49
en de rugleuning), verzekert u zich ervan dat de
bewegende delen van het autostoeltje niet in
aanraking komen met het lichaam van het kind.
• Tijdens het rijden, voordat u het autostoeltje ver-
stelt, of het kind verzet, dient u het voertuig op
een veilige plaats stil te zetten.
• Controleer regelmatig of het kind de gesp van de
veiligheidsgordel niet opent en of het niet aan
het autostoeltje of delen ervan komt.
• Geef het kind tijdens de reis geen eten, in het bij-
zonder geen lolly, ijslolly of andere etenswaar op
een stokje. In geval van een ongeluk of bij hard
remmen kan het kind hierdoor gewond raken.
• Tijdens lange reizen wordt aangeraden vaak te
pauzeren: het kind verveelt zich al gauw in het
autostoeltje en moet zich kunnen bewegen. Het
is raadzaam het kind aan de kant van de stoep
in- en uit te laten stappen (en hem daarbij te
begeleiden).
• Haal de etiketten en merken niet van de hoes van
het autostoeltje, aangezien dit de hoes zelf kan
beschadigen.
• Laat het autostoeltje niet lang in de zon staan:
hierdoor kunnen de materialen en stoffen ver-
bleken.
• Als het voertuig in de zon heeft gestaan, con-
troleert u, voordat u het kind in het autostoeltje
laat plaatsnemen, of de verschillende delen niet
heet zijn geworden: om verbranding te voorko-
men, laat u ze in dat geval eerst afkoelen, voor-
dat u het kind laat plaatsnemen.
BELANGRIJKE MEDEDELING
1. Dit is een kinderbeveiligingssysteem, dat vol-
gens het reglement ECE R44/04 voor twee
verschillende soorten montage is goedgekeurd:
- door de vaste FixPlus (P) koppelstukken met
de driepuntsveiligheidsgordel van de auto te
gebruiken, is het systeem “semi-universeel”
en uitsluitend compatibel met de voertuigen,
die in de speciale “Lijst met voertuigen” staan;
- door het autostoeltje zonder de vaste FixPlus
koppelstukken met de driepuntsveiligheids-
gordel van de auto te gebruiken, is het sys-
teem “universeel”.
2. Enkel geschikt om te worden gebruikt in voer-
tuigen met vaste of oprolbare driepuntsgordel,
die is goedgekeurd volgens de Voorschriften
UN/ECE N°16 of andere gelijkwaardige stan-
daarden.
3. Neem in geval van twijfel contact op met de
fabrikant van het kinderbeveiligingssysteem of
met de dealer.
BEPERKINGEN EN GEBRUIKSVEREISTEN
BETREFFENDE HET ARTIKEL EN DE AUTOZIT-
TING
LET OP! Neem de volgende beperkingen en ge-
bruiksvereisten betreffende het artikel en de au-
tozitting nauwgezet in acht: anders is de veiligheid
niet verzekerd
• Het kind moet tussen de 15 en de 36 kg wegen.
• De autozitting dient uitgerust te zijn met een
vaste of oprolbare driepuntsgordel,
die goedgekeurd is volgens de Voorschriften UNI/
ECE N°16 of andere gelijkwaardige standaarden
(Fig. 1 – Fig. 2).
• Het kan gebeuren dat de gesp van de veiligheids-
gordel van de auto te lang is en de voorziene
hoogte ten opzichte van het onderste gedeelte
van de zitting overschrijdt (Fig. 3). In dat geval
mag het autostoeltje niet op die zitting worden
bevestigd, maar zal hij op een andere zitting
moeten worden geïnstalleerd, die dit probleem
niet heeft. Neem voor meer informatie hierover
contact op met de autofabrikant.
• Het autostoeltje kan voorin op de passagiers-
zitting worden aangebracht, of op één van de
achterzittingen en moet altijd in de rijrichting
worden geplaatst. Gebruik dit autostoeltje nooit
op zittingen die zijdelings staan of tegen de rij-
richting in (Fig. 4).
LET OP! Volgens de statistieken over ongelukken
is de achterbank van het voertuig veiliger dan
de voorzittingen: daarom wordt aangeraden het
autostoeltje op de achterbank te installeren. De
veiligste zitting is de middelste achterzitting, als
deze is uitgerust met een driepuntsgordel: in dit
geval wordt aangeraden het autostoeltje op de
middelste achterzitting te plaatsen.
Als het autostoeltje op de voorzitting wordt ge-
plaatst, wordt voor een grotere veiligheid aange-
raden de zitting zover mogelijk naar achteren te
zetten, voor zover de aanwezigheid van andere
passagiers op de achterbank dit toelaat, en de
rugleuning zo verticaal mogelijk te zetten. Als de
auto uitgerust is met een hoogteregelaar voor
de gordel, bevestigt u deze op de laagste stand.
Controleer vervolgens of de gordelregelaar ten
opzichte van de rugleuning van de autozitting naar
achteren staat of er hooguit op één lijn mee staat
(Fig. 5A en 5B).
Als de voorzitting is uitgerust met een frontale
airbag wordt afgeraden het autostoeltje op deze
zitting aan te brengen. Bij installatie op een zitting
die beschermd is door een airbag dient u altijd de
handleiding van de auto te raadplegen.