HP ProBook notebookcomputer
Gebruikershandleiding
© Copyright 2010 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en
andere landen of regio’s. Java is een in de
Verenigde Staten gedeponeerd
handelsmerk van Sun Microsystems, Inc.
Microsoft, Windows en Windows Vista zijn in
de Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
Het SD-logo is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, maart 2010
Artikelnummer: 598087-332
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
In verband met de snelle
productontwikkelingscycli is sommige
hardware- en softwarecontent die wordt
beschreven in de gebruikershandleidingen
op de vaste schijf of cd, inmiddels mogelijk
bijgewerkt. Ga naar
http://www.hp.com/
support, selecteer uw land of regio en volg
de instructies op het scherm om naar uw
product te navigeren en de meest recente
gebruikershandleiding te downloaden.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op uw schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat
de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding).
Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid
of een voorwerp van zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft
binnen de temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals
bepaald in de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Voorzieningen ................................................................................................................................................. 1
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Touchpad ............................................................................................................ 1
Lampjes ............................................................................................................... 3
Knoppen, luidsprekers, schakelaars en vingerafdruklezer (alleen bepaalde
modellen) ............................................................................................................ 4
Toetsen ............................................................................................................... 6
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 7
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 8
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 9
Onderdelen aan de onderkant ........................................................................................... 11
Beeldscherm ...................................................................................................................... 12
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) ............................... 12
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 14
Labels herkennen ............................................................................................................................... 14
2 Draadloos, modem en lokaal netwerk ......................................................................................................... 16
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................. 16
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen ........................... 17
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 17
Knop voor draadloze communicatie gebruiken .................................................................. 17
Wireless Assistant-software gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................. 18
HP Verbindingsbeheer gebruiken (alleen bepaalde modellen) ......................................... 18
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 19
Draadloos netwerk (WLAN) gebruiken ............................................................................................... 20
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 20
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 20
Verbinding maken met een WLAN .................................................................................... 22
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 23
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 24
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................. 24
SIM-kaart verwijderen ........................................................................................................ 25
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 27
v
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 27
Problemen met draadloze verbindingen oplossen ............................................................................. 28
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................. 28
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................... 29
Netwerkstatuspictogram wordt niet weergegeven ............................................................. 29
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar ................................................... 29
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak ........................................................ 30
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 30
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................................. 32
Modemkabel aansluiten ..................................................................................................... 32
Modemkabeladapter voor specifieke landen aansluiten .................................................... 33
Locatie-instelling selecteren .............................................................................................. 33
Huidige locatieselectie weergeven .................................................................... 33
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen ................................................... 34
Problemen met reisverbinding oplossen ........................................................... 35
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) .............................................................................. 37
3 Cursorbesturing en toetsenbord ................................................................................................................. 38
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 38
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 38
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 38
Touchpad in- of uitschakelen ............................................................................ 38
Navigeren .......................................................................................................... 38
Selecteren ......................................................................................................... 39
Touchpad-bewegingen gebruiken ..................................................................... 40
Schuiven ........................................................................................... 41
Drukken/inzoomen ............................................................................ 41
Draaien ............................................................................................. 41
Drievingertik ...................................................................................... 42
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 43
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 43
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 43
Systeeminformatie weergeven .......................................................................... 44
Slaapstand activeren ......................................................................................... 44
Helderheid van het scherm verlagen ................................................................ 45
Helderheid van het scherm verhogen ............................................................... 45
Schakelen tussen beeldschermen .................................................................... 45
Standaard e-mailapplicatie openen ................................................................... 45
Standaard webbrowser openen ........................................................................ 45
Geluidsvolume in- en uitschakelen ................................................................... 45
Geluidsvolume verlagen .................................................................................... 45
Geluidsvolume verhogen .................................................................................. 46
Het vorige muziekstuk of hoofdstuk van een audio-cd of dvd afspelen ............ 46
vi
Audio-cd of dvd afspelen of het afspelen onderbreken of hervatten ................. 46
Volgend muziekstuk of hoofdstuk van een audio-cd of dvd afspelen ............... 46
QuickLook gebruiken .......................................................................................................................... 46
QuickWeb gebruiken .......................................................................................................................... 47
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken .................................................................................. 48
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen ................................................... 48
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok ........................ 48
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................................. 49
Touchpad en toetsenbord reinigen ..................................................................................................... 50
4 Multimedia ..................................................................................................................................................... 51
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 51
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 51
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 53
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 54
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware openen ............................................................ 54
Multimediasoftware gebruiken ........................................................................................... 55
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 55
Audio .................................................................................................................................................. 56
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 56
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 57
Video .................................................................................................................................................. 58
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 58
Externemonitorpoort gebruiken ......................................................................... 58
HDMI-poort gebruiken ....................................................................................................... 58
Audio configureren voor HDMI .......................................................................................... 59
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 60
Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen .............................................................. 60
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken ............................................................. 60
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's) ..................................................................... 60
Cd-r-schijven ..................................................................................................... 61
Cd-rw-schijven .................................................................................................. 61
Dvd±r-schijven .................................................................................................. 61
Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 61
LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 62
Blu-ray-schijven (bd's) ....................................................................................... 62
Cd, dvd of bd afspelen ....................................................................................................... 62
Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 63
Regio-instelling voor dvd's wijzigen ................................................................................... 63
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 64
Cd of dvd kopiëren ............................................................................................................. 64
Cd, dvd of bd maken (branden) ......................................................................................... 64
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen ........................................................................ 65
vii
Problemen oplossen .......................................................................................................... 66
De lade van de optische schijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van
een cd, dvd of bd ............................................................................................... 66
De computer herkent de optische schijfeenheid niet ........................................ 67
Onderbrekingen tijdens het afspelen voorkomen .............................................. 68
Een schijf wordt niet afgespeeld ....................................................................... 68
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld ................................................... 69
Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ........ 69
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ....................................... 69
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is .............. 70
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ................ 70
Recentste apparaatstuurprogramma’s van HP verkrijgen ................ 71
Apparaatstuurprogramma’s van Microsoft verkrijgen ....................... 71
Webcam ............................................................................................................................................. 72
Tips voor de webcam ......................................................................................................... 72
Webcameigenschappen aanpassen .................................................................................. 73
5 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 74
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 74
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 74
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 74
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 75
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 75
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 76
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 76
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 76
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 76
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 76
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 77
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 77
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 78
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning ............................................................. 79
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 79
Acculading weergeven ....................................................................................................... 79
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 80
Accu opladen ..................................................................................................................... 81
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 82
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 82
Lage acculading herkennen .............................................................................. 82
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 83
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 83
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 83
viii
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 83
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 83
Accu kalibreren .................................................................................................................. 83
Stap 1: laad de accu volledig op ....................................................................... 83
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 84
Stap 3: ontlaad de accu .................................................................................... 85
Stap 4: laad de accu volledig op ....................................................................... 86
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ......................... 86
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 86
Accu opbergen ................................................................................................................... 87
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 87
Accu vervangen ................................................................................................................. 87
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................................ 88
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 88
6 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 90
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 90
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 90
Prestaties van vaste schijf verbeteren ................................................................................................ 92
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 92
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 92
HP 3D DriveGuard gebruiken ............................................................................................................. 93
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ......................................................................... 93
HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................................. 94
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 95
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 95
Vaste schijf vervangen ....................................................................................................................... 96
7 Externe apparatuur ..................................................................................................................................... 110
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................. 110
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................. 110
USB-apparaat stopzetten en verwijderen ........................................................................ 111
Ondersteuning voor oudere USB-systemen .................................................................... 111
eSATA-apparaat gebruiken .............................................................................................................. 112
eSATA-apparaat aansluiten ............................................................................................. 112
eSATA-apparaat stopzetten en verwijderen .................................................................... 112
Externe schijfeenheden gebruiken ................................................................................................... 114
Optionele externe apparaten gebruiken .......................................................................... 114
8 Externemediakaarten .................................................................................................................................. 115
Mediakaartlezer-kaarten gebruiken .................................................................................................. 115
ix
Digitale kaart plaatsen ..................................................................................................... 115
Digitale kaart stopzetten en verwijderen .......................................................................... 116
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................... 117
ExpressCard configureren ............................................................................................... 117
ExpressCard plaatsen ..................................................................................................... 117
ExpressCard stopzetten en verwijderen .......................................................................... 118
9 Geheugenmodules ...................................................................................................................................... 120
Geheugenmodules toevoegen of vervangen ................................................................................... 121
10 Beveiliging ................................................................................................................................................. 132
Computer beveiligen ........................................................................................................................ 132
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................. 133
Wachtwoorden instellen in Windows ............................................................................... 133
Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen) .............................. 134
BIOS-beheerderswachtwoord .......................................................................................... 134
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ........................................................... 135
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren .......................................................... 136
DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) .................................... 136
DriveLock-wachtwoord instellen ...................................................................... 137
DriveLock-wachtwoord invoeren ..................................................................... 138
DriveLock-wachtwoord wijzigen ...................................................................... 139
DriveLock-beveiliging verwijderen ................................................................... 140
Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) ........................... 140
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ...................................... 140
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ..................................... 141
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken ............................................................. 142
Systeemapparaten beveiligen ......................................................................................... 142
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup (Computerinstellingen) .................... 143
Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) ............................... 143
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................. 144
Firewallsoftware gebruiken ............................................................................................................... 145
Essentiële updates installeren .......................................................................................................... 146
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................... 147
Beveiligingskabel aanbrengen ......................................................................................................... 148
11 Software-updates ...................................................................................................................................... 149
Software-update uitvoeren ............................................................................................................... 149
BIOS bijwerken ................................................................................................................................. 151
BIOS-versie bepalen ........................................................................................................ 151
BIOS-update downloaden ................................................................................................ 152
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken ..................................................................................... 154
SoftPaq Download Manager gebruiken ............................................................................................ 155
x
12 Back-up en herstel .................................................................................................................................... 156
Back-up maken van gegevens ......................................................................................................... 157
Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 159
Windows-herstelprogramma's gebruiken ......................................................................... 159
F11 gebruiken .................................................................................................................. 16 0
Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan te
schaffen) .......................................................................................................................... 160
13 Computer Setup ........................................................................................................................................ 162
Computer Setup starten ................................................................................................................... 162
Computer Setup gebruiken .............................................................................................................. 162
Navigeren en selecteren in Computer Setup ................................................................... 162
Fabrieksinstellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) herstellen .................... 163
Menu’s van Computer Setup ............................................................................................................ 164
Menu File (Bestand) ........................................................................................................ 164
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 165
Menu System Configuration (Geavanceerd) ................................................................... 166
14 MultiBoot ................................................................................................................................................... 171
Opstartvolgorde van apparaten ........................................................................................................ 171
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup (Computerinstellingen) ..................................... 173
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................. 174
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................................ 175
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computerinstellingen .............................................. 175
Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9 ................................................................ 175
MultiBoot Express instellen .............................................................................................. 176
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren ......................................................................... 176
15 Beheer en afdrukken ................................................................................................................................ 177
Client Management Solutions gebruiken .......................................................................................... 1 77
Software-images configureren en distribueren ................................................................ 177
Software beheren en updaten ......................................................................................... 178
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) ............................ 178
HP Client Configuration Manager (CCM) (alleen bepaalde modellen) ........... 180
HP System Software Manager (SSM) ............................................................. 181
Index ................................................................................................................................................................. 182
xi
xii
1 Voorzieningen
Hardware herkennen
U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in de computer is geïnstalleerd:
1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen.
Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
Onderdelen aan de bovenkant
Touchpad
Hardware herkennen 1
Onderdeel Beschrijving
(1) Uit-indicator van het touchpad Tik tweemaal snel op de uit-indicator van het touchpad om de
touchpad-zone in en uit te schakelen.
OPMERKING: Het lampje is uit wanneer de touchpad-zone actief
is.
(2) Touchpad-zone* Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen
op het scherm selecteren of activeren.
(3) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
muis.
(4) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Als u voorkeuren voor cursorbesturing wilt weergeven of wijzigen,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis.
2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Lampjes
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Uit-indicator van het touchpad
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
(2) Caps lock-lampje Aan: caps lock is ingeschakeld.
(3) HP QuickLook-lampje Knipperend: QuickLook wordt geopend of gesloten.
(4) HP QuickWeb-lampje Knipperend: De webbrowser wordt geopend of gesloten.
Hardware herkennen 3
Onderdeel Beschrijving
(5) Aan/uit-lampje
Aan: de computer staat aan.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(6) Lampje voor draadloze communicatie
Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule en/of een
Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie is
uitgeschakeld.
Knoppen, luidsprekers, schakelaars en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
(2) Interne beeldschermschakelaar Als u het beeldscherm sluit terwijl de computer is ingeschakeld,
wordt deze schakelaar ingedrukt en het beeldscherm
uitgeschakeld.
4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(3) Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-knop
om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de aan/uit-knop
om de computer uit te schakelen.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de aan/
uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van
Windows geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-knop minstens
vijf seconden ingedrukt om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
onderhoud > Energiebeheer als u meer wilt weten over de
instellingen voor energiebeheer en over de manier waarop u ze
wijzigt.
(4) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) Voor aanmelden met vingerafdruk in Windows, in plaats van
aanmelden met wachtwoord.
Hardware herkennen 5
Toetsen
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esc-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Als u op deze toetsen drukt in combinatie met de fn-toets (terwijl
num lk is geactiveerd), kunt u ze op dezelfde manier gebruiken als
de toetsen op een extern numeriek toetsenblok.
(6) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esc-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok.
(6) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
Onderdelen aan de voorkant
Hardware herkennen 7
Onderdeel Beschrijving
(1) Schijfeenheidlampje
Knipperend wit: er wordt geschreven naar of gelezen van de
vaste schijf of een optische-schijfeenheid.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft de interne vaste schijf tijdelijk
geparkeerd.
(2) Mediakaartlezer Ondersteunt de volgende typen optionele digitale kaarten:
Memory Stick
Memory Stick Duo (vereist adapter)
Memory Stick Pro (vereist adapter)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
xD-Picture Card (XD)
xD-Picture Card (XD) type H
xD Picture Card (XD) type M
(3) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(4) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
Onderdelen aan de rechterkant
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) USB-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB-apparaten aan.
(2) RJ-11-connector (modem) (alleen bepaalde
modellen)
Hierop sluit u een modemkabel aan.
8 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(3) Lampje van de optische-schijfeenheid (alleen
bepaalde modellen)
Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de optische-
schijfeenheid.
(4) Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee leest u optische schijven en schrijft u (alleen bij bepaalde
modellen) naar optische schijven.
Onderdeel Beschrijving
(1) USB-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB-apparaten aan.
(2) RJ-11-connector (modem) (alleen bepaalde
modellen)
Hierop sluit u een modemkabel aan.
(3) Optische-schijfeenheid (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee leest u optische schijven en schrijft u (alleen bij bepaalde
modellen) naar optische schijven.
(4) Lampje van de optische-schijfeenheid (alleen
bepaalde modellen)
Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de optische-
schijfeenheid.
(5) Lampje van de netvoedingsadapter
Aan: de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu wordt opgeladen.
Uit: de computer is niet aangesloten op een externe
voedingsbron.
(6) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
Onderdelen aan de linkerkant
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Hardware herkennen 9
Onderdeel Beschrijving
(1) Bevestigingspunt voor beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel aan de
computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste
plaats een ontmoedigende werking uitgaan. Deze voorziening kan
echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
(2) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(3) Lampje van de netvoedingsadapter
Aan: de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu wordt opgeladen.
Uit: de computer is niet aangesloten op een externe
voedingsbron.
(4) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de
computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat
de interne ventilator af en toe aan- en uitgaat tijdens het gebruik
van de computer.
(5) Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten.
(6) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(7) HDMI-poort Hierop kunt u een optioneel HDMI-apparaat aansluiten.
(8) Combo eSATA-/USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat of hoogwaardig eSATA-
onderdeel aan, zoals een externe eSATA-vasteschijfeenheid.
(9) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(10) ExpressCard-slot Hierin kunt u optionele ExpressCards plaatsen.
Onderdeel Beschrijving
(1) Bevestigingspunt voor beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel aan de
computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste
plaats een ontmoedigende werking uitgaan. Deze voorziening kan
echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(2) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de
computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat
de interne ventilator af en toe aan- en uitgaat tijdens het gebruik
van de computer.
(3) Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten.
(4) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(5) HDMI-poort Hierop kunt u een optioneel HDMI-apparaat aansluiten.
(6) Combo eSATA-/USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat of hoogwaardig eSATA-
onderdeel aan, zoals een externe eSATA-vasteschijfeenheid.
(7) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(8) ExpressCard-slot Hierin kunt u optionele ExpressCards plaatsen.
Onderdelen aan de onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Accu-ontgrendelingen (2) Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(2) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(3) SIM-slot (alleen bepaalde modellen) Hierin bevindt zich een draadloze SIM-kaart (Subscriber Identity
Module). Het SIM-slot bevindt zich in de accuruimte.
Hardware herkennen 11
Beeldscherm
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne beeldschermschakelaar Hiermee schakelt u het beeldscherm uit wanneer het apparaat
wordt gesloten terwijl het is ingeschakeld.
(2) Interne microfoon Hiermee kunt u geluid opnemen.
(3) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(4) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen)
De antennes wisselen signalen uit met een of meer apparaten voor draadloze communicatie. Deze
antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer.
12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(1) WWAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WAN's (WWAN's,
wireless wide area networks).
(2) WLAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's,
wireless local area networks).
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale verzending houdt u de directe omgeving
van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
dat van toepassing is op uw land/regio. Deze
voorschriften vindt u in Help en ondersteuning.
Hardware herkennen 13
Aanvullende hardwareonderdelen
Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
stopcontact.
(2) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
(3) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per land/regio.
Labels herkennen
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt:
Servicelabel: biedt belangrijke informatie, waaronder:
Productnaam (1). Dit is de productnaam die is aangebracht op de voorkant van de
notebookcomputer.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumeriek nummer dat uniek is voor elk product.
Productnummer (p/n) (3). Dit nummer geeft specifieke informatie over de
hardwareonderdelen van het product. Aan de hand van het productnummer kan een
servicetechnicus bepalen welke componenten en onderdelen benodigd zijn.
14 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Modelbeschrijving (4). Dit is het nummer dat u gebruikt om documenten, stuurprogramma's
en ondersteuning voor uw notebookcomputer op te zoeken.
Garantieperiode (5). Beschrijft de duur van de garantieperiode voor deze computer.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.
Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt updaten of problemen met het systeem wilt
oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: Bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met goedkeuringen voor het modem: Bevat voorschriften en goedkeuringen van instanties
die zijn vereist voor een aantal landen/regio's waarin het modem kan worden gebruikt. U kunt deze
informatie nodig hebben als u de computer in het buitenland wilt gebruiken. Het label met
keurmerken voor het modem bevindt zich aan de onderzijde van de computer.
Certificaatlabels voor draadloze communicatie (uitsluitend voor bepaalde modellen): bevatten
informatie over optionele draadloze apparatuur en de keurmerken van diverse landen/regio’s waar
de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Een optioneel apparaat kan een
draadloosnetwerkadapter (WLAN-adapter) of een Bluetooth-apparaat zijn. Als uw model computer
is voorzien van een of meer draadloze apparaten, is uw computer voorzien van een of meer van
deze certificaatlabels. U kunt deze informatie nodig hebben wanneer u de computer in het
buitenland gebruikt. De certificaatlabels voor draadloze communicatie bevinden zich aan de
onderkant van de computer.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van de SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat
het serienummer van de HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich aan de
onderkant van de computer.
Labels herkennen 15
2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): hiermee kan de computer verbinding maken met
draadloze lokale netwerken (ook wel Wi-Fi-netwerk, draadloos LAN of WLAN genoemd) in
bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en
universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat voor draadloze communicatie met
een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
HP mobiel-breedbandmodule: een draadloos WWAN-apparaat (wireless wide area network) dat
toegang biedt tot informatie op elke plek waar de diensten van een mobiele-netwerkexploitant
beschikbaar zijn. In een WWAN communiceert elk mobiel apparaat met het basisstation van een
mobiele-netwerkexploitant. Mobiele-netwerkexploitanten installeren netwerken van basisstations
(vergelijkbaar met masten voor mobiele telefonie) die grote gebieden beslaan, waardoor ze
dekking kunnen bieden in hele provincies, regio's of zelfs landen.
Bluetooth®-apparaat: hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN)
opzetten om verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals computers,
telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN communiceert elk
apparaat direct met andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief korte afstand
(doorgaans 10 meter) van elkaar bevinden.
Computers met WLAN-apparatuur ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-standaarden:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, waardoor ze in
hetzelfde netwerk kunnen functioneren.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
802.11n ondersteunt een gegevenssnelheid van maximaal 450 Mbps en kan werken op 2,4 GHz
of 5 GHz, waardoor deze norm terugwaarts compatibel is met 802.11a, b en g.
Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt
weten over technologie voor draadloze communicatie.
16 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloze
communicatie
(ingeschakeld)
Geeft de locatie van de lampjes en knoppen voor draadloze
communicatie op de computer aan. Wordt ook weergegeven bij de
Wireless Assistant-software (Assistent voor draadloze communicatie)
op de computer en geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze
communicatie zijn ingeschakeld.
Draadloze
communicatie
(uitgeschakeld)
Wordt weergegeven bij de Wireless Assistant-software (Assistent voor
draadloze communicatie) op de computer en geeft aan dat alle
apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
HP
Verbindingsbeheer
Hiermee opent u HP Verbindingsbeheer, waarmee u een verbinding tot
stand kunt brengen met een HP mobiel-breedbandapparaat (alleen
bepaalde modellen).
Netwerkstatus
(verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd
en dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met het
netwerk.
Netwerkstatus (niet
geïdentificeerd)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd,
en dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met het
netwerk, maar dat het netwerk niet geïdentificeerd is.
Netwerkstatus (niet
verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd
maar dat er geen netwerkapparaten zijn die verbinding hebben met het
netwerk.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op uw computer met een van deze voorzieningen
in- of uitschakelen:
Knop of schakelaar voor draadloze communicatie (in deze handleiding de "knop voor draadloze
communicatie" genoemd).
Wireless Assistant-software (alleen bepaalde modellen).
HP Verbindingsbeheer-software (alleen bepaalde modellen)
Voorzieningen van het besturingssysteem.
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze
communicatie, en een of twee lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model.
Standaard zijn alle apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor
draadloze communicatie wit wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor
draadloze communicatie wit brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 17
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit te
schakelen. U kunt de apparaten voor draadloze communicatie afzonderlijk besturen via de Wireless
Assistant-software (alleen bepaalde modellen) of via Computer Setup (Computerinstellingen).
OPMERKING: Als de apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld in Computer Setup
(Computerinstellingen), kunt u ze niet besturen met de knop voor draadloze communicatie totdat u ze
weer inschakelt.
