuner om live-tv op de
computer te bekijken, opnemen en onderbreken.
MediaSmart en TouchSmart (alleen bepaalde modellen) bevatten:
internet-tv: met een internetverbinding speelt u filmklassiekers af, kunt u uit een scala van tv-
programma's en tv-zenders kiezen, en bekijkt u de HP-TV-zender op volledig scherm;
ondersteuning voor het uploaden van foto's en video's;
uploaden van foto's naar websites voor het opslaan van foto's, zoals Snapfish;
uploaden van uw eigen video's (bijvoorbeeld video's die u heeft gemaakt met de
geïntegreerde webcam) naar YouTube;
Pandora-internetradio (alleen Noord-Amerika): speciaal voor u geselecteerde muziek beluisteren
via streaming van internet.
instellingen en voorkeuren voor het aanraakscherm met TouchSmart (alleen bepaalde modellen).
Om MediaSmart of TouchSmart (alleen bepaalde modellen) te starten, drukt u op de toets Media-
applicatie.
Voor meer informatie over het gebruik van MediaSmart of TouchSmart (alleen bepaalde modellen)
selecteert u Start > Help en ondersteuning en typt u MediaSmart of TouchSmart in het zoekvak.
Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken
OPMERKING: Sommige programma's bevinden zich mogelijk in submappen.
U zoekt als volgt andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware op:
1. Selecteer Start > Alle programma's.
2. Open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken. Klik bijvoorbeeld op Windows Media
Player als u een audio-cd wilt afspelen met Windows Media Player.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
U installeert multimediasoftware als volgt vanaf een cd of dvd:
1. Plaats de schijf in de optischeschijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd.
40 Hoofdstuk 5 Multimedia
OPMERKING: raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over de software die
bij de computer is geleverd. De instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op de
softwareschijf, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Audio
De computer bevat een aantal audiovoorzieningen, waarmee u het volgende kunt doen:
muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers;
geluid opnemen met de interne microfoon of een aangesloten externe microfoon;
muziek downloaden van internet;
multimediapresentaties maken met beeld en geluid;
beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;
radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen;
audio-cd's maken of "branden".
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg de meegeleverde Informatie over
voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten,
raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. U krijgt als volgt de beste resultaten:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met de
corresponderende connectoren op de computer.
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
Audiofuncties controleren
U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op Geluid.
4. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op het tabblad Geluiden.
5. Selecteer onder Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon
of een alarmsignaal.
6. Klik op de knop Testen. Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten
hoofdtelefoon.
Audio 41
U controleert de opnamefuncties als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Voor optimale resultaten tijdens het
opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is
van achtergrondruis.
3. Sla het bestand op het bureaublad op.
4. Open Windows Media Player of MediaSmart en speel het geluid af.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid om de audio-instellingen
van de computer te bevestigen of te wijzigen.
Video
De computer bevat een aantal videovoorzieningen, waarmee u het volgende kunt doen:
films bekijken;
spelletjes spelen via internet;
afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties;
externe videoapparatuur aansluiten;
televisie kijken, waaronder HDTV (high-definition tv, alleen bepaalde modellen).
Externe monitor of projector aansluiten
Via de externemonitorpoort sluit u een extern weergaveapparaat aan op de computer, zoals een externe
monitor of projector.
Als u een weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat aan op
de externemonitorpoort.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op de toets f4 (schakelen tussen beeldschermen) om het beeld te schakelen naar het
apparaat. Met de toets f4 schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe
weergaveapparaat.
42 Hoofdstuk 5 Multimedia
Video 43
HDMI-apparaat aansluiten
De computer beschikt over een HDMI-poort (High Definition Multimedia Interface). Via de HDMI-poort
sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
definitiontelevisietoestel of andere compatibele digitale apparatuur of audio-apparatuur.
De computer kan gelijktijdig beelden weergeven op één op de HDMI-poort aangesloten HDMI-apparaat,
en op het beeldscherm van de computer of een ander ondersteund extern weergaveapparaat.
OPMERKING: Als u videosignalen wilt verzenden via de HDMI-poort, heeft u een HDMI-kabel nodig.
Deze moet u aanschaffen bij een elektronicazaak.
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de HDMI-poort:
1. Sluit het ene uiteinde van de HDMI-kabel aan op de HDMI-poort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat volgens de instructies van de
fabrikant.
3. Druk op de toets f4 (schakelen tussen beeldschermen) om het beeld te schakelen tussen de
weergaveapparaten die zijn aangesloten op de computer.
Audio configureren voor HDMI
U configureert als volgt HDMI-audio:
1. Sluit een audio- of videoapparaat, zoals een high-definitiontelevisietoestel, aan op de HDMI-poort.
2. Configureer als volgt het standaardweergaveapparaat voor audio:
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
b. Klik op Afspeelapparaten.
c. Klik op het tabblad Afspelen op Digitale uitvoer of Apparaat voor digitale uitvoer (HDMI).
d. Klik op Als standaard instellen.
e. Klik op OK.
44 Hoofdstuk 5 Multimedia
Ga als volgt te werk om de audio weer via de luidsprekers van de computer weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
2. Klik op Afspeelapparaten.
3. Klik op het tabblad Afspelen op Luidsprekers.
4. Klik op Als standaard instellen.
5. Klik op OK.
Webcam
De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. De
webcam is een invoerapparaat waarmee u video kunt vastleggen en uitwisselen.
U gebruikt de webcam als volgt:
1. Druk op de toets Media-applicatie. Hiermee start u MediaSmart of TouchSmart (alleen bepaalde
modellen).
2. Selecteer het pictogram Video in het SmartMenu van MediaSmart.
3. Klik op Webcam.
Voor meer informatie over het gebruik van HP MediaSmart of HP TouchSmart (alleen bepaalde
modellen) selecteert u Start > Help en ondersteuning en typt u MediaSmart of TouchSmart in het
zoekvak.
U optimaliseert de prestaties van de webcam als volgt:
Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van multimediabestanden naar iemand
in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall, schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de
gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in. Om het probleem definitief op te lossen,
configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de regels en instellingen van andere systemen
voor detectie van computeraanvallen aan.
Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de camera en buiten het beeldveld.
Webcam 45
6 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de slaapstandvoorziening en de
hibernationvoorziening.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de slaapstand gaat
sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd geactiveerd
is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd, wordt de
hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand
op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als het apparaat 15 minuten
inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of wanneer het apparaat 30 minuten inactief is geweest
en op een externe voedingsbron werkt.
De instellingen voor energiebeheer en de wachttijden worden gewijzigd in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert de slaapstand als volgt terwijl de computer aan staat:
Druk op de aan/uit-knop.
Sluit het beeldscherm.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
U beëindigt de slaapstand als volgt:
Druk op de aan/uit-knop.
Als het beeldscherm gesloten is, opent u het beeldscherm.
46 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Druk op een toets op het toetsenbord.
Activeer het touchpad.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk op
het punt waarop de slaapstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als voor beëindiging van de slaapstand een wachtwoord is vereist, geeft u uw
Windows-wachtwoord op wanneer daarom wordt gevraagd.
Hibernationstand activeren en beëindigen
De hibernationstand wordt geactiveerd wanneer de computer 1.080 minuten (18 uur) minuten inactief
is terwijl de computer op accuvoeding of externe netvoeding werkt, of wanneer de acculading een kritiek
laag ladingsniveau bereikt.
De instellingen voor energiebeheer en de wachttijden worden gewijzigd in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Hibernate
(Hibernationstand) om de hibernationstand te beëindigen.
Druk op de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen. De aan/uit-lampjes gaan branden en
uw werk verschijnt op het punt waarop de slaapstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als voor beëindiging van de hibernationstand een wachtwoord is vereist, geeft u uw
Windows-wachtwoord op wanneer daarom wordt gevraagd.
Accumeter gebruiken
De accumeter bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met de accumeter
heeft u snel toegang tot Energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en kunt u een ander
energiebeheerschema selecteren.
Beweeg de aanwijzer over het pictogram van de accumeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram Accumeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen tot
Energiebeheer.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Als de accu een laag, kritiek laag of reserve-ladingsniveau heeft bereikt, geven de
pictogrammen ook een bericht weer.
Ga als volgt te werk om het pictogram van de accumeter te verbergen of weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan
de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
3. Selecteer onder de kolom Gedrag Show icons and notifications (Pictogrammen en meldingen
weergeven) voor het pictogram Energie.
4. Klik op OK.
Opties voor energiebeheer instellen 47
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van
de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie te besparen of de
prestaties van de computer te maximaliseren.
U kunt de instellingen van energiebeheerschema’s aanpassen of uw eigen energiebeheerschema
maken.
Huidig energiebeheerschema weergeven
U geeft het huidige energiebeheerschema als volgt weer:
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
Ander energiebeheerschema selecteren
U selecteert als volgt een ander energiebeheerschema:
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema in de
lijst.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging> Opties en selecteer een
energiebeheerschema in de lijst.
Energiebeheerschema's aanpassen
U past een energiebeheerschema als volgt aan:
1. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Wijzig de instellingen naar eigen inzicht.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
U stelt als vogt in dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen van de slaapstand
of de hibernationstand:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Change Settings that are currently unavailable (Instellingen wijzigen die momenteel
niet beschikbaar zijn).
48 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Opties voor energiebeheer instellen 49
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een door HP geleverde
compatibele adapter.
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op in een vliegtuig.
Externe netvoeding wordt geleverd door:
een goedgekeurde netvoedingsadapter;
een optioneel dockingapparaat.
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron:
wanneer u een accu oplaadt of kalibreert;
wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast;
wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft.
Wanneer u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het accumeterpictogram in het systeemvak van vorm.
Wanneer u de computer loskoppelt van een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt u op de toets Beeldschermhelderheid
verhogen of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
50 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! ga als volgt te werk om het risico van een elektrische schok en schade aan de
apparatuur te beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Koppel de computer los van de netvoeding door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het
netsnoer los te koppelen van de computer).
Als het netsnoer een geaarde stekker heeft, sluit u het netsnoer aan op een geaard stopcontact. Probeer
niet de aarding te omzeilen, bijvoorbeeld door adapters of stekkerdozen zonder aarding te gebruiken.
De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit de computer als volgt aan op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector (1) van de computer.
2. Sluit het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
3. Sluit het andere uiteinde van het netsnoer aan op een stopcontact (3).
Externe netvoeding gebruiken 51
Accuvoeding gebruiken
Als de computer over een opgeladen accu beschikt en de computer is niet aangesloten op een externe
voedingsbron, dan werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten op een
externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u het apparaat loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt u op de toets Beeldschermhelderheid verhogen of sluit u de netvoedingsadapter
opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van
de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer
is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk
beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen
wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om veiligheidsrisico's te beperken: de
bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu
die als accessoire is aangeschaft bij HP.
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning
Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma's voor en informatie over de accu:
Accucontroletool voor het testen van de accuprestaties
informatie over kallibratie, energiebeheer en een juist onderhoud en juiste opslag, om de
levensduur van de accu te maximaliseren;
informatie over accutypen, specificaties, levenscycli en capaciteit.
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Leren > Energiebeheerschema's: Veelgestelde
vragen voor informatie over accu's.
Accucontrole gebruiken
Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die is geïnstalleerd in de
computer.
OPMERKING: Voor een juist functioneren van Accucontrole is het noodzakelijk dat de computer is
aangesloten op een externe voedingsbron.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen > Voeding, thermisch en
mechanisch.
3. Klik op het tabblad Energie en klik op Accucontrole.
52 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren, en
rapporteert vervolgens de resultaten van de test.
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het accumeterpictogram in het systeemvak om de resterende acculading
weer te geven.
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron vormt, gaan
er gegevens verloren. Activeer de hibernationstand of schakel de computer uit via Windows voordat u
de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
2. Plaats de accu (1) in de accuruimte en kantel de accu omlaag (2) totdat deze op zijn plaats zit.
De accuvergrendeling houdt de accu op zijn plaats.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Sluit het beeldscherm.
2. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
3. Verschuif de accu-ontgrendeling (1) om de accu los te koppelen.
4. Kantel de accu omhoog (2) en verwijder de accu uit de computer (3).
Accuvoeding gebruiken 53
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op in een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel
warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
U kunt als volgt de accuwerktijd verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de acculading
optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer vijf procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
U maximaliseert de accuwerktijd als volgt:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Controleer of Energiespaarstand in Energiebeheer is ingeschakeld.
54 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop
reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als er niets wordt gedaan terwijl de acculading laag is, bereikt de acculading uiteindelijk een kritieke
status.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationstand is ingeschakeld en de computer aan staat of in de slaapstand staat, wordt
de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationstand is uitgeschakeld en de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft
de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld,
waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt
u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau
van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan als de accu bijna leeg is en er een externe voedingsbron
beschikbaar is:
netvoedingsadapter;
optioneel dockingapparaat;
optionele voedingsadapter.
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
U verhelpt als volgt een lage acculading wanneer een opgeladen accu beschikbaar is:
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Als de accu bijna leeg is en er geen voedingsbron beschikbaar is, activeert u de hibernationstand of
slaat u uw werk op en schakelt u de computer uit.
