Jacobsen 67924 Installatie gids

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Jacobsen 67924 Installatie gids. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
Dealer’s Manual
Manuel du revendeur
Dealerhandleiding
Händlerinformation
Manuale del rivenditore
Super LF 1880
TM
Fairway Mower
RJ 100 022003
WARNHINWEIS: Wenn diese Maschine nicht ordnungsgemäß
verwendet wird, können ernsthafte Verletzungen verursacht
werden. Personen, die diese Maschine verwenden und
warten, müssen in ihrer richtigen Verwendung ausgebildet
sein, auf die Gefahren aufmerksam gemacht worden sein
und die Anleitung ganz gelesen haben, bevor sie versuchen,
die Maschine aufzustellen, zu bedienen, einzustellen oder
zu warten.
WAARSCHUWING: Bij verkeerd gebruik kan deze machine
ernstig lichamelijk letsel veroorzaken. Degenen die de machine
gebruiken en onderhouden moeten worden getraind in het
juiste gebruik ervan, worden gewaarschuwd voor de
gevaren ervan en behoren de volledige handleiding
aandachtig te lezen alvorens de machine bedrijfs-klaar te
maken, te bedienen, af te stellen en/of te onderhouden.
AVERTISSEMENT : Risque de blessures graves en cas
d’utilisation incorrecte de la machine. Les opérateurs et le
personnel d’entretien doivent être formés et conscients des
dangers encourus. Ils doivent lire avec attention le manuel
avant d’essayer de monter, d’utiliser, de régler ou maintenir la
machine.
WARNING: If incorrectly used this machine can cause severe
injury. Those who use and maintain this machine should be
trained in its proper use, warned of its dangers and should
read the entire manual before attempting to set up, operate,
adjust or service the machine.
4102142 (rev.0)
AVVERTENZA: Questa macchina può causare gravi infortuni
se viene utilizzata in modo errato. Prima di accingersi ad
approntare, usare, mettere a punto o eseguire la manutenzione
di questa macchina, coloro che la utilizzano ed i responsabili
della manutenzione devono essere addestrati all’impiego della
macchina, devono essere informati dei pericoli, e devono
leggere l’intero manuale.
Model: 67923 - Engine type: Kubota V1105-E, 2WD
Model: 67924 - Engine type: Kubota V1105-E, 4WD
Model: 67938 - Engine type: Kubota V1105-TE, 4WD
© 2003, Jacobsen Inc. All Rights Reserved
Revendeur
Le but de ce manuel est d’aider le plus possible le personnel du revendeur à installer et mettre en service l’équipement avant
la livraison au client. Gardez-en donc une copie dans votre dossier clients.
Ne pas retirer le Manuel de Sécurité et de Fonctionnement, le Manuel de Maintenance et la Nomenclature des Pièces de
rechange de la machine.
Pour tous renseignements complémentaires ne figurant pas dans ce manuel, reportez-vous aux copies suivantes :
• Manuel de Sécurité et de Fonctionnement
• Manuel de Maintenance et Nomenclature des Pièces de rechange
Utilisez la liste de contrôles pré-livraison se trouvant à la fin du manuel. Vous pouvez en donner une copie au client quand vous
livrez la machine.
Dealer
This manual is designed to assist dealer personnel with the proper set up and preparation of the equipment prior to delivery to
the customer. You may wish to keep a copy in your customer file.
Do Not Remove the Safety & Operation Manual or Parts & Maintenance Manual from the tractor.
For additional information not included in this manual, refer to your office copy of:
• The Safety & Operation Manual
• The Parts & Maintenance Manual
Use the pre-delivery checklist provided on the inside back cover of this manual. You may wish to provide a copy to the customer
upon delivery of the unit.
Dealer
Deze handleiding is samengesteld met het doel om dealerpersoneel te helpen met de juiste installatie en voorbereiding van
de machine voorafgaande aan levering aan de klant. Het is nuttig om een exemplaar in uw klantendossier te bewaren.
De Veiligheids- en Bedieningshandleiding en de Onderdelen- en Onderhouds-handleiding mogen niet van de tractor worden
verwijderd.
Voor aanvullende informatie die niet in deze handleiding is opgenomen, wordt u verwezen naar uw eigen exemplaar van:
• De Veiligheids- en Bedienings-handleiding
• De Onderdelen- en Onderhouds-handleiding
Gebruik de afleveringscontrolelijst aan de binnenzijde van de achterpagina van deze handleiding. Aangeraden wordt om de
klant bij aflevering van de machine een kopie hiervan te geven.
Lieber Händler,
Aufgabe dieses Handbuches ist es, Händlern die richtige Einrichtung und Vorbereitung der Ausrüstung vor Auslieferung an den
Kunden zu erleichtern. Es wird empfohlen, eine Kopie hiervon in der Kundenakte aufzubewahren.
Belassen Sie die Sicherheits- und Bedienungsanleitung sowie das Ersatzteile- und Wartungshandbuch komplett im Traktor.
Weiterführende Informationen finden Sie in Ihrem Exemplar:
• der Sicherheits- und Bedienungs-handbuch,
• des Ersatzteile- und Wartungs-handbuch.
Verwenden Sie die in der hinteren inneren Umschlagseite dieses Handbuchs beigefügte Checkliste für die Endkontrolle.
Übergeben Sie ggf. eine Kopie dieser Liste bei Lieferung des Gerätes an den Kunden.
Rivenditore
Questo manuale è stato pensato per fornire assistenza al personale rivenditore nel corretto allestimento e preparazione
dell’apparecchia-tura prima della consegna al cliente. Si potrebbe volerne conservare una copia nel proprio archivio clienti.
Non separare il Manuale d’istruzioni per l’uso e la sicurezza o il Manuale delle parti e di manutenzione dal trattore.
Per ulteriori informazioni non incluse nel presente manuale, consultare la propria copia di ufficio del:
• Manuale operativo e di sicurezza
• Manuale parti e manutenzione
Usare la checklist di preconsegna fornita sul dorso interno della copertina di questo manuale. Si potrebbe volerne fornire una
copia al cliente al momento della consegna dell’unità.
NL-2
INHOUD
1 INHOUD
1 INHOUD
2 VEILIGHEID
2.1 OPERATIONELE VEILIGHEID............................ 3
2.2 BELANGRIJKE
VEILIGHEIDSOVERWEGINGEN ........................4
3 BEDIENINGSELEMENTEN
3.1 SYMBOLEN......................................................... 5
3.2 BESCHRIJVING VAN BESTURING ....................7
3.3 BEDIENERSALARM ............................................9
4 INSTALLATIE
4.1 ALGEMEEN....................................................... 10
4.2 EERSTE INSPECTIE ........................................10
4.3 KOOIEN .............................................................11
4.4 BEDRIJFSCONTROLES ...................................11
4.5 VERGRENDELSYSTEEM .................................12
5 AFSTELLINGEN
5.1 ALGEMEEN....................................................... 13
5.2 MOTORBAND ...................................................13
5.3 GASHENDEL .....................................................14
5.4 NEUTRAALSCHAKELAAR
EN 4WD-UITSCHAKELAAR ..............................14
5.5 TRANSPORTSNELHEID .................................. 15
5.6 SNELHEIDSBEPERKER TRACTIEPEDAAL ....15
5.7 PARKEERREM ................................................. 16
5.8 REMSCHAKELAAR .......................................... 16
5.9 STUURAFSTELLINGEN ................................... 17
5.10 HEFBEPERKINGSSCHAKELAAR .................... 17
5.11 ONDERMES-KOOIMESSEN ............................ 18
5.12 ONDERMESAFSTELLING ................................ 19
5.13 MAAIHOOGTE .................................................. 19
5.14 KOOILAGER ..................................................... 20
5.15 FLASH ATTACH ................................................ 20
5.16 NEERWAARTSE DRUK .................................... 21
5.17 DRAAIKOPPELSPECIFICATIE ......................... 22
5.18 SPECIFIEK AANHAALMOMENT ...................... 22
6 FOUTOPSPORING
6.1 ALGEMEEN....................................................... 23
7SMEERING
7.1 ALGEMEEN....................................................... 24
7.2 SMEERSCHEMA ............................................. 24
Waarschuwing onder Voorstel 65
Motoruitlaatgassen van dit product
bevatten chemicaliën die naar de Staat
Californië bekend is, kankerverwekkend
zijn en tot geboorte- en andere
reproductieve afwijkingen leiden
© COPYRIGHT 2002, TEXTRON INC.
“Alle rechten voorbehouden, inclusief het recht om dit handboek of enig deel ervan in enige vorm te reproduceren”
A
lle informatie in deze publicatie is gebaseerd op gegevens die beschikbaar waren ten tijde van de goedkeuring voor he
t
d
rukken ervan. Textron Turf, Golf & Specialty Products behoudt zich het recht voor om hierin, zonder voorafgaande
k
ennisgeving en zonder enige verplichting aan te gaan, op ieder willekeurig tijdstip veranderingen aan te brengen.
LITHO IN U.S.A. 4-2002
VEILIGHEID 2
NL-3
2 VEILIGHEID
2.1 OPERATIONELE VEILIGHEID________________________________________________
1. Veiligheid hangt af van de alertheid, zorg en
voorzichtigheid van degenen die de machine bedienen
of onderhouden. Minderjarigen mag nooit worden
toegestaan om enig deel van de apparatuur te
bedienen.