Wireless Assistant-software gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in Computer Setup, moet het
eerst opnieuw worden geactiveerd in Computer Setup voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via
Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de computer
automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
Om de status van de apparaten voor draadloze communicatie te bekijken, plaatst u de muisaanwijzer
op het pictogram voor draadloze communicatie in het systeemvak.
Als het pictogram voor draadloze communicatie niet wordt weergegeven in het systeemvak, wijzigt u
als volgt de eigenschappen voor Wireless Assistant:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Draagbare computer > Windows
Mobiliteitscentrum.
2. Klik op het pictogram voor draadloze communicatie in het deelvenster Wireless Assistant, in de
onderste rij van Windows Mobiliteitscentrum.
3. Klik op Eigenschappen.
4. Schakel de optie HP Wireless Assistant icon in notification area (Pictogram voor HP Wireless
Assistant in systeemvak) in.
5. Klik op Apply (Toepassen).
Raadpleeg de online Help van de Wireless Assistant-software voor meer informatie.
1. Open Wireless Assistant door te klikken op het pictogram voor draadloze communicatie in
Windows Mobiliteitscentrum.
2. Klik op de knop Help.
HP Verbindingsbeheer gebruiken (alleen bepaalde modellen)
U kunt HP Verbindingsbeheer gebruiken om verbinding te maken met WWAN's via het HP mobiel-
breedbandapparaat in de computer (alleen bepaalde modellen).
Om Verbindingsbeheer te starten, klikt u op het pictogram Verbindingsbeheer in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik op Start > Alle programma’s > HP > HP Connection Manager.
Raadpleeg de Help-functie van de Verbindingsbeheer-software voor meer informatie.
18 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Ook sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor
draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Windows kent bijvoorbeeld de
voorziening Netwerken en delen, waarmee u de volgende taken kunt uitvoeren: een verbinding of een
netwerk instellen, verbinding maken met een netwerk, draadloze netwerken beheren, een diagnose
stellen van verbindingen en verbindingen herstellen.
Om Netwerken en delen te openen, klikt u op Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-
verbindingen > Netwerken en delen.
Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie. Klik op Start > Help en
ondersteuning.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 19
Draadloos netwerk (WLAN) gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos netwerk (WLAN), dat bestaat uit
andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een
draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen
draadloze router
en
draadloos toegangspunt
worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires
ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of
software aan te pas komt.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of
bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de volgende
apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is
verbonden met internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleeg dan de informatie die
de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloos netwerk beveiligen
Bij de ontwikkeling van de WLAN-standaard werd slechts beperkt rekening gehouden met de
beveiliging. In wezen biedt de standaard alleen enige beveiliging tegen "afluisterpraktijken" en niet tegen
krachtiger aanvallen. Het is dan ook essentieel om in te zien dat draadloze netwerken kwetsbaar zijn
voor bekende en uitgebreid beschreven zwaktes in de beveiliging.
20 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk
helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders
van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en
anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt
u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen
op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk,
is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wired
Equivalent Privacy (WEP). Omdat draadloze radiosignalen buiten het netwerk komen, kunnen andere
WLAN-apparaten onbeveiligde signalen oppikken en (ongevraagd) verbinding maken met uw netwerk
of via het netwerk verzonden informatie onderscheppen. U kunt echter voorzorgsmaatregelen treffen
ter beveiliging van uw draadloos netwerk:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways en routers hebben ingebouwde
beveiligingsvoorzieningen, zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en
firewalls. Met de juiste zender kunt u het netwerk beveiligen tegen de meest voorkomende
veiligheidsrisico's bij draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die gegevens en verzoeken om gegevens controleert die naar uw
netwerk worden gestuurd, en vervolgens alle verdachte items verwijdert. Firewalls zijn er in vele
variaties, zowel softwarematige als hardwarematige. Sommige netwerken maken gebruik van een
combinatie van beide typen.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor een draadloos netwerk zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar.
Kies de oplossing die het beste werkt voor de beveiliging van uw netwerk:
WEP (Wired Equivalent Privacy) is een protocol ter beveiliging van draadloze communicatie
dat gebruikmaakt van een WEP-sleutel om alle netwerkgegevens te coderen voordat ze
worden verzonden. Normaal gesproken kunt u het netwerk de WEP-sleutel laten toewijzen.
U kunt echter ook zelf een sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere
geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen het draadloze netwerk
niet gebruiken.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net als WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen om
gegevens te coderen en decoderen die via het netwerk worden verzonden. In plaats van één
statische beveiligingssleutel te gebruiken voor coderingen, zoals bij WEP, gebruikt WPA een
TKIP
(temporal key integrity protocol: tijdelijk sleutelintegriteitsprotocol) om op dynamische
wijze een nieuwe sleutel te genereren voor elk pakket. WPA genereert ook verschillende sets
sleutels voor elke computer in het netwerk.
Sluit uw netwerk
Voorkom indien mogelijk dat uw netwerknaam (SSID) wordt doorgegeven door de zender. De
meeste netwerken geven de naam meteen door, waarmee ze computers in de buurt van uw
netwerk laten weten dat uw netwerk beschikbaar is. Door het netwerk te sluiten, is de kans kleiner
dat andere computers weten dat uw netwerk bestaat.
Draadloos netwerk (WLAN) gebruiken 21
OPMERKING: Als uw netwerk gesloten is en de SSID niet wordt doorgegeven, moet u de SSID
onthouden om nieuwe apparaten op het netwerk te kunnen aansluiten. Noteer de SSID en bewaar
de notitie op een veilige plaats voordat u het netwerk sluit.
Verbinding maken met een WLAN
Ga als volgt te werk om verbinding te maken met het draadloze netwerk:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het
lampje voor draadloze communicatie wit. Als het lampje voor draadloze communicatie uit is
(oranje), drukt u op de knop voor draadloze communicatie.
2. Selecteer Start > Verbinding maken met.
3. Selecteer uw draadloze netwerk in de lijst en typ vervolgens de netwerkbeveiligingssleutel, indien
vereist.
Als het netwerk niet beveiligd en dus voor iedereen toegankelijk is, wordt een waarschuwing
weergegeven. Klik op Toch verbinding maken om de waarschuwing te accepteren en de
verbinding te voltooien.
Als het netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u verzocht een netwerkbeveiligingssleutel in te
voeren. Dit is een beveligingscode. Typ de code en klik daarna op Verbinden om de
verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen draadloze netwerken (WLAN's) worden weergegeven, betekent dit
dat u zich buiten het bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken niet wordt weergegeven, klikt
u op Verbinding of netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met opties. U kunt ervoor kiezen om
handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee te maken, of om een nieuwe
netwerkverbinding te maken.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het pictogram voor de netwerkstatus
in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te
controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang
de WLAN-implementatie, het merk router, interferentie van andere elektronische apparaten en fysieke
belemmeringen in de vorm van wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een draadloos netwerk is beschikbaar via de volgende
hulpbronnen:
Informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere
apparatuur voor draadloze communicatie zijn geleverd
Help en ondersteuning, waar u informatie vindt en koppelingen naar websites.
Neem voor een lijst met openbare draadloze netwerken bij u in de buurt contact op met uw
internetprovider of zoek op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet
met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de
kosten en de vereisten voor een verbinding.
Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor aanvullende informatie over de manier
waarop u met de computer verbinding kunt maken met een bedrijfsnetwerk.
22 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk komt, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch verbonden
met het nieuwe netwerk. Als Windows het nieuwe netwerk niet herkent, volgt u dezelfde procedure die
u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
Draadloos netwerk (WLAN) gebruiken 23
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
HP mobiel breedband stelt uw computer in staat gebruik te maken van WWAN's voor toegang tot internet
vanuit meer plaatsen en met een groter bereik dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van HP mobiel
breedband heeft u een aanbieder van netwerkdiensten nodig (
mobiele-netwerkexploitant
genoemd). In
de meeste gevallen is dat een beheerder van een netwerk voor mobiele telefonie. De dekking voor HP
mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak via mobiele telefonie.
Wanneer uw computer met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de service van een
mobiele-netwerkexploitant, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding te houden met
internet, e-mail te versturen of contact te leggen met het bedrijfsnetwerk, ook als u onderweg bent en
buiten het bereik van Wi-Fi hotspots bent.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA-module (High Speed Packet Access): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO-module (Evolution Data Optimized): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
Mogelijk hebt u het serienummer van de HP-module voor mobiel breedband nodig om de mobiele
breedbanddiensten te activeren. Het serienummer is gedrukt op een label in de accuruimte van de
computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (Subscriber
Identity Module). Een SIM-kaart bevat basisinformatie over u, zoals een pincode, alsmede
netwerkinformatie. Sommige computers bevatten een SIM-kaart die vooraf in de accuruimte is
geïnstalleerd. Als de SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd met de
informatie over HP mobiel breedband bij de computer, of wordt deze mogelijk apart geleverd door de
aanbieder van mobiele netwerkdiensten.
Informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart vindt u onder "SIM-kaart plaatsen" en
"SIM-kaart verwijderen" in dit hoofdstuk.
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de service van een mobiele-
netwerkexploitant activeert, vindt u in de informatie over mobiel breedband die bij de computer is
geleverd. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband en klik op de
koppeling voor uw land of regio voor meer informatie.
SIM-kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het plaatsen van een SIM-kaart, om beschadiging van
de connectoren te voorkomen.
U plaatst een SIM-kaart als volgt:
1. Sluit de computer af. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
24 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
7. Plaats de SIM-kaart in het daarvoor bestemde slot en duw de SIM-kaart voorzichtig in het slot totdat
deze stevig op zijn plaats zit.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt gedeactiveerd als de accu niet wordt teruggeplaatst.
9. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
10. Zet de computer aan.
SIM-kaart verwijderen
U verwijdert een SIM-kaart als volgt:
1. Sluit de computer af. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 25
7. Druk de SIM-kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
8. Plaats de accu terug.
9. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
10. Zet de computer aan.
26 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een Bluetooth-apparaat verzorgt draadloze communicatie over korte afstanden en vervangt hierdoor
de fysieke kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten traditioneel gekoppeld zijn, zoals de
volgende:
computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area
Network – persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-functie van
Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)
HP raadt u niet aan om een computer met Bluetooth in te stellen als host en deze als gateway te
gebruiken waarmee andere computers verbinding kunnen maken met internet. Wanneer twee of meer
computers met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing) is geactiveerd
op een van de computers, kunnen de andere computers mogelijk geen verbinding maken met internet
via het Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth is de synchronisatie van gegevensoverdracht tussen uw computer en draadloze
apparatuur zoals mobiele telefoons, printers, camera's en PDA's. Het is niet mogelijk twee of meer
computers continu verbinding te laten houden met internet via Bluetooth. Dit is een beperking van
Bluetooth en het besturingssysteem Windows.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 27
Problemen met draadloze verbindingen oplossen
Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
Een apparaat voor draadloze communicatie is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Er is een storing opgetreden in een apparaat voor draadloze communicatie of router.
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Signalen van het apparaat voor draadloze communicatie worden verstoord door andere apparaten.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen
geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke
computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor
draadloze communicatie aan te schaffen.
Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt, controleert
u eerst of voor elk apparaat voor draadloze communicatie een stuurprogramma is geïnstalleerd.
Als een computer niet op de gewenste manier verbinding maakt met het netwerk, volgt u de procedures
in dit hoofdstuk om een diagnose te stellen en het probleem op te lossen.
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk
Als het niet lukt verbinding te maken met een draadloos netwerk, controleert u of het geïntegreerde
WLAN-apparaat correct is geïnstalleerd op uw computer.
OPMERKING: Windows kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om toestemming of om uw wachtwoord gevraagd voor taken
zoals het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer.
3. Zoek het WLAN-apparaat op in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-
apparaat bevat de term
draadloos, wireless
,
draadloos LAN
,
WLAN
of
802.11
.
Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is uw computer niet voorzien van een geïntegreerd
WLAN-apparaat of is het bijbehorende stuurprogramma niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het
oplossen van problemen met draadloze netwerken.
28 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk
Windows kan automatisch een beschadigde verbinding met een draadloos netwerk herstellen.
Als zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk een pictogram voor de
netwerkstatus bevindt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u vervolgens op
Diagnose en herstel in het menu.
Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de
voorkeursnetwerken.
Wanneer er een “x” boven het pictogram netwerkstatus staat, geeft dit aan dat een of meer WLAN-
of LAN-stuurprogramma's zijn geïnstalleerd, maar dat de computer niet is aangesloten.
Ga als volgt te werk als er geen netwerkstatuspictogram wordt weergegeven in het systeemvak:
1. Klik op Start en typ netwerkcentrum in het vak Zoekopdracht starten.
2. Klik vanuit de lijst met zoekresultaten op Netwerkcentrum.
3. Klik in het linkerdeelvenster op Diagnose en herstel.
Het venster Netwerkverbindingen verschijnt, en Windows reset uw netwerkapparaat en
probeert opnieuw verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken.
Netwerkstatuspictogram wordt niet weergegeven
Als het pictogram van de netwerkstatus niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het
draadloze netwerk heeft geconfigureerd, betekent dit dat het stuurprogramma ontbreekt of beschadigd
is. Mogelijk wordt ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet gevonden is.
Installeer het stuurprogramma opnieuw.
Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat in de computer
op te halen:
1. Open een internetbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het zoekvak.
4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u het door u gebruikte WLAN-apparaat afzonderlijk heeft aangeschaft, raadpleegt
u de website van de fabrikant voor de nieuwste software.
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar
Als u gevraagd wordt om een netwerksleutel of een SSID wanneer u verbinding maakt met een
draadloos netwerk, is het netwerk beveiligd. Om verbinding te kunnen maken met een beveiligd netwerk,
Problemen met draadloze verbindingen oplossen 29
moet u over de juiste codes beschikken. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke codes die u
invoert in de computer om uw computer kenbaar te maken bij het netwerk.
Voor een netwerk dat is verbonden met uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies aangaande het instellen van dezelfde codes
op de router en het WLAN-apparaat.
Voor een particulier netwerk, zoals een netwerk in een kantoor of in een openbare internet-
chatruimte, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de juiste codes, en voert u de codes
in wanneer hierom wordt gevraagd.
Sommige netwerken wijzigen de SSID of netwerksleutels voor hun routers of toegangspunten
periodiek om de veiligheid te verbeteren. Als dat het geval is, wijzigt u de corresponderende codes
in uw computer dienovereenkomstig.
Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID heeft ontvangen voor een netwerk en u eerder was verbonden
met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk:
1. Selecteer Start > Netwerk > Netwerkcentrum > Draadloze netwerken beheren.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot
bevindt waar meerdere draadloze netwerken actief zijn, krijgt u meerdere netwerken te zien.
2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is.
3. Klik op de tab Beveiliging en typ de juiste coderingsgegevens voor draadloze communicatie in
het veld Netwerkbeveiligingssleutel.
4. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak
Als de verbinding zeer zwak is, of als uw computer geen verbinding met een draadloos netwerk kan
maken, kunt u als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren:
Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel tijdelijk apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om
storing door andere apparaten te voorkomen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een magnetron,
draadloze telefoon of mobiele telefoon.
Als de verbinding niet beter wordt, probeert u het apparaat te dwingen om alle verbindingswaarden
opnieuw in te stellen:
1. Selecteer Start > Netwerk > Netwerkcentrum > Draadloze netwerken beheren.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot
bevindt met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
2. Klik met de rechtermuisknop op een netwerk en klik op Netwerk verwijderen.
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze router
opnieuw in door te zorgen dat de router gedurende 10 tot 15 seconden geen elektrische voeding krijgt.
30 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router
opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor nadere informatie.
Problemen met draadloze verbindingen oplossen 31
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Het modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn via een 6-pins RJ-11-modemkabel (alleen
bepaalde modellen). In sommige landen is ook een modemkabeladapter voor specifieke landen vereist.
Connectoren voor digitale PBX-systemen lijken mogelijk op analoge telefoonconnectoren maar zijn niet
compatibel met het modem.
WAARSCHUWING! Wanneer u het interne analoge modem aansluit op een digitale lijn kan dit het
modem permanent beschadigen. Koppel de modemkabel onmiddellijk los als u deze per ongeluk op
een digitale lijn hebt aangesloten.
Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee storing van de ontvangst van tv-
en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het
ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
Modemkabel aansluiten
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel (alleen bepaalde modellen) of telefoonkabel aan op de
RJ-45-netwerkconnector om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur
te beperken.
Ga als volgt te werk om een modemkabel aan te sluiten:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de RJ-11-telefoonaansluiting in de muur (2).
32 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Modemkabeladapter voor specifieke landen aansluiten
Telefoonconnectoren verschillen per land. Als u het modem en de modemkabel (alleen bepaalde
modellen) wilt gebruiken buiten het land of de regio waarin u de computer hebt aangeschaft, moet u
een modemkabeladapter (alleen bepaalde modellen) aanschaffen voor specifieke landen.
Volg deze stappen om het modem aan te sluiten op een analoge telefoonlijn die geen RJ-11-
telefoonconnector heeft:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de modemkabeladapter voor specifieke landen (2).
3. Steek de landspecifieke modemkabel (3) in de telefoonaansluiting in de muur.
Locatie-instelling selecteren
Huidige locatieselectie weergeven
Ga als volgt te werk om de huidige locatie-instelling voor het modem weer te geven:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Klok, taal en regio.
3. Klik op Landinstellingen.
4. Uw locatie wordt weergegeven onder Locatie.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 33
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen
Een locatie-instelling voor het land waarin u de computer hebt aangeschaft, is standaard de enige
beschikbare locatie-instelling voor het modem. Als u naar verschillende landen reist, stelt u het interne
modem in op een locatie-instelling die voldoet aan de gebruiksnormen van het land waarin u het modem
gebruikt.
Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen door de computer zodat u
op elk moment kunt schakelen tussen de instellingen. U kunt meerdere locatie-instellingen toevoegen
voor elk land.
VOORZICHTIG: Wis de huidige landinstellingen voor het modem niet, om te voorkomen dat u de
instellingen voor uw eigen land verliest. Voeg een nieuwe configuratie toe voor elke locatie waar u het
modem gebruikt. Op die manier kunt u het modem in andere landen gebruiken, terwijl de configuratie
voor uw eigen land behouden blijft.
VOORZICHTIG: Selecteer het land waarin de computer zich bevindt, om te voorkomen dat u het
modem configureert op een manier die in strijd is met de lokale wet- en regelgeving voor
telecommunicatie. Mogelijk functioneert het modem niet correct als het verkeerde land is geselecteerd.
Ga als volgt te werk om een locatie-instelling voor het modem toe te voegen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Telefoon- en
modemopties.
2. Klik op het tabblad Kiesregels.
3. Klik op Nieuw. (Het venster Nieuwe locatie wordt weergegeven.)
4. In het vak Locatienaam typt u een naam (zoals “thuis” of “werk”) voor de nieuwe locatie-instelling.
5. Selecteer een land of regio in de keuzelijst Land/regio. (Indien u een land of regio selecteert die
niet ondersteund wordt door het modem, wordt de land/regio-selectie voor
VS
of
VK
standaard
weergegeven.)
6. Voer het netnummer, een telecombedrijfcode (indien nodig) en het nummer om een externe lijn te
openen in (indien nodig).
7. Naast Kiezen met, klikt u op Toon of Puls.
8. Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling op te slaan. (Het venster Telefoon- en modemopties
wordt weergegeven.)
9. Ga als volgt te werk:
Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling als de huidige locatie op te slaan.
Selecteer uw voorkeur in de instellingen in de lijst Locatie en klik vervolgens op OK om een
andere locatie-instelling als de huidige locatie-instelling te selecteren.
OPMERKING: U kunt de voorgaande procedure gebruiken om locatie-instellingen toe te voegen
voor locaties binnen uw eigen land en in andere landen. U kunt bijvoorbeeld een instelling 'Werk'
toevoegen met kiesregels voor het bereiken van een externe lijn.
34 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Problemen met reisverbinding oplossen
Als u problemen ondervindt met de modemverbinding bij gebruik van de computer buiten het land waarin
u de computer hebt aangeschaft, probeert u de volgende suggesties:
Controleer het type telefoonlijn.
Het modem vereist een analoge en geen digitale telefoonlijn. Een lijn die omschreven wordt als
een PBX-lijn is gewoonlijk een digitale lijn. Een telefoonlijn die omschreven wordt als een datalijn,
faxapparaatlijn, modemlijn of standaard telefoonlijn is gewoonlijk een analoge lijn.
Controleer op puls- of toonkeuze.
Een analoge telefoonlijn ondersteunt een van twee kiesmodi: puls- of toonkeuze. Deze opties voor
de kiesmodus worden geselecteerd in de instellingen Telefoon- en modemopties. De
geselecteerde optie voor de kiesmodus moet overeenkomen met de kiesmodus die ondersteund
wordt door de telefoonlijn in uw locatie.
Doe het volgende om de kiesmodus te bepalen die ondersteund wordt door een telefoonlijn: kies
enkele cijfers op de telefoon en luister vervolgens naar kliktonen (pulsen) of pieptonen. Kliktonen
wijzen erop dat de telefoonlijn pulskeuze ondersteunt. Pieptonen wijzen erop dat de telefoonlijn
toonkeuze ondersteunt.
Ga als volgt te werk om de kiesmodus in uw huidige modemlocatie-instelling te wijzigen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Telefoon- en
modemopties.
2. Klik op het tabblad Kiesregels.
3. Selecteer uw modemlocatie-instelling.
4. Klik op Bewerken.
5. Klik op Toon of Puls.
6. Klik twee keer op OK.
Controleer het telefoonnummer dat u kiest en de respons van het externe modem.
Kies een telefoonnummer, controleer of er een respons is van het externe modem en haak
vervolgens in.
Stel het modem zodanig in dat kiestonen genegeerd worden.
Indien het modem een kiestoon ontvangt die het niet kan herkennen, kiest het modem niet en
verschijnt een foutbericht “Geen kiestoon”.
Ga als volgt te werk om het modem zodanig in te stellen zodat alle kiestonen worden genegeerd
alvorens te kiezen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Telefoon- en
modemopties.
2. Klik op het tabblad Modems.
3. Klik op de vermelding van het modem in de lijst.
4. Klik op Eigenschappen.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 35
5. Klik op Modem.
6. Schakel het selectievakje uit voor Op kiestoon wachten voordat het nummer wordt
gekozen.
7. Klik twee keer op OK.
36 Hoofdstuk 2 Draadloos, modem en lokaal netwerk
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel nodig
(niet meegeleverd). Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee storing van
de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de computer met het
uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector van de computer (1).
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector,
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) 37
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor cursorbesturingsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis om Eigenschappen voor muis
te openen.
Touchpad gebruiken
Touchpad in- of uitschakelen
Het touchpad is ingeschakeld in de fabriek. Het lampje is uit wanneer de touchpad-zone actief is.
Tik tweemaal snel op de uit-indicator van het touchpad om de touchpad-zone in en uit te schakelen.