Accuvoeding gebruiken 55
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
U verhelpt als volgt een lage acculading wanneer de hibernationstand niet kan worden beëindigd:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Druk op de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen.
Accu kalibreren
Kalibreer de accu in de volgende gevallen:
De weergegeven acculading lijkt onjuist te zijn.
U constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren.
Een intensief gebruikte accu hoeft maar eens per maand te worden gekalibreerd. Kalibreer een nieuwe
accu niet.
U kalibreert de accu als volgt:
1. Laad de accu volledig op.
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op in een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar
het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
U laadt de accu als volgt volledig op:
a. Plaats de accu in de computer.
b. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
c. Zorg ervoor dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu
volledig is opgeladen.
2. Schakel de hibernationstand en slaapstand uit. U schakelt de hibernationvoorziening en de
slaapstand als volgt uit:
a. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
b. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
c. Noteer de instellingen van Het beeldscherm uitschakelen na in de kolom Op accu, zodat
ze na de kalibratie weer kunnen worden ingesteld.
d. Wijzig de instellingen van Het beeldscherm uitschakelen na in Nooit.
e. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
f. Klik op het plusteken naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusteken naast
Sluimerstand na.
g. Noteer de instelling voor Op accu onder Sluimerstand na, zodat deze instelling na de
kalibratie weer kan worden opgegeven.
56 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
h. Wijzig de instelling van Op accu in Nooit.
i. Klik op OK.
j. Klik op Wijzigingen opslaan.
3. Ontlaad de accu. U ontlaadt de accu als volgt:
a. Koppel de computer los van de externe netvoedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
b. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen.
De computer moet ingeschakeld blijven tijdens het ontladen van de accu. De accu wordt ontladen,
ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen
echter sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op
voordat u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het
ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief
is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
4. Laad de accu opnieuw op. U laadt de accu als volgt opnieuw op:
a. Sluit de computer aan op de externe netvoedingsbron totdat de accu volledig is opgeladen.
De computer kan worden gebruikt terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
b. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen.
5. Schakel de hibernationstand en slaapstand opnieuw in. U schakelt de hibernationvoorziening en
de slaapstand als volgt opnieuw in:
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer
de acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
a. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
b. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
c. Voer de instellingen die u heeft genoteerd voor de items in de kolom Op accu opnieuw in.
d. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
e. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand
na.
Accuvoeding gebruiken 57
f. Voer de instelling die u heeft genoteerd voor Op accu opnieuw in.
g. Klik op OK.
h. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding besparen
U bespaart als volgt accuvoeding:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer >
energiebeheerschema Energiebesparing.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externe mediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Druk op de toets Helderheid van het beeldscherm verlagen of Helderheid van het beeldscherm
verhogen om de helderheid van het beeldscherm aan te passen.
Activeer de slaapstand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan twee weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Controleer een opgeborgen accu om de zes maanden. Als het ladingspercentage
minder dan 50 procent is, moet u de accu opladen voordat u deze weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Beperk het risico op brand en brandwonden: probeer de batterij niet uit elkaar te
halen, te pletten of te doorboren. Zorg dat u geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe
contactpunten. Laat de batterij niet in aanraking komen met water of vuur.
Raadpleeg de meegeleverde Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor meer informatie.
Accu vervangen
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
In Accucontrole wordt aangegeven wanneer u de accu moet vervangen omdat een accucel niet goed
werkt, of omdat de accuconditie zover is afgenomen dat de capaciteit zwak is geworden. Een bericht
58 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
verwijst u naar de website van HP voor meer informatie over het bestellen van een vervangende accu.
Als de accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantie-ID.
OPMERKING: U wordt aangeraden een nieuwe accu aan te schaffen als het lampje voor de
opslagcapaciteit groen-geel brandt.
Accuvoeding gebruiken 59
Schakelen tussen grafische modi (alleen bepaalde
modellen)
De computer heeft twee modi voor het verwerken van grafische informatie, waartussen kan worden
geschakeld. Wanneer u overschakelt van netvoeding op accuvoeding, schakelt de computer over van
de modus Hoge prestaties op de modus Energiebesparing om accuvoeding te sparen. Wanneer u
overschakelt van accuvoeding op netvoeding, schakelt de computer weer over op de modus Hoge
prestaties.
OPMERKING: Om de computerprestaties te optimaliseren, is het mogelijk dat het systeem het
overschakelen op een andere modus niet toestaat of u verzoekt om over te schakelen op een andere
modus. Het kan noodzakelijk zijn om alle programma's af te sluiten alvorens over te schakelen.
OPMERKING: HDMI werkt alleen in de modus Hoge prestaties. HDMI kan niet worden gebruikt in
de modus Energiebesparing.
Wanneer u overschakelt van accuvoeding op netvoeding, krijgt u een melding dat de computer op het
punt staat over te schakelen op een andere modus. Als u wilt, kunt u doorgaan in dezelfde grafische
modus. Terwijl de computer overschakelt op de andere modus, blijft het scherm een paar seconden
leeg. Wanneer de overschakeling is voltooid, verschijnt er een melding in het systeemvak en verschijnt
het beeld weer op het scherm.
OPMERKING: Wanneer bepaalde computermodellen zich in de platte stand bevinden, worden de
schermstanden opnieuw ingesteld bij overschakeling op een andere grafische modus.
Als u wilt weten welke grafische modus actief is, klikt u met de rechtermuisknop op het bureaublad van
Windows en klikt u op Configure Switchable Graphics (Omschakelbare grafische modi
configureren) of Configure ATI PowerXpress
TM
(ATI PowerXpress
TM
configureren).
Computer uitschakelen
VOORZICHTIG: Wanneer de computer wordt uitgeschakeld, gaat alle informatie verloren die u niet
heeft opgeslagen.
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, moet u eerst de
slaapstand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's af, waaronder het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer;
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten;
als u de computer langere tijd loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt afsluiten met de aan/uit-knop, wordt u aangeraden de opdracht Afsluiten
van Windows te gebruiken.
60 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
U sluit als volgt de computer af:
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Klik op Start.
3. Klik op Afsluiten.
Als de computer niet reageert en de aanbevolen niet beschikbaar zijn, kunt u de volgende
noodprocedures proberen:
1. Druk op ctrl+alt+delete en druk vervolgens op de aan/uit-knop.
2. Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
3. Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
Computer uitschakelen 61
7 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees
de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert:
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid en van gegevensverlies te beperken:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is, of ontkoppel de externe vaste schijf op de
correcte wijze, voordat u een computer verplaatst waarop een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid
aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Wees voorzichtig met schijfeenheden. Laat een schijfeenheid niet vallen en plaats er geen voorwerpen
op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de slaapstand of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als de optischeschijfeenheid naar een schijf
schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
62 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden
Optischeschijfeenheid
De computer bevat een optischeschijfeenheid, die de functionaliteit van de computer vergroot. Met de
optischeschijfeenheid kunt u gegevensschijven lezen, muziek afspelen en films bekijken. Als de
computer een Blu-ray Disc (BD) ROM-drive heeft, kunt u ook high-definition video bekijken.
Vaststellen welk type optischeschijfeenheid is geïnstalleerd
U stelt als volgt het type optischeschijfeenheid vast:
1. Selecteer Start > Computer.
Er verschijnt een overzicht van alle schijfeenheden die in de computer zijn geïnstalleerd.
2. Zoek de optischeschijfeenheid op die in de computer is geïnstalleerd. De volgende types
optischeschijfeenheden kunnen in de computer zijn geïnstalleerd:
OPMERKING: Sommige schijfeenheden worden mogelijk niet door de computer ondersteund.
LightScribe dvd±rw/r- en cd-rw-combodrive met ondersteuning voor dubbellaags media (DL)
Blu-ray ROM dvd+/-rw SuperMulti DL-drive
LightScribe Blu-ray ROM dvd+/-rw SuperMulti DL-drive
Optische schijven gebruiken
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een cd of dvd. Zo voorkomt u audio- of videoverslechtering of verlies van audio- of
videoafspeelfunctionaliteit.
Een optischeschijfeenheid, zoals een dvd-rom-drive, ondersteunt optische schijven (cd's en dvd's). Op
deze schijven kunt u informatie opslaan, zoals muziek, foto's en films. Als de optischeschijfeenheid een
Blu-ray Disc ROM-drive is, kan deze ook Blu-ray Discs lezen.
OPMERKING: Sommige vermelde schijfeenheden worden mogelijk niet door de computer
ondersteund.
Type
optischeschijfeenhei
d
Schrijven naar cd-rw Schrijven naar dvd
±rw/r
Schrijven naar dvd
+rw dl
Label schrijven naar cd
of dvd±rw/r met
LightScribe
SuperMulti LightScribe
dvd±rw-/cd-rw-
combodrive met
ondersteuning van
dubbellaags media
(DL)
Ja Ja Ja Ja
LightScribe Blu-ray
ROM dvd+/-rw
SuperMulti DL-drive
Ja Ja Ja Ja
Blu-ray ROM dvd+/-rw
SuperMulti DL-drive
Ja Ja Ja Nee
Optischeschijfeenheid 63
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) selecteren
Cd's, die worden gebruikt voor het opslaan van digitale gegevens, worden ook gebruikt voor
commerciële audio-opnames en zijn handig voor uw persoonlijke opslagbehoeften. Dvd's en bd's
worden hoofdzakelijk gebruikt voor films, software en back-ups van gegevens. Dvd's en bd's hebben
hetzelfde formaat als cd's maar hebben een veel hogere opslagcapaciteit.
OPMERKING: De optischeschijfeenheid ondersteunt mogelijk niet alle types optische schijven.
Cd-r-schijven
Cd-r-schijven (één keer schrijven) worden vaak gebruikt om een permanente kopie van gegevens te
maken die desgewenst kan worden gedeeld. Kenmerkende toepassingen zijn:
grote presentaties distribueren;
gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens uitwisselen;
eigen muziek-cd's maken;
permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privébestanden;
bestanden van de vaste schijf op cd branden en verwijderen van de vaste schijf om schijfruimte
vrij te maken.
Cd-rw-schijven
Gebruik cd-rw-schijven (een herschrijfbare versie van een cd) om grote projecten op te slaan die vaak
moeten worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn:
ontwikkeling en beheer van grote documenten en projectbestanden;
vervoer van werkbestanden;
wekelijks een back-up maken van vaste schijven;
doorlopende updates van foto's, video, audio en gegevens.
Dvd±r-schijven
Gebruik dvd±r-schijven om grote hoeveelheden gegevens permanent op te slaan. Nadat de gegevens
naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Dvd±rw-schijven
Gebruik dvd±rw-schijven om eerder opgeslagen gegevens te wissen of overschrijven. Dit type schijf is
ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan
worden gewijzigd.
LightScribe dvd+r-schijven
Gebruik LightScribe dvd+r-schijven voor het delen en opslaan van gegevens, privévideo's en foto's.
Deze schijven zijn lees-compatibel met de meeste dvd-rom-drives en dvd-videospelers. Met een drive
die LightScribe ondersteunt en LightScribe-software kunt u gegevens naar de schijf schrijven en
vervolgens een zelf ontworpen label aanbrengen op de buitenkant van de schijf.
64 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden
Blu-ray Discs (bd)
OPMERKING: Blu-ray is een nieuw type schijf met nieuwe technologieën. Daardoor kunnen er
bepaalde problemen ontstaan met schijven, digitale aansluitingen, compatibiliteit en/of prestaties. Deze
wijzen niet op fouten in het product. Foutloze weergave op alle systemen is niet gegarandeerd.
Bd is een type high-density optische schijf voor de opslag van digitale informatie, waaronder high-
definition video. Op een enkellaags Blu-ray Disc kan 25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf keer de
opslagcapaciteit van een enkellaags dvd (4,7 GB). Op een dubbellaags Blu-ray-schijf kan 50 GB worden
opgeslagen, bijna zes keer zoveel als op een dubbellaags dvd (8,5 GB).
Kenmerkende toepassingen zijn:
opslag van grote hoeveelheden gegevens;
high-definition video afspelen en opslaan;
videospellen;
Cd, dvd of bd afspelen
U speelt als volgt een optische schijf af:
1. Zet de computer aan.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de schijf
op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
Optischeschijfeenheid 65
Als u Automatisch afspelen nog niet heeft geconfigureerd, verschijnt het dialoogvenster Automatisch
afspelen. U wordt verzocht te selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken. Raadpleeg
het gedeelte "Automatisch afspelen configureren" voor meer informatie.
OPMERKING: Voor de beste resultaten zorgt u ervoor dat de netvoedingsadapter op een externe
stroombron is aangesloten terwijl u de bd afspeelt.
Automatisch afspelen configureren
U configureert Automatisch afspelen als volgt:
1. Selecteer Start > Standaardprogramma's > Instellingen voor Automatisch afspelen
wijzigen.
2. Controleer of de optie Automatisch afspelen voor alle media en apparaten gebruiken is
ingeschakeld.
3. Klik op Kies een standaardinstelling en selecteer daarna een van de beschikbare opties voor
elk weergegeven mediatype.
OPMERKING: Kies HP MediaSmart voor het afspelen van dvd's.