2. Het behoort tot uw verantwoordelijkheid om deze
handleiding te lezen, evenals alle publicaties die met
deze machine zijn geassocieerd (onderdelen- &
onderhoudshandleiding, motorhandleiding en
instructies betreffende accessoires en aanzetstukken).
Als de bediener geen Nederlands kan lezen, behoort
het tot de verantwoordelijkheid van de eigenaar om de
in deze handleiding opgenomen informatie uit te
leggen.
3. Leer uzelf het juiste gebruik van de machine, alsmede
de positie en bedoeling van alle bedienings- en bestur-
ingsregelingen voordat u ermee gaat werken.
Onbekendheid kan tot ongelukken leiden.
4. Niemand mag worden toegestaan om de machine te
bedienen of onderhouden zonder eerst geschikte
training en instructies te hebben ontvangen. Hetzelfde
verbod geldt voor personen onder de invloed van
alcohol of drugs.
5. Draag alle noodzakelijke beschermende kleding en
persoonlijke veiligheidsuitrusting ter bescherming van
uw hoofd, ogen, oren, handen en voeten. Bedien de
machine uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
6. Inspecteer het gebied waar de machine zal worden
gebruikt. Verzamel alle rommel die u kunt vinden
alvorens te gaan werken. Let goed op obstakels
boven uw hoofd (lage boomtakken, elektrische kabels
enz.), alsmede op ondergrondse (sproeiers, leidingen,
boomwortels enz.). Ga een nieuw gebied voorzichtig
binnen. Blijf u bewust van verborgen gevaren.
7. Grasknipsels mogen nooit in de richting van
omstanders worden uitgeworpen. Houd iedereen op
veilige afstand zolang de machine in bedrijf is. De
eigenaar/bediener is verantwoordelijk voor lichamelijk
letsel dat zelf of door omstanders wordt opgelopen en
schade die aan eigendom wordt toegebracht in
gevallen waar zulks door de eigenaar/bediener kan
worden vermeden.
8. Bedien nooit een machine die niet in perfecte bedrijfs-
staat verkeert, geen decalplaatjes heeft of waarvan de
beschermkappen, keerschotten en/of andere beveilig-
ingsinrichtingen niet of onvoldoende stevig zijn
bevestigd.
9. Geen enkele schakelaar mag ooit worden onderbroken
of geshunt.
10. Koolmonoxide in de uitlaatgassen kan bij inademing
dodelijk zijn. Bedien de motor nooit zonder afdoende
ventilatie.
11. Brandstof is in hoge mate ontvlambaar en dient met
zorg te worden gehanteerd.
12. Houd de motor schoon. Laat hem vóór het stallen
afkoelen en verwijder altijd de contactsleutel.
13. Ontkoppel alle aandrijvingen en trek de parkeerrem
aan voordat de motor wordt gestart. Dit mag uitsluitend
gebeuren met de bediener op de bestuurdersplaats en
nooit wanneer deze zich naast de machine bevindt.
14. Machine en uitrusting moeten voldoen aan de laatste
eisen van landelijke, provinciale en plaatselijke
overheden ten aanzien van het rijden of transport over
de openbare weg.
15. Gebruik nooit uw handen om olielekken op te sporen.
Hydraulische vloeistof onder druk kan de huid
penetreren en ernstig letsel veroorzaken.
16. Op hellingen dient de machine op en neer (verticaal) te
worden gereden, nooit in de dwarsrichting
(horizontaal).
17. Om kantelen of verlies van controle te voorkomen,
mag niet plotseling worden gestart of gestopt.
Verminder de snelheid bij het nemen van scherpe
bochten. Wees voorzichtig wanneer op een helling van
richting wordt veranderd.
18. Houd armen, benen en lichaam binnen het zitgedeelte
wanneer het voertuig in beweging is.
Deze machine behoort te worden bediend en service te worden verleend zoals gespecificeerd in deze handleiding en is
bestemd voor het professionele onderhoud van kwaliteitsgazons. De machine mag niet worden gebruikt op ruw terrein of
voor het maaien van lang gras.
WAARSCHUWING
APPARATUUR DIE VERKEERD OF DOOR ONGETRAIND PERSONEEL WORDT BEDIEND,
KAN GEVAARLIJK ZIJN
Maak uzelf vertrouwd met de locatie en het juiste gebruik van alle bedieningen. Onervaren bedieners behoren te worden
geïnstrueerd door iemand die vertrouwd is met de machine alvorens toestemming te krijgen er zelf gebruik van te maken.
!
2 VEILIGHEID
NL-4
2.2 BELANGRIJKE VEILIGHEIDSOVERWEGINGEN_________________________________
Dit veiligheidssymbool wordt gebruikt om u te attenderen op potentiële gevaren.
GEVAAR - duidt op dreigende gevaarlijke situatie die, indien niet vermeden, ZAL resulteren in dood of ernstig
letsel.
WAARSCHUWING - duidt op een potentieel gevaarlijke situatie die, indien niet vermeden, KAN resulteren in
dood of ernstig letsel.
VOORZICHTIG - duidt op een potentieel gevaarlijke situatie die, indien niet vermeden, KAN resulteren in licht of
matig letsel en beschadiging van eigendom. Het symbool kan ook worden gebruikt om de aandacht te vestigen op
onveilige praktijken.
Ten behoeve van visuele duidelijkheid, kunnen in sommige illustraties in deze handleiding afschermingen, platen en
andere veiligheidsinrichtingen open worden afgebeeld of zelfs ontbreken. Onder geen enkele omstandigheid mag deze
apparatuur echter worden bediend zonder dat dergelijke onderdelen niet naar behoren zijn aangebracht
Door alle instructies in deze handleiding op te volgen verlengt u de levensduur van uw machine en handhaaft u
maximale efficiency. Bijstellingen en onderhoud behoren altijd door een bevoegde monteur te worden uitgevoerd.
Indien aanvullende informatie of service wordt gewenst, neem dan contact op met een erkende Textron Turf, Golf &
Speciality Products Dealer.
WAARSCHUWING
Het operationele back-up systeem van deze tractor voorkomt het starten ervan tenzij de rempedaal is ingedrukt, de
maaierschakelaar in de UIT-stand en de tractiepedaal in de vrijstand staat. Het systeem zet de motor stil als de
bediener de bestuurdersplaats verlaat zonder de parkeerrem aan te trekken of de maaierschakelaar in de UIT-
stand te zetten.
De tractor mag NOOIT worden bediend tenzij het operationele back-up systeem goed functioneert
.
!
!
WAARSCHUWING
1. Voordat de bestuurdersplaats wegens enige reden wordt verlaten, dient het volgende te worden gedaan
a. Zet de tractiepedaal in de vrijstand.
b. Schakel alle aandrijfmechanismen uit.
c. Laat alle aanzetstukken op de grond neer.
d. Trek de parkeerrem aan.
e. Zet de motor stil en verwijder de contactsleutel.
2. Houd handen, voeten en kleding op veilige afstand van bewegende delen. Wacht tot iedere beweging is
gestopt alvorens te beginnen met het schoonmaken, bijstellen of onderhouden van de machine.
3. Zorg dat het werkgebied vrij blijft van omstanders en huisdieren.
4. Er mogen nooit passagiers worden meegenomen, tenzij daarvoor een speciale zitplaats beschikbaar is.
5. Maaiapparatuur mag nooit worden bediend zonder dat het afvoerkeerschot stevig op zijn plaats zit.
!
BEDIENINGSELEMENTEN 3
NL-5
3 BEDIENINGSELEMENTEN
3.1 SYMBOLEN_______________________________________________________________
WAARSCHUWING
Probeer nooit met de tractor te gaan rijden voordat u de bedieningshandleiding heeft
gelezen en precies weet hoe het besturingssysteem werkt.
Maak uzelf vertrouwd met bovenstaande icons en hun betekenis. Stel u op de hoogte van
de plaats en het doel van alle besturingen, controlesystemen en meters voordat u de
tractor gaat bedienen.
D
Brandstof
Diesel
Claxon
Motor-
oliedruk
Verlichting
Hydraulisch
oliefilter
Lees
handleiding
Urenmeter
Smoorregeling motor
Hoog Laag
Motor
Uit Aan Gloeibougie Start
Koel-
temperatuur
Parkeerrem
Ingeschakeld Uitgeschakeld
Kooirotatie
Vooruit Uit Achteruit
(Kooi) (Slijps)
Tractiepedaal
Voorwaarts Achterwaarts
Kooien
Omlaag Omhoog
!
3 BEDIENINGSELEMENTEN
NL-6
10
12
14
16
A Stuurkiphendel
B1 Parkeerremvergrendeling
B2 Parkeerremuitschakeling
C Parkeerrempedaal
D Maaisnelheidsstop
E Tractiepedaal - Voorwaarts
F Tractiepedaal - Achterwaarts
G Stoelafstelling
H Hydraulische oliedop
I Hydraulische olielampje
J Brandstofdop
K Brandstofpeilmeter
L Slijpschakelaar
M Urenmeter
N Watertemperatuurmeter
O Spanningsmeter
P Motorolielampje
Q Claxon
R 2WD / 4WD-schakelaar
S Omhoog / Omlaag-
stuurknuppel
T Kooischakelaar
U Lichtschakelaar
V Contactschakelaar
W Gashendel
X Parkeerremlicht
Y Zekeringblokken
Z Claxonschakelaar
A
B
1
C
D
E
F
G
H
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
B
2
I
Z
BEDIENINGSELEMENTEN 3
NL-7
3.2 BESCHRIJVING VAN BESTURING____________________________________________
A. Stuurkipregeling
Trek de hendel omhoog om de stuurkolom vrij te
maken. Kantel de kolom omhoog of omlaag in de
gewenste positie. Laat de hendel los om de
stuurkolom op de plaats te vergrendelen.