Navigeren
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, tikt en schuift u uw vinger over het touchpad in de richting waarin u
de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de betreffende knoppen op
38 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
een externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met het touchpad, tikt en schuift
u met uw vinger omhoog en omlaag over het touchpad.
OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, en vervolgens wilt
schuiven, haalt u eerst uw vinger van het touchpad voordat u begint te schuiven.
Selecteren
Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de betreffende knoppen op een externe muis zou
gebruiken.
Cursorbesturing gebruiken 39
Touchpad-bewegingen gebruiken
Het touchpad ondersteunt een aantal touchpad-bewegingen. Plaats twee of drie vingers op het
touchpad, op hetzelfde ogenblik zoals beschreven in de volgende gedeelten, om de touchpad-
bewegingen te activeren.
OPMERKING: U kunt eender waar op het touchpad schuiven en drukken. De draaibeweging moet
binnen de touchpad-zone gebeuren.
De tuchpad-bewegingen die in dit gedeelte worden beschreven werden geactiveerd in de fabriek. U
schakelt als volgt deze bewegingen in of uit:
1. Dubbelklik op het pictogram Synaptics in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en
klik vervolgens op het tabblad Apparaatinstellingen.
2. Selecteer het apparaat en klik vervolgens op Instellingen.
3. Selecteer de beweging die u wilt uitschakelen of opnieuw wilt activeren.
4. Klik op Toepassen en klik vervolgens op OK.
OPMERKING: Uw computer ondersteunt ook extra touchpad-eigenschappen die uitgeschakeld
zijn in de fabriek. Doe het volgende om deze eigenschappen te bekijken en activeren: klik op het
pictogram Synaptics in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en klik vervolgens op
het tabblad Apparaatinstellingen. Selecteer het apparaat en klik vervolgens op Instellingen.
40 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Schuiven
Schuiven is handig om omhoog of omlaag te bewegen op een pagina of afbeelding. Doe het volgende
om te schuiven: plaats twee vingers enigszins uit elkaar op het touchpad en sleep deze over het
touchpad. Beweeg hierbij omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.
OPMERKING: De schuifsnelheid wordt geregeld door de vingersnelheid.
Drukken/inzoomen
Door te drukken kunt u in- of uitzoomen op items zoals PDF’s, afbeeldingen en foto’s.
Doe het volgende om te drukken:
Zoom in door twee vingers naast elkaar op het touchpad te plaatsen. Beweeg ze vervolgens
langzaam uit elkaar om de grootte van het object geleidelijk aan te vergroten.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar op het touchpad te plaatsen. Beweeg ze vervolgens langzaam
naar elkaar toe om de grootte van het object geleidelijk aan te verkleinen.
Draaien
Door te draaien kunt u items zoals foto’s en pagina’s draaien. U moet uw linker wijsvinger in de touchpad-
zone verankeren om te draaien. Beweeg de rechter wijsvinger in een veegbeweging rond de verankerde
vinger, waarbij u van twaalf uur naar drie uur beweegt. Om de draaibeweging om te keren, beweegt u
de rechter wijsvinger van drie uur naar twaalf uur.
Cursorbesturing gebruiken 41
OPMERKING: Het draaien moet binnen de touchpad-zone gebeuren.
Drievingertik
Met drievingertikken kunt u de navigatie- en applicatieregeling optimaliseren om snel door documenten,
foto’s, presentaties en andere bestanden te bladeren.
Plaats drie vingers enigszins uit elkaar op het touchpad. Tik met uw drie vingers over het touchpad in
een rechte, continue beweging (rechts voor volgende, links voor vorige, omhoog om een presentatie te
starten of af te spelen, of omlaag om een presentatie te stoppen of beëindigen).
42 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Externe muis aansluiten
U kunt een externe USB-muis aansluiten op de computer via een van de USB-poorten op de computer.
U kunt een USB-apparaat toevoegen door het apparaat aan te sluiten op een USB-poort op de computer
of op een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen).
Toetsenbord gebruiken
Hotkeys gebruiken
Sneltoetsen zijn combinaties van de fn -toets (1) en ofwel de esc -toets (2) of een van de functietoetsen
(3).
De pictogrammen op de toetsen f1 tot en met f12 vertegenwoordigen de sneltoetsfuncties.
Sneltoetsfuncties en procedures voor sneltoetsen worden beschreven in de volgende gedeelten.
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Functie Hotkey
Systeeminformatie weergeven fn+esc
Slaapstand activeren fn+f1
Helderheid van beeldscherm verlagen. fn+f2
Helderheid van beeldscherm verhogen. fn+f3
Schakelen tussen diverse beeldschermen en andere
weergaveapparaten.
fn+f4
Open de standaard e-mailapplicatie. fn+f5
Open de standaard webbrowser. fn+f6
Luidsprekergeluid uitschakelen. fn+f7
Geluidsvolume verlagen. fn+f8
Toetsenbord gebruiken 43
Functie Hotkey
Geluidsvolume verhogen. fn+f9
Het vorige muziekstuk afspelen. fn+f10
Cd, dvd of bd afspelen of het afspelen onderbreken of
hervatten.
fn+f11
Het volgende muziekstuk afspelen. fn+f12
U voert als volgt een hotkeyopdracht uit met het toetsenbord van de computer:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht.
– of –
Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat vervolgens
beide toetsen tegelijk los.
Systeeminformatie weergeven
Druk op fn+esc om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen en het versienummer van
het BIOS van het systeem.
In de Windows-weergave van fn+esc wordt de versie van het BIOS (Basic Input-Output System) van
het systeem weergegeven als de BIOS-datum. Bij sommige computermodellen wordt de BIOS-datum
weergegeven in decimale notatie. De BIOS-datum wordt ook wel het versienummer van het systeem-
ROM genoemd.
Slaapstand activeren
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van gegevensverlies
te beperken.
Druk op fn+f1 om de slaapstand te activeren.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, worden de gegevens in het systeemgeheugen opgeslagen,
het scherm leeggemaakt en het energieverbruik verminderd. Wanneer de computer in de slaapstand
staat, knipperen de aan/uit-lampjes. De computer moet zijn ingeschakeld om de slaapstand te kunnen
activeren.
OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de slaapstand
staat, wordt automatisch de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens die zich in het
geheugen bevinden, op de vaste schijf opgeslagen. Standaard is ingesteld dat de hibernationstand
wordt geactiveerd als de acculading kritiek laag is, maar u kunt deze instelling wijzigen met behulp van
de optie Energiebeheer in het Configuratiescherm van Windows.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
De functie van de sneltoets fn+f1 kan worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld de sneltoets fn+f1 zodanig
instellen dat u hiermee de hibernationstand activeert in plaats van de slaapstand.
OPMERKING: In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term slaapstandknop
naar de sneltoets fn+f1.
44 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Helderheid van het scherm verlagen
Druk op fn+f2 om de helderheid van het scherm te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verlagen.
Helderheid van het scherm verhogen
Druk op fn+f3 om de helderheid van het scherm te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verhogen.
Schakelen tussen beeldschermen
Druk op fn+f4 om te schakelen tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als
bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn
+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens
van de computer te ontvangen. De hotkey fn+f4 kan ook de weergave overschakelen van en naar tussen
andere apparaten die van de computer weergavegegevens ontvangen.
De volgende video-overdrachtstypen (inclusief voorbeelden van de apparaten die deze gebruiken)
worden ondersteund door de hotkey fn+f4:
LCD (beeldscherm van de computer)
externe VGA (de meeste externe monitoren)
HDMI (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en video-opnamekaarten met een
HDMI-poort)
Samengestelde video (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en video-
opnamekaarten met een samengestelde-video-ingang)
OPMERKING: Samengestelde videoapparaten kunnen alleen op het systeem worden
aangesloten via een optioneel dockingapparaat.
Standaard e-mailapplicatie openen
Druk op fn+f5 om de standaard e-mailapplicatie te openen.
Standaard webbrowser openen
Druk op fn+f6 om de standaard webbrowser te openen.
Geluidsvolume in- en uitschakelen
Druk op fn+f7 om het geluid uit te schakelen. Druk nogmaals op de hotkey om het geluidsvolume te
herstellen.
Geluidsvolume verlagen
Druk op fn+f8 om het geluidsvolume te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om het geluidsvolume
steeds verder te verlagen.
Toetsenbord gebruiken 45
Geluidsvolume verhogen
Druk op fn+f9 om het geluidsvolume te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om het geluidsvolume
steeds verder te verhogen.
Het vorige muziekstuk of hoofdstuk van een audio-cd of dvd afspelen
Als een audio-cd of dvd wordt afgespeeld, drukt u op fn+f10 om het vorige muziekstuk van de cd of het
vorige gedeelte van de dvd af te spelen.
Audio-cd of dvd afspelen of het afspelen onderbreken of hervatten
De sneltoets fn+f11 werkt alleen als er een audio-cd of een dvd is geplaatst.
Als de audio-cd of dvd niet wordt afgespeeld, drukt u op fn+f11 om het afspelen te starten of te
hervatten.
Als de audio-cd of dvd wordt afgespeeld, drukt u op fn+f11 om het afspelen te onderbreken.
Volgend muziekstuk of hoofdstuk van een audio-cd of dvd afspelen
Als een audio-cd of dvd wordt afgespeeld, drukt u op fn+f12 om het volgende muziekstuk van de cd of
het volgende gedeelte van de dvd af te spelen.
QuickLook gebruiken
Met QuickLook kunt u agenda-items, contactgegevens, gegevens uit Postvak IN en taakgegevens uit
Microsoft Outlook opslaan op de vaste schijf van de computer.
Druk op f5 als de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat om QuickLook te
openen. Hiermee kunt u deze informatie bekijken zonder dat u moet wachten tot het
besturingssysteem opnieuw opstart.
OPMERKING: Het werkt niet om op f5 te drukken wanneer de computer aan staat of in de
slaapstand staat.
Met QuickLook kunt u contactgegevens, agendagegevens, e-mailgegevens en taken beheren zonder
de computer te hoeven opstarten.
HP DayStart is een onderdeel van QuickLook en dankzij HP DayStart kunt u onmiddellijk productief zijn
terwijl Windows opstart. Er worden gegevens over belangrijke vergaderingen en conferentiegesprekken
weergegeven evenals de status van de acculading. Raadpleeg de QuickLook en DayStart help voor
meer informatie.
46 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
QuickWeb gebruiken
QuickWeb is een onmiddellijk-aan omgeving die losstaat van uw Windows-besturingssysteem. Met
QuickWeb hebt u snel toegang tot een Webbrowser zonder dat u Windows hoeft op te starten.
Druk op f6 als de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat om QuickWeb te openen
op uw computer.
OPMERKING: Het werkt niet om op f6 te drukken wanneer de computer aan staat of in de
slaapstand staat.
QuickWeb gebruiken 47
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
U kunt de vijftien toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok op dezelfde manier gebruiken
als de toetsen van een extern toetsenblok. Wanneer het geïntegreerde numerieke toetsenblok is
ingeschakeld, voert u met elke toets van dit toetsenblok de functie uit die wordt aangegeven door het
pictogram in de rechterbovenhoek van de toets.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het geïntegreerde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn
+num lk om de toetsen weer in hun standaardwerking te gebruiken.
OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok functioneert niet wanneer een extern
toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok en de numerieke functie. Gebruik hiervoor de toets fn of de toetsencombinatie fn+shift.
Als u de toetsenblokfunctie van een toetsenbloktoets wilt activeren wanneer het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, gebruikt u de toetsenbloktoetsen als volgt tijdelijk als
standaardtoetsen:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.
48 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Voor de meeste externe numerieke toetsenblokken geldt dat de werking van de toetsen afhangt van
het wel of niet ingeschakeld zijn van num lock (num lock is standaard uitgeschakeld). (Num lock is
uitgeschakeld in de fabriek.) Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken 49
Touchpad en toetsenbord reinigen
Als het touchpad vies of vettig wordt, is het mogelijk dat de muisaanwijzer onverwachte bewegingen op
het scherm maakt. U kunt dit voorkomen door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw
handen regelmatig te wassen wanneer u met de computer werkt.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een
elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op het
oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Maak het toetsenbord regelmatig schoon om te voorkomen dat toetsen blijven hangen en om stof, pluis
en vuildeeltjes te verwijderen, zodat deze niet vast komen te zitten onder de toetsen. U kunt een spuitbus
met perslucht en een rietje gebruiken om lucht om en onder de toetsen te blazen en vuil te verwijderen.
50 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt kijken
en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende
multimediacomponenten:
Optischeschijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven
Geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren
Geïntegreerde microfoon om zelf geluid op te nemen
Geïntegreerde webcam waarmee u video kunt opnemen en delen
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
weergeven en beheren
Hotkeys voor snelle toegang tot multimediataken
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van uw computer herkent
en gebruikt.
Multimediacomponenten herkennen
De volgende afbeelding en tabel geven informatie over de multimediavoorzieningen van de computer.
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Multimediavoorzieningen 51
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne microfoon Hiermee kunt u geluid opnemen.
(2) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
(3) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
(4) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(5) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
52 Hoofdstuk 4 Multimedia
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
Volumetoetsen van de computer:
Om het geluid te dempen of te herstellen houdt u de fn-toets (1) ingedrukt en drukt u
vervolgens op de f7-toets (2) Dempen.
Om het geluid zachter te zetten, houdt u de fn-toets (1) ingedrukt en tikt u vervolgens op de
f8-toets (3) Geluid zachter tot u het gewenste geluidsvolume bereikt.
Om het volume harder te zetten houdt u de fn-toets ingedrukt (1), en tikt u vervolgens op de
f9-toets (4) Geluid harder tot u het gewenste geluidsvolume bereikt.
Volumeregeling van Windows:
a. Klik op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. U kunt het geluid harder of zachter zetten door de schuifregelaar omhoog of omlaag te
schuiven. Klik op het pictogram Dempen om het geluid uit te schakelen.
– of –
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Volume in het systeemvak en klik op
Volumemixer openen.
b. In de kolom Volumeregeling zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar
Volume omhoog of omlaag te bewegen. U kunt het geluid ook uitschakelen door op het
pictogram Dempen te klikken.
Als het pictogram Volume niet in het systeemvak staat, plaatst u het als volgt in het systeemvak:
a. Klik met de rechtermuisknop in het systeemvak en klik op Eigenschappen.
b. Klik op het tabblad Systeemvak.
Multimediavoorzieningen 53
c. Schakel onder de systeempictogrammen het selectievakje Volume in.
d. Klik op OK.
Volumeregeling van programma:
Het volume kan ook binnen bepaalde programma’s worden geregeld.
Multimediasoftware
Op de computer staat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware. Sommige modellen worden geleverd
met aanvullende multimediasoftware op een optische schijf.
Afhankelijk van de hardware en software die bij de computer is geleverd, kunnen de volgende
multimediataken worden ondersteund:
Digitale media afspelen, waaronder audio- en video-cd's, dvd's en bd's en internetradio.
Gegevens-cd's samenstellen of kopiëren.
Audio-cd's samenstellen, bewerken en branden.
Video's of films maken, bewerken en branden op een dvd of video-cd.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van verlies van gegevens of
schade aan een schijf te beperken:
Sluit de computer aan op een betrouwbare externe voedingsbron voordat u naar een schijf schrijft.
Schrijf niet naar een schijf als de computer op accuvoeding werkt.
Sluit alle programma's voordat u naar de schijf begint te schrijven, behalve de schrijfsoftware die u
gebruikt.
Kopieer niet rechtstreeks van een bronschijf naar een doelschijf of van een netwerkschijf naar een
doelschijf. Kopieer eerst van een bronschijf of netwerkschijf naar uw vaste schijf en kopieer vervolgens
van de vaste schijf naar de doelschijf.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet en verplaats de computer niet terwijl de computer naar
een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
OPMERKING: Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van software die met de computer
is geleverd de instructies van de fabrikant van de software. Deze instructies kunnen beschikbaar zijn
op schijf, als online Help-bestanden of op de website van de fabrikant.
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware openen
1. Selecteer Start > Alle programma's.
2. Klik op het programma dat u wilt openen.
54 Hoofdstuk 4 Multimedia
Multimediasoftware gebruiken
1. Selecteer Start > Alle programma's en open vervolgens het multimediaprogramma dat u wilt
gebruiken. Als u bijvoorbeeld Windows Media Player wilt gebruiken om een muziek-cd af te spelen,
klikt u op Windows Media Player.
OPMERKING: Sommige programma’s bevinden zich mogelijk in submappen.
2. Plaats de schijf, bijvoorbeeld een audio-cd, in de optischeschijfeenheid.
3. Volg de instructies op het scherm.
– of –
1. Plaats de schijf, bijvoorbeeld een audio-cd, in de optischeschijfeenheid.
Het dialoogvenster Automatisch afspelen wordt geopend.
2. Klik op een taak in de lijst met multimediataken.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
1. Plaats de schijf in de optischeschijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd.
Multimediasoftware 55
Audio
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
Muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers
Geluid opnemen met de interne microfoon of een externe microfoon aansluiten
Muziek downloaden van internet
Multimediapresentaties maken met beeld en geluid
Beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's
Radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen
Audio-cd's maken of "branden" (alleen bepaalde modellen)
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg
Informatie over voorschriften, veiligheid en
milieu
voor aanvullende informatie over veiligheid.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten,
raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips
van belang:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
(Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met de
corresponderende connectoren op de computer.)
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
56 Hoofdstuk 4 Multimedia
Audiofuncties controleren
U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Volume op de taakbalk en selecteer vervolgens
Geluiden.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
2. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op de tab Geluiden. Selecteer onder Programma
de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en klik op de knop Test.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Als u de audio-instellingen van de computer wilt bevestigen of wijzigen, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
Audio 57
Video
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
Films bekijken
Spelletjes spelen via internet
Afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties
Externe videoapparatuur aansluiten
Externe monitor of projector aansluiten
Uw computer heeft een externe-monitorpoort waarmee u een externe monitor of projector kunt
aansluiten.
Externemonitorpoort gebruiken
Via de externemonitorpoort kunt u een extern weergaveapparaat aansluiten op de computer, zoals een
externe monitor of projector.
Als u een weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat aan
op de externemonitorpoort.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Druk meerdere malen op fn+f4 om
het beeld te schakelen van het computerbeeldscherm naar het apparaat en terug.
HDMI-poort gebruiken
Bepaalde computermodellen beschikken over een HDMI-poort (High Definition Multimedia Interface).
Hiermee kan de computer worden aangesloten op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een
high-definitiontelevisie en andere compatibele digitale video- of audioapparatuur.
De computer kan gelijktijdig beelden weergeven op één op de HDMI-poort aangesloten HDMI-apparaat,
en op het beeldscherm van de computer of een ander ondersteund extern weergaveapparaat.
58 Hoofdstuk 4 Multimedia
OPMERKING: Als u videosignalen wilt verzenden via de HDMI-poort, heeft u een HDMI-kabel nodig.
Deze kunt u aanschaffen bij een elektronicazaak.
U sluit als volgt een video- of audioapparaat aan op de HDMI-poort:
1. Sluit het ene uiteinde van de HDMI-kabel aan op de HDMI-poort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat volgens de instructies van de
fabrikant.
3. Druk op fn+f4 om het beeld te schakelen tussen de weergaveapparaten die zijn aangesloten op
de computer.
Audio configureren voor HDMI
Doe het volgende om HDMI-audio te configureren: sluit eerst een audio- of videoapparaat, bijvoorbeeld
een high-definition televisie, aan op de HDMI-poort van de computer. Configureer vervolgens het
standaardapparaat voor audioweergave als volgt:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en klik vervolgens op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Digitale uitvoer of Apparaat voor digitale uitvoer (HDMI).
3. Klik op Als standaard instellen en klik op OK.
Ga als volgt te werk om de audio weer via de luidsprekers van de computer weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en klik vervolgens op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Luidsprekers.
3. Klik op Als standaard instellen en klik op OK.
Video 59
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen)
Met de optische schijfeenheid kunt u cd's, dvd's of bd's afspelen, kopiëren en samenstellen, afhankelijk
van het type optische schijfeenheid van de computer en de software die op uw computer is
geïnstalleerd.
Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen
Selecteer Start > Computer.
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken
Een optische schijfeenheid, zoals een dvd-romstation, ondersteunt optische schijven (cd's en dvd's).
Deze schijven worden gebruikt voor het opslaan van gegevens, zoals muziek, foto’s en films. Dvd's
hebben een grotere opslagcapaciteit dan cd's.
De optischeschijfeenheid kan standaard cd- en dvd-schijven lezen. Als de optischeschijfeenheid een
Blu-ray Disc (BD)-drive is, kan deze ook bd's lezen.
OPMERKING: Sommige vermelde optischeschijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door
de computer. De vermelde schijfeenheden zijn niet per definitie alle optischeschijfeenheden die worden
ondersteund.
In de volgende tabel kunt u zien welke optische schijfeenheden naar optische schijven kunnen schrijven.
Type
optischeschijfeenhei
d
Schrijven
naar cd-rw
Schrijven
naar
dvd±rw/r
Schrijven naar
dubbellaags dvd+r
Etiket schrijven
naar LightScribe-cd
of dvd±rw/r
Schrijven naar
bd r/re
Dvd-romstation Nee Nee Nee Nee Nee
Dvd±r SuperMulti DL
LightScribe-station*
Ja Ja Ja Ja Nee
Blu-ray rom dvd±r
SuperMulti DL-station*
Ja Ja Ja Nee Nee
Blu-ray r/re dvd+/-rw
SuperMulti DL-station*
Ja Ja Ja Nee Ja
*Op schijven met dubbele laag kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan op schijven met enkele laag. Schijven met
dubbele laag die zijn gebrand met deze drive, zijn echter mogelijk niet compatibel met veel stuurprogramma's en spelers voor
dvd's met enkele laag.
LightScribe-schijven moeten apart worden aangeschaft. LightScribe maakt een afbeelding met grijstinten die lijkt op een zwart-
witfoto.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van een cd,
dvd of bd, of wordt geschreven naar een cd of dvd. Zo voorkomt u mogelijke audio- of
videoverslechtering, gegevensverlies of verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit.
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's)
Een optische schijfeenheid ondersteunt optische schijven (cd's, dvd's en bd's). Cd's, die worden gebruikt
voor de opslag van digitale gegevens, worden ook gebruikt voor commerciële audio-opnamen en zijn
handig voor persoonlijke opslagbehoeften. Dvd's en bd's worden hoofdzakelijk gebruikt voor films,
60 Hoofdstuk 4 Multimedia
software en back-ups van gegevens. Dvd's en bd's hebben hetzelfde formaat als cd's maar hebben een
veel grotere opslagcapaciteit.
OPMERKING: Mogelijk ondersteunt de optischeschijfeenheid in uw computer niet alle typen optische
schijven die in dit gedeelte worden beschreven.