4. Klik op Opslaan.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch afspelen.
Regio-instelling voor dvd's wijzigen
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive vijf keer wijzigen.
De vijfde regio-instelling die is geselecteerd, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-drive.
Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes
zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio-
instelling van de dvd-drive.
U wijzigt de regio-instelling als volgt via het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
2. Klik bij Systeem op Apparaatbeheer.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
3. Vouw de lijst Dvd-/cd-rom-stations uit, zodat alle geïnstalleerde schijfeenheden worden
weergegeven.
4. Klik met de rechtermuisknop op de dvd-drive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik
vervolgens op Eigenschappen.
66 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden
5. Klik op het tabblad DVD-regio en wijzig de instelling.
6. Klik op OK.
Optischeschijfeenheid 67
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht
Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's,
films, uitzendingen en geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van het
toepasselijke auteursrecht. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
VOORZICHTIG: U voorkomt verlies van gegevens of beschadiging van een schijf als volgt:
Sluit de computer aan op een betrouwbare externe voedingsbron voordat u naar een schijf schrijft.
Schrijf niet naar een schijf als de computer op accuvoeding werkt.
Sluit alle programma's af voordat u naar de schijf begint te schrijven, behalve de schijfsoftware die u
gebruikt.
Kopieer niet rechtstreeks van een bronschijf naar een doelschijf of van een netwerkschijf naar een
doelschijf. Sla de gegevens eerst op de vaste schijf op en brand ze vervolgens van de vaste schijf naar
de doelschijf.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet of verplaats de computer niet als de computer naar een
schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over het gebruik van de software die
bij de computer is meegeleverd. Deze instructies kunnen zijn verstrekt op cd of dvd of in de helpfunctie
van de software, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Cd of dvd kopiëren
U kopieert een cd of dvd als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > CyberLink DVD Suites > Power2Go.
2. Plaats de schijf die u wilt kopiëren in de optischeschijfeenheid.
3. Klik op Copy (Kopiëren) rechtsonder op het scherm.
Power2Go leest de bronschijf en kopieert de gegevens naar een tijdelijke map op de vaste schijf.
4. Verwijder, wanneer hier om wordt gevraagd, de bronschijf uit de optischeschijfeenheid en plaats
een lege schijf in de schijfeenheid.
Nadat de informatie is gekopieerd, wordt de gemaakte schijf automatisch uitgeworpen.
68 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden
Cd of dvd maken (branden)
VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en
geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van het toepasselijke auteursrecht.
Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Als de computer een optischeschijfeenheid van het type cd-rw, dvd-rw of dvd±-rw heeft, kunt u met
behulp van software zoals Windows Media Player of Cyberlink Power2Go gegevens-, video- en
audiobestanden branden, waaronder MP3- en WAV-muziekbestanden.
Neem de volgende richtlijnen in acht bij het branden van een cd of dvd:
Sla open bestanden op en sluit alle programma's af voordat u een schijf brandt.
Een cd-r of dvd-r is het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat de informatie
na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
OPMERKING: Met Cyberlink Power2Go kan geen audio-dvd worden gemaakt.
Sommige stereo-installaties in huis of in de auto kunnen geen cd-rw's afspelen. Gebruik daarom
cd-r's om muziek-cd's te branden.
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het beste voor het branden van gegevensbestanden of
voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan
worden gewijzigd.
Dvd-spelers in beeld- en geluidsystemen voor thuisgebruik ondersteunen niet alle dvd-indelingen.
Raadpleeg de handleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan andere indelingen voor muziekbestanden,
en het proces voor het maken van een MP3-schijf is hetzelfde als het proces voor het maken van
een gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen worden afgespeeld op MP3-spelers of op
computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
U brandt als volgt een cd of dvd:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege cd of dvd in de optischeschijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer de naam van de software die u wilt gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma's bevinden zich mogelijk in submappen.
4. Selecteer het type cd of dvd dat u wilt maken: gegevens, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, klik op Windows Verkenner openen en ga naar de map
waarin de bronbestanden zijn opgeslagen.
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege optische schijf bevat.
7. Start het brandproces zoals aangegeven door het gekozen programma.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor specifieke instructies. Deze instructies kunnen
zijn verstrekt bij de software of op schijf, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Optischeschijfeenheid 69
Cd, dvd of bd verwijderen
U verwijdert een optische schijf als volgt:
1. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
2. Trek de lade voorzichtig uit (2) tot deze stopt.
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
70 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van
informatie. U kunt een USB-muis aansluiten op het systeem via de poorten op een optioneel
dockingapparaat.
Er zijn de volgende types USB-schijfeenheden:
1,44-MB diskettedrive;
vasteschijfmodule (een vaste schijf met een adapter);
dvd-rom-drive;
dvd/cd-rw-combo-drive;
dvd±rw- en cd-rw-combodrive.
Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en
stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt.
U sluit een externe schijfeenheid als volgt aan op de computer:
VOORZICHTIG: Zorg dat het netsnoer is losgekoppeld om het risico van schade aan de apparatuur
bij aansluiting van een schijfeenheid met eigen voeding te beperken.
1. Sluit de schijfeenheid aan op de computer.
2. Als u een schijfeenheid met eigen voeding aansluit, sluit u het netsnoer van de schijfeenheid aan
op een geaard stopcontact.
U ontkoppelt een schijfeenheid met eigen voeding als volgt:
1. Koppel de schijfeenheid los van de computer.
2. Ontkoppel het netsnoer.
Externe schijfeenheden gebruiken 71
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf, zodat het systeem efficiënter werkt.
Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt deze toepassing zelfstandig verder. Al naargelang de
grootte van de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan
een uur in beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op
een ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
U wordt aangeraden de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar de computer kan op elk gewenst moment
handmatig worden gedefragmenteerd.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik op Schijf defragmenteren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Raadpleeg de helpfunctie van Schijfdefragmentatie voor meer informatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die veilig kunnen
worden verwijderd om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
72 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken
HP ProtectSmart Hard Drive Protection beschermt de vaste schijf door deze te parkeren en I/O-
verzoeken tegen te houden, wanneer zich een van de volgende gebeurtenissen voordoet:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met het beeldscherm gesloten terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Na een van deze gebeurtenissen wordt de normale werking van de schijfeenheid door HP ProtectSmart
Hard Drive Protection hersteld.
OPMERKING: Een vaste schijf die in de SmartBay is geplaatst, wordt beschermd door HP
ProtectSmart Hard Drive Protection. Vaste schijven die zich in een optioneel dockingapparaat bevinden
of zijn aangesloten op een USB-poort, worden niet beschermd door HP ProtectSmart Hard Drive
Protection.
Raadpleeg de helpfunctie van HP ProtectSmart Hard Drive Protection voor meer informatie.
Status van HP ProtectSmart Hard Drive Protection vaststellen
Het schijfeenheidlampje op de computer brandt oranje om aan te geven dat een vaste schijf is
geparkeerd. Om te zien of de schijfeenheden worden beschermd en of een schijfeenheid is geparkeerd,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Windows Mobiliteitscentrum.
Het Mobiliteitscentrum geeft de status aan van HP ProtectSmart Hard Drive Protection. Als:
de software is ingeschakeld, wordt er over het pictogram van de vasteschijfeenheid een groen
vinkje weergegeven.
de software is uitgeschakeld, wordt een witte diagonale lijn over het pictogram van de vaste schijf
geplaatst.
de schijf geparkeerd is, wordt een gele maan over het pictogram van de vaste schijf geplaatst.
OPMERKING: Het pictogram in het Mobiliteitscentrum geeft mogelijk niet de laatste status voor de
schijfeenheid weer. Als u wilt dat een wijziging in de status onmiddellijk zichtbaar is, activeert u het
pictogram in het systeemvak.
Ga als volgt te werk om de weergave van het pictogram in het systeemvak in te schakelen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP ProtectSmart Hard Drive
Protection.
OPMERKING: Klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
2. Klik in de rij Pictogram in systeemvak op Tonen.
3. Klik op OK.
Energiebeheer bij een geparkeerde vaste schijf
Als HP ProtectSmart Hard Drive Protection een schijfeenheid heeft geparkeerd, geldt het volgende:
De computer wordt niet uitgeschakeld.
De slaapstand of hibernationstand wordt niet geactiveerd.
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken 73
OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, activeert HP ProtectSmart Hard Drive Protection de hibernationstand.
U wordt aangeraden de computer af te sluiten of de slaapstand of hibernationstand te activeren voordat
u de computer verplaatst.
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken
Met de HP ProtectSmart Hard Drive Protection software kunt u het volgende doen:
HP ProtectSmart Hard Drive Protection activeren en deactiveren;
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten heeft u mogelijk niet de juiste rechten om
HP ProtectSmart Hard Drive Protection te activeren of deactiveren. Daarnaast kunnen gebruikers
met beheerdersrechten de rechten wijzigen voor gebruikers die geen beheerdersrechten hebben.
bepalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund.
U start de software en wijzigt instellingen als volgt:
1. Klik in Mobiliteitscentrum op het pictogram van de vasteschijfeenheid om het venster HP
ProtectSmart Hard Drive Protection te openen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP ProtectSmart Hard Drive
Protection.
OPMERKING: Klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
2. Klik op de bijbehorende knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
74 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden
Schijfeenheid in de vasteschijfruimte vervangen
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet zeker weet of de computer is afgesloten of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan met de aan/uit-knop en vervolgens weer uit met de opdracht van het besturingssysteem hiervoor.
U verwijdert de vaste schijf als volgt:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe hardware die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de vasteschijfruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Verwijder de vier schroeven van de vaste schijf (1).
8. Verwijder het afdekplaatje van de vaste schijf (2) van de computer.
9. Trek stevig aan het kunststoflipje (1) op de vasteschijfkabel om de kabel los te maken van de
systeemkaart.
Schijfeenheid in de vasteschijfruimte vervangen 75
10. Til met behulp van het lipje aan de rechterkant van de vaste schijf (2) de vaste schijf onder een
hoek van 45 graden op en verwijder de vaste schijf (3) uit de computer.
U plaatst de vaste schijf als volgt:
1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte.
2. Trek de vaste schijf met behulp van het lipje (1) naar rechts, zodat de rubberen tussenstukken in
de openingen aan de linkerkant van de vasteschijfruimte vallen.
3. Sluit de vasteschijfkabel (2) aan op de vasteschijfconnector van de systeemkaart.
4. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer.
5. Sluit het afdekplaatje (2).
76 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden
6. Breng de schroeven van de vaste schijf (3) weer aan.
7. Plaats de accu terug.
8. Zet de computer weer rechtop.
9. Sluit externe apparaten aan op de computer.
10. Sluit de computer aan op netvoeding.
11. Zet de computer aan.
Schijfeenheid in de vasteschijfruimte vervangen 77
8 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken
Via een USB-poort wordt een optioneel extern apparaat, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -schijf, -
printer, -scanner of -hub, aangesloten op de computer of een optioneel dockingproduct.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal bij het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
De computer heeft drie USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB 2.0-
apparaten. Als u meer USB-poorten wilt toevoegen, sluit u een optionele hub of een optioneel
dockingproduct aan.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat aan op
de USB-poort.
U hoort een geluidssignaal wanneer het USB-apparaat is gedetecteerd.
OPMERKING: Wanneer een USB-apparaat voor de eerste keer wordt aangesloten, verschijnt het
bericht "Apparaatstuurprogramma installeren" in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
78 Hoofdstuk 8 Externe apparatuur
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Volg de instructies in dit gedeelte op om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
U verwijdert een USB-apparaat als volgt:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
U geeft het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weer door te klikken op het
pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
Er verschijnt een bericht dat het apparaat veilig kan worden verwijderd.
3. Koppel het apparaat los.
eSATA-apparaat gebruiken
Op een eSATA-poort kan een optionele, hoogwaardige eSATA-component worden aangesloten,
bijvoorbeeld een externe vaste eSATA-schijf.
Voor bepaalde eSATA-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal bij het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze aanwijzingen kunnen zijn verstrekt bij de software, op schijf of in de
helpfunctie van de software, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
OPMERKING: De eSATA-poort biedt tevens ondersteuning voor een optioneel USB-apparaat
eSATA-apparaat gebruiken 79
eSATA-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een eSATA-apparaat, om
beschadiging van de connector van de eSATA-poort te voorkomen.
Als u een eSATA-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de eSATA-kabel van het apparaat
aan op de eSATA-poort.
Als het apparaat wordt aangesloten op de computer, hoort u een geluidssignaal.
80 Hoofdstuk 8 Externe apparatuur
eSATA-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Volg de instructies in dit gedeelte op om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek bij het loskoppelen van een eSATA-apparaat niet aan de kabel, om
beschadiging van de eSATA-connector te voorkomen.
U verwijdert een eSATA-apparaat als volgt:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het
systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
Er verschijnt een bericht dat het apparaat veilig kan worden verwijderd.
3. Koppel het apparaat los.
eSATA-apparaat gebruiken 81
9 Externe mediakaarten
Digitale kaarten gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden gebruikt bij digitale camera's en PDA's (pocket-pc's), maar ook bij andere computers.