B. Parkeerremvergrendeling / -uitschakeling
Hou het parkeerpedaal (C) ingedrukt om de
parkeerrem te vergrendelen en druk op vergrendelen
(B
1
) totdat deze inschakelt. Druk om de parkeerrem
uit te schakelen, op parkeerrem uitschakelen (B
2
).
C. Parkeerrem
Duw het pedaal omlaag om de parkeerrem in te
schakelen.
D. Maaisnelheidsstop
Deze functie beperkt de voorwaartse snelheid tijdens
het maaien. Draai de hendel om op een lagere
snelheid te maaien, totdat de hendel contact maakt
met de stopschroef (D1) op het vloerpaneel wanneer
het voorwaartse pedaal is ingedrukt. Zet de hendel in
de afgebeelde stand (D3) om op volle snelheid te
rijden. De stopschroef (D2) kan afgesteld worden op
specifieke maaisnelheden. Raadpleeg de
Onderdelen- & Onderhoudshandleiding.
Afb. 3A
E. Voorwaartse beweging (Tractiepedaal)
Duw de voorzijde van het pedaal omlaag om
voorwaarts te gaan. Laat het pedaal los om
langzamer te rijden en te stoppen. Het tractiepedaal
niet indrukken wanneer de parkeerrem is
aangetrokken en het parkeerremlampje (W) brandt.
F. Achterwaartse beweging (Tractiepedaal)
Duw de achterzijde van het pedaal omlaag om
achterwaarts te gaan. Laat het pedaal los om
langzamer te rijden en te stoppen. De tractor moet
volledig gestopt zijn voordat een andere richting
gekozen kan worden. Het tractiepedaal niet
indrukken wanneer de parkeerrem is aangetrokken
en het parkeerremlampje (W) oplicht.
G. Stoelafstelling
Trek de linkerhendel uit om de stoel naar voren of
naar achteren af te stellen. Draai de afstelknop aan
de voorzijde van de stoel om de veerspanning onder
de stoel af te stellen.
H. Hydraulische oliedop
Vullen tot het “groene” gebied op de meter met
schone hydraulische vloeistof wanneer de machine
koud is. Niet te vol vullen.
I. Hydraulische olielampje
Dit lampje waarschuwt de bediener voor een
laag vloeistofpeil in de hydraulische tank. Het
lampje werkt in combinatie met het alarm. Zie
Hoofdstuk 3.3.
J. Brandstofdop
Vul de brandstoftank met Nr. 2 diesel met een
minimaal cetaangetal van 45. Zie
Hoofdstuk 5.10
K. Brandstofpeilmeter
Deze meter geeft het huidige brandstofpeil aan.
Controleer de brandstofmeter dagelijks alvorens de
machine te starten. Alleen tot aan het ‘groene’
gebied op de meter vullen, niet volledig vullen. Laat
de machine niet zonder brandstof komen.
L. Slijpschakelaar
De slijpschakelaar laat de maaieenheden
achterwaarts draaien voor de slijpprocedure.
Voorwaarts – Voor een normale werking
(maaien) moet de schakelaar ingesteld zijn in
de VOORWAARTS (maai)stand.
Achterwaarts – Bij de slijpprocedure moet de
maaier in de achterwaartse draairichting
worden gebruikt. Stel de schakelaar in op de
ACHTERWAARTS (slijp)stand.
Bij de slijpprocedure moet de parkeerrem
aangetrokken zijn en zowel de kooischakelaar (S) als
de slijpschakelaar (L) moeten in de achterwaartse
stand staan. Raadpleeg de Onderdelen- &
Onderhoudshandleiding.
VOORZICHTIG
Stuurkolom nooit afstellen wanneer de tractor in
beweging is. Stop de eenheid en trek de parkeerrem
aan alvorens afstelwerkzaamheden uit te voeren.
!
Volle snelheid Lagere snelheid
D
1
D
2
D
3
E
F
3 BEDIENINGSELEMENTEN
NL-8
M. Urenmeter
Deze meter legt de bedrijfsuren van de motor vast.
Gebruik de urenmeter om periodiek onderhoud in te
plannen.
N. Temperatuurmeter
Deze meter geeft de temperatuur aan van de
motorkoelvloeistof. Een normale bedrijfstemperatuur
ligt tussen de 71° - 110°C. Er klinkt een alarm
wanneer de temperatuur boven de 110°C stijgt. Zie
Hoofdstuk 3.3.
O. Spanningsmeter
Deze meter geeft de accustaat aan. Tijdens een
normaal gebruik mag de meter nooit in het rode
gebied liggen.
P. Motoroliedruklampje
Deze indicator licht op wanneer de motoroliedruk
onder de 7 PSI daalt. Stop de motor onmiddellijk,
zoek de oorzaak en los het probleem op alvorens
verder te werken.
Q. Claxon
Het alarm klikt om de bediener te waarschuwen over
omstandigheden die onmiddellijk bekeken moeten
worden. Zie Hoofdstuk 3.3.
R. 2 WD / 4 WD-schakelaar
Deze schakelaar zet de tractor in twee- of
vierwielaandrijving.
S. Omhoog / Omlaag-stuurknuppel
De stuurknuppel brengt de maaieenheden omhoog
en omlaag. Duw de knuppel naar voren om de
maaieenheden omlaag te brengen en trek de
knuppel naar achteren om de maaieenheden
omhoog te brengen.
T. Kooischakelaar
De kooischakelaar is een wipschakelaar met 3
standen en een neutrale vergrendelstand. Met deze
schakelaar kunnen de maaieenheden voorwaarts of
achterwaarts draaien. Zet de maaischakelaar in de
UIT (middelste) stand bij het starten van de tractor.
Voorwaarts – Duw de schakelaar naar de
VOORWAARTS (maai)stand om te maaien.
Met de schakelaar in deze stand beginnen de
maaieenheden automatisch wanneer ze omlaag
gebracht worden en stoppen ze wanneer ze omhoog
gebracht worden. Zet de schakelaar weer terug in de
middelste stand om de maaieenheden uit te
schakelen.
Achterwaarts – De maaier kan in de
achterwaartse draairichting gebruikt worden
voor de slijpprocedure, het gebruik van
verticale maaiers, het verwijderen van
grasophopingen in de maaieenheden of voor het
verwijderen van voorwerpen die de maaieenheden
blokkeren. Zet de schakelaar in de
ACHTERWAARTS-stand om de bladen achterwaarts
te laten draaien.
Bij de slijpprocedure moet de parkeerrem
aangetrokken zijn, moet de tractiepedaal in neutral
staan en moeten zowel de kooischakelaar (Q) als de
slijpschakelaar (K) ingesteld zijn op
ACHTERWAARTS. Raadpleeg de Onderdelen- &
Onderhoudshandleiding.
U. Lichtschakelaar
Deze schakelaar bedient de werking van de
werklichten.
V. Contactschakelaar
De contactschakelaar heeft vier standen. UIT - RUN
- GLOEIBOUGIE - STARTEN. Zie Hoofdstuk 5.4.
W. Gashendel
Deze hendel regelt het motortoerental. Laat de
machine met een volledig geopende gashendel
lopen tijdens een normale machinewerking.
X. Parkeerremlicht
Dit lampje geeft aan dat de parkeerrem
aangetrokken is. De parkeerrem moet eraf worden
gehaald voordat het tractiepedaal ingeduwd wordt.
Y. Zekeringblokken
Deze worden gebruikt om het circuit van de
elektrische systemen te beschermen. Raadpleeg de
Onderdelen- & Onderhoudshandleiding.
Z. Claxonschakelaar
Deze schakelaar wordt gebruikt om het
alarmsysteem te testen of het alarm uit te schakelen
nadat een laag oliepeil is gedetecteerd. Laat de
schakelaar in de AAN-stand staan tijdens het starten
en het gebruiken van de tractor. Zet de schakelaar in
de UIT-stand en draai de contactsleutel naar RUN
om het alarm te testen. Zie Hoofdstuk 3.3
.
BEDIENINGSELEMENTEN 3
NL-9
3.3 BEDIENERSALARM________________________________________________________
De machine bewaakt belangrijke machinesystemen. Er
wordt gebruik gemaakt van een akoestisch alarm en
waarschuwingslampjes om de bediener te attenderen op
omstandigheden die onmiddellijke actie vereisen. Volg bij
het klinken van een alarm, de algemene richtlijnen op die
in het onderstaande schema staan aangegeven en volg
specifieke handelingen op die worden aangedragen door
de opzichter op de vloer of de service manager.
Testen van het alarmsysteem:
Zet de contactschakelaar in de AAN-stand. Alle lampjes
gaan gedurende een of meer seconden branden en het
alarm treedt kortstondig in werking.
Dit systeem controleert:
1. De motoroliedruk.
2. De motorkoeltemperatuur
3. Het hydrauliekoliepeil.
Alert Action
1. Motoroliedruk - Het waarschu-
wingslampje voor de motoroliedruk
gaat branden. De oliedruk is te laag.