Cd-r-schijven
Gebruik cd-r-schijven (één keer schrijven) om permanente archieven aan te leggen en bestanden uit te
wisselen. Kenmerkende toepassingen zijn:
Distributie van grote presentaties
Uitwisseling van gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens
Maken van eigen muziek-cd's
Permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privé-bestanden
Bestanden van de vaste schijf elders opslaan om schijfruimte vrij te maken
Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Cd-rw-schijven
Gebruik een cd-rw-schijf (een herschrijfbare versie van een cd) om grote projecten op te slaan die vaak
moeten worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn:
Ontwikkeling en beheer van grote documenten en projectbestanden
Vervoer van werkbestanden
Maken van wekelijkse backups van bestanden op de vaste schijf
Continu bijwerken van foto's, video, audio en gegevens
Dvd±r-schijven
Gebruik lege dvd±r-schijven om grote hoeveelheden gegevens permanent op te slaan. Nadat de
gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Dvd±rw-schijven
Met dvd±rw-schijven kunt u eerder opgeslagen gegevens wissen of overschrijven. Dit type schijf is
ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan
worden gewijzigd.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 61
LightScribe dvd+r-schijven
Met LightScribe dvd+r-schijven kunt u gegevens, video's en foto's delen met anderen en opslaan. Deze
schijven kunnen worden gelezen door de meeste dvd-rom-stations en dvd-spelers. Met een
schijfeenheid die LightScribe ondersteunt en LightScribe-software, kunt u gegevens naar de schijf
schrijven en vervolgens een zelf ontworpen label aanbrengen op de buitenkant van de schijf.
Blu-ray-schijven (bd's)
Bd is een type high-density optische schijf voor de opslag van digitale informatie, waaronder high-
definition video. Op een Blu-ray-schijf met enkele laag kan 25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf
keer zoveel als op een dvd met enkele laag (4,7 GB). Op een Blu-ray-schijf met dubbele laag kan 50 GB
worden opgeslagen, bijna zes keer zoveel als op een dvd met dubbele laag (8,5 GB).
Kenmerkende toepassingen zijn:
Opslag van grote hoeveelheden gegevens
Weergave en opslag van high-definition video
Videospellen
OPMERKING: Aangezien Blu-ray een nieuwe indeling is met nieuwe technologieën, kunnen zich
bepaalde problemen voordoen met schijven, digitale aansluiting, compatibiliteit en/of prestaties. Het
gaat hierbij niet om gebreken in het product. Een perfecte weergave op alle systemen is niet
gegarandeerd.
Cd, dvd of bd afspelen
1. Zet de computer aan.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de cd of dvd bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
62 Hoofdstuk 4 Multimedia
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
Als u Automatisch afspelen nog niet heeft geconfigureerd, wordt het dialoogvenster Automatisch
afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
OPMERKING: Bij het afspelen van een bd bereikt u het beste resultaat als de netvoedingsadapter is
aangesloten op een externe voedingsbron.
Automatisch afspelen configureren
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Cd's of andere media automatisch afspelen.
2. Controleer of de optie Automatisch afspelen voor alle media en apparaten gebruiken is
ingeschakeld.
3. Klik op Kies een standaardinstelling en selecteer daarna een van de beschikbare opties voor
elk weergegeven mediatype.
OPMERKING: Kies WinDVD voor het afspelen van dvd's.
4. Klik op Opslaan.
OPMERKING: Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie over automatisch
afspelen.
Regio-instelling voor dvd's wijzigen
De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes
zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio-
instelling van uw dvd-drive.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 63
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen.
De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-drive.
Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
Ga als volgt te werk om de instelling te wijzigen met het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
3. Klik op het plusteken (+) naast Dvd-/cd-romstations.
4. Klik met de rechtermuisknop op de dvd-drive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik
vervolgens op Eigenschappen.
5. Breng de gewenste wijzigingen aan op het tabblad DVD-regio.
6. Klik op OK.
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht
Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's,
films, uitzendingen en geluidsopnamen, vormt op grond van het van toepassing zijnde auteursrecht een
strafrechtelijke overtreding. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Cd of dvd kopiëren
1. Selecteer Start > Alle programma's > ArcSoft > Creator Business.
2. Klik in het rechterdeelvenster op Copy Disc (Schijf kopiëren).
3. Plaats de schijf die u wilt kopiëren in de optischeschijfeenheid.
4. Klik op Copy (Kopiëren) rechtsonder op het scherm.
Creator Business leest de bronschijf en kopieert de gegevens naar een tijdelijke map op de vaste
schijf.
5. Verwijder, wanneer u hier om wordt verzocht, de bronschijf uit de optischeschijfeenheid en plaats
een lege schijf in de schijfeenheid.
Nadat de informatie is gekopieerd, wordt de gemaakte schijf automatisch uitgeworpen.
Cd, dvd of bd maken (branden)
VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en
geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van toepasselijk auteursrecht. Gebruik
deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
64 Hoofdstuk 4 Multimedia
Als de optische schijfeenheid van het type cd-rw, dvd-rw of dvd±-rw is, kunt u met behulp van software
zoals Windows Media Player gegevens- en audiobestanden branden, waaronder MP3- en WAV-
muziekbestanden.
Neem de volgende richtlijnen in acht bij het branden van een cd, dvd of bd:
Sla open bestanden op en sluit alle programma's af voordat u een schijf brandt.
Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat
de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
Omdat sommige stereo-installaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u het
beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden.
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het meest geschikt voor het branden van
gegevensbestanden of voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd
brandt die niet kan worden gewijzigd.
Dvd-spelers in huiskamersystemen ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-indelingen. Raadpleeg
de handleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan muziekbestanden met andere indelingen,
en het proces voor het maken van een MP3-schijf is gelijk aan het proces voor het maken van een
gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op
computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om een cd, dvd of bd te branden:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege schijf in de optische schijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer de software die u wilt gebruiken.
4. Selecteer het type schijf dat u wilt maken: gegevens, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, klik op Open Windows Verkenner en ga vervolgens naar
de map waarin de bronbestanden zijn opgeslagen.
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege schijf bevat.
7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u heeft gekozen.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor specifiekere instructies. Deze instructies kunnen
worden geleverd bij de software, op schijf of op de website van de fabrikant.
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig
zo ver mogelijk uit (2).
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 65
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten worden enkele veelvoorkomende problemen en mogelijke oplossingen
beschreven.
De lade van de optische schijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd
of bd
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
66 Hoofdstuk 4 Multimedia
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
De computer herkent de optische schijfeenheid niet
Als Windows een aangesloten apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het apparaatstuurprogramma
ontbreekt of is beschadigd. Als u vermoedt dat het dvd/cd-romstation niet wordt herkend, controleert u
of de optische schijfeenheid wordt vermeld in Apparaatbeheer.
1. Verwijder eventuele schijven uit de optische schijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Apparaatbeheer. Klik op
Doorgaan als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
3. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast Schijfstations of Dvd-/cd-
romstations, tenzij er al een minteken (-) voor staat. Zoek naar de vermelding van een optische
schijfeenheid.
4. Klik met de rechtermuisknop op het optische apparaat om de volgende taken uit te voeren:
Het stuurprogramma bijwerken.
Het apparaat verwijderen.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 67
Zoeken naar gewijzigde apparaten. Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware
en installeert vereiste standaardstuurprogramma's.
Klik op Eigenschappen om te controleren of het apparaat correct werkt.
Klik op Problemen oplossen om problemen te herstellen.
Klik op het tabblad Stuurprogramma om de stuurprogramma's voor dit apparaat bij te
werken, uit te schakelen of te verwijderen.
Onderbrekingen tijdens het afspelen voorkomen
U voorkomt als volgt dat het afspelen wordt onderbroken:
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Sluit geen hardware aan en koppel geen hardware los tijdens het afspelen van een schijf.
Activeer de hibernationstand of de slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Anders krijgt u
een waarschuwingsbericht te zien met de vraag of u wilt doorgaan. Als dit bericht wordt weergegeven,
klikt u op Nee. Zodra u op Nee heeft geklikt, reageert de computer op een van de volgende manieren:
Het afspelen wordt hervat.
– of –
Het afspeelvenster in het multimediaprogramma wordt gesloten. U kunt verdergaan met het
afspelen van de cd, dvd of bd door op de knop Afspelen te klikken in het multimediaprogramma.
In uitzonderlijke gevallen moet u het programma mogelijk afsluiten en opnieuw starten.
Een schijf wordt niet afgespeeld
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma’s af voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen.
Activeer de hibernationstand of slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat wel
doet, verschijnt mogelijk een waarschuwing waarin u wordt gevraagd of u door wilt gaan. Als dit
bericht verschijnt, klikt u op Nee. Nadat u op Nee heeft geklikt, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
– of –
Mogelijk wordt het afspeelscherm van het multimediaprogramma gesloten. Klik op de knop
Afspelen in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het
voor dat u het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten.
Maak systeembronnen vrij:
68 Hoofdstuk 4 Multimedia
Schakel externe apparaten zoals printers en scanners uit. Door deze apparaten los te koppelen,
maakt u systeembronnen vrij, waardoor de afspeelprestaties zullen verbeteren.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog nauwelijks verschil
waarneemt tussen 16-bits kleuren en kleuren boven 16-bits, ziet u als het goed is geen verschil bij het
bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem terugbrengt tot 16-bits kleuren. Ga
hiervoor als volgt te werk:
1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad (maar niet op een pictogram) en selecteer
Aanpassen > Beeldscherminstellingen.
2. Stel Kleuren in op Normaal (16-bits).
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Cd's of andere media automatisch afspelen.
2. Controleer of het selectievakje Automatisch afspelen voor alle media en apparaten
gebruiken is ingeschakeld.
3. Klik op Opslaan.
Als u een cd, dvd of bd in de optischeschijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch starten.
Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld
Maak de schijf schoon.
Maak systeembronnen vrij. Enkele suggesties hiervoor zijn:
Verbreek de verbinding met internet.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
vervolgens Aanpassen > Beeldscherminstellingen.
2. Stel Kleuren in op Normaal (16-bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd.
Koppel externe apparaten los, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat.
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt
u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire beeldscherm
wordt:
a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
vervolgens Aanpassen > Beeldscherminstellingen.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Als u informatie wilt over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding, selecteert
u Start > Help en ondersteuning.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 69
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de slaapstand en de hibernationstand uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt. Raadpleeg de
gebruikershandleidingen voor meer informatie over schijftypen.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de vaste
schijf.
Installeer het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt opnieuw. Dit
stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd/cd-rom-stations in Apparaatbeheer.
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Klik op Start en typ apparaatbeheer in het vak Zoekopdracht starten.
Tijdens het typen verschijnen er zoekresultaten in het deelvenster boven het vak.
3. Klik in het deelvenster met resultaten op Apparaatbeheer. Klik op Doorgaan als u door
Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
4. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast het type stuurprogramma dat u wilt
verwijderen en opnieuw installeren (bijvoorbeeld Dvd/cd-rom's of Modems), tenzij er al een
minteken (-) voor staat.
5. Klik op een vermeld stuurprogramma en druk op de toets delete. Wanneer u hierom wordt
gevraagd, bevestigt u dat u het stuurprogramma wilt verwijderen. Start de computer echter niet
opnieuw op.
Herhaal dit voor eventuele andere stuurprogramma's die u wilt verwijderen.
6. Klik in het venster Apparaatbeheer op het pictogram Zoeken naar gewijzigde apparaten in de
werkbalk. Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware en installeert
standaardstuurprogramma's voor alle apparaten waarvoor stuurprogramma's vereist zijn.
OPMERKING: Wanneer u wordt verzocht de computer opnieuw te starten, slaat u alle open
bestanden op en start u de computer opnieuw.
7. Open indien nodig Apparaatbeheer opnieuw en controleer of de stuurprogramma's nu wel staan
vermeld.
8. Probeer het apparaat te gebruiken.
Als het probleem niet is opgelost door het verwijderen en opnieuw installeren van de standaard
apparaatstuurprogramma's, moet u mogelijk de stuurprogramma's bijwerken middels de in het volgende
gedeelte beschreven procedures.
70 Hoofdstuk 4 Multimedia
Recentste apparaatstuurprogramma’s van HP verkrijgen
Volg een van de onderstaande procedures om apparaatstuurprogramma's van HP te verkrijgen.
U gebruikt HP Update als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Update.
2. Klik op het HP welkomstscherm op Settings (Instellingen) en selecteer een tijdstip waarop het
hulpprogramma moet controleren op software-updates op internet.
3. Klik op Next (Volgende) om onmiddellijk te controleren op HP software-updates.
U gebruikt de website van HP als volgt:
1. Open een internetbrowser, ga naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het nummer van
uw computermodel in het productvak.
3. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
Apparaatstuurprogramma’s van Microsoft verkrijgen
U kunt de recentste Windows-apparaatstuurprogramma's verkrijgen via Microsoft® Update. U kunt
instellen dat deze voorziening automatisch moet controleren of er updates voor
hardwarestuurprogramma's, het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft zijn,
en deze vervolgens moet installeren.
U gebruikt Microsoft Update als volgt:
1. Open de internetbrowser, ga naar
http://www.microsoft.com en klik op Beveiliging & updates.
2. Klik op Microsoft Update om de recentste updates voor uw besturingssysteem, programma's en
hardware op te halen.
3. Volg de instructies op het scherm om Microsoft Update te installeren. Klik op Doorgaan als u door
Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
4. Klik op Instellingen wijzigen en selecteer vervolgens een tijdstip waarop Microsoft Update
controleert op updates voor het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft.
5. Start de computer opnieuw op als u hierom wordt gevraagd.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 71
Webcam
OPMERKING: In dit gedeelte worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen
beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op de computer beschikbaar.
De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. In
combinatie met de vooraf geïnstalleerde software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken,
een video op te nemen of een geluidsopname te maken. U kunt de gemaakte foto, video-opname of
geluidsopname weergeven en op de vaste schijf van de computer opslaan.
Als u de webcam en de software wilt gebruiken, selecteert u Start > Alle programma’s > ArcSoft
TotalMedia Suite > WebCam Companion.
Met behulp van de webcamsoftware kunt u de volgende voorzieningen uitproberen:
Video: u kunt webcamvideobeelden opnemen en afspelen.
Audio: u kunt geluid opnemen en afspelen.
Streaming video: deze voorziening kunt u gebruiken in combinatie met expresberichtensoftware
die UVC-camera's (Universal Video Class) ondersteunt.
Snapshots: hiermee kunt u foto's maken.
HP Business Card Reader (alleen bepaalde modellen) - hiermee kunt u visitekaartjes opnemen in
een bruikbare database met contactgegevens.
Tips voor de webcam
Neem voor de beste resultaten de volgende richtlijnen in acht bij het gebruik van de webcam:
Zorg dat u de recentste versie van een expresberichtenprogramma heeft voordat u een
videogesprek begint.
De firewalls van sommige netwerken kunnen het functioneren van de webcam belemmeren.
OPMERKING: Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van
multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall,
schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in.
Om het probleem definitief op te lossen, configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de
regels en instellingen van andere systemen voor detectie van computeraanvallen aan. Neem
contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor verdere informatie.
Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de webcam en buiten het beeldveld.
OPMERKING: Voor meer informatie over het gebruik van de webcam klikt u op het menu Help in de
helpfunctie van de webcamsoftware.
72 Hoofdstuk 4 Multimedia
Webcameigenschappen aanpassen
U kunt eigenschappen van de webcam aanpassen in het dialoogvenster Eigenschappen, dat kan
worden geopend vanuit verschillende programma's die met de geïntegreerde webcam kunnen werken.
Meestal kunt u dit dialoogvenster openen vanuit een configuratie-, instellingen- of eigenschappenmenu.
Brightness (Helderheid): regelt de hoeveelheid licht in het beeld. Een hogere instelling voor
helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een
donkerder beeld.
Contrast: Hiermee stelt u het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld in. Een
hogere instelling voor contrast zorgt voor een scherper beeld. Een lagere instelling voor contrast
behoudt het oorspronkelijke dynamische bereik, maar zorgt voor een vlakker beeld.
Hue (Kleurtint): regelt het aspect van een kleur dat de kleur onderscheidt van andere kleuren
(waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet
hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
Saturation (Verzadiging): regelt de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld. Een hogere
instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling voor
verzadiging zorgt voor een subtieler beeld.
Sharpness (Scherpte): regelt de definitie van randen in een beeld. Een hogere instelling voor
scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor scherpte zorgt voor
een zachter beeld.
Gamma (Kleurgamma): regelt het contrast dat van invloed is op de middelste grijswaarden of
middentonen van het beeld. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden
en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen. Een lagere
instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart gaan en donkere kleuren
nog donkerder worden.
Voor meer informatie over het gebruik van de webcam selecteert u Start > Help en ondersteuning.
Webcam 73
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Energiebesparende standen gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de slaapstandvoorziening en de
hibernationvoorziening.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen. Het beëindigen van de slaapstand gaat
sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd geactiveerd
is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd, wordt de
hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand
op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
OPMERKING: Als HP 3D DriveGuard een schijf heeft geparkeerd, zal de computer de slaapstand of
de hibernationstand niet activeren en wordt het beeldscherm uitgeschakeld.
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer 15 minuten
inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de computer 30 minuten inactief is geweest als en
op een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Klik op Start en klik vervolgens op het pictogram van de aan/uit-knop.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Vergrendelen en klik vervolgens op Slaapstand.
U beëindigt als volgt de slaapstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
74 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk
op het punt waar u was gestopt met werken en de slaapstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer 1.080
minuten (18 uur) minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, als de computer 1080 minuten
(18 uur) minuten inactief is geweest en op een externe voedingsbron werkt of als de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
1. Klik op Start en klik vervolgens op de pijl naast de knop Vergrendelen.
2. Klik op Sluimerstand.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt
met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Energiemeter gebruiken
De Energiemeter bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met de
Energiemeter heeft u snel toegang tot Energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en een ander
energiebeheerschema selecteren.
Beweeg de cursor over het pictogram van de Energiemeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de Energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen
tot Energiebeheer.
Aan de verschillende pictogrammen van de Energiemeter kunt u zien of de computer op accuvoeding
of op externe netvoeding werkt. Als de accu een kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het
pictogram ook een bericht weer.
Ga als volgt te werk om het pictogram van de Energiemeter te verbergen of weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op de taakbalk en klik op Eigenschappen.
2. Klik op het tabblad Systeemvak.
3. Schakel onder Systeempictogrammen het selectievakje Energie uit om het pictogram van de
Energiemeter te verbergen, of schakel het selectievakje Energie in om het pictogram van de
Energiemeter weer te geven.
4. Klik op OK.
Opties voor energiebeheer instellen 75
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van
de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie te besparen of de
prestaties van de computer te maximaliseren.
U kunt de instellingen van energiebeheerschema’s aanpassen of uw eigen energiebeheerschema
maken.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Beweeg de cursor over het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
Ander energiebeheerschema selecteren
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema in
de lijst.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer en selecteer
een energiebeheerschema in de lijst.
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Verander waar nodig de wachttijden voor Beeldscherm uitschakelen na en Computer in
slaapstand zetten na.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de hibernationstand:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
76 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Externe netvoeding gebruiken
Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een compatibele adapter die als
accessoire is aangeschaft bij HP.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd, dvd of bd schrijft
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de hotkey fn+f3 of sluit u de
netvoedingsadapter opnieuw aan.
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! Ga als volgt te werk om het risico van een elektrische schok en schade aan de
apparatuur te beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het
netsnoer los te koppelen van de computer).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan
op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
Ga als volgt te werk om de computer aan te sluiten op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector van de computer (1).
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
Externe netvoeding gebruiken 77
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde
computer.
Accuvoeding gebruiken
Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt op de hotkey fn+f3 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van
de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer
is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk
beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen
wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
78 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning
Het gedeelte Informatie over de accu in het Learning Center (Studiecentrum) van Help en ondersteuning
biedt de volgende hulpprogramma's en informatie:
Battery Check (Accucontrole), waarmee u de prestaties van de accu kunt controleren.
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan om de levensduur van de accu te maximaliseren.
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
Ga als volgt te werk om Informatie over de accu te openen:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Informatiecentrum. Schuif naar de informatie over
de accu zodra HP Support Assistant opent.
Accucontrole gebruiken
Accucontrole biedt informatie over de status van de in de computer geïnstalleerde accu.
Ga als volgt te werk om Accucontrole uit te voeren:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen > Voeding, thermisch en
mechanisch, en klik vervolgens op het tabblad Voeding.
Accucontrole onderzoekt de accu en de cellen ervan om te kijken of ze goed functioneren, en rapporteert
vervolgens de resultaten van het onderzoek.
Acculading weergeven
Beweeg de cursor over het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
– of –
Bekijk een benadering van de overgebleven accuwerktijd in minuten in het Mobiliteitscentrum van
Windows.
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Windows
Mobiliteitscentrum.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Draagbare computer > Windows
Mobiliteitscentrum.
De tijdsduur geeft bij benadering de resterende accuwerktijd aan
als de accu op het huidige
niveau voeding blijft leveren.
De resterende accuwerktijd neemt bijvoorbeeld af als u een dvd
afspeelt en neemt toe als u het afspelen van een dvd stopt.
Accuvoeding gebruiken 79
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Als u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is, kunnen er gegevens verloren
gaan. Sla uw werk op en activeer de hibernationstand of schakel de computer uit voordat u een accu
verwijdert die de enige voedingsbron is. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Schuif de accu in de accuruimte (1) totdat de accu goed op zijn plaats zit.
De accuvergrendelingen (2) vergrendelen de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Verschuif de accuvergrendelingen (1) om de accu los te koppelen.
80 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
3. Verwijder de accu (2).
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel
warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen,
terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Accuvoeding gebruiken 81
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Aan: de accu wordt opgeladen.
Knipperend: de accu heeft een lage of kritiek lage acculading bereikt en wordt niet opgeladen.
Uit: de accu is volledig opgeladen, is in gebruik, of is niet geïnstalleerd.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van de functies u gebruikt terwijl de computer op de accu werkt.
De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge
van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Controleer de instelling van Energiebesparing in Energiebeheer.
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop
reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje
knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en
gaat het acculampje snel knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat,
wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat,
blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld,
waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
82 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt
u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau
van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt
te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de hibernationstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Accu kalibreren
Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te
kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Accuvoeding gebruiken 83
U laadt als volgt de accu volledig op:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat, en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van de computer gaat uit.
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op De schema-instellingen wijzigen.
3. Noteer de instellingen in de kolommen Het beeldscherm uitschakelen na en De computer in
slaapstand zetten na, zodat u deze instellingen na de kalibratie weer kunt opgeven.
4. Selecteer voor zowel Het beeldscherm uitschakelen na als De computer in slaapstand zetten
na de instelling Nooit.
5. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
6. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
7. Noteer de instelling voor Op accu onder Sluimerstand na, zodat u deze instelling na de kalibratie
weer kunt opgeven.
8. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit.
9. Klik op OK.
10. Klik op Wijzigingen opslaan.
84 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Stap 3: ontlaad de accu
Tijdens het ontladen van de accu moet de computer ingeschakeld blijven. De accu wordt ontladen,
ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter
sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het
ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer
niet
uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat
knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het
acculampje uit en wordt de computer afgesloten.