Het digitalemediaslot ondersteunt de volgende types digitale kaarten:
Memory Stick (MS)
Memory Stick Pro (MSP)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Secure Digital High Capacity-geheugenkaart (SDHC)
xD-Picture Card (XD)
xD-Picture Card (XD) type H
xD Picture Card (XD) type M
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen adapter
in het digitalemediaslot.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
82 Hoofdstuk 9 Externe mediakaarten
2. Plaats de kaart in het digitalemediaslot en druk de kaart vervolgens aan totdat deze goed op zijn
plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als er een apparaat is gedetecteerd, en er verschijnt een menu met
beschikbare opties.
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Volg de instructies in dit gedeelte op om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het kopieervenster
van het besturingssysteem.
U verwijdert een digitale kaart als volgt:
1. Sla alle gegevens op en sluit alle applicaties af die gebruikmaken van de digitale kaart.
2. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het
systeemvak).
3. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
Er verschijnt een bericht dat het hardware-apparaat veilig kan worden verwijderd.
Digitale kaarten gebruiken 83
4. Druk de digitale kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
84 Hoofdstuk 9 Externe mediakaarten
10 Geheugenmodules
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment, dat zich aan de onderkant van de computer
bevindt. De geheugencapaciteit van de computer kan worden vergroot door een geheugenmodule te
plaatsen in het uitbreidingsslot, of door de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule te upgraden.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule
plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading raken elektronische onderdelen beschadigd. Zorg
ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te raken
voordat u elektronische onderdelen hanteert.
OPMERKING: Controleer, voordat u een tweede geheugenmodule toevoegt om met een tweekanaals
configuratie te werken, of beide geheugenmodules dezelfde capaciteit hebben.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet zeker weet of de computer is afgesloten of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan met de aan/uit-knop en vervolgens weer uit met de opdracht van het besturingssysteem
hiervoor.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Verwijder de vier schroeven van het geheugenmodulecompartiment (1).
85
8. Verwijder het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (2) van de computer.
9. Verwijder als volgt de huidige geheugenmodule als u de module wilt vervangen:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule komt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
10. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
86 Hoofdstuk 10 Geheugenmodules
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u op de linker- en
rechterrand van de module drukt, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
11. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment met de lipjes (1) in de uitsparingen
in de computer.
12. Sluit het afdekplaatje (2).
13. Plaats de vier schroeven van het geheugenmodulecompartiment terug en draai ze vast (3).
87
14. Plaats de accu terug.
15. Zet de computer weer rechtop.
16. Sluit externe apparaten aan op de computer.
17. Sluit de computer aan op netvoeding.
18. Zet de computer aan.
88 Hoofdstuk 10 Geheugenmodules
11 Beveiliging
Computer beveiligen
De standaard beveiligingsvoorzieningen die worden geboden door het besturingssysteem Windows®
en het setupprogramma, dat geen deel uitmaakt van Windows, beschermen uw persoonlijke instellingen
en gegevens tegen uiteenlopende veiligheidsrisico's.
Volg de procedures in deze handleiding voor het gebruik van:
Wachtwoorden
Antivirussoftware
Firewallsoftware
Essentiële beveiligingsupdates
Optionele beveiligingskabel
Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Van beveiligingsvoorzieningen moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
uitgaan. Deze voorzieningen zijn niet altijd afdoende om softwarematige aanvallen te voorkomen en
kunnen niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
OPMERKING: Verwijder alle wachtwoorden en instellingen voor vingerafdrukken voordat u de
computer laat nakijken.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Gebruik van de computer door onbevoegden
QuickLock
Opstartwachtwoord
Computervirussen Norton Internet Security-software
Ongeoorloofde toegang tot gegevens
Firewallsoftware
Windows-updates
Onbevoegde toegang tot het setupprogramma, BIOS-
instellingen en overige systeemidentificatie-informatie
Beheerderswachtwoord
Huidige of toekomstige bedreigingen van de computer Essentiële beveiligingsupdates van Microsoft®
Ongeoorloofde toegang tot Windows-gebruikersaccounts Gebruikerswachtwoord
Ongeoorloofd meenemen van de computer Bevestigingspunt voor een beveiligingsslot (in combinatie met
een optionele beveiligingskabel)
Computer beveiligen 89
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt
verschillende types wachtwoorden instellen, afhankelijk van de manier waarop u de toegang tot uw
informatie wilt regelen. Wachtwoorden worden ingesteld in Windows of in het setupprogramma, dat
geen deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat u geen toegang meer krijgt tot de computer, is het belangrijk
dat u elk ingesteld wachtwoord noteert. Omdat de meeste wachtwoorden niet worden weergegeven als
u ze instelt, wijzigt of verwijdert, is het van wezenlijk belang om elk wachtwoord meteen te noteren en
op een veilige plaats te bewaren.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een voorziening van het setupprogramma en een
beveiligingsvoorziening van Windows, en u kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
voorzieningen in het setupprogramma.
U stelt als volgt een wachtwoord in in het setupprogramma:
Maak een combinatie van maximaal acht letters en cijfers. Bij wachtwoorden wordt onderscheid
gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters.
Voer het wachtwoord in achter de prompt van het setupprogramma. Een wachtwoord dat is
ingesteld in Windows, moet worden opgegeven wanneer hierom in Windows wordt gevraagd.
Ga als volgt te werk om op een veilige manier wachtwoorden te maken en op te slaan:
Volg de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
Gebruik niet uw naam of andere persoonlijke gegevens die gemakkelijk door iemand anders
achterhaald kunnen worden.
Als u verdere informatie wilt over Windows-wachtwoorden, bijvoorbeeld een wachtwoord voor de
schermbeveiliging, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot de inhoud van de computer op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Met dit wachtwoord krijgt u geen toegang tot
de inhoud van het setupprogramma.
Gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
Tevens wordt de toegang tot de inhoud van de computer
beveiligd en moet u dit wachtwoord opgeven als u de
slaapstand of de hibernationstand wilt beëindigen.
QuickLock Beveiligt de computer door om een wachtwoord te vragen in
het aanmeldingsvenster van Windows om toegang te krijgen
90 Hoofdstuk 11 Beveiliging
Wachtwoord Functie
tot de computer. Na instelling van een gebruikers- of
beheerderswachtwoord doet u het volgende:
1. Activeer QuickLock door op de toets QuickLock te
drukken.
2. Schakel QuickLock uit door het Windows-
gebruikerswachtwoord of -beheerderswachtwoord op te
geven.
Wachtwoorden instellen in het setupprogramma
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord
Beveiligt de toegang tot het setupprogramma.
Als dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord
opgeven om het setupprogramma te kunnen openen.
VOORZICHTIG: Als u het beheerderswachtwoord vergeet,
heeft u geen toegang tot het setupprogramma.
Opstartwachtwoord
Beveiligt de toegang tot de inhoud van de computer.
Als dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord
opgeven wanneer u de computer inschakelt of opnieuw
opstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt.
VOORZICHTIG: Als u het opstartwachtwoord vergeet, kunt
u de computer niet meer inschakelen of opnieuw opstarten en
kunt u de hibernationstand niet meer beëindigen.
Raadpleeg het gedeelte "Beheerderswachtwoord" of "Opstartwachtwoord" in deze handleiding voor
meer informatie over wachtwoorden.
Beheerderswachtwoord
Met uw beheerderswachtwoord beveiligt u de configuratie-instellingen en de
systeemidentificatiegegevens in het setupprogramma. Als dit wachtwoord is ingesteld, moet u het
wachtwoord opgeven om het setupprogramma te kunnen openen.
Uw beheerderswachtwoord is niet hetzelfde als een beheerderswachtwoord dat is ingesteld in Windows.
Een beheerderswachtwoord wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, opgegeven, gewijzigd of
verwijderd. Noteer het wachtwoord en bewaar het op een veilige plaats.
Wachtwoorden gebruiken 91
Beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
linksonder op het scherm verschijnt, drukt u op de toets f10.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
linksonder op het scherm verschijnt, drukt u op de toets esc. Wanneer het menu Startup (Opstarten)
verschijnt, drukt u op f10.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Administrator Password
(Beheerderswachtwoord instellen) en druk op de toets enter.
Beheerderswachtwoord instellen: typ het wachtwoord in het veld Enter New Password
(Nieuwe wachtwoord invoeren) en in het veld Confirm New Password (Nieuwe
wachtwoord bevestigen). Druk daarna op de toets enter.
Beheerderswachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden
Enter New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password
(Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op de toets enter.
Beheerderswachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en druk vier keer op de toets enter.
3. Als u uw voorkeuren wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan).
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Beheerderswachtwoord opgeven
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord invoeren) het beheerderswachtwoord en druk
op de toets enter. Na drie mislukte pogingen om het beheerderswachtwoord op te geven, moet u de
computer opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
Opstartwachtwoord
Met een opstartwachtwoord voorkomt u dat de computer kan worden gebruikt door onbevoegden. Als
dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord opgeven wanneer u de computer inschakelt of
opnieuw opstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt. Een opstartwachtwoord wordt niet
weergegeven als het wordt ingesteld, gewijzigd of verwijderd.
92 Hoofdstuk 11 Beveiliging
Opstartwachtwoord beheren
U kunt het opstartwachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
linksonder op het scherm verschijnt, drukt u op de toets f10.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
linksonder op het scherm verschijnt, drukt u op de toets esc. Wanneer het menu Startup (Opstarten)
verschijnt, drukt u op f10.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Power-On Password
(Opstartwachtwoord instellen) en druk op de toets enter.
Opstartwachtwoord instellen: typ het wachtwoord in de velden Enter New Password
(Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord
bevestigen). Druk daarna op de toets enter.
Opstartwachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden
Enter New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password
(Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op de toets enter.
Opstartwachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en druk daarna vier keer op de toets enter.
3. Als u uw voorkeuren wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan).
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Opstartwachtwoord opgeven
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord invoeren) het wachtwoord en druk op de toets
enter. Na drie mislukte pogingen om het wachtwoord op te geven, moet u de computer opnieuw
opstarten en het opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 93
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, wordt de computer
blootgesteld aan computervirussen. Virussen kunnen het besturingssysteem, programma's en
hulpprogramma's buiten werking stellen of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste
gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om de
antivirussoftware up-to-date te houden, om de computer te blijven beschermen tegen nieuw ontdekte
virussen.
Norton Internet Security, een antivirusprogramma, is vooraf geïnstalleerd op de computer. De software
is inclusief 60 dagen gratis updates. Het verdient aanbeveling de computer ook na die 60 dagen te
beschermen door een uitgebreide updateservice aan te schaffen. Instructies voor het gebruiken en
updaten van de Norton Internet Security-software en voor het aanschaffen van een verlenging van de
updateservice worden in het programma verstrekt. Om Norton Internet Security weer te geven en te
openen, selecteert u Start > Alle programma's > Norton Internet Security.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virus in het zoekvak van Help en ondersteuning.
Firewallsoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen anderen op
ongeoorloofde wijze toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en informatie over u.
Bescherm uw privacy met de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd.
Firewalls bevatten voorzieningen zoals logboek- en rapportagefuncties van netwerkactiviteiten en
automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer. Raadpleeg voor meer
informatie de gebruikershandleiding van de firewall of neem contact op met de fabrikant van de firewall.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het
delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten
blokkeren. U kunt het probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de taak uit te voeren
en de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u het probleem blijvend wilt
oplossen.
94 Hoofdstuk 11 Beveiliging
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Als u de
computer wilt beschermen tegen beveiligingslekken en virussen, installeert u alle essentiële updates
van Microsoft zodra u een waarschuwingsbericht ontvangt.
Sinds de computer is afgeleverd, zijn er mogelijk updates beschikbaar gekomen voor het
besturingssysteem en andere software. U controleert als volgt of alle beschikbare updates op de
computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update uit nadat u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt. Klik op de
updatekoppeling bij Start > Alle programma's > Windows Update.
Voer Windows Update daarna maandelijks uit.
Haal updates op van Windows en andere programma's van Microsoft op het moment dat ze worden
uitgebracht. Dit kunt u doen via de website van Microsoft en via de updatekoppeling in Help en
ondersteuning.
Optionele beveiligingskabel bevestigen
OPMERKING: Van een beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
OPMERKING: de locatie van het aansluitpunt voor de beveiligingskabel verschilt per computermodel.
U sluit de beveiligingskabel als volgt aan:
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
Essentiële beveiligingsupdates installeren 95
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De locatie van de vingerafdruklezer kan per computermodel verschillen.
Locatie van de vingerafdruklezer
De vingerafdruklezer is een kleine metalen sensor die zich bevindt:
bij de onderkant van het touchpad;
aan de rechterkant van het toetsenbord;
aan de rechterbovenkant van het beeldscherm;
aan de linkerkant van het beeldscherm.
Al naar gelang het computermodel kan de vingerafdruklezer horizontaal of verticaal zijn geplaatst. Beide
standen vereisen dat u uw vinger loodrecht op de metalen sensor houdt en heen en weer beweegt.
96 Hoofdstuk 11 Beveiliging
Vingerafdrukken vastleggen
Met een vingerafdruklezer kunt u zich bij Windows aanmelden met een vingerafdruk die u heeft
vastgelegd met de DigitalPersona Personal-software, in plaats van met een Windows-wachtwoord.