Stop de tractor onmiddellijk, laat de hulpstukken neer en zet de motor stil. Inspecteer
het oliepeil in de motor. Als het lampje blijft branden terwijl het oliepeil bevredigend is,
sleep of vervoer de tractor dan met uitgeschakelde motor naar een servicefaciliteit. Zolang
dit waarschuwingslampje brandt, mag NOOIT worden gestart, aangezien ernstige
beschading van de motor hiervan het gevolg kan zijn.
2. Temperatuur motorkoelmiddel -
Het alarm begint te werken. De
temperatuur van het motor-
koelmiddel is te hoog.
Stop de tractor onmiddellijk, laat de hulpstukken neer en zet de motor stil. Verwijder
afval zoals bladeren en grasknipsel waardoor de luchtstroming door het achterscherm op
de kap en het gedeelte tussen de radiateur en de oliekoeler wordt belemmerd. Als de
motortemperatuur te hoog blijft, breng de tractor dan naar een servicefaciliteit.
VOORZICHTIG: het motorkoelmiddel staat onder druk. Na het stilzetten van de
motor moet de vloeistof eerst voldoende afkoelen voordat het peil wordt
gecontroleerd en koelmiddel aan de radiateur wordt toegevoegd.
3. Hydrauliekoliepeil - Het alarm begint
te werken en het waarschu-
wingslampje voor het hydrauliek-
oliepeil gaat branden. Het peil is lager
dan wordt aanbevolen.
Stop de tractor onmiddellijk, laat de hulpstukken neer en zet de motor stil. Voer een
visuele inspectie van de machine uit op duidelijke tekenen van lekkage rond aansluitingen,
in slangen en hydraulische onderdelen. Breng de tractor naar een servicefaciliteit voor
onderhoud/reparatie.
VOORZICHTIG: hydraulische vloeistof staat onder druk. Na het stilzetten van de
motor dient de vloeistof eerst af te koelen voordat het peil wordt gecontroleerd of
de hydraulische tank met olie wordt bijgevuld.
!
!
4 INSTALLATIE
NL-10
4 INSTALLATIE
4.1 ALGEMEEN _______________________________________________________________
De installatie en het testen van de machine behoort altijd
te worden uitgevoerd door een hiertoe opgeleide
monteur die vertrouwd is met de werking en bediening
ervan.
Lees iedere instructie volledig door en zorg dat u de
strekking ervan begrijpt alvorens met de samenbouw te
beginnen. Blijf waakzaam t.a.v. potentiële gevaren en
neem alle veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen in
acht.
De RECHTER-, LINKER, VOOR- en ACHTERKANT van
de machine worden bepaald vanuit de normale
bestuurderspositie, d.w.z. vooruitkijkend.
Accessoires die niet met dit product worden bijgeleverd,
moeten apart worden besteld. Lees de daarbij verstrekte
installatie- en onderdeleninstructies.
4.2 EERSTE INSPECTIE _______________________________________________________
1. Voer een visuele inspectie van de hele machine uit
en let op tekenen van slijtage, loszittende
bevestigingen en onderdelen die tijdens het vervoer
mogelijk zijn beschadigd.
2. Inspecteer de lak en decalplaatjes op beschadiging
of krassen. De decalplaatjes geven belangrijke
bedienings- en veiligheidsinformatie. Alle
ontbrekende of moeilijk te lezen plaatjes moeten
worden vervangen.
3. Alle vloeistoffen moeten het vol-streepje bereiken
wanneer de motor koud is.
Controleer:
a. Koelmiddelpeil radiateur
b. Motoroliepeil
c. Hydrauliekoliepeil
4. Zorg ervoor dat de luchtfilteraansluitingen vast zitten
en dat het filterhuis stevig op zijn plaats zit.
5. Controleer of de banden de juiste spanning hebben
- t.b.v. het vervoer zijn ze namelijk te hard
opgepompt. Breng de banden op de juiste
spanning, namelijk 69 kPa.
6. Dieselunits: Controleer ventilatorriem.
[Hoofdstuk 5.2]
7. Inspecteer de accuaansluitingen en het elektro-
lytpeil. Controleer of de accu volledig is opgeladen.
8. Controleer of er brandstof- of olielekken zijn.
9. Inspecteer of de smeerpunten van de tractor goed
zijn gesmeerd.
[Hoofdstuk 7.2]
VOORZICHTIG
Ga de tractor niet berijden tenzij u vertrouwd bent met
dit type machine en weet hoe alle regel- en
besturingsapparatuur moet worden bediend.
!
VOORZICHTIG
De eerste inspectie mag uitsluitend worden uitgevoerd
wanneer de motor is uitgeschakeld en alle vloeistoffen
koud zijn. Laat de maaidekken op de grond neer, trek
de parkeerrem aan, zet de motor stil en verwijder de
contactsleutel.
!
INSTALLATIE 4
NL-11
4.3 KOOIEN__________________________________________________________________
1. Breng bij het installeren van 12,5 cm Kooien, Moly
EP-smeermiddel aan op de vrouwelijke spie van de
Kooi en plaats het Kooikoppelstuk (A) in de
lagerbehuizing alvorens de Kooimotor te bevestigen.
Afb. 4A
2. Installeer speciale rol- of Kooionderdelen volgens de
bijgeleverde aanwijzingen.
3. Voer de mes-naar-Kooiafstelling uit. [Hoofdstuk
5.11, 5.12]
4. Stel de maaihoogte af naar wens van de klant.
[Hoofdstuk 5.13]
5. Installeer de rollen op de tractor. Raadpleeg de
snelkoppelingsprocedure. [Hoofdstuk 5.15]
6. Plaats de veren voor de neerwaartse druk op elke
Kooi.
a. Plaats de rolpen (A) in de opening aan het einde
van de buis voor de neerwaartse druk (B).
b. Plaats de buis door de opening in het hefjuk.
c. Plaats de veer (C), sluitring (D), 3/8-24
zeskanttegenmoer (E) en het stanguiteinde (F) in
de buis (B) zoals afgebeeld.
d. Bevestig de constructie voor de neerwaartse
druk op het Kooiframe door middel van een 3/8-
16 x 1-3/4” schroef (G), pasring (H),
vergrendelring (J) en een 3/8-16 zeskantmoer
(K).
e. Plaats de haarpen (L) en stel de neerwaartse
druk af [Hoofdstuk 5.16].
Afb. 4B
4.4 BEDRIJFSCONTROLES_____________________________________________________
Test de tractor en de onderdelen op een correcte werking
na de initiële controle en installatie van de Kooien en
accessoires.
1. Test het vergrendelsysteem. [Hoofdstuk 4.5 ].
2. Start de tractor en controleer of de schakelaar,
pedalen en besturingshendels/-knoppen werken
zoals beschreven wordt. [Hoofdstuk 3.2]
3. Controleer of de waarschuwingslampjes en het
alarm werken.
4. Controleer of het rempedaal niet meer dan 2,5 cm
speling heeft voordat de remschijf ingeschakeld
wordt. [Hoofdstuk 5.7]
5. Duw het tractiepedaal in en controleer of de tractor
gelijkmatig werkt in beide richtingen. Controleer of
de tractor stopt wanneer het pedaal wordt
losgelaten. Zonodig de tractiekoppeling afstellen.
[Hoofdstuk 5.4 en 5.5]
6. Controleer de afstelling van de maaisnelheidsstop.
[Hoofdstuk 5.6]
7. Controleer de werking van de Kooihefhendel na het
installeren van de Kooien. [Hoofdstuk 3.2]
8. Controleer de werking van de Kooischakelaar.
Voorwaarts en achterwaarts. [Hoofdstuk 3.2]
9. Controleer de werking van de slijpschakelaar.
[Hoofdstuk 3.2]
Stop de tractor na het gebruik en controleer opnieuw op olie- of hydraulische lekkages.
A
A
B
C
D
E
F
G
H
J
K
Lift Yoke
L
4 INSTALLATIE
NL-12
4.5 VERGRENDELSYSTEEM ______________________________________________________________
1. Het vergrendelsysteem voorkomt het starten van de
motor tenzij de parkeerrem is aangetrokken, de
tractiehendel zich in de vrijstand bevindt en de
kooihendels in de UIT-stand staan. Het systeem zet
tevens de motor stil indien de bestuurder de zitting
verlaat terwijl de kooihendels in de AAN-stand staan,
de tractiehendel zich niet in de VRIJSTAND bevindt
of de parkeerrem is VRIJGEZET.
2. Voer alle onderstaande tests uit om te verzekeren
dat het operationele back-up systeem goed werkt.
Stop hiermee en laat het systeem inspecteren en
eventueel repareren ingeval een van de tests
negatief is:
de motor start niet in test 1;
de motor start tijdens tests 2, 3 of 4;
de motor blijft lopen tijdens tests 5 of 6.
3. Raadpleeg bij iedere test onderstaande tabel en
volg de horizontale controlemarkeringen ().
Tussen twee tests moet de motor worden stilgezet.
Test 1: Vertegenwoordigt de normale startprocedure.
De bestuurder is gezeten, de parkeerrem is
aangetrokken, de tractiehendel bevindt zich in de vrij-
stand en de kooihendels staan in de UIT-stand. De
motor behoort te starten.