Accuvoeding gebruiken 85
Stap 4: laad de accu volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het acculampje uit is.
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de
acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Voer de instellingen die u heeft genoteerd voor de items in de kolom Op accu opnieuw in.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
5. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
6. Voer de instelling die u heeft genoteerd voor Op accu opnieuw in.
7. Klik op OK.
8. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding besparen
Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor een
lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de hotkeys fn+f2 en fn+f3 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de
omstandigheden.
Activeer de slaap- of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
86 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt gebruikt
en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke zes maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Probeer niet een accu uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten op een accu en laat een accu niet in
aanraking komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico van brand en brandwonden. Stel een accu
niet bloot aan temperaturen boven 60°C (140°F). Vervang de accu uitsluitend door een accu die is
goedgekeurd voor gebruik in deze computer.
Raadpleeg voor informatie over het afvoeren van afgedankte accu's de
Informatie over voorschriften,
veiligheid en milieu
.
Accu vervangen
De levensduur van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accucontrole laat u weten wanneer u de accu moet vervangen omdat een accucel niet goed werkt, of
omdat de accuconditie zover is afgenomen dat de capaciteit "zwak" is geworden. U krijgt een melding
waarin u wordt verwezen naar de website van HP. Daar vindt u informatie over hoe u een vervangende
accu kunt bestellen. Als de accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over
een garantiecode.
OPMERKING: Om er zeker van te zijn dat u altijd over accuvoeding kunt beschikken als u die nodig
heeft, raadt HP u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel wordt.
Accuvoeding gebruiken 87
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont:
De computer start niet als deze is aangesloten op de netvoedingsadapter.
Het beeldscherm gaat niet aan terwijl de computer is aangesloten op de netvoedingsadapter en
externe voeding.
De aan/uit-knop brandt niet wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter.
U test de netvoedingsadapter als volgt:
1. Verwijder de accu uit de computer.
2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en een stopcontact.
3. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-knop aan gaat, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-knop uit gaat, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een
vervangende netvoedingsadapter. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Hulp vragen.
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's, waaronder het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
U schakelt als volgt de computer uit:
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of in de hibernationstand staat, moet u eerst de
slaapstand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Klik op Start en klik vervolgens op de pijl naast de knop Vergrendelen.
3. Klik op Afsluiten.
88 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete en klik vervolgens op het pictogram van de Aan/uit-knop.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
Computer afsluiten 89
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen
Selecteer Start > Computer om een overzicht weer te geven van de schijfeenheden die in de computer
zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen.
Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
Schijfeenheden hanteren
Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees
de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking
hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
90 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los voordat u
een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid
aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de hibernationstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens via het
besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als de optischeschijfeenheid (alleen
bepaalde modellen) naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Schijfeenheden hanteren 91
Prestaties van vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie ‘s nachts wordt uitgevoerd, of op een ander
tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik op Nu defragmenteren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Raadpleeg voor meer informatie de Help bij de Schijfdefragmentatie-software.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
92 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
HP 3D DriveGuard gebruiken
HP 3D DriveGuard beschermt de vasteschijfeenheid door deze te parkeren en I/O-verzoeken te
blokkeren onder de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vasteschijfeenheid door HP 3D DriveGuard weer
vrijgegeven voor normale werking.
OPMERKING: Vaste schijfeenheden die zijn aangesloten op een optioneel dockingapparaat of op
een USB-poort worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Raadpleeg de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard-software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het schijfeenheidlampje op de computer brandt oranje om aan te geven dat de schijfeenheid is
geparkeerd. Als u wilt achterhalen of schijfeenheden worden beschermd en of een schijfeenheid is
geparkeerd, opent u het Mobiliteitscentrum:
Als de software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven over het pictogram van
de hier ben ik vasteschijfeenheid.
Als de software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven over het pictogram van
de vasteschijfeenheid.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het pictogram
van de vasteschijfeenheid.
OPMERKING: Het pictogram in het Mobiliteitscentrum geeft mogelijk niet de laatste status weer voor
de schijfeenheid. Als u statuswijzigingen direct wilt zien, kunt u het systeemvakpictogram inschakelen.
Ga als volgt te werk om de weergave van het pictogram in het systeemvak in te schakelen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
2. Klik op Weergeven onder Pictogram in systeemvak.
3. Klik op Toepassen.
Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren:
De computer sluit niet af.
De computer activeert niet automatisch de slaapstand of de hibernationstand, behalve in de situatie
beschreven in de opmerking hieronder.
OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, staat HP 3D DriveGuard toe dat de hibernationstand wordt geactiveerd.
Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Alarms (Waarschuwingen) van
Eigenschappen voor Energiebeheer worden niet geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de slaapstand of hibernationstand te activeren voordat
u de computer verplaatst.
HP 3D DriveGuard gebruiken 93
HP 3D DriveGuard software gebruiken
Met de HP 3D DriveGuard-software kunt u de volgende taken uitvoeren:
HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen.
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard niet
kunt in- of uitschakelen. Leden van de groep Administrators kunnen de gebruikersrechten van
andere gebruikers aanpassen.
Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund.
Ga als volgt te werk om de software te openen en de instellingen te wijzigen:
1. Klik in het Mobiliteitscentrum op het pictogram van de vasteschijfeenheid om het venster van HP
3D DriveGuard te openen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
94 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-apparaat toevoegen door het apparaat aan te sluiten op een USB-poort
op de computer of op een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen).
Verwisselbare USB-schijfeenheden zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettestation
Vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter)
Dvd-romstation
Dvd+/-rw SuperMulti dubbellaags LightScribe-station
Blu-ray ROM SuperMulti dubbellaags LightScribe dvd+/-rw-station
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste
software en stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt.
U sluit als volgt een extern apparaat aan op de computer:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico
van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de
stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een apparaat zonder eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit
en verwijdert u het uit de computer. Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting wilt
verwijderen, schakelt u het apparaat uit, verwijdert u het uit de computer en haalt u vervolgens de stekker
uit het stopcontact.
Externe schijfeenheden gebruiken 95
Vaste schijf vervangen
VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat het systeem vastloopt en gegevens verloren gaan:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Koppel het netsnoer los.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
96 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
7. Verwijder de schroeven uit de accuruimte.
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Vaste schijf vervangen 97
8. Verwijder de 2 afdekplaatjes (1) en schroeven (2) uit de achterkant van de computer.
OPMERKING: Op sommige modellen zitten geen afdekplaatjes of schroeven die u kunt
verwijderen.
9. Leg de computer met de beeldschermkant naar boven en open vervolgens de computer zo ver
mogelijk.
VOORZICHTIG: Oefen geen extreme kracht uit op de computer zodat de scharnieren van het
beeldscherm verbogen worden. Als u het beeldscherm te ver opent, wordt het beeldscherm
beschadigd.
10. Schuif het afdekplaatje van de schakelaar terug in de richting van het beeldscherm (1), en verwijder
het afdekplaatje (2).
98 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
11. Verwijder de schroeven uit het toetsenbord.
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Vaste schijf vervangen 99
12. Schuif de achterkant van het toetsenbord naar het beeldscherm toe (1) en draai het voorwaarts
(2) om bij de toetsenbordkabelconnector te kunnen komen.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
VOORZICHTIG: U mag de toetsenbordkabel niet beschadigen.
– of –
Schuif de achterkant van het toetsenbord naar het beeldscherm toe (1) en draai het naar rechts
(2) om bij de toetsenbordkabelconnector te kunnen komen.
VOORZICHTIG: U mag de toetsenbordkabel niet beschadigen.
100 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
13. Maak de ZIF-connector (1) los waaraan de toetsenbordkabel is bevestigd, maak vervolgens de
toetsenbordkabel (2) los van de systeemkaart door de kabel omhoog te trekken en verwijder het
toetsenbord van de computer (3).
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Vaste schijf vervangen 101
14. Verwijder de schroeven uit de polssteun.
15. Schuif de polssteun naar rechts tot deze loskomt van de behuizing van de basis (1) en leg de
polssteun vervolgens op de computer (2).
16. Verwijder de 2 schroeven van de vaste schijf (1), en draai vervolgens de schroef (2) los waarmee
de vaste schijf bevestigd zit.
17. Gebruik het Mylar-lipje (3) op de vaste schijf om de vaste schijf naar rechts te schuiven en los te
koppelen van de systeemkaart.
102 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
18. Til de vaste schijf (4) uit de vasteschijfruimte.
U installeert als volgt een vaste schijf:
1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte (1).
2. Gebruik het Mylar-lipje (2) op de vaste schijf om de vaste schijf naar links te schuiven en aan te
sluiten op de systeemkaart.
3. Plaats de 2 schroeven van de vaste schijf terug (3) en draai vervolgens de schroef (4) aan om de
vaste schijf aan de computer te bevestigen.
Vaste schijf vervangen 103
4. Draai de polssteun om (1), waarbij u deze in het vak van de polssteun legt, en schijf vervolgens
de polssteun naar links om deze opnieuw vast te maken aan de behuizing van de basis (2).
5. Breng de schroeven weer in de polssteun aan.
6. Leg het toetsenbord ondersteboven op de polssteun van de computer (1).
104 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
7. Plaats de toetsenbordkabel (2) in de ZIF-connector (3) op de systeemkaart, en maak vervolgens
de connector vast.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Vaste schijf vervangen 105
8. Draai het toetsenbord om (1), plaats het in de toetsenbordruimte en schuif het naar binnen (2) tot
het goed op zijn plaats zit.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
106 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
9. Breng de schroeven weer aan in het toetsenbord.
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Vaste schijf vervangen 107
10. Plaats het afdekplaatje bovenop het vak van het afdekplaatje (1) en schuif het vervolgens op zijn
plaats (2).
11. Sluit het computerscherm.
12. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
13. Plaats de 2 schroeven (1) en hun afdekplaatjes (2) terug op de achterkant van de computer.
OPMERKING: Op sommige modellen zitten geen afdekplaatjes of schroeven die u kunt
terugplaatsen.
108 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
14. Breng de schroeven in de accuruimte weer aan.
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
15. Plaats de accu terug.
16. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
17. Zet de computer aan.
Vaste schijf vervangen 109
7 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel
extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
Uw computermodel heeft 4 USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB
2.0-apparaten. Een USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden gebruikt.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
110 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
USB-apparaat stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet het USB-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens
verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat stop te zetten en te verwijderen:
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het USB-apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te zetten
voordat u het verwijdert.
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Koppel het apparaat los.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen
Ondersteuning voor oudere USB-systemen (standaard ingeschakeld) biedt de volgende
mogelijkheden:
Het gebruik van een USB-toetsenbord, -muis of -hub die is aangesloten op een USB-poort op de
computer, tijdens het opstarten of in een MS-DOS-programma.
Het starten of opnieuw opstarten van de computer vanaf een optioneel extern MultiBay apparaat
of een optioneel USB-apparaat met voorzieningen om als opstarteenheid te fungeren.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen is standaard ingeschakeld. U schakelt als volgt
ondersteuning voor oudere USB-systemen in of uit:
1. Open Computer Setup (Computerinstellingen) door de computer aan te zetten of opnieuw op te
starten en vervolgens op f10 te drukken terwijl het bericht "F10 = ROM Based Setup" wordt
weergegeven in de linkerbenedenhoek van het scherm.
2. Selecteer met de pijltoetsen Systeemconfiguratie > Apparaatconfiguraties en druk op enter.
3. Gebruik de pijltoetsen om de ondersteuning van oudere USB-systemen in- of uit te schakelen en
druk op f10.
4. Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Afsluiten en wijzigingen
opslaan) om uw voorkeuren op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) af te sluiten.
Volg daarna de instructies op het scherm.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
USB-apparaat gebruiken 111
eSATA-apparaat gebruiken
Op een eSATA-poort kan een optionele, hoogwaardige eSATA-component worden aangesloten,
bijvoorbeeld een externe vaste eSATA-schijf.
Voor bepaalde eSATA-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met
het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
OPMERKING: De eSATA-poort ondersteunt ook optionele USB-apparaten.
eSATA-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een eSATA-apparaat, om
beschadiging van de connector van de eSATA-poort te voorkomen.
Als u een eSATA-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de eSATA-kabel van het apparaat
aan op de eSATA-poort.
Wanneer de kaart is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
eSATA-apparaat stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet het eSATA-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek bij het loskoppelen van een eSATA-apparaat niet aan de kabel, om
beschadiging van de eSATA-connector te voorkomen.
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te zetten
voordat u het verwijdert.
112 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Verwijder het apparaat.
eSATA-apparaat gebruiken 113
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
Er zijn een aantal typen USB-schijfeenheden:
1,44-MB diskettedrive
vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter)
dvd-rom-drive
Dvd+/-rw SuperMulti DL LightScribe-station
Blu-ray-rom dvd+/-rw met LightScribe SuperMulti DL-station
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste
software en stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt.
U sluit als volgt een extern apparaat aan op de computer:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico
van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de
stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een apparaat zonder eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit
en verwijdert u het uit de computer. Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting wilt
verwijderen, schakelt u het apparaat uit, verwijdert u het uit de computer en haalt u vervolgens de stekker
uit het stopcontact.
114 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
8 Externemediakaarten
Mediakaartlezer-kaarten gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en
apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Het digitalemediaslot ondersteunt de volgende typen digitale kaarten:
Memory Stick
Memory Stick Duo (vereist adapter)
Memory Stick Pro (vereist adapter)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
xD-Picture Card (XD)
xD-Picture Card (XD) type H
xD Picture Card (XD) type M
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen adapter,
van welk type dan ook, in de SD Card-lezer.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
Mediakaartlezer-kaarten gebruiken 115
2. Plaats de kaart in de mediakaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk
wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
Digitale kaart stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet de digitale kaart stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U zet de digitale kaart als volgt stop:
a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
3. Druk de digitale kaart (1) iets naar binnen en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
116 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst.
Net als bij standaard PC Cards voldoet de functionaliteit van ExpressCards aan de specificaties van de
Personal Computer Memory Card International Association (PCMCIA).
ExpressCard configureren
Installeer alleen de software die voor uw apparaat is vereist. Ga als volgt te werk als u volgens de
instructies van de fabrikant van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren:
Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem.
Installeer geen andere software zoals card services, socket services of enablers die door de
fabrikant van de ExpressCard zijn geleverd.
ExpressCard plaatsen
VOORZICHTIG: Plaats een PC Card niet in een ExpressCard-slot, om beschadiging van de computer
of externemediakaarten te voorkomen.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van beschadiging van de
connectoren te beperken:
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard.
Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is.
In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het
beschermplaatje te verwijderen:
1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen.
2. Haal het plaatje uit het slot (2).
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen:
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 117
2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn
plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk
wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard plaatst, verschijnt er een bericht in het
systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
OPMERKING: Wanneer er een ExpressCard is geplaatst, verbruikt deze stroom, zelfs wanneer de
kaart niet wordt gebruikt. Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door
de kaart stop te zetten of te verwijderen.
ExpressCard stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet de ExpressCard stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de ExpressCard.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U zet de ExpressCard als volgt stop:
a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
b. Klik in de lijst op de naam van ExpressCard.
c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
3. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen:
a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen.
b. Haal de ExpressCard uit het slot (2).
118 Hoofdstuk 8 Externemediakaarten
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 119
9 Geheugenmodules
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment, dat zich onder het toetsenbord bevindt. De
geheugencapaciteit van de computer kan worden vergroot door een geheugenmodule te plaatsen in
het uitbreidingsslot, of door de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule te upgraden.
Alle geheugenmodules die in de computer worden geïnstalleerd moeten van hetzelfde type zijn.
Wanneer u de geheugencapaciteit van de computer uitbreidt, moet u controleren of de upgrademodules
hetzelfde zijn als deze die al in de computer geïnstalleerd waren.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule
plaatst, om het risico op een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken.
Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te
raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
OPMERKING: Als u een tweede geheugenmodule toevoegt en een tweekanaalsconfiguratie wilt
gebruiken, moeten de twee geheugenmodules dezelfde grootte hebben en van hetzelfde type zijn.
120 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
Geheugenmodules toevoegen of vervangen
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door kort op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het
besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Koppel het netsnoer los.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 121
7. Verwijder de schroeven uit de accuruimte.
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
122 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
8. Verwijder de 2 afdekplaatjes (1) en schroeven (2) uit de achterkant van de computer.
OPMERKING: Op sommige modellen zitten geen afdekplaatjes of schroeven die u kunt
verwijderen.
9. Leg de computer met de beeldschermkant naar boven en open vervolgens de computer zo ver
mogelijk.
VOORZICHTIG: Oefen geen extreme kracht uit op de computer zodat de scharnieren van het
beeldscherm verbogen worden. Als u het beeldscherm te ver opent, wordt het beeldscherm
beschadigd.
10. Schuif het afdekplaatje van de schakelaar terug in de richting van het beeldscherm (1), en verwijder
het afdekplaatje (2).
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 123
11. Verwijder de schroeven uit het toetsenbord.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
124 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
12. Schuif de achterkant van het toetsenbord naar het beeldscherm toe (1) en draai het voorwaarts
(2) om bij de toetsenbordkabelconnector te kunnen komen.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
VOORZICHTIG: U mag de toetsenbordkabel niet beschadigen.
– of –
Schuif de achterkant van het toetsenbord naar het beeldscherm toe (1) en draai het naar rechts
(2) om bij de toetsenbordkabelconnector te kunnen komen.
VOORZICHTIG: U mag de toetsenbordkabel niet beschadigen.
13. Als u een geheugenmodule vervangt, verwijdert u de bestaande geheugenmodule:
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule komt omhoog.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 125
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
14. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
VOORZICHTIG: Buig de geheugenmodule niet, om te voorkomen dat deze beschadigt.
126 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u drukt op de linker- en
rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 127
15. Draai het toetsenbord om (1), plaats het in de toetsenbordruimte en schuif het naar binnen (2) tot
het goed op zijn plaats zit.
OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
128 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
16. Breng de schroeven weer aan in het toetsenbord.
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 129
17. Plaats het afdekplaatje bovenop het vak van het afdekplaatje (1) en schuif het vervolgens op zijn
plaats (2).
18. Sluit het computerscherm.
19. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
20. Plaats de 2 schroeven (1) en hun afdekplaatjes (2) terug op de achterkant van de computer.
OPMERKING: Op sommige modellen zitten geen afdekplaatjes of schroeven die u kunt
terugplaatsen.
130 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
21. Breng de schroeven in de accuruimte weer aan.
OPMERKING: Raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.
22. Plaats de accu terug.
23. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
24. Zet de computer aan.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 131
10 Beveiliging
Computer beveiligen
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of
gestolen.
OPMERKING: Uw computer ondersteunt CompuTrace, een online service voor opsporing en herstel
in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt
gestolen, kan CompuTrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U kunt
CompuTrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te nemen.
Informatie over het bestellen van de CompuTrace-software vindt u op de website van HP op
http://www.hpshopping.com.
De beveiligingsfuncties van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en
gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke
beveiligingsfuncties u nodig heeft.
Het Windows-besturingssysteem biedt bepaalde beveiligingsvoorzieningen. In de volgende tabel vindt
u extra beveiligingsvoorzieningen. De meeste van deze extra beveiligingsvoorzieningen kunnen
geconfigureerd worden in het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen) (dat hierna
vermeld wordt als Computer Setup (Computerinstellingen)).
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager, in combinatie met een
wachtwoord, gezichtsherkenning, Smart Card (alleen
bepaalde modellen) en/of vingerafdruklezer (alleen bepaalde
modellen)
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd opstarten vanaf een optischeschijfeenheid,
diskettedrive of interne netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts HP ProtectTools Security Manager
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewall-software
Windows-updates
Drive encryption for HP ProtectTools
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer Setup
en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
132 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met
behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Wachtwoorden gebruiken
De meeste beveiligingsfuncties maken gebruik van een wachtwoord. Noteer een wachtwoord nadat u
het heeft ingesteld en bewaar het op een veilige plaats uit de buurt van de computer. Op wachtwoorden
zijn onderstaande overwegingen van toepassing:
Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup
(Computerinstellingen) en beheerd door het systeem-BIOS.
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging is een wachtwoord van HP ProtectTools Security
Manager. Het kan worden geactiveerd in Computer Setup om het BIOS te voorzien van
wachtwoordbeveiliging naast de gebruikelijke functies van HP ProtectTools. Het wachtwoord voor
geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde
beveiligingschip.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Als u het in Computer Setup ingestelde BIOS-beheerderswachtwoord vergeet, kunt u HP SpareKey
gebruiken om toegang te krijgen tot het programma.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de
vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet meer
worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere functies
van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden
beschreven in combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Windows-wachtwoorden Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
Wachtwoorden gebruiken 133
Windows-wachtwoorden Functie
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Selecteer voor informatie over het instellen van een beheerders- of gebruikerswachtwoord voor Windows Start > Help en
ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen)
BIOS-beheerderswachtwoorden Functie
BIOS-beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
DriveLock-hoofdwachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
BIOS-beheerderswachtwoord
Met het BIOS-beheerderswachtwoord van Computer Setup (Computerinstellingen) beveiligt u de
configuratie-instellingen en systeemidentificatiegegevens in Computer Setup. Nadat dit wachtwoord is
ingesteld, moet u het elke keer opgeven als u Computer Setup opent en hier instellingen wijzigt.
Een BIOS-beheerderswachtwoord heeft de volgende kenmerken:
Het is niet hetzelfde als het beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld, hoewel beide
wachtwoorden hetzelfde mogen zijn.
Het wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, opgegeven, gewijzigd of verwijderd.
Het moet met dezelfde toetsen worden opgegeven als waarmee het wachtwoord is ingesteld. Als
u bijvoorbeeld een BIOS-beheerderswachtwoord instelt met de cijfertoetsen boven aan het
toetsenbord, wordt het niet herkend wanneer u het daarna opgeeft met de cijfertoetsen van het
geïntegreerde numerieke toetsenblok.
Het kan bestaan uit een willekeurige combinatie van maximaal 32 letters en cijfers. Daarbij wordt
geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters tenzij dit door de beheerder is
ingesteld.
134 Hoofdstuk 10 Beveiliging
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
Het BIOS-beheerderswachtwoord wordt ingesteld, gewijzigd en verwijderd in Computer Setup.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord in te stellen of te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Typ uw nieuwe wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
6. Typ opnieuw uw nieuwe wachtwoord ter bevestiging wanneer u daarom wordt gevraagd.
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Wanneer u wordt gevraagd om het nieuwe wachtwoord, laat u het vak leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u wordt gevraagd uw nieuwe wachtwoord opnieuw te typen, laat u het vak leeg en drukt
u op enter.
8. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Wachtwoorden gebruiken 135
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Naast de prompt BIOS-beheerderswachtwoord typt u uw wachtwoord (met behulp van dezelfde soort
toetsen die u gebruikt hebt om het wachtwoord in te stellen), en druk daarna op enter. Na drie mislukte
pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord op te geven moet u de computer opnieuw opstarten en
het opnieuw proberen.
DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen
worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-beveiliging op
een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te
krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden als de schijf in
de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-beveiliging
van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van
een schijf worden verwijderd.
136 Hoofdstuk 10 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord) en druk vervolgens op enter.
4. Klik met een aanwijsapparaat op de vaste schijf die u wilt beveiligen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beveiligen en druk vervolgens op enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Typ het hoofdwachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new
password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter.
7. Typ het gebruikerswachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new
password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter.
8. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld
DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine
letters.
9. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Wachtwoorden gebruiken 137
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord
of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld).
Druk daarna op enter.
Na twee verkeerde pogingen om het wachtwoord op te geven moet u de computer afsluiten en het
opnieuw proberen.
138 Hoofdstuk 10 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord)en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat een interne vaste schijf.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen het wachtwoord dat u wilt wijzigen.
6. Typ uw huidige wachtwoord in het veld Old password (Oud wachtwoord), typ uw nieuwe
wachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new password (Nieuw
wachtwoord bevestigen) en druk op enter.
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Wachtwoorden gebruiken 139
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock
instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer
een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en
DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: U heeft een BIOS-beheerderswachtwoord nodig om toegang te krijgen tot de
voorzieningen van Automatische DriveLock.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
140 Hoofdstuk 10 Beveiliging
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
Wachtwoorden gebruiken 141
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken
Systeemapparaten beveiligen
U kunt systeemapparaten in- of uitschakelen vanuit de volgende menu’s in Computer Setup:
Boot Options (Opstartopties)
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten)
Port Options (Poortopties)
U kunt als volgt systeemapparaten uit- en weer inschakelen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration (Systeemconfiguratie)
> Boot Options (Opstartopties) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device
Configurations (Apparaatconfiguraties) of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Built-
in Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) of System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te selecteren.
4. Druk op enter.
5. Doe het volgende om een optie uit te schakelen: gebruik een aanwijsapparaat om het selectievakje
naast de optie uit te schakelen.
– of –
Selecteer de optie met de pijltoetsen en druk daarna op enter.
6. Doe het volgende om een optie opnieuw in te schakelen: gebruik een aanwijsapparaat om het
selectievakje naast de optie in te schakelen.
– of –
Schakel de optie met de pijltoetsen in en druk daarna op enter.
7. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
142 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup (Computerinstellingen)
De functie System Information (Systeeminformatie) in Computer Setup (Computerinstellingen) biedt
twee soorten systeeminformatie:
Identificatiegegevens over het computermodel en de accu's
Specificaties van de processor, cache, het geheugen, het ROM, de revisie van de videokaart en
de revisie van de toetsenbordcontroller
Ga als volgt te werk om deze algemene systeeminformatie in Computer Setup weer te geven:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) en druk vervolgens op enter.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
Met de functie voor systeem-id's in Computer Setup kunt u labels invoeren voor de computer en de
eigenaar.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Ga als volgt te werk om deze voorziening te gebruiken in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > System IDs
(Systeemidentificatie) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Notebook Asset Tag (Inventarisnummer
notebookcomputer) of Notebook Ownership Tag (Eigendomslabel notebookcomputer) en voer
vervolgens de gegevens in.
5. Druk als u klaar bent op enter.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken 143
Antivirussoftware gebruiken
Als u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, stelt u de computer
bloot aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem, programma’s en
hulpprogramma’s onklaar maken of de werking hiervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste
gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om
antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen nieuw ontdekte
virussen.
De antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd of vooraf geladen op de
computer.
Als de antivirussoftware vooraf is geïnstalleerd, selecteert u Start > Alle programma’s > McAfee >
Managed Services (Beheerde services) > Total Protection.
Als de software vooraf is geladen, selecteert u Start > Alle programma’s > HP Software Setup en
volgt u de instructies op het scherm om de McAfee Total Protection-software te laden.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virussen in het zoekvak in Help en ondersteuning.
144 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Firewallsoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen
onbevoegden mogelijk toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en gegevens over
u. Bescherm uw privacy met de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd. De
antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd op de computer. U kunt deze software
openen door Start > Alle programma’s > McAfee > Managing Services (Services beheren) > Total
Protection te selecteren.
Firewallvoorzieningen omvatten onder andere logboek- en rapportagefunctionaliteit voor
netwerkactiviteit en automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie. Deze instructies kunnen
worden geleverd bij de software, op schijf of op de website van de fabrikant.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het
delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten
blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de gewenste taak uit
te voeren en de firewall weer in te schakelen. Als u het probleem permanent wilt oplossen, configureert
u waar nodig de firewall opnieuw en past u het beleid en de instellingen van andere
inbraakdetectiesystemen aan. Neem voor meer informatie contact op met uw netwerkbeheerder of IT-
afdeling.
Firewallsoftware gebruiken 145
Essentiële updates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingen over essentiële updates. Installeer alle
essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te beschermen
tegen beveiligingsschendingen en computervirussen.
Wellicht zijn er,
nadat
de computer is geleverd, updates voor het besturingssysteem en andere software
beschikbaar gesteld. Neem de volgende richtlijnen in acht om te controleren of alle beschikbare updates
op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update maandelijks uit om de recentste software van Microsoft te downloaden.
Haal de updates zodra deze worden vrijgegeven op van de Microsoft-website en via de koppeling
voor updates in Help en ondersteuning.
146 Hoofdstuk 10 Beveiliging
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
De HP ProtectTools Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde computermodellen.
U heeft toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De software is voorzien
van beveiligingsfuncties die u beschermen tegen onbevoegde toegang tot de computer, het netwerk en
kritieke gegevens. Raadpleeg de online Help van HP ProtectTools voor meer informatie.
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) 147
Beveiligingskabel aanbrengen
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
OPMERKING: De plaats van het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel verschilt per model
computer.
148 Hoofdstuk 10 Beveiliging
11 Software-updates
Software-update uitvoeren
Updates van de software die bij uw computer is geleverd zijn beschikbaar via het hulpprogramma HP
Software Update of op de website van HP.
Het hulpprogramma Software Update zoekt automatisch naar software-updates van HP. Het
hulpprogramma wordt om de 30 dagen uitgevoerd en biedt een lijst met ondersteuningsmeldingen, zoals
verbeteringen van de beveiliging en optionele updates van software en stuurprogramma's.
U kunt op elk gewenst moment handmatig controleren op updates door Start > Help en
ondersteuning > Software, drivers en BIOS-updates te selecteren en daarna de instructies op het
scherm te volgen.
De meeste software op de website van HP is verpakt in gecomprimeerde bestanden die
SoftPaq's
worden genoemd. Sommige BIOS-updates kunnen zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die
ROMPaq's
worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen. (Readme.txt-bestanden die bij ROMPaq's
worden geleverd, zijn in het Engels.)
U kunt ook toegang krijgen tot software-updates door de cd-rom
Support Software
aan te schaffen (apart
verkrijgbaar). Deze schijf bevat apparaatstuurprogramma's, BIOS-updates en hulpprogramma's.
Ga als volgt te werk om de huidige cd-rom
Support Software
of een abonnement dat zowel de huidige
versie als toekomstige versies van deze schijf omvat, aan te schaffen:
1. Open een internetbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land/regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het productvak.
4. Druk op enter.
5. Volg de instructies op het scherm.
Ga als volgt te werk om de software bij te werken met behulp van de cd-rom
Support Software
:
1. Plaats de schijf
Support Software
in de optischeschijfeenheid.
2. Volg de instructies op het scherm.
Software-update uitvoeren 149
Ga als volgt te werk om de software bij te werken met behulp van de website van HP:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw computer is. Bereid een
update van het systeem-BIOS voor door na te gaan welke BIOS-versie nu op de computer is
geïnstalleerd. Raadpleeg voor meer informatie het gedeelte ‘BIOS-versie bepalen’.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer
opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer
en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten,
waaronder de tijd en datum.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
2. Open een internetbrowser en ga naar http://www.hp.com/support.
3. Selecteer uw land/regio.
4. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ vervolgens het
nummer van uw computermodel in het productvak.
5. Druk op enter.
6. Volg de instructies op het scherm.
150 Hoofdstuk 11 Software-updates
BIOS bijwerken
Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst welke BIOS-versie u momenteel heeft. Download en
installeer vervolgens het nieuwe BIOS.
BIOS-versie bepalen
Informatie over de BIOS-versie (ook wel
ROM-datum
of
systeem-BIOS
genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows al is gestart) of door gebruik te maken van Computer
Setup (Computerinstellingen).
Ga als volgt te werk om BIOS-informatie weer te geven in het programma Computerinstellingen:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC
key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie).
4. Druk op esc om terug te keren naar het menu File (Bestand).
5. Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volg de instructies
op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en
afsluiten) en druk daarna op enter.
BIOS bijwerken 151
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie wordt u
aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de
netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer
een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer het apparaat is
aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande
richtlijnen tijdens het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
Ga als volgt te werk om een BIOS-update te downloaden:
OPMERKING: BIOS-updates worden beschikbaar gemaakt wanneer dat nodig is. Mogelijk is er geen
recentere BIOS-update voor uw computer beschikbaar. U wordt geadviseerd regelmatig op de website
van HP te controleren of er BIOS-updates zijn.
1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van uw
computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Volg de instructies op het scherm om de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden. Noteer de
datum, naam of andere informatie waaraan u de download kunt herkennen. Aan de hand van deze
gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
6. Voer de volgende stappen uit in het downloadgebied:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U
heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het
scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies worden weergegeven,
gaat u als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
152 Hoofdstuk 11 Software-updates
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld
bestandsnaam
.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm wordt aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
BIOS bijwerken 153
Applicaties en stuurprogramma's bijwerken
1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van uw
computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het zoekvak in de
rechterbovenhoek van het scherm. Druk vervolgens op enter en volg de weergegeven instructies.
Ga verder met stap 6.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Wanneer de lijst met updates verschijnt, klikt u op een update om een venster met extra informatie
te openen.
6. Klik op Nu downloaden.
7. Klik op Uitvoeren om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren zonder het bestand te
downloaden.
– of –
Klik op Opslaan om het bestand op te slaan op uw computer. Wanneer u hierom wordt verzocht,
selecteert u een opslaglocatie op de vaste schijf.
Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waarin het bestand is opgeslagen.
Dubbelklik vervolgens op het bestand om de update te installeren.
8. Start na de installatie de computer opnieuw op wanneer u daarom wordt gevraagd.
154 Hoofdstuk 11 Software-updates
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot SoftPaq-
informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is. Met dit
hulpprogramma kunt u op eenvoudige wijze SoftPaqs zoeken en ze daarna downloaden en uitpakken.
SoftPaq Download Manager leest en downloadt een gepubliceerd databasebestand van de FTP-site
van HP, dat informatie over computermodellen en SoftPaqs bevat. Met SoftPaq Download Manager
kunt u een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaqs beschikbaar zijn om
te downloaden.
SoftPaq Download Manager controleert de FTP-site van HP op updates van de database en de
software. Als er updates worden gevonden, worden ze gedownload en automatisch toegepast.
OPMERKING: SoftPaq Download Manager is alleen op bepaalde computermodellen vooraf
geïnstalleerd. Als u SoftPaq Download Manager wilt downloaden of meer informatie wilt over het gebruik
ervan, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm
U downloadt SoftPaqs als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP Software Setup > HP SoftPaq Download Manager.
2. Wanneer SoftPaq Download Manager voor het eerst wordt geopend, verschijnt een venster waarin
u wordt gevraagd of u wilt dat alleen software wordt weergegeven voor de computer die u gebruikt,
of dat de software voor alle ondersteunde modellen wordt weergegeven. Selecteer Show software
for all supported models (Software voor alle ondersteunde modellen weergeven). Als u HP
SoftPaq Download Manager eerder hebt gebruikt, gaat u naar stap 3.
a. Selecteer uw besturingssysteem- en taalfilters in het venster Configuration Options
(Configuratie-opties). Middels de filters beperkt u het aantal opties dat wordt weergegeven in
het deelvenster Product Catalog (Productcatalogus). Als bijvoorbeeld alleen Windows Vista®
Business wordt geselecteerd in het besturingssysteemfilter, wordt alleen Windows Vista
Business als besturingssysteem weergegeven in de productcatalogus.
b. Om andere besturingssystemen toe te voegen, wijzigt u de filterinstellingen in het venster
Configuration Options (Configuratie-opties). Raadpleeg de helpfunctie van de HP SoftPaq
Download Manager-software voor meer informatie.
3. Klik in het linkerdeelvenster op het plusteken (+) om de lijst met modellen uit te vouwen en selecteer
een of meer modellen van de producten die u wilt updaten.
4. Klik op Find Available SoftPaqs (Beschikbare SoftPaqs zoeken) om een lijst met beschikbare
SoftPaqs voor de geselecteerde computer te downloaden.
5. Selecteer een SoftPaq in de lijst en klik op Download Only (Alleen downloaden) als u veel
SoftPaqs wilt downloaden. Hoe lang het downloadproces in beslag neemt, hangt namelijk af van
de geselecteerde SoftPaqs en de snelheid van de internetverbinding.
Als u slechts één of twee SoftPaqs wilt downloaden en een internetverbinding met hoge snelheid
heeft, klikt u op Download & Unpack (Downloaden en uitpakken).
6. Klik met de rechtermuisknop op Install SoftPaq (SoftPaq installeren) in de SoftPaq Download
Manager-software om de geselecteerde SoftPaqs op de computer te installeren.
SoftPaq Download Manager gebruiken 155
12 Back-up en herstel
Doe het volgende om uw informatie te beschermen: gebruik het Back-upcentrum om een back-up te
maken van individuele bestanden en mappen, een back-up te maken van uw volledige vaste schijf
(alleen bepaalde modellen) of systeemherstelpunten te maken. In het geval van een systeemstoring
kunt u de back-upbestanden gebruiken om de inhoud van uw computer te herstellen.
Het Back-upcentrum biedt de volgende opties:
Het maken van een back-up van individuele bestanden en mappen
Back-up maken van de volledige vaste schijf (alleen bepaalde modellen)
Automatische back-ups plannen (alleen bepaalde modellen)
Systeemherstelpunten maken
Individuele bestanden herstellen
De computer in een vorige staat herstellen
Informatie herstellen met behulp van hulpprogramma’s voor herstel
OPMERKING: Zoek deze onderwerpen in Help en ondersteuning voor meer gedetailleerde
instructies.
OPMERKING: In het geval van een onstabiel systeem raadt HP aan om de herstelprocedures af te
drukken en deze te bewaren voor toekomstig gebruik.
156 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
Back-up maken van gegevens
Als het systeem niet meer werkt, kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste backup.
Maak daarom de eerste backup onmiddellijk nadat u de software heeft geïnstalleerd. Als u nieuwe
software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek backups van het systeem blijven maken
om altijd een redelijk actuele backup achter de hand te hebben.
U kunt een backup maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven.
Houd bij het maken van backups rekening met het volgende:
Sla persoonlijke bestanden op in de map Documenten en maak periodiek een backup van deze
map.
Maak een backup van sjablonen die zijn opgeslagen bij de bijbehorende programma's.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname van
uw instellingen te maken. Een schermopname kan veel tijd besparen als u voorkeuren opnieuw
moet instellen.
U maakt als volgt een schermopname:
1. Geef het scherm weer dat u wilt opslaan.
2. Kopieer de schermafbeelding:
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+fn+prt sc
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op fn+prt sc.
3. Open een tekstverwerkingsdocument en selecteer Bewerken > Plakken.
De schermafbeelding wordt toegevoegd aan het document.
4. Sla het document op.
Gebruik bij het maken van backups schijven van een de volgende typen (afzonderlijk aan te
schaffen): cd-r, cd-rw, dvd+r, dubbellaags dvd+r, dvd-r, dubbellaags dvd-r of dvd±rw. Welk type
schijven u nodig heeft, hangt af van het type optische-schijfeenheid dat in de computer is
geïnstalleerd.
OPMERKING: Op dvd's of dubbellaags dvd's (DL) kunnen meer gegevens worden opgeslagen
dan op cd's, zodat u minder schijven nodig heeft voor het maken van backups.
Als u backups maakt op schijven, nummert u elke schijf voordat u de schijf in de optische-
schijfeenheid van de computer plaatst.
U maakt als volgt een backup met behulp van Back-upcentrum:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het
backupproces start.
Back-up maken van gegevens 157
OPMERKING: Het backupproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-upcentrum.
2. Volg de instructies op het scherm om een backup te maken van de volledige computer (alleen
bepaalde modellen) of van uw bestanden.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als
het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
158 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
Herstelactie uitvoeren
Als het systeem niet meer werkt of instabiel is geworden, biedt de computer de volgende hulpmiddelen
om uw bestanden te herstellen:
Herstelmiddelen van Windows: via Backup-centrum kunt u informatie herstellen waarvan u een
backup had gemaakt. U kunt ook gebruikmaken van Windows Opstartherstel om problemen te
verhelpen die voorkomen dat Windows correct opstart.
f11-herstelprogramma's: u kunt de f11-herstelprogramma's gebruiken om de oorspronkelijke
image van de vaste schijf te herstellen. De image bevat het besturingssysteem Windows en
programma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten, moet u een dvd met het besturingssysteem
Windows Vista® aanschaffen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te
herstellen. Raadpleeg het gedeelte "Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken
(afzonderlijk aan te schaffen)" in deze handleiding voor aanvullende informatie.
Windows-herstelprogramma's gebruiken
U herstelt als volgt informatie waarvan u een eerder een backup heeft gemaakt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Onderhoud> Back-upcentrum.
2. Volg de instructies op het scherm om de volledige computer (alleen bepaalde modellen) of uw
bestanden te herstellen.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen.
Raadpleeg Help en ondersteuning in Windows voor meer informatie.
U herstelt als volgt informatie met Opstartherstel:
VOORZICHTIG: Met Opstartherstel wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de
vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd
op de computer, worden definitief verwijderd. Wanneer het formatteren gereed is, worden het
besturingssysteem, de stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's hersteld middels de
backup.
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de Windows-partitie en de HP herstelpartitie aanwezig zijn. Om de
partities op te zoeken, selecteert u Start > Computer.
OPMERKING: Als de Windows-partitie en de HP herstelpartitie zijn verwijderd, moet u het
besturingssysteem en de programma's herstellen met behulp van de dvd met het
besturingssysteem Windows Vista en de schijf
Driver Recovery
(Herstel van stuurprogramma's)
(beide afzonderlijk aan te schaffen). Raadpleeg het gedeelte "Dvd met het besturingssysteem
Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen)" in deze handleiding voor aanvullende
informatie.
3. Start de computer opnieuw op en druk op f8 voordat het besturingssysteem Windows wordt
geladen.
4. Selecteer Uw computer herstellen.
5. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren 159
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van gegevens met de
hulpprogramma's van Windows, zoekt u deze onderwerpen op in Help en ondersteuning.
F11 gebruiken
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf
geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de
computer, worden definitief verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het besturingssysteem en
programma's en stuurprogramma's van HP die in de fabriek waren geïnstalleerd opnieuw. Software die
niet in de fabriek was geïnstalleerd, moet opnieuw worden geïnstalleerd.
U herstelt als volgt de oorspronkelijke image van de vaste schijf met f11:
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de HP herstelpartitie aanwezig is. Om de partitie op te zoeken,
selecteert u Start > Computer.
OPMERKING: Als de HP herstelpartitie is verwijderd, moet u het besturingssysteem en de
programma's herstellen met behulp van de dvd met het besturingssysteem Windows Vista en de
schijf
Driver Recovery
(Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te schaffen).
Raadpleeg het gedeelte "Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk
aan te schaffen)" in deze handleiding voor aanvullende informatie.
3. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op ESC voor startmenu) onder aan het scherm verschijnt.
4. Druk op f11 terwijl "Press <F11> for recovery" (Druk op <F11> voor herstel) op het scherm wordt
weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruiken (afzonderlijk aan
te schaffen)
Indien u uw computer niet kunt opstarten, moet u een dvd met het Windows Vista-besturingssysteem
te kopen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen. Controleer of
uw recentste back-up (opgeslagen op schijven of op een extern station) eenvoudig toegankelijk is. Ga
naar
http://www.hp.com/support, selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm om
een dvd met het Windows Vista-besturingssysteem te bestellen. U kunt ook de dvd bestellen door de
technische ondersteuning te bellen. U kunt ook het boekje
Worldwide Telephone Numbers
(Wereldwijde
telefoonnummers) raadplegen voor contactgegevens. Dit boekje is meegeleverd bij de computer.
VOORZICHTIG: Als u een dvd met het besturingssysteem Windows Vista gebruikt, wordt de inhoud
van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft
gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd.
Wanneer het formatteren gereed is, herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de
stuurprogramma's, de software en de hulpprogramma's.
U start als volgt een herstelactie met een dvd met het besturingssysteem Windows Vista:
OPMERKING: Dit proces neemt een paar minuten in beslag.
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Start de computer opnieuw op en plaats de dvd met het besturingssysteem Windows Vista in de
optische-schijfeenheid voordat het besturingssysteem Windows wordt geladen.
160 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
3. Druk op een willekeurige toets op het toetsenbord wanneer hierom wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Klik op Volgende.
6. Selecteer Uw computer herstellen.
7. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren 161
13 Computer Setup
Computer Setup starten
Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden
gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in deze handleiding genoemde menuopties voor Computer
Setup door uw computer ondersteund.
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
Computer Setup gebruiken
Navigeren en selecteren in Computer Setup
De informatie en instellingen in Computer Setup zijn beschikbaar via de menu’s File (Bestand),
Security (Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) en System Configuration (Geavanceerd).
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
Doe het volgende om een menu of een menu-item te selecteren: gebruik de tabtoets en de
pijltoetsen en druk vervolgens op enter, of gebruik een aanwijsapparaat om op het item te
klikken.
Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de
toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm
van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
162 Hoofdstuk 13 Computer Setup
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van een
aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het
toetsenbord.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer het menu Bestand, Beveiliging, of Systeemconfiguratie
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm
om de menu's van Computer Setup te sluiten zonder uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen Bestand > Wijzigingen negeren en afsluiten en druk
vervolgens op enter
– of –
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm
om de menu's van Computer Setup te sluiten en uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen Bestand > Wijzigingen opslaan en afsluiten en druk
vervolgens op enter
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vasteschijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Bestand > Standaardinstellingen
herstellen.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
Computer Setup gebruiken 163
Menu’s van Computer Setup
De menutabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de opties in Computer Setup.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle menuopties voor Computer Setup die in dit hoofdstuk worden
genoemd door uw computer ondersteund.
Menu File (Bestand)
Optie Actie
System Information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u identificatie-informatie weergeven over
de computer en de accu's in het systeem.