U legt als volgt een of meer vingerafdrukken vast:
1. Klik in Windows op het pictogram DigitalPersona Personal in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
2. Lees de welkomsttekst en klik op Next (Volgende).
Het venster Verify Your Identity (Uw identiteit verifiëren) verschijnt.
3. Typ uw Windows-wachtwoord, als u dit heeft ingesteld, en klik op Next (Volgende).
OPMERKING: Als u geen Windows-wachtwoord heeft, verschijnt het venster Protect Your
Windows Account (Uw Windows-account beveiligen). Maak op dit punt een Windows-wachtwoord
of sla deze stap over door op Next (Volgende) te klikken. Door een Windows-wachtwoord in te
stellen, optimaliseert u wel de veiligheid van de computer.
Het venster Fingerprint Registration Training (Training voor het vastleggen van vingerafdrukken)
verschijnt.
4. Bekijk de demonstratie en klik op Next (Volgende).
Het venster Register a Fingerprint (Een vingerafdruk vastleggen) verschijnt.
5. Klik op de vinger op het scherm die overeenkomt met de vinger waarvan u de afdruk wilt vastleggen.
Het volgende venster verschijnt, met een groene omtrek van de betreffende vinger.
6. Beweeg uw vinger langzaam over de vingerafdruklezer.
OPMERKING: Als de beweging niet correct wordt uitgevoerd, verschijnt er een bericht waarin
wordt uitgelegd waarom de beweging verkeerd was.
OPMERKING: Voor het beste resultaat schuift u dezelfde vinger in dezelfde richting telkens
wanneer u de vingerafdruklezer gebruikt.
7. Beweeg dezelfde vinger telkens opnieuw over de vingerafdruksensor tot u de beweging vier keer
met succes heeft voltooid.
Wanneer de vingerafdruk correct is vastgelegd, verschijnt het venster Register a Fingerprint (Een
vingerafdruk vastleggen) weer en kunt u meer vingerafdrukken vastleggen. Herhaal stap 5 tot en
met 7 om meer vingerafdrukken vast te leggen.
8. Als u klaar bent met het vastleggen van vingerafdrukken, klikt u op Volgende.
Als u slechts één vingerafdruk heeft vastgelegd, verschijnt er een bericht met het advies om
meerdere vingerafdrukken vast te leggen. Klik op Yes (Ja) om meer vingerafdrukken vast te leggen
en herhaal stap 1 tot en met 8 voor elke vingerafdruk die u vastlegt.
– of –
Klik op No (Nee) als u geen andere vingerafdrukken wilt vastleggen. Het venster Registration
Complete (Vastleggen voltooid) verschijnt.
9. Klik op Finish (Voltooien).
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) 97
OPMERKING: Herhaal stap 1 tot en met 9 voor elke andere gebruiker.
Uw vastgelegde vingerafdruk gebruiken om u aan te melden bij Windows
U meldt u als volgt aan bij Windows met uw vingerafdruk:
1. Nadat u uw vingerafdrukken heeft vastgelegd, start u Windows opnieuw.
2. Gebruik een van de vingers waarvan u de vingerafdruk heeft vastgelegd om u aan te melden bij
Windows.
98 Hoofdstuk 11 Beveiliging
12 Problemen oplossen
Kan geen verbinding maken met een WLAN
Voordat u een netwerkverbindingsprobleem probeert op te lossen, controleert u eerst of voor elk
apparaat voor draadloze communicatie een stuurprogramma is geïnstalleerd.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen
geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke
computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor
draadloze communicatie aan te schaffen.
Mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Het apparaat voor draadloze communicatie is uitgeschakeld of verkeerd geïnstalleerd.
Er is een storing opgetreden in het apparaat voor draadloze communicatie of de router.
Er is storing door andere apparaten.
Als het niet lukt verbinding te maken met een WLAN, controleert u of het geïntegreerde WLAN-apparaat
correct is geïnstalleerd op de computer.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
2. Klik bij Systeem op Apparaatbeheer.
3. Vouw de lijst Netwerkadapters uit door te klikken op het plusteken (+).
4. Zoek het WLAN-apparaat op in de lijst Netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-apparaat
bevat de term draadloos, draadloos LAN, WLAN, Wi-Fi of 802.11.
Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is de computer niet voorzien van een geïntegreerd
WLAN-apparaat of is het stuurprogramma voor het WLAN niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het
oplossen van problemen met WLAN's.
Kan geen verbinding maken met een WLAN 99
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk
Windows herstelt een beschadigde WLAN-verbinding automatisch:
Als zich in het systeemvak een netwerkpictogram bevindt, klikt u met de rechtermuisknop op het
pictogram en klikt u daarna op Problemen oplossen.
Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de
voorkeursnetwerken.
Ga als volgt te werk als zich in het systeemvak geen netwerkpictogram bevindt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Problemen oplossen en selecteer het netwerk dat u wilt herstellen.
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven
Als het netwerkpictogram niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het WLAN heeft
geconfigureerd, betekent dit dat het softwarestuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Mogelijk wordt
ook het Windows-foutbericht "Het apparaat is niet gevonden" weergegeven. Installeer het
stuurprogramma opnieuw.
Download de nieuwste versie van de software en stuurprogramma's voor het WLAN-apparaat voor de
computer van de website van HP op
http://www.hp.com. Als u het WLAN-apparaat afzonderlijk heeft
aangeschaft, raadpleegt u de website van de fabrikant voor de nieuwste software.
U verkrijgt als volgt de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat:
1. Open een webbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's.
4. Typ het nummer van het computermodel in het zoekvak.
5. Druk op de toets enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u het WLAN-apparaat afzonderlijk heeft aangeschaft, raadpleegt u de website van
de fabrikant voor de nieuwste software.
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar
Als er wordt gevraagd om een netwerksleutel of een naam (SSID) wanneer u verbinding maakt met een
draadloos netwerk, is het netwerk beveiligd. Geef de juiste codes op om verbinding te maken met een
beveiligd netwerk. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke identificatiecodes die de computer
kenbaar maken bij het netwerk. U zoekt de codes als volgt op:
Voor een netwerk dat is verbonden met uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies aangaande het instellen van dezelfde codes
op de router en het WLAN-apparaat.
Voor een particulier netwerk, zoals een netwerk in een kantoor of in een openbare internet-
chatruimte, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de juiste codes, en voert u de codes
in wanneer hierom wordt gevraagd.
100 Hoofdstuk 12 Problemen oplossen
Sommige netwerken wijzigen de SSID of netwerksleutels voor hun routers of toegangspunten
periodiek om de veiligheid te verbeteren. Als dat het geval is, wijzigt u de corresponderende code
in de computer dienovereenkomstig.
Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID heeft ontvangen voor een netwerk en u eerder was verbonden
met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Draadloze netwerken beheren.
Er verschijnt een lijst met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot bevindt
met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
3. Selecteer het netwerk in de lijst, klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik op
Eigenschappen.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is.
4. Klik op het tabblad Beveiliging en geef de juiste draadloze coderingsgegevens op in het vak
Netwerkbeveiligingssleutel.
5. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
WLAN-verbinding is zeer zwak
Als de verbinding zeer zwak is, of als de computer geen verbinding met een WLAN kan maken, kunt u
als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren:
Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon tijdelijk uit.
U herstelt als volgt alle verbindingswaarden van het apparaat:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Draadloze netwerken beheren.
Er verschijnt een lijst met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot bevindt
met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
3. Selecteer een netwerk en klik op Verwijderen.
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze router
opnieuw in door gedurende 10 tot 15 seconden de stroom uit te schakelen.
Als de computer geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router opnieuw
op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor nadere informatie.
WLAN-verbinding is zeer zwak 101
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het
verwijderen van een cd, dvd of bd
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
De computer herkent de cd-, dvd- of bd-drive niet
Als Windows een geïnstalleerd apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het apparaatstuurprogramma
ontbreekt of beschadigd is. Als u vermoedt dat de optischeschijfeenheid niet wordt gedetecteerd,
controleert u als volgt of de optischeschijfeenheid staat vermeld in Apparaatbeheer:
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
3. Klik bij Systeem op Apparaatbeheer.
102 Hoofdstuk 12 Problemen oplossen
4. Klik in het venster Apparaatbeheer op de pijl naast Dvd-/cd-rom-stations om de lijst uit te vouwen,
zodat alle geïnstalleerde schijfeenheden worden weergegeven.
5. Klik met de rechtermuisknop op de vermelding van de optischeschijfeenheid om de volgende taken
uit te voeren:
update van stuurprogramma's uitvoeren;
uitschakelen;
verwijderen;
scannen op hardwarewijzigingen. Het systeem wordt gescand op geïnstalleerde hardware en
er worden standaardstuurprogramma's geïnstalleerd voor alle apparaten waarvoor
stuurprogramma's vereist zijn.
Klik op Eigenschappen om te controleren of het apparaat correct werkt.
Het venster Eigenschappen bevat gedetailleerde informatie over het apparaat, die u kan
helpen bij het oplossen van problemen.
Klik op het tabblad Stuurprogramma om stuurprogramma's voor dit apparaat bij te
werken, uit te schakelen of de installatie ervan ongedaan te maken.
Cd, dvd of bd wordt niet afgespeeld
U speelt een cd, dvd of bd als volgt af:
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af alvorens een schijf af te spelen.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een schijf afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen.
Cd, dvd of bd wordt niet afgespeeld 103
Activeer de hibernationstand of slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat wel
doet, verschijnt mogelijk een waarschuwing waarin u wordt gevraagd of u door wilt gaan. Als dit
bericht verschijnt, klikt u op Nee. Nadat u op Nee heeft geklikt, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
Het afspeelvenster in het multimediaprogramma wordt gesloten. Klik op de knop Afspelen in
uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. In sommige gevallen moet u het
programma afsluiten en opnieuw starten.
Maak systeembronnen vrij.
Zet printers en scanners uit en ontkoppel camera's en draagbare apparaten. Door deze plug-
en-playapparaten te ontkoppelen maakt u waardevolle systeembronnen vrij, hetgeen
resulteert in betere afspeelprestaties.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog nauwelijks
verschil waarneemt tussen 16-bits kleuren en kleuren boven 16-bits, ziet u als het goed is
geen verschil bij het bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem
terugbrengt tot 16-bits kleur. Ga hiervoor als volgt te werk:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Beeldschermresolutie.
2. Selecteer Geavanceerde instellingen > tabblad Beeldscherm.
3. Selecteer Hoge kleuren (16-bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd.
4. Klik op OK.
Cd, dvd of bd wordt niet automatisch afgespeeld
1. Selecteer Start > Standaardprogramma's > Instellingen voor Automatisch afspelen
wijzigen.
2. Controleer of de optie Automatisch afspelen voor alle media en apparaten gebruiken is
ingeschakeld.
3. Klik op Opslaan.
Als u een schijf in de optischeschijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch starten.
Een dvd-of bd-film stopt, slaat stukken over of wordt niet
naar behoren afgespeeld
Maak de schijf schoon.
Maak als volgt systeembronnen vrij:
Verbreek de verbinding met internet.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad.
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Beeldschermresolutie.
2. Selecteer Geavanceerde instellingen > tabblad Beeldscherm.
104 Hoofdstuk 12 Problemen oplossen
3. Selecteer Hoge kleuren (16-bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd.
4. Klik op OK.
Ontkoppel externe apparatuur, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat.
Een dvd- of bd-film is niet zichtbaar op een extern
beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt
u een of meer keren op de toets f4 (schakelen tussen beeldschermen) om te schakelen tussen de
twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire beeldscherm
wordt:
a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Beeldschermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het filmbeeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Als u informatie wilt over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding, gaat u
naar Start > Help en ondersteuning.
Het branden van een cd of dvd begint niet of stopt voordat
het brandproces is voltooid
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de slaapstand en de hibernationvoorziening uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt. Meer informatie over schijftypes
vindt u in de gebruikershandleidingen.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de vaste
schijf.
Installeer opnieuw het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt. Dit
stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd-/cd-rom-stations in Apparaatbeheer.
Een dvd of bd die wordt afgespeeld in Windows Media
Player, geeft geen geluid of beeld
Gebruik MediaSmart om een dvd of bd af te spelen. MediaSmart is op de computer geïnstalleerd en
staat ook op de website van HP:
http://www.hp.com.
Een dvd- of bd-film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm 105
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden
geïnstalleerd
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
3. Klik bij Systeem op Apparaatbeheer.
4. Klik in het venster Apparaatbeheer op de pijl naast het type stuurprogramma dat u wilt verwijderen
en opnieuw wilt installeren (bijvoorbeeld Dvd/cd-rom's, modems, enzovoort).
5. Klik met de rechtermuisknop op de vermelding van het apparaat en klik op Installatie ongedaan
maken. Bevestig dat u het apparaat wilt verwijderen wanneer hierom wordt gevraagd. Start de
computer echter niet opnieuw op. Herhaal dit voor eventuele andere stuurprogramma's die u wilt
verwijderen.
