160 Verklarende woordenlijst
PCI Express — Een wijziging van de PCI-interface die de
snelheid vergroot van gegevensoverdracht tussen de
processor en de apparaten die daaraan gekoppeld zijn. PCI
Express kan gegevens overdragen bij snelheden van
250 MB/sec tot 4 GB/sec. Als de PCI Express-chipset en
het apparaat in staat zijn om verschillende snelheden te
werken, zullen ze op de laagste van deze snelheden
werken.
PCMCIA — Personal Computer Memory Card
International Association — De organisatie die
standaarden vaststelt voor pc-kaarten.
Pc-kaart — Een verwijderbare I/O-kaart die voldoet aan
de PCMCIA-standaard. Modems en netwerkadapters zijn
populaire typen pc-kaarten.
PIN — Persoonlijk identificatienummer — Een reeks van
getallen en/of letters die wordt gebruikt om
computernetwerken en andere beveiligde systemen te
beschermen tegen toegang door onbevoegde personen.
PIO — Programmed Input/Output — Een methode voor
gegevensoverdracht tussen twee apparaten via de
processor als onderdeel van het gegevenspad.
pixel — Een enkel punt op een beeldscherm. Pixels
worden in rijen en kolommen gerangschikt zodat een
beeld ontstaat. Grafische resoluties, zoals bijvoorbeeld
800 x 600, worden uitgedrukt als het aantal pixels van
links naar rechts bij het aantal pixels van boven naar
beneden.
Plug-and-Play — Het vermogen van een computer om
automatisch apparaten te configureren. Plug and Play
maakt automatische installatie, configuratie en
compatibiliteit met bestaande hardware mogelijk, mits de
BIOS, het besturingssysteem en alle apparaten voldoen
aan de vereisten voor Plug and Play.
POST — Power On Self Test — Diagnostische
programma dat automatisch door de BIOS wordt geladen
en basiscontroles uitvoert voor de belangrijkste
onderdelen van de computer, zoals het geheugen, vaste
schijven en de grafische kaart. Als er tijdens de POST
geen problemen worden gedetecteerd, zal de computer
verder gaan met opstarten.
processor — Een computerchip die
programmaopdrachten interpreteert en uitvoert. Soms
wordt de processor aangeduid met de term CPU (Central
Processing Unit).
programma — Software die gegevens voor u verwerkt,
zoals spreadsheets, tekstverwerkers, databaseprogramma's
en computerspellen. Voor het uitvoeren van programma's
is een besturingssysteem nodig.
PS/2 — Personal System/2 — Een type ingang om een
toetsenbord, muis of toetsenblok op aan te sluiten dat
compatibel is met PS/2-technologie.
PXE — Pre-boot EXecution Environment — Een WfM
(Wired for Management)-standaard die het mogelijk
maakt om computers die onderdeel uitmaken van een
netwerk maar niet voorzien zijn van een
besturingssysteem op afstand te configureren en op te
starten.
R
RAID — Redundant Array of Independent Disks — Een
methode die gegevensredundantie biedt. Veel
voorkomende implementaties van RAID zijn onder meer
RAID 0, RAID 1, RAID 5, RAID 10 en RAID 50.
RAM — Random Access Memory — Het primaire
opslaggebied voor programmaopdrachten en -gegevens.
Informatie die in het RAM-geheugen wordt opgeslagen,
zal verloren gaan wanneer u de computer uitzet.
reismodule — Een plastic apparaat dat binnen het
modulecompartiment van een draagbare computer kan
worden geplaatst om het gewicht van de computer te
reduceren.
resolutie — De scherpte en helderheid van een beeld dat
door een printer wordt geproduceerd of op een monitor
wordt weergegeven. Hoe hoger de resolutie, hoe scherper
het beeld.
RFI — Radio Frequency Interference — Storing die wordt
gegenereerd op normale radiofrequenties in het bereik
tussen 10 kHz en 100.000 MHz. Radiofrequenties
bevinden zich op het laagste niveau van het
elektromagnetisch frequentiespectrum en hebben een
veel grotere kans storing te veroorzaken dan hogere
frequenties als infrarood en licht.
ROM — Read Only Memory — Geheugen dat gegevens
en programma's opslaat die niet kunnen worden
verwijderd of waarnaar de computer niet kan schrijven. In