Hiermee kunt u informatie weergeven over de
specificaties van de processor, de grootte van de cache
en het geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de
videokaart en de versie van de toetsenbordcontroller.
Set System Date and Time (Systeemdatum en -tijd instellen) Hiermee kunt u de tijd en datum op de computer instellen of
wijzigen.
System Diagnostics (Systeemdiagnose) Hiermee geeft u de volgende informatie weer:
System Information (Systeeminformatie)
Identificatiegegevens over het computermodel en
de accu’s in het systeem.
Specificatie-informatie voor de processor, cache en
geheugengrootte, systeem-ROM, videorevisie en
toetsenbordcontrollerversie.
Start-up Test (Opstarttest): hiermee controleert u de
systeemonderdelen die nodig zijn voor het opstarten van
de computer.
Run-In Test (Run-in-test): hiermee voert u een
omvangrijke controle uit van het systeemgeheugen.
Hard Disk Test (Vasteschijftest): hiermee voert u een
omvangrijke zelftest uit van elke vaste schijf in het
systeem.
Memory Test (Geheugentest): hiermee voert u een
omvangrijke test uit van het geheugen op de computer.
Battery Test (Accutest): hiermee voert u een omvangrijke
test uit van de accu’s op de computer.
Error Log (Foutenlogboek): weergave van een
logbestand als er fouten zijn opgetreden.
Restore Defaults (Standaardinstellingen herstellen) Hiermee kunt u de configuratie-instellingen in Computer Setup
vervangen door de oorspronkelijke fabrieksinstellingen. De
vasteschijfmodus, wachtwoordinstellingen en
beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
Reset BIOS security to factory default (Standaardinstellingen
BIOS-beveiliging herstellen)
Herstel de BIOS-beveiligingsinstellingen op de
fabrieksinstelling.
164 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen annuleren die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart.
Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen opslaan die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart. De
wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer
opnieuw wordt gestart.
Menu Security (Beveiliging)
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in dit gedeelte genoemde menuopties door uw computer
ondersteund.
Optie Actie
Setup BIOS Administrator Password (BIOS-
beheerderswachtwoord instellen)
Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord instellen.
User Management > Create a New BIOS User Account
(Gebruikersbeheer > Account voor nieuwe BIOS-gebruiker
maken) (BIOS beheerderswachtwoord vereist)
Hiermee kunt u selecteren uit een lijst met BIOS-
gebruikers.
Hiermee kunt u selecteren uit een lijst met ProtectTools-
gebruikers.
Password Policy (Wachtwoordbeleid, BIOS-wachtwoord
vereist)
Hiermee kunt u de criteria voor het wachtwoordbeleid
instellen.
HP SpareKey Hiermee kunt u HP SpareKey inschakelen of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen om
inschrijving bij HP SpareKey)
Hiermee kunt u de inschrijving bij HP SpareKey inschakelen
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Fingerprint Reset on Reboot (If Present) (Vingerafdruk resetten
bij opnieuw opstarten (indien aanwezig))
Hiermee kunt u de eigenaar van de vingerafdruklezer opnieuw
instellen of wissen (alleen bepaalde modellen, standaard
uitgeschakeld).
Change Password (Wachtwoord wijzigen) Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord opgeven,
wijzigen of verwijderen.
HP SpareKey Enrollment (Inschrijving bij HP SpareKey) Hiermee kunt u zich bij HP SpareKey inschrijven of
HP SpareKey opnieuw instellen. Dit is een reeks
beveiligingsvragen en -antwoorden die worden gebruikt
wanneer u uw wachtwoord bent vergeten.
Anti Theft > AT-p (diefstalpreventie > AT-p)(alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u de bescherming tegen diefstal in- of
uitschakelen.
DriveLock Password (DriveLock-wachtwoord)
Hiermee kunt u DriveLock in- of uitschakelen op een
vaste schijf van de computer (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het gebruikers- of hoofdwachtwoord van
DriveLock wijzigen.
OPMERKING: De DriveLock-instellingen zijn uitsluitend
toegankelijk als u Computer Setup opent door de computer in
te schakelen (en niet door deze opnieuw op te starten).
Menu’s van Computer Setup 165
Optie Actie
Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) Hiermee kunt u Automatische DriveLock-ondersteuning in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Disk Sanitizer Hiermee kunt u Disk Sanitizer uitvoeren om alle bestaande
gegevens op de primaire vaste schijf of het station in de
upgraderuimte te vernietigen.
VOORZICHTIG: Wanneer u Disk Sanitizer uitvoert, worden
de gegevens op het geselecteerde station permanent
vernietigd.
Systeem-id’s Hiermee kunt u een door de gebruiker gedefinieerd
inventarisnummer voor computer en eigenaar invoeren.
Menu System Configuration (Geavanceerd)
OPMERKING: Sommige opties in System Configuration (Geavanceerd) worden mogelijk niet
ondersteund door uw computer.
Optie Actie
Language (Taal) Hiermee kunt u de taal van Computer Setup wijzigen.
Opstartopties
Stel een wachttijd voor het menu opstarten in (in
seconden).
Stel Wachttijd Express Boot-menu (in seconden) in voor
MultiBoot.
Hiermee kunt u het aangepast logo in-/uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u weergave diagnostische URL in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf cd-romstation in-/
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf SD-kaart in-/uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een diskette in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een PXE interne
netwerkadapter in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de UEFI-opstartmodus (Unified
Extensible Firmware Interface) in- of uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de verouderde opstartvolgorde instellen.
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Hiermee kunt u de ondersteuning van oudere USB-
systemen in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
166 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
Als ondersteuning van oudere USB-systemen is
ingeschakeld, kunt u het volgende doen:
USB-muis of –toetsenbord gebruiken in Computer
Setup (Computerinstellingen), ook als een
Windows®-besturingssysteem niet actief is.
Opstarten vanaf USB-apparaten met voorzieningen
om als opstarteenheid te fungeren, waaronder een
vaste schijf, diskettestation of optische
schijfeenheid, die via een USB-poort zijn
aangesloten op de computer.
Hiermee kunt u een modus voor de parallelle poort
selecteren: ECP (Enhanced Capabilities Port),
standaard, bidirectioneel of EPP (Enhanced Parallel
Port).
Hiermee kunt u in- of uitschakelen dat de ventilator altijd
aan is bij aansluiting op netvoeding (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u Data Execution Prevention (Preventie van
uitvoering van gegevens) in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen). Wanneer deze optie is
ingeschakeld, kan de processor de uitvoering van
sommige viruscodes uitschakelen, wat de beveiliging van
de computer verbetert (standaard ingeschakeld).
Selecteer een SATA-apparaatmodus (Serial Advanced
Technology Attachment). De volgende opties zijn
beschikbaar:
AHCI (Advanced Host Controller Interface)
IDE (Integrated Drive Electronics)
RAID-apparaten (Redundant Array of Independent
Disks)(alleen bepaalde modellen)
Menu’s van Computer Setup 167
Optie Actie
OPMERKING: De beschikbaarheid van deze opties
verschilt per model computer.
Hiermee kunt u het snel opladen van de tweede accu in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickLook in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de verificatie voorafgaand aan opstarten
met HP QuickLook in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickWeb in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickWeb-schrijfbeveiliging in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Virtualization Technology
(Virtualisatietechnologie) in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen; standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Intel TXT (Trusted Execution Technology)
in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen; standaard
uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Multi Core CPU in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Intel HT Technology in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Via USB uit slaapstand halen in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u status van num lock bij opstarten in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
168 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde
apparaten)
Hiermee kunt u de knop voor draadloze communicatie in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u geïntegreerd WWAN-apparaat in- of
uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u geïntegreerd WLAN-apparaat in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het geïntegreerd Bluetooth-apparaat in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de network interface controller (LAN) in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u schakelen tussen LAN/WLAN in- of
uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u opgeven of de computer via het LAN uit
de slaapstand kan worden gehaald. De volgende opties
zijn beschikbaar:
Disabled (Gedeactiveerd)
Opstarten via netwerk (standaardinstelling)
Follow Boot Order (Opstartvolgorde volgen)
De omgevingslichtsensor in-/uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u apparaat-upgraderuimte van
notebookcomputer in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de vingerafdruklezer in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de geïntegreerde camera in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de voedingsbewaking in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het audioapparaat in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u een modem in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de microfoon in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de interne luidsprekers in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Menu’s van Computer Setup 169
Optie Actie
Poortopties OPMERKING: Alle poortopties zijn standaard ingeschakeld.
Hiermee kunt u de seriële poort in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen).
Hiermee kunt u de parallelle poort in- of uitschakelen
(alleen bepaalde modellen).
Hiermee kunt u de Flash-medialezer in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de USB-poort in- of uitschakelen.
VOORZICHTIG: Als u de USB-poort uitschakelt,
worden ook de MultiBay- en ExpressCard-apparaten op
de geavanceerde poortreplicator uitgeschakeld.
Hiermee kunt u de 1394-poort in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen).
Hiermee kunt u het ExpressCard-slot in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u de eSATA-poort in- of uitschakelen.
AMT-opties (alleen bepaalde modellen. OPMERKING: Alle AMT-opties zijn standaard
uitgeschakeld.
Hiermee kunt u firmware-wijdlopigheid in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u de prompt voor AMT Setup (Ctrl-P)in-/
uitschakelen.
Hiermee kunt u ondersteuning van USB-
sleutelvoorziening in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u het ongedaan maken van de configuratie
van AMT bij de volgende keer opstarten inschakelen/
uitschakelen.
Selecteer Terminalemulatiemodus. De opties omvatten:
Draadloos netwerk (standaardinstelling)
VT100
Hiermee kunt u de ondersteuning van firmware-
voortgangsgebeurtenis in-/uitschakelen.
Hiermee kunt u de Initiate Intel CIRA in-/uitschakelen.
Set Security Level (Beveiligingsniveau instellen) Hiermee kunt u het beveiligingsniveau voor alle items in het
BIOS-menu wijzigen, bekijken of verbergen.
Restore Security Defaults (beveiligingsstandaarden
herstellen)
Hiermee kunt u de standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen.
170 Hoofdstuk 13 Computer Setup
14 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt opgestart, probeert het systeem op te starten vanaf ingeschakelde
opstartapparaten. Het hulpprogramma MultiBoot, dat standaard is ingeschakeld, bepaalt de volgorde
waarin het systeem een opstartapparaat selecteert. Bij opstartapparaten kan het gaan om
optischeschijfeenheden, diskettedrives, een netwerkkaart (NIC), vaste schijven of USB-apparaten.
Opstartapparaten bevatten opstartmedia of bestanden die de computer nodig heeft om correct te
kunnen opstarten en werken.
OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten worden ingeschakeld in Computerinstellingen
voordat u deze kunt opnemen in de opstartvolgorde.
Fabrieksmatig is de computer zodanig ingesteld dat het opstartapparaat wordt geselecteerd door in de
onderstaande volgorde te zoeken naar ingeschakelde opstartapparaten en schijfeenheidruimten:
OPMERKING: Sommige van de aangegeven opstartapparaten en schijfeenheidruimten worden
mogelijk niet ondersteund op uw computer.
Upgraderuimte van notebookcomputer
Interne vaste schijf
USB-diskettedrive
USB-cd-romstation
Vaste USB-schijf
Notebook Ethernet
SD-geheugenkaart (Secure Digital)
Dockingstation, upgraderuimte
Externe SATA-schijfeenheid
U kunt de volgorde wijzigen waarin de computer naar een opstartapparaat zoekt, door de
opstartvolgorde te wijzigen in Computer Setup (Computerinstellingen). U kunt ook op esc drukken terwijl
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het startmenu) onderaan
het scherm verschijnt en druk vervolgens op f9. Door op f9 te drukken verschijnt een menu met de
huidige opstartapparaten en kunt u een opstartapparaat selecteren. Of, u kunt MultiBoot Express
gebruiken om de computer zodanig in te stellen dat u om een opstartlocatie gevraagd wordt telkens
wanneer de computer inschakelt of opnieuw opstart.
Als MultiBoot is uitgeschakeld, gebruikt de computer een vaste opstartvolgorde die begint met het
zoeken naar een opstartapparaat in station A. Als deze daar niet wordt gevonden, zoekt de computer
Opstartvolgorde van apparaten 171
naar een opstartapparaat in station C. Mogelijke opstartapparaten in station A zijn onder andere
optische-schijfstations en diskettestations. Mogelijke opstartapparaten in station C zijn optische-
schijfstations en vaste schijven.
Er is geen stationsaanduiding toegekend aan de netwerkkaart.
OPMERKING: Een optische-schijfstation (zoals een cd-romspeler) kan zowel als station A als station
C worden opgestart, afhankelijk van de indeling van de opstart-cd-rom.
In de volgende lijst wordt de fabrieksinstelling voor de opstartvolgorde beschreven waarbij de
schijfaanduidingen A en C worden toegewezen als MultiBoot is uitgeschakeld. (De werkelijke volgorde
varieert per configuratie.)
Opstartvolgorde van opstartapparaten met schijfaanduiding A:
1. Optische-schijfeenheid in een optioneel dockingapparaat of in een optioneel externe MultiBay
die een schijf bevat die is geformatteerd als station A
2. Optische-schijfeenheid in de interne MultiBay (alleen bepaalde modellen) die een schijf bevat
die is geformatteerd als station A
3. Diskettestation in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay
Opstartvolgorde van opstartapparaten met schijfaanduiding C:
1. Optische-schijfeenheid in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay
die een schijf bevat die is geformatteerd als station C
2. Optische-schijfeenheid in de interne MultiBay (alleen bepaalde modellen) die een schijf bevat
die is geformatteerd als station C
3. Vaste schijf in de vaste-schijfruimte van de computer
4. Vaste schijf in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay
OPMERKING: Omdat geen stationsaanduiding is toegekend aan de netwerkkaart, heeft het wijzigen
van de opstartvolgorde van een netwerkkaart geen gevolgen voor de stationsaanduidingen van de
andere apparaten.
172 Hoofdstuk 14 MultiBoot
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup
(Computerinstellingen)
De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of netwerkkaart als dat betreffende apparaat eerst
is ingeschakeld in Computerinstellingen.
Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een USB-apparaat of
netwerkkaart te gebruiken als opstartapparaat:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Om opstartbare media in USB-stations of in stations in een optioneel dockingapparaat in te
schakelen (alleen bepaalde modellen), gebruikt u een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om
Systeemconfiguratie > Apparaatconfiguraties te selecteren. Bevestig dat ondersteuning voor
oudere USB-systemen is geselecteerd.
OPMERKING: De optie USB-poort moet ingeschakeld zijn om ondersteuning voor oudere USB-
systemen te gebruiken. Dit is standaard ingeschakeld. Wanneer de poort uitgeschakeld wordt, kunt
u deze opnieuw activeren door Systeemconfiguratie > Poortopties en daarna USB-poort te
selecteren.
– of –
Als u een NIC-apparaat wilt inschakelen, selecteert u Systeemconfiguratie > Opstartopties en
selecteert u vervolgens Opstarten vanaf PXE interne netwerkadapter.
4. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Ga als volgt te werk om een NIC aan te sluiten op een PXE-server (Preboot eXecution
Environment) of RPL-server (Remote Program Load) zonder MultiBoot te gebruiken: druk op esc
wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm
verschijnt en druk vervolgens snel op f12.
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup (Computerinstellingen) 173
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen
Houd bij het wijzigen van de opstartvolgorde rekening met het volgende:
Als de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert de
computer met de nieuwe opstartvolgorde op te starten.
In het geval dat er meer dan één soort opstartapparaat is, probeert de computer om op te starten
via het eerste van ieder type opstartapparaat (met uitzondering van optische apparaten). Wanneer
de computer bijvoorbeeld is aangesloten op een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde
modellen) dat een vaste schijf bevat, wordt deze vaste schijf weergegeven in de opstartvolgorde
als een USB vaste schijf. Indien het systeem probeert op te starten vanaf deze USB-drive en dit
mislukt, zal deze niet proberen opstarten op de vaste schijf in de vasteschijfruimte. In plaats hiervan
zal het proberen opstarten op het volgende type apparaat in het opstartvolgordemenu. Wanneer
er echter twee optische apparaten zijn, en het eerste optische apparaat start niet op (ofwel omdat
het geen media bevat of omdat de media geen opstartschijf is) zal het systeem proberen opstarten
op het tweede optische apparaat.
Als u de opstartvolgorde wijzigt, verandert u daarmee ook de logische stationsaanduidingen. Als
u bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-romstation met daarin een in de vorm van station C
geformatteerde schijf, wordt dat cd-romstation station C en de vaste schijf in de vaste-schijfruimte
station D.
De computer wordt alleen opgestart vanaf een netwerkkaart als het apparaat is ingeschakeld in
het menu Ingebouwde apparaatopties van Computerinstellingen en als opstarten van dit apparaat
is ingeschakeld in het menu Opstartopties van Computerinstellingen. Opstarten vanaf een
netwerkkaart heeft geen invloed op de logische stationstoewijzingen omdat er geen
stationsaanduiding is gekoppeld aan de netwerkkaart.
Stations in een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) worden voor de
opstartvolgorde beschouwd als externe USB-apparaten.
174 Hoofdstuk 14 MultiBoot
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
Om een nieuwe opstartvolgorde die door de computer wordt gebruikt telkens wanneer deze wordt
ingestart in te stellen door de opstartvolgorde in Computerinstellingen te wijzigen.
Op dynamische wijzen het opstartapparaat kiezen door op esc te drukken wanneer ‘Press the ESC
key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en
vervolgens op f9 drukken om het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) te openen.
Om MultiBoot Express te gebruiken om een variabele opstartvolgorde in te stellen. Bij deze functie
wordt u gevraagd om een opstartapparaat telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of
opnieuw wordt opgestart.
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computerinstellingen
Voer de volgende stappen uit om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een volgorde
voor opstartapparaten in te stellen die wordt gebruikt telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld
of opnieuw wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen de lijst verouderde opstartvolgorde en
druk vervolgens op enter.
4. Gebruik een aanwijsapparaat om op de pijltoets omhoog te klikken om het apparaat omhoog te
verplaatsen in de opstartvolgorde, of druk op de +-toets.
– of –
Als u het apparaat omlaag wilt verplaatsen in de opstartvolgorde, klikt u op de pijltoets omlaag of
drukt u op de --toets.
5. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9
U kunt als volgt op dynamische wijze een opstartapparaat voor de huidige opstartprocedure kiezen:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het startmenu) onderaan het scherm verschijnt.
2. Open het menu Opties opstartapparaat door te drukken op f9.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om een opstartapparaat te selecteren en druk
vervolgens op enter.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 175
De wijzigingen worden onmiddellijk geactiveerd.
MultiBoot Express instellen
Ga als volg te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en het menu voor de
MultiBoot-opstartlocatie weer te geven telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw
wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) te selecteren en druk vervolgens op
enter.
4. In het veld Wachttijd Express Boot-menu (in seconden) voert u de tijd in in seconden waarin u
wilt dat de computer het opstartlocatiemenu weergeeft voordat het standaard naar de huidige
MultiBoot-instelling gaat. (Wanneer u 0 hebt geselecteerd, wordt het menu voor de opstartlocatie
van Express Boot niet weergegeven.)
5. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup (Computerinstellingen) wilt afsluiten, klikt u
op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren
Als het menu Express Boot wordt weergegeven tijdens het opstarten, hebt u de volgende
mogelijkheden:
Om een opstartapparaat uit het menu van Express Boot op te geven selecteert u uw voorkeur
binnen de opgegeven tijd en drukt u op enter.
Ter voorkoming dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, drukt u op een toets
voordat de wachttijd verstrijkt. De computer start niet op voordat u een opstartapparaat selecteert
en op enter drukt.
Om ervoor te zorgen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, wacht u totdat de
wachttijd verstrijkt.
176 Hoofdstuk 14 MultiBoot
15 Beheer en afdrukken
Client Management Solutions gebruiken
Client Management Solutions software biedt op standaarden gebaseerde oplossingen voor het beheren
van clientcomputers (gebruikerscomputers), variërend van desktopcomputers en werkstations tot
notebookcomputers en tablet-pc’s, in een netwerkomgeving.
Clientbeheer omvat de volgende basismogelijkheden en voorzieningen:
Initiële implementatie van software-image
Installatie van systeemsoftware op afstand
Beheer en updates van software
ROM-updates
Behouden en beveiligen van computermiddelen (de hardware en software die op de computer zijn
geïnstalleerd)
Foutberichten en herstel van bepaalde onderdelen van de systeemsoftware en -hardware
OPMERKING: De ondersteuning van specifieke functies die in dit onderdeel worden beschreven kan
variëren per model computer en/of de op de computer geïnstalleerde versie van de beheersoftware.
Software-images configureren en distribueren
De computer wordt geleverd met een tevoren geïnstalleerde "image" van de systeemsoftware. Deze
initiële software-image wordt geconfigureerd tijdens de eerste installatie van de computer. Nadat de
software is "uitgepakt", is de computer klaar voor gebruik.
U kunt een eigen software-image op een van de volgende manieren implementeren (verspreiden):
Aanvullende softwareapplicaties installeren na het uitpakken van de vooraf geïnstalleerde
software-image
Hulpmiddelen voor de distributie van software gebruiken, zoals Altiris Deployment Solutions, om
de vooraf geïnstalleerde software te vervangen door een eigen software-image
Met een procedure voor "disk cloning" de inhoud van één vaste schijf naar een andere kopiëren
De methode die u daarvoor gebruikt, is afhankelijk van de technologische omgeving en processen van
uw organisatie.
OPMERKING: Het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen) en diverse andere
systeemvoorzieningen bieden aanvullende hulp bij configuratiebeheer, probleemoplossing,
energiebeheer en het herstel van systeemsoftware.
Client Management Solutions gebruiken 177
Software beheren en updaten
HP biedt verschillende hulpmiddelen voor het beheren en updaten van de software op clientcomputers:
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Als u de HP Client Manager voor Altiris wilt downloaden of als u meer informatie
wilt over HP Client Manager voor Altiris, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com.
HP Client Configuration Manager (CCM) (alleen bepaalde modellen)
HP System Software Manager (SSM)
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen)
HP Client Manager voor Altiris combineert ‘Intelligent Manageability’-technologie met software van
Altiris. HP Client Manager voor Altiris biedt superieure functionaliteit voor hardwarebeheer voor HP
apparaten:
Gedetailleerde overzichten van de hardware (voor activabeheer)
Observatie en diagnostiek door middel van System Checkup
Webtoegankelijke rapportage van bedrijfskritieke gegevens, zoals thermische waarschuwingen en
geheugenwaarschuwingen
Updaten op afstand van systeemsoftware, zoals apparaatstuurprogramma’s en het systeem-BIOS
OPMERKING: Aanvullende functionaliteit wordt toegevoegd wanneer HP Client Manager voor Altiris
wordt gebruikt in combinatie met optionele software van Altiris Solutions (afzonderlijk verkrijgbaar).
Als HP Client Manager voor Altiris (geïnstalleerd op een clientcomputer) wordt gebruikt in combinatie
met software van Altiris Solutions (geïnstalleerd op een beheercomputer), biedt HP Client Manager voor
Altiris extra beheerfunctionaliteit en gecentraliseerd hardwarebeheer van clientapparatuur voor de
volgende aspecten van de IT-levensduur:
Voorraad- en activabeheer
Softwarelicentiecontrole
Opsporing en rapportage van computers
Informatie over leasecontracten en controle vaste activa
Distributie en migratie van systeemsoftware
Windows-migratie
Systeemimplementatie
Migratie persoonlijkheid (persoonlijke instellingen gebruiker)
178 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
Helpdesk en probleemoplossing
Beheer van helpdesktickets
Probleemoplossing op afstand
Oplossing van problemen op afstand
Herstel client na noodsituatie
Software- en taakbeheer
Doorlopend clientbeheer
Distributie van HP-systeemsoftware
"Self-healing" van applicaties (het vermogen om bepaalde problemen met applicaties te
herkennen en te herstellen)
De software van Altiris Solutions biedt gebruiksvriendelijke functies voor softwaredistributie. HP Client
Manager voor Altiris ondersteunt communicatie met de software van Altiris Solutions, die kan worden
gebruikt voor de implementatie van nieuwe hardware of persoonlijkheidsmigratie naar een nieuw
besturingssysteem met behulp van gebruiksvriendelijke wizards. HP Client Manager voor Altiris kan
worden gedownload van de website van HP.
Als de software van Altiris Solutions wordt gebruikt in combinatie met HP System Software Manager of
HP Client Manager voor Altiris, kunnen beheerders tevens het systeem-BIOS en de
apparaatstuurprogramma's bijwerken vanaf een centrale console.
Client Management Solutions gebruiken 179
HP Client Configuration Manager (CCM) (alleen bepaalde modellen)
HP CCM automatiseert het beheer van software zoals besturingssystemen, programma’s, software-
updates en de content- en configuratie-instellingen om ervoor te zorgen dat de configuratie van alle
computers gehandhaafd blijft. Met deze geautomatiseerde beheeroplossingen kunt u software beheren
over de gehele levensduur van de computer.
Met CCM kunt u de volgende taken uitvoeren:
De hardware en software in allerlei verschillende platformen in kaart brengen
Een softwarepakket maken en een analyse van de gevolgen maken alvorens dit te distribueren
Beleidsconforme distributie en onderhoud van software uitvoeren op specifieke individuele
computers, werkgroepen of gehele computerpopulaties
De besturingssystemen, applicaties en content op verschillende computers vanaf een willekeurige
locatie controleren en beheren
CCM integreren met helpdesks en andere hulpmiddelen voor systeembeheer voor een
probleemloze afhandeling
De vruchten plukken van een gezamenlijke infrastructuur voor het beheren van software en content
op de standaardcomputers van alle zakelijke gebruikers binnen een netwerk
De schaal afstemmen op de behoeftes van het bedrijf
180 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
HP System Software Manager (SSM)
Met HP SSM kunt u op afstand en op meerdere systemen tegelijk systeemsoftware bijwerken. Wanneer
SSM wordt uitgevoerd op een clientcomputer, worden de versies van hardware en software
gedetecteerd en wordt geselecteerde software bijgewerkt vanuit een centrale locatie, die een filestore
wordt genoemd. Versies van stuurprogramma's die worden ondersteund door SSM worden op de
website van HP voor het downloaden van stuurprogramma's en op de cd
Support Software
(Ondersteunende software) aangegeven met een speciaal pictogram. Als u het hulpprogramma SSM
wilt downloaden of als u meer informatie wilt over SSM, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/ssm (alleen Engels).
Client Management Solutions gebruiken 181
Index
A
aan/uit-knop, herkennen 5
Aan/uit-lampje herkennen 4
aansluiten, externe
netvoedingsbron 77
Aanwijsapparaten
voorkeuren instellen 38
accu
plaatsen 80
verwijderen 80
Accu
afvoeren 87
kalibreren 83
lage acculading 82
opbergen 87
opladen 81, 83
opnieuw opladen 86
vervangen 87
voeding besparen 86
Accu, herkennen 14
Accu, temperatuur 87
accu laden, maximaliseren 82
Acculampje 81, 82
accuontgrendelingen,
herkennen 80
Accu-ontgrendelingen
herkennen 11
Accuruimte 11, 15
Accuvoeding 78
afsluiten 88
Altiris Deployment Solutions 177
AMT Options (AMT-opties)
configuratie van AMT ongedaan
maken bij volgende keer
opstarten 170
Initiate Intel CIRA 170
ondersteuning van firmware-
voortgangsgebeurtenis 170
ondersteuning van USB-
sleutelvoorziening 170
prompt voor AMT Setup (Ctrl-
P) 170
terminalemulatiemodus 170
wijdlopigheid firmware 170
antennes
WLAN 13
WWAN 13
Antennes 12
Antennes voor draadloze
communicatie 12
Anti Theft (Diefstalpreventie) 165
Apparaatbeveiliging 142
Apparaatconfiguraties 166
Apparaatstuurprogramma's
opnieuw installeren 70
apparaatstuurprogramma’s
HP-stuurprogramma´s 71
Microsoft,
stuurprogramma's 71
Apparaten voor draadloze
communicatie, typen 16
Applicatietoets, Windows 6, 7
Audio, configureren 59
Audioapparatuur, aansluiten van
externe 56
Audiofuncties, controleren 57
audio-ingang (microfoon),
herkennen 52
Audio-ingang (microfooningang),
herkennen 8
audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang),
herkennen 52
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang),
herkennen 8
Auteursrecht 64
Automatisch afspelen 63
Automatische DriveLock,
wachtwoord
invoeren 140
verwijderen 141
B
Back-upcentrum 156, 157
bd
afspelen 62, 68
maken 64
verwijderen 65
Bd
verwijderen 66
Bedrijfsnetwerk, verbinding 22
Beeldscherm
beeld, schakelen 45
helderheid instellen,
hotkeys 45
Beeldscherm, schakelen 45
Beheerderswachtwoord 133
Beschrijfbare media 74
Besparen, voeding 86
besturingssysteem 88
Besturingssysteem
label met certificaat van echtheid
van Microsoft 15
productcode 15
Beveiliging, draadloze
communicatie 20
beveiligingskabel,
bevestigingspunt,
herkennen 10
Beveiligingsniveau instellen 170
bewegingen
touchpad 40
BIOS-
beheerderswachtwoord 165
182 Index
BIOS-update
downloaden 152
installeren 152
Bluetooth
apparaat 16
label 15
Bluetooth-apparaat 27
Blu-ray r/re dvd+/-rw SuperMulti
DL-station 60
Blu-ray rom dvd±r SuperMulti DL-
drive 60
Blu-ray-schijf (bd) 60
C
Caps lock-lampje, herkennen 3
cd
afspelen 62, 68
kopiëren 64
verwijderen 65, 66
Cd
beveiligen 54
maken 64
schrijven naar 54
Cd-drive 114
cd-station 95
Certificaat van Echtheid, label 15
Codering 21
Computerinformatie 151
Computerinstellingen
instellen MultiBoot
Express 176
opstartapparaten
inschakelen 173
opstartvolgorde instellen 175
computer reageert niet 88
Computer Setup
BIOS-
beheerderswachtwoord 134
menu File (Bestand) 164
menu Security
(Beveiliging) 165
navigeren en selecteren 162
System Configuration
(Geavanceerd), menu 166
Computer Setup
(Computerinstellingen)
apparaatbeveiliging 142
DriveLock-wachtwoord 136
herstellen,
fabrieksinstellingen 163
Configureren, ExpressCards 117
connector, voeding 9, 10
Controleren, audiofuncties 57
D
DayStart
herkennen 46
Digitale kaart
plaatsen 115
stopzetten 116
verwijderen 116
Diskettedrive 114
diskettestation 95
Disk Sanitizer 166
Distributie, software 177
draadloos netwerk (WLAN) 37
Draadloos netwerk (WLAN)
bedrijfsnetwerk, verbinding 22
benodigde apparatuur 20
beveiliging 20
definitie 16
effectief bereik 22
gebruiken 20
openbaar draadloos netwerk,
verbinding 22
verbinding maken met 22
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 17
knop 17
Wireless Assistant-
software 17
Draadloze communicatie,
knop 17
draadloze communicatie, label met
keurmerk 15
Draadloze communicatie,
lampje 17
Draadloze communicatie,
pictogram 17
draaien
touchpad-bewegingen 41
DriveLock, automatisch 166
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 136
instellen 137
invoeren 138
verwijderen 140
wijzigen 139
drukken of inzoomen
touchpad-bewegingen 41
dvd
afspelen 62, 68
kopiëren 64
maken 64
verwijderen 65, 66
Dvd
beveiligen 54
regio-instelling wijzigen 63
schrijven naar 54
Dvd, regio-instelling 63
Dvd-drive 114
dvd-station 95
E
Energieschema's 76
eSATA-apparaten
aansluiten 112
beschrijving 112
stopzetten 112
verwijderen 112
eSATA-kabel, aansluiten 112
eSATA-poort, herkennen 10, 11
Esc-toets, herkennen 6, 7
ExpressCard
beschermplaatje
verwijderen 117
configureren 117
plaatsen 117
stopzetten 118
verwijderen 118
ExpressCard-slot, herkennen 10,
11
Externe audioapparatuur,
aansluiten 56
Externemonitorpoort 58
externe monitorpoort,
herkennen 10, 11
externe schijfeenheid 95, 114
F
f11-herstel 160
File (Bestand), menu 164
Firewall 21
fn-toets 43
Fn-toets, herkennen 6, 7
functietoetsen, herkennen 43
Functietoetsen herkennen 6, 7
Index 183
G
Gebruiken, webcam 72
Gebruikerswachtwoord 134
geheugenmodule
terugplaatsen 121
Geheugenmodule
verwijderen 125
Geïntegreerd apparaat
draadloze communicatie,
knop 169
modem 169
via LAN uit slaapstand
halen 169
vingerafdruklezer 169
geïntegreerd toetsenblok, toetsen,
herkennen 6, 7
Geluidsvolume, aanpassen 53
geluid uit, sneltoets 53
H
Hardware, herkennen 1
HDMI-poort 45, 58
Helderheid instellen, hotkeys 45
herstellen
fabrieksinstellingen 164
Security Defaults
(beveiligingsstandaarden
)170
vaste schijf 160
herstelpartitie 160
herstel van vaste schijf 160
Hibernationstand
activeren 75
beëindigen 75
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 82
hoofdtelefoon 52
hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 52
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 8
Hotkeys
gebruiken 44
geluid in- en uitschakelen 45
helderheid van beeldscherm
verhogen 45
helderheid van beeldscherm
verlagen 45
schakelen tussen
beeldschermen 45
HP 3D DriveGuard 93
HP Client Configuration
Manager 178, 180
HP Client Manager voor
Altiris 178
HP mobiel-breedbandmodule 24
HP-module voor mobiel
breedband 24
HP QuickLook 168
HP System Software
Manager 178, 181
HP Verbindingsbeheer-
software 18
Hubs 110
I
Image, computer 177
in-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 52
audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 52
RJ-11 (modem) 8, 9
RJ-45 (netwerk) 10, 11
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 8
audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 8
in en uit
touchpad inschakelen 38
ingebouwd apparaat
audioapparaat 169
Bluetooth-apparaat 169
geïntegreerde camera 169
interne luidsprekers 169
microfoon 169
network interface controller
(LAN) 169
omgevingslichtsensor 169
schakelen tussen LAN/
WLAN 169
voedingsbewaking 169
WLAN-apparaat 169
WWAN-apparaat 169
Inschrijving bij HP SpareKey 165
Installatie, computer 1
Installatie van draadloos
netwerk 20
Instellingen Computer Setup
herstellen,
fabrieksinstellingen 163
menu File (Bestand) 164
menu Security
(Beveiliging) 165
navigeren en selecteren 162
System Configuration
(Geavanceerd), menu 166
Intel HT-technologie 168
Interferentie, minimaliseren 30
interne beeldschermschakelaar,
herkennen 4
Interne beeldschermschakelaar
herkennen 12
interne microfoon, herkennen 12
Interne microfoon herkennen 52
Internetverbinding, instellen 20
K
kabel
LAN 37
modem 32
Kabels
eSATA 112
USB 110
Kalibreren, accu 83
kennisgevingen
labels met keurmerken voor
draadloze communicatie 15
Kennisgevingen
label met goedkeuringen voor
modem 15
label met kennisgevingen 15
knoppen
voeding 5
Kritiek lage acculading 82
L
Label met goedkeuringen voor
modem 15
labels
Bluetooth 15
HP-module voor mobiel
breedband 15
keurmerk voor draadloze
communicatie 15
SIM 15
WLAN 15
Labels
certificaat van echtheid van
Microsoft 15
184 Index
goedkeuringen voor
modem 15
kennisgevingen 15
servicelabel 14
Lage acculading 82
lampje, schijfeenheid 93
lampjes
netvoedingsadapter 9, 10
optische-schijfeenheid 9
QuickLook 3
QuickWeb 3
touchpad 2, 3
Lampjes
aan/uit 4
caps lock 3
schijfeenheid 8
webcam 12
Leesbare media 74
Logische
stationsaanduidingen 174
lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 37
vereiste kabel 37
luchthavenbeveiliging 91
luidsprekers, herkennen 4, 52
M
McAfee Total Protection 144,
145
mediabedieningselementen,
sneltoetsen 46
Mediakaartlezer herkennen 8
Microfoon, interne 52
Microfooningang (audio-
ingang) 8
Microsoft certificaat van echtheid,
label 15
Minimaliseren, interferentie 30
modemkabel
aansluiten 32
ruisonderdrukkingscircuit 32
specifieke landen,
kabeladapter 33
modemsoftware
locatie instellen/toevoegen 33
problemen met
reisverbinding 35
Monitor, aansluiten 58
monitorpoort, extern 10, 11
Muis, extern
aansluiten 43
voorkeuren instellen 38
MultiBoot Express 171, 176
multicore-processor 168
Multimediacomponenten,
herkennen 51
multimediasoftware
gebruiken 55
N
navigeren
touchpad 38
Netsnoer 14
Netsnoer, herkennen 14
netvoedingsadapter
aansluiten 77
herkennen 14
netvoedingsadapter, lampje,
herkennen 9, 10
netvoedingsconnector,
herkennen 9, 10
Netwerkbeveiligingscodes
netwerksleutel 29
SSID 29
Netwerkkaart als
opstartapparaat 173
netwerkkabel
aansluiten 37
ruisonderdrukkingscircuit 37
Netwerksleutel 29
Netwerkstatus, pictogram 17, 29
Network Service Boot (Opstarten
via netwerkservice) 173
numeriek toetsenblok 6, 7
num lock, extern toetsenblok 49
O
Onderdelen
aanvullende hardware 14
beeldscherm 12
bovenkant 1
linkerkant 9
onderkant 11
rechterkant 8
voorkant 7
Onderhoud
schijfdefragmentatie 92
schijfopruiming 92
ontgrendelingen, accu 80
Ontgrendelingen, accu 11
oortelefoon 52
Opbergen, accu 87
Openbaar draadloos netwerk,
verbinding 22
Opladen, accu 81, 83
Opstartapparaat, netwerkkaart
(NIC) 171
Opstartapparaten,
inschakelen 173
opstartopties 166
opstartvolgorde 166
Opstartvolgorde wijzigen 175
Opties voor geïntegreerde
apparaten 169
optische schijf
verwijderen 65
Optische schijf
gebruiken 60
schrijven naar 54
Optischeschijfeenheid
beveiligen 54
optische schijfeenheid
afspelen 68
Optische-schijfeenheid 95
optische-schijfeenheid,
herkennen 9
optische-schijfeenheid, lampje,
herkennen 9
P
Parallelle poort, modus 167
Pictogrammen
draadloze communicatie 17
netwerkstatus 17, 29
Verbindingsbeheer 17
poorten
eSATA 10, 11
externe monitor 10, 11
HDMI 10, 11, 58
USB 8, 9, 10, 11
Poorten
eSATA 112
externe monitor 58
USB 110
poortopties
1394-poort 170
eSATA-poort 170
parallelle poort 170
seriële poort 170
Index 185
Poortopties
ExpressCard-slot 170
flash-medialezer 170
USB-poort 170
problemen met draadloos netwerk
oplossen 28
problemen oplossen
automatisch afspelen 69
extern beeldscherm 69
film afspelen 69
HP-
apparaatstuurprogramma’
s71
Microsoft,
apparaatstuurprogramma’
s71
modem 35
optische schijf, lade 66
problemen met draadloos
netwerk 28
Problemen oplossen
apparaatstuurprogramma's 70
optische schijfeenheid,
detectie 67
schijf branden 70
schijf wordt niet
afgespeeld 68
Productcode 15
Productnaam en productnummer,
van computer 14
programma's
multimedia gebruiken 55
Projector, aansluiten 58
PXE-server 173
Q
QuickLook
gebruiken 46
QuickLook-lampje, herkennen 3
QuickWeb
gebruiken 47
QuickWeb-lampje, herkennen 3
R
Regiocode, dvd 63
Reizen met de computer
label met goedkeuringen voor
modem 15
RJ-11-modemconnector,
herkennen 8, 9
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 10, 11
Ruimtes
accu 11, 15
ruisonderdrukkingscircuit
modemkabel 32
netwerkkabel 37
S
Samengestelde video 45
SATA-apparaten (Serial Advanced
Technology Attachment)
AHCI (Advanced Host Controller
Interface) 167
IDE (Integrated Drive
Electronics) 167
schakelaar, afdekplaatje
verwijderen 98, 123
Schijfdefragmentatie, software 92
schijfeenheden
Blu-ray r/re dvd+/-rw SuperMulti
DL-station 60
Blu-ray rom dvd±r SuperMulti
DL-station 60
diskette 95
dvd±r SuperMulti DL
LightScribe-station 60
dvd-rom 60
externe 95, 114
opstartvolgorde 166, 171
optische 9, 95
vaste 95, 114
Schijfeenheden
diskette 114
onderhoud 90
optische 114
vaste 96, 103
Zie ook
Vaste schijf,
Optischeschijfeenheid
Schijfeenheidlampje herkennen 8
Schijfmedia 74
Schijfopruiming, software 92
schuiven
touchpad-bewegingen 41
Security (Beveiliging), menu
Always Prompt for HP SpareKey
Enrollment (Altijd vragen om
inschrijving bij
HP SpareKey) 165
Automatic DriveLock
(Automatische
DriveLock) 166
DriveLock 165
HP SpareKey 165
HP SpareKey,
inschrijving 165
instellen, BIOS-
beheerderswachtwoord 165
systeem-id’s 166
vingerafdruklezer
resetten 165
wachtwoordbeleid 165
wachtwoord wijzigen 165
selecteren
touchpad 39
Serienummer, van computer 14
Servicelabel 14
SIM
plaatsen 24
SIM-kaart
verwijderen 25
SIM-slot, herkennen 11
Slaapstand
activeren 74
beëindigen 74
slaapstand activeren,
sneltoets 44
slots
beveiligingskabel 10
ExpressCard 10, 11
geheugen 120
SIM 11
Snelladen secundaire accu 168
sneltoets e-mailapplicatie 45
sneltoetsen
bedieningselementen voor
audio-cd of dvd 46
beschrijving 43
geluidsvolume verhogen 46
geluidsvolume verlagen 45
geluid uit 53
slaapstand activeren 44
standaard e-mailapplicatie
openen 45
systeeminformatie
weergeven 44
webbrowser openen 45
sneltoetsen op toetsenbord,
herkennen 43
186 Index
SoftPaqs, downloaden 154
software
gebruiken 55
Software
applicaties en
stuurprogramma's
bijwerken 154
BIOS-update 152
distributie 177
herstel 177
HP Verbindingsbeheer 18
schijfdefragmentatie 92
schijfopruiming 92
updates 178
Wireless Assistant 18
specifieke landen,
modemkabeladapter 33
systeem
datum en tijd 164
Diagnostics (Diagnostische
gegevens) 164
id’s 166
informatie 164
ventilator 167
systeeminformatie
sneltoets 44
System Configuration
(Geavanceerd), menu 166
T
Taal, wijzigen in Computer
Setup 166
Temperatuur 87
tik
drievinger 42
Tips, webcam 72
toetsen
toetsenblok 7
toetsenblok, geïntegreerd 6
Toetsen
esc 6, 7
fn 6, 7
functie 6, 7
Windows-applicaties 6, 7
Windows-logo 6, 7
toetsenblok, extern
gebruiken 49
num lock 49
toetsenblok, geïntegreerd
gebruiken 48
in- en uitschakelen 48
schakelen tussen functies van
toetsen 48
toetsenbloktoetsen, herkennen 7
toetsenbord
verwijderen 100, 125
touchpad
bewegingen 40
draaien 41
drievingertik 42
drukken of inzoomen 41
herkennen 2
in- en uitschakelen 38
navigeren 38
schuiven 41
selecteren 39
Touchpad
gebruiken 38
touchpad-indicator, herkennen 2,
3
TXT (Trusted Execution
Technology) 168
U
UEFI-modus (Unified Extensible
Firmware Interface) 166
uitschakelen, computer 88
uitvoeren ingeschakeld 167
Updates, software 178
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 111, 162, 167
USB-apparaten
stopzetten 111
verwijderen 111
USB-apparatuur
aansluiten 110
beschrijving 110
USB-hubs 110
USB-kabel, aansluiten 110
USB-poorten, herkennen 8, 9,
10, 11, 110
V
vaste schijf
externe 95, 114
HP 3D DriveGuard 93
Vaste schijf
installeren 103
vervangen 96
Vasteschijfeenheid
vervangen 96
ventilatieopeningen,
herkennen 10, 11
Verbinding maken met een
draadloos netwerk 22
Verbindingsbeheer, pictogram 17
Video-overdrachtstypen 45
vingerafdruklezer, herkennen 5
virtualisatietechnologie 168
voeding
aansluiten 77
Voeding
besparen 86
volume
geluid uit, sneltoets 53
sneltoetsen 53
voorzorgsmaatregelen, voor
afspelen 68
W
Wachtwoorden
beheerder 133
BIOS-beheerder 134
DriveLock 136
gebruiker 134
webbrowser, sneltoets 45
webcam
herkennen 12, 52
Webcam
gebruiken 72
herkennen 52
tips 72
Webcameigenschappen,
aanpassen 73
Webcamlampje herkennen 12
websites
HP System Software
Manager 181
Windows-applicatietoets
herkennen 6, 7
Windows-logotoets herkennen 6,
7
Windows Vista, dvd met
besturingssysteem 160
Wireless Assistant-software 17,
18
WLAN-antennes, herkennen 13
WLAN-apparaat 15, 16, 20
WLAN-label 15
Index 187
WWAN-antennes, herkennen 13
WWAN-apparaat 16, 24
188 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201