6. Klik in het venster Apparaatbeheer op Actie en klik op Zoeken naar gewijzigde apparaten.
Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware en installeert standaardstuurprogramma's
voor alle apparaten waarvoor stuurprogramma's vereist zijn.
OPMERKING: Wanneer u wordt verzocht de computer opnieuw op te starten, slaat u alle open
bestanden op en voert u een herstart uit.
7. Open indien nodig Apparaatbeheer opnieuw en controleer of de stuurprogramma's nu wel staan
vermeld.
8. Probeer het programma opnieuw uit te voeren.
Als het probleem niet is opgelost door het verwijderen en opnieuw installeren van de
apparaatstuurprogramma's, moet u mogelijk de stuurprogramma's bijwerken aan de hand van de
procedures die in de volgende gedeelten worden beschreven.
Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen
1. Open een webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het modelnummer
van de computer in het zoekvak en druk vervolgens op enter.
3. Klik op uw specifieke product in de lijst met modellen.
4. Klik op Windows 7 als besturingssysteem.
5. Als de lijst met stuurprogramma's wordt weergegeven, klikt u op een bijgewerkt stuurprogramma
om een scherm met extra informatie te openen.
6. Klik op Nu installeren om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren zonder het bestand te
downloaden.
– of –
Klik op Alleen downloaden om het bestand op de computer op te slaan. Klik op Opslaan, wanneer
daarom wordt gevraagd en selecteer vervolgens een opslaglocatie op de vaste schijf.
106 Hoofdstuk 12 Problemen oplossen
Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waar u het bestand heeft opgeslagen, en
dubbelklikt u op het bestand om het te installeren.
7. Start de computer opnieuw op als u na afloop van de installatie wordt verzocht dat te doen, en kijk
of het apparaat werkt.
Recentste apparaatstuurprogramma's voor Windows verkrijgen
De recentste apparaatstuurprogramma's van Windows verkrijgt u via Windows Update. Deze
voorziening controleert automatisch of er updates voor het besturingssysteem Windows en andere
producten van Microsoft zijn, en installeert deze vervolgens.
U gebruikt Windows Update als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Windows Update.
OPMERKING: Als u Windows Update nog niet eerder heeft gebruikt, wordt u verzocht
instellingen op te geven om op updates te kunnen controleren.
2. Klik op Naar updates zoeken.
3. Volg de instructies op het scherm.
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd 107
13 Instellingen van QuickWeb wijzigen
QuickWeb in- en uitschakelen
U schakelt QuickWeb als volgt uit of weer via in het besturingssysteem Windows:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP QuickWeb. De map HP QuickWeb Installer verschijnt.
Klik op HP QuickWeb Configuration Tool.
2. Schakel het selectievakje Enable QuickWeb (QuickWeb inschakelen) in.
3. Klik op OK.
OPMERKING: U kunt HP QuickWeb Configuration Tool ook als volgt openen: selecteer Start >
Configuratiescherm en klik op de pijl View by (Weergeven op). Selecteer Grote pictogrammen of
Kleine pictogrammen om HP QuickWeb Configuration Tool op te zoeken.
108 Hoofdstuk 13 Instellingen van QuickWeb wijzigen
A Setupprogramma (BIOS)
Setupprogramma starten
Het setupprogramma is een ROM-hulpprogramma voor gegevens over en aanpassingen van het
systeem dat ook kan worden gebruikt als het besturingssysteem Windows niet werkt.
OPMERKING: De vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) kan niet worden gebruikt om het
setupprogramma te openen.
Met dit hulpprogramma kunt u informatie over de computer weergeven en kunt u instellingen opgeven
voor opstartprocedures, beveiliging en andere voorkeuren.
U start het setupprogramma als volgt:
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het scherm "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt, drukt u op de toets f10.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het scherm "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt, drukt u op de toets esc.
2. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op f10.
Setupprogramma gebruiken
Taal van het setupprogramma wijzigen
U wijzigt de taal van het setupprogramma als volgt:
Setupprogramma starten 109
OPMERKING: Als het setupprogramma niet actief is, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma wel
actief is, begint u bij stap 2.
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het scherm "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt, drukt u op de toets f10.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het scherm "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt, drukt u op de toets esc. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op
f10.
2. Selecteer met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Language (Taal)
en druk op de toets enter.
3. Selecteer met de pijltoetsen een taal en druk op de toets enter.
4. Wanneer er een bevestigingsprompt met de geselecteerde taal verschijnt, drukt u op de toets
enter.
5. Als u uw wijziging wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, selecteert u met de pijltoetsen
Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigen opslaan). Druk daarna op de
toets enter.
De wijzigingen zijn onmiddellijk van kracht.
Navigeren en selecteren in het setupprogramma
Omdat het setupprogramma geen Windows-hulpprogramma is, biedt het geen ondersteuning voor het
touchpad. In het setupprogramma kunt u navigeren en selecteren met het toetsenbord.
U navigeert als volgt in het setupprogramma:
Gebruik de pijltoetsen om een menu of menuonderdeel te kiezen.
Gebruik de pijltoetsen of de toets f5 of f6 om een item te kiezen in een lijst of om een veld in of uit
te schakelen, bijvoorbeeld het veld Enable/Disable (Inschakelen/Uitschakelen).
Druk op de toets enter om een item te selecteren.
Druk op de toets esc om een tekstvak te sluiten of terug te gaan naar de menuweergave.
Druk op de toets f1 om aanvullende informatie over navigeren en selecteren weer te geven.
Systeeminformatie weergeven
U kunt in het setupprogramma de tijd en datum van het systeem en identificatiegegevens van de
computer weergeven.
U geeft als volgt de systeeminformatie weer in setupprogramma:
110 Bijlage A Setupprogramma (BIOS)
OPMERKING: Als het setupprogramma actief is, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma niet
actief is, begint u bij stap 2.
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het scherm "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt, drukt u op de toets f10.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het scherm "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt, drukt u op de toets esc. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op
f10.
2. Selecteer het menu Main (Hoofdmenu).
3. Als u het setupprogramma wilt afsluiten zonder de instellingen te wijzigen, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet
opslaan). Druk daarna op de toets enter.
Standaardinstellingen herstellen in het setupprogramma
U herstelt als volgt de standaardinstellingen van het setupprogramma:
OPMERKING: Als het setupprogramma niet actief is, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma wel
actief is, begint u bij stap 2.
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het scherm "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt, drukt u op de toets f10.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het scherm "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt, drukt u op de toets esc. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op
f10.
2. Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Load Setup Defaults (Setup-standaardwaarden
laden) en druk op de toets enter.
3. Wanneer het bevestigingsbericht van het setupprogramma verschijnt, drukt u op enter.
4. Als u uw wijziging wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, selecteert u met de pijltoetsen
Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigen opslaan). Druk daarna op de
toets enter.
De standaardinstellingen van het setupprogramma zijn van kracht zodra de computer opnieuw is
opgestart.
OPMERKING: De instellingen voor wachtwoorden, beveiliging en taal veranderen niet wanneer u de
standaardinstellingen herstelt.
Setupprogramma gebruiken 111
Setupprogramma afsluiten
Bij het afsluiten van het setupprogramma geeft u aan of u de wijzigingen al dan niet wilt opslaan.
U kunt als volgt het setupprogramma afsluiten en de wijzigingen van de huidige sessie opslaan:
Als de menu's van het setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op de toets esc om
terug te gaan naar de menuweergave. Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving
Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) en druk op de toets enter.
U sluit als volgt het setupprogramma af zonder de wijzigingen van de huidige sessie op te slaan:
Als de menu's van het setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op de toets esc om
terug te gaan naar de menuweergave. Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit
Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) en druk op de toets enter.
In beide gevallen wordt de computer opnieuw opgestart in Windows.
Menu's van het setupprogramma
In de menutabellen vindt u een overzicht van de opties van het setupprogramma.
OPMERKING: Sommige menuonderdelen van het setupprogramma worden mogelijk niet
ondersteund door de computer.
Menu Main (Hoofdmenu)
Optie Functie
System information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u de tijd en datum van het systeem weergeven en
wijzigen.
Hiermee kunt u de identificatiegegevens van de computer
weergeven.
Hiermee kunt u specificaties weergeven van de processor, de
geheugengrootte, het systeem-BIOS en de versie van de
toetsenbordcontroller (alleen bepaalde modellen).
Menu Security (Beveiliging)
Optie Functie
Administrator password (Beheerderswachtwoord) Hiermee kunt u een beheerderswachtwoord opgeven, wijzigen of
verwijderen.
Power-On Password (Opstartwachtwoord) Hiermee kunt u een opstartwachtwoord invoeren, wijzigen of verwijderen.
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie)
Optie Functie
Language Support (Taalondersteuning) Hiermee kunt u de taal van het setupprogramma wijzigen.
112 Bijlage A Setupprogramma (BIOS)
Optie Functie
Virtualization Technology (Virtualisatietechnologie)
(alleen bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de Virtualization Technology-voorziening van de
processor in-/uitschakelen.
LAN Power Saving (LAN-energiebesparing, alleen
bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de LAN-energiebesparing in-/uitschakelen. Wanneer
deze optie is ingeschakeld, wordt er energie bespaard als de computer
werkt in de DC-modus.
Fan Always On (Ventilator altijd aan) Hiermee kunt u Fan Always On (Ventilator altijd aan) in-/uitschakelen.
Wanneer deze optie is ingeschakeld, is de ventilator van de computer
altijd aan.
Action Keys Mode (Actietoetsmodus) Hiermee kunt u de actietoetsen in-/uitschakelen.
Boot Options (Opstartopties)
POST (power-on self test) f10 and f12 Delay (sec.) (POST weergave
f10 en f12 in seconden): hiermee kunt u de wachttijd voor de functies
f10 en f12 van het setupprogramma instellen in intervallen van 5
seconden (0, 5, 10, 15, 20).
HP QuickWeb: hiermee kunt u het opstartmenu van HP QuickWeb
in het setupprogramma in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u het opstartmenu van HP QuickWeb tijdens
POST in-/uitschakelen.
Delay to boot Windows (Wachttijd voor opstarten Windows):
hiermee stelt u de wachttijd voor het opstartmenu van HP
QuickWeb in op 2, 3, 5, 10, 15 of 30 seconden.
CD-ROM Boot (Opstarten vanaf cd-rom-drive): hiermee kunt u het
opstarten vanaf een cd-rom-drive in-/uitschakelen.
Floppy Boot (Opstarten vanaf diskettedrive): hiermee kunt u het
opstarten vanaf een diskettedrive in-/uitschakelen.
Internal Network Adapter Boot (Opstarten vanaf interne
netwerkadapter): hiermee kunt u het opstarten vanaf de interne
netwerkadapter in-/uitschakelen.
Boot Order (Opstartvolgorde): de opstartvolgorde instellen voor:
vaste schijf van de notebookcomputer
interne cd-/dvd-rom-drive
USB-stick/USB-vasteschijfeenheid
USB cd-/dvd-rom-drive
USB-diskettedrive
netwerkadapter
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens)
Optie Functie
Hard Disk Self Test (Zelftest van vaste schijf) Hiermee kunt u een uitgebreide zelftest van de vaste schijf uitvoeren.
Memory Test (Geheugentest) Hiermee kunt u een diagnosetest uitvoeren op het systeemgeheugen.
Menu's van het setupprogramma 113
B Software-updates
Mogelijk zijn op de website van HP updates beschikbaar van de software die bij de computer is geleverd.
De meeste software-updates en BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde
bestanden die SoftPaqs worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie van de software en het oplossen van problemen.
U kunt de software als volgt updaten:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van de computer is. Bereid een
update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op
de computer is geïnstalleerd.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer
opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer
en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten,
waaronder de tijd en datum.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
2. Zoek de updates op de website van HP op http://www.hp.com.
3. Installeer de updates.
114 Bijlage B Software-updates
BIOS-update uitvoeren
U kunt het BIOS updaten door eerst vast te stellen welke BIOS-versie u momenteel heeft en vervolgens
het nieuwe BIOS te downloaden en te installeren.
BIOS-versie vaststellen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) geeft u weer door te
drukken op fn+esc (als Microsoft Windows al is gestart) of door het setupprogramma te openen.
U geeft als volgt BIOS-informatie weer in het setupprogramma:
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Wanneer
het scherm "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt, drukt u op de toets f10.
2. Als het setupprogramma niet wordt geopend met de weergave van de systeemgegevens,
selecteert u met de pijltoetsen het menu Main (Hoofdmenu).
Wanneer het hoofdmenu is geselecteerd, verschijnen er BIOS-gegevens en andere
systeemgegevens.
3. Om het setupprogramma af te sluiten, selecteert u met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit
Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) en drukt u op de toets enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie, wordt u
aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de
netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer
een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is
aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Neem de volgende
richtlijnen in acht tijdens het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
BIOS-update uitvoeren 115
U downloadt een BIOS-update als volgt:
1. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Onderhoud > Software-updates om op de website
van HP naar de pagina met software voor de computer te gaan.
2. Volg de instructies op het scherm om de computer te selecteren en de BIOS-update te zoeken die
u wilt downloaden.