Test 2: De motor mag niet starten als de kooihendel
in de VOORUIT- of ACHTERUIT-stand staat. Herhaal
de test met iedere kooihendel in iedere stand.
Test 3: De motor mag niet starten als de parkeerrem
is VRIJGEZET.
Test 4: De motor mag niet starten als de tractiehendel
zich niet in de vrijstand bevindt. Herhaal de test met
de hendel in iedere stand.
Test 5: Start de motor op de normale wijze, zet ver-
volgens de kooihendel in de AAN-stand en haal uw
gewicht van de zitting. Herhaal de test met iedere
kooihendel in iedere stand.
Test 6: Start de motor op de normale wijze, zet ver-
volgens de parkeerrem vrij en haal uw gewicht van de
zitting.
Haal uw gewicht van de zitting. De motor zal afslaan.
WAARSCHUWING
Bedien de machine nooit terwijl het operationele
back-up systeem is uitgeschakeld of niet goed
functioneert. Geen enkele schakelaar mag
worden onderbroken of geshunt.
!
Controle vergrendelsysteem bestuurder
Test Bediener gezeten Parkeerrem Tractiepedaal in
vrijstand
Kooihendels Motor
start
Ja Nee
Aan Uit
Ja Nee
Aan Uit Ja Nee
1 ✔✔
2 ✔✔
3 ✔✔
4 ✔✔✔
5
✔✔
6
✔✔
AFSTELLINGEN 5
NL-13
5 AFSTELLINGEN
5.1 ALGEMEEN_______________________________________________________________
1. Afstellingen en onderhoud behoren altijd te worden
verricht door een bevoegd monteur. Als de gewenste
afstelling niet kan worden uitgevoerd, neem dan
contact op met een erkende Textron Golf, Turf &
Specialty Products Dealer.
2. Versleten of beschadigde onderdelen moeten
worden vervangen in plaats van aan de situatie te
worden aangepast.
3. Lang haar, sieraden en ruimvallende kleding kunnen
door bewegende delen worden gegrepen.
4. De regulateurinstelling dient ongewijzigd te blijven
en de motor mag niet worden overbelast.
5.2 MOTORBAND _____________________________________________________________
De nieuwe band na de eerste 50 bedrijfsuren controleren
en afstellen. Vervolgens de band jaarlijks controleren en
afstellen.
1. Stel de poelie van de wisselstroomdynamo zodanig
bij dat riem 6-8 mm doorbuigt bij een druk van 10 kg
halverwege tussen de poelies.
2. Als de spanning verkeerd is, dienen de montage-
bouten van de wisselstroomdynamo (A) te worden
gelost en de wisselstroomdynamo te worden
versteld totdat de juiste riemspanning is bereikt. Zet
de bevestigingen weer vast.
Afb. 5A
WAARSCHUWING
Om lichamelijk letsel te voorkomen moeten
voorafgaande aan afstellingen of uitvoering van
onderhoud aanzetstukken worden neergelaten en alle
aandrijvingen worden ontkoppeld. Verder dient de
parkeerrem te worden aangetrokken, de motor te
worden stilgezet en de contactsleutel te worden
verwijderd.
Zorg ervoor dat de tractor op een stevig, horizontaal
oppervlak wordt geparkeerd. Voer nooit werk aan een
tractor uit die uitsluitend op de krik staat. Gebruik
altijd draagsteunen.
Indien alleen de voor- of achterkant van de tractor
wordt omhooggebracht, plaats dan wiggen voor en
achter de wielen op de grond.
!
VOORZICHTIG
Neem u goed in acht om van de machine bekneld
raken. te voorkomen dat handen of vingers tussen
bewegende en vaste delen.
!
A
5 AFSTELLINGEN
NL-14
5.3 GASHENDEL _____________________________________________________________
Controleer de gasafstelling wanneer de motor onder het
aanbevolen toerental loopt met de gashendel in de
hoogste toerentalpositie.
Raadpleeg voor alle andere motorafstellingen de
Motorhandleiding voor eigenaren die is bijgeleverd
door de motorfabrikant.
1. Verwijder de zijplaat van het instrumentenpaneel.
2. Plaats de gashendel in de hoogste positie zodat er
een opening ontstaat van 2 tot 6 mm tussen de
hendel en het paneel (D).
3. Stop met de gashendel in de maximale toerental-
positie, stel de moeren van de gaskabel af (C) zodat
het oog (B) op de kabel over de pen past, zoals
afgebeeld.
4. Installeer de duwmoer.
Afb. 5B
5.4 NEUTRAALSCHAKELAAR EN 4WD-UITSCHAKELAAR __________________________
De tractiepedaal is ontworpen om terug te keren naar de
neutrale stand wanneer de voetpedalen losgelaten
worden om voorwaarts of achterwaarts te gaan. Wanneer
de tractor zachtjes door blijft rijden nadat de tractiepedaal
is losgelaten, moet de neutraalafstelling gecontroleerd
worden en de koppeling met de tractiepedaal afgesteld
worden.
1. Ontkoppel de pompkoppeling van hettractiepedaal.
2. Controleer met een losse koppeling de positie van
de terugkeerarm op de aandrijfpomp. De wijzer (E)
op de arm moet in het midden staan van het
detectiegebied van de schakelaar (F).
N.B.: Deze schakelaar is een onderdeel van het
vergrendelsysteem en detecteert wanneer het
tractiepedaal in de neutrale stand staat. Wanneer het
vergrendelsysteem niet naar behoren werkt, moet de
schakelaar gecontroleerd en vervangen worden alvorens
met de tractor te gaan werken.
3. Afstellen van de wijzer: maak de moeren (G) los en
stel de schroeven (H) zonodig naar binnen of naar
buiten af voor een goede afstelling.
4. Controleer het vergrendelsysteem en de werking
van het tractiepedaal na het afstellen.
Machines voorzien van vierwielaandrijving bezitten een
schakelaar die voorkomen dat de vierwielaandrijving
ingeschakeld wordt tijdens het achteruitrijden. De
schakelaar bevindt zich op dezelfde beugel als de
neutraalschakelaar.
1. Maak de montageapparatuur van de schakelaar los.
2. Pas de schakelaar (I) zonodig aan om het
detectiegebied onder de terugkeerarm te plaatsen,
zoals afgebeeld met de pomp in de neutrale stand.
Afb. 5C
C
B
D
EF
G
I
H
AFSTELLINGEN 5
NL-15
5.5 TRANSPORTSNELHEID_____________________________________________________
Controleer voor het maken van snelheidsaanpassingen
bij de pomp of de motor op een hoog toerental loopt met
belasting en of de gashendel goed is afgesteld
(Hoofdstuk 5.3).
N.B.: Deze afstelling geldt alleen voor het afstellen van
de voorwaartse transportsnelheid. Raadpleeg
Hoofdstuk 5.6 voor het afstellen van de maaisnelheid.
1. Controleer de neutraalafstelling en stel deze zonodig
af.
2. Ontkoppel het stanguiteinde (M) van het tractie-
pedaal.
3. Duw het tractiepedaal (N) voorwaarts totdat deze
het vloerpaneel raakt.
4. Duw de terugkeerarm (K) op de aandrijfpomp terug
totdat deze de interne stop raakt in de pompbe-
huizing. In deze positie maakt de pomp een
volledige slag.
5. Met zowel de pomp als het tractiepedaal in de volle
voorwaartse slag, het stanguiteinde (M) van het
pedaal naar binnen of naar buiten afstellen, zodat
deze direct in lijn ligt met de opening (L) in de
koppelarm.
N.B.: Voor een extra afstelling kan dit zonodig gedaan
worden aan het stanguiteinde van de pomp.
6. Koppel het stanguiteinde aan het pedaal en draai de
tegenmoer op de stang vast om de afstelling te
bewaren.
7. Controleer het vergrendelsysteem op een goede
werking na het afstellen.
Afb. 5D
5.6 SNELHEIDSBEPERKER TRACTIEPEDAAL_____________________________________
De maaikwaliteit is beter bij snelheden die ver onder de
transportsnelheid van de tractor liggen. Een
maaisnelheid van 9,5 km/h wordt in de fabriek ingesteld
en moet voldoen voor de meeste maaiomstandigheden.
De staat van de lokale gazons kan echter beter reageren
op een andere snelheid.
Draai de tegenmoer (J) los om de maaisnelheid aan te
passen en draai de stopschroef omhoog om de snelheid
te verlagen en omlaag om de snelheid te verhogen. Draai
de moer weer vast om de afstelling te bewaren.
Afb. 5E
M
N
K
L
J
Transport Position Mow Positio
n
Transportpositie Maaipositie
5 AFSTELLINGEN
NL-16
5.7 PARKEERREM____________________________________________________________
Stel de remmen af na vervanging of onderhoud van de
rem of wanneer de pedaalremweg langer wordt.
1. Polijst de nieuwe remblokken door de tractor op
maaisnelheid te laten rijden en tegelijkertijd het
rempedaal ongeveer 5 seconden licht in te drukken.
Vervolgens het pedaal loslaten en deze procedure
vijf keer herhalen alvorens de laatste afstelling te
maken.
2. Draai de afstelmoer (O) volledig los.
3. Ontkoppel de remterugkeerveer bij de krompasser.
4. Trek met de hand de kabel achter de afstelmoer (P)
weg van het pedaal totdat de remblokken net
contact maken met de remschijf. Schroef de
afstelmoer (P) omhoog totdat deze contact maakt
met de montageplaat. Draai de moer (O) vast om de
afstelling te bewaren. Draai de moer (O) vast met
een aanhaalmoment van 27 Nm. Niet te vast
draaien en de kabel niet draaien.
5. Verbind de remterugkeerveer. Voer dezelfde
procedure uit voor de tweede kabel.
Start de tractor en controleer de remwerking. Parkeer de
tractor op een helling (met een hellingshoek van
ongeveer 16.7°) en trek de parkeerrem aan. De rem
moet vermijden dat de tractor wegrolt. Stel de moer (P)
zonodig af.
Afb. 5F
5.8 REMSCHAKELAAR ________________________________________________________
1. Maak gebruik van een spannings-/weerstandsmeter
wanneer de contacten van de schakelaar open gaan
of sluiten.
2. Trek de parkeerrem aan en stel de remschakelaar
(A) zonodig af om de contacten te sluiten. De
contacten van de schakelaar moeten open staan
wanneer de parkeerrem eraf wordt gehaald.
3. Zonodig pasringen toevoegen of verwijderen om
een luchtopening te krijgen van 2 tot 3 mm tussen
het detectieoppervlak en de remarm.
Afb. 5G
O
P
U
AFSTELLINGEN 5
NL-17
5.9 STUURAFSTELLINGEN_____________________________________________________
1. Draai de wielen zodat ze recht naar voren wijzen.
2. Maak de tegenmoeren (Q) los aan weerszijde van
de trekstang (R).
3. Draai de trekstang (R) om een “tenen naar binnen”
positie te verkrijgen. Dit mag niet meer bedragen
dan 1,5 mm (S). Lijn de kogelscharnieren uit en
draai de tegenmoeren vast.
4. Stel na het afstellen van de trekstang, de
stuurcilinder af door het kogelscharnier (T) omhoog
of omlaag te draaien zodat de asarm 1,5 tot 3 mm
vrij komt te liggen van de stop op de as wanneer de
cilinder volledig is uitgetrokken.
Afb. 5H
5.10 HEFBEPERKINGSSCHAKELAAR_____________________________________________
De middelste hefarm is voorzien van een
naderingsschakelaar die de kooien uitschakelt. De
schakelaar bevindt zich op de vooras direct achter de
hefarmen. Controleer de schakelaar wanneer de kooien
blijven draaien nadat ze omhoog gebracht zijn of
wanneer ze niet gaan draaien wanneer ze omlaag
gebracht worden. Zonodig de schakelaar afstellen of
vervangen.
De schakelaar afstellen:
1. Parkeer de tractor op een vlakke ondergrond.
2. Verwijder de kooi van de hefarm.
3. Draai de contactschakelaar naar de UIT-stand en
verwijder de sleutel.
4. Zonodig pasringen toevoegen of verwijderen om
een luchtopening te krijgen van 2 tot 3 mm tussen
de schakelaar en de arm.
5. Maak gebruik van een spannings-/weerstandsmeter
wanneer de contacten van de schakelaar open
gaan of sluiten.
6. Breng de hefarm (Z) handmatig omhoog totdat deze
een hoek maakt van 30° boven het horizontale vlak.
7. Met de hefarm (Z) op 30°, de schakelaar (Y)
zodanig afstellen dat de schakelaarcontacten open
staan. Vergrendel de schakelaar in deze stand.
8. Breng de hefarm handmatig omlaag. De schakelaar-
contacten moeten sluiten wanneer de arm onder de
30° komt.
N.B.: De schakelaar stelt het punt in waarop de kooien
uitschakelen en niet de hefhoogte. De kooien zullen in
werkelijkheid iets hoger dan 30° komen.
Afb. 5I
Q
Q
R
S
S
T
+0 to 1/16"
(+0 to 1.5 mm)
+0 - 1,5 mm
Y
30°
5 AFSTELLINGEN
NL-18
5.11 ONDERMES-KOOIMESSEN _________________________________________________
(Controle vóór afstelling)
1. Controleer de kooilagers op eind- en radiale speling.
Er mag geen sprake zijn van eind- of radiale speling.
Zie sectie 5.14.
2. Inspecteer of de kooimessen en het onderblad
rechte, scherpe randen hebben, zonder
verbuigingen of inkepingen.
a. De voorste rand van de kooimessen (A) moet
scherp zijn en mag geen bramen of tekenen van
afronding vertonen.
b. Het onderblad en de achterplaat van het
onderblad moeten goed vastzitten. Het
onderblad moet recht en scherp zijn.
c. Over het voorvlak van het onderblad moet een
plat oppervlak van minstens ca. 1,5 mm in stand
worden gehouden. Gebruik een standaard platte
vijl om het onderblad af te bramen.
3. Als zich zodanige slijtage of beschadiging voordoet
dat de kooi of het onderblad niet meer gecorrigeerd
kan worden door ze te polijsten, moeten ze opnieuw
geslepen worden.
4. De juiste afstelling van kooi op onderblad is uiterst
belangrijk. Er moet over de gehele lengte van de
kooi en het onderblad een opening van 0,025 -
0,076 mm of minder in stand gehouden worden.
5. De kooi moet evenwijdig zijn aan het onderblad.
Een verkeerd afgestelde kooi zal zijn scherpe
randen vroegtijdig verliezen, waardoor de kooi en
het onderblad ernstige schade kunnen oplopen.
6. De conditie van het gras is tevens van invloed op de
afstelling.
a. Wanneer het gras droog en schaars is, is een
grotere opening nodig om te voorkomen dat de
kooi en het onderblad heet worden en schade
oplopen.
b. Voor gras van zeer goede kwaliteit met een hoog
vochtgehalte is een kleinere opening nodig (ca.
nul).
Afb. 5J
Afb. 5K
VOORZICHTIG
Draag handschoenen om persoonlijk letsel en schade
aan de maairanden te voorkomen en hanteer de rol
en het mes uiterst voorzichtig.
!
1,5 mm
A
LF025
AFSTELLINGEN 5
NL-19
5.12 ONDERMESAFSTELLING ___________________________________________________
1. Lees eerst Sectie 5.11 alvorens de afstelling uit te
voeren.
2. Begin de afstelling aan de oplopende kant van de
kooimessen, gevolgd door de aflopende kant. De
oplopende kant is het gedeelte dat tijdens normale
rotatie het eerst over het ondermes passeert.
3. Gebruik de stelschroeven (B & C), om de afstand af
te stellen. Zet de onderste stelschroef (C) los en
draai de bovenste (B) omlaag (rechtsom) om de
afstand te verkleinen.
a. Schuif een voelmaat of passtukje van 0,025 -
0,075 mm tussen het kooimes en het ondermes.
Draai de kooi niet.
b. Stel de aflopende kant van het kooimes op
gelijke wijze tot dezelfde afstand bij en
controleer daarna opnieuw de afstelling aan de
oplopende kant.
c. Wanneer de kooimessen op de juiste wijze ten
opzichte van het ondermes zijn afgesteld, zal de
kooi vrijelijk draaien en dient u een stuk papier
over de volle lengte van de kooi te kunnen
snijden wanneer het onder een hoek van 90°
t.o.v. het ondermes wordt gehouden.
Afb. 5L
N.B.: Vermijd overmatig vastzetten aangezien ernstige
beschadiging van ondermes en kooimessen hiervan het
gevolg kan zijn. De kooien moeten vrijelijk kunnen
draaien.
5.13 MAAIHOOGTE_____________________________________________________________
N.B.: De afstelling tussen kooimessen en ondermes
moet altijd eerst worden uitgevoerd voordat de
maaihoogte wordt afgesteld (Secties 5.11 en 5.12).
1. Breng de maaieenheden omhoog in de
transportstand. Trek daarna de parkeerrem aan, zet
de motor stil en verwijder de contactsleutel.
2. Stel de gewenste maaihoogte in op het meetblokje
(D).
a. Meet de afstand tussen de onderkant van de
schroefkop en het meetblokoppervlak (E).
b. Stel schroef (F) bij om de gewenste hoogte te
krijgen en draai daarna de vleugelmoer vast.
3. Ontspan de moeren op de voorste rolbeugels (G)
net voldoende om met de stelknop (I) de voorste rol
omhoog of omlaag te kunnen brengen.
4. Plaats het meetblokje (D) aan één eind langs de
onderkant van de voor- en achterrollen.
5. Schuif de kop van de meetblokschroef (F) boven het
ondermes (H) en stel knop (I) bij om de afstand
tussen de schroefkop en het ondermes te
verkleinen. Draai dan borgmoer (G) vast.
6. Herhaal stappen 4 en 5 aan de andere kant.
Afstelling aan het ene eind moet worden voltooid
alvorens dit aan het andere eind te doen.
7. Draai moeren (G) vast en controleer ieder eind
opnieuw.
Afb. 5M
GKV-1
B
C
E
I
G
D
F
H
5 AFSTELLINGEN
NL-20
5.14 KOOILAGER______________________________________________________________
Dwarsspeling of radiale speling duidt op een slechte
lagering, een zwakke spanningsveer of een
teruggeschoven moer.
1. Controleer de montagehardware van de
lagerbehuizing. Zonodig de onderdelen vastdraaien
of vervangen. Maak de schroefdraad voorzichtig
schoon met een ontvettend middel.
2. Breng een middelmatig sterke kwaliteit aan van
Loctite op de moer (J), draai vervolgens de moer op
de kooias totdat de moer 46 mm (1-27/32”) van het
einde van de kooias zit.
3. Vul, na het afstellen van de veer, de behuizing van
de kooilager met NLGI - Kwaliteit O smeermiddel.
5.15 FLASH ATTACH___________________________________________________________
Installatie van de maaieenheden
1. Plaats iedere maaieenheid voor zijn eigen hefarm. Til
de hefarm op en positioneer de maaieenheid
zodanig dat juk (R) in lijn is met het draaihuis (Q).
Laat de arm zorgvuldig neer op het juk, steek pen
(K) door het gat in het juk, bevestig opsluitklem (L)
en installeer de kap (M).
2. Monteer de motors (N), met de slangen eraan
bevestigd, aan de maaieenheden. Maak de
motorgroefvertanding en -koppeling schoon. Breng
Moly 2 EP vet aan op de inwendige
kooigroefvertanding. Reinig het motormontageop-
pervlak grondig. Schuif de motor in het lagerhuis. Bij
125 mm kooien wordt de motor op zijn plaats
gesloten door de twee motorklemmen (O), met de
gebogen kant in de richting van het hart van de
motor wijzend, in de montagepennen (P) te steken.
3. Breng de kooien omhoog en installeer de veerstiften
voor de neerwaartse druk (T Afb. 5P). Als de
maaihoogte niet is veranderd, dienen de stiften in
dezelfde stand te worden gezet als waar ze zich
bevonden toen de kooien werden verwijderd.
Verwijdering van de maaieenheden
1. Laat de kooien op de grond neer en verwijder de
veerstiften (T Afb. 5P) - goed onthouden wat hun
positie was!
2. De motorklemmen (O) te worden verwijderd.
3. Zet de motor met zijn slangen voldoende ver van de
maaieenheid op een veilige plaats. Om vervuiling en
beschadiging van de interne delen te voorkomen,
dient de lagerhuisholte te worden afgedekt.
4. Verwijder kap (M) van de hefarm. Maak de
opsluitklem (L) los van de pen (K), die vervolgens
moet worden verwijderd.
5. Breng de arm voorzichtig tot de maaieenheid kan
worden verwijderd.
Afb. 5O
GKV-11
J
J
46 mm
5” KOOIEN
R
Q
K
L
M
O
P
N
AFSTELLINGEN 5
NL-21
5.16 NEERWAARTSE DRUK _____________________________________________________
Iedere kooi is voorzien van een neerwaartse drukveer.
Neerwaartse druk verbetert de knipkwaliteit doordat
hiermee wordt gezorgd voor consistent contact tussen de
kooi en de grond. Om de beste maaiprestatie te bereiken
en in ieder geval telkens wanneer de maaihoogte is
veranderd, moet de neerwaartse druk worden
gecontroleerd en bijgesteld.
1. Met de kooien in de omhoogstand dient de veerstift
(T) in het vierde gaatje vanaf het kogelscharnier te
worden gestoken. Laat de kooien op een effen
oppervlak neer alvorens de neerwaartse druk te
meten.
2. Stel de afstand tussen het hart van het kogels-
charnier en het midden van de stangdwarspen in
eerste instantie in op 227 mm ± 2 mm. Om de
lengte te veranderen, dient borgmoer (S) te worden
gelost en de stang (U) in of uit het kogelscharnier te
worden gedraaid.
3. Meet de lengte van de veren op alle vijf de kooien,
zoals aangegeven. Noteer de kortste veermaat en
regel de andere veren door de stangen (U) an de
hand hiervan (± 2 mm) bij te stellen. De stangd-
warspen moet horizontaal zijn voordat de borgmoer
(S) weer wordt aangedraaid.
4. Voor bijstelling van de neerwaartse druk dient de
stift een gaatje richting veer te worden verzet om de
druk te vergroten, en een gaatje verder van de veer
te worden verwijderd wanneer de druk op de
achterrol moet worden verminderd.
Afb. 5P
8-15/16"
T
S
U
5 AFSTELLINGEN
NL-22
5.17 DRAAIKOPPELSPECIFICATIE _______________________________________________
5.18 SPECIFIEK AANHAALMOMENT______________________________________________
1. Kogelscharnier: 40,5 - 47,2 Nm.
2. Remschoen mes: 34 - 50 Nm.
3. Wielmoer besturing: 34 - 41 Nm.
4. Wielbouten: 115 - 128 Nm.
VOORZICHTIG
Alle draaikoppelwaarden in deze tabellen zijn bij benadering en dienen uitsluitend als richtlijn. Gebruik van deze waarden
is geheel voor eigen risico. Textron Golf, Turf & Specialty Products kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor enig
verlies, enige aanspraak op of eis tot schadevergoeding als gevolg van het gebruik van deze tabellen. Bij toepassing van
draaikoppelwaarden moet altijd de grootste voorzichtigheid in acht worden genomen.
AMERIKAANSE NATIONALE
STANDAARDBEVESTIGINGEN
MAAT EENHEDEN KWALITEIT 5 KWALITEIT 8
#6-32 in-lbs (Nm) 20 (2,3)
#8-32 in-lbs (Nm) 24 (2,7) 30 (3,4)
#10-24 in-lbs (Nm) 35 (4,0) 45 (5,1)
#10-32 in-lbs (Nm) 40 (4,5) 50 (5,7)
#12-24 in-lbs (Nm) 50 (5,7) 65 (7,3)
1/4-20 in-lbs (Nm) 95 (10,7) 125 (14,1)
1/4-28 in-lbs (Nm) 95 (10,7) 150 (17,0)
5/16-18 in-lbs (Nm) 200 (22,6) 270 (30,5)
5/16-24 in-lbs (Nm) 240 (27,1) 300 (33,9)
3/8-16 ft-lbs (Nm) 30 (40,7) 40 (54,2)
3/8-24 ft-lbs (Nm) 35 (47,5) 45 (61,0)
7/16-14 ft-lbs (Nm) 50 (67,8) 65 (88,1)
7/16-20 ft-lbs (Nm) 55 (74,6) 70 (94.9
1/2-13 ft-lbs (Nm) 75 (101,7) 100 (135,6)
1/2-20 ft-lbs (Nm) 85 (115,3) 110 (149,2)
9/16-12 ft-lbs (Nm) 105 (142,4) 135 (183,1)
9/16-18 ft-lbs (Nm) 115 (155,9) 150 (203,4)
5/8-11 ft-lbs (Nm) 150 (203,4) 195 (264,4)
5/8-18 ft-lbs (Nm) 160 (217,0) 210 (284,8)
3/4-10 ft-lbs (Nm) 170 (230,5) 220 (298,3)
3/4-16 ft-lbs (Nm) 175 (237,3) 225 (305,1)
7/8-14 ft-lbs (Nm) 300 (406,8) 400 (542,4)
AMERIKAANSE NATIONALE
STANDAARDBEVESTIGINGEN
MAAT EENHEDEN KWALITEIT 5 KWALITEIT 8
METRISCHE BEVESTIGINGEN
MAAT EENHEDEN
Niet-kritieke
bevestigingen
in aluminium
M4 Nm (in-lbs) 1,2 (11) 1,7 (15) 2,9 (26) 4,1 (36) 5,0 (44) 2,0 (18)
M5 Nm (in-lbs) 2,5 (22) 3,2 (28) 5,8 (51) 8,1 (72) 9,7 (86) 4,0 (35)
M6 Nm (in-lbs) 4,3 (38) 5,7 (50) 9,9 (88) 14,0 (124) 16,5 (146) 6,8 (60)
M8 Nm (in-lbs) 10,5 (93) 13,6 (120) 24,4 (216) 33,9 (300) 40,7 (360) 17,0 (150)
M10 Nm (ft-lbs) 21,7 (16) 27,1 (20) 47,5 (35) 664 (49) 81,4 (60) 33,9 (25)
M12 Nm (ft-lbs) 36,6 (27) 47,5 (35) 82,7 (61) 116,6 (86) 139,7 (103) 61,0 (45)
M14 Nm (ft-lbs) 58,3 (43) 76,4 (55) 131,5 (97) 184,4 (136) 219,7 (162) 94,9 (70)
4,8 5,8 8,8 10,9 12,9
FOUTOPSPORING 6
NL-23
6 FOUTOPSPORING
6.1 ALGEMEEN_______________________________________________________________
Onderstaande foutopsporingstabel vermeldt basisproblemen die zich kunnen voordoen tijdens start-up en werking.
Voor meer gedetailleerde informatie betreffende de hydraulische en elektrische systemen kunt u het beste contact
opnemen met de Textron Golf, Turf & Specialty Products Dealer in uw gebied.
Symptomen Mogelijke oorzaken Actie
Motor start niet 1. Parkeerrem niet aangetrokken,
tractiepedaal niet in vrijstand of
kooihendel(s) in de AAN-stand
1. Controleer operationeel back-up systeem en start-up
procedure
2. Lage accuspanning of defecte accu 2. Inspecteer conditie van de accu en accu-aansluitingen
3. Brandstoftank leeg of vuil.
Brandstofafsluitklep gesloten
3. Vullen met verse brandstof. Brandstoffilter vervangen.
Brandstofleidingen ontluchten. Open de brandstofafslu-
itklep.
4. Smeltveiligheid doorgeslagen 4. Smeltveiligheid vervangen
Motor start moeilijk of
loopt slecht
1. Laag brandstofniveau, brandstof of
brandstoffilter vuil
1. Vullen met verse brandstof. Oliefilter vervangen.
Brandstofleidingen ontluchten
2. Luchtfilter vuil 2. Luchtfilter inspecteren en vervangen
3. Inspuitstukken, brandstofpomp 3. Raadpleeg motorhandleiding
4. Motorprobleem 4. Raadpleeg motorhandleiding
Motor stopt 1. Brandstoftank leeg 1. Vullen met verse brandstof, brandstofleidingen ontluchten
2. Vergrendelingen niet ingeschakeld
vóór het verlaten van de bestuur-
dersplaats
2. Trek de parkeerrem aan, zet de kooihendels in de UIT-
stand en de tractiehendel in de vrijstand alvorens de
zitting te verlaten.
Motor loopt warm 1. Laag koelmiddelpeil (Diesel) 1. Inspecteren en koelmiddel bijvullen
2. Luchtaanvoer belemmerd 2. Luchtaanvoer bij radiator schoonmaken
3. Waterpompriem gebroken of los
(Diesel)
3. Riem spannen of vervangen
4. Motor overbelast 4. Rijsnelheid verminderen
Accu verliest spanning 1. Losse of gecorrodeerde
accuklemmen
1. Klemmen inspecteren en schoonmaken
2. Laag elektrolytpeil 2. Bijvullen tot juiste peil
3. Wisselstroomdynamoriem los of
gebroken
3. Riem spannen of vervangen
4. Laadsysteem defect 4. Zie motorhandleiding
Kooien maaien ongelijk 1. Verkeerde ondermes- kooimessen
afstelling
1. Ondermes-kooimessen afstelling inspecteren
2. Te laag motortoerental
2. Toerental controleren, motor met vol gas laten lopen
3. Laag hydrauliekoliepeil 3. Reservoirniveau inspecteren, zonodig bijvullen
Tractor reageert niet op
tractiepedaal
1. Parkeerrem aangetrokken
2. Laag hydrauliekoliepeil
1. Parkeerrem loszetten
2. Reservoirniveau inspecteren, zonodig bijvullen
Apparatuur komt niet
omhoog of gaat niet
omlaag
1. Laag hydrauliekoliepeil
1. Reservoirniveau inspecteren, zonodig bijvullen
Meters/indicators werken
niet
1. Smeltveiligheid doorgeslagen,
lampje doorgebrand
1. Smeltveiligheid/lampje vervangen
2. Losse bedrading
2. Elektrische aansluitingen controleren
7 SMEERING
NL-24
7 SMEERING
7.1 ALGEMEEN ______________________________________________________________
1. Maak de vetsmeerpunten voor en na het smeren
altijd schoon.
2. Smeer met vet dat voldoet aan de NLGI Kwaliteit 2
LB specificaties of deze overtreft. Gebruik een
handbediende vetspuit en vul langzaam tot het vet
er begint uit te lopen. Gebruik geen perslucht-
vetpistolen.
3. Breng regelmatig een kleine hoeveelheid vet op
lithiumbasis aan op de zittingrails.
4. Ten behoeve van soepele werking van alle
hefbomen, draai- en andere frictiepunten die niet op
het smeerschema zijn afgebeeld, dienen deze
iedere 40 uur of wanneer vereist een paar druppels
SAE 30 olie te krijgen.
5. Smeer de rolbevestigingen (A - I) iedere 50
bedrijfsuren, (J - M) iedere 100 bedrijfsuren en (N)
iedere 250 bedrijfsuren.
7.2 SMEERSCHEMA __________________________________________________________
WAARSCHUWING
Alvorens te beginnen met schoonmaken, afstellen of
reparatie van deze machine, dienen alle andrijvingen
te worden uitgeschakeld, de aanzetstukken op de
grond te worden neergelaten en de parkeerrem te
worden aangetrokken. Verder moet de motor worden
stilgezet en de contactsleutel worden verwijderd.
!
A
B
B
C
C
D
D
M
F
F
F
F
F
F
F
F
G
G
G
H
H
H
H
H
I
J
J
K
K
L
L
N
E
A - Draaipen stuuras
B - Draaipen spil (2)
C - Stuurcilinder (2)
D - Trekstang (2)
E - Draaipen rem
F - Hefcilinder (10)
G - Draaipen hefarm (10
H - Hefarm (10)
I - Hefjuk (5)
J - Lagerbehuizing (10)
K - Voorste rol (10)
L - Achterste rol (10)
M - Aandrijfas (3)
N - Motorspie
Afleveringscontrole
Productnr. 67923 - Super LF 1880 2WD Productnr. 67924 -Super LF 1880 4WD
Tractor_________________________
Controleer:
Draaikoppel wielaansluitpunt 115 - 128 N.m.
Bandenspanning behoort de volgende te zijn:
69 - 83 kPa
Tractiepedaal
Parkeerrem
Motor__________________________
Controleer:
Motoroliepeil
Motorkoelmiddel
Luchtfilterelement en aansluitingen
Riemafstelling
Maaieenheden __________________
Controleer:
Stevig vastzitten van alle bevestigingen
Eindspeling kooi - hiervan mag geen sprake zijn
Bijstelling voorrollager
Compensatie in voorrolbeugels is richting kooi
Voer kooi-ondermes bijstelling uit (0,025 - 0,08 mm)
Afstelling maaihoogte overeenkomstig klanteneisen
Controleer of de slangen de beweging van de hefarm
niet belemmeren
Omhoog/Omlaag-beweging
Elektrisch systeem______________
Controleer:
Grendelsysteem
Contactschakelaar
Neutrale schakelaar
Parkeerremschakelaar
Spoeleschakelaar
Zittingschakelaar
Paneelmeters en -waarschuwingslampjes
Werking van alle bedieningsschakelaars
Limietschakelaar rolarm
Beklemming of schuring van draden
Hydraulisch systeem ___________
Controleer:
Hydrauliekoliepeil
Beklemming of schuring van slangen
Draaiing of rimpeling van slangen
Olielekkage
Sleepklep is gesloten
Diversen ______________________
Controleer op losse of ontbrekende bevestigingen
Alle smeerpunten
Inspecteer conditie laklaag; waar nodig bijwerken
Controleer of decalplaatjes op hun plaats zitten en
leesbaar zijn
Zorg dat de Veiligheids- en Bedieningshandleiding
en Onderdelen- en Onderhoudshandleiding in
bergvak zit
Indien er tijdens de installatie op enig gebied reparatie noodzakelijk was, licht dit dan onderstaand toe en fax ons (704-
504-4908) een kopie van de checklist en een beschrijving van het betreffende probleem.
Probleembeschrijving
_____________________________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________________________
Distributor _____________________________________________ Geïnspecteerd ________________________
Klant _________________________________________________ Datum _______________________________
Productnr._____________________________________________ Serienummer___________________________
BOB-CAT BUNTON CUSHMAN JACOBSEN RANSOMES RYAN E-Z-GO
Equipment from Ransomes Jacobsen Limited is built to
exacting standards ensured by ISO 9001 registration at
all our manufacturing locations. A worldwide dealer
network and factory-trained technicians backed by
Ransomes Jacobsen Parts Xpress provide reliable,
high-quality product support.
Ransomes Jacobsen Limited
Central Avenue, Ransomes Europark, Ipswich, England, IP3 9QG
English Company Registration No. 1070731
www.ransomesjacobsen.com
World Class Quality, Performance and Support
GB
F
NL
D
I
Les machines Ransomes Jacobsen Limited sont
fabriquées, dans toutes nos usines, selon les
normes de l’accréditation ISO 9001. Ransomes
Jacobsen Parts Xpress offre à sa clientèle un
réseau international de concessionnaires et de
techniciens formés pour l’Après-vente.
Qualité Totale Mondiale, Performance et Soutien
Machines van Ransomes Jacobsen Limited worden gebouwd
volgens de hoogste normen, zoals verzekerd door de ISO
9001 registratie die op al onze productielocaties van
toepassing is. Een wereldwijd dealernet en technici met een
fabriekopleiding voorzien, mede dankzij de back-up van
Ransomes Jacobsen Parts Xpress, in een betrouwbare
productondersteuning van hoge kwaliteit.
Kwaliteit, prestatie en ondersteuning van wereldklasse
Geräte der Firma Ransomes Jacobsen Limited werden nach
höchst anspruchsvollen Maßstäben gefertigt. Alle Hersteller-
werke sind nach ISO 9001 zertifiziert. Ein weltweites Händler-
netz und vor Ort ausgebildete Techniker gewährleisten in
Zusammenarbeit mit Ransomes Jacobsen Parts Xpress zuver-
lässige, hochqualitative Produktunterstützung.
Qualität, Leistung und Support von Weltklasse
Le apparecchiature prodotte dalla Ransomes Jacobsen
Limited sono realizzate secondo standard rigorosi previsti
dalla registrazione alle norme ISO 9001 presso tutti i nostri
stabilimenti. La rete internazionale di rivenditori e tecnici
altamente qualificati gode del supporto esclusivo del servizio
Ransomes Jacobsen Parts Xpress, unico per affidabilità e
qualità dei prodotti.
Qualità, prestazioni e assistenza di livello internazionale
1/130