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt
herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar
de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U
heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als de computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het
systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het
scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u als
volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vasteschijfeenheid. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk
Lokaal station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Voltooi de installatie door de instructies op het scherm te volgen.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld nadat het BIOS is bijgewerkt.
OPMERKING: Nadat op het scherm wordt aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren
U kunt andere software dan een BIOS-update als volgt downloaden en installeren:
1. Open een browservenster, ga naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het modelnummer
van de computer in het zoekvak en druk vervolgens op de toets enter.
3. Klik op uw specifieke product in de lijst met modellen.
4. Selecteer het besturingssysteem.
116 Bijlage B Software-updates
5. Als de lijst met stuurprogramma's verschijnt, klikt u op een bijgewerkt stuurprogramma om een
venster met extra informatie te openen.
6. Klik op Nu installeren om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren.
OPMERKING: Op sommige locaties kunt u het stuurprogramma downloaden en het later
installeren. Klik daartoe op Alleen downloaden om het bestand op de computer op te slaan. Klik
op Opslaan, wanneer daarom wordt gevraagd en selecteer vervolgens een opslaglocatie op de
vaste schijf. Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waar u het bestand heeft
opgeslagen, en dubbelklikt u op het bestand om het te installeren.
7. Start de computer opnieuw op als u na afloop van de installatie wordt verzocht dat te doen, en kijk
of het apparaat werkt.
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren 117
C Back-up en herstel
In het geval van een systeemfout kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste back-up.
U wordt aangeraden om na de installatie van de software onmiddellijk herstelschijven te maken. Als u
nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, blijf dan periodiek back-ups van het systeem maken
om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben.
Het besturingssysteem en de HP Recovery Manager software bevatten voorzieningen die zijn bedoeld
om u te helpen bij de volgende taken voor het beveiligen van uw gegevens en het herstellen ervan als
het systeem niet meer werkt:
Een set herstelschijven maken (voorziening van de Recovery Manager software): met
herstelschijven kunt u de computer opstarten en de fabrieksinstellingen van het besturingssysteem
en softwareprogramma's herstellen wanneer het systeem niet meer werkt of instabiel is
geworden.
Periodiek back-ups maken van uw gegevens om belangrijke systeembestanden te beveiligen.
Systeemherstelpunten maken (voorziening van het besturingssysteem): met
systeemherstelpunten kunt u ongewenste wijzigingen van het computersysteem ongedaan maken
door de computer te herstellen in een eerdere staat.
Een programma of stuurprogramma herstellen (een voorziening van de Recovery Manager
software): met deze voorziening kunt u een programma of stuurprogramma opnieuw installeren
zonder het volledige systeem te hoeven herstellen.
Herstel van het volledige systeem (voorziening van de Recovery Manager software): Recovery
Manager herstelt de volledige fabrieksimage als het systeem niet meer werkt of instabiel is
geworden. Recovery Manager wordt uitgevoerd vanaf een speciale herstelpartitie op de vaste schijf
of vanaf herstelschijven die u maakt.
OPMERKING: Computers met een SSD (solid-state drive) hebben mogelijk geen herstelpartitie.
Als de computer geen herstelpartitie heeft, kunt u geen herstelactie uitvoeren met deze procedure.
Bij computers die geen herstelpartitie hebben, zijn herstelschijven meegeleverd. Gebruik deze
schijven om het besturingssysteem en de software te herstellen. U controleert als volgt of er een
herstelpartitie is: selecteer Start > Computer. Als de partitie aanwezig is, staat er een HP
herstelschijfeenheid vermeld in het gedeelte Vaste schijven van het venster.
118 Bijlage C Back-up en herstel
Herstelschijven maken
U wordt aangeraden herstelschijven te maken, om er zeker van te zijn dat het systeem ook bij ernstige
fouten of instabiliteit in de oorspronkelijke staat kan worden hersteld. Maak deze schijven nadat u de
computer gebruiksklaar heeft gemaakt.
Behandel deze schijven met zorg en bewaar ze op een veilige plek. Met deze software kunt u slechts
één set herstelschijven maken.
OPMERKING: Als de computer geen interne optischeschijfeenheid heeft, gebruikt u een (afzonderlijk
aan te schaffen) optionele externe optischeschijfeenheid om herstelschijven te maken. U kunt ook
herstelschijven voor uw computer aanschaffen via de website van HP.
Let bij het maken van herstelschijven op de volgende punten:
Gebruik media van hoge kwaliteit: dvd-r, dvd+r, bd-r (beschrijfbare Blu-ray Discs) of cd-r. Al deze
schijven moeten afzonderlijk worden aangeschaft. Dvd's en bd's hebben een veel grotere
opslagcapaciteit dan cd's. Als u cd's gebruikt, heeft u mogelijk tot 20 schijven nodig, waar slechts
een paar dvd's of bd's volstaan.
OPMERKING: Lees/schrijf-schijven, zoals cd-rw, dvd±rw, dubbellaags dvd±rw en bd-re
(herschrijfbare Blu-ray Discs), zijn niet compatibel met de Recovery Manager software.
De computer moet tijdens deze procedure zijn aangesloten op een netvoedingsbron.
Per computer kan slechts één set herstelschijven worden gemaakt.
Nummer elke schijf voordat u deze in de optischeschijfeenheid plaatst.
U kunt het programma eventueel afsluiten voordat u klaar bent met het maken van herstelschijven.
De volgende keer dat u Recovery Manager opent, wordt u verzocht door te gaan met het
vervaardigen van schijven.
Ga als volgt te werk om een set herstelschijven te maken:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Recovery Manager (Herstelbeheer) > Recovery Disc
Creation (Herstelschijven maken).
2. Volg de instructies op het scherm.
Herstelschijven maken 119
Back-up maken van gegevens
Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, maak dan periodiek back-ups van het systeem
om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben.
Maak op de volgende momenten een back-up van uw systeem:
periodiek, op basis van een back-upschema;
OPMERKING: Stel herinneringen in om periodiek een back-up te maken van uw informatie.
voordat de computer wordt gerepareerd of hersteld;
voordat u software of hardware toevoegt of wijzigt.
Ga bij het maken van back-ups als volgt te werk:
Maak systeemherstelpunten met de voorziening Systeemherstel van Windows en kopieer ze op
gezette tijden naar een schijf.
Sla persoonlijke bestanden op in de bibliotheek Documenten en maak periodiek een back-up van
deze map.
Maak een back-up van sjablonen die zijn opgeslagen in de programma's waarbij ze horen.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermafbeelding
van de instellingen te maken. Een schermopname kan veel tijd besparen als u opnieuw uw
voorkeuren moet instellen.
Ga als volgt te werk om het scherm te kopiëren en in een tekstverwerkingsdocument te plakken:
1. Geef de instellingen weer op het scherm.
2. Kopieer het scherm.
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+fn+prt sc.
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op fn+prt sc.
3. Open een tekstverwerkingsdocument en selecteer Bewerken > Plakken.
4. Sla het document op.
U maakt een back-up van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven.
Gebruik bij het maken van back-ups op schijf een van de volgende schijftypes (afzonderlijk aan te
schaffen): cd-r, cd-rw, dvd+r, dvd-r of dvd±rw. Welke schijven u gebruikt, hangt af van het type
optischeschijfeenheid dat is geïnstalleerd in de computer.
OPMERKING: Op dvd's kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan op cd's, zodat u minder
schijven nodig heeft voor het maken van back-ups.
Als u back-ups maakt op schijven, nummert u elke schijf voordat u de schijf in de
optischeschijfeenheid van de computer plaatst.
120 Bijlage C Back-up en herstel
Back-up en Herstellen van Windows gebruiken
U maakt als volgt een back-up met behulp van Back-up en terugzetten van Windows:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het back-
upproces start.
OPMERKING: Het back-upproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Systeemherstelpunten gebruiken
Wanneer u een back-up maakt van het systeem, maakt u een systeemherstelpunt. Een
systeemherstelpunt is een "momentopname" van de vaste schijf op een bepaald tijdstip die wordt
opgeslagen onder een specifieke naam. Als u wijzigingen die nadien zijn aangebracht in het systeem
ongedaan wilt maken, kunt u het systeem herstellen zoals het op dat tijdstip was.
OPMERKING: Als u een eerdere staat van het systeem herstelt, heeft dat geen invloed op
gegevensbestanden die zijn opgeslagen of e-mailberichten die zijn gemaakt sinds het laatste
herstelpunt.
Maak extra herstelpunten om de systeembestanden en instellingen extra te beschermen.
Wanneer maakt u herstelpunten
Maak herstelpunten op de volgende momenten:
voordat u software of hardware toevoegt of ingrijpend wijzigt;
op gezette tijden wanneer het systeem optimaal functioneert.
OPMERKING: Als u het systeem heeft hersteld naar een herstelpunt en van gedachten verandert,
maakt u de herstelactie ongedaan.
Systeemherstelpunt maken
U maakt als volgt een systeemherstelpunt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeembeveiliging.
3. Klik op het tabblad Systeembeveiliging.
4. Selecteer onder Beveiligingsinstellingen de schijfeenheid waarvoor u een herstelpunt wilt
maken.
5. Klik op Maken.
6. Volg de instructies op het scherm.
Back-up maken van gegevens 121
Herstellen op basis van een bepaalde datum en tijd
U zet de computer als volgt terug naar de instellingen van een eerdere datum en tijd, waarop de
computer optimaal werkte:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeembeveiliging.
3. Klik op het tabblad Systeembeveiliging.
4. Klik op Systeemherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren
OPMERKING: U kunt alleen bestanden herstellen waarvan tevoren een back-up is gemaakt. U wordt
aangeraden om met HP Recovery Manager een set herstelschijven (back-up van de volledige vaste
schijf) te maken zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt.
De Recovery Manager software herstelt het systeem wanneer het storingen vertoont of instabiel wordt.
Recovery Manager wordt uitgevoerd vanaf herstelschijven of vanaf een speciale herstelpartitie (alleen
bepaalde modellen) op de vaste schijf. Als de computer echter is voorzien van een SSD (solid-state
drive), heeft u mogelijk geen herstelpartitie. Als dat het geval is, zijn bij de computer herstelschijven
geleverd. Gebruik deze schijven om het besturingssysteem en de software te herstellen.
OPMERKING: Windows heeft eigen herstelvoorzieningen, zoals Systeemherstel. Als u deze
voorzieningen nog niet heeft gebruikt, probeert u deze eerst, voordat u Recovery Manager gebruikt.
OPMERKING: Recovery Manager herstelt alleen software die vooraf in de fabriek is geïnstalleerd.
Software die niet bij deze computer is meegeleverd, moet worden gedownload van de website van de
fabrikant of opnieuw worden geïnstalleerd vanaf de schijf die door de fabrikant is geleverd.
Herstelactie uitvoeren vanaf de herstelschijven
Ga als volgt te werk om het systeem te herstellen vanaf de herstelschijven:
1. Maak een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Plaats de eerste herstelschijf in de optischeschijfeenheid en start de computer opnieuw op.
3. Volg de instructies op het scherm.
Herstellen vanaf de speciale herstelpartitie (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Computers met een SSD (solid-state drive) hebben mogelijk geen herstelpartitie. Als
de computer geen herstelpartitie heeft, kunt u geen herstelactie uitvoeren met deze procedure. Bij
computers die geen herstelpartitie hebben, zijn herstelschijven meegeleverd. Gebruik deze schijven om
het besturingssysteem en de software te herstellen. U controleert als volgt of er een herstelpartitie is:
selecteer Start > Computer. Als de partitie aanwezig is, staat er een HP herstelschijfeenheid vermeld
in het gedeelte Vaste schijven van het venster.
Bij sommige modellen kan een herstelactie worden uitgevoerd vanaf de herstelpartitie op de vaste schijf.
Hierdoor worden de fabrieksinstellingen van de computer hersteld.
122 Bijlage C Back-up en herstel
U herstelt het systeem als volgt vanaf de herstelpartitie:
1. Open Recovery Manager (Herstelbeheer) op een van de volgende manieren:
Selecteer Start > Alle programma's > Recovery Manager (Herstelbeheer) > Recovery
Manager.
– of –
Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het
scherm verschijnt. Druk vervolgens op f11 (HP Herstel).
2. Klik op System Recovery (Systeemherstel) in het venster Recovery Manager.
3. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren 123
Index
A
Aan/uit-knop, herkennen 7
Aan/uit-lampjes, herkennen 6
Aanraakscherm
acties op scherm uitvoeren 31
acties uitvoeren 31
kalibreren 30
tikken en snelle
veegbewegingen 31
voorkeuren 32
Aansluiten, externe
voedingsbron 51
Aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 27
Accu
afvoeren 58
herkennen 16
kalibreren 56
lage acculading 55
ontladen 54
opbergen 58
opladen 54, 56
plaatsen 53
vervangen 58
verwijderen 53
voeding besparen 58
Accu, temperatuur 58
Accucontrole 52
Acculading, kritiek laag
niveau 55
Accu-ontgrendeling 13, 53
Accuruimte 17
Accuruimte, herkennen 13
Accuvoeding 52
Actietoetsen
bedieningselementen voor
audio-cd, dvd of bd 33
draadloze communicatie 33
gebruiken 32
geluidsvolume 38
geluid uit- en weer
inschakelen 33
helderheid van beeldscherm
verhogen 33
helderheid van beeldscherm
verlagen 33
Help en ondersteuning 32
schakelen tussen
beeldschermen 33
volume aanpassen 33
Afsluiten 60
Antennes 15
Antennes voor draadloze
communicatie 15
Antivirussoftware 94
Apparaatstuurprogramma's
stuurprogramma's van
HP 106
Windows-
stuurprogramma's 107
Apparaten voor draadloze
communicatie, types 19
Applicatietoets, Windows 8
Audioapparatuur, aansluiten van
externe 41
Audiofuncties, controleren 41
Audio-ingang (microfoon) 38
Audio-uitgangen
(hoofdtelefoonuitgangen) 38
Audiovoorzieningen 41
Auteursrecht 68
Automatisch afspelen 66
B
Back-up maken
aangepaste instellingen in
vensters, werkbalken en
menubalken 120
persoonlijke bestanden 120
sjablonen 120
Bd
afspelen 65
verwijderen 70
Bedrijfsnetwerk, verbinding 24
Beeldscherm, schakelen tussen
weergaven 33
Beeldscherm, toetsen voor
helderheid 33
Beeldschermen, schakelen
tussen 33
Beheerderswachtwoord
beheren 92
maken 92
opgeven 92
Beheren,
beheerderswachtwoord 92
Beheren, opstartwachtwoord 93
Beschrijfbare media 46
Besparen, accuvoeding 58
Besturingssysteem
label met Microsoft certificaat
van echtheid 17
productcode 17
Beveiliging
voorzieningen 89
wachtwoorden 90
Beveiliging, draadloos 23
beveiligingskabel 95
Beveiligingskabel,
bevestigingspunt herkennen 10
Bevestigingspunt
beveiligingskabel 10
BIOS, updaten 115
Bluetooth, label 18
Bluetooth-apparaat 19, 25
Blu-ray ROM dvd+/-rw SuperMulti
DL-drive 63
124 Index
Boot options (Opstartopties) 113
C
Caps Lock-lampje, herkennen 6
Cd
afspelen 65
branden 69, 105
kopiëren 68
verwijderen 70
Cd-drive 71
Certificaat van echtheid, label 17
Codering 23
Compartimenten,
geheugenmodule 13
Connection Manager
(Verbindingsbeheer),
pictogram 20
Connectoren, netvoeding 10
Controleren, audiofuncties 41
D
Diagnostics (Diagnostische
gegevens), menu 113
Digitale dual-array microfoons,
herkennen 37
Digitale kaart
definitie 82
plaatsen 82
stopzetten 83
verwijderen 83
Diskettedrive 71
Draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 24
bedrijfsnetwerk, verbinding 24
benodigde apparatuur 22
beveiliging 23
definitie 19
effectief bereik 24
openbaar draadloos netwerk,
verbinding 24
Draadloze communicatie,
actietoets
gebruiken 20
herkennen 33
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 20
Connection Manager
(Verbindingsbeheer),
software 20
toets 20
Wireless Assistant
software 20
Draadloze communicatie,
lampje 20
Draadloze communicatie, lampje
herkennen 6
Draadloze communicatie,
pictogram 20
Dvd
afspelen 65
branden 69, 105
kopiëren 68
regio-instelling wijzigen 66
verwijderen 70
Dvd, regio-instelling 66
Dvd-drive 71
E
Elektrische voeding
aansluiten 51
besparen 58
eSATA/USB-poort, herkennen 12
eSATA-apparaten
aansluiten 80
beschrijving 79
verwijderen 81
eSATA-kabel, aansluiten 80
Esc-toets, herkennen 8
Essentiële updates, software 95
Externe audioapparatuur,
aansluiten 41
Externe monitor, poort 12, 42
Externe schijfeenheid 71
F
f11 122, 123
Fan Always On (Ventilator altijd
aan) 113
firewall 23
Firewallsoftware 94
Fn-toets, herkennen 8, 34
Functietoetsen, herkennen 8
G
Gebruiken, setupprogramma 109
Geheugenmodule
plaatsen 86
verwijderen 86
Geheugenmodulecompartiment,
afdekplaatje
terugplaatsen 87
verwijderen 86
Geheugenmodulecompartiment,
herkennen 13
Geïntegreerde webcam, lampje
herkennen 14
Geluidsvolume
aanpassen 38
geluid uit 38
Toetsen 38
Geluid uit, lampje herkennen 6
Geluid uit, toets
gebruiken 38
herkennen 33
Grafische modi, schakelen
tussen 60
H
HDMI, aansluiten 44
HDMI-poort 12, 44
Help en ondersteuning, toets 32
Herstel, systeem 122
Herstelactie uitvoeren 122
Herstelactie uitvoeren vanaf
herstelschijven 122
Herstellen vanaf de speciale
herstelpartitie 122
Herstelpartitie 118
Herstelpunten 121
Herstelschijven 118, 119
Hibernationstand
activeren 47
beëindigen 47
geactiveerd tijdens kritiek laag
ladingsniveau van accu 55
High-definitionapparatuur,
aansluiten 44
Hoofdtelefoon 38
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 38
Hotkeys
beschrijving 34
gebruiken 34
HP MediaSmart, starten 40
HP module voor mobiel breedband,
label met serienummer 18
HP ProtectSmart Hard Drive
Protection 73
Index 125
HP QuickWeb
inschakelen 108
kennismaking 1
setupprogramma 113
uitschakelen 108
HP TouchSmart, starten 40
Hubs 78
I
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 38
audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 38
RJ-45 (netwerk) 12
Installatie van draadloos
netwerk 22
Interferentie, minimaliseren 101
Interne digitale dual-array
microfoons, herkennen 37
Interne microfoons,
herkennen 14
Internetverbinding, instellen 22
K
Kabels
beveiliging 95
eSATA 80
LAN 26
USB 78
Kalibreren, accu 56
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 17
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 18
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 18
Klikken
instellingen wijzigen 31
testen 31
uitvoeren 31
Knijpende touchpadbeweging 29
Knoppen
aan/uit 7
linkerknop van touchpad 5
rechterknop van touchpad 5
touchpad aan/uit 5
L
Labels
Bluetooth 18
certificaat van echtheid van
Microsoft 17
HP module voor mobiel
breedband 18
kennisgevingen 17
keurmerk voor draadloze
communicatie 18
servicelabel 17
WLAN 18
Lage acculading 55
Lampje, schijfeenheid 73
Lampjes
aan/uit 6
Caps Lock 6
draadloze communicatie 6
geluid uit 6
touchpad 6
webcam 14
LAN Power Saving (LAN-
energiebesparing) 113
Leesbare media 46
LightScribe Blu-ray ROM dvd+/-rw
SuperMulti DL-drive 63
Lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 26
vereiste kabel 26
Luchthavenbeveiligingsapparatuu
r62
Luidsprekers 10, 37
M
Main (Hoofdmenu), menu 112
Media afspelen, toetsen 39
Mediabedieningselementen,
toetsen 33
Memory Test
(Geheugentest) 113
Microfoons, interne 37
Microsoft certificaat van echtheid,
label 17
Minimaliseren, interferentie 101
Monitor, aansluiten 42
Monitorpoort, externe 12
Muis, externe
aansluiten 32
voorkeuren instellen 27
Multimediacomponenten,
herkennen 37
Multimediasoftware 40
N
Navigeren, in
setupprogramma 110
Netsnoer, herkennen 16
Netvoedingsadapter
aansluiten 51
herkennen 16
Netvoedingsconnector,
herkennen 10
Netwerkbeveiligingscodes
Netwerksleutel 100
SSID 100
Netwerkkabel
aansluiten 26
ruisonderdrukkingscircuit 26
Netwerkpictogrammen 20, 100
Netwerksleutel 100
Niet-reagerend systeem 60
O
Onderdelen
aanvullende hardware 16
beeldscherm 14
bovenkant 4
linkerkant 12
onderkant 13
rechterkant 10
voorkant 10
Onderhoud
Schijfdefragmentatie 72
Schijfopruiming 72
Ondersteunde schijven 119
Ontgrendeling, accu 13
Oortelefoon 38
Opbergen, accu 58
Openbaar draadloos netwerk,
verbinding 24
Opgeven,
beheerderswachtwoord 92
Opgeven, opstartwachtwoord 93
Opladen, accu 54, 56
Opstartvolgorde 113
Opstartwachtwoord
beheren 93
maken 93
opgeven 93
Optische schijf
afspelen 65
verwijderen 70
126 Index
Optischeschijfeenheid 10, 63,
71
P
Pictogrammen
bekabeld netwerk 20
Connection Manager
(Verbindingsbeheer) 20
draadloze communicatie 20
netwerk 20, 100
Poorten
eSATA/USB 12
externe monitor 12, 42
HDMI 12, 44
USB 10, 12, 78
Problemen oplossen
apparaatstuurprogramma 106
apparaatstuurprogramma's van
HP 106
branden van schijven 105
detectie van
optischeschijfeenheid 102
dvd-film afspelen 104
extern beeldscherm 105
lade van
optischeschijfeenheid 102
schijf afspelen 103, 104
Windows-
stuurprogramma's 107
Productcode 17
Productnaam en productnummer,
van computer 17
Programma's, updaten 116
Programma of stuurprogramma
herstellen 118
Projector, aansluiten 42
Q
QuickLock 90
R
Recovery Manager
(Herstelbeheer) 118, 122
Regiocodes, dvd 66
Reizen met computer
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 18
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 12
Ruimtes
accu 13, 17
vaste schijf 13
Ruisonderdrukkingscircuit,
netwerkkabel 26
S
Schakelen, tussen grafische
modi 60
Schijfdefragmentatie, software 72
Schijfeenheden
diskette 71
externe 71
onderhoud 62
opstartvolgorde 113
optische 71
vaste 71, 75, 76
Zie ook Vaste schijf,
Optischeschijfeenheid
Schijfeenheidlampje 73
Schijfmedia 46
Schijfopruiming, software 72
Schijfprestaties 72
Schuivende
touchpadbeweging 28
Security (Beveiliging), menu 112
Selecteren, in
setupprogramma 110
Serienummer, van computer 17
Servicelabel 17
Setupprogramma, wachtwoorden
in 91
Setupprogramma afsluiten 112
Slaapstand
activeren 46
beëindigen 46
Snelle veegbewegingen
toewijzingen maken 31
toewijzingen wijzigen 31
uitvoeren 31
Snoer, net- 16
Software
antivirus 94
essentiële updates 95
firewall 94
installeren 40
multimedia 40
Schijfdefragmentatie 72
Schijfopruiming 72
Windows Media Player 40
Wireless Assistant 21
SSD (solid-state drive) 118,
122
Standaardinstellingen
herstellen 111
Starten, setupprogramma 109
SuperMulti LightScribe dvd±rw-/cd-
rw-combodrive met
ondersteuning van dubbellaags
media (DL) 63
Systeem, niet-werkend of
instabiel 118
Systeemherstel 122
Systeemherstel gebruiken 121
Systeemherstelpunten 118, 121
Systeeminformatie
weergeven 110
System Configuration
(Systeemconfiguratie),
menu 112
System information
(Systeeminformatie) 112
T
Taalondersteuning 112
Taal van setupprogramma
wijzigen 109
Temperatuur 58
Toetsen
esc 8
fn 8
functie 8
geluid uit 38
Windows-applicaties 8
Windows-logo 8
Toetsenbord, hotkey
herkennen 34
Touchpad
bewegingen 27
gebruiken 27
knoppen 5
Touchpad, herkennen 27
Touchpadbewegingen
knijpen 29
schuiven 28
zoomen 29
Touchpad uit, indicator
herkennen 6
Touchpad uit-indicator 5
Index 127
Touchpadzone
herkennen 4
U
Uitschakelen, computer 60
USB-apparaten
aansluiten 78
beschrijving 78
verwijderen 79
USB-hubs 78
USB-kabel, aansluiten 78
USB-poorten, herkennen 10, 12,
78
V
Vaste schijf
externe 71
HP ProtectSmart Hard Drive
Protection 73
plaatsen 76
Vaste schijf, vervangen 75
Vaste schijf, zelftest 113
Vasteschijfruimte, herkennen 13
Vastleggen, vingerafdrukken 97
Ventilatieopeningen,
herkennen 13
Verbinding maken met een
draadloos netwerk (WLAN) 24
Video, gebruiken 42
Vingerafdruklezer, herkennen 7,
96
Virtualization Technology
(Virtualisatietechnologie) 113
Volledig systeem herstellen 118
Volumetoetsen, herkennen 33
W
Wachtwoorden
beheerder 91
ingesteld in Windows 90
in setupprogramma 91
opstart- 92
Webcam 37
Webcam, gebruiken 45
Webcam, herkennen 14
Windows, wachtwoorden ingesteld
in 90
Windows-applicatietoets,
herkennen 8
Windows-logotoets, herkennen 8
Wireless Assistant software 20,
21
WLAN, label 18
WLAN-apparaat 18
WLAN-module 13
Z
Zoomende
touchpadbeweging 29
128 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139

HP Pavilion dv6-3200 Entertainment Notebook PC series Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor