SKODA Kodiaq (2019/11) de handleiding

Type
de handleiding
INSTRUCTIEBOEKJE
ŠKODA KODIAQ
Uw instructieboekje
Elektronische versie op internet
http://go.skoda.eu/owners-manuals
ŠKODA KODIAQ 11.2019
Holandština/Dutch
Documentatie van de aflevering van de wagen
Chassisnummer (VIN)
Datum van aflevering van de wagen ________ / ________ / ________________
ŠKODA Partner
Stempel en handtekening verkoper
Ik bevestig dat de wagen in correcte staat is afgeleverd en ik vertrouwd ben gemaakt met het juiste gebruik
ervan en de garantievoorwaarden.
Handtekening van de klant
Heeft de wagen verlengde garantie?
JA
NEE
Beperking van de ŠKODA garantieverlenging
a)
_______________
of
_______________
resp.
_______________
a)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
Jaar:
Km:
Mijlen:
Nadruk, reproductie, vertaling of andere vormen van gebruik, ook van gedeelten, is zonder schriftelijke toe-
stemming van ŠKODA AUTO a.s. niet toegestaan.
ŠKODA AUTO a.s. behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op grond van het auteursrecht voor.
Wijzigingen voorbehouden.
Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s.
© ŠKODA AUTO a.s. 2019
Eigenaar
1e eigenaar 2e eigenaar
Deze wagen met kenteken
__________________________________________
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
__________________________________________
__________________________________________
Adres:
__________________________________________
__________________________________________
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
ŠKODA Partner:
Serviceadviseur:
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
Deze wagen met kenteken
__________________________________________
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
__________________________________________
__________________________________________
Adres:
__________________________________________
__________________________________________
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
ŠKODA Partner:
Serviceadviseur:
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
1
Eigenaar
Inhoudsopgave
1 Eigenaar
5 Over dit instructieboekje
5 Over dit instructieboekje
6 Omschrijvingen
7 Wagenoverzichten
7 Voorzijde wagen
8 Achterzijde wagen
9 Bestuurdersplaats
9 Middenconsole en bijrijdersplaats
10 Motorruimte
10 Controlelampjes
10 Werking
10 Controlelampjesoverzicht
13 Controlelampjesoverzicht
16 Veilig en op de juiste wijze
16 Inleidende aanwijzingen voor een correct
gebruik
16 Nieuwe wagen of nieuwe onderdelen
16 Periodieke controles
16 Geen ondeskundige aanpassingen aan de
wagen
17 Werking van sensoren en camera's behouden
17 Motorruimte
17 Accu
17 Elektrische stopcontacten in de wagen
gebruiken
17 Voor de rit
19 Veilig rijden
21 Noodoproep
21 Na een ongeval
23 Sleutels, sloten en alarmsysteem
23 Sleutel
24 Geheugenfunctie van de sleutel
25 Centrale vergrendeling
26 Sleutelloos vergrendelen (KESSY)
27 Alarmsysteem
28 Portieren, ruiten en achterklep
28 Portieren
28 Kindersloten aan de achterportieren
29 Portierbeschermrand
29 Ruiten - elektrisch bediend
31 Schuif-kanteldak
32 Rolgordijn - elektrisch bediend
32 Rolgordijnen voor de achterste portierruiten
32 Zonnekleppen
32 Ruitverwarming
33 Achterklep - handmatig bediend
33 Achterklep - elektrisch bediend
34 Elektrische achterklep zonder aanraken
bedienen
35 Achterklep ontgrendelen
35 Stoelen, stuurwiel en spiegels
35 Voorstoel - handmatig bediend
36 Voorstoel - elektrisch bediend
36 Geheugenfunctie van de stoelen
37 Tweede zitrij
38 Inbouwstand van de veiligheidsgordels
achterin
38 Derde zitrij
39 Hoofdsteunen
39 Armsteun voorin
39 Armsteun achterin
40 Stoelverwarming en -ventilatie
40 Stuurwiel
41 Stuurwielverwarming
41 Binnenspiegel
42 Buitenspiegels
43 Veiligheidssystemen en airbags
43 Veiligheidsgordels
44 Kinderzitje
46 Bevestigingselementen voor kinderzitjes
48 Airbags
49 Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
50 Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers
50 Buitenverlichting
53 Buitenverlichting COMING HOME, LEAVING
HOME
53 Grootlichtassistent Light Assist
53 Gloeilampjes vervangen
56 Binnenverlichting
57 Interieurverlichting sfeerverlichting
57 Ruitenwissers en -sproeiers
59 Verwarming en airconditioning
59 Handbediende airconditioning
60 Automatische airconditioning Climatronic
61 Interieurvoorverwarming en -ventilatie
64 Bestuurdersinformatiesysteem
64 Analoog instrumentenpaneel
64 Digitaal instrumentenpaneel
65 Display in het instrumentenpaneel
66 Rijgegevens
68 Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding
68 Wagentoestand
68 Stopwatch in het instrumentenpaneel
69 Stopwatch in het infotainment
69 Informatie Sport
69 Personalisering
70 Infotainment Swing
70 Infotainmentoverzicht
70 Systeem
71 Beeldscherm
72 Infotainmenttoetsenbord
73 Radio
75 Media
78 Beheer mobiele apparaten
80 Telefoon
2
Inhoudsopgave
81 SmartLink
84 ŠKODA Connect online-diensten
86 Infotainment Bolero
86 Infotainmentoverzicht
86 Systeem
88 Beeldscherm
89 Infotainmenttoetsenbord
90 Spraakbediening
91 Radio
93 Media
97 Afbeeldingen
98 Beheer mobiele apparaten
100 Telefoon
102 SmartLink
104 ŠKODA Connect online-diensten
107 Infotainment Amundsen
107 Infotainmentoverzicht
107 Systeem
108 Beeldscherm
109 Infotainmenttoetsenbord
110 Spraakbediening
111 Radio
114 Media
117 Afbeeldingen
118 Media Command
120 Beheer mobiele apparaten
122 Telefoon
124 WLAN
125 Dataverbinding
126 SmartLink
128 ŠKODA Connect online-diensten
131 Navigatie
136 Infotainment Columbus
136 Infotainmentoverzicht
137 Systeem
138 Beeldscherm
139 Toetsenbord
140 Spraakbediening
141 Radio
144 Media
148 Afbeeldingen
150 Video-dvd
152 Media Command
154 Beheer mobiele apparaten
157 Telefoon
159 Wifi
161 Dataverbinding
161 SmartLink
164 ŠKODA Connect online-diensten
166 Navigatie
172 Starten en rijden
172 Starten met de sleutel
172 Starten door druk op de knop
173 Startproblemen
173 Start-stopsysteem
174 Schakelbak
174 Automatische versnellingsbak
176 Rijmodus van de wagen
177 Zuinige rijstijl
178 Rijden met een aanhangwagen
179 Sleepoog en afslepen
180 Remmen
181 Elektronische parkeerrem
182 Automatische beveiliging tegen wegrollen
Auto Hold
183 Bestuurdershulpsystemen
183 Rem- en stabiliseringssystemen
184 Front Assist
185 Voetgangerherkenning
185 Snelheidsbegrenzer
186 Snelheidsregelsysteem
187 Automatische afstandsregeling (ACC)
189 Rijstrookbehoudassistent Lane Assist
190 File-assistent
191 Rijstrookwisselassistent Side Assist
191 Verkeerstekenherkenning
192 Proactieve inzittendenbescherming Crew
Protect Assist
193 Vermoeidheidsherkenningsassistent Driver
Alert
193 Hulpsysteem voor noodsituaties Emergency
Assist
193 Bergafdaalhulp
194 Parkeerhulpsystemen
194 Parkeerhulp Park Pilot
195 Achteruitrijcamera
197 Omgevingsoverzicht Area View
198 Uitparkeerassistent
199 Parkeerassistent
200 Aanhangwagenmanoeuvreerhulp Trailer Assist
201 Motor, uitlaatsysteem en brandstof
201 Motorkap
201 Motorolie
203 Koelvloeistof
204 Motorelektronica
204 Roetfilter
204 Uitlaatgascontrolesysteem
205 Brandstolter
205 Tankklep
205 AdBlue
206 Benzine
207 Diesel
209 Accu en zekeringen
209 Accu
210 Startkabel gebruiken
211 Zekeringen
211 Zekeringen in het dashboard
213 Zekeringen in de motorruimte
214 Wielen
214 Banden en velgen
215 Allweather- of winterbanden
3
Inhoudsopgave
215 Sneeuwkettingen
216 SEAL-banden
216 Reserve- en noodreservewiel
216 Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen .
218 Bandenafdichtset
219 Bandenspanning
220 Bandencontrole
220 Bandencontrolesysteem
221 Doppen van de wielbouten
221 Wieldop
222 Opbergvakken en interieuruitrusting
222 Uitrusting in de bagageruimte
222 Nooduitrusting
222 Opbergvak voor het reflectievest
223 Bevestigingselementen in de bagageruimte
223 Tassenhaken in de bagageruimte
224 Cargo-elementen in de bagageruimte
224 Bagagenetten
224 Verschuifbare haak
225 Scheidingsnet
225 Dubbelzijdige bodembekleding
225 Bodembekleding in bagageruimte
225 Oprolbare bagageruimteafdekking
226 Variabele laadvloer in de bagageruimte
227 Scheidingsnet in de bagageruimte
227 Skizak
228 Overzicht van de passagiersruimteuitrusting
229 Opbergtassen aan de binnenste zijkanten van
de voorstoelen
229 Parkeertickethouder
229 Flessenhouder in het opbergvak van het
voorportier
230 Flessenhouder in het opbergvak van het
achterportier
230 USB-aansluitingen
230 Haken aan de middelste carrosseriestijl
231 Brillenvak
231 Pennenhouder
231 Opbergvak voor kaart, munten en SD-kaart
231 Opbergvak voor kaart in het opbergvak aan
bestuurderszijde
232 Derde zitrij - Beker- en telefoonhouder
232 Opbergvak onder de voorstoel
232 Opbergvak voor de paraplu
232 Phonebox
233 Bekerhouder
233 Afvalbak
233 Asbak en sigarettenaansteker
234 Klaptafel
234 Multifunctiehouder
234 Deksel
234 Display in middenconsole achterin
235 Tablethouder
235 12 volt-stopcontact
236 230 volt-stopcontact
236 Dakdragersysteem en trekhaak
236 Dakdrager
236 Zwenkbare trekhaak
238 Verzorgen en schoonmaken
238 Servicesoorten
238 Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen
239 Interieur
240 Buitenzijde
242 IJskrabber aan de tankklep
242 Technische gegevens en voorschriften
242 Voorschriften voor technische gegevens
242 Kenmerkende wagengegevens
243 Maximaal toegestane gewichten
243 Rijklaar gewicht
244 Wagenafmetingen
244 Motorspecificaties
247 Ongevalgegevensrecorder (Event Data
Recorder)
248 Informatie over de radio-apparatuur in de
wagen
248 Rechten die voortkomen uit gebrekkige
prestaties, ŠKODA garanties
251 Trefwoordenlijst
4
Inhoudsopgave
Over dit instructieboekje
Algemeen
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievari-
anten van de wagen en voor alle bijbehorende mo-
delvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
Hier worden alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, mo-
delvariant of landafhankelijke uitrusting worden aan-
gegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrus-
tingscomponenten die in dit instructieboekje wor-
den beschreven, aanwezig.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen
ter illustratie. De afbeeldingen kunnen afwijken van
uw wagen; zij zijn slechts als algemene informatie op
te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbe-
tering van alle wagens. Te allen tijde zijn er daarom
wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje ver-
melde informatie komt overeen met de stand van de
gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en infor-
matie in dit instructieboekje kunnen daarom geen
aanspraken worden afgeleid.
Elektronische versie van het instructieboekje
In het gedrukte instructieboekje staat de belangrijk-
ste informatie vermeld aangaande de bediening en
het onderhoud van de wagen.
De volledige informatie staat in de elektronische ver-
sie van het instructieboekje. Dit staat op de ŠKODA-
internetpagina's en in de mobiele app MyŠKODA
klaar om te worden gedownload.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
Over dit instructieboekje
Algemeen
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievari-
anten van de wagen en voor alle bijbehorende mo-
delvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
Hier worden alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, mo-
delvariant of landafhankelijke uitrusting worden aan-
gegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrus-
tingscomponenten die in dit instructieboekje wor-
den beschreven, aanwezig.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen
ter illustratie. De afbeeldingen kunnen afwijken van
uw wagen; zij zijn slechts als algemene informatie op
te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbe-
tering van alle wagens. Te allen tijde zijn er daarom
wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje ver-
melde informatie komt overeen met de stand van de
gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en infor-
matie in dit instructieboekje kunnen daarom geen
aanspraken worden afgeleid.
5
Over dit instructieboekje
Omschrijvingen
Gebruikte begrippen
- Werkplaats die vakkundig service-
werkzaamheden aan wagens van het merk ŠKO-
DA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKO-
DA Partner, een ŠKODA Servicepartner als ook
een onafhankelijke werkplaats zijn.
- Werkplaats die con-
tractueel door de firma ŠKODA AUTO of de be-
treende importeur is geautoriseerd service-
werkzaamheden aan wagens van het merk ŠKO-
DA uit te voeren en ŠKODA originele onderdelen
te verkopen.
- Onderneming die contractueel
door de firma ŠKODA AUTO of de betreende
importeur is geautoriseerd om nieuwe wagens
van het merk ŠKODA te verkopen en, indien van
toepassing, servicewerkzaamheden hieraan uit
te voeren met gebruik van ŠKODA originele on-
derdelen en ŠKODA originele onderdelen te ver-
kopen.
Tekstaanwijzingen
- kort indrukken (bv. van een toets) < 1
s
- lang indrukken (bv. van een
toets) > 1 s
Richtingsinformatie
Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor",
"achter", heeft betrekking op het vooruit rijden van
de wagen.
GEVAAR
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot dodelijk of zwaar letsel kunnen leiden.
WAARSCHUWING
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot dodelijk of zwaar letsel kunnen leiden.
VOORZICHTIG
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot licht of middelzwaar letsel kunnen lei-
den.
LET OP
Teksten met dit symbool wijzen op situaties, die bij
veronachtzaming van de betreende aanwijzingen
tot schade aan de wagen kunnen leiden.
In teksten met dit symbool staat extra informatie.
"Specialist"
"ŠKODA Servicepartner"
"ŠKODA Partner"
"Indrukken"
"Ingedrukt houden"
6
Omschrijvingen
Wagenoverzichten
Voorzijde wagen
A
Onder de voorruit
Camera voor hulpsystemen
Lichtsensor voor automatische aansturing rijverlichting » Pagina 50
Regensensor voor wisautomaat » Pagina 57
B
Achteruitkijkspiegels
Spiegelverstelling » Pagina 42
Camera's voor hulpsystemen
C
Ontgrendelingshendel voor motorkap (onder de motorkap) » Pagina 201
D
Koplampsproeiers » Pagina 57
E
Afdekking voor het montagegat van het inschroefbare sleepoog » Pagina 179
F
Ultrasoonsensoren voor hulpsystemen
G
Front-radarsensor voor hulpsystemen
H
Dakreling » Pagina 236
I
Portiergrepen
Portier openen » Pagina 28
Sleutelloos vergrendelen (KESSY) » Pagina 26
De sensoren en camera's voor hulpsystemen schoon houden » Pagina 17.
7
Wagenoverzichten › Voorzijde wagen
Achterzijde wagen
A
Greep van de achterklep
Klep met handmatige bediening » Pagina 33
Klep met elektrische bediening » Pagina 33
Camera voor hulpsystemen
B
Radarsensoren voor hulpsystemen (in de bumper)
C
Ultrasoonsensoren voor hulpsystemen
D
Zwenkbare trekhaak » Pagina 236
E
Tankklep » Pagina 205
Sticker met bandenspanningswaarden » Pagina 219
Sticker met voorgeschreven brandstof
IJskrabber
Vulopening van de AdBlue
®
-tank » Pagina 205
F
Afdekking voor het montagegat van het inschroefbare sleepoog » Pagina 179
De sensoren en camera's voor hulpsystemen schoon houden » Pagina 17.
8
Wagenoverzichten › Achterzijde wagen
Bestuurdersplaats
A
Controlelampje van de rijstrookwisselassistent
Side Assist » Pagina 191
B
Portiergreep » Pagina 28
C
Lichtschakelaar » Pagina 51
D
Luchtrooster
E
Bedieningshendel:
Knipper- en grootlicht » Pagina 51
Snelheidsregelsysteem » Pagina 186
Snelheidsbegrenzer » Pagina 185
Grootlichtassistent » Pagina 53
F
Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuur-
wiel » Pagina 66
G
Afhankelijk van de uitrusting:
Analoog instrumentenpaneel » Pagina 64
Digitaal instrumentenpaneel » Pagina 64
H
Bedieningshendel:
Ruitenwissers en -sproeiers » Pagina 57
I
Afhankelijk van de uitrusting:
Contactslot » Pagina 172
Startknop » Pagina 172
J
Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorair-
bag » Pagina 48
K
Vergrendelingshendel voor stuurwielverstel-
ling » Pagina 40
L
Bediening van de automatische afstandsrege-
ling » Pagina 188
M
Ontgrendeling van de motorkap » Pagina 201
N
Knop voor de elektrische achterklep » Pagi-
na 33
O
Buitenspiegelbediening » Pagina 42
P
Ruitbediening » Pagina 30
Middenconsole en bijrijdersplaats
A
Infotainment (afhankelijk van de uitrusting):
Columbus » Pagina 136
Amundsen » Pagina 107
Bolero » Pagina 86
Swing » Pagina 70
B
Luchtrooster
C
Externe infotainmentmodule (in opbergvak aan
bijrijderszijde) » Pagina 136
D
Portiergreep » Pagina 28
E
Controlelampje van de rijstrookwisselassistent
Side Assist » Pagina 191
F
Ruitbediening in het bijrijdersportier » Pagi-
na 30
G
Bediening (afhankelijk van de uitrusting):
Verwarming
Handbediende airconditioning » Pagina 59
Climatronic » Pagina 60
H
Toetsen en controlelampjes (afhankelijk van de
uitrusting)
Toetsen:
Start-stopsysteem » Pagina 173
Inparkeersysteem » Pagina 199
Parkeerhulp » Pagina 194
Alarmlichten » Pagina 51
Centrale vergrendeling » Pagina 25
Controlelampjes:
Bijrijdersvoorairbag
/ » Pagina 49
I
Toetsen (afhankelijk van de uitrusting)
Selectie van de rijmodus » Pagina 176
Auto Hold » Pagina 182
Parkeerrem » Pagina 181
Stabiliteitscontrole ESC / Tractiecontrole
ASR » Pagina 183
Oroad-modus » Pagina 176
9
Wagenoverzichten › Bestuurdersplaats
J
Afhankelijk van de uitrusting:
Versnellingshendel (schakelbak) » Pagina 174
Keuzehendel (automatische versnellings-
bak) » Pagina 174
Motorruimte
A
Koelvloeistofexpansiereservoir » Pagina 203
B
Motorolievulopening » Pagina 201
C
Remvloeistofreservoir » Pagina 180
D
Accu » Pagina 209
E
Zekeringenhouder » Pagina 213
F
Ruitensproeiervloeistofreservoir » Pagina 58
G
Motoroliepeilstok » Pagina 201
Controlelampjes
Werking
WAARSCHUWING
Het negeren van brandende controlelampjes en de
bijbehorende meldingen op het display van het in-
strumentenpaneel kan leiden tot ongevallen, zware
verwondingen of schade aan de wagen.
De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven
de actuele toestand van bepaalde functies resp. sto-
ringen aan.
Bij sommige controlelampjes die gaan branden, klin-
ken bovendien akoestische signalen en verschijnen
meldingen op het display in het instrumentenpaneel.
Kleurweergave van de controlelampjes
Afhankelijk van de uitrusting van de wagen kan de
kleurweergave van de controlelampjes variëren. Het
koelvloeistofcontrolelampje kan bv. als volgt worden
weergegeven.
- Kleurendisplay
- Zwart-wit display
Aanvullende controlelampjes
Afhankelijk van de betekenis gaat samen met enkele
controlelampjes op het display ook het aanvullende
controlelampje branden.
- Gevaar
- Waarschuwing
Controlelampjesoverzicht
Na het inschakelen van het contact gaan enkele con-
trolelampjes ter controle van de werking van de wa-
gensystemen kort branden. Indien de gecontroleerde
systemen in orde zijn, gaan de betreende controle-
lampjes enkele seconden na het inschakelen van het
contact of na het starten van de motor uit.
Meer informatie » Pagina 10, Werking.
Symbool Betekenis
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 10.
Veiligheidsgordel voorin niet omge-
gespt » Pagina 43.
Accu wordt niet geladen » Pagi-
na 209.
Samen met - Motorstoring » Pagi-
na 203, » Pagina 209.
Motoroliedruk te laag » Pagina 202.
10
Controlelampjes › Motorruimte
Symbool Betekenis
Motoroliepeil te laag » Pagina 202.
Koelvloeistofpeil te laag » Pagina 203.
Koelvloeistoftemperatuur te
hoog » Pagina 203.
Remvloeistofpeil te laag » Pagina 181.
Samen met - Storing remsysteem
en ABS » Pagina 184.
Parkeren op te steile helling » Pagi-
na 181.
Parkeerrem ingeschakeld » Pagi-
na 181.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 40.
Knippert - Storing stuurkolomver-
grendeling » Pagina 41.
Automatische versnellingsbak de-
fect » Pagina 176.
Automatische versnellingsbak over-
verhit » Pagina 175.
Waarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding » Pagina 184.
ACC vertraagt niet voldoende » Pa-
gina 187.
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 10.
De brandstofvoorraad heeft het re-
servegebied bereikt. » Pagi-
na 207, » Pagina 208.
Ruitensproeiervloeistofpeil te
laag » Pagina 58.
Gloeilampje defect » Pagina 52.
Mistachterlicht ingeschakeld » Pagi-
na 51.
Motoroliepeil te hoog of motorolie-
peilsensor defect » Pagina 202.
Roetfilter verstopt » Pagina 204.
Parkeerremstoring » Pagina 181.
Storing ABS » Pagina 184.
Remblokken versleten » Pagina 181.
Symbool Betekenis
Automatische versnellingsbak over-
verhit » Pagina 175.
Automatische versnellingsbak de-
fect » Pagina 175.
Water in brandstolter » Pagina 205.
Storing bandenspanningscontrole-
systeem » Pagina 220.
Bandenspanningsverandering » Pagi-
na 215, » Pagina 220, » Pagi-
na 220, » Pagina 221.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 41.
Knippert - Stuurkolomvergrendeling
niet ontgrendeld » Pagina 41.
Knippert - Storing stuurslot » Pagi-
na 41.
Adaptieve onderstelregeling ontre-
geld » Pagina 177.
Storing benzinemotorregeling » Pa-
gina 204.
Storing uitlaatgascontrolesys-
teem » Pagina 204.
Brandt, of als dit na het inschakelen
van het contact niet gaat branden -
Storing dieselvoorgloeisysteem » Pa-
gina 204.
Knippert - Storing dieselmotorrege-
ling » Pagina 204.
Knippert samen met - Storing
sleutelschakelaar voor buiten werk-
ing stelling airbag » Pagina 50.
Bijrijdersvoorairbag buiten werking
gesteld » Pagina 49.
Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht » Pagina 49.
Storing airbagsysteem » Pagina 49.
Storing proactief systeem voor inzit-
tendenbescherming » Pagina 193.
Brandt 4 s en knippert vervolgens -
Airbag of gordelspanner met diagno-
seapparaat buiten werking ge-
steld » Pagina 48.
Brandt 4 s - Bijrijdersvoorairg met
sleutelschakelaar buiten werking ge-
steld » Pagina 49.
11
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Symbool Betekenis
Stang met kogelkop niet vergren-
deld » Pagina 237.
ESC Oroad geactiveerd » Pagi-
na 176.
ESC Sport geactiveerd » Pagina 184.
ASR gedeactiveerd » Pagina 183.
Brandt - Storing ESC of ASR » Pagi-
na 184.
Knippert - ESC of ASR grijpt in » Pa-
gina 183.
Front Assist gedeactiveerd » Pagi-
na 184.
ACC niet beschikbaar » Pagina 189.
Lane Assist is geactiveerd, maar niet
gereed voor een ingreep » Pagi-
na 189.
Lane Assist is geactiveerd, maar niet
gereed voor een ingreep » Pagi-
na 189.
Knipperlicht links » Pagina 51, » Pa-
gina 52.
Knipperlicht rechts » Pagi-
na 51, » Pagina 52.
Aanhangwagenknipperlicht » Pagi-
na 52.
Mistlampen ingeschakeld » Pagi-
na 51.
De keuzehendel is geblokkeerd » Pa-
gina 174.
Wagen wordt door Auto Hold tegen-
gehouden » Pagina 182.
Lane Assist is gereed voor een in-
greep of grijpt momenteel in » Pagi-
na 190.
Lane Assist is gereed voor een in-
greep of grijpt momenteel in » Pagi-
na 190.
ACC regelt die Fahrgeschwindig-
keit » Pagina 187.
ACC regelt de rijsnelheid » Pagi-
na 187.
Snelheidsregelsysteem regelt de rij-
snelheid » Pagina 186.
Snelheidsbegrenzer regelt de rijsnel-
heid » Pagina 185.
Symbool Betekenis
Lage buitentemperatuur » Pagi-
na 65.
Grootlicht of grootlichtsignaal inge-
schakeld » Pagina 51.
Veiligheidsgordel op de zitplaats ach-
terin niet omgegespt » Pagina 43.
Omgegespte veiligheidsgordel op de
zitplaats achterin » Pagina 43.
Grootlichtassistent ingescha-
keld » Pagina 53.
Geen licht ingeschakeld » Pagina 51.
AdBlue
®
-vloeistofpeil te laag » Pagi-
na 206.
AdBlue
®
-systeem defect. » Pagi-
na 206.
Adaptieve onderstelregeling ontre-
geld » Pagina 177.
Servicesoorten » Pagina 238.
Motor is door START-STOP automa-
tisch uitgeschakeld » Pagina 173.
Motor is door start-stopsysteem niet
automatisch uitgeschakeld » Pagi-
na 173.
Storing snelheidsbegrenzer » Pagi-
na 186.
Snelheidsbegrenzer geacti-
veerd » Pagina 185.
ACC niet beschikbaar » Pagina 189.
ASR geactiveerd » Pagina 187.
Storing snelheidsregelsysteem » Pa-
gina 187.
Snelheidsregelsysteem geacti-
veerd » Pagina 186.
De bergafdaalhulp is geacti-
veerd » Pagina 194.
Bergafdaalhulp grijpt in » Pagina 194.
Front Assist gedeactiveerd » Pagi-
na 184.
Front Assist wordt gestart » Pagi-
na 184.
Veilige afstand onderschreden » Pa-
gina 184.
12
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Symbool Betekenis
Zuiniger rijtoestand » Pagina 178.
Rusttijd aanbevolen » Pagina 193.
Rijmodus Normal » Pagina 176.
Rijmodus Eco » Pagina 176.
Rijmodus Comfort » Pagina 176.
Rijmodus Individual » Pagina 176.
Rijmodus Oroad » Pagina 176.
Rijmodus Sport » Pagina 176.
Rijmodus Snow » Pagina 176.
Controlelampjesoverzicht
Na het inschakelen van het contact gaan enkele con-
trolelampjes ter controle van de werking van de wa-
gensystemen kort branden. Indien de gecontroleerde
systemen in orde zijn, gaan de betreende controle-
lampjes enkele seconden na het inschakelen van het
contact of na het starten van de motor uit.
Symbool Betekenis
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 10.
Veiligheidsgordel voorin niet omge-
gespt » Pagina 43.
Accu wordt niet geladen » Pagi-
na 209.
Samen met - Motorstoring » Pagi-
na 203, » Pagina 209.
Motoroliedruk te laag » Pagina 202.
Motoroliepeil te laag » Pagina 202.
Koelvloeistofpeil te laag » Pagi-
na 203.
Koelvloeistoftemperatuur te
hoog » Pagina 203.
Symbool Betekenis
Remvloeistofpeil te laag » Pagi-
na 181.
Samen met - Storing remsysteem
en ABS » Pagina 184.
Parkeren op te steile helling » Pagi-
na 181.
Parkeerrem ingeschakeld » Pagi-
na 181.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 40.
Knippert - Storing stuurkolomver-
grendeling » Pagina 41.
Automatische versnellingsbak de-
fect » Pagina 176.
Automatische versnellingsbak over-
verhit » Pagina 175.
Waarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding » Pagina 184.
ACC vertraagt niet voldoende » Pa-
gina 187.
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 10.
De brandstofvoorraad heeft het re-
servegebied bereikt. » Pagi-
na 207, » Pagina 208.
Ruitensproeiervloeistofpeil te
laag » Pagina 58.
Gloeilampje defect » Pagina 52.
Mistachterlicht ingeschakeld » Pagi-
na 51.
Motoroliepeil te hoog of motorolie-
peilsensor defect » Pagina 202.
Roetfilter verstopt » Pagina 204.
Parkeerremstoring » Pagina 181.
Storing ABS » Pagina 184.
Remblokken versleten » Pagina 181.
Automatische versnellingsbak over-
verhit » Pagina 175.
Automatische versnellingsbak de-
fect » Pagina 175.
13
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Symbool Betekenis
Water in brandstolter » Pagina 205.
Storing bandenspanningscontrole-
systeem » Pagina 220.
Bandenspanningsverandering » Pagi-
na 215, » Pagina 220, » Pagi-
na 220, » Pagina 221.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 41.
Knippert - Stuurkolomvergrendeling
niet ontgrendeld » Pagina 41.
Knippert - Storing stuurslot » Pagi-
na 41.
Adaptieve onderstelregeling ontre-
geld » Pagina 177.
Storing benzinemotorregeling » Pa-
gina 204.
Storing uitlaatgascontrolesys-
teem » Pagina 204.
Brandt, of als dit na het inschakelen
van het contact niet gaat branden -
Storing dieselvoorgloeisysteem » Pa-
gina 204.
Knippert - Storing dieselmotorrege-
ling » Pagina 204.
Knippert samen met - Storing
sleutelschakelaar voor buiten werk-
ing stelling airbag » Pagina 50.
Bijrijdersvoorairbag buiten werking
gesteld » Pagina 49.
Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht » Pagina 49.
Storing airbagsysteem » Pagina 49.
Storing proactief systeem voor inzit-
tendenbescherming » Pagina 193.
Brandt 4 s en knippert vervolgens -
Airbag of gordelspanner met diagno-
seapparaat buiten werking ge-
steld » Pagina 48.
Brandt 4 s - Bijrijdersvoorairg met
sleutelschakelaar buiten werking ge-
steld » Pagina 49.
Stang met kogelkop niet vergren-
deld » Pagina 237.
Symbool Betekenis
ESC Oroad geactiveerd » Pagi-
na 176.
ESC Sport geactiveerd » Pagina 184.
ASR gedeactiveerd » Pagina 183.
Brandt - Storing ESC of ASR » Pagi-
na 184.
Knippert - ESC of ASR grijpt in » Pa-
gina 183.
Front Assist gedeactiveerd » Pagi-
na 184.
ACC niet beschikbaar » Pagina 189.
Lane Assist is geactiveerd, maar niet
gereed voor een ingreep » Pagi-
na 189.
Lane Assist is geactiveerd, maar niet
gereed voor een ingreep » Pagi-
na 189.
Knipperlicht links » Pagina 51, » Pa-
gina 52.
Knipperlicht rechts » Pagi-
na 51, » Pagina 52.
Aanhangwagenknipperlicht » Pagi-
na 52.
Mistlampen ingeschakeld » Pagi-
na 51.
De keuzehendel is geblokkeerd » Pa-
gina 174.
Wagen wordt door Auto Hold tegen-
gehouden » Pagina 182.
Lane Assist is gereed voor een in-
greep of grijpt momenteel in » Pagi-
na 190.
Lane Assist is gereed voor een in-
greep of grijpt momenteel in » Pagi-
na 190.
ACC regelt die Fahrgeschwindig-
keit » Pagina 187.
ACC regelt de rijsnelheid » Pagi-
na 187.
Snelheidsregelsysteem regelt de rij-
snelheid » Pagina 186.
Snelheidsbegrenzer regelt de rijsnel-
heid » Pagina 185.
Lage buitentemperatuur » Pagi-
na 65.
14
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Symbool Betekenis
Grootlicht of grootlichtsignaal inge-
schakeld » Pagina 51.
Veiligheidsgordel op de zitplaats ach-
terin niet omgegespt » Pagina 43.
Omgegespte veiligheidsgordel op de
zitplaats achterin » Pagina 43.
Grootlichtassistent ingescha-
keld » Pagina 53.
Geen licht ingeschakeld » Pagina 51.
AdBlue
®
-vloeistofpeil te laag » Pagi-
na 206.
AdBlue
®
-systeem defect. » Pagi-
na 206.
Adaptieve onderstelregeling ontre-
geld » Pagina 177.
Servicesoorten » Pagina 238.
Motor is door START-STOP automa-
tisch uitgeschakeld » Pagina 173.
Motor is door start-stopsysteem niet
automatisch uitgeschakeld » Pagi-
na 173.
Storing snelheidsbegrenzer » Pagi-
na 186.
Snelheidsbegrenzer geacti-
veerd » Pagina 185.
ACC niet beschikbaar » Pagina 189.
ASR geactiveerd » Pagina 187.
Storing snelheidsregelsysteem » Pa-
gina 187.
Snelheidsregelsysteem geacti-
veerd » Pagina 186.
De bergafdaalhulp is geacti-
veerd » Pagina 194.
Bergafdaalhulp grijpt in » Pagina 194.
Front Assist gedeactiveerd » Pagi-
na 184.
Front Assist wordt gestart » Pagi-
na 184.
Veilige afstand onderschreden » Pa-
gina 184.
Zuiniger rijtoestand » Pagina 178.
Symbool Betekenis
Rusttijd aanbevolen » Pagina 193.
Rijmodus Normal » Pagina 176.
Rijmodus Eco » Pagina 176.
Rijmodus Comfort » Pagina 176.
Rijmodus Individual » Pagina 176.
Rijmodus Oroad » Pagina 176.
Rijmodus Sport » Pagina 176.
Rijmodus Snow » Pagina 176.
15
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Veilig en op de juiste wijze
Inleidende aanwijzingen voor een correct
gebruik
Dit instructieboekje aandachtig doorlezen, omdat
dit een voorwaarde vormt voor een juiste bedie-
ning van de wagen. Het instructieboekje moet
daarom altijd in de wagen aanwezig zijn.
Bij het gebruik van de wagen dienen de algemeen
bindende, landspecifieke wettelijke bepalingen in
te acht worden genomen. Bijvoorbeeld die voor het
vervoer van kinderen, het buiten werking stellen
van airbags, het gebruik van banden, het wegver-
keer en dergelijke.
De maximaal toegestane gewichten en lasten niet
overschrijden.
De maximaal toegestane dakbelasting niet over-
schrijden.
De voorgeschreven brandstof en bedrijfsvloeistof-
fen gebruiken.
Rijd alleen op wegen die overeenkomen met de
technische wagenparameters. Het rijden over ob-
stakels die groter zijn dan de bodemvrijheid kan
schade aan de wagen toebrengen.
Tijdens werkzaamheden die verband houden met
de bediening, onderhoud en zelfhulp moet zorgvul-
digheid worden betracht om schade aan de wagen
of letsel te voorkomen. Zo nodig de hulp van een
specialist inroepen.
Alle werkzaamheden aan de veiligheidssystemen
van de wagen, bv. aan de veiligheidsgordels of aan
het airbagsysteem, mogen alleen door een specia-
list worden uitgevoerd.
Bij het gebruik van accessoires de in de gebruiks-
aanwijzing van de accessoirefabrikant vermelde
aanwijzingen in acht nemen. Het gaat hierbij bv. om
kinderzitjes, dakdragers, compressor enz.
De service-intervallen opvolgen.
Nieuwe wagen of nieuwe onderdelen
Nieuwe wagen – Inlopen van de motor
De rijstijl gedurende de eerste 1.500 km bepaalt de
kwaliteit van het inloopproces van de motor.
Tijdens de eerste 1.000 km de motor niet met
meer dan 3/4 van het maximaal toegestane motor-
toerental belasten en niet met een aanhangwagen
rijden.
Tijdens de volgende 500 km kan het motortoeren-
tal langzaam worden verhoogd.
De motor verbruikt, afhankelijk van de rijstijl en de
bedrijfsomstandigheden, iets olie (tot 0,5 l/1.000
km). Tijdens de eerste 5.000 km kan het olieverbruik
ook daarboven liggen.
Nieuwe remblokken
Nieuwe remblokken hebben tijdens de eerste 200
km nog niet de optimale remwerking en moeten
eerst worden ingeremd. Daarom bijzonder voorzich-
tig rijden.
Nieuwe banden
Nieuwe banden hebben tijdens de eerste 500 km
nog niet de maximale grip. Daarom bijzonder voor-
zichtig rijden.
Periodieke controles
Waarop letten voor de rit?
Een wagen met technische storingen kan het risico
op ongevallen en verwondingen vergroten.
Eventuele storingen vóór de rit verhelpen. Zo nodig
de hulp van een specialist inroepen.
Let met name op de volgende punten.
Banden onbeschadigd?
Bandenprofiel voldoende?
Bandenspanning voldoende?
Werken koplampen, remlichten en knipperlichten?
Is de voorruit onbeschadigd?
Is het motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistof-
peil in orde?
Luchtinlaat in de motorruimte niet afgedekt?
Luchtroosters of luchtinlaat voor de voorruit niet
afgedekt?
Werken ruitenwissers en sproeierinstallatie en zijn
de ruitenwisserbladen in orde?
Ruitensproeiervloeistofpeil voldoende?
Ruitenwisserbladen niet vastgevroren?
Alle onderdelen van het veiligheidsgordelsysteem
in orde? Veiligheidsgordels niet verontreinigd en
gordelsloten niet verstopt?
Spoiler onbeschadigd?
Onderdelen en componenten van de wagen zitten
niet zichtbaar los?
Geen olievlekken of andere bedrijfsvloeistoen on-
der de wagen aanwezig?
Geen ondeskundige aanpassingen aan de
wagen
Ondeskundig uitgevoerde veranderingen kunnen
storingen veroorzaken en een negatieve invloed heb-
ben op veiligheidsrelevante en overige functies van
de wagen.
Laat reparaties en technische wijzigingen aan de
wagen alleen door een specialist uitvoeren.
De motor niet met extra dempingsmateriaal (bv.
een deken) afdekken.
16
Veilig en op de juiste wijze › Inleidende aanwijzingen voor een correct gebruik
Werking van sensoren en camera's
behouden
Sommige functies van de wagen worden onder-
steund door sensoren en camera's in en aan buiten-
zijde van de wagen.
Aan de achterzijde van de wagen gemonteerde ac-
cessoires, bv. een fietsdrager, kunnen de werking van
de systemen en camera's hinderen.
De sensoren en camera's niet afdekken of afplak-
ken en schoon houden.
In geval van vermoedelijk beschadigde sensoren of
camera's de hulp van een specialist inroepen.
Motorruimte
Alvorens de motorkap te openen
Verbrandingsgevaar! De motorkap niet openen als er
stoom of koelvloeistof uit de motorruimte komt.
De motor afzetten en laten afkoelen.
De sleutel uit het contact trekken, bij wagens met
sleutelloos ontgrendelingssysteem het bestuurder-
sportier openen.
Bij werkzaamheden in de motorruimte
Kinderen bij de motorruimte weghouden.
Niet in de koelluchtventilator grijpen. De koellucht-
ventilator kan ook bij uitgeschakeld contact vanzelf
inschakelen.
Elektrische kabels niet aanraken. Kortsluiting in de
elektrische installatie voorkomen, vooral bij de ac-
cu.
Niet roken in de omgeving van de motorruimte en
geen open vuur of ontstekingsbronnen gebruiken.
Als in de motorruimte bij draaiende motor moet
worden gewerkt, dan op draaiende motoronderde-
len en elektrische installaties letten.
Geen voorwerpen in de motorruimte laten liggen.
Werken met bedrijfsvloeistoen
Uw wagen heeft verschillende bedrijfsvloeistoen
nodig die bij lekkage schadelijk kunnen zijn voor de
gezondheid of het milieu. Hiertoe behoren brandstof,
oliën, accuzuur, koelvloeistof en remvloeistof of Ad-
Blue
®
.
Bedrijfsvloeistoen alleen in de open lucht of in
goed geventileerde ruimtes gebruiken. Indien
noodzakelijk beschermende middelen dragen.
Bedrijfsvloeistoen niet gebruiken of controleren
bij draaiende motor.
In geval van contact met bedrijfsvloeistoen de
betreende plaatsen met warm water afspoelen.
Zo nodig medische hulp opzoeken.
Gelekte motorolie in de motorruimte kan brand tot
gevolg hebben, daarom dit met een doek afvegen.
Verontreinigde doeken tot het moment van afvoer
op een goed geventileerde plaats bewaren. Doeken
met resten van motorolie zijn zelfontvlambaar en
kunnen brand veroorzaken.
Accu
Werken met de accu
Accuzuur heeft een sterke bijtende werking. Een on-
deskundige omgang met de accu kan explosie, brand,
corrosie of vergiftiging veroorzaken!
Bij het werken met de accu oog- en huidbescher-
ming dragen.
De accu niet kantelen, omdat er accuzuur uit kan
lopen.
Bij huidcontact met accuzuur de betreende plaats
enkele minuten met water afspoelen. Onmiddellijk
medische hulp inroepen.
Een bevroren of ontdooide accu niet opladen. Een
bevroren accu vervangen.
Geen beschadigde accu gebruiken.
Gevaar voor kortsluiting! De accupolen niet met
elkaar verbinden.
Elektrische stopcontacten in de wagen
gebruiken
Een ondeskundige omgang met de stopcontacten
kan leiden tot een levensgevaarlijke elektrische
schok of tot brand.
De stopcontacten kunnen tijdens het gebruik
warm worden. Warm geworden stopcontacten
niet aanraken.
Stopcontacten beschermen tegen vloeistoen.
Als vocht in het stopcontact komt, dan het stop-
contact laten drogen voordat dit weer wordt ge-
bruikt.
Geen voorwerpen in de contacten van het stop-
contact steken.
Voor de rit
Volwassenen en kinderen, lading en voorwerpen - al-
les heeft een plek in de wagen. Volg de volgende
aanwijzingen op, zodat ook bij een ongeval alle inzit-
tenden optimaal zijn beschermd.
Alvorens weg te rijden
Voor een goed zicht naar buiten zorgen. Externe
apparaten (bv. navigatiesysteem) zodanig bevesti-
gen, dat ze het zicht naar buiten niet belemmeren.
De achteruitkijkspiegel afstellen.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
17
Veilig en op de juiste wijze › Werking van sensoren en camera's behouden
De juiste zithouding innemen, de stoel juist instel-
len en de veiligheidsgordel correct omgespen. De
passagiers erop wijzen dit eveneens te doen. De
veiligheidsgordel tijdens het rijden altijd omge-
gespt laten.
Een veiligheidsgordel kan slechts voor een persoon
worden gebruikt.
Controleer of de veiligheidsgordels niet zijn inge-
klemd, bv. in het portier of in de stoel.
Veiligheidsgordels, de sloten en de bevestigings-
punten ervan op beschadiging controleren.
Veilig zitten
Met het oog op de veiligheid van de passagier en om
het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te
verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in
acht worden genomen.
De rugleuningen rechtop zetten. Indien de bijrij-
dersstoelleuning naar voren is geklapt, mag alleen
de zitplaats achter de bestuurdersstoel worden ge-
bruikt om personen te vervoeren.
De rugleuningen van de zitplaatsen achterin cor-
rect vergrendelen.
De in hoogte verstelbare hoofdsteun zodanig in-
stellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zoveel
mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van
het hoofd.
Op de bezette zitplaats achterin mag de hoofd-
steun niet in de onderste positie staan, hoewel de
bovenzijde van de hoofdsteun in lijn ligt met het
bovenste gedeelte van het hoofd.
De voeten in de voetenruimte laten.
De volledige zitting gebruiken.
Niet naar voren leunen of opzij gaan zitten.
De ledematen niet door de ruitopeningen naar bui-
ten steken.
De bestuurdersstoel in
lengterichting zo in-
stellen dat u de peda-
len met licht gebogen
benen volledig kunt in-
trappen.
Het stuurwiel zo instel-
len dat de afstand
A
tussen stuurwiel en
borstkas ten minste
25 cm bedraagt .
Bij wagens met bestuurdersknie-airbag de be-
stuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat de
afstand
B
van de benen tot het dashboard op
kniehoogte ten minste 6 cm bedraagt.
De hoek van de leuning zodanig instellen, dat u het
stuurwiel op het bovenste punt met licht gebogen
armen kunt vastpakken.
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren
schuiven. De bijrijder moet een minimumafstand
van 25 cm t.o.v. het dashboard in acht nemen.
Juist gordelverloop
Voor de optimale be-
schermende werking van
de veiligheidsgordels is
het gordelverloop van
groot belang.
Het schoudergordelge-
deelte moet over het
midden van de schou-
der lopen, mag nooit
over de hals lopen en
moet strak tegen het
lichaam aanliggen (mag niet over losse kledingla-
gen lopen).
Het heupgordelgedeelte moet voor het bekken lo-
pen en strak aanliggen.
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordelge-
deelte zo diep mogelijk tegen het bekken liggen,
zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitge-
oefend.
De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid
en langs scherpe randen schuren.
De gordel nooit over vaste of breekbare voorwer-
pen in de kleding leiden, bv. sleutels enz.
De slotgesp mag alleen in het gordelslot van de be-
treende stoel worden gestoken.
De gordelband moet strak aanliggen. Daarom geen
klemmen of vergelijkbare voorwerpen voor het in-
stellen van de veiligheidsgordel aan de lichaams-
grootte bevestigen.
Juist vasthouden van het stuurwiel
Het stuurwiel met bei-
de handen vasthouden
aan de buitenzijde van
het stuur op kwart
over negen. Anders
kunt u bij een airbagac-
tivering zware verwon-
dingen aan armen, han-
den en hoofd oplopen.
Rekening houden met de werking van het airbag-
systeem
Airbagsystemen kunnen hun beschermende werking
alleen ontwikkelen, indien alle inzittenden de gordel
hebben omgegespt en de juiste zithouding hebben
ingenomen.
In het werkingsgebied van de airbag » Pagina 48
mogen zich geen personen, dieren of voorwerpen,
zoals bv. bekerhouders, kledinghaken enz. bevinden.
18
Veilig en op de juiste wijze › Voor de rit
Het stuurwiel en het dashboard niet afplakken of
afdekken. De voorairbags zouden zich anders niet
kunnen ontvouwen.
In enkele situaties moet de bijrijdersvoorairbag bui-
ten werking worden gesteld » Pagina 49.
Kinderen juist vastzetten
Kinderen niet op schoot vervoeren en voor het
kind en uzelf een veiligheidsgordel gebruiken.
Kinderen uitsluitend in een geschikt kinderzitje ver-
voeren » Pagina 45.
Kinderen kleiner dan 150 cm zijn zonder kinderzitje
niet goed beschermd. Niet juist beschermde kinde-
ren kunnen bij een ongeval of een plotselinge rijma-
noeuvre door de wagen worden geslingerd. Ze kun-
nen daarbij zichzelf en andere inzittenden levensge-
vaarlijk verwonden.
Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of
een verkeerde zithouding innemen, staan ze bij een
ongeval bloot aan een groter risico op lichamelijk let-
sel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de
bijrijdersstoel worden vervoerd - als het airbagsys-
teem bij een ongeval wordt geactiveerd kunnen ze
zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
Een verkeerd vastgezet kind in een verkeerde zit-
houding - bedreigd door de zij-airbag
Kinderen mogen zich
nooit in het gebied be-
vinden waarin de zij-air-
bag naar buiten komt.
Een juist vastgezet kind in een kinderzitje
Tussen het kind en het
gebied waarin de zij-air-
bag naar buiten komt,
moet voldoende ruimte
aanwezig, zodat de zij-
airbag de best mogelijke
bescherming kan bieden.
Voorwerpen veilig transporteren
Bij het transport van zware voorwerpen treedt een
verplaatsing op van het zwaartepunt. Hierdoor ver-
andert ook het rijgedrag van de wagen.
De rijsnelheid en de rijstijl op het gewijzigde rijg-
edrag afstemmen.
Onbeveiligde of onjuist opgeborgen voorwerpen
kunnen bij een ongeval of een plotselinge rijma-
noeuvre worden rondgeslingerd. Gevaar voor zware
verwondingen en verlies van controle over de wagen!
Bij een kop-staartbotsing met 50 km/h worden on-
beveiligde voorwerpen naar voren geslingerd met
tot 50 keer hun eigen gewicht. Een 1,5 liter waterfles
wordt zo met tot 75 kg naar voren geslingerd.
Voorwerpen beveiligd transporteren.
Voorwerpen zodanig opbergen, dat ze de bestuur-
der niet hinderen. De bestuurdersvoetenruimte
vrijhouden.
Kleine voorwerpen in de opbergvakken opbergen.
Afsluitbare opbergvakken niet geopend laten.
Voorwerpen niet uit de opbergvakken laten steken.
Deze aanwijzing geldt niet voor flessen in flessen-
houders.
Geen voorwerpen op het dashboard of op de baga-
geruimteafdekking leggen.
De maximaal toelaatbare belasting van bevesti-
gingselementen en opbergvakken niet overschrij-
den.
De lading in de bagageruimte gelijkmatig verdelen
en zodanig bevestigen dat deze niet kan verschui-
ven.
Zware voorwerpen in de bagageruimte zo ver mo-
gelijk naar voren leggen.
Veilig rijden
Inleidende aanwijzingen
Houd uw aandacht a.u.b. bij het autorijden! Als be-
stuurder draagt u de volledige verantwoordelijk-
heid voor een veilig verkeersgedrag.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg
en de verkeers- en weersomstandigheden aanpas-
sen.
Op waarschuwingssignalen letten
Het bestuurdersinformatiesysteem waarschuwt u bij
storingen met controlelampjes en meldingen.
Indien u de waarschuwingen negeert, kan de kans op
ongevallen en letsel toenemen.
Als de wagen een waarschuwingssignaal geeft, dan
de wagen veilig stilzetten en de informatie in het
instrumentenpaneel en in dit instructieboekje op-
volgen.
Hulpsystemen slim gebruiken
De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en
ontslaan u niet van de verantwoording voor het be-
dienen van de wagen.
De hulpsystemen zijn onderhevig aan natuurkundige
en technische grenzen. Daarom kunnen de systeem-
reacties in bepaalde situaties als ongewenst of ver-
traagd worden waargenomen.
Blijf opmerkzaam en gereed om in te grijpen.
19
Veilig en op de juiste wijze › Veilig rijden
Maak uzelf vertrouwd met de hulpsystemen, hun
grenzen en werkingsvoorwaarden.
De hulpsystemen zodanig activeren, deactiveren
en instellen dat u de wagen in elke verkeerssituatie
volledig onder controle hebt.
Rijden met een niet-volwaardig reservewiel of
noodreservewiel
Een niet-volwaardig reservewiel of noodreservewiel
dient alleen voor het bereiken van de dichtstbijzijnde
specialist.
Het wiel tot de maximaal voorgeschreven banden-
spanning oppompen.
De aanwijzingen op de waarschuwingssticker op
de velg in acht nemen.
De waarschuwingssticker niet afdekken.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel ne-
men van bochten vermijden.
Nooit met meer dan één gemonteerd noodreserve-
wiel rijden.
Geen sneeuwkettingen gebruiken op het noodre-
servewiel.
Rijden met beladen dakdragers
Bij het transport van voorwerpen op de dakdragers
verandert het rijgedrag van de wagen.
De snelheid en rijstijl daarom daarop afstemmen.
Rijden met een aanhangwagen
Met een aanhangwagen verandert het rijgedrag van
de wagen. Ook de hulpsystemen kunnen zich anders
gedragen.
Langzamer rijden, een te hoge snelheid kan leiden
tot verlies van controle over de wagen.
Een grotere afstand aanhouden tot voorliggers.
De maximaal toegestane kogeldruk en het maxi-
maal toegestane aanhangwagengewicht niet over-
schrijden.
Rijden door water
Er mag geen water binnendringen in de wagensyste-
men, bv. in het luchtaanzuigsysteem van de motor!
Vóór het rijden door water de diepte van het water
vaststellen. Het waterpeil mag maximaal tot de on-
derkant van de dorpel reiken.
Niet harder dan stapvoets rijden. Anders kan zich
voor de wagen een golf vormen die het waterpeil
verhoogt.
Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden
of de motor afzetten.
Gebruik van de wagen onder afwijkende weers-
omstandigheden
Wanneer u de wagen wilt gebruiken in landen met
sterk afwijkende weersomstandigheden, contact op-
nemen met een ŠKODA Partner. Die geeft advies of
er bepaalde voorzorgsmaatregelen moeten worden
genomen, om de volledige functionaliteit van de wa-
gen te waarborgen en beschadigingen te voorkomen
(bv. koelvloeistof verversen, accu vervangen e.d.).
Is er iets mis?
Let op veranderingen in het rijgedrag van de wa-
gen.
In geval van twijfel over de veiligheid de rit beëindi-
gen en de hulp van een specialist inroepen.
Ongewone trillingen of “scheeftrekken” van de wa-
gen kan duiden op bandenschade.
Bij zeer snel bandenspanningsverlies moet worden
geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder
heftige stuurbewegingen en zonder sterk remmen
tot stilstand te brengen.
In het bandenprofiel vastzittende vreemde voor-
werpen direct verwijderen.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnenge-
drongen, niet verwijderen. De bandenspanning
controleren en de hulp van een specialist inroepen.
Onder de bodem ingeklemde voorwerpen direct
verwijderen. Deze kunnen schade toebrengen aan
de wagen of ontsteken en brand veroorzaken.
Wagen veilig parkeren
Een niet veilig geparkeerde wagen kan wegrollen en
ongevallen veroorzaken.
Om te parkeren een plek met een geschikte onder-
grond zoeken. De wagen niet parkeren boven licht
ontvlambare materialen, bv. boven droge bladeren,
gemorste brandstof. Hete wagenonderdelen kun-
nen een brand veroorzaken.
De handelingen bij het parkeren in de aangegeven
volgorde uitvoeren.
De wagen afremmen tot stilstand en het rempe-
daal ingetrapt houden.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de
keuzehendel in stand
plaatsen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling of de
achteruitversnelling inschakelen.
Het rempedaal loslaten.
Wagen verlaten
Kinderen niet zonder toezicht in de wagen laten!
Kinderen kunnen zich verwonden aan de stoelen,
de parkeerrem loszetten e.d.
Kinderen zijn in noodsituaties niet in staat, de wa-
gen zelfstandig te verlaten of zichzelf te redden.
Bij bijzonder hoge of bijzonder lage temperaturen
bestaat er levensgevaar!
Bij het vergrendelen van de wagen schakelt de SA-
FE-functie in. Hierdoor kunnen de portieren en rui-
ten niet meer van binnenuit worden geopend. De
SAFE-functie uitschakelen wanneer personen in de
vergrendelde wagen achterblijven » Pagina 25.
20
Veilig en op de juiste wijze › Veilig rijden
Noodoproep
WAARSCHUWING
Voor de verbindingsopbouw met het noodoproep-
nummer is de beschikbaarheid van een mobiel tele-
foonnetwerk onontbeerlijk.
WAARSCHUWING
De noodoproepdienst is alleen beschikbaar in som-
mige landen.
WAARSCHUWING
Bevindt de wagen zich in een gebied zonder werken-
de noodoproepsysteeminfrastructuur dan worden
geen wagengegevens doorgegeven aan de noodop-
roepcentrale.
De noodoproepcentrale ontvangt na het starten van
het gesprek tegelijkertijd informatie over het onge-
val, bv. over de locatie en zwaarte van het ongeval,
het aantal gordeldragende inzittenden en het chas-
sisnummer (VIN).
Na de verbindingsopbouw vindt de communicatie
met de noodoproepcentrale plaats via de in wagen
gemonteerde luidsprekers en de microfoon.
Persoonlijke gegevens
Persoonlijke klantgegevens worden door ŠKODA
AUTO overeenkomstig de algemeen geldende bepa-
lingen inzake bescherming persoonsgegevens verza-
meld, verwerkt en gebruikt.
De actuele verklaring over de bescherming van per-
soonsgegevens is te vinden op de volgende website:
https://www.skoda-auto.com/other/personal-data.
Zwaar ongeval - automatische oproep
Bij een ongeval waarbij airbags of gordelspanners zijn
geactiveerd, wordt automatisch een gesprek met de
noodoproepcentrale gestart.
Licht ongeval - optionele oproep
Op het infotainmentbeeldscherm verschijnt de optie
voor het opbouwen van een verbinding met de nood-
oproepcentrale of de reparatiedienst.
Handmatige oproep
De toets
ingedrukt
houden.
Op het infotainment-
beeldscherm de ver-
bindingsopbouw met
de noodoproepcentra-
le bevestigen.
Om de verbindingsop-
bouw met de noodop-
roepcentrale vóór de
start van het gesprek
af te breken, de toets
opnieuw indrukken of het
afbreken van de verbindingsopbouw op het info-
tainmentbeeldscherm bevestigen.
De handmatige oproep kan bv. ook worden gebruikt
om een ongeval te melden waarbij u niet direct be-
trokken bent.
Controlelampje
De systeemtoestand
wordt na het inschakelen
van het contact door het
branden van het contro-
lelampje
A aangegeven.
Groen - brandt - het
systeem functioneert.
Groen - knippert- er
wordt een gesprek
met de noodoproep-
centrale gevoerd.
Rood - brandt - er is een systeemstoring, onmid-
dellijk de hulp van een specialist inroepen.
Brandt niet - het systeem werkt niet vanwege een
langdurig niet beschikbaar mobiel telefoonnet-
werk. Als deze omstandigheid zich blijft voordoen,
de hulp van een specialist inroepen.
WAARSCHUWING
Indien er sprake is van een systeemstoring, is geen
noodoproep mogelijk.
Na een ongeval
Wat te doen na een ongeval
Indien mogelijk de volgende aanwijzingen opvolgen.
Het contact uitschakelen.
De alarmlichten inschakelen.
De gevarendriehoek opzetten om de andere weg-
gebruikers te waarschuwen.
Samen met de passagiers een veilige afstand tot de
wagen aanhouden.
Het ongeval melden bij de reddingsdiensten.
Wachten tot de reddingsdiensten zijn gearriveerd.
Veiligheidssystemen
Na een ongeval zijn de veiligheidssystemen van de
wagen, bv. veiligheidsgordels en airbagsysteem mo-
gelijk buiten werking.
De veiligheidssystemen van de wagen, ook als
geen belasting of activering heeft plaatsgevonden,
door een specialist laten controleren.
Beschadigde, belaste of geactiveerde onderdelen
van de veiligheidssystemen door een specialist la-
ten vervangen.
Wat doen in geval van brand
Indien mogelijk de volgende aanwijzingen opvolgen.
Het contact uitschakelen.
De alarmlichten inschakelen.
21
Veilig en op de juiste wijze › Noodoproep
De gevarendriehoek opzetten om de andere weg-
gebruikers te waarschuwen.
Samen met de passagiers een veilige afstand tot de
wagen aanhouden.
De brand melden bij de reddingsdiensten.
Wachten tot de reddingsdiensten zijn gearriveerd.
22
Veilig en op de juiste wijze › Na een ongeval
Sleutels, sloten en alarmsysteem
Sleutel
Sleuteloverzicht
De wagen beschikt over een van de volgende sleu-
tels.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Wagen vergrendelen
Achterklep bedienen
Wagen ontgrendelen
A
Controlelampje voor
accutoestand
B
Knop voor uitklap-
pen en inklappen van
de sleutelbaard
Sleutel met uitneembare sleutelbaard
Wagen vergrendelen
Achterklep bedienen
Wagen ontgrendelen
A
Controlelampje voor
accutoestand
B
Borglip voor uitne-
men van de sleutel-
baard
LET OP
De sleutel beschermen tegen vocht en sterke tril-
lingen.
De groeven in de sleutelbaard schoon houden.
Het bereik van het sleutelsignaal bedraagt onge-
veer 30 m. Het bereik kan verminderen door bv. sto-
ring door andere zenders.
Sleutelbaard uitnemen
De borglip A ontgren-
delen.
De sleutelbaard B uit-
nemen.
Probleemoplossing
De batterij in de sleutel is bijna ontladen
Na het drukken op een toets op de sleutel knippert
het controlelampje niet.
Of:
Er wordt een melding weergegeven dat de batterij
moet worden vervangen.
De batterij vervangen » Pagina 23.
De wagen kan met de afstandsbediening niet wor-
den ontgrendeld of vergrendeld
Hiervoor kunnen de volgende oorzaken zijn.
De batterij in de sleutel is ontladen.
De batterij vervangen » Pagina 23.
De sleutel is niet gesynchroniseerd.
De sleutel als volgt synchroniseren.
Een van de toetsen op de sleutel indrukken.
Het portier binnen 1 minuut met de sleutel via de
slotcilinder ontgrendelen » Pagina 26.
De sleutel moet worden gesynchroniseerd, indien
herhaaldelijk op een van de toetsen op de sleutel is
gedrukt buiten het werkingsgebied van de afstands-
bediening.
Batterij van sleutel vervangen
De nieuwe batterij moet dezelfde specificaties heb-
ben als de oorspronkelijke batterij.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
De sleutelbaard volle-
dig uitklappen.
Het batterijdeksel met
de duim of met een
platte schroevendraai-
er op de gemarkeerde
plaatsen losmaken.
Het batterijdeksel ope-
nen.
23
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Sleutel
De batterij verwijde-
ren.
Een willekeurige toets
op de sleutel met radi-
ografische afstandsbe-
diening indrukken, de
sleutel voert een reset
uit.
De nieuwe batterij aan-
brengen.
Het batterijdeksel
plaatsen en aandrukken tot deze hoorbaar vast-
klikt.
Sleutel met uitneembare sleutelbaard
De sleutelbaard verwij-
deren.
Een smalle schroeven-
draaier in de ontstane
opening schuiven.
Het batterijdeksel door
draaien van de schroe-
vendraaier losmaken.
Het batterijdeksel
openschuiven.
De batterij verwijde-
ren.
Een willekeurige toets
op de sleutel met radi-
ografische afstandsbe-
diening indrukken, de
sleutel voert een reset
uit.
De nieuwe batterij aan-
brengen.
Het batterijdeksel
plaatsen en aandrukken tot deze hoorbaar vast-
klikt.
Geheugenfunctie van de sleutel
Werking
Geldt voor wagens zonder personaliseringsfunctie.
Bij elke vergrendeling van de wagen worden de in-
stelling van de bestuurdersstoel- en buitenspiegelpo-
sitie opgeslagen in het geheugen van de sleutel
waarmee de wagen is vergrendeld.
Bediening
Opgeslagen stand oproepen
De wagen ontgrendelen en het bestuurdersportier
openen.
De bestuurdersstoel en de buitenspiegels nemen de
stand in die in het geheugen van de sleutel is opge-
slagen waarmee de wagen werd ontgrendeld.
Standverandering stoppen
Op een willekeurige toets op de in te stellen stoel
drukken.
Of:
De toets
op de sleutel indrukken.
Instellingen
Geheugenfunctie van de sleutel activeren en deac-
tiveren
De deactivering of activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Bestuurdersstoel- en buitenspiegelpositie voor het
vooruitrijden opslaan
Het opslaan vindt iedere keer automatisch plaats bij
het vergrendelen van de wagen.
De stoelpositie kan worden opgeslagen als de
hellingshoek van de rugleuning ten opzichte van de
zitting kleiner is dan ongeveer 110° en de stoel zich
niet in een van de eindposities bevindt.
Positie buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het
achteruitrijden opslaan
De wagen met de sleutel ontgrendelen.
Het contact inschakelen.
De wegklapfunctie van de spiegel in het infotain-
ment in het volgende menu activeren.
Of:
De draaiknop voor de buitenspiegel in de stand
zetten.
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen.
De ingestelde spiegelpositie wordt opgeslagen.
24
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Geheugenfunctie van de sleutel
Centrale vergrendeling
Werking
Centrale vergrendelingssysteem
Het systeem ontgrendelt en vergrendelt alle portie-
ren, de tankklep en de achterklep.
Ontgrendelingsindicatie: tweemaal knipperen van
de knipperlichten.
Vergrendelingsindicatie: eenmaal knipperen van de
knipperlichten.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert na het vergrendelen van de wagen circa 2 s snel
achter elkaar, daarna begint het gelijkmatig en met
langere tussenpozen te knipperen.
Indien geen van de portieren of de achterklep
binnen 45 s na het ontgrendelen wordt geopend,
vergrendelt de wagen automatisch opnieuw.
SAFE-functie
In het centrale vergrendelingssysteem kan afhanke-
lijk van de uitrusting de SAFE-functie zijn geïnte-
greerd.
De SAFE-functie voorkomt dat na het vergrendelen
van de wagen de portieren van binnenuit kunnen
worden geopend.
De SAFE-functie wordt ingeschakeld als de wagen
van buitenaf wordt vergrendeld.
Op het display van het instrumentenpaneel wordt na
het uitschakelen van het contact een melding over
de SAFE-functie weergegeven.
GEVAAR
Levensgevaar!
Bij vergrendelde wagen met ingeschakelde SAFE-
functie mogen geen personen in de wagen achter-
blijven.
SAFE-functie uitschakelen
Door dubbel vergrendelen binnen 2 s.
Of:
Samen met de deactivering van de interieurbewa-
king » Pagina 28, Instellingen.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert na het vergrendelen van de wagen circa 2 s snel
achter elkaar, daarna gaat het uit en begint na onge-
veer 30 s gelijkmatig en met langere tussenpozen te
knipperen.
Bij uitgeschakelde SAFE-functie kan het portier van
binnenuit door eenmaal trekken aan de bedienings-
hendel worden geopend.
De SAFE-functie wordt na het ontgrendelen en ver-
grendelen van de wagen weer ingeschakeld.
Bediening
Middelen voor de bediening van de centrale ver-
grendeling
Afhankelijk van de uitrusting:
Sleutel » Pagina 23.
Sleutelloos vergrendelen (KESSY) » Pagina 26.
Knop voor centrale vergrendeling.
Met de knop voor centrale vergrendeling vergren-
delen/ontgrendelen
De toets
in het middenconsole indrukken.
Het symbool in de toets gaat branden bij het ver-
grendelen.
Met de knop worden alle portieren en de achterklep
vergrendeld.
Het ontgrendelen van de wagen vindt ook plaats bij
het openen van een portier van binnenuit of bij het
verwijderen van de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
Een met de knop voor de centrale vergrendeling ver-
grendelde wagen maakt het hulpverleners in geval
van nood moeilijk in de wagen te komen.
Instelling van de ontgrendelings- en
vergrendelingsfunctie
De instelling van de ontgrendelings- en vergrende-
lingsfuncties vindt plaats in het infotainment in het
volgende menu.
Of:
Alle portieren
Het ontgrendelen van alle portieren, de achterklep
en de tankklep.
Afzonderlijk portier
Met de toets op de sleutel worden het bestuurder-
sportier en de tankklep ontgrendeld.
Bij wagens met sleutelloos vergrendelingssysteem
worden door het aanraken van de portiergreep het
portier waar de sleutel zich bevindt en de tankklep
ontgrendeld.
Bij nogmaals ontgrendelen worden ook de andere
portieren en de achterklep ontgrendeld.
Portieren aan één zijde ontgrendelen
Met de toets
op de sleutel worden de portieren
aan bestuurderszijde en de tankklep ontgrendeld.
Bij wagens met sleutelloos vergrendelingssysteem
worden door het aanraken van de portiergreep de
portieren aan de wagenzijde waar de sleutel zich be-
vindt en de tankklep ontgrendeld.
25
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Centrale vergrendeling
Bij nogmaals ontgrendelen worden ook de andere
portieren en de achterklep ontgrendeld.
Automatisch vergrendelen na het wegrijden
Na het wegrijden worden vanaf een snelheid van15
km/h alle portieren en de achterklep vergrendeld.
Het ontgrendelen van de wagen vindt plaats bij het
openen van een portier van binnenuit of bij het ver-
wijderen van de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
Een automatisch vergrendelde wagen maakt het
hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen
te komen.
Probleemoplossing
Storing centrale vergrendeling
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert eerst gedurende 2 s snel achter elkaar.
Daarna brandt het continu.
Na 30 s gaat het langzaam knipperen.
De hulp van een specialist inroepen.
Portier mechanisch ontgrendelen en
vergrendelen
Portier met slotcilinder ontgrendelen en vergren-
delen
Afdekking verwijderen
Aan de portiergreep
van het bestuurder-
sportier trekken en de-
ze uitgetrokken hou-
den.
De sleutelbaard in de
uitsparing aan de on-
derzijde van de afdek-
king schuiven.
De afdekking in pijl-
richting openen.
De portiergreep loslaten.
Met sleutel met uitklap-
bare sleutelbaard ont-
grendelen en vergrende-
len
Wagen met links stuur:
De sleutel, met de
toetsen naar boven
gericht, in de slotcilin-
der steken en ontgren-
delen resp. vergrende-
len.
Wagen met rechts stuur: De sleutel, met de toet-
sen naar beneden gericht, in de slotcilinder steken
en ontgrendelen resp. vergrendelen.
Met sleutel met uitneembare sleutelbaard ontgren-
delen en vergrendelen
De uitgenomen sleutelbaard, met de greep naar
beneden gericht, in de slotcilinder steken en ont-
grendelen resp. vergrendelen.
Afdekking inbouwen
Aan de portiergreep trekken en deze uitgetrokken
houden.
De afdekking weer aanbrengen.
De portiergreep loslaten.
Portier zonder slotcilinder vergrendelen
Het portier openen.
Bij wagens met de afdekking voor de opening, de
afdekking verwijderen.
De sleutel of een schroevendraaier in de sleuf aan-
brengen.
De sleutel of een schroevendraaier in de richting
uit de wagen (tegen de veerdruk in) draaien.
Na het sluiten wordt het portier vergrendeld.
Sleutelloos vergrendelen (KESSY)
Gebruiksdoel
Met het sleutelloos vergrendelingssysteem KESSY
kan de wagen worden ontgrendeld en vergrendeld
zonder actief gebruik van de sleutel.
Bediening
Bij het ontgrendelen en vergrendelen de sleutel bij u
dragen.
De sensoren op greep zijn bedoeld voor bediening
met blote handen, een hand met handschoen kan de
werking van de sensoren nadelig beïnvloeden.
26
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Sleutelloos vergrendelen (KESSY)
Ontgrendelen
De portiergreep vast-
pakken.
Het portier openen.
Vergrendelen
De sensor aanraken.
Na het vergrendelen is
het niet mogelijk om
deze binnen de volgen-
de 2 seconden door
aanraken van de por-
tiergreep te ontgren-
delen. Daardoor kan er
worden gecontroleerd
of de wagen is ver-
grendeld.
Achterklep ontgrendelen
Op de greep van de achterklep drukken.
Beveiliging tegen per ongeluk achterlaten van de
sleutel in de wagen
Als de sleutel in de wagen wordt achtergelaten,
wordt de wagen automatisch ontgrendeld. Als bin-
nen circa 45 s geen portier wordt geopend, wordt de
wagen automatisch weer vergrendeld.
Als de sleutel in de bagageruimte wordt achtergela-
ten, wordt de achterklep automatisch ontgrendeld.
Sleutelloos vergrendelen deactiveren
De wagen met de toets op de sleutel vergrende-
len.
Binnen 5 s de sensor op de portiergreep met een
vinger aanraken.
De deactivering wordt door het eenmalig knippe-
ren van de knipperlichten aangegeven.
Om de deactivering te controleren, ten minste 10 s
wachten en vervolgens aan de portiergreep trek-
ken.
Het portier moet vergrendeld blijven.
Het sleutelloos vergrendelen wordt na het ontgren-
delen van de wagen weer automatisch geactiveerd.
Probleemoplossing
De wagen kan via de sensoren op de greep niet
worden ontgrendeld of vergrendeld
De wagen met de toets op de sleutel ontgrendelen
of vergrendelen.
Vervolgens proberen de wagen via de sensoren op
de greep te ontgrendelen of te vergrendelen.
Indien het sleutelloos vergrendelen niet werkt, de
hulp van een specialist inroepen.
Alarmsysteem
Werking
Het alarmsysteem geeft akoestische en visuele sig-
nalen bij een poging tot inbraak of afslepen.
De automatische inschakeling van het alarmsysteem
vindt plaats ongeveer 30 s nadat de wagen is ver-
grendeld.
De automatische uitschakeling van het alarmsys-
teem vindt plaats na het ontgrendelen van de wagen.
Activering van een alarm
Het ingeschakelde alarmsysteem geeft een alarm
wanneer zich een van de volgende gebeurtenissen
voordoet.
Openen van de motorkap.
Openen van de achterklep.
Openen van het portier.
Manipulatie van het contactslot.
Afslepen van de wagen.
Beweging in de wagen.
Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de
elektrische installatie.
Afkoppelen van de aanhangwagen.
Openen van het via de slotcilinder ontgrendelde
portier.
Geactiveerd alarm afzetten
De wagen ontgrendelen.
Of:
Het contact inschakelen.
Werkingsvoorwaarden
Voor de correcte werking van het alarmsysteem
moeten alle ruiten gesloten zijn.
Een aanhangwagen is onder de volgende voorwaar-
den in het alarmsysteem geïntegreerd.
De wagen is af fabriek met een trekhaak uitge-
rust.
De aanhangwagen is via het aanhangwagenstop-
contact elektrisch met de wagen verbonden.
27
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Alarmsysteem
De aanhangwagen is niet uitgerust met ledach-
terlichten.
Indien bij een wagen met ingeschakeld alarmsysteem
de elektrische verbinding met de aanhangwagen
wordt onderbroken, worden waarschuwingssignalen
gegeven.
Het alarmsysteem uitschakelen, voordat een aan-
hangwagen wordt aan- of afgekoppeld.
Instellingen
De volgende functies van het alarmsysteem kunnen
gelijktijdig worden uitgeschakeld.
Interieurbewaking.
Afsleepalarm.
Door de uitschakeling wordt ook de SAFE-functie
uitgeschakeld » Pagina 25, Werking.
Uitschakeling
Door dubbel vergrendelen binnen 2 s.
Of:
In het infotainment in het menu:
Me-
nupunt voor de interieurbewaking.
Of:
In het infotainment in het menu:
Menupunt voor de interieurbewaking.
De uitgeschakelde functies worden na het ontgren-
delen en vergrendelen van de wagen weer ingescha-
keld.
Het uitschakelen moet worden uitgevoerd als de
wagen bv. wordt afgesleept of getransporteerd.
Portieren, ruiten en achterklep
Portieren
Portier openen/sluiten
Van buitenaf openen
De wagen ontgrende-
len en aan de portier-
greep trekken.
Van binnenuit openen
Aan de portiergreep
trekken en het portier
van u af drukken.
Van binnenuit sluiten
De sluitgreep vastpakken en het portier sluiten.
Kindersloten aan de achterportieren
Bediening
De beveiliging voorkomt dat de achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend.
In- en uitschakelen
De beveiliging verdraaien met de wagensleutel of
een schroevendraaier.
A Beveiliging uitgeschakeld
B
Beveiliging ingeschakeld
28
Portieren, ruiten en achterklep › Portieren
Beveiliging met elektrische bediening
De linker toets indrukken, om de beveiliging in het
linker achterportier in- of uit te schakelen.
De rechter toets indrukken, om de beveiliging in
het rechter achterportier in- of uit te schakelen.
Het inschakelen van de beveiliging wordt aangege-
ven doordat
gaat branden.
Na het inschakelen van de beveiliging wordt ook de
elektrische ruitbediening in het betreende portier
geblokkeerd.
Portierbeschermrand
Waarop letten
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de beschermrand, het
portier en de carrosserie!
Het portier niet te haastig of met een ruk openen.
Het portier bij het openen en sluiten niet bij de be-
schermrand vastpakken, De beschermrand moet
vrij in- en uit kunnen bewegen.
Indien de lijst een vrij sluiten van het portier verhin-
dert dan het portier niet met geweld sluiten! De
beschermrand verwijderen, de hulp van een specia-
list inroepen.
Werking
Afhankelijk van de wagenuitrusting kunnen de por-
tieren van een beschermrand zijn voorzien. Deze
komt naar buiten bij het openen van het portier en
beschermt het middelste gedeelte van de portier-
rand tegen beschadiging.
Bij het sluiten van het portier schuift de bescherm-
rand weer naar binnen.
Tips om het zelf te doen
Beschadigde beschermrand vervangen
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Bij de omgang met de beschermrand voorzichtig te
werk gaan.
De beschermrand van
het portier verwijde-
ren.
LET OP
Indien een deel van de beschermrand in het portier
blijft zitten, de hulp van een specialist inroepen.
Een nieuwe bescherm-
rand in de groeven aan-
brengen.
De beschermrand erin
drukken.
Een nieuwe beschermrand is verkrijgbaar uit het
originele ŠKODA onderdelenprogramma.
Ruiten - elektrisch bediend
Waarop letten
Sluitkrachtbegrenzing
Om de kans op verwondingen door knellen bij het
sluiten van de ruiten te verminderen, beschikt de wa-
gen over een sluitkrachtbegrenzing.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten
van de ruit onderbroken en gaat de ruit weer enkele
centimeters omlaag.
Als het obstakel het sluiten van de ruit gedurende de
volgende 10 s weer verhindert, wordt de sluitproce-
dure opnieuw onderbroken en gaat de ruit enkele
centimeters omlaag.
Als wordt geprobeerd de ruit te sluiten binnen 10 s
nadat deze voor de tweede keer weer enkele centi-
meters is geopend en het obstakel nog steeds niet is
verwijderd, wordt de sluitprocedure slechts onder-
broken. Gedurende deze periode is het niet mogelijk
de ruit automatisch te sluiten, door de schakelaar tot
de aanslag aan te trekken. De sluitkrachtbegrenzing
is echter ingeschakeld.
De sluitkrachtbegrenzing is pas buiten werking als
binnen de volgende 10 s weer wordt geprobeerd de
ruit te sluiten - de ruit wordt nu met volle kracht ge-
sloten! Als langer dan 10 s wordt gewacht, is de sluit-
krachtbegrenzing weer ingeschakeld.
29
Portieren, ruiten en achterklep › Portierbeschermrand
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
De ruiten voorzichtig sluiten, hoewel ze over een
sluitkrachtbegrenzing beschikken.
Overzicht van de bedieningsschakelaars in het
bestuurdersportier
Afhankelijk van de uitrusting:
A
Ruit linksvoor
B
Ruit rechtsvoor
C
Ruit linksachter
D
Ruit rechtsachter
E
Deactivering/activering van de schakelaars in de
achterportieren
F
Deactivering/activering van de schakelaar in het
linkerachterportier (onderdeel van de kinderbe-
veiliging met elektrische bediening)
G
Deactivering/activering van de schakelaar in het
rechterachterportier (onderdeel van de kinder-
beveiliging met elektrische bediening)
Bediening
Openen
De betreende schakelaar iets naar beneden in-
drukken en zo lang ingedrukt houden, tot de ruit de
gewenste stand heeft bereikt.
Of:
De betreende schakelaar tot de aanslag indruk-
ken, de ruit gaat automatisch open. Door opnieuw
op de schakelaar te drukken, wordt de openings-
procedure gestopt.
Sluiten
De betreende schakelaar iets naar boven trekken
en zo lang aangetrokken houden, tot de ruit de ge-
wenste stand heeft bereikt.
Of:
De betreende schakelaar tot de aanslag trekken,
de ruit sluit automatisch. Door opnieuw aan de
schakelaar te trekken wordt de sluitprocedure ge-
stopt.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunnen de
ruiten nog circa 10 minuten worden geopend en ge-
sloten, zolang geen van de portieren wordt geopend.
Alle ruiten gelijktijdig openen
De toets
op de sleutel ingedrukt houden.
Of:
Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier
openen en de knop voor de bestuurdersruit tot de
aanslag ingedrukt houden .
Afhankelijk van de instelling kan alleen de be-
stuurdersruit op deze wijze worden geopend.
Alle ruiten gelijktijdig sluiten
De toets
op de sleutel ingedrukt houden.
Of:
Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier
openen en de knop voor de bestuurdersruit tot de
aanslag aangetrokken houden .
Of:
Bij wagens met sleutelloos vergrendelingssysteem
een vinger op de sensor aan buitenzijde van de por-
tiergreep van het voorportier houden .
Afhankelijk van de instelling kan alleen de be-
stuurdersruit op deze wijze worden gesloten.
Instellingen
De instelling van de ruitbediening vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Menupunt voor de ruitbediening
Of:
Menupunt voor de ruitbediening
Probleemoplossing
De ruitbediening werkt niet na herhaald openen en
sluiten
Het ruitbedieningsmechanisme kan oververhit zijn.
Hert ruitbedieningsmechanisme laten afkoelen.
De automatische ruitbediening werkt niet na het
losmaken van de accu
De automatische ruitbediening activeren » Pagi-
na 30.
Activering na het losmaken van de accu
Automatische ruitbediening activeren
Het contact inschakelen.
De betreende schakelaar omhoogtrekken en de
ruit sluiten.
De schakelaar loslaten.
30
Portieren, ruiten en achterklep › Ruiten - elektrisch bediend
De betreende schakelaar opnieuw omhoogtrek-
ken en gedurende 1 s vasthouden.
Schuif-kanteldak
Waarop letten
Sluitkrachtbegrenzing
Om de kans op verwondingen door knellen bij het
sluiten van het schuif-kanteldak te verminderen, be-
schikt de wagen over een sluitkrachtbegrenzing.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten
van het glaspaneel onderbroken en beweegt het pa-
neel weer enkele centimeters terug.
Als het obstakel niet wordt verwijderd, wordt de
sluitkrachtbegrenzing uitgeschakeld bij de derde
sluitpoging. Het schuif-kanteldak sluit met volle
kracht.
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Het schuif-kanteldak voorzichtig sluiten, hoewel
deze over een sluitkrachtbegrenzing beschikt.
LET OP
In de winterperiode vóór het openen eventueel
aanwezig ijs en sneeuw van het schuif-kanteldak
verwijderen.
Vóór het losmaken van de accu moet het schuif-
kanteldak worden gesloten.
Werkingsvoorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De buitentemperatuur is hoger dan -20 °C (geldt
voor het openen van het schuif-kanteldak).
Bediening
A
Stapsgewijs om-
hoogkantelen
B
Volledig omhoog-
kantelen
C
Stapsgewijs omlaag-
kantelen
D
Volledig omlaagkan-
telen
A
Stapsgewijs openen
B
Volledig openen
C
Stapsgewijs sluiten
D
Volledig sluiten
Na het verschuiven van de schakelaar in de stand
B
gaat het schuif-kanteldak in de geluidsarme posi-
tie (bij een snelheid van ongeveer 80 km/h).
Na het opnieuw verschuiven in de stand
B gaat het
schuif-kanteldak volledig open.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kan het
schuif-kanteldak nog circa 10 minuten worden be-
diend, zolang geen van de portieren wordt geopend.
Comfortbediening van het schuif-kanteldak
Met de comfortbediening is het mogelijk het schuif-
kanteldak met de sleutel omhoog te kantelen resp.
te sluiten.
Om omhoog te kantelen de knop
ingedrukt hou-
den.
Om te sluiten de knop ingedrukt houden.
Bij wagens met sleutelloos vergrendelingssysteem is
het mogelijk, het schuif-kanteldak via de sensor in de
portiergreep van het voorportier te sluiten.
Een vinger op de sensor aan de buitenzijde van de
portiergreep van het voorportier houden.
Probleemoplossing
De bediening van het schuif-kanteldak werkt niet
na het losmaken van de accu
De bediening van het schuif-kanteldak active-
ren » Pagina 31.
Activering na het losmaken van de accu
Activering van de bediening van het schuif-kantel-
dak
Het contact inschakelen.
31
Portieren, ruiten en achterklep › Schuif-kanteldak
De schakelaar volledig naar beneden trekken en
vasthouden.
Na circa 10 s gaat het schuif-kanteldak open en
weer dicht.
De schakelaar loslaten.
Rolgordijn - elektrisch bediend
Bediening
Openen
Sluiten
De toets indrukken of
ingedrukt houden om
het rolgordijn te bewe-
gen.
De toets indrukken of
loslaten om de bewe-
ging van het rolgordijn
te stoppen.
Activering na het losmaken van de accu
Het contact inschakelen.
De toets ingedrukt houden. Het rolgordijn gaat
open en weer dicht.
De schakelaar loslaten.
Rolgordijnen voor de achterste
portierruiten
Bediening
Verduisteren
Het rolgordijn aan de greep eruit trekken en in de
houder A bevestigen.
Oprollen
Het rolgordijn aan de greep uit de houder nemen
en langzaam laten oprollen.
Zonnekleppen
Omhoog- en omlaagklappen
1
Klep naar voorruit zwenken
2
Klep naar portier zwenken
Ruitverwarming
Gebruiksdoel
De ruitverwarming dient voor het ontdooien resp.
ontwasemen van de ruit.
Voorwaarden
De motor draait.
Bediening
Achterruitverwarming
De toets indrukken om de achterruitverwarming
in te schakelen.
Voorruitverwarming
De toets indrukken om de voorruitverwarming
in te schakelen.
De ruitverwarming schakelt na 10 minuten automa-
tisch uit.
Instellingen
Automatische voorruitverwarming
De voorruitverwarming schakelt automatisch in als
de voorruit kan beslaan.
De instelling van de functie vindt plaats in het info-
tainment in het volgende menu.
De toets
op het Climatronic-bedieningsele-
ment indrukken op het infotainmentbeelds-
cherm aantippen.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm aan-
tippen.
32
Portieren, ruiten en achterklep › Rolgordijn - elektrisch bediend
Probleemoplossing
Het controlelampje in de toets of onder de toets
knippert
De verwarming functioneert niet vanwege de te lage
acculadingstoestand.
Achterklep - handmatig bediend
Bediening
Openen
De greep indrukken en
de klep optillen.
De openingsmogelijkheid door het indrukken van de
greep, wordt vanaf een snelheid van 5 km/h gedeac-
tiveerd. Na het stoppen en openen van een portier
wordt deze weer geactiveerd.
Sluiten
De handgreep
A vast-
pakken en de klep naar
beneden trekken.
VOORZICHTIG
Gevaar voor het openen van de klep tijdens het rij-
den!
Na het sluiten controleren of de klep goed is ver-
grendeld.
Vertraagde achterklepvergrendeling instellen
Als de achterklep met de toets op de sleutel
wordt ontgrendeld, dan wordt de klep na het sluiten
automatisch weer vergrendeld.
De tijd waarna de achterklep na het sluiten automa-
tisch wordt vergrendeld, kan door een specialist
worden ingesteld.
Achterklep - elektrisch bediend
Bediening
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
De klep alleen bedienen, indien zich geen personen
of voorwerpen in het zwenkbereik bevinden.
VOORZICHTIG
Gevaar voor het openen van de klep tijdens het rij-
den!
Na het sluiten controleren of de klep goed is ver-
grendeld.
LET OP
De klep tijdens de beweging niet handmatig slui-
ten.
Voor de bediening van de klep controleren of zich
geen voorwerpen in het zwenkbereik bevinden die
de klep zouden kunnen beschadigen. Eveneens
controleren of zich in de directe omgeving van de
wagen geen voorwerpen bevinden die het interieur
van de wagen en de getransporteerde voorwerpen
kunnen beschadigen.
Indien de klep bij het openen op een obstakel
stoot, stopt de beweging en klinkt een akoestisch
signaal.
Als de klep zelfstandig sluit (bv. door een laag
sneeuw) klinkt een onderbroken signaaltoon.
Greep in de klep
De greep indrukken
om de klep te openen,
te sluiten of de bewe-
ging van de klep te
stoppen.
De openingsmogelijkheid
door het indrukken van
de greep, wordt vanaf
een snelheid van 5 km/h
gedeactiveerd. Na het
stoppen en openen van
een portier wordt deze weer geactiveerd.
Toets in de klep
Op de toets drukken
om de klep te openen,
te sluiten of de bewe-
ging van de klep te
stoppen.
33
Portieren, ruiten en achterklep › Achterklep - handmatig bediend
Toets in het portier
Om de klep te openen,
aan de toets trekken
en deze aangetrokken
houden tot de klep be-
gint te openen.
Om de klep te sluiten,
aan de toets trekken
en deze aangetrokken
houden tot de klep vol-
ledig gesloten is.
Om de beweging van de klep te stoppen, aan de
toets trekken of deze loslaten.
Toets op de sleutel
Op de toets
druk-
ken om de klep te ope-
nen, te sluiten of de
beweging van de klep
te stoppen.
De sluitmogelijkheid is
alleen aanwezig bij wa-
gens met sleutelloos ver-
grendelingssysteem. De
sleutel mag zich niet in
de wagen bevinden en
moet zich op een maximale afstand van circa 2 meter
van de klep bevinden.
De klep kan ook worden gesloten door deze kort
naar beneden te trekken.
Instellingen
Bovenste positie van de klep instellen en opslaan
Het is zinvol om de bovenste positie van de klep in te
stellen, bv. in een afgesloten ruimte vanwege de be-
perkte garagehoogte.
De klep in de gewenste stand houden.
De knop
aan de onderzijde van de klep inge-
drukt houden tot een akoestisch signaal klinkt.
Bovenste uitgangspositie van de klep herstellen
De klep voorzichtig handmatig tot de aanslag optil-
len.
De knop
aan de onderzijde van de klep inge-
drukt houden tot een akoestisch signaal klinkt.
Probleemoplossing
De klep reageert niet op het openingssignaal
Een eventueel obstakel, bv. sneeuw, verwijderen.
Of:
De greep in de klep indrukken en de klep optillen.
Of:
De klep mechanisch ontgrendelen » Pagina 35.
De klep reageert niet op het sluitsignaal
De klep handmatig sluiten.
LET OP
De klep langzaam sluiten, bij het nadrukken van de
klep in het slot in het midden van de rand van de
klep drukken.
Elektrische achterklep zonder aanraken
bedienen
Werkingsvoorwaarden
Contact uitgeschakeld.
Men moet de sleutel van de wagen bij zich heb-
ben.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is
geen aanhangwagen of een andere accessoire
aangesloten.
Bediening
Klep openen/sluiten
Bij de sensor onder de achterbumper met de voet
een snelle zwenkbeweging uitvoeren.
Indien de klep niet beweegt, enkele seconden wach-
ten en de zwenkbeweging herhalen.
Sluitweergave
Bij het sluiten van de klep klinken akoestische signa-
len.
Klepbeweging stoppen/hervatten
De klepbeweging kan door een snelle zwenkbewe-
ging met de voet worden gestopt. Door een her-
nieuwde zwenkbeweging met de voet wordt de
klepbeweging hervat.
Beperking
De systeemfunctie kan bv. in de volgende situaties
beperkt zijn.
Slagregen.
Verontreinigde achterbumper.
34
Portieren, ruiten en achterklep › Elektrische achterklep zonder aanraken bedienen
Instellingen
Activeren en deactiveren
De deactivering en activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
We adviseren om de functie in de volgende gevallen
te deactiveren.
Montage van een dakdrager.
Aankoppelen van een aanhangwagen of een ander
accessoire aan de trekhaak.
Wassen van de wagen.
Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de
achterzijde van de wagen.
Achterklep ontgrendelen
Ontgrendelen
In de opening in de be-
kleding een schroeven-
draaier steken.
De klep door beweging
in pijlrichting ontgren-
delen.
Stoelen, stuurwiel en spiegels
Voorstoel - handmatig bediend
Bedieningselementen van de stoel
A
In langsrichting instellen - na het loslaten van de
bedieningshendel moet de vergrendeling hoor-
baar vergrendelen
B
Hoogte instellen
C
Schuine stand van de rugleuning instellen - bij de
instelling niet tegen de rugleuning leunen
D
Bolling van de welving van de lendensteun instel-
len
In het verstelmechanisme voor schuine stand van de
rugleuning kan na enige tijd speling ontstaan.
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning
Neerklappen
Aan de bedieningshen-
del trekken.
De rugleuning neer-
klappen tot deze hoor-
baar vergrendelt.
Terugklappen
Aan de bedieningshendel trekken.
De leuning terugklappen tot deze hoorbaar ver-
grendelt.
35
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Achterklep ontgrendelen
Voorstoel - elektrisch bediend
Bedieningselementen van de stoel
Zitting instellen
A
In lengterichting ver-
stellen
B
Hoek instellen
C
Hoogte instellen
Rugleuning instellen
A
Hoek instellen
Lendensteun instellen
A
Positie van de wel-
ving instellen
B
Bolling van de wel-
ving instellen
Geheugenfunctie van de stoelen
Werking
Geldt voor wagens met elektrisch verstelbare be-
stuurdersstoel.
Met de geheugentoetsen op de bestuurdersstoel
kan de ingestelde bestuurdersstoel- en buitenspie-
gelstand worden opgeslagen en weer worden opge-
roepen.
Afhankelijk van de uitrusting kan ook de bijrijders-
stoel over de geheugenfunctie beschikken.
Bediening
Opgeslagen stand oproepen
Bij uitgeschakeld contact en geopend bestuurder-
sportier de gewenste geheugentoets indrukken.
In andere gevallen de toets ingedrukt houden, bv.
bij ingeschakeld contact of gesloten bestuurder-
sportier.
De stand van de bijrijdersstoel is op vergelijkbare wij-
ze oproepbaar.
Standverandering stoppen
Bij uitgeschakeld contact en geopend bestuurder-
sportier een willekeurige toets op de in te stellen
stoel indrukken.
Of:
De toets
op de sleutel indrukken.
In andere gevallen de ingedrukte geheugentoets
loslaten.
Instellingen
Bestuurdersstoel- en buitenspiegelpositie voor het
vooruitrijden opslaan
Het contact inschake-
len.
De stoel en de buiten-
spiegel instellen.
De toets
A en binnen
10 s een van de geheu-
gentoetsen B
indruk-
ken.
Het opslaan wordt met
een akoestisch signaal
bevestigd.
De stoelpositie kan worden opgeslagen als de
hellingshoek van de rugleuning ten opzichte van de
zitting kleiner is dan ongeveer 110° en de stoel zich
niet in een van de eindposities bevindt.
Bijrijdersstoelpositie opslaan
Het opslaan van de positie van de bijrijdersstoel vindt
op dezelfde wijze plaats als het opslaan van de posi-
tie van de bestuurdersstoel.
Positie buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het
achteruitrijden opslaan
Het contact inschakelen.
De wegklapfunctie van de spiegel in het infotain-
ment in het volgende menu activeren.
Of:
De draaiknop voor de buitenspiegel in de stand
zetten.
36
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Voorstoel - elektrisch bediend
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen.
De ingestelde spiegelpositie wordt opgeslagen.
Bij het wijzigen van de opgeslagen positie van de
stoel- en buitenspiegelpositie voor het vooruitrijden
moet de spiegelpositie aan bijrijderszijde voor het
achteruitrijden opnieuw worden opgeslagen.
Tweede zitrij
Tweede zitrij instellen
Stoelen in lengterichting verschuiven
Aan de hendel A trek-
ken en de stoel ver-
schuiven.
De stoel moet hoor-
baar vergrendelen.
Schuine stand van de rugleuningen instellen
Aan de lus A trekken
en de schuine stand
van de rugleuning in-
stellen.
De leuning moet hoor-
baar vergrendelen.
Toegang tot de derde zitrij
Geldt voor de zevenzitter-uitvoering van de wagen.
Aan de ontgrendelings-
greep trekken.
De rugleuning neer-
klappen en de stoel
naar voren verschui-
ven.
Om eenvoudiger bij de
derde zitrij te komen,
de veiligheidsgordel
aan de lus bevestigen.
Stoel in de uitgangspositie instellen
De stoel in lengterichting instellen.
De stoelleuning terugklappen.
Dit controleren door aan de stoel en de rugleuning
te trekken.
Rugleuningen neerklappen
Voor het neerklappen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de lamellen van de
luchtroosters en de voorstoelen.
De hoofdsteunen van de twee zitrij zo laag moge-
lijk instellen.
De voorstoelen zodanig verstellen, dat deze door
de neergeklapte rugleuningen niet worden bescha-
digd.
Rugleuningen vanuit de passagiersruimte neer-
klappen
Aan de lus
A trekken.
De rugleuning neer-
klappen tot deze hoor-
baar vergrendelt.
Rugleuningen vanuit de bagageruimte neerklappen
Aan de hendel trekken.
De rugleuning wordt
ontgrendeld en gedeel-
telijk neergeklapt.
De rugleuning neer-
klappen tot deze hoor-
baar vergrendelt.
Rugleuningen terugklappen
Aan de lus trekken.
De leuning terugklappen tot deze hoorbaar ver-
grendelt.
37
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Tweede zitrij
Middelste rugleuning naar voren klappen
De vergrendelingsknop
indrukken en de rug-
leuning neerklappen.
Middelste rugleuning terugklappen
De leuning terugklappen tot deze hoorbaar ver-
grendelt.
Inbouwstand van de veiligheidsgordels
achterin
Derde zitrij
Stoelen van de derde zitrij neer- en opklappen
Voor het neerklappen
De tweede zitrij naar voren verschuiven.
De oprolbare bagageruimteafdekking verwijderen.
Neerklappen
De ontgrendelings-
greep indrukken.
De stoelleuning naar
voren klappen.
Terugklappen
Bij wagens met varia-
bele bagageruimte-
vloer het omklapbare
gedeelte
A
op de vari-
abele bagageruimte-
vloer leggen.
Aan de lus trekken.
De rugleuning moet
hoorbaar vastklikken.
Voor het opklappen
De slotgespen van de veiligheidsgordels losmaken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de gordelsloten, de
slotgespen en de stoelen.
De gordels moeten volledig zijn opgerold.
De rugleuningen naar voren klappen.
Opklappen
Gelijktijdig aan de lus-
sen trekken.
Inklappen
Op de stoel drukken.
38
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Inbouwstand van de veiligheidsgordels achterin
Hoofdsteunen
Hoogte van de hoofdsteunen instellen
Hoofdsteunen voorin
De vergrendelingsknop
indrukken en de hoofd-
steun in de gewenste
richting verschuiven.
Hoofdsteunen van de tweede zitrij
De hoofdsteun in de
gewenste richting
schuiven.
Bij het naar beneden
schuiven moet de ver-
grendelingsknop inge-
drukt worden gehou-
den.
Hoofdsteunen van de derde zitrij
De hoofdsteun in de
gewenste richting
schuiven.
Bij het naar beneden
schuiven moet de ver-
grendelingsknop inge-
drukt worden gehou-
den.
Neerklapbare zijwangen van de hoofdsteun ach-
terin
De neergeklapte zijwan-
gen verminderen een on-
gecontroleerde hoofd-
beweging, bv. bij het sla-
pen.
De hoofdsteun in de
eerste uitgetrokken
positie instellen.
De zijwangen van de
hoofdsteun neerklap-
pen.
Hoofdsteunen achterin verwijderen en
aanbrengen
Verwijderen
Geldt voor de tweede zitrij.
De betreende rugleu-
ning gedeeltelijk naar
voren klappen.
De hoofdsteun naar
boven tot de aanslag
verschuiven.
De vergrendelingsknop
indrukken en de hoofd-
steun verwijderen.
Aanbrengen
De hoofdsteun in de rugleuning schuiven.
De vergrendelingsknop moet hoorbaar vergrende-
len.
Armsteun voorin
Instellingen
Hoogte instellen
De rugleuning in een
van de blokkeerstan-
den optillen.
Omlaagklappen
De rugleuning voorbij
de hoogste blokkeer-
stand optillen en weer
omlaagklappen.
In lengterichting verstel-
len
De rugleuning in de gewenste stand verschuiven.
Armsteun achterin
Instellingen
De armsteun omlaag-
klappen.
De omlaaggeklapte
armleuning kan als ta-
fel worden gebruikt.
39
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Hoofdsteunen
Stoelverwarming en -ventilatie
Waarop letten
WAARSCHUWING
Verbrandingsgevaar!
Bij personen met een beperkte pijn- of tempera-
tuurwaarneming de stoelverwarming niet gebrui-
ken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de stoel!
Niet op de stoelen knielen en deze ook niet aan an-
dere puntbelastingen blootstellen.
De verwarming in de volgende situaties niet in-
schakelen.
De stoel is niet bezet.
Op de stoelen bevinden zich voorwerpen, bv.
een kinderzitje.
Op de stoelen zijn extra beschermhoezen aan-
gebracht.
Voorwaarden
De motor draait.
Bediening
De voorstoelen kunnen afhankelijk van de uitrusting
worden verwarmd of verwarmd en geventileerd. De
buitenste zitplaatsen achterin kunnen alleen worden
verwarmd.
Variant zonder stoelventilatie
De toets
of indrukken om de stoelverwarming
in te schakelen.
De stoelverwarming wordt met maximumverwar-
mingsvermogen ingeschakeld. Door nogmaals op de
toets te drukken, wordt het verwarmingsvermogen
teruggeregeld tot de verwarming uitschakelt.
Het verwarmingsvermogen wordt aangegeven aan
de hand van het aantal brandende controlelampjes in
de toets of op het display van de Climatronic.
Variant met stoelventilatie
Toets
of indrukken.
Op het infotainmentbeeldscherm wordt een menu
voor de bediening van de voorstoelverwarming en -
ventilatie weergegeven.
Het verwarmingsvermogen/de ventilatiestand in-
stellen.
Als de stoelverwarming en -ventilatie tegelijker-
tijd ingeschakeld worden, kan het verwarmingsver-
mogen/de ventilatiestand uitsluitend op het infotain-
mentbeeldscherm worden ingesteld.
Weergave van het verwarmingsvermogen/de ven-
tilatiestand in de toets
Stoelverwarming ingeschakeld
Stoelventilatie ingeschakeld
Stoelverwarming en -ventilatie ingeschakeld
Instellingen
Verhoging van het verwarmingsvermogen van de
verwarming voor de zitplaatsen achterin vergren-
delen
Voor het in- of uitschakelen van de functie de toets
op de Climatronic indrukken / op
het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Of:
/ op het infotainmentbeelds-
cherm aantippen.
Bij ingeschakelde functie kan het verwarmingsver-
mogen alleen omlaag worden geregeld.
Stuurwiel
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het stuurwiel niet tijdens het rijden instellen.
De borghendel naar
beneden zwenken.
Het stuurwiel in de ge-
wenste stand zetten.
De borghendel tot de
aanslag drukken.
Probleemoplossing
Storing stuurbekrachtiging
brandt - Stuurbekrachtiging volledig uitgeval-
len, voor het sturen is meer kracht nodig
40
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Stoelverwarming en -ventilatie
Het contact uitschakelen, de motor starten en en-
kele meters rijden.
Indien het controlelampje niet uit gaat, niet ver-
der rijden. De hulp van een specialist inroepen.
brandt - Stuurbekrachtiging gedeeltelijk uitge-
vallen, voor het sturen is mogelijk meer kracht
nodig
Het contact uitschakelen, de motor starten en en-
kele meters rijden.
Indien het controlelampje
niet uit gaat, kan
voorzichtig verder worden gereden. De hulp van
een specialist inroepen.
Storing stuurkolomvergrendeling
knippert
Melding betreende een storing van de stuur-
kolomvergrendeling
De wagen stilzetten.
De hulp van een specialist inroepen.
Na het afzetten van het contact is het niet meer mo-
gelijk het contact in te schakelen, de stuurinrichting
te vergrendelen en de elektrische verbruikers in te
schakelen.
knippert
Melding betreende een storing van het
stuurslot
Er kan voorzichtig verder worden gereden. De hulp
van een specialist inroepen.
Stuurkolomvergrendeling niet ontgrendeld
knippert
Melding betreende de noodzakelijke stuur-
wielbeweging
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen.
Als de stuurinrichting niet wordt ontgrendeld, de
wagen stilzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Stuurwielverwarming
Voorwaarden
De motor draait.
Bediening
Stuurwielverwarming in-/uitschakelen
Geldt voor de Climatronic.
De toets
op de Climatronic indrukken of /
op het infotainmentbeeldscherm aantippen om
de stuurwielverwarming in te schakelen.
Of:
/ op het infotainmentbeeldscherm
aantippen om de stuurwielverwarming in te scha-
kelen.
Verwarmingsvermogen van de stuurwielverwar-
ming instellen
Stuurwielverwarming
op het infotainmentbeelds-
cherm aantippen, om het verwarmingsvermogen in
te stellen.
Het verwarmingsvermogen wordt aangegeven door
het aantal brandende controlelampjes in de toets
.
Instellingen
Stuurwielverwarming samen met de bestuurders-
stoelverwarming
Geldt voor de Climatronic.
Bij ingeschakelde functie wordt door het indrukken
van de toets voor de bestuurdersstoelverwarming
ook de stuurwielverwarming in- resp. uitgeschakeld.
De functie als volgt inschakelen.
De toets
op de Climatronic indrukken op
het infotainmentbeeldscherm aantippen en het
menupunt voor de koppeling van de stoel- en
stuurwielverwarming selecteren.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm aan-
tippen en het menupunt voor de koppeling van de
stoel- en stuurwielverwarming selecteren.
Bij het inschakelen van de functie wordt op het info-
tainmentbeeldscherm de functietoets
weergege-
ven. Hiermee kan de stuurwielverwarming worden
in- resp. uitgeschakeld.
Binnenspiegel
Bediening
Binnenspiegel met handmatige dimfunctie
A
Spiegel niet gedimd
B
Spiegel gedimd
Binnenspiegel met zelfdimfunctie
Het dimmen van de spiegel wordt na het starten van
de motor automatisch geregeld door de sensoren in
de spiegel.
41
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Stuurwielverwarming
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
Een oplichtend display van bv. een mobiele telefoon
of een navigatie-apparaat kan de werking van de
zelfdimfunctie beïnvloeden.
Deze apparaten niet in de buurt van de spiegel be-
vestigen.
Buitenspiegels
Bediening
Standen van draaiknop
De buitenspiegels kunnen afhankelijk van de uitrus-
ting handmatig of elektrisch inklapbaar zijn.
Spiegel links instel-
len
Bediening uitschake-
len
Spiegel rechts instel-
len
Spiegels elektrisch
inklappen (om terug
te klappen een ande-
re stand selecteren)
Spiegels verwarmen bij draaiende motor
Spiegelvlakken instellen
De stand
of selecteren.
De draaiknop in de richting van de pijlen bewegen.
Elektrisch inklapbare spiegels automatisch inklap-
pen
De spiegels worden bij het vergrendelen van de wa-
gen ingeklapt en bij het ontgrendelen teruggeklapt,
wanneer deze functie is geactiveerd.
Het inklappen van de spiegels is geen indicatie
voor het vergrendelen van de wagen. Het vergrende-
len van de wagen wordt weergegeven door het knip-
peren van de knipperlichten.
Handmatig inklapbare spiegels
De spiegel met de hand richting de zijruit inklap-
pen.
Spiegelvlakken synchroon instellen
Bij de instelling van het spiegelvlak van de bestuur-
dersspiegel wordt tegelijkertijd het spiegelvlak van
de bijrijdersspiegel ingesteld, indien deze functie ge-
activeerd is.
Spiegel met geheugenfunctie
Geldt voor wagens met elektrisch verstelbare be-
stuurdersstoel.
De actuele instelling van het spiegelvlak van de bui-
tenspiegel kan in het geheugen van de bestuurders-
stoel » Pagina 36 of van de sleutel met radiografische
afstandsbediening » Pagina 24 worden opgeslagen.
Spiegelvlak van bijrijdersspiegel bij het achteruitrij-
den laten zakken
Geldt voor wagens met elektrisch verstelbare be-
stuurdersstoel.
Het spiegelvlak van de bijrijdersspiegel neem de in
het geheugen van de bestuurdersstoel » Pagina 36 of
de sleutel met radiografische afstandsbedie-
ning » Pagina 24 opgeslagen positie in, om het zicht
bij het achteruitrijden te verbeteren.
Voorwaarden
De functie is in het infotainment geactiveerd.
De spiegelpositie is opgeslagen.
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
De draaiknop staat in stand
.
De spiegel neem automatisch de uitgangspositie
weer in bij het vooruitrijden met een snelheid boven
15 km/u of na het uitschakelen van het contact.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De buitenspiegels laten objecten verder weg lijken.
De binnenspiegel gebruiken om de afstand tot ach-
teropkomend verkeer te bepalen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de spiegel!
Wordt de elektrisch inklapbare spiegel door invloe-
den van buitenaf (bv. door een botsing tijdens het
manoeuvreren) naar buiten geklapt, dan de spiegel
eerst met de draaiknop inklappen en een hoorbaar
klapgeluid afwachten.
Instellingen
De activering of deactivering van het automatisch in-
klappen van de buitenspiegels, de synchrooninstel-
ling van de spiegelvlakken en het zakken van het
spiegeloppervlak aan bijrijderszijde bij het achteruit-
rijden vindt plaats in het infotainment in het volgen-
de menu.
Of:
Probleemoplossing
Elektrische spiegelbediening defect
Het spiegelglas door een lichte vingerdruk instel-
len.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Warme buitenspiegelglazen niet aanraken.
42
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Buitenspiegels
Veiligheidssystemen en airbags
Veiligheidsgordels
Werking
Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een
zeer goede bescherming bij ongelukken. Ze verklei-
nen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en ver-
groten de kans een zwaar ongeval te overleven.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordels mogen niet worden uitge-
bouwd en op geen enkele manier worden gewij-
zigd.
Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te re-
pareren. Een beschadigde veiligheidsgordel direct
door een specialist laten vervangen.
Gordeloprolautomaat
De gordeloprolautomaat blokkeert de gordel als hier
met een ruk aan wordt getrokken. De veiligheidsgor-
dels blokkeren ook bij een noodstop, bij het accele-
reren, bij het rijden in de bergen en in bochten.
WAARSCHUWING
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier
met een ruk aan wordt getrokken, dient de oprol-
automaat door een specialist te worden gecontro-
leerd.
Gordelspanners
De veiligheid van de gordeldragende bestuurder, bij-
rijder en de inzittenden op de buitenste zitplaatsen
van de tweede zitrij wordt door de gordelspanners
op de gordeloprolautomaten van de zitplaatsen voor-
in en de buitenste veiligheidsgordels van de tweede
zitrij verhoogd.
De veiligheidsgordel wordt bij een ongeval met een
bepaalde hevigheid door de gordelspanner gespan-
nen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging
wordt voorkomen.
De gordelspanner kan ook bij niet gedragen veilig-
heidsgordel worden geactiveerd.
Bij lichte botsingen, bij een koprol en bij ongevallen
waarbij geen grote krachten werkzaam zijn, vindt er
geen activering van de gordelspanners plaats.
Bij het activeren van de gordelspanners komt
rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen in brand
staat.
Gordelspanners met voorspanning
Wagens met proactief systeem voor inzittendenbe-
scherming zijn uitgerust met gordelspanners met
voorspanning » Pagina 192.
De gordelspanners met voorspanning verhogen de
veiligheid voor de bestuurder en voorpassagier die
de gordel hebben omgegespt, doordat de veilig-
heidsgordel in kritische rijsituaties nauw over het li-
chaam gespannen en aansluitend weer ontspannen
wordt.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel
voorin
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel op
de zitplaats achterin
brandt - omgegespte veiligheidsgordel op de
zitplaats achterin
Bediening
Gordel omgespen
De slotgesp vastpak-
ken en de gordelband
langzaam over borst en
bekken in richting van
het gordelslot trekken.
De slotgesp in het gor-
delslot steken tot deze
hoorbaar vastklikt.
Aan de veiligheidsgor-
del trekken en contro-
leren of de slotgesp
goed is vastgeklikt.
Gordel losmaken
De slotgesp vastpak-
ken en losmaken door
de rode knop in te
drukken.
De gordelband vast-
houden, zodat deze bij
het oprollen niet ver-
draaid.
Gordel met twee slotgespen omgespen en losma-
ken
Omgespen de gordel langzaam aan de slotgesp
A
uittrekken.
De slotgesp A in het gordelslot steken tot deze
hoorbaar vastklikt.
43
Veiligheidssystemen en airbags › Veiligheidsgordels
De gordel aan de slotgesp B langzaam over borst
en bekken trekken.
De slotgesp B in het tweede gordelslot steken tot
deze hoorbaar vastklikt.
Aan de veiligheidsgordel trekken en controleren of
de slotgesp goed vergrendeld is.
Losmaken de slotgesp B vastpakken en losmaken
door de rode knop in te drukken.
De slotgesp A vastpakken en losmaken door de
rode knop in te drukken.
De gordelband vasthouden, zodat deze bij het op-
rollen niet verdraaid.
Instelling
De gordelgeleiding
naar boven verschui-
ven om de hoogte te
vergroten.
De borgknop indruk-
ken en de gordelgelei-
ding naar beneden ver-
schuiven om de hoogte
te verkleinen.
Na het instellen met
een ruk aan de veilig-
heidsgordel trekken
om te controleren of
de gordelgeleiding
goed is vergrendeld en
of de gordel goed blokkeert.
Probleemoplossing
Geblokkeerde gordeloprolautomaat
De gordelband in het
midden vastpakken en
krachtig in pijlrichting
trekken.
De gordelband vast-
houden en langzaam la-
ten oprollen.
Aan de gordel trekken
om te controleren of
de oprolautomaat
functioneert.
Indien de gordelband nog steeds geblokkeerd is, de
ontgrendelingsprocedure een- of tweemaal herha-
len.
Indien de gordelband geblokkeerd blijft, de hulp
van een specialist inroepen.
Kinderzitje
Waarop letten
Bij de inbouw en het gebruik van kinderzitjes de aan-
wijzingen in dit instructieboekje en in de gebruiks-
aanwijzing van het kinderzitje in acht nemen.
Wij adviseren u om veiligheidsredenen, kinderen al-
tijd op de achterbank mee te nemen. Kinderen alleen
in uitzonderingsgevallen op de bijrijdersstoel vervoe-
ren.
Kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm van de Euro-
pese Unie gebruiken.
Kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm zijn voorzien
van een keuringslabel: grote E in een cirkel met daar-
onder het testnummer.
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma te gebruiken. Deze kinderzi-
tjes zijn voor het gebruik in ŠKODA-wagens ontwik-
keld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
WAARSCHUWING
Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zit-
plaats op de tweede resp. derde zitrij moet de be-
treende stoel hiervoor zo worden ingesteld dat er
geen contact is tussen het kinderzitje en de stoel
hiervoor resp. met het in het kinderzitje meegeno-
men kind.
Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kin-
derzitje de betreende hoofdsteun zo laag moge-
lijk instellen.
Indien de hoofdsteun de inbouw van het kinderzitje
hindert, moet de hoofdsteun worden uitgebouwd.
Na het uitbouwen van het kinderzitje de hoofd-
steun weer inbouwen.
Bij gebruik van een zitverhoger de hoofdsteun zo-
danig afstellen dat het hoofd van het kind zich op
dezelfde hoogte bevindt als de bovenzijde van de
hoofdsteun, maar hier niet bovenuit steekt.
Gebruik van het kinderzitje op de
bijrijdersstoel
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje gebrui-
ken op een stoel die door een hiervoor aangebrachte
parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan hierdoor
zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Dit wordt ook door de volgende stickers aangege-
ven.
44
Veiligheidssystemen en airbags › Kinderzitje
Sticker op de zonneklep
aan bijrijderszijde.
Sticker op de middelste
carrosseriestijl aan bijrij-
derszijde.
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel
moeten de volgende aanwijzingen worden opge-
volgd.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzi-
tje op de bijrijdersstoel, moet de bijrijdersvoorair-
bag beslist buiten werking worden gesteld.
De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zet-
ten, zodat tussen rugleuning en het kinderzitje een
stabiel contact bestaat.
De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren ver-
schuiven, zodat geen contact bestaat tussen de bij-
rijdersstoel en het daarachter aangebrachte kin-
derzitje.
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mo-
gelijk omhoog zetten.
De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver
mogelijk naar boven verstellen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor nekletsel van het vervoerde kind door
de veiligheidsgordel!
Bij kinderzitjes van de groepen 2 en 3 dient erop te
worden gelet dat de gordelgeleiding aan de hoofd-
steun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de gordelgeleiding op de mid-
delste carrosseriestijl.
De hoogte van de veiligheidsgordel aan bijrijderszij-
de zodanig instellen dat de gordel zonder knikken
door de gordelgeleiding loopt en niet door de rand
van de gordelgeleiding wordt verbogen.
WAARSCHUWING
Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de
bijrijdersstoel niet meer wordt gebruikt, dient de
bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid te worden
gebracht.
Geadviseerde kinderzitjes
Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm.
Groep Gewicht van het kind
0 tot 10 kg
0+ tot 13 kg
1 9-18 kg
2 15-25 kg
3 22-36 kg
Geadviseerde kinderzitjes
Groep Fabrikant Type Bevestiging Bestelnummer
Goedkeurings-
nummer (E1 ...)
0+
tot 13 kg
Britax Römer Baby Safe Plus Isofix-base 1ST019907 04 301146
1
9-18 kg
Britax Römer Duo Plus TT
ISOFIX en TOP
TETHER
DDA000006 04 301133
2-3
15-36 kg
Britax Römer
Kidfix XP
a)
Veiligheidsgordel
en ISOFIX/veilig-
heidsgordel
b)
000019906K 04 301198
Britax Römer Kidfix II XP
Veiligheidsgordel
en ISOFIX/veilig-
heidsgordel
b)
000019906L 04 301323
a)
Voor een optimale bescherming bij met name een aanrijding van opzij wordt geadviseerd dit kinderzitje
samen met de rugleuning te gebruiken.
45
Veiligheidssystemen en airbags › Kinderzitje
Groep Fabrikant Type Bevestiging Bestelnummer
Goedkeurings-
nummer (E1 ...)
b)
Bevestiging met alleen de veiligheidsgordel mag alleen worden toegepast als de stoel niet met het ISO-
FIX-systeem is uitgerust.
Bevestigingselementen voor kinderzitjes
Gebruik van kinderzitjes
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes overeenkomstig de norm ECE-R 16
Kinderzitjes met het ISOFIX-systeem
Groep
Grootteklas-
se van het
kinderzitje
a)
Bijrijders-
stoel met pa-
rate voorair-
bag
b)
Bijrijdersstoel
met buiten
werking ge-
stelde voor-
airbag
b)
Tweede zitrij -
buitenste zit-
plaatsen
c)
Tweede zitrij -
middelste zit-
plaats
Derde zitrij
0
tot 10 kg
E X X IL X X
0+
tot 13 kg
E
X X IL X XD
C
1
9-18 kg
D
X X
IL
IUF
X X
C
B
B1
A
2
15-25 kg
- X X IL X X
3
22-36 kg
- X X IL X X
a)
De grootteklasse van het kinderzitje staat vermeld op het plaatje op het kinderzitje.
b)
Indien de bijrijdersstoel met bevestigingsogen voor het ISOFIX-systeem is uitgerust, dan is deze geschikt
voor de inbouw van een ISOFIX-kinderzitje met de goedkeuring "semi-universeel".
c)
De stoel is geschikt voor de ISO/R3 bevestiging.
IL De stoel is geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes met de goedkeuring "semi-universeel".
IUF De stoel is geschikt voor in rijrichting geplaatste kinderzitjes die goedgekeurd zijn voor het gebruik in deze
gewichtscategorie.
X De stoel is niet uitgerust met bevestigingsogen van het ISOFIX-systeem.
i-Size
Bijrijdersstoel met
parate voorairbag
Bijrijdersstoel met
buiten werking ge-
stelde voorairbag
Tweede zitrij - buiten-
ste zitplaatsen
Tweede zitrij - mid-
delste zitplaats
Derde zitrij
X X i-U X X
i-U De stoel is geschikt voor in rijrichting geplaatste en naar achteren gerichte i-Size-kinderzitjes van de cate-
gorie "universeel".
X De stoel is niet geschikt voor i-Size-kinderzitjes van de categorie "universeel".
46
Veiligheidssystemen en airbags › Bevestigingselementen voor kinderzitjes
Met een veiligheidsgordel bevestigde kinderzitjes
Groep
Bijrijdersstoel
met parate
voorairbag
Bijrijdersstoel met
buiten werking
gestelde voorair-
bag
Tweede zitrij -
buitenste zitplaat-
sen
Tweede zitrij -
middelste zitplaats
a)
Derde zitrij
a) b)
0
tot 10 kg
X
U
c)
U U X
0+
tot 13 kg
X
U
c)
U U X
1
9-18 kg
UF U U U X
2
15-25 kg
UF U U U L
3
22-36 kg
UF U U U L
a)
Het is verboden een kinderzitje met steunpoot te bevestigen op de middelste zitplaats van de twee rij
alsook op de zitplaatsen van de derde rij.
b)
Om bij de derde zitrij te komen de aanwijzingen in deze handleiding volgen. Bij gebruik van het geadvi-
seerde kinderzitje op de derde zitrij de tweede zitrij zo ver mogelijk naar voren schuiven. » Pagina 37,
Tweede zitrij instellen
c)
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
U De stoel is geschikt voor kinderzitjes van de categorie "universeel" die goedgekeurd zijn voor het gebruik in
deze gewichtsgroep.
UF De stoel is geschikt voor in rijrichting geplaatste kinderzitjes van de categorie "universeel" die goedge-
keurd zijn voor het gebruik in deze gewichtsgroep.
L De stoel is uitsluitend geschikt voor geadviseerde kinderzitjes van de categorie 2-3 » Pagina 45.
X De zitplaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
Overzicht
ISOFIX
WAARSCHUWING
Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het
ISOFIX-systeem bedoelde bevestigingsogen geen
andere kinderzitjes, gordels of andere voorwerpen
bevestigen.
Het ISOFIX-systeem maakt een snelle en veilige be-
vestiging van het kinderzitje mogelijk. De bevesti-
gingsogen voor het inbouwen van het kinderzitje
met het ISOFIX-systeem bevinden zich op de buiten-
ste zitplaatsen achterin en eventueel ook op de bijrij-
dersstoel.
Een kinderzitje met het ISOFIX-systeem kan alleen in
de wagen worden ingebouwd als deze voor dit mo-
del is goedgekeurd. Meer informatie is verkrijgbaar
bij een ŠKODA Partner of staat vermeld op een lijst
met voertuigen die bij het kinderzitje is gevoegd.
Bevestigingsogen voor
het inbouwen van het
kinderzitje met het ISO-
FIX-systeem.
TOP TETHER
WAARSCHUWING
Kinderzitjes met het TOP TETHER-systeem alleen
gebruiken op stoelen die van bevestigingsogen
met het TOP TETHER-symbool zijn voorzien.
Altijd slechts één bevestigingsgordel van het kin-
derzitje aan het bevestigingsoog van het TOP TE-
THER-systeem bevestigen.
Bij de bevestiging van het kinderzitje met het TOP
TETHER-systeem mag geen ander voorwerp aan
het bevestigingsoog van het TOP TETHER-sys-
teem bevestigd zijn.
47
Veiligheidssystemen en airbags › Bevestigingselementen voor kinderzitjes
Bevestigingsogen aan de zitplaatsen achterin van de twee-
de rij
De bevestigde gordel van het TOP TETHER-systeem
beperkt de bewegingen van het bovenste gedeelte
van het kinderzitje. De bevestigingsogen voor de be-
vestiging van de gordel bevinden zich aan de buiten-
ste zitplaatsen achterin van de tweede rij A en even-
tueel ook aan de middelste zitplaats achterin B van
de tweede rij.
Airbags
Gebruiksdoel
Het airbagsysteem biedt als aanvulling op de veilig-
heidsgordels een extra inzittendenbescherming bij
ernstige aanrijdingen van voren en van opzij.
De optimale beschermende werking van de airbag
wordt alleen in combinatie met de omgegespte vei-
ligheidsgordel bereikt. Het airbagsysteem is geen
vervanging voor de veiligheidsgordels.
Werking
Bij het contact met de opgeblazen airbag wordt de
voorwaartse beweging van het lichaam gedempt en
het verwondingsrisico verminderd.
Bij het opblazen van de airbag komt rook vrij. Dat
is geen teken dat de wagen in brand staat.
Airbagactivering bij een ongeval
De airbagactivering wordt door vele factoren beïn-
vloed. Doorslaggevend is de optredende vertraging
tijdens het ongeval.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ernstig of dodelijk letsel!
De juiste zithouding innemen.
De ledematen niet in het werkingsgebied van de
airbags houden.
In de volgende situaties vindt geen airbagactivering
plaats.
Lichte frontale aanrijdingen en aanrijdingen van op-
zij.
Aanrijding van achteren.
Over de kop slaan.
Indien de geregistreerde vertraging kleiner is dan
een in het regelapparaat ingeprogrammeerde refe-
rentiewaarde worden de airbags, ondanks mogelijk
zware beschadiging van de wagen, niet geactiveerd.
Airbagoverzicht
A
Voorairbags
B
Zij-airbags voorin
C
Hoofdairbags
D
Zij-airbags achterin
E
Bestuurdersknie-airbag
De inbouwplaats van de airbag is voorzien van het
opschrift .
WAARSCHUWING
Gevaar voor een storing van de zij-airbag!
Geen te grote krachten, bv. stoten, op de rugleu-
ningen uitoefenen.
Geen stoelhoezen gebruiken die niet door ŠKODA
zijn goedgekeurd.
Beschadigde stoelbekledingen bij de inbouwplaats
van de zij-airbags door een specialist laten repare-
ren.
Airbags buiten werking stellen
Wij adviseren het buiten werking stellen van andere
airbags dan de bijrijdersvoorairbag » Pagina 49, Be-
diening door een ŠKODA Servicepartner te laten uit-
voeren.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen
bedoeld voor de volgende situaties.
Bij een correcte instelling van de bestuurdersstoel
kan de afstand van ten minste 25 cm tussen het
midden van het stuurwiel en het borstbeen niet
kan worden aangehouden.
In de wagen zijn extra bedieningselementen voor
bestuurders met een lichaamsbeperking inge-
bouwd.
De wagen beschikt over speciale stoelen, bv. or-
thopedische stoelen zonder zij-airbags.
brandt na het inschakelen van het contact 4 s
en knippert vervolgens 12 s - De airbag of de
48
Veiligheidssystemen en airbags › Airbags
gordelspanner is met het diagnoseapparaat buiten
werking gesteld
Melding betreende de buiten werking gestelde air-
bag of gordelspanner
WAARSCHUWING
Indien bij verkoop van de wagen een airbag buiten
werking is gesteld, dan moet de koper daarover wor-
den geïnformeerd!
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
Probleemoplossing
Storing airbagsysteem
brandt
Melding betreende een airbagstoring
De hulp van een specialist inroepen.
Sleutelschakelaar voor
bijrijdersvoorairbag
Gebruiksdoel
De optie voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersvoorairbag is bv. bedoeld voor de volgende situ-
aties.
Op de bijrijdersstoel is een kinderzitje bevestigd,
waarbij het kind met de rug naar het dashboard is
gekeerd.
De wagen beschikt over speciale stoelen, bv. or-
thopedische stoelen zonder zij-airbags.
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor een storing van het systeem voor het
buiten werking stellen van de bijrijdersairbag!
De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking
stellen!
WAARSCHUWING
Gevaar voor een onverwachte activering van de bij-
rijdersairbag bij een ongeval!
Indien de bijrijdersairbag met de sleutel buiten
werking is gesteld, de sleutel tijdens het rijden niet
in de sleutelschakelaar laten zitten. Door trillingen
kan de sleutel in de sleuf verdraaien en de airbag in
paraatheid brengen!
Bediening
Voor het buiten werking stellen/in paraatheid
brengen van de bijrijdersairbag
Afhankelijk van het sleuteltype:
De sleutelbaard volledig uitklappen.
Of:
De sleutelbaard verwijderen.
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen/in pa-
raatheid brengen
Het contact uitschake-
len.
Het bijrijdersportier
openen.
De sleutelbaard tot de
aanslag in de sleuf van
de sleutelschakelaar
schuiven.
Voor het buiten werk-
ing stellen de sleutel-
schakelaar voorzichtig
in stand
draaien.
Voor het in paraatheid brengen de sleutelschake-
laar voorzichtig in stand draaien.
De sleutelbaard uit de sleuf verwijderen.
Het bijrijdersportier sluiten.
Het contact inschakelen en controleren of de con-
trolelampjes voor de bijrijdersvoorairbag branden.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt 4 s na inschakelen van het contact - Bij-
rijdersvoorairbag buiten werking gesteld
Controlelampjes
Na het inschakelen van het
contact gaan de beide con-
trolelampjes kort branden.
Indien het systeem in orde
is, gaan de beide controle-
lampjes uit.
Vervolgens gaat een van de controlelampjes, af-
hankelijk van de positie van de sleutelschakelaar,
weer branden.
brandt - Bijrijdersvoorairbag buiten werk-
ing gesteld
brandt 65 s na inschakelen van het contact
- Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht
49
Veiligheidssystemen en airbags › Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
Probleemoplossing
Storing sleutelschakelaar buiten werking stellen
airbag
knippert samen met
De bijrijdersvoorairbag wordt bij een onge-
val niet geactiveerd!
Het airbagsysteem zo snel mogelijk door een spe-
cialist laten controleren.
Verlichting, ruitenwissers en -
sproeiers
Buitenverlichting
Werking
Het licht werkt bij ingeschakeld contact, voor zover
niet anders is aangegeven.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting zorgt voor de verlichting van het
gebied vóór de wagen.
Bij wagens voor bepaalde markten zorgt dit ook
voor de verlichting van de achterzijde van de wagen.
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in de stand , of .
Dimlicht automatisch in-/uitschakelen
Het dimlicht wordt overeenkomstig de lichtomstan-
digheden automatisch in- en uitgeschakeld.
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in stand
.
De automatische aansturing rijverlichting wordt aan-
gegeven door het branden van het symbool in de
lichtschakelaar.
Dimlicht bij regen automatisch in-/uitschakelen
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in stand .
De functie is geactiveerd.
De ruitenwissers vóór zijn langer dan 30 s inge-
schakeld.
De automatische aansturing rijverlichting wordt aan-
gegeven door het branden van het symbool
in de
lichtschakelaar.
Full led-koplampen
Als de lichtschakelaar in stand staat, zorgen de
koplampen voor de best mogelijke lichtbundel voor
de wagen.
CORNER-functie
De CORNER-functie is bedoeld voor het afslaan of
manoeuvreren (bv. bij het inparkeren).
De functie verlicht de directe omgeving van de voor-
zijde van de wagen in rijrichting.
Werkingsvoorwaarden
Het knipperlicht is ingeschakeld of de voorwielen
zijn sterk ingedraaid.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De mistlampen zijn niet ingeschakeld.
De rijsnelheid is lager dan 40 km/h.
Als geen licht is ingeschakeld
Als het symbool
in de lichtschakelaar en eventueel
ook in het instrumentenpaneel gaat branden, geeft
dit aan dat het nodig is om het licht in te schakelen.
50
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
brandt
Het licht inschakelen.
Bediening
Licht behalve dagrij-
verlichting uitscha-
kelen
Dimlicht automa-
tisch in-/uitschake-
len
Stadslicht inschake-
len
Dimlicht inschakelen
Als basisstand van de lichtschakelaar de stand
gebruiken.
Grootlicht
Het grootlicht werkt bij ingeschakeld dimlicht.
A
Grootlicht inschake-
len - in het instru-
mentenpaneel
brandt het controle-
lampje
B
Grootlicht uitscha-
kelen - in het instru-
mentenpaneel
brandt het controlelampje / grootlichtsignaal
inschakelen - het controlelampje brandt
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
Met het grootlicht niet andere verkeersdeelnemers
verblinden.
Knipperlicht
A
Rechterknipperlicht
inschakelen - in het
instrumentenpaneel
knippert het contro-
lelampje
B
Linkerknipperlicht
inschakelen - in het
instrumentenpaneel
knippert het contro-
lelampje
Knipperlicht - Comfortknipperen
Met het comfortknipperen kan driemaal met het
knipperlicht worden geknipperd zonder dat de hen-
del omhoog of omlaag hoeft te worden bewogen.
De bedieningshendel naar boven of naar beneden
aantippen.
De betreende knipperlichten knipperen driemaal.
De hendel in de tegengestelde richting aantippen
om het knipperen voortijdig te beëindigen.
Mistlicht
Standen voor het uit-
trekken van de lichtscha-
kelaar
1
Mistlampen - in het
instrumentenpaneel
brandt het controle-
lampje
2
Mistachterlicht - in
het instrumentenpa-
neel brandt het con-
trolelampje
De lichtschakelaar in stand , of draaien.
De lichtschakelaar in de betreende stand trekken.
Het mistachterlicht brandt niet als een accessoire
is aangesloten op het aanhangwagenstopcontact.
Alarmlichten
Voor het in- of uitschakelen de toets in het mid-
delste gedeelte van de dashboard indrukken.
Als bij ingeschakelde alarmlichten het knipperlicht
wordt ingeschakeld, worden de alarmlichten tijdelijk
uitgeschakeld en knippert alleen het knipperlicht aan
de betreende wagenzijde.
Het automatisch inschakelen van de alarmlichten kan
bij een heftige remmanoeuvre gebeuren. De alarm-
lichten worden bij het wegrijden of accelereren auto-
matisch uitgeschakeld.
Parkeerlicht aan één zijde
Met het eenzijdige parkeerlicht kan één zijde van de
geparkeerde wagen worden verlicht door het betref-
fende stadslicht in te schakelen.
A
Stadslicht rechts in-
schakelen
B
Stadslicht links in-
schakelen
Het contact uitschake-
len.
De hendel in de betref-
fende stand zetten.
De wagen vergrende-
len.
Bij ingeschakeld parkeerlicht klinkt na het openen
van het bestuurdersportier een akoestisch waar-
schuwingssignaal. Na enkele seconden of na het slui-
ten van het bestuurdersportier stopt het waarschu-
wingssignaal.
Parkeerlicht aan beide zijden
Met het parkeerlicht aan beide zijden kan de gepar-
keerde wagen worden verlicht door het stadslicht in
te schakelen.
51
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
Het contact inschakelen.
De lichtschakelaar in stand draaien.
Het contact uitschakelen.
De wagen vergrendelen.
Het licht kan vanwege een te geringe acculadings-
toestand automatisch uitschakelen. Als het parkeer-
licht aan beide zijden bij uitgeschakeld contact wordt
ingeschakeld, wordt het licht niet automatisch uitge-
schakeld.
Bij ingeschakeld parkeerlicht klinkt na het uitschake-
len van het contact en het openen van het bestuur-
dersportier een akoestisch waarschuwingssignaal.
Na enkele seconden of na het sluiten van het be-
stuurdersportier stopt het waarschuwingssignaal.
Instellingen
Automatische aansturing rijverlichting bij regen
activeren/deactiveren
De deactivering of activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Comfortknipperen activeren/deactiveren
De deactivering of activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Lichtbundelhoogteverstelling van de halogeenko-
plampen
De lichtbundelhoogteverstelling vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Of:
De stand kiezen afhankelijk van de beladingstoe-
stand van de wagen.
Voorstoelen bezet, bagageruimte leeg
Alle zitplaatsen bezet, bagageruimte leeg
Alle zitplaatsen bezet, bagageruimte beladen
Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen
Bij een andere belading van de wagen kunnen ook de
standen
, , worden gebruikt.
Bij de full led-koplampen vindt de lichtbundel-
hoogteverstelling automatisch plaats.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een verkeerd ingestelde lichtbundelhoogte leidt tot
een onvoldoende verlichting van de weg of verblin-
ding van andere weggebruikers.
De lichtbundelhoogte correct instellen.
Full led-koplampen instellen voor links-/rechtsrij-
dend verkeer - Rijden in het buitenland
De reismodus in het infotainment inschakelen in
het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Knipperlicht uitgevallen
knippert sneller - Knipperlicht rechts uitgeval-
len
Het knipperlicht rechts controleren.
knippert sneller - Knipperlicht links uitgevallen
Het knipperlicht links controleren.
knippert niet bij aangekoppelde aanhangwa-
gen - Aanhangwagenknipperlicht uitgevallen
De aanhangwagenverlichting controleren.
Gloeilampje of led-lampje defect
of
brandt
Op het display verschijnt informatie over het
betreende lampje.
Het uitgevallen gloeilampje vervangen.
Bij een defect led-lampje de hulp van een specialist
inroepen.
Koplampen aan binnenzijde beslagen
In de koplamp kan vocht neerslaan. Dit is geen de-
fect.
Onjuiste werking van de automatische aansturing
rijverlichting
De voorruit bij de regen-lichtsensor reinigen.
Lichtbundel voor de wagen is duidelijk korter ge-
worden
Koplamp defect.
De hulp van een specialist inroepen.
Rijverlichting uitgevallen
Indien een melding over de uitgevallen rijverlichting
wordt weergegeven, werkt het licht in het noodpro-
gramma.
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
52
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
Buitenverlichting COMING HOME,
LEAVING HOME
Werking
De functie COMING HOME schakelt het licht in na
het uitschakelen van het contact en het openen van
het bestuurdersportier. De verlichting wordt na het
aflopen van de ingestelde verlichtingsduur automa-
tisch uitgeschakeld.
De functie LEAVING HOME schakelt het licht in bij
het ontgrendelen van de wagen met de radiografi-
sche afstandsbediening.
Werkingsvoorwaarden
Verslechterd zicht.
De lichtschakelaar staat in stand
.
Instellingen
De instelling van de functie vindt plaats in het info-
tainment in het volgende menu.
Of:
Grootlichtassistent Light Assist
Werking
De grootlichtassistent schakelt het grootlicht auto-
matisch in en uit.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het grootlicht zo nodig handmatig in- of uitschake-
len.
Werkingsvoorwaarden
Het systeem is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand .
De rijsnelheid ligt boven 60 km/h (voor enkele
landen boven 40 km/h).
Het dimlicht is ingeschakeld.
Bediening
Inschakelen
De hendel in pijlrichting
drukken.
In het instrumentenpa-
neel brandt .
Uitschakelen
Het grootlicht handmatig in- of uitschakelen.
Instellingen
Activering/deactivering
De deactivering of activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Gloeilampjes vervangen
Waarop letten
De hierna beschreven gloeilampjes kunnen door
uzelf worden vervangen. De andere lichbronnen door
een specialist laten vervangen.
Het nieuwe gloeilampje moet dezelfde specificaties
hebben als het oorspronkelijke gloeilampje. De speci-
ficaties van het gloeilampje staan op de lampsokkel.
Na het vervangen van een gloeilampje voor het dim-
of grootlicht of de mistlampen de lampen door een
specialist laten afstellen.
VOORZICHTIG
Halogeenlampjes staan onder druk en kunnen sprin-
gen bij het vervangen!
Handschoenen en een veiligheidsbril gebruiken.
LET OP
Een verontreiniging van het halogeenlampje verkort
de levensduur van het lampje!
Het lampenglas van het gloeilampje niet met de
vingers aanraken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de koplamp door bin-
nendringen van water en vuil!
De beschermkap na het vervangen van gloeilamp-
jes altijd correct op de lamp aanbrengen.
53
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting COMING HOME, LEAVING HOME
Voorwaarden voor het vervangen van
gloeilampjes
Contact uitgeschakeld.
Licht uitgeschakeld.
Dimlicht
De beschermkap van
de lamp verwijderen.
De sokkel met het
gloeilampje draaien en
verwijderen.
Het gloeilampje uit de
sokkel verwijderen.
Een nieuw gloeilampje
zo in de sokkel aan-
brengen, dat de fixeer-
nok
A in de uitsparing
in het gloeilampje valt.
De sokkel met het
gloeilampje in de lamp
aanbrengen en door
draaien in richting
vastzetten.
De beschermkap weer op de lamp aanbrengen.
Groot- en stadslicht
Beschermkap van de lamp verwijderen
De beschermkap ver-
wijderen.
Gloeilampje voor grootlicht vervangen
De sokkel met het
gloeilampje draaien en
verwijderen.
Het gloeilampje uit de
sokkel verwijderen.
Een nieuw gloeilampje
zo in de sokkel aan-
brengen, dat de fixeer-
nok A in de uitsparing
in het gloeilampje valt.
De sokkel met het
gloeilampje in de lamp
aanbrengen en door
draaien in richting
vastzetten.
Gloeilampje voor stadslicht vervangen
De sokkel met het
gloeilampje verwijde-
ren.
Het gloeilampje in de
sokkel vervangen.
De sokkel met het
gloeilampje tot de aan-
slag in de koplamp
schuiven.
Beschermkap op de lamp aanbrengen
De beschermkap weer plaatsen.
54
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Gloeilampjes vervangen
Knipperlicht voor
De beschermkap van
de lamp verwijderen.
De sokkel met het
gloeilampje verwijde-
ren.
Het gloeilampje in de
sokkel vervangen.
De sokkel met het
gloeilampje zo in de
lamp schuiven, dat de
fixeernokken A in de
uitsparingen van de
koplamp passen.
De beschermkap weer
op de lamp aanbren-
gen.
Mistlamp
Afdekkap in de wielkuip verwijderen
De voorwielen zo draaien dat de afdekkap toegan-
kelijk is.
De beugel uit het
boordgereedschap in
de uitsparing in de af-
dekkap aanbrengen.
De afdekkap verwijde-
ren door aan de beugel
te trekken.
Defect gloeilampje verwijderen
De rubber bescherm-
kap van de lamp ver-
wijderen.
Het gloeilampje draai-
en en verwijderen.
De stekker ontgrende-
len en van het gloei-
lampje lostrekken.
Nieuw gloeilampje en afdekkap in de wielkuip aan-
brengen
De stekker op het nieuwe gloeilampje aansluiten
tot deze vergrendelt.
Het nieuwe gloeilampje in de lamp aanbrengen, zo-
dat de geleidenokken op het gloeilampje in lijn lig-
gen met de overeenkomstige openingen in de
lamp.
Het gloeilampje door draaien in richting
vastzet-
ten.
De rubber beschermkap weer op de lamp aanbren-
gen.
De afdekkap in de wielkuip aanbrengen en ver-
grendelen.
55
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Gloeilampjes vervangen
Knipperlicht achter
Gloeilampje losmaken en verwijderen
Het rooster bij A los-
maken en verwijderen.
De bout losdraaien.
De lamp verwijderen.
De vergrendeling A
van de stekker iets uit-
trekken.
De vergrendelingsknop
indrukken en de stek-
ker losmaken.
Gloeilampje vervangen
De sokkel met het
gloeilampje draaien en
verwijderen.
Het gloeilampje in de
sokkel vervangen.
De sokkel met het
nieuw gloeilampje in de
lamp aanbrengen, zo-
dat de geleidenokken
op de sokkel in lijn lig-
gen met de overeen-
komstige openingen in
de lamp.
De sokkel door draaien
in richting vastzetten.
Lamp aanbrengen en bevestigen
De stekker in de lamp steken tot deze vergrendelt.
De iets uitgetrokken vergrendeling op de stekker
indrukken.
De lamp met de openingen
A
op de pennen
B
in
de carrosserie plaatsen.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie
door binnengedrongen water!
Opletten dat bij het inbouwen van de lamp de af-
dichting C correct wordt aangebracht.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie!
Let erop dat bij het aanbrengen van de lamp de be-
drading niet wordt ingeklemd tussen de lamp en de
carrosserie.
De lamp vastdraaien.
Het rooster weer aanbrengen.
Binnenverlichting
Bediening
Bediening van de verlichting
Verlichting voorin en achterin
Verlichting achterin
Leeslampjes
Automatisch inschakelen en uitschakelen
Indien de verlichting voorin op
staat ingesteld,
wordt de verlichting achterin automatisch mee
in- of uigeschakeld.
56
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Binnenverlichting
Automatisch inschakelen
Het lampje wordt ingeschakeld, als een van de vol-
gende situaties zich voordoet.
De wagen wordt ontgrendeld.
Een portier wordt geopend.
De contactsleutel wordt verwijderd (wagen zonder
startknop).
Het contact wordt uitgeschakeld (wagen met
startknop).
Automatisch uitschakelen
Het lampje wordt uitgeschakeld, als een van de vol-
gende situaties zich voordoet.
De wagen wordt vergrendeld.
Het contact wordt ingeschakeld.
Ongeveer 30 s na het sluiten van alle portieren.
Indien een portier geopend blijft en het contact
uitgeschakeld is, wordt de verlichting na 10 minuten
automatisch uitgeschakeld.
Automatisch inschakelen/uitschakelen van de voe-
tenruimteverlichting
De verlichting functioneert alleen bij ingeschakeld
dim- of stadslicht.
Het inschakelen van de verlichting vindt ook automa-
tisch plaats na het openen van het portier (bv. bij het
in- of uitstappen).
Inschakelen van de verlichting van de make-up-
spiegel in de zonnekleppen bij de voorruit
De afdekking van de make-upspiegel openschui-
ven.
Instellingen
De instelling van de voetenruimteverlichting vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Menupunt voor de binnenverlichting
Of:
Menupunt voor de binnenverlichting
Interieurverlichting sfeerverlichting
Gebruiksdoel
De sfeerverlichting zorgt voor een aangename sfeer
in het interieur.
De verlichting functioneert alleen bij ingeschakeld
dim- of stadslicht.
Het inschakelen van de verlichting vindt ook automa-
tisch plaats na het openen van het portier.
Instellingen
De instelling van de sfeerverlichting vindt plaats in
het infotainment in het volgende menu.
Of:
Ruitenwissers en -sproeiers
Werkingsvoorwaarden
Motorkap gesloten.
Achterklep gesloten.
Contact ingeschakeld.
Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij lage temperaturen kan de ruitensproeiervloeistof
op de ruit bevriezen en het zicht naar voren beper-
ken.
De ruitensproeierinstallatie pas gebruiken als de
ruit warm is.
Voorruit wassen en wissen
Snel wissen
Langzaam wissen
Afhankelijk van de uitrusting:
Intervalwissen
Automatisch door de regensensor geregeld
wissen
Uitschakelen
Tipwissen (tegen de veerdruk in)
A
Instelling van de wissnelheid voor de stand
Wassen en wissen (tegen de veerdruk in)
Afhankelijk van de uitrusting van de wagen kunnen
de ruitensproeiers van de voorruit na het starten van
de motor automatisch worden verwarmd.
57
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Interieurverlichting sfeerverlichting
Koplampen reinigen
Ingeschakelde koplampen worden bij de eerste keer
en na elke tiende keer wassen van de voorruit gerei-
nigd. De instelling van het reinigingsinterval kan door
een specialist worden uitgevoerd.
Achterruit wassen en wissen
Wassen en wissen van de ruit (tegen de veerdruk
in)
Wassen van de achteruitrijcamera (tegen de
veerdruk in)
Wissen
Uitschakelen
Automatisch wissen van de achterruit
Wanneer het voorruitwissen zonder onderbreking
plaatsvindt, dan wordt automatisch de achterruit in
regelmatige intervallen gewist.
Bij ingeschakelde ruitenwissers vóór wordt de ach-
teruit bij het inschakelen van de achteruitversnelling
automatisch gewist.
Instellingen
Automatisch wissen activeren/deactiveren
De functies van het automatisch wissen van de ach-
terruit en het automatisch wissen bij regen kunnen in
het infotainment in het volgende menu worden ge-
activeerd en gedeactiveerd.
Of:
Ruitensproeiervloeistof bijvullen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een geschikte ruitensproeiervloeistof overeen-
komstig de weersomstandigheden gebruiken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de ruitensproeierin-
stallatie!
Bij het bijvullen van sproeiervloeistof de zeef niet
uit de aansluiting van het reservoir verwijderen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de koplampen!
Alleen sproeiervloeistof gebruiken die het polyca-
bonaat niet aantast.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van onderdelen van de
motorruimte!
Na het bijvullen van de ruitensproeiervloeistof het
reservoir sluiten.
Het ruitensproeiervloeistofreservoir bevindt zich in
de motorruimte » Pagina 10.
De inhoud van het reservoir bedraagt 3 liter, bij wa-
gens met koplampsproeiers 5 liter. Voor enkele lan-
den bedraagt de inhoud bij wagens met koplamps-
proeiers 7 liter.
De motorkap openen » Pagina 201.
Het bovenste gedeelte van het deksel voorzichtig
openen.
De ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Probleemoplossing
Ruitensproeiervloeistofpeil te laag
brandt samen met
of
brandt samen met
De ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Vastgevroren ruitenwissers
Vastgevroren ruitenwissers voor het inschakelen
van het contact voorzichtig van de ruit losmaken
en van sneeuw en ijs bevrijden.
Ruitenwisserarmen wegklappen en
ruitenwisserbladen vervangen
Ruitenwisserarm van de ruit wegklappen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de ruitenwissers en de
motorkap!
De motorkap sluiten, voordat de ruitenwisserar-
men van de ruit worden weggeklapt.
Als de ruitenwisserarmen zijn weggeklapt het con-
tact niet inschakelen.
Het contact in- en weer uitschakelen.
58
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Ruitenwissers en -sproeiers
Binnen 10 s de bedie-
ningshendel naar bene-
den drukken en onge-
veer 2 s vasthouden.
De ruitenwisserarmen
nemen de stand voor
het wegklappen in.
De ruitenwisserarmen
van de ruit wegklap-
pen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de ruitenwissers en de
motorkap!
De motorkap sluiten, voordat de ruitenwisserar-
men van de ruit worden weggeklapt.
Als de ruitenwisserarmen zijn weggeklapt het con-
tact niet inschakelen.
Ruitenwisserbladen vervangen
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
De ruitenwisserbladen een- tot tweemaal per jaar
vervangen.
De ruitenwisserarm van de ruit wegklappen.
De borging indrukken
en het wisserblad ver-
wijderen.
Het nieuwe wisserblad
aanbrengen tot deze
vastklikt.
De ruitenwisserarm op
de ruit terugklappen.
Het contact inschake-
len en de bedienings-
hendel naar beneden
drukken.
Verwarming en airconditioning
Handbediende airconditioning
Waarop letten
We adviseren een verschil van max. 5 °C tussen de
buitentemperatuur en de interieurtemperatuur aan
te houden.
We adviseren om het koelsysteem ongeveer 10
minuten vóór het einde van de rit uit te schakelen
om geurvorming te voorkomen.
Een keer per jaar wordt een desinfectie van de air-
conditioning aanbevolen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor condensvorming!
De ventilator altijd ingeschakeld laten.
Werkingsvoorwaarden van de koelfunctie
De buitentemperatuur is hoger dan 2 °C.
De motor draait.
De ventilator is ingeschakeld.
Overzicht van de bedieningselementen van de
handmatige airconditioning
A
Temperatuur instellen
B
Ventilatortoerental instellen
C
Luchtuitstroomrichting instellen
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
Koelfunctie in-/uitschakelen
Na het indrukken van de toets brandt het
controlelampje in de toets, ook als niet aan de voor-
waarden voor het inschakelen van de koelfunctie is
voldaan. De koelfunctie wordt ingeschakeld als aan
de voorwaarden voor het inschakelen van de koel-
functie is voldaan.
Tijdens de werking van de airconditioning kan on-
der bepaalde omstandigheden het stationair toeren-
tal automatisch worden verhoogd.
Automatisch inschakelen van de koelfunctie
Het automatisch inschakelen van de koelfunctie
voorkomt het beslaan van de ruiten. Het inschakelen
vindt plaats in de volgende gevallen.
59
Verwarming en airconditioning › Handbediende airconditioning
Als de ventilator is ingeschakeld en de luchtver-
deelregelaar in de stand wordt gezet.
In dit geval wordt de circulatiefunctie uitgescha-
keld.
Indien de luchtverdeelregelaar niet in stand staat
en de circulatiefunctie wordt ingeschakeld.
Circulatiefunctie
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat veront-
reinigde buitenlucht in het interieur van de wagen
komt.
Het kortstondig inschakelen van de circulatiefunctie
kan de koelwerking verhogen.
Onder bepaalde omstandigheden wordt de circu-
latiefunctie automatisch in- of uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
In de circulatiefunctie is er geen toevoer van buiten-
lucht. Dit kan leiden tot verminderde aandacht en het
beslaan van de ruiten.
De circulatiefunctie slechts kortstondig ingescha-
keld laten.
Probleemoplossing
Water onder de wagen
Bij ingeschakelde koelfunctie kan water van de air-
conditioning druppelen. Dit is geen lekkage.
Beslagen ruiten
Het ventilatortoerental verhogen en de airconditio-
ning inschakelen.
Zelfstandig in-/uitschakelen van de koelfunctie
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur kan de
koelfunctie automatisch uitschakelen. Hierdoor
wordt een voldoende motorkoeling gegarandeerd.
Automatische airconditioning
Climatronic
Waarop letten
We adviseren een verschil van max. 5 °C tussen de
buitentemperatuur en de interieurtemperatuur aan
te houden.
We adviseren om het koelsysteem ongeveer 10
minuten vóór het einde van de rit uit te schakelen
om geurvorming te voorkomen.
Een keer per jaar wordt een desinfectie van de air-
conditioning aanbevolen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor condensvorming!
De ventilator altijd ingeschakeld laten.
Werkingsvoorwaarden van de koelfunctie
De buitentemperatuur is hoger dan 2 °C.
De motor draait.
De ventilator is ingeschakeld.
Bediening
A
Temperatuur voor de linkerzijde ingesteld
B
Temperatuur voor de rechterzijde ingesteld
C
Luchtuitstroomrichting instellen
D
Ventilatortoerental instellen
E
Temperatuur voor de linkerzijde instellen
F
Temperatuur voor de rechterzijde instellen
G
Afhankelijk van de uitrusting:
Interieurvoorverwarming en - ventilatie in-/
uitschakelen
Gebruik van de motorrestwarmte om
het interieur warm te houden
Het inschakelen is binnen 30 minuten na het
uitschakelen van het contact mogelijk.
De functie wordt na ongeveer 30 minuten
uitgeschakeld.
H
Interieurtemperatuursensor
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
Modus voor de ventilatie/ontwaseming van de
vooruit in-/uitschakelen
Climatronic in het infotainment bedienen
Vasthouden van de interieurtemperatuur over-
eenkomstig de temperatuurinstelling voor de
bestuurderszijde in-/uitschakelen
Indrukken - Automatische regeling inschakelen
De functie houdt de temperatuur constant en
voorkomt het beslaan van de ruiten.
Vasthouden - Vasthouden van de interieurtem-
peratuur overeenkomstig de temperatuurin-
stelling voor de bestuurderszijde inschakelen
(functie SYNC)
Koelfunctie in-/uitschakelen
Bij een temperatuurinstelling buiten het getallenbe-
reik wordt op het Climatronic-display een van de vol-
gende symbolen weergegeven.
60
Verwarming en airconditioning › Automatische airconditioning Climatronic
Maximumkoelvermogen
Maximumverwarmingsvermogen
Tijdens de werking van de airconditioning kan on-
der bepaalde omstandigheden het stationair toeren-
tal automatisch worden verhoogd.
Circulatiefunctie
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat veront-
reinigde buitenlucht in het interieur van de wagen
komt.
Het kortstondig inschakelen van de circulatiefunctie
kan de koelwerking verhogen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
In de circulatiefunctie is er geen toevoer van buiten-
lucht. Dit kan leiden tot verminderde aandacht en het
beslaan van de ruiten.
De circulatiefunctie slechts kortstondig ingescha-
keld laten.
Instellingen
Instellingenmenu weergeven
De toets op de Climatronic indrukken.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm aantip-
pen.
A
Temperatuur voor de linkerzijde instellen
B
Temperatuur voor de rechterzijde instellen
C
Capaciteit in de automatische modus instellen
D
Climatronic-modus selecteren
E
Koeling, circulatiefunctie in-/uitschakelen,
ventilatortoerental en luchtverdeling instellen
F
Temperatuur achter instellen
Climatronic in-/uitschakelen
Vasthouden van de interieurtemperatuur
overeenkomstig de temperatuurinstelling
voor de bestuurderszijde in-/uitschakelen
De functie voorkomt het binnendringen van
schadelijke stoen in het interieur. Tegelijker-
tijd wordt de lucht gecirculeerd en gereinigd.
Het luchtreinigingsproces wordt weergege-
ven in het infotainment.
LO
HI
Voor de correcte werking moeten de portie-
ren en ruiten gesloten zijn.
Voor het in-/uitschakelen
Actief
aantippen.
Verdere instellingen van de Climatronic
De toets op de Climatronic indrukken op
het infotainmentbeeldscherm aantippen om verde-
re instellingen uit te voeren.
Geldt voor het infotainment Swing.
Aircoprofiel
- Instelling van de capaciteit in de automa-
tische modus.
Automatische circulatie
- In-/uitschakelen van de automati-
sche circulatiefunctie.
Koelvloeistofverwarmer automatisch
- In-/uitschakelen van de
snelle interieurverwarming.
Voorruitverwarming automatisch
- In-/uitschakelen van de au-
tomatische voorruitverwarming.
Probleemoplossing
Water onder de wagen
Bij ingeschakelde koelfunctie kan water van de air-
conditioning druppelen. Dit is geen lekkage.
Beslagen ruiten
Het ventilatortoerental verhogen en de airconditio-
ning inschakelen.
Zelfstandig in-/uitschakelen van de koelfunctie
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur kan de
koelfunctie automatisch uitschakelen. Hierdoor
wordt een voldoende motorkoeling gegarandeerd.
Interieurvoorverwarming en -ventilatie
Gebruiksdoel
De interieurvoorverwarming verwarmt het wagenin-
terieur en de motor.
Met de interieurvoorventilatie is het mogelijk om het
interieur bij uitgeschakelde motor van verse lucht te
voorzien. Hierdoor wordt de temperatuur in het inte-
rieur verlaagd, bv. bij een in de zon geparkeerde wa-
gen.
Waarop letten
GEVAAR
Vergiftigingsgevaar!
De interieurvoorverwarming mag niet in gesloten
ruimtes worden gebruikt.
61
Verwarming en airconditioning › Interieurvoorverwarming en -ventilatie
GEVAAR
Brandgevaar!
De interieurvoorverwarming voor het tanken uit-
schakelen.
De uitlaatpijp van de interieurvoorverwarming be-
vindt zich aan de onderzijde van de wagen. Daarom
de wagen niet op plaatsen stilzetten waar de on-
derzijde van de wagen met licht ontvlambare ma-
terialen, bv. droog gras, bladeren, gemorste brand-
stof e.d., in contact kan komen.
Werking
Het systeem verwarmt of ventileert het interieur van
de wagen afhankelijk van de instelling van de aircon-
ditioning en de ventilatieroosters voor het uitschake-
len van het contact.
Voor de verwarming gebruikt het systeem brandstof
uit de brandstoftank.
Werkingsvoorwaarden
De acculadingstoestand is voldoende.
De brandstofvoorraad is voldoende, in het instru-
mentenpaneel brandt
niet.
Bediening
In-/uitschakelen via het bedieningselement van de
airconditioning
De toets
indrukken.
In-/uitschakelen met de radiografische afstands-
bediening
De betreende toets Ingedrukt houden.
A
Controlelampje
B
Antenne
Uitschakelen
Inschakelen
De radiografische afstandsbediening met de an-
tenne naar boven vasthouden.
Een afstand tot de wagen van minimaal 2 m aanhou-
den.
LET OP
De radiografische afstandsbediening beschermen
tegen vocht, sterke schokken en direct zonlicht.
Weergave van het controlelampje van de radiogra-
fische afstandsbediening
Brandt 2 seconden groen - Inschakelen.
Brandt 2 seconden rood - Uitschakelen.
Reikwijdte van de radiografische afstandsbedie-
ning
De reikwijdte van de radiografische afstandsbedie-
ning bedraagt bij een volle batterij enkele honderden
meters. Obstakels of weersinvloeden kunnen de
reikwijdte verminderen.
Automatisch inschakelen instellen
Menu voor wagens met handbediende airconditio-
ning weergeven
De instelling van het automatisch inschakelen vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Menu voor wagens met Climatronic weergeven
De toets
op het Climatronic-bedieningsele-
ment indrukken
op het infotainmentbeelds-
cherm aantippen.
Instellingen en informatie op het infotainment-
beeldscherm
A
Weekdag en tijdstip waarop de wagen rijklaar
moet zijn
B
Instelling van de verwarming/ventilatie
C
Lijst met inschakeltijden, activering/deactivering
van de inschakeltijd
D
Instelling van de gekozen inschakeltijd en de
looptijd (10-60 minuten)
E
Bij ingeschakelde verwarming worden de ruiten
rood weergegeven
62
Verwarming en airconditioning › Interieurvoorverwarming en -ventilatie
Bij ingeschakelde ventilatie worden de ruiten
blauw weergegeven
F
Actueel getoonde inschakeltijd
G
Activering van actueel getoonde inschakeltijd
H
Instelling van vertrektijd
Als automatisch inschakelen is geactiveerd, gaat na
het uitschakelen van het contact het controlelampje
in de toets kort branden.
Er kan altijd maar één ingestelde voorkeuzetijd actief
zijn. De geactiveerde voorkeuzetijd wordt na het au-
tomatisch starten weer gedeactiveerd. Voor het
starten van de volgende voorkeuzetijd moet deze
voorkeuzetijd worden geactiveerd.
Bij het kiezen van de dag in de voorkeuzetijd is er
tussen zondag en maandag een positie waarbij geen
dag wordt aangegeven. Bij de keuze van deze positie
wordt het systeem iedere dag ingeschakeld zonder
een dag te hoeven selecteren.
Probleemoplossing
Damp in de motorruimte
In de motorruimte kan zich tijdens de werking van de
interieurvoorverwarming damp vormen. Dit is geen
defect.
Doordraaien van de interieurvoorverwarming na
het afzetten van de motor
Na het uitschakelen werken de interieurvoorverwar-
ming en de waterpomp nog even door om de reste-
rende brandstof in de verwarming te verbranden.
Controlelampje in de radiografische afstandsbe-
diening
Knippert langzaam groen - het inschakelsignaal is
niet ontvangen.
Knippert langzaam rood - het uitschakelsignaal is
niet ontvangen.
Knippert snel groen - de interieurvoorverwarming
is geblokkeerd, bv. omdat de brandstoftank bijna
leeg is of als er sprake is van een storing.
De brandstofvoorraad controleren.
Indien de brandstofvoorraad in orde is, de hulp van
een specialist inroepen.
Brandt of knippert oranje - de batterij is bijna leeg.
Batterij van de radiografische
afstandsbediening vervangen
Met een dunne schroe-
vendraaier de afdek-
king in het aangegeven
gebied losmaken.
De afdekking open-
klappen en eruit schui-
ven.
Met een schroeven-
draaier de batterij in
het aangegeven gebied
losmaken.
De batterij vervangen.
De batterij plaatsen en
erin drukken, tot hij
hoorbaar vastklikt.
63
Verwarming en airconditioning › Interieurvoorverwarming en -ventilatie
Bestuurdersinformatiesysteem
Analoog instrumentenpaneel
Overzicht
A
Toerenteller met controlelampjes
B
Display
C
Snelheidsmeter met controlelampjes
D
Rij controlelampjes
E
Multifunctietoets:
Tijd instellen
Kilometerteller (trip) terugzetten
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servi-
cetermijn weergeven
F
Koelvloeistoftemperatuurmeter
G
Brandstofmeter
Bij slecht zicht en uitgeschakeld dimlicht wordt
de helderheid van de verlichting van het instrumen-
tenpaneel verminderd om de bestuurder te waar-
schuwen het licht in te schakelen.
Instellingen
Taal instellen
De instelling van de taal vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menu.
Kilometerteller terugzetten
De toets in het instrumentenpaneel kort
indrukken.
Tijd instellen
De toets in het instrumentenpaneel inge-
drukt houden, tot op het display het me-
nupunt Tijd wordt weergegeven.
De toets loslaten, op het display wordt de urenin-
stelling weergegeven.
De toets herhaaldelijk indrukken en de uren instel-
len.
4 s wachten, op het display wordt de minutenin-
stelling weergegeven.
De toets herhaaldelijk indrukken en de minuten in-
stellen.
4 s wachten, op het display wordt de uitgangsin-
stelling weergegeven.
De instelling van de tijd vindt ook plaats in het info-
tainment in het volgende menu.
Helderheid van de verlichting van het instrumen-
tenpaneel instellen
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt
afhankelijk van de omgevingsverlichting automatisch
ingesteld.
De instelling van de helderheid van de instrumenten-
verlichting vindt plaats bij ingeschakeld dimlicht in
het infotainment in het volgende menu.
Of:
Digitaal instrumentenpaneel
Overzicht
A
Rij controlelampjes
B
Koelvloeistoftemperatuurmeter
C
Brandstofmeter
D
Display – 5 mogelijke weergavevarianten
E
Aanvullende informatie
F
Centraal displaygedeelte
Instellingen
Taal instellen
De instelling van de taal vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menu.
Kilometerteller terugzetten
Het terugzetten van de teller vindt plaats in het info-
tainment in het volgende menu.
64
Bestuurdersinformatiesysteem › Analoog instrumentenpaneel
Of:
Tijd instellen
De instelling van de tijd vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menu.
Helderheid van de verlichting van het instrumen-
tenpaneel instellen
De helderheid wordt automatisch afhankelijk van de
omgevingsverlichting ingesteld.
De instelling van de helderheid vindt plaats bij inge-
schakeld dimlicht in het infotainment in het volgende
menu.
Of:
Variant van de displayweergave instellen
De toets op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken om de variant van de displayweergave te wijzi-
gen.
Weergegeven variant selecteren
De toets op het multifunctiestuurwiel inge-
drukt houden.
Het menupunt voor de weergavevarianten selecte-
ren en bevestigen.
Een van de volgende varianten van de displayweer-
gave selecteren en bevestigen.
A
Klassieke weergave
B
Uitgebreide weergave
C
Moderne weergave
D
Basisweergave
E
Sportieve weergave
Weergave van extra informatie selecteren
De toets op het multifunctiestuurwiel inge-
drukt houden.
Een van de volgende voorkeuze-opties selecteren
en bevestigen (de omvang van de voorkeuze-op-
ties is afhankelijk van het infotainmenttype).
Auto - Informatie afhankelijk van de geselecteer-
de rijmodus
Classic - Informatie over de ingeschakelde ver-
snelling en de actuele snelheid
instelbare voorkeuze-opties
Voorkeuze-optie voor de weergave van extra in-
formatie instellen
De instelling van de voorkeuze-optie voor de weer-
gave van extra informatie vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menu.
Menupunt voor de virtuele cockpit
Of:
Menupunt voor de virtuele cockpit
Bij A de gewenste extra informatie selecteren.
De gewenste functietoets voor de voorkeuze-op-
tie bij B ingedrukt houden, om de keuze op te
slaan.(de omvang van de voorkeuze-opties is af-
hankelijk van het infotainmenttype).
Display in het instrumentenpaneel
Display-overzicht en overzicht van de
menupunten in het hoofdmenu
Afhankelijk van de uitrusting wordt de volgende in-
formatie op het display weergegeven.
A
Tijd
B
Kompasrichting
Gekozen versnel-
ling / schakeladvies
Keuzehendelstanden
van de automatische
versnellingsbak
Herkende verkeers-
tekens
C
Menu, controlelamp-
jes en informatie
D
Buitentemperatuur
of – lage buitentemperatuur
E
In totaal afgelegde afstand
F
Trip - Afgelegde afstand na het terugzetten van
het geheugen
65
Bestuurdersinformatiesysteem › Display in het instrumentenpaneel
Hoofdmenupunten
Rijgegevens » Pagina 66
Hulpsystemen – Hulpsystemen activeren/deactive-
ren
Navigatie – Bv. rijadviezen, kompas, reisdoellijst
weergeven
Audio – Radio en media bedienen
Telefoon – Oproepenlijst, binnenkomende oproep
beantwoorden of afwijzen
Wagen – Wagenstatus » Pagina 68
Laptimer - Stopwatch » Pagina 68
Bediening
Bediening via de bedieningshendel
A
Indrukken – Tussen
menupunten wisse-
len / waarden instel-
len
Ingedrukt houden
Hoofdmenu weerge-
ven
B
Indrukken – Menupunt bevestigen
Bediening via het multifunctiestuurwiel
Spraakbediening in-/uitschakelen
A
Draaien - Volume instellen
Indrukken - Geluid uit-/inschakelen
Naar de volgende titel/zender wisselen
Naar de vorige titel/zender wisselen
Menu van de hulpsystemen tonen
Afhankelijk van de uitrusting:
Indrukken – Vorig menu weergeven (voor zo-
ver er een is geselecteerd) / menu Telefoon
weergeven
Of:
Indrukken – Weergave wisselen
Ingedrukt houden - Menu van de voorkeuze-
opties met aanvullende informatie weergeven
B
Draaien – Tussen menupunten wisselen / waar-
den instellen / kaartschaal handmatig wijzigen
Indrukken – Menupunt bevestigen
Draaien en indrukken - Automatische wijziging
van de kaartschaal inschakelen
Indrukken - In het menu naar een niveau hoger
terugkeren
Ingedrukt houden – Hoofdmenu weergeven
Rijgegevens
Overzicht
De rijgegevensweergave werkt bij ingeschakeld con-
tact.
Op het display van het instrumentenpaneel
Afhankelijk van de uitrusting wordt op het display
van het instrumentenpaneel bv. snelheids-, ver-
bruiks-, actieradiusinformatie enz. weergegeven.
In het infotainment
A
Afgelegde afstand
B
Rijtijd
C
Gemiddelde snelheid
D
Gemiddeld brandstofverbruik
E
Beoordeling van de eciëntie van de rijstijl – Dri-
veGreen-functie (afhankelijk van het infotain-
menttype) » Pagina 177
F
Grafische weergave brandstofvoorraad – Indien
de verwachte actieradius minder dan 300 km
bedraagt, beweegt de wagen langzaam in de
richting van het symbool
G
Actieradius
Geheugen
Het systeem slaat de rijgegevens op in de volgende
geheugens.
Sinds start
In het geheugen worden rijgegevens vanaf de in-
schakeling tot aan de uitschakeling van het contact
opgeslagen. Bij een ritonderbreking van meer dan 2
uur wordt het geheugen teruggezet.
Lange tijd
In het geheugen worden de rijgegevens van alle rit-
ten tot in totaal 99 uur en 59 minuten rijtijd of
9.999 gereden kilometers opgeslagen. Indien een
66
Bestuurdersinformatiesysteem › Rijgegevens
van deze waarden wordt overschreden, wordt het
geheugen teruggezet.
Sinds tanken
In het geheugen worden rijgegevens sinds de laat-
ste maal brandstof tanken opgeslagen. Bij de vol-
gende keer tanken wordt het geheugen terugge-
zet.
Bediening
Rijgegevens op het display van het instrumenten-
paneel via het multifunctiestuurwiel weergeven
Het menupunt voor de rijgegevens in het hoofd-
menu op het display van het instrumentenpaneel
selecteren.
A
Draaien - Weerga-
ven kiezen / waarden
instellen
Indrukken – Weer-
gave bevestigen
Rijgegevens op het display van het instrumenten-
paneel via de bedieningshendel weergeven
Het menupunt voor de rijgegevens in het hoofd-
menu op het display van het instrumentenpaneel
selecteren.
A
Indrukken - Weer-
gaven kiezen / waar-
den instellen
B
Indrukken – Weer-
gave bevestigen
Rijgegevens in het infotainment weergeven
De weergave van de rijgegevens vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Menupunt voor de rijgegevens
Of:
Menupunt voor de rijgegevens
Geheugen voor rijgegevens op het display van het
instrumentenpaneel via het multifunctiestuurwiel
selecteren en terugzetten
Om het geheugen voor
weergegeven rijgege-
vens te selecteren, het
kartelwiel
A herhaal-
delijk indrukken.
Om het geheugen te-
rug te zetten, het kar-
telwiel
A ingedrukt
houden.
Geheugen voor rijgegevens op het display van het
instrumentenpaneel via de bedieningshendel se-
lecteren en terugzetten
Om het geheugen voor
weergegeven rijgege-
vens te selecteren, de
toets
A herhaaldelijk
indrukken.
Om het geheugen te-
rug te zetten, de toets
A
ingedrukt houden.
Geheugen in het infotainment selecteren
De geheugenkeuze vindt plaats met de functietoet-
sen
in het infotainment in het volgende menu.
Menupunt voor de rijgegevens
Of:
Menupunt voor de rijgegevens
Geheugen in het infotainment terugzetten
Het terugzetten van het geheugen vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Of:
Instellingen
Weer te geven rijgegevens selecteren
De keuze van de weer te geven rijgegevens vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Eenheden instellen
De instelling van de eenheden vindt plaats in het in-
fotainment in het volgende menu.
Of:
67
Bestuurdersinformatiesysteem › Rijgegevens
Waarschuwing bij
snelheidsoverschrijding
Gebruiksdoel
Het systeem biedt de mogelijkheid om een snel-
heidslimiet in te stellen, bij overschrijding waarvan
een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt en een
waarschuwingsmelding op het display verschijnt.
Instellingen
Snelheidslimiet instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
resp. (afhankelijk van
displaytype) selecteren en bevestigen.
Bij stilstaande wagen de gewenste snelheidslimiet
instellen en bevestigen.
Tijdens het rijden met de gewenste snelheid rijden
en deze als snelheidslimiet bevestigen.
Snelheidslimiet terugzetten
Het menupunt
Waarschuwing bij
resp. (afhankelijk van
displaytype) selecteren en bevestigen.
Voor het terugzetten van de snelheidslimiet de op-
geslagen waarde bevestigen.
Bij een ritonderbreking van meer dan 2 uur wordt de
ingestelde limiet gedeactiveerd, maar de ingestelde
waarde blijft opgeslagen.
Wagentoestand
Weergave
De weergave van de wagenstatus vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Menupunt voor de wagenstatus
Of:
Menupunt voor de wagenstatus
A
Gekleurd weergegeven wagengedeelten wijzen
op bijbehorende waarschuwingsmeldingen
B
Geen melding
Waarschuwingsmeldingen over de wagensta-
tus en het aantal
C
Weergave van informatie over de toestand
van het start-stopsysteem
Activering/deactivering van de aanwij-
zingen met betrekking tot de meldingen van
het start-stopsysteem in een andere beeld-
schermweergave
Werking
Bij een systeemstoring worden bij ingeschakeld con-
tact op het display van het instrumentenpaneel mel-
dingen over de betreende storing weergegeven.
Meldingen over storingen kunnen ook in het infotain-
ment worden weergegeven.
Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen,
worden de waarschuwingsmeldingen telkens weer
weergegeven. Na de eerste weergave van de mel-
ding worden alleen nog de controlelampjes (ge-
vaar) of (waarschuwing) weergegeven.
Stopwatch in het instrumentenpaneel
Gebruiksdoel
De functie Laptimer biedt de mogelijkheid om maxi-
maal 11 rondetijden bij bv.het rijden op een circuit te
meten en op het display van het instrumentenpaneel
weer te geven.
Bediening
Het menupunt
Laptimer
in het hoofdmenu op het dis-
play van het instrumentenpaneel selecteren.
Functies via het multifunctiestuurwiel weergeven
A
Draaien - Weerga-
ven kiezen / waarden
instellen
Indrukken – Weer-
gave bevestigen
Functies via de bedieningshendel weergeven
A
Indrukken - Weer-
gaven kiezen / waar-
den instellen
B
Indrukken – Weer-
gave bevestigen
Overzicht van de functies
Start – de tijdmeting handmatig starten / de on-
derbroken meting voortzetten
68
Bestuurdersinformatiesysteem › Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding
Sinds start – de tijdmeting automatisch bij het
wegrijden starten
Statistiek – de gemeten tijden analyseren en te-
rugzetten
Snelste – de snelste ronde
Langzaamste – de langzaamste ronde
Gemiddeld – de gemiddelde rondetijd
Totaaltijd – het totaal van de rondetijden
Terugzetten – alle gemeten tijden terugzetten
Nieuwe ronde - de meting van de volgende ronde-
tijd starten
Tussentijd – de tussentijd weergeven
Stop – de tijdmeting onderbreken
Voortzetten – de meting van de actuele rondetijd
voortzetten
Nieuwe ronde – de meting van de volgende ron-
detijd starten
Ronde annul. – de tijdmeting annuleren zonder de
gemeten tijd op te slaan
Beëindigen – de tijdmeting annuleren en de ge-
meten tijd opslaan
Stopwatch in het infotainment
Overzicht
De weergave van de stopwatch vindt plaats in het in-
fotainment in het volgende menu.
Sport
Of:
Sport
A
Totale tijd
B
Start van de meting
Afbreken van de meting
C
Actuele rondetijd
D
Analyse/terugzetten van de tussentijden
Beëindigen van de meting (de actuele ronde-
tijd wordt niet opgeslagen)
E
Start van de meting van de volgende rondetijd
F
Kort weergeven van de tussentijd A
Beëindigen van de meting (de actuele ronde-
tijd wordt opgeslagen)
Informatie Sport
Instellingen
De weergave van de Sport-informatie vindt plaats in
het infotainment in het volgende menu.
Sport
Of:
Sport
Door een verticale vingerbeweging over het beeld-
scherm worden drie van de volgende weergaven ge-
toond.
Laaddruk.
Acceleratie.
Vermogen.
Koelvloeistoftemperatuur.
Olietemperatuur.
Personalisering
Gebruiksdoel
Met de personaliseringsfunctie kan aan iedere wa-
gensleutel een gebruikersaccount worden toegewe-
zen.
In het gebruikersaccount kunnen instellingen van bv.
lichtfuncties, bestuurdersstoel- en buitenspiegelpo-
sitie, hulpsystemen, radio, navigatie enz. worden op-
geslagen.
Werking
Na het openen van het bestuurdersportier worden
de gepersonaliseerde functies overeenkomstig het
gebruikersaccount ingesteld, dat aan de sleutel is
toegewezen waarmee de wagen werd ontgrendeld.
Er zijn drie gebruikersaccounts en een gast-account
beschikbaar.
Een wijziging van de ingestelde gepersonaliseerde
functies wordt automatisch in het actieve gebrui-
kersaccount opgeslagen.
Van gebruikersaccount wisselen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het wisselen van gebruikersaccount uitvoeren bij
stilstaande wagen.
69
Bestuurdersinformatiesysteem › Stopwatch in het infotainment
Op het display van het instrumentenpaneel
Het wisselen naar een ander gebrui-
kersaccount vindt plaats op het display
van het instrumentenpaneel binnen
10 s na het inschakelen van het con-
tact.
In het infotainment
Het wisselen naar een ander gebruikersaccount
vindt plaats in het infotainment in het volgende
menu.
Wagenstatus
Of:
Wagenstatus
Het wisselen naar een ander gebruiksaccount bv.
uitvoeren bij het wisselen van bestuurder tijdens de
rit. Hierdoor wordt een ongewenste nieuwe instel-
ling van de gepersonaliseerde functies in het actieve
gebruikersaccount vermeden.
Instellingen
De instelling van de functie vindt plaats in het info-
tainment in het volgende menu.
Of:
Sleuteltoewijzing - opties voor de toewijzing van
de herkende sleutel aan het actieve gebruikersac-
count
Handmatig - de sleutel moet handmatig aan het
actieve gebruikersaccount worden toegewezen
Automatisch - de sleutel wordt bij het wisselen
naar een ander account automatisch aan het ac-
tieve gebruikersaccount toegewezen
Sleutel aan actueel gebruikersaccount toewijzen
- handmatige toewijzing van de sleutel aan het ac-
tieve account
Om de toewijzing van het geselecteerde gebrui-
kersaccount aan de geselecteerde sleutel te behou-
den, adviseren wij de handmatige sleuteltoewijzing
te selecteren.
Infotainment Swing
Infotainmentoverzicht
A
Touchscreen
B
SD-kaartopening
Draaiknop links
Indrukken: Infotainment in-/uitschakelen
Draaien: Volume instellen
Draaiknop rechts
Indrukken: Menupunt bevestigen
Draaien: Menupunt selecteren / waarde in-
stellen
Menu Radio
Menu Media
Menu Telefoon
Menu Infotainment-instellingen
Menu SmartLink
Indrukken: Menu weergeven
Ingedrukt houden: Spraakbediening van de
SmartLink-applicatie in-/uitschakelen
Klankinstellingen
Informatie over wageninstellingen
Systeem
Beperking
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele in-
fotainment-functies tijdens het rijden niet of slechts
beperkt mogelijk.
Het infotainment attendeert hierop middels een mel-
ding op het beeldscherm.
Basisinstellingen
Basisfuncties instellen
De instelling van de volgende infotainment-functies
vindt plaats in het menu .
70
Infotainment Swing › Infotainmentoverzicht
Tijd en datum.
Taal.
Eenheden.
Herstellen van de fabrieksinstelling.
Geluidsinstellingen
De instelling van het infotainment-geluid vindt plaats
in het menu
Klank
.
De volgende menupunten kunnen worden ingesteld.
Instelling van het maximumvolume bij het inscha-
kelen van het infotainment.
Volume-instelling van de afzonderlijke infotain-
ment-functies.
Instelling van de equalizer.
Instelling van de volumeverhouding.
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende uitge-
breide geluidsinstellingen instelbaar.
Instelling van het soundsysteem.
Instelling van de klank-ruimteoptimalisatie voor de
bestuurder.
In-/uitschakelen en instelling van het subwoofer-
volume.
Configuratiehulp
De configuratiehulp helpt bij de instelling van bepaal-
de infotainment-functies.
De configuratiehulp wordt automatisch weergege-
ven, indien er na het inschakelen van het infotain-
ment minimaal twee niet ingestelde menupunten zijn
of als een nieuw gebruikersaccount is gekozen.
Voor het uitschakelen van de automatische weer-
gave, bij weergegeven configuratiehulp
Niet meer weer-
geven
aantippen.
Voor de handmatige weergave
Configuratiehulp
aantippen.
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten apparaat!
Om het apparaat veilig te verwijderen, als volgt te
werk gaan.
Veilig verwijderen
aantippen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het apparaat verwijderen.
Probleemoplossing
Infotainment reageert niet
Het infotainment moet opnieuw worden opgestart.
langer dan 10 seconden indrukken.
Wachten tot de opstartprocedure is afgelopen.
Systeemupdate
Wij adviseren de systeemupdate door een specia-
list te laten uitvoeren.
De Systeemupdateupdate zorgt voor de optimale
werking van het infotainment, bv. compatibiliteit met
nieuwe telefoons.
Systeemversie bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
Handmatig updaten
De informatie over beschikbare updates staat op de
ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Beschikbare updates zoeken.
De update op een USB-bron opslaan.
De USB-bron in de voorste USB-ingang steken.
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
Het aangesloten USB-apparaat kiezen als bron van
de update.
Het updatebestand zoeken en de update bevesti-
gen.
Eventuele meldingen bevestigen en op de voltooi-
ing van de update wachten.
Beeldscherm
Overzicht
A
Statusbalk
B
Regel met de functietoetsen van het weergege-
ven menu
C
Verdere pagina's van het menu
71
Infotainment Swing › Beeldscherm
Bediening
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
De bediening van het infotainmentbeeldscherm
vindt plaats door een lichte aanraking met de
vingers.
De bediening is in principe vergelijkbaar met die van
een mobiele telefoon.
De volgende bedieningen zijn infotainmentspecifiek.
Instellingen
De instelling van de volgende basisfuncties van het
beeldscherm vindt plaats in het menu
Beeld-
scherm
.
Helderheidsniveau van het beeldscherm.
Uitschakelen van het beeldscherm.
Weergave van de tijd.
Bevestigingsgeluiden en animaties.
Infotainmenttoetsenbord
Toetsenbordoverzicht
De indeling van de toetsenbordtekens is afhankelijk
van de ingestelde infotainment-taal.
In het infotainment worden afhankelijk van de con-
text de volgende typen gebruikt.
Alfanumeriek.
Numeriek.
Toetsenbord voor ingave.
Toetsenbord voor zoeken.
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens na elkaar wis-
sen
Lijst met gevonden items weergeven
B
Toetsenbord-functietoetsen
Naar kleine letters wisselen
Naar eerst hoofdletter, gevolgd door kleine
letters wisselen
/ Omschakelen naar taaltoetsenbord
Omschakelen tussen numeriek en teken-
toetsenbord
Extra toetsenbordtalen weergeven
Spatie invoegen
Ingedrukt houden: Verdere tekenvarianten
weergeven
Cursor naar links verplaatsen
Cursor naar rechts verplaatsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Numeriek toetsenbord
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens wissen
B
Toetsenbord-functietoetsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Als het contextafhankelijk mogelijk is, kunnen al-
fanumerieke tekens worden ingevoerd door een
functietoets met het cijfer ingedrukt te houden.
Bediening
Het infotainment-toetsenbord wordt gebruikt om
tekens, letters en cijfers in te geven.
Het toetsenbord wordt automatisch weergegeven
wanneer het infotainment vraagt om tekens in te ge-
ven.
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante
vermeldingen.
De vermelding die wordt gezocht kan inclusief dia-
kritische tekens worden ingevoerd.
Het toetsenbord geeft alleen tekens weer die over-
eenkomen met de opgeslagen vermeldingen.
Om de opgehaalde vermeldingen weer te geven
aantippen.
72
Infotainment Swing › Infotainmenttoetsenbord
Extra toetsenbordtalen weergeven
Om de extra toetsenbordtalen te kunnen gebruiken,
moeten de gewenste talen eerst worden ingesteld.
of het vlagsymbool herhaaldelijk aantippen, tot
het toetsenbord met de gewenste taal wordt
weergegeven.
Verdere tekenvarianten
Het teken met het symbool ingedrukt houden.
Het gewenste teken selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
Radio
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Analoge en digitale radio-ontvangst
A
Frequentiegebied selecteren
B
Afhankelijk van het frequentiegebied
FM: Radiotekst
DAB: Naam van de zendergroep
C
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Lijst met beschikbare zenders
Handmatig zender zoeken
Weergave van informatie over de zender (geldt
voor DAB)
Instellingen
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Lijst met beschikbare zenders
Voor weergave aantippen.
Beluisterde zender
Onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender
Er is een verkeersinformatiezender ingesteld
Het DAB-signaal is niet beschikbaar
De DAB-zenderontvangst is niet goed
Filtering van de zenders in de lijst op program-
matype.
Voor de filtering van de FM-zenders moeten de
RDS- en AF-functie ingeschakeld zijn.
Voor de filtering van de DAB-zenders moet de
functie voor het alfabetisch sorteren van de zen-
ders ingeschakeld zijn.
Handmatige actualisering van de zenderlijst
In de FM-zenderlijst kan informatie over het uitge-
zonden programmatype en het type regionale zender
worden weergegeven.
Bediening
Zender kiezen
of aan de bovenkant van het scherm aantippen.
SCAN-functie
De functie laat na elkaar de ontvangbare zenders van
het geselecteerde frequentiegebied gedurende en-
kele seconden horen.
Om de automatische afspeelfunctie te starten
op
Scan
of de rechter draaiknop drukken.
Om de automatische afspeelfunctie te beëindi-
gen op
of de rechter draaiknop drukken.
Zender handmatig zoeken
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Om achtereenvolgens te zoeken of naast de
weergegeven schaal van het frequentiegebied aan-
tippen.
Of:
De scrollmarkering op de schaal van het frequen-
tiegebied ingedrukt houden en deze naar de ge-
wenste waarde verplaatsen.
Of:
Aan de rechter draaiknop
draaien.
Beperking
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
73
Infotainment Swing › Radio
In de achterste zijruiten bevinden zich antennes
voor de ontvangst van het radiosignaal.
Het beplakken van de ruiten met folie of metaal
gecoate stickers kan de ontvangst van het radio-
signaal beïnvloeden.
ŠKODA AUTO aanvaardt geen verantwoordelijk-
heid voor de beschikbaarheid, correcte werking en
verzonden informatie van de RDS-dienst.
Instellingen
Actueel beluisterde zender vanuit het hoofdmenu
Radio aan de favorieten toevoegen
De gewenste voorkeuzetoets voor voorkeuzezen-
ders ingedrukt houden, tot de zender is opgesla-
gen.
Zender vanuit de lijst met beschikbare zenders aan
de favorieten toevoegen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De regel met de naam van de gewenste zender in-
gedrukt houden.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
Favorieten wissen
In het hoofdmenu Radio
Geheugen wissen
aantip-
pen.
Om één voorkeuzetoets voor voorkeuzezenders te
wissen, de gewenste voorkeuzetoets aantippen en
het wissen bevestigen.
Om alle voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
te wissen,
Alle
aantippen en het wissen bevestigen.
Toetsen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De variant voor de zenderomschakeling met behulp
van de toetsen in het hoofdmenu Radio wordt als
volgt ingesteld.
In het hoofdmenu Radio
Pijltoetsen:
aantippen.
De omschakelvariant kiezen.
Verkeersinformatie (TP) van de FM-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Verkeersinformatie van de DAB-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio het menupunt
Verkeersin-
formatie (TP)
inschakelen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
Verkeersinformatie
in-/uitschakelen.
Zenderlogo uit een externe bron toekennen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om logo's uit
de afbeeldingen op een externe bron aan de voor-
keuzetoetsen toe te wijzen.
Voor zenderlogo's kunnen afbeeldingen in jpg-, png-
formaat met een maximale resolutie van 400x240
pixels worden gebruikt.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
De externe bron met het logo kiezen.
Het gewenste logo opzoeken en bevestigen.
Zenderlogo wissen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
Om één logo te wissen de gewenste voorkeuzet-
oets aantippen en het wissen bevestigen.
Om alle logo’s te wissen
Alle
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
Radiotekstontvangst in-/uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de voorkeu-
zetoetsen worden weergegeven, wordt gedetailleer-
de informatie over de uitgezonden inhoud van de be-
luisterde FM-zender of de naam van de zendergroep
voor de DAB-zender weergegeven.
In het hoofdmenu Radio
Radiotekst
aantippen.
Automatische frequentiewisseling (AF) in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de momen-
teel beluisterde FM-zender een zwak signaal heeft,
stelt het infotainment automatisch dezelfde zender
in op een andere frequentie met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische frequentiewisseling (AF)
aantippen.
Zenders in de lijst met beschikbare zenders sorte-
ren
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Zen-
derlijst sorteren:
aantippen.
De sortering van de zenders in alfabetische volgor-
de of op groep kiezen.
Automatische frequentiewisseling naar een regio-
naal verwante FM-zender
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om bij het
wegvallen van het signaal van de beluisterde FM-
zender automatisch over te schakelen naar een re-
gionaal verwante FM-zender.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
RDS
regionaal:
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
74
Infotainment Swing › Radio
Vast
- Bij het wegvallen van het signaal dient een an-
dere zender handmatig te worden ingesteld.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met
de momenteel beste signaalontvangst.
Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreen-
de regio stelt het infotainment automatisch een
andere beschikbare regio in.
RDS in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het menupunt is alleen beschikbaar voor sommige
landen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Radio
Data Systeem (RDS)
aantippen.
Als de RDS-functie is uitgeschakeld zijn de volgen-
de menupunten niet beschikbaar in de instellingen
van de FM-zender.
Verkeersinformatie (TP).
Radiotekst.
RDS regionaal.
Automatische frequentiewisseling (AF).
Extra berichten van de DAB-zender in-/uitschake-
len
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld, worden naast
verkeersinformatie nog andere berichten ontvangen.
Bv. weerberichten, sportreportages, financieel
nieuws enz.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Ande-
re DAB-berichten
aantippen.
Automatische programmavervolging van een DAB-
zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde zender in bij een an-
dere DAB-zendergroep met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB -
DAB programmavervolging
aantippen.
Automatische omschakeling van de DAB-zender
naar dezelfde FM-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde FM-zender in. Achter
de zendernaam wordt het symbool (FM) weergege-
ven.
Indien de corresponderende DAB-zender weer te
ontvangen is, schakelt de zender automatisch om
van FM naar DAB.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matisch omschakelen DAB - FM
aantippen.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een audiobron kunnen op het
display van de bron aanwijzingen worden weerge-
geven. Deze meldingen dienen in acht te worden
genomen en zo nodig te worden bevestigd .
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
A
Bron selecteren
Bestanden beheren / Multimediadatabase
Instellingen
Bediening
Bediening - Basisprincipes
A
Albumafbeelding / symbool van de aangesloten
bron
Aantippen: Beschikbare albums weergeven
Aantippen: Weergave starten
75
Infotainment Swing › Media
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave aan-
tippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin weer-
geven
Ingedrukt houden: snel terugspoelen binnen de
titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: snel vooruitspoelen binnen de
titel
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
Uitgebreide bediening
In-/uitschakelen van de herhaalde weergave van
de actuele titel
In-/uitschakelen van herhaalde weergave van ac-
tuele album/map
In-/uitschakelen van willekeurige weergave van
actuele album/map
Beperking
LET OP
De beschikbaarheid van sommige functies van de
mediabediening is afhankelijk van de aangesloten
bron en de gebruikte software, bv. Bluetooth®.
Instellingen
Titelweergave inclusief submappen in-/uitschake-
len
In het hoofdmenu Media
Mix/Repeat inclusief submappen
aantippen.
Verkeersinformatie
Om tijdens het afspelen van mediabestanden de
verkeersinformatiebewaking in of uit te schakelen
in het hoofdmenu Media
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Aangesloten apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten apparaat!
Om het apparaat veilig te verwijderen, als volgt te
werk gaan.
In het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantip-
pen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het apparaat verwijderen.
Bluetooth®-speler
Het infotainment biedt de mogelijkheid, audiobe-
standen van een aangesloten Bluetooth®-speler met
het A2DP- of AVRCP-audioprofiel af te spelen.
Met het infotainment kunnen meerdere apparaten
via Bluetooth® worden gekoppeld, maar slechts één
daarvan kan als Bluetooth®-speler worden gebruikt.
Voor het Aansluiten van de Bluetooth®-speler het
apparaat via Bluetooth® koppelen en verbinden.
In het hoofdmenu Media
Bluetooth
Gekoppelde appa-
raten
aantippen.
In de lijst het apparaat met het symbool
selecte-
ren.
Wanneer het infotainment met een extern appa-
raat via Apple CarPlay of Android Auto is verbonden,
dan is geen verbindingsopbouw via Bluetooth® mo-
gelijk.
SD-kaart
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Geen SD-kaart met afgebroken schuif voor de
schrijfbeveiliging gebruiken.
Voor het aanbrengen de SD-kaart met de schuine
hoek naar rechts gericht in de opening in de exter-
ne module steken tot deze vergrendelt.
Voor het Verwijderen de SD-kaart eerst veilig ver-
wijderen. Hiertoe in het hoofdmenu Media
Veilig
verwijderen:
aantippen en de SD-kaart selecteren.
Op de ingestoken SD-kaart drukken.
De SD-kaart springt in de verwijderpositie.
LET OP
Bij gebruik van een SD-kaart in een adapter kan de
SD-kaart tijdens het rijden door het bewegen van de
wagen uit de adapter vallen.
USB-apparaat
Voor het aansluiten het USB-apparaat in de betref-
fende aansluiting steken.
Voor de weergave van audiobestanden USB-aan-
sluitingen gebruiken, die de gegevensoverdracht
ondersteunen.
Voor het Verwijderen het USB-apparaat eerst vei-
lig verwijderen. Hiertoe in het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantippen en het USB-apparaat se-
lecteren.
Het USB-apparaat verwijderen.
Op de USB-aansluiting kan een USB-apparaat
rechtstreeks of via een verbindingskabel worden
aangesloten.
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
USB-verlengkabels of adapters kunnen de weerga-
vefunctie van het aangesloten apparaat nadelig beïn-
vloeden.
76
Infotainment Swing › Media
USB-audiobron laden
Na het aansluiten van het USB-apparaat wordt het
opladen automatisch gestart, als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan.
Het contact is ingeschakeld.
Het USB-apparaat is geschikt voor het opladen.
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opla-
den via het stroomnet verschillen.
Afhankelijk van het aangesloten USB-apparaat en
van de frequentie van het gebruik kan de laadstroom
mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen moge-
lijk niet herkennen dat ze worden opgeladen.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
SD-kaart SD-kaartlezer Standaardformaat
SD
SDHC
SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
HDD
(zonder speciale soft-
ware)
USB-apparaten, die het
USB Mass Storage pro-
tocol ondersteunen
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne, die het Media Trans-
fer Protocol ondersteu-
nen
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
HFS+
Bluetooth®-speler Bluetooth® -
Bluetooth®-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1.5)
-
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeelde audiobronnen worden
niet door het infotainment ondersteund.
Het bekijken van afbeeldingen op het infotainmentbeeldscherm wordt door aangesloten Apple-apparaten niet
ondersteund.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment compatibel is met de gekozen
te testen mobiele apparaten. Deze controle is te vinden via de volgende link of door het inlezen van de QR-
code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient alleen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege een soft-
ware-update van het infotainment en de mobiele apparaten.
77
Infotainment Swing › Media
Ondersteunde audiobestanden
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 3 mp3 32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3
mp3 8 - 160
16, 22, 24 Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2.5 Layer 3 8, 11, 12
WMA
Windows Media
Audio 9 en 9.1
wma
8 - 384
8, 11, 12, 16,
22, 32, 44,
48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Windows Media
Audio 9.2
8 - 320
Windows Media
Audio 10
8 - 384
32, 44, 48,
96
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet onder-
steund.
Ondersteunde afspeellijsten
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
Beheer mobiele apparaten
Overzicht
Beheer mobiele apparaten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
In de lijst met gekoppelde mobiele apparaten kunnen bij de afzonderlijke apparaten de volgende symbolen ver-
schijnen.
wit symbool - het apparaat kan als telefoon worden verbonden.
groen symbool - het apparaat is als telefoon verbonden.
wit symbool - het apparaat kan als Bluetooth®-speler worden verbonden.
groen symbool - het apparaat is als Bluetooth®-speler verbonden.
Mogelijke functies van het aangesloten mobiele apparaat
De functies van een via het HFP-Bluetooth-profiel verbonden apparaat zijn afhankelijk van de volgende verbin-
dingstypes.
Eerste apparaat
Basistelefoon
Tweede apparaat
Extra telefoon
binnenkomende/uitgaande oproepen
telefooncontacten
Bluetooth®-speler
Bluetooth®-speler
Met het infotainment kan slechts een mobiel apparaat als Bluetooth®-speler worden verbonden.
78
Infotainment Swing › Beheer mobiele apparaten
Beperkingen mobiele apparaten en applicaties
Beschikbaarheid van functies
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhan-
kelijk van het type mobiele apparaat en de geïnstal-
leerde applicaties.
Verbindingsbeperking
Met het infotainment kunnen maximaal 20 mobiele
apparaten worden gekoppeld.
Het bereik van de verbinding van het mobiele ap-
paraat met het infotainment is beperkt tot het in-
terieur van de wagen.
Na het bereiken van het maximale aantal wordt
door de koppeling van het volgende mobiele appa-
raat het langst niet-gebruikte apparaat vervangen.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecon-
troleerd of het infotainment compatibel is met de
gekozen te testen mobiele apparaten. Deze controle
is te vinden via de volgende link of door het inlezen
van de QR-code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient al-
leen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en
volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege
een software-update van het infotainment en de
mobiele apparaten.
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten
Vanwege het grote aantal mobiele apparaten is het
niet mogelijk om een volledige Bluetooth®-compati-
biliteit met het infotainment te garanderen. De Blue-
tooth®-compatibiliteit is afhankelijk van de Blue-
tooth®-versie en de implementatie van de Blue-
tooth®-protocollen door de fabrikant van het mobie-
le apparaat.
Applicaties op mobiele apparaten
Op mobiele apparaten kunnen applicaties geïnstal-
leerd worden die het mogelijk maken extra informa-
tie op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue
doorontwikkeling ervan, kunnen de beschikbare ap-
plicaties mogelijk niet op alle mobiele apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werk-
ing hiervan niet zonder voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de
functies ervan zijn infotainment-, wagen- en landaf-
hankelijk.
Informatie over de ŠKODA-applicaties
Gedetailleerde informatie over de ŠKODA applicaties
is te vinden op de internetpagina's na het inlezen van
de volgende QR-code of via de volgenden link.
http://go.skoda.eu/mobile-apps
Verbindingsopbouw
Een mobiel apparaat met het infotainment verbin-
den
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
De Bluetooth®-zichtbaarheid van het infotainment
Bluetooth
Zichtbaarheid:
Zichtbaar
inschakelen.
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan door het aantippen
van
Bluetooth
Naam:
worden vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Het mobiele apparaat wordt met het infotainment
verbonden of alleen gekoppeld, en wel afhankelijk
van het aantal reeds verbonden apparaten.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat verbinden
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
Bluetooth
Apparaten zoeken
aantippen.
De zichtbaarheid van het aan te sluiten apparaat
garanderen.
Het gewenste apparaat in de lijst met opgezochte
Bluetooth®-apparaten selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Infotainment met een reeds gekoppeld mobiel ap-
paraat verbinden
De verbinding met een reeds gekoppeld mobiel ap-
paraat vindt automatisch plaats na het inschakelen
van het contact, zo nodig kan het apparaat handma-
tig als volgt worden verbonden.
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
79
Infotainment Swing › Beheer mobiele apparaten
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
In de apparatenlijst het gewenste apparaat en het
Bluetooth®-profiel selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Verbinding met een mobiel apparaat verbreken
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
Het symbool van het Bluetooth®-profiel van het
gewenste mobiele apparaat aantippen.
Een gekoppeld mobiel apparaat wissen
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
Voor het wissen van een mobiel apparaat aantip-
pen en de wisprocedure bevestigen.
Voor het wissen van alle mobiele apparaten
Alle wis-
sen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefoon
Hoofdmenu Telefoon
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
A
Naam van de verbonden telefoon
Aantippen: Lijst met eerder verbonden tele-
foons weergeven
B
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
C
Keuze van geheugengroep voor favoriete contac-
ten
D
Naam van provider
Indien voor de naam het symbool wordt
weergegeven, is roaming actief.
Telefoonnummer ingeven
Contactenlijst
Oproeplijsten
Spraakbediening van de verbonden telefoon in-
schakelen
Instellingen
Voorwaarden voor de verbinding van een
telefoon met het infotainment
Het contact is ingeschakeld.
De Bluetooth®-functie van het infotainment en de
telefoon is ingeschakeld.
Het inschakelen van de Bluetooth®-functie van
het infotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Bluetooth
.
De zichtbaarheid van het infotainment is inge-
schakeld.
Het inschakelen van de zichtbaarheid van het in-
fotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Zichtbaarheid:
Zichtbaar
.
De telefoon bevindt zich binnen het signaalbereik
van de Bluetooth®-eenheid van het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Er is geen mobiel apparaat via Apple CarPlay met
het infotainment verbonden.
Telefoonbediening
Telefoonnummer ingeven
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het weergegeven nu-
merieke toetsenbord ingeven.
Het weergegeven numerieke toetsenbord kan
ook voor het zoeken van een contact worden ge-
bruikt.
Wanneer bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan
worden naast het numerieke toetsenbord de contac-
ten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
De lijst met telefooncontacten is uit de verbonden
basistelefoon geïmporteerd.
Voor de weergave van de contactenlijst in het
hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Voor het zoeken in de lijst
Zoeken
aantippen.
De gegevens voor het zoeken ingeven.
Voor een verbindingsopbouw met een contact de
functietoets met het gewenste contact aantippen.
Indien een contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het telefoonnummer uit de getoonde lijst kiezen.
Voor de weergave van de details van een contact
aantippen.
Telefoongesprek
Afhankelijk van de context van het telefoongesprek
zijn de volgende functies selecteerbaar.
Verbindingsopbouw beëindigen / binnenkomen-
de oproep afwijzen / oproep beëindigen
Binnenkomende oproep beantwoorden / naar
wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
/
80
Infotainment Swing › Telefoon
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Bellerdetails weergeven
Om het gespreksgeluid van de luidsprekers naar
de telefoon om te schakelen, in het hoofdmenu
Telefoon
Handsfree bellen
aantippen.
Om het gespreksgeluid van de telefoon naar de
luidsprekers om te schakelen, aantippen.
Instellingen van de telefoonfuncties van het
infotainment
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten behe-
ren
Om op te slaan de gewenste voorkeuzetoets inge-
drukt houden.
Een contact uit de weergegeven lijst kiezen.
Indien het contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het gewenste telefoonnummer kiezen.
Om te wissen in het hoofdmenu Telefoon
Ge-
bruikersprofiel Favorieten beheren
aantippen.
Voor het wissen van een voorkeuzetoets het ge-
wenste lijstitem aantippen en de wisprocedure be-
vestigen.
Of:
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
Alle wissen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefooncontacten importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon
met het infotainment begint het importeren van de
telefooncontacten in het infotainmentgeheugen.
In het infotainment kunnen max. 2.000 telefooncon-
tacten worden geïmporteerd. Elk contact kan maxi-
maal 5 telefoonnummers bevatten.
Afhankelijk van het telefoontype kan een importbe-
vestiging noodzakelijk zijn.
Telefooncontacten updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het
infotainment wordt de lijst automatisch geüpdatet.
Om de lijst handmatig te updaten in het hoofdme-
nu Telefoon
Gebruikersprofiel
Contacten importeren
aan-
tippen.
Contacten in het telefoonboek sorteren
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Sorte-
ren op:
aantippen.
Het sorteertype selecteren.
Beltoon
Bij sommige telefoons is het gebruik van de tele-
foon-beltoon niet mogelijk, in plaats daarvan wordt
de infotainment-beltoon gebruikt.
/
Voor de instelling van de infotainment-beltoon in
het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Beltoon
kiezen
aantippen.
De beltoon kiezen.
Parallelle gesprekken
Geldt voor sommige landen.
Afhankelijk van de verbonden telefoon is het moge-
lijk om de volgende binnenkomende oproep te be-
antwoorden en de vorige oproep vast te houden.
Voor het in-/uitschakelen van de parallelle ge-
sprekken Telefoon
Parallelle gesprekken
aantippen.
SmartLink
Werking
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde
applicaties van een aangesloten mobiel apparaat op
het infotainmentbeeldscherm weer te geven en te
bedienen.
De certificering kan beperkt zijn door het gebruik
van de nieuwste update van de betreende Smart-
Link-applicatie.
Applicaties kunnen bv. worden gebruikt voor de rou-
tegeleiding, het bellen, het luisteren naar muziek en
dergelijke.
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel worden
verbonden.
Ondersteunde verbindingstypen
SmartLink ondersteunt de volgende verbindingsty-
pen.
Android Auto.
Apple CarPlay.
MirrorLink.
Overzichten van de SmartLink-verbinding
Hoofdmenu SmartLink
aantippen.
A
Eerder verbonden apparaat
B
Momenteel verbonden apparaat
Weergave van de informatie over SmartLink
81
Infotainment Swing › SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink
Android Auto
Navigatie-applicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoonge-
sprekken, ontvangen tekstberichten en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en
de optie om naar het hoofdmenu SmartLink terug
te keren
Inschakelen van de spraakbediening (Google Voi-
ce)
Apple CarPlay
A
Lijst met beschikbare applicaties
Afhankelijk van de bedieningsduur:
Aantippen: Terugkeren naar het hoofdmenu
Apple CarPlay
Vasthouden: Inschakelen van de spraakbedie-
ning (Siri)
MirrorLink
Bedienen van de applicatie is niet mogelijk tijdens
het rijden
Terugkeren naar het hoofdmenu SmartLink
Lijst met actieve applicaties
Weergave van de laatste actieve applicatie op het
verbonden mobiele apparaat
Instellingen
Verbindingsvoorwaarden
Algemene verbindingsvoorwaarden
Het mobiele apparaat ondersteunt de SmartLink-
verbindingstypen Android Auto, Apple CarPlay of
MirrorLink.
Het mobiele apparaat en het SmartLink-verbin-
dingstype worden op de betreende markt on-
dersteund.
Bij enkele verbonden mobiele apparaten moet het
mobiele apparaat "ontgrendeld" zijn.
Voorwaarden voor Android Auto
Het te verbinden apparaat moet de Android Au-
to-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Android Auto-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc.
Op het mobiele apparaat is de Android Auto ap-
plicatie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het mobiele apparaat is ingeschakeld.
Voorwaarden voor Apple CarPlay
Het te verbinden apparaat moet de Apple Car-
Play-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Apple CarPlay-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Apple Inc.
De spraakbediening Siri is ingeschakeld.
De dataverbinding op het mobiele apparaat is in-
geschakeld.
82
Infotainment Swing › SmartLink
Voorwaarden voor MirrorLink
Het te verbinden apparaat moet de MirrorLink-
verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten en applicaties die de Mir-
rorLink-verbinding ondersteunen, is te vinden op
de internetpagina's van Car Connectivity Consor-
tium®.
Op het mobiele apparaat is de MirrorLink applica-
tie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het aangesloten mobiele apparaat is inge-
schakeld.
Bediening
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
Verschuiven van de functietoetsen op de linker
beeldschermrand
Verschuiven van de functietoetsen op de rechter
beeldschermrand
Verschuiven van de functietoetsen op de boven-
ste beeldschermrand
Verschuiven van de functietoetsen op de onder-
ste beeldschermrand
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
Beperking
Beperking van de SmartLink-applicaties tijdens het
rijden
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele
SmartLink-applicaties tijdens het rijden niet of
slechts beperkt mogelijk.
Functiebeperking van het infotainment bij de An-
droid Auto-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
op dat moment verbonden Bluetooth®-apparaten
losgekoppeld en wordt het apparaat automatisch
verbonden als basistelefoon.
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen an-
deren Bluetooth®-apparaten worden verbonden.
Functiebeperking van het infotainment bij de Ap-
ple CarPlay-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
momenteel verbonden Bluetooth®-apparaten los-
gekoppeld.
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen
Bluetooth®-apparaten met het infotainment wor-
den verbonden.
Functiebeperking van het infotainment bij de Mir-
rorLink-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
op dat moment verbonden Bluetooth®-apparaten
losgekoppeld en wordt het apparaat automatisch
verbonden als basistelefoon.
Afhankelijk van het aan te sluiten apparaat kan een
verbindingsbevestiging vereist zijn.
Instellingen
Apple CarPlay - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Apple CarPlay de functietoets
"ŠKODA" aantippen.
aantippen.
Android Auto - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Android Auto selecteren.
Android Auto - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Android Auto
"Return to
SKODA" aantippen.
aantippen.
MirrorLink - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via MirrorLink selecteren.
MirrorLink - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu MirrorLink
aantippen.
aantippen.
Wisselen naar een ander apparaat / verbindingsty-
pe
Met het infotainment kan worden gewisseld tussen
de momenteel verbonden apparaten of het verbin-
dingstype.
aantippen.
Het gewenste apparaat of het verbindingstype kie-
zen.
83
Infotainment Swing › SmartLink
ŠKODA Connect online-diensten
Werking
De ŠKODA Connect online-diensten bieden de mo-
gelijkheid om de wagen met de online-wereld te ver-
binden. Ze vormen dus een uitbreiding van de wa-
gen- en infotainmentfuncties.
Voor de werking van de ŠKODA Connect online-
diensten moet de wagen zich in het bereik van een
mobiel telefoonnetwerk bevinden, waarover de dien-
sten worden aangeboden. De beschikbaarheid, de
verbindingssnelheid en de technologie van het mobi-
ele telefoonnetwerk kunnen verschillen in de betref-
fende landen en zijn afhankelijk van de exploitant van
het mobiele telefoonnetwerk.
De ŠKODA Connect online-diensten behoren niet tot
de uitrustingsomvang van de wagen. Deze worden
afzonderlijk op de ŠKODA Connect Portal of in de
ŠKODA Connect applicatie besteld.
Het aanbod van ŠKODA Connect online-diensten is
afhankelijk van het wagentype en de uitrusting, van
het infotainment en het betreende land. De be-
schikbaarheid in de afzonderlijke landen kan op de
ŠKODA Connect internetpagina worden gecontro-
leerd.
De rechten en plichten van de contractpartners met
betrekking tot de levering van deze diensten worden
geregeld in een afzonderlijke overeenkomst. Actuele
juridische documenten met betrekking tot de online-
diensten zijn te vinden op de ŠKODA Connect Portal
en in de ŠKODA Connect applicatie.
ŠKODA Connect internetpagina
http://go.skoda.eu/skoda-connect
De ŠKODA Connect internetpagina be-
vat actuele informatie met betrekking
tot de online-diensten, de link naar de
ŠKODA Connect Portal en de optie om
de ŠKODA Connect applicatie te down-
loaden.
ŠKODA Connect Portal
http://go.skoda.eu/connect-portal
De ŠKODA Connect Portal dient bv. voor
de registratie, activering en bestelling
van de online-diensten. Daarnaast is hier
de optie voor de externe toegang tot de
wagen aanwezig.
Informatieoproep
De informatieoproep kan bij problemen met de onli-
ne-diensten of voor informatie over de producten en
diensten van het merk ŠKODA worden gebruikt.
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets indrukken.
Pechoproep
De pechoproep kan worden gebruikt in geval van
pech.
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets indrukken.
ŠKODA Connect applicatie
Met de ŠKODA Connect applicatie is externe toe-
gang mogelijk tot de wagen met een mobiel appa-
raat. Verder bestaat hier bv. de mogelijkheid de ge-
bruiker te registreren, de online-diensten te active-
ren en in te stellen.
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code of link naar het mobiele apparaat worden ge-
download.
http://go.skoda.eu/skodaconnectapp
Instellingen
Registratie en activering van de onlinediensten
De gebruikersregistratie en de activering van de
ŠKODA Connect onlinediensten vindt plaats op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect ap-
plicatie.
Om de gebruikersregistratie te voltooien, is toegang
tot uw e-mailbox vereist.
Om de ŠKODA Connect onlinediensten te activeren,
als volgt te werk gaan.
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantippen.
84
Infotainment Swing › ŠKODA Connect online-diensten
De bij de gebruikers- en wagenregistratie op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect
applicatie ontvangen registratie-PIN ingeven en
bevestigen.
Wachten tot de voltooiingsmelding van de regi-
stratie verschijnt.
Eventuele meldingen op het beeldscherm bevesti-
gen.
Gebruiker wissen
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantippen.
Houder wissen
Wissen
aantippen.
Het wissen bevestigen.
Door de geregistreerde wagen in het gebruikers-
account op de ŠKODA Connect Portal te wissen,
wordt de gebruiker ook in het infotainment gewist.
Gebruiker wisselen
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantippen.
Nieuwe houder
Houderwisseling
aantippen.
De bij de registratie van de nieuwe gebruiker en bij
de wagenregistratie op de ŠKODA Connect Portal
ontvangen registratie-pincode ingeven en bevesti-
gen.
Eventueel de wisseling door het aantippen
Hoofdgebr.
wijzigen
bevestigen.
Beheer van de onlinediensten
In het dienstenbeheer is het mogelijk om informatie
over de onlinediensten en over de geldigheid van de
betreende licentie weer te geven of de diensten in
of uit te schakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Privésfeer en diensten
aan-
tippen.
Om de omschrijvingen en de status van de dien-
sten weer te geven, de gewenste dienst selecte-
ren.
Voor uitgebreide informatie over de dienst
aan-
tippen.
Om de diensten in of uit te schakelen, de check-
box aantippen.
Verbindingstoestand van de onlinediensten
De verbindingstoestand van de ŠKODA Connect on-
linediensten wordt door een symbool in de status-
balk op het infotainmentbeeldscherm weergegeven.
A
De ŠKODA Connect onlinediensten zijn beschik-
baar.
Tegelijkertijd kan het symbool van het dataver-
bindingstype worden weergegeven.
B
De ŠKODA Connect onlinediensten zijn niet be-
schikbaar.
C
De lokaliseringsdiensten zijn beperkt of gedeac-
tiveerd.
Gedetailleerde informatie over de onlinediensten
kan in het beheer van de onlinediensten worden
weergegeven.
D
De lokaliseringsdiensten zijn geactiveerd.
Gedetailleerde informatie over de onlinediensten
kan in het beheer van de onlinediensten worden
weergegeven.
Lokaliseringsdiensten
Voor de volledige functionaliteit van sommige online-
diensten zijn geactiveerde lokalisatiediensten vereist.
De lokalisatiediensten omvatten bv. informatie over
de laatste parkeerpositie, gebiedswaarschuwingen
en snelheidswaarschuwingen.
Bij actieve lokalisatiediensten wordt in de statusregel
op het infotainmentbeeldscherm het symbool
weergegeven.
Functie Privémodus uit-/inschakelen
Door het inschakelen van de functie Privémodus
worden de diensten uitgeschakeld met betrekking
tot het verzenden van wageninformatie en persoons-
gegevens die voor de levering van de onlinediensten
onontbeerlijk zijn.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Privémo-
dus
aantippen.
LET OP
De noodoproep blijft volledig werken nadat de Privé-
modus is ingeschakeld.
De werking van de informatie- en pechoproep is be-
perkt.
Functie Care Connect uit-/inschakelen
Door het uitschakelen van de Care Connect-diensten
worden de diensten uitgeschakeld met betrekking
tot het verzenden van wageninformatie en persoons-
gegevens die voor de levering van de Care Connect
onlinediensten onontbeerlijk zijn.
85
Infotainment Swing › ŠKODA Connect online-diensten
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Care Con-
nect
aantippen.
LET OP
De noodoproep blijft volledig werken nadat de Care
Connect functie is uitgeschakeld.
De werking van de informatie- en pechoproep is be-
perkt.
Onlinediensten uit-/inschakelen
Het is mogelijk om de onlinediensten door een ŠKO-
DA Servicepartner te laten uit-/inschakelen.
Na het uitschakelen van de onlinediensten werkt
geen van de ŠKODA Connect onlinediensten meer,
incl. de noodoproep.
Om de gebruiker van de
wagen te informeren
over het feit dat de ŠKO-
DA Connect onlinedien-
sten niet meer werken,
brengt de Servicepartner
op een zichtbare plaats in de wagen (bv. op de he-
melbekleding) een sticker aan.
Deze sticker mag niet worden verwijderd, zolang de
onlinediensten zijn uitgeschakeld.
LET OP
Houd er rekening mee dat de nood-, informatie- en
pechoproep na het uitschakelen van de onlinedien-
sten niet beschikbaar is.
Om deze reden vindt bij een zwaar ongeval geen au-
tomatische noodoproep plaats.
Infotainment Bolero
Infotainmentoverzicht
A
Touchscreen
Draaiknop links
Indrukken: Infotainment in-/uitschakelen
Draaien: Volume instellen
Draaiknop rechts
Indrukken: Menupunt bevestigen
Draaien: Menupunt selecteren / waarde in-
stellen
Menu Radio
Menu Media
Menu Telefoon
Spraakbediening
Infotainment-instellingen
Menu SmartLink
Informatie over wageninstellingen
Overzicht van het infotainmentmenu
Systeem
Infotainment-menu's
Menu MEDIA
Het menu MENU bevat alle beschikbare infotain-
ment-menu's.
Voor de weergave van het menu
aantippen.
Het type van de grafische weergave van het menu
MENU is instelbaar.
86
Infotainment Bolero › Infotainmentoverzicht
Rasterweergave
Horizontale weergave
Beperking
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele in-
fotainment-functies tijdens het rijden niet of slechts
beperkt mogelijk.
Het infotainment attendeert hierop middels een mel-
ding op het beeldscherm.
Basisinstellingen
Basisfuncties instellen
De instelling van de volgende infotainment-functies
vindt plaats in het menu
.
Tijd en datum.
Taal.
Eenheden.
Herstellen van de fabrieksinstelling.
Geluidsinstellingen
De instelling van het infotainment-geluid vindt plaats
in het menu
.
De volgende menupunten kunnen worden ingesteld.
Instelling van de equalizer.
Instelling van de volumeverhouding.
Volume-instelling van de afzonderlijke infotain-
ment-functies.
Instelbaar zijn bv. enkele van de volgende menu-
punten.
Volume-instelling van de commando's van de
spraakbediening.
Instelling van het maximumvolume bij het inscha-
kelen van het infotainment.
Snelheidsafhankelijke volume-instelling.
Instelling van de infotainment-geluidsonderdruk-
king bij ingeschakelde parkeerhulp.
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende uitge-
breide geluidsinstellingen instelbaar.
Instelling van de ruimteoptimalisatie.
Instelling van de audioprofielen op genre.
Instelling van het subwoofer-volume.
Configuratiehulp
De configuratiehulp helpt bij de instelling van bepaal-
de infotainment-functies.
De configuratiehulp wordt automatisch weergege-
ven, indien er na het inschakelen van het infotain-
ment minimaal twee niet ingestelde menupunten zijn
of als een nieuw gebruikersaccount is gekozen.
Voor het uitschakelen van de automatische weer-
gave, bij weergegeven configuratiehulp
Niet meer weer-
geven
aantippen.
Voor de handmatige weergave
Configura-
tiehulp
aantippen.
Menu MENU instellen
Het type van de grafische weergave van het menu
MENU is als volgt instelbaar.
Beeldscherm
Menu:
Een van de volgende menupunten kiezen.
Rasterweergave
- rasterweergave.
Horizont. weergave
- horizontale weergave.
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten apparaat!
Om het apparaat veilig te verwijderen, als volgt te
werk gaan.
Veilig verwijderen
aantippen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het apparaat verwijderen.
Elektronische spraakversterking voor bestuurder
en bijrijder
Met de elektronische spraakversterking kan de stem
van de bestuurder en bijrijder naar de luidsprekers
achterin worden doorgegeven.
Voor de volume-instelling van de spraakverster-
king
Volume
Elektronische spraakversterking
aan-
tippen.
Probleemoplossing
Infotainment reageert niet
Het infotainment moet opnieuw worden opgestart.
langer dan 10 seconden indrukken.
Wachten tot de opstartprocedure is afgelopen.
87
Infotainment Bolero › Systeem
Systeemupdate
Wij adviseren de systeemupdate door een specia-
list te laten uitvoeren.
De Systeemupdateupdate zorgt voor de optimale
werking van het infotainment, bv. compatibiliteit met
nieuwe telefoons.
Systeemversie bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
Handmatig updaten
De informatie over beschikbare updates staat op de
ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Beschikbare updates zoeken.
De update op een USB-bron opslaan.
De USB-bron in de voorste USB-ingang steken.
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
Het aangesloten USB-apparaat kiezen als bron van
de update.
Het updatebestand zoeken en de update bevesti-
gen.
Eventuele meldingen bevestigen en op de voltooi-
ing van de update wachten.
Beeldscherm
Overzicht
A
Statusbalk
B
Regel met de functietoetsen van het weergege-
ven menu
C
Verdere pagina's van het menu
Bediening
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
De bediening van het infotainmentbeeldscherm
vindt plaats door een lichte aanraking met de
vingers.
De bediening is in principe vergelijkbaar met die van
een mobiele telefoon.
De volgende bedieningen zijn infotainmentspecifiek.
Twee vingers naar boven of naar beneden slepen
Snel lijst van telefoon-
contacten doorkijken.
Twee vingers uit elkaar trekken
Beeld vergroten.
Twee vingers naar elkaar toe trekken
Beeld verkleinen.
Instellingen
De instelling van de volgende basisfuncties van het
beeldscherm vindt plaats in het menu
Beeld-
scherm
.
Helderheidsniveau van het beeldscherm.
Uitschakelen van het beeldscherm.
Weergave van de tijd.
Bevestigingsgeluiden en animaties.
88
Infotainment Bolero › Beeldscherm
Infotainmenttoetsenbord
Toetsenbordoverzicht
De indeling van de toetsenbordtekens is afhankelijk
van de ingestelde infotainment-taal.
In het infotainment worden afhankelijk van de con-
text de volgende typen gebruikt.
Alfanumeriek.
Numeriek.
Toetsenbord voor ingave.
Toetsenbord voor zoeken.
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens na elkaar wis-
sen
Lijst met gevonden items weergeven
B
Toetsenbord-functietoetsen
Naar kleine letters wisselen
Naar eerst hoofdletter, gevolgd door kleine
letters wisselen
/ Omschakelen naar taaltoetsenbord
Omschakelen tussen numeriek en teken-
toetsenbord
Extra toetsenbordtalen weergeven
Spatie invoegen
Ingedrukt houden: Verdere tekenvarianten
weergeven
Cursor naar links verplaatsen
Cursor naar rechts verplaatsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Numeriek toetsenbord
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens wissen
B
Toetsenbord-functietoetsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Als het contextafhankelijk mogelijk is, kunnen al-
fanumerieke tekens worden ingevoerd door een
functietoets met het cijfer ingedrukt te houden.
Bediening
Het infotainment-toetsenbord wordt gebruikt om
tekens, letters en cijfers in te geven.
Het toetsenbord wordt automatisch weergegeven
wanneer het infotainment vraagt om tekens in te ge-
ven.
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante
vermeldingen.
De vermelding die wordt gezocht kan inclusief dia-
kritische tekens worden ingevoerd.
Het toetsenbord geeft alleen tekens weer die over-
eenkomen met de opgeslagen vermeldingen.
Om de opgehaalde vermeldingen weer te geven
aantippen.
Extra toetsenbordtalen weergeven
Om de extra toetsenbordtalen te kunnen gebruiken,
moeten de gewenste talen eerst worden ingesteld.
of het vlagsymbool herhaaldelijk aantippen, tot
het toetsenbord met de gewenste taal wordt
weergegeven.
Verdere tekenvarianten
Het teken met het symbool ingedrukt houden.
Het gewenste teken selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
89
Infotainment Bolero › Infotainmenttoetsenbord
Spraakbediening
Werking
Spraakbedieningsprincipe
De spraakbediening werkt volgens het dialoogprinci-
pe tussen gebruiker en infotainment.
De gebruiker spreekt spraakcommando's uit. Het in-
fotainment antwoordt of voert de spraakcomman-
do's uit.
Voorwaarden
Contact ingeschakeld.
Infotainment ingeschakeld.
Er vindt geen telefoongesprek plaats met het in-
fotainment.
Bediening
Spraakbedieningsproces
Voor het inschakelen van de spraakbedeining de
toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken.
Of:
aantippen.
Na het inschakelen wordt het symbool
weergege-
ven.
Een spraakcommando uitspreken.
Tijdens de herkenning van het spraakcommando
wordt het symbool
weergegeven.
Het infotainment voert vervolgens het spraakcom-
mando uit of speelt de melding af. Tijdens de mel-
ding wordt het symbool weergegeven.
Na het uitvoeren van het spraakcommando schakelt
de spraakbediening uit.
Spraakcommando corrigeren
Tijdens het geven van het spraakcommando de
toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken en
een nieuw spraakcommando uitspreken.
Spraakbediening stoppen
Door het stoppen is meer tijd beschikbaar voor het
geven van het spraakcommando, bv. voor het zoeken
naar een telefooncontact.
De vinger over het infotainmentbeeldscherm naar
boven of naar beneden verschuiven.
Of:
Het spraakcommando "
pauze
" uitspreken.
Gestopte spraakbediening weer hervatten
De toets op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Afgespeelde melding beëindigen
De toets op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken.
Spraakbediening beëindigen
De toets
op het multifunctiestuurwiel twee-
maal indrukken.
Of:
Het spraakcommando "
annuleren
" uitspreken tijdens
het geven van een spraakcommando.
Beperking
Voor enkele infotainmenttalen is de spraakbediening
niet beschikbaar. Het infotainment attendeert hier-
op.
De meldingen worden door het infotainment gege-
nereerd. Een perfecte verstaanbaarheid (bv. straat-
of stadnaam) kan niet altijd worden gegarandeerd.
Gebruik van de spraakbediening tijdens een tele-
foongesprek is niet mogelijk.
Instellingen
De instelling van de volgende functies van de spraak-
bediening vindt plaats in het menu
Spraakbe-
diening
.
Bevestigingsgeluiden.
Weergave van voorbeeldcommando's.
Tips om het zelf te doen
Akoestische hulp starten
Wanneer het infotainment een spraakcommando
verwacht, "
Help
" uitspreken.
Het spraakcommando "
Help
" kan herhaaldelijk wor-
den uitgesproken voor meer tips over de spraakbe-
diening.
Weergave van voorbeeldspraakcommando's op
het infotainmentbeeldscherm in-/uitschakelen
Het systeem biedt de mogelijkheid om voorbeelds-
praakcommando's weer te geven op het infotain-
mentbeeldscherm na het inschakelen van de spraak-
bediening.
Voor In-/uitschakelen
Spraakbediening
Voor-
beeldcommando's (Infotainmentsyst.)
aantippen.
Weergave van voorbeeldspraakcommando's op
het infotainmentbeeldscherm in-/uitschakelen
Het systeem biedt de mogelijkheid om voorbeelds-
praakcommando's weer te geven op het display van
het instrumentenpaneel na het inschakelen van de
spraakbediening.
90
Infotainment Bolero › Spraakbediening
Voor In-/uitschakelen
Spraakbediening
Voor-
beeldcommando's (Instrumentenpaneel)
aantippen.
Radio
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
Analoge en digitale radio-ontvangst
A
Frequentiegebied selecteren
B
Afhankelijk van het frequentiegebied
FM: Radiotekst
DAB: Naam van de zendergroep
C
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Lijst met beschikbare zenders
Handmatig zender zoeken
Weergave van informatie over de zender (geldt
voor DAB)
Instellingen
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Lijst met beschikbare zenders
Voor weergave aantippen.
Beluisterde zender
Onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender
Er is een verkeersinformatiezender ingesteld
Het DAB-signaal is niet beschikbaar
De DAB-zenderontvangst is niet goed
Voor het filteren van de FM-zenders in alfabeti-
sche volgorde, op groep of genre aantippen.
De voorwaarde voor de filteringsoptie is de inge-
schakelde RDS- en AF-functie.
Handmatige actualisering van de zenderlijst
In de FM-zenderlijst kan informatie over het uitge-
zonden programmatype en het type regionale zender
worden weergegeven.
Bediening
Zender kiezen
of aan de bovenkant van het scherm aantippen.
SCAN-functie
De functie laat na elkaar de ontvangbare zenders van
het geselecteerde frequentiegebied gedurende en-
kele seconden horen.
Om de automatische afspeelfunctie te starten
op
Scan
of de rechter draaiknop drukken.
Om de automatische afspeelfunctie te beëindi-
gen op of de rechter draaiknop drukken.
Zender handmatig zoeken
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Om achtereenvolgens te zoeken of naast de
weergegeven schaal van het frequentiegebied aan-
tippen.
Of:
De scrollmarkering op de schaal van het frequen-
tiegebied ingedrukt houden en deze naar de ge-
wenste waarde verplaatsen.
Of:
Aan de rechter draaiknop
draaien.
Beperking
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
In de achterste zijruiten bevinden zich antennes
voor de ontvangst van het radiosignaal.
Het beplakken van de ruiten met folie of metaal
gecoate stickers kan de ontvangst van het radio-
signaal beïnvloeden.
ŠKODA AUTO aanvaardt geen verantwoordelijk-
heid voor de beschikbaarheid, correcte werking en
verzonden informatie van de RDS-dienst.
91
Infotainment Bolero › Radio
Instellingen
Actueel beluisterde zender vanuit het hoofdmenu
Radio aan de favorieten toevoegen
De gewenste voorkeuzetoets voor voorkeuzezen-
ders ingedrukt houden, tot de zender is opgesla-
gen.
Zender vanuit de lijst met beschikbare zenders aan
de favorieten toevoegen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De regel met de naam van de gewenste zender in-
gedrukt houden.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
Favorieten wissen
In het hoofdmenu Radio
Geheugen wissen
aantip-
pen.
Om één voorkeuzetoets voor voorkeuzezenders te
wissen, de gewenste voorkeuzetoets aantippen en
het wissen bevestigen.
Om alle voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
te wissen,
Alle
aantippen en het wissen bevestigen.
Toetsen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De variant voor de zenderomschakeling met behulp
van de toetsen in het hoofdmenu Radio wordt als
volgt ingesteld.
In het hoofdmenu Radio
Pijltoetsen:
aantippen.
De omschakelvariant kiezen.
Verkeersinformatie (TP) van de FM-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Verkeersinformatie van de DAB-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio het menupunt
Verkeersin-
formatie (TP)
inschakelen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
Verkeersinformatie
in-/uitschakelen.
Zenderlogo uit een externe bron toekennen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om logo's uit
de afbeeldingen op een externe bron aan de voor-
keuzetoetsen toe te wijzen.
Voor zenderlogo's kunnen afbeeldingen in jpg-, gif-,
png- en bmp-formaat met een maximale resolutie
van 500x500 pixels worden gebruikt.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
De externe bron met het logo kiezen.
Het gewenste logo opzoeken en bevestigen.
De informatie over het updaten van het zenderlogo
staat op de ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Zenderlogo wissen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
Om één logo te wissen de gewenste voorkeuzet-
oets aantippen en het wissen bevestigen.
Om alle logo’s te wissen
Alle
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
Automatische toewijzing van het zenderlogo in-/
uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld, wordt bij het
opslaan van de zender onder een voorkeuzetoets een
zenderlogo uit het infotainmentgeheugen toegewe-
zen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische opslag zenderlogo's
aantippen.
Regionaal FM-zenderlogo
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om FM-zen-
derlogo’s landspecifiek te gebruiken.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Regio
voor zenderlogo:
aantippen.
Het land kiezen.
Radiotekstontvangst in-/uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de voorkeu-
zetoetsen worden weergegeven, wordt gedetailleer-
de informatie over de uitgezonden inhoud van de be-
luisterde FM-zender of de naam van de zendergroep
voor de DAB-zender weergegeven.
In het hoofdmenu Radio
Radiotekst
aantippen.
Automatische frequentiewisseling (AF) in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de momen-
teel beluisterde FM-zender een zwak signaal heeft,
stelt het infotainment automatisch dezelfde zender
in op een andere frequentie met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische frequentiewisseling (AF)
aantippen.
92
Infotainment Bolero › Radio
Automatische frequentiewisseling naar een regio-
naal verwante FM-zender
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om bij het
wegvallen van het signaal van de beluisterde FM-
zender automatisch over te schakelen naar een re-
gionaal verwante FM-zender.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
RDS
regionaal:
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
Vast
- Bij het wegvallen van het signaal dient een an-
dere zender handmatig te worden ingesteld.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met
de momenteel beste signaalontvangst.
Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreen-
de regio stelt het infotainment automatisch een
andere beschikbare regio in.
RDS in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het menupunt is alleen beschikbaar voor sommige
landen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Radio
Data Systeem(RDS)
aantippen.
Als de RDS-functie is uitgeschakeld zijn de volgen-
de menupunten niet beschikbaar in de instellingen
van de FM-zender.
Verkeersinformatie (TP).
Radiotekst.
RDS regionaal.
Automatische frequentiewisseling (AF).
Regionaal zenderlogo.
Extra berichten van de DAB-zender in-/uitschake-
len
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld, worden naast
verkeersinformatie nog andere berichten ontvangen.
Bv. weerberichten, sportreportages, financieel
nieuws enz.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Ande-
re DAB-berichten
aantippen.
Automatische programmavervolging van een DAB-
zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde zender in bij een an-
dere DAB-zendergroep met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
programmavervolging
aantippen.
Automatische omschakeling van de DAB-zender
naar dezelfde FM-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde FM-zender in. Achter
de zendernaam wordt het symbool (FM) weergege-
ven.
Indien de corresponderende DAB-zender weer te
ontvangen is, schakelt de zender automatisch om
van FM naar DAB.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matisch omschakelen DAB - FM
aantippen.
Ontvangst van de DAB-zender in de L-band in-/
uitschakelen
In enkele landen is de DAB-radio-ontvangst alleen in
de zogenaamde L-band beschikbaar.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
L-band
aantippen.
Als er in het betreende land geen DAB-radio-
ontvangst in de L-band is, dan adviseren we om de L-
band uit te schakelen. Het DAB-zenderzoeken ver-
loopt daardoor sneller.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een audiobron kunnen op het
display van de bron aanwijzingen worden weerge-
geven. Deze meldingen dienen in acht te worden
genomen en zo nodig te worden bevestigd .
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
93
Infotainment Bolero › Media
A
Bron selecteren
Bestanden beheren / Multimediadatabase
Instellingen
Bediening
Bediening - Basisprincipes
A
Albumafbeelding / symbool van de aangesloten
bron
Aantippen: Beschikbare albums weergeven
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave aan-
tippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin weer-
geven
Ingedrukt houden: snel terugspoelen binnen de
titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: snel vooruitspoelen binnen de
titel
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
Uitgebreide bediening
In-/uitschakelen van de herhaalde weergave van
de actuele titel
In-/uitschakelen van herhaalde weergave van ac-
tuele album/map
In-/uitschakelen van willekeurige weergave van
actuele album/map
Beperking
LET OP
De beschikbaarheid van sommige functies van de
mediabediening is afhankelijk van de aangesloten
bron en de gebruikte software, bv. Bluetooth®.
Instellingen
Titelweergave inclusief submappen in-/uitschake-
len
In het hoofdmenu Media
Mix/Repeat inclusief submappen
aantippen.
Verkeersinformatie
Om tijdens het afspelen van mediabestanden de
verkeersinformatiebewaking in of uit te schakelen
in het hoofdmenu Media
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Aangesloten apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten apparaat!
Om het apparaat veilig te verwijderen, als volgt te
werk gaan.
In het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantip-
pen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het apparaat verwijderen.
Bluetooth®-speler
Het infotainment biedt de mogelijkheid, audiobe-
standen van een aangesloten Bluetooth®-speler met
het A2DP- of AVRCP-audioprofiel af te spelen.
Met het infotainment kunnen meerdere apparaten
via Bluetooth® worden gekoppeld, maar slechts één
daarvan kan als Bluetooth®-speler worden gebruikt.
Voor het Aansluiten van de Bluetooth®-speler het
apparaat via Bluetooth® koppelen en verbinden.
In het hoofdmenu Media
Bluetooth
Gekoppelde appa-
raten
aantippen.
In de lijst het apparaat met het symbool selecte-
ren.
Wanneer het infotainment met een extern appa-
raat via Apple CarPlay of Android Auto is verbonden,
dan is geen verbindingsopbouw via Bluetooth® mo-
gelijk.
SD-kaart
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Geen SD-kaart met afgebroken schuif voor de
schrijfbeveiliging gebruiken.
Voor het aanbrengen de SD-kaart met de schuine
hoek naar rechts gericht in de opening in de exter-
ne module steken tot deze vergrendelt.
94
Infotainment Bolero › Media
Voor het Verwijderen de SD-kaart eerst veilig ver-
wijderen. Hiertoe in het hoofdmenu Media
Veilig
verwijderen:
aantippen en de SD-kaart selecteren.
Op de ingestoken SD-kaart drukken.
De SD-kaart springt in de verwijderpositie.
LET OP
Bij gebruik van een SD-kaart in een adapter kan de
SD-kaart tijdens het rijden door het bewegen van de
wagen uit de adapter vallen.
USB-apparaat
Voor het aansluiten het USB-apparaat in de betref-
fende aansluiting steken.
Voor de weergave van audiobestanden USB-aan-
sluitingen gebruiken, die de gegevensoverdracht
ondersteunen.
Voor het Verwijderen het USB-apparaat eerst vei-
lig verwijderen. Hiertoe in het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantippen en het USB-apparaat se-
lecteren.
Het USB-apparaat verwijderen.
Op de USB-aansluiting kan een USB-apparaat
rechtstreeks of via een verbindingskabel worden
aangesloten.
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
USB-verlengkabels of adapters kunnen de weerga-
vefunctie van het aangesloten apparaat nadelig beïn-
vloeden.
USB-audiobron laden
Na het aansluiten van het USB-apparaat wordt het
opladen automatisch gestart, als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan.
Het contact is ingeschakeld.
Het USB-apparaat is geschikt voor het opladen.
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opla-
den via het stroomnet verschillen.
Afhankelijk van het aangesloten USB-apparaat en
van de frequentie van het gebruik kan de laadstroom
mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen moge-
lijk niet herkennen dat ze worden opgeladen.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
SD-kaart SD-kaartlezer Standaardformaat
SD
SDHC
SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
HDD
(zonder speciale soft-
ware)
USB-apparaten, die het
USB Mass Storage pro-
tocol ondersteunen
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne, die het Media Trans-
fer Protocol ondersteu-
nen
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
HFS+
Bluetooth®-speler Bluetooth® -
Bluetooth®-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1.5)
-
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeelde audiobronnen worden
niet door het infotainment ondersteund.
Het bekijken van afbeeldingen op het infotainmentbeeldscherm wordt door aangesloten Apple-apparaten niet
ondersteund.
95
Infotainment Bolero › Media
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment compatibel is met de gekozen
te testen mobiele apparaten. Deze controle is te vinden via de volgende link of door het inlezen van de QR-
code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient alleen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege een soft-
ware-update van het infotainment en de mobiele apparaten.
Ondersteunde audiobestanden
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 3 mp3 32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3
mp3 8 - 160
16, 22, 24 Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2.5 Layer 3 8, 11, 12
WMA
Windows Media
Audio 9 en 9.1
wma
8 - 384
8, 11, 12, 16,
22, 32, 44,
48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Windows Media
Audio 9.2
8 - 320
Windows Media
Audio 10
8 - 768
32, 44, 48,
96
FLAC FLAC flac
door het formaat
gedefinieerd
ca. 5,5 Mbit/s
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 64,
88, 96
Mono, Stereo,
5.1, 7.1
OGG-Vorbis OGG-Vorbis ogg
door het formaat
gedefinieerd
ca. 5,5 Mbit/s
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48
Mono,
Stereo
ADTS
AAC LC
aac 16 - 400
22, 24, 32,
44, 48
Mono,
Stereo
AAC HE
16, 22, 24,
32, 44, 48
AAC HEv2
RIFF WAV wav 64 - 3072
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 96
Mono,
Stereo
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet onder-
steund.
Ondersteunde afspeellijsten
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
M3U8 m3u8
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
96
Infotainment Bolero › Media
Codec-type Bestandsux
PLA pls
Afbeeldingen
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
A
Bron selecteren
Bestanden beheren
Instellingen
Bediening
Bediening door aanraken
A
Afbeeldingen bekijken
De volgende afbeelding weergeven
De vorige afbeelding weergeven
Slideshow starten
Slideshow stoppen
B
Afbeelding weergeven
Linksom draaien
Rechtsom draaien
In de oorspronkelijke grootte weergeven
Gebarenbediening
De volgende afbeel-
ding weergeven.
De vorige afbeelding
weergeven.
Weergave vergroten.
Weergave verkleinen.
Afbeelding maximaal
vergroten / In de oor-
spronkelijke grootte
weergeven.
97
Infotainment Bolero › Afbeeldingen
Instellingen
De instelling van de volgende functies vindt plaats in
het menu .
Weergavegrootte van de afbeelding.
Weergaveduur van de afbeelding tijdens de slide-
show.
Slideshow-herhaling.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Specificatie Bestands-
systeem
SD-kaart
SD-kaartle-
zer
Standaard-
formaat
SD
SDHC
SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB
USB 1.x; 2.x
3.x
USB-stick
Bron Interface Specificatie Bestands-
systeem
of hoger
met de on-
dersteuning
van USB 2.x
HDD
(zonder
speciale
software)
Ondersteunde bestanden
Codec-type Bestandsux Max. resolutie
[Mpx]
BMP bmp 4
JPG; JPEG jpg; jpeg 4 (Progressive
Mode)
64
GIF gif 4
PNG png 4
De max. ondersteunde afbeeldingsgrootte bedraagt
20 MB.
Beheer mobiele apparaten
Overzicht
Beheer mobiele apparaten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
In de lijst met gekoppelde mobiele apparaten kunnen bij de afzonderlijke apparaten de volgende symbolen ver-
schijnen.
grijs symbool - het apparaat kan als telefoon worden verbonden.
groen symbool - het apparaat is als telefoon verbonden.
grijs symbool - het apparaat kan als Bluetooth®-speler worden verbonden.
wit symbool - het apparaat is als Bluetooth®-speler verbonden.
Mogelijke functies van het aangesloten mobiele apparaat
De functies van een via het HFP-Bluetooth-profiel verbonden apparaat zijn afhankelijk van de volgende verbin-
dingstypes.
Eerste apparaat
Basistelefoon
Tweede apparaat
Extra telefoon
binnenkomende/uitgaande oproepen
sms
telefooncontacten
Bluetooth®-speler
binnenkomende oproepen
Bluetooth®-speler
Met het infotainment kan slechts een mobiel apparaat als Bluetooth®-speler worden verbonden.
98
Infotainment Bolero › Beheer mobiele apparaten
Beperkingen mobiele apparaten en applicaties
Beschikbaarheid van functies
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhan-
kelijk van het type mobiele apparaat en de geïnstal-
leerde applicaties.
Verbindingsbeperking
Met het infotainment kunnen maximaal 20 mobiele
apparaten worden gekoppeld.
Het bereik van de verbinding van het mobiele ap-
paraat met het infotainment is beperkt tot het in-
terieur van de wagen.
Na het bereiken van het maximale aantal wordt
door de koppeling van het volgende mobiele appa-
raat het langst niet-gebruikte apparaat vervangen.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecon-
troleerd of het infotainment compatibel is met de
gekozen te testen mobiele apparaten. Deze controle
is te vinden via de volgende link of door het inlezen
van de QR-code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient al-
leen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en
volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege
een software-update van het infotainment en de
mobiele apparaten.
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten
Vanwege het grote aantal mobiele apparaten is het
niet mogelijk om een volledige Bluetooth®-compati-
biliteit met het infotainment te garanderen. De Blue-
tooth®-compatibiliteit is afhankelijk van de Blue-
tooth®-versie en de implementatie van de Blue-
tooth®-protocollen door de fabrikant van het mobie-
le apparaat.
Applicaties op mobiele apparaten
Op mobiele apparaten kunnen applicaties geïnstal-
leerd worden die het mogelijk maken extra informa-
tie op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue
doorontwikkeling ervan, kunnen de beschikbare ap-
plicaties mogelijk niet op alle mobiele apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werk-
ing hiervan niet zonder voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de
functies ervan zijn infotainment-, wagen- en landaf-
hankelijk.
Informatie over de ŠKODA-applicaties
Gedetailleerde informatie over de ŠKODA applicaties
is te vinden op de internetpagina's na het inlezen van
de volgende QR-code of via de volgenden link.
http://go.skoda.eu/mobile-apps
Verbindingsopbouw
Een mobiel apparaat met het infotainment verbin-
den
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
De Bluetooth®-zichtbaarheid van het infotainment
Bluetooth
Zichtbaarheid:
Zichtbaar
inschakelen.
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan door het aantippen
van
Bluetooth
Naam:
worden vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Het mobiele apparaat wordt met het infotainment
verbonden of alleen gekoppeld, en wel afhankelijk
van het aantal reeds verbonden apparaten.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat verbinden
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
Bluetooth
Apparaten zoeken
aantippen.
De zichtbaarheid van het aan te sluiten apparaat
garanderen.
Het gewenste apparaat in de lijst met opgezochte
Bluetooth®-apparaten selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Infotainment met een reeds gekoppeld mobiel ap-
paraat verbinden
De verbinding met een reeds gekoppeld mobiel ap-
paraat vindt automatisch plaats na het inschakelen
van het contact, zo nodig kan het apparaat handma-
tig als volgt worden verbonden.
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
99
Infotainment Bolero › Beheer mobiele apparaten
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
In de apparatenlijst het gewenste apparaat en het
Bluetooth®-profiel selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Verbinding met een mobiel apparaat verbreken
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
Het symbool van het Bluetooth®-profiel van het
gewenste mobiele apparaat aantippen.
Een gekoppeld mobiel apparaat wissen
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
Voor het wissen van een mobiel apparaat aantip-
pen en de wisprocedure bevestigen.
Voor het wissen van alle mobiele apparaten
Alle wis-
sen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefoon
Hoofdmenu Telefoon
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Naam van de verbonden telefoon
Aantippen: Lijst met eerder verbonden tele-
foons weergeven
B
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
C
Keuze van geheugengroep voor favoriete contac-
ten
D
Naam van provider
Indien voor de naam het symbool wordt
weergegeven, is roaming actief.
E
Symbool van het verbindingstype
F
Statussymbolen van de telefoon
Verwisselen van de basistelefoon door de extra
telefoon
Ingeven van het telefoonnummer
Contactenlijst
Berichten
Oproeplijsten
Instellingen
Voorwaarden voor de verbinding van een
telefoon met het infotainment
Het contact is ingeschakeld.
De Bluetooth®-functie van het infotainment en de
telefoon is ingeschakeld.
Het inschakelen van de Bluetooth®-functie van
het infotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Bluetooth
.
De zichtbaarheid van het infotainment is inge-
schakeld.
Het inschakelen van de zichtbaarheid van het in-
fotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Zichtbaarheid:
.
Zichtbaar
.
De telefoon bevindt zich binnen het signaalbereik
van de Bluetooth®-eenheid van het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Er is geen mobiel apparaat via Apple CarPlay met
het infotainment verbonden.
Telefoonbediening
Telefoonnummer ingeven
In het hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het weergegeven nu-
merieke toetsenbord ingeven.
Het weergegeven numerieke toetsenbord kan
ook voor het zoeken van een contact worden ge-
bruikt.
Wanneer bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan
worden naast het numerieke toetsenbord de contac-
ten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
De lijst met telefooncontacten is uit de verbonden
basistelefoon geïmporteerd.
Voor de weergave van de contactenlijst in het
hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Voor het zoeken in de lijst
Zoeken
aantippen.
De gegevens voor het zoeken ingeven.
Voor een verbindingsopbouw met een contact de
functietoets met het gewenste contact aantippen.
Indien een contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het telefoonnummer uit de getoonde lijst kiezen.
Voor de weergave van de details van een contact
aantippen.
Verbinding opbouwen met het nummer van de voi-
cemailbox
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
100
Infotainment Bolero › Telefoon
Telefoongesprek
Afhankelijk van de context van het telefoongesprek
zijn de volgende functies selecteerbaar.
Verbindingsopbouw beëindigen / binnenkomen-
de oproep afwijzen / oproep beëindigen
Binnenkomende oproep beantwoorden / naar
wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Bellerdetails weergeven
Conferentie tot stand brengen
Om het gespreksgeluid van de luidsprekers naar
de telefoon om te schakelen, in het hoofdmenu
Telefoon
Handsfree bellen
aantippen.
Om het gespreksgeluid van de telefoon naar de
luidsprekers om te schakelen, aantippen.
Conferentiegesprek
Het conferentiegesprek is een gezamenlijk telefoon-
gesprek met minimaal 3 en maximaal 6 deelnemers.
Gedurende een oproep/een conferentie de volgen-
de oproep uitvoeren.
Of:
Een nieuwe binnenkomende oproep door aantip-
pen van de functietoets
aannemen.
Voor het starten van een conferentiegesprek de
functietoets aantippen.
Tijdens een actief conferentiegesprek zijn contextaf-
hankelijk de volgende functies selecteerbaar.
Conferentie vasthouden, tijdelijk verlaten
(de conferentie wordt op de achtergrond voort-
gezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Details van het conferentiegesprek weergeven
In de details van het conferentiegesprek zijn, afhan-
kelijk van de verbonden telefoon, de volgende func-
ties selecteerbaar.
Details van de deelnemer aan het conferentiege-
sprek weergeven
Gesprek met de deelnemer aan het conferentie-
gesprek beëindigen
Gesprek met een deelnemer buiten het confe-
rentiegesprek om
Bericht verzenden
In het hoofdmenu Telefoon
Nieuwe sms
aantip-
pen.
Een bericht schrijven en bevestigen, er wordt een
weergave van het bericht getoond.
Het bericht kan worden bewerkt door de tekst in
de weergave aan te raken.
/
/
/
De ontvanger van het bericht opzoeken of kie-
zen,eventueel aantippen om het telefoonnummer
in te geven.
Meerdere ontvangers toevoegen of geselecteerde
ontvangers bevestigen.
aantippen.
Ontvangen berichten weergeven
In het hoofdmenu Telefoon
Ingaand
aantippen.
Om het bericht weer te geven, het gewenste be-
richt selecteren.
De inhoud van het bericht en het volgende menu met
functies worden weergegeven.
Bericht met de gegenereerde infotainmentstem
voorlezen.
Menu met de volgende functies van een ont-
vangen bericht weergeven.
Optie om het bericht met een sjabloon te beant-
woorden.
Bericht wissen.
Telefoonnummers in het bericht herkennen.
Bericht doorsturen met de optie om het bericht
nog vóór het verzenden te bewerken.
Antwoord versturen aan de afzender via een be-
richt.
Instellingen van de telefoonfuncties van het
infotainment
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten behe-
ren
Om op te slaan de gewenste voorkeuzetoets inge-
drukt houden.
Een contact uit de weergegeven lijst kiezen.
Indien het contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het gewenste telefoonnummer kiezen.
Om te wissen in het hoofdmenu Telefoon
Ge-
bruikersprofiel Favorieten beheren
aantippen.
Voor het wissen van een voorkeuzetoets het ge-
wenste lijstitem aantippen en de wisprocedure be-
vestigen.
Of:
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
Alle wissen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefooncontacten importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon
met het infotainment begint het importeren van de
telefooncontacten in het infotainmentgeheugen.
In het infotainment kunnen max. 2.000 telefooncon-
tacten met contactafbeeldingen worden geïmpor-
teerd. Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers
bevatten.
Afhankelijk van het telefoontype kan een importbe-
vestiging noodzakelijk zijn.
101
Infotainment Bolero › Telefoon
Telefooncontacten updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het
infotainment wordt de lijst automatisch geüpdatet.
Om de lijst handmatig te updaten in het hoofdme-
nu Telefoon
Gebruikersprofiel
Contacten importeren
aan-
tippen.
Afbeeldingen bij telefooncontacten weergeven
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Afbeel-
dingen voor contacten weergeven
aantippen.
Contacten in het telefoonboek sorteren
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Sorte-
ren op:
aantippen.
Het sorteertype selecteren.
Beltoon
Bij sommige telefoons is het gebruik van de tele-
foon-beltoon niet mogelijk, in plaats daarvan wordt
de infotainment-beltoon gebruikt.
Voor de instelling van de infotainment-beltoon in
het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Beltoon
kiezen
aantippen.
De beltoon kiezen.
Nummer van de voicemailbox
Om het nummer van de voicemailbox in te stel-
len, in het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Voicemailnummer:
aantippen.
Het nummer van de voicemailbox ingeven.
Conferentiegesprekken
Voor het in-/uitschakelen van de optie voor het
instellen van conferentiegesprekken in het
hoofdmenu Telefoon
Conferentie
aantippen.
SmartLink
Werking
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde
applicaties van een aangesloten mobiel apparaat op
het infotainmentbeeldscherm weer te geven en te
bedienen.
De certificering kan beperkt zijn door het gebruik
van de nieuwste update van de betreende Smart-
Link-applicatie.
Applicaties kunnen bv. worden gebruikt voor de rou-
tegeleiding, het bellen, het luisteren naar muziek en
dergelijke.
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel worden
verbonden.
Ondersteunde verbindingstypen
SmartLink ondersteunt de volgende verbindingsty-
pen.
Android Auto.
Apple CarPlay.
MirrorLink.
Overzichten van de SmartLink-verbinding
Hoofdmenu SmartLink
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Eerder verbonden apparaat
B
Momenteel verbonden apparaat
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink
Android Auto
Navigatie-applicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoonge-
sprekken, ontvangen tekstberichten en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en
de optie om naar het hoofdmenu SmartLink terug
te keren
Inschakelen van de spraakbediening (Google Voi-
ce)
102
Infotainment Bolero › SmartLink
Apple CarPlay
A
Lijst met beschikbare applicaties
Afhankelijk van de bedieningsduur:
Aantippen: Terugkeren naar het hoofdmenu
Apple CarPlay
Vasthouden: Inschakelen van de spraakbedie-
ning (Siri)
MirrorLink
Bedienen van de applicatie is niet mogelijk tijdens
het rijden
Terugkeren naar het hoofdmenu SmartLink
Lijst met actieve applicaties
Weergave van de laatste actieve applicatie op het
verbonden mobiele apparaat
Instellingen
Verbindingsvoorwaarden
Algemene verbindingsvoorwaarden
Het mobiele apparaat ondersteunt de SmartLink-
verbindingstypen Android Auto, Apple CarPlay of
MirrorLink.
Het mobiele apparaat en het SmartLink-verbin-
dingstype worden op de betreende markt on-
dersteund.
Bij enkele verbonden mobiele apparaten moet het
mobiele apparaat "ontgrendeld" zijn.
Voorwaarden voor Android Auto
Het te verbinden apparaat moet de Android Au-
to-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Android Auto-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc.
Op het mobiele apparaat is de Android Auto ap-
plicatie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het mobiele apparaat is ingeschakeld.
Voorwaarden voor Apple CarPlay
Het te verbinden apparaat moet de Apple Car-
Play-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Apple CarPlay-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Apple Inc.
De spraakbediening Siri is ingeschakeld.
De dataverbinding op het mobiele apparaat is in-
geschakeld.
Voorwaarden voor MirrorLink
Het te verbinden apparaat moet de MirrorLink-
verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten en applicaties die de Mir-
rorLink-verbinding ondersteunen, is te vinden op
de internetpagina's van Car Connectivity Consor-
tium®.
Op het mobiele apparaat is de MirrorLink applica-
tie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het aangesloten mobiele apparaat is inge-
schakeld.
Bediening
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
Voor de weergave van de volgende bedieningsvlak-
ken op de rechter draaiknop
drukken.
Weergave van de onderste bedieningsvlakken
Weergave van de bovenste bedieningsvlakken
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
Beperking
Beperking van de SmartLink-applicaties tijdens het
rijden
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele
SmartLink-applicaties tijdens het rijden niet of
slechts beperkt mogelijk.
Functiebeperking van het infotainment bij de An-
droid Auto-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
op dat moment verbonden Bluetooth®-apparaten
losgekoppeld en wordt het apparaat automatisch
verbonden als basistelefoon.
103
Infotainment Bolero › SmartLink
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen an-
deren Bluetooth®-apparaten worden verbonden.
Functiebeperking van het infotainment bij de Ap-
ple CarPlay-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
momenteel verbonden Bluetooth®-apparaten los-
gekoppeld.
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen
Bluetooth®-apparaten met het infotainment wor-
den verbonden.
Functiebeperking van het infotainment bij de Mir-
rorLink-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Wilt u het aan te sluiten apparaat in het menu Tele-
foon gebruiken, koppel en verbind dan het externe
apparaat vóór het opbouwen van de MirrorLink-
verbinding via Bluetooth® met het infotainment .
Instellingen
Apple CarPlay - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Apple CarPlay de functietoets
"ŠKODA" aantippen.
aantippen.
Android Auto - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Android Auto selecteren.
Android Auto - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Android Auto
"Return to
SKODA" aantippen.
aantippen.
MirrorLink - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via MirrorLink selecteren.
MirrorLink - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu MirrorLink aantippen.
aantippen.
Wisselen naar een ander apparaat / verbindingsty-
pe
Met het infotainment kan worden gewisseld tussen
de momenteel verbonden apparaten of het verbin-
dingstype.
aantippen.
Het gewenste apparaat of het verbindingstype kie-
zen.
ŠKODA Connect online-diensten
Werking
De ŠKODA Connect online-diensten bieden de mo-
gelijkheid om de wagen met de online-wereld te ver-
binden. Ze vormen dus een uitbreiding van de wa-
gen- en infotainmentfuncties.
Voor de werking van de ŠKODA Connect online-
diensten moet de wagen zich in het bereik van een
mobiel telefoonnetwerk bevinden, waarover de dien-
sten worden aangeboden. De beschikbaarheid, de
verbindingssnelheid en de technologie van het mobi-
ele telefoonnetwerk kunnen verschillen in de betref-
fende landen en zijn afhankelijk van de exploitant van
het mobiele telefoonnetwerk.
De ŠKODA Connect online-diensten behoren niet tot
de uitrustingsomvang van de wagen. Deze worden
afzonderlijk op de ŠKODA Connect Portal of in de
ŠKODA Connect applicatie besteld.
Het aanbod van ŠKODA Connect online-diensten is
afhankelijk van het wagentype en de uitrusting, van
het infotainment en het betreende land. De be-
schikbaarheid in de afzonderlijke landen kan op de
ŠKODA Connect internetpagina worden gecontro-
leerd.
De rechten en plichten van de contractpartners met
betrekking tot de levering van deze diensten worden
geregeld in een afzonderlijke overeenkomst. Actuele
juridische documenten met betrekking tot de online-
diensten zijn te vinden op de ŠKODA Connect Portal
en in de ŠKODA Connect applicatie.
ŠKODA Connect internetpagina
http://go.skoda.eu/skoda-connect
De ŠKODA Connect internetpagina be-
vat actuele informatie met betrekking
tot de online-diensten, de link naar de
ŠKODA Connect Portal en de optie om
de ŠKODA Connect applicatie te down-
loaden.
ŠKODA Connect Portal
http://go.skoda.eu/connect-portal
104
Infotainment Bolero › ŠKODA Connect online-diensten
De ŠKODA Connect Portal dient bv. voor
de registratie, activering en bestelling
van de online-diensten. Daarnaast is hier
de optie voor de externe toegang tot de
wagen aanwezig.
Informatieoproep
De informatieoproep kan bij problemen met de onli-
ne-diensten of voor informatie over de producten en
diensten van het merk ŠKODA worden gebruikt.
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets indrukken.
Pechoproep
De pechoproep kan worden gebruikt in geval van
pech.
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets
indrukken.
ŠKODA Connect applicatie
Met de ŠKODA Connect applicatie is externe toe-
gang mogelijk tot de wagen met een mobiel appa-
raat. Verder bestaat hier bv. de mogelijkheid de ge-
bruiker te registreren, de online-diensten te active-
ren en in te stellen.
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code of link naar het mobiele apparaat worden ge-
download.
http://go.skoda.eu/skodaconnectapp
Instellingen
Registratie en activering van de onlinediensten
De gebruikersregistratie en de activering van de
ŠKODA Connect onlinediensten vindt plaats op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect ap-
plicatie.
Om de gebruikersregistratie te voltooien, is toegang
tot uw e-mailbox vereist.
Om de ŠKODA Connect onlinediensten te activeren,
als volgt te werk gaan.
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
De bij de gebruikers- en wagenregistratie op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect
applicatie ontvangen registratie-PIN ingeven en
bevestigen.
Wachten tot de voltooiingsmelding van de regi-
stratie verschijnt.
Eventuele meldingen op het beeldscherm bevesti-
gen.
Gebruiker wissen
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
Houder wissen
Wissen
aantippen.
Het wissen bevestigen.
Door de geregistreerde wagen in het gebruikers-
account op de ŠKODA Connect Portal te wissen,
wordt de gebruiker ook in het infotainment gewist.
Gebruiker wisselen
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
Nieuwe houder
Houderwisseling
aantippen.
De bij de registratie van de nieuwe gebruiker en bij
de wagenregistratie op de ŠKODA Connect Portal
ontvangen registratie-pincode ingeven en bevesti-
gen.
Eventueel de wisseling door het aantippen
Hoofdgebr.
wijzigen
bevestigen.
Beheer van de onlinediensten
In het dienstenbeheer is het mogelijk om informatie
weer te geven over de onlinediensten, over de gel-
digheid van de licentie of de diensten in of uit te
schakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Privésfeer en diensten-
beheer
aantippen.
Om de omschrijvingen en de status van de dien-
sten weer te geven, de gewenste dienst selecte-
ren.
105
Infotainment Bolero › ŠKODA Connect online-diensten
Voor uitgebreide informatie over de dienst aan-
tippen.
Om de diensten in of uit te schakelen, de check-
box aantippen.
Verbindingstoestand van de onlinediensten
De verbindingstoestand van de ŠKODA Connect on-
linediensten wordt door een symbool in de status-
balk op het infotainmentbeeldscherm weergegeven.
A
De ŠKODA Connect onlinediensten zijn beschik-
baar.
Tegelijkertijd kan het symbool van het dataver-
bindingstype worden weergegeven.
B
De ŠKODA Connect onlinediensten zijn niet be-
schikbaar.
C
De lokaliseringsdiensten zijn beperkt of gedeac-
tiveerd.
Gedetailleerde informatie over de onlinediensten
kan in het beheer van de onlinediensten worden
weergegeven.
D
De lokaliseringsdiensten zijn geactiveerd.
Gedetailleerde informatie over de onlinediensten
kan in het beheer van de onlinediensten worden
weergegeven.
Lokaliseringsdiensten
Voor de volledige functionaliteit van sommige online-
diensten zijn geactiveerde lokalisatiediensten vereist.
De lokalisatiediensten omvatten bv. informatie over
de laatste parkeerpositie, gebiedswaarschuwingen
en snelheidswaarschuwingen.
Bij actieve lokalisatiediensten wordt in de statusregel
op het infotainmentbeeldscherm het symbool
weergegeven.
Functie Privémodus in-/uitschakelen
Door het inschakelen van de functie Privémodus
worden de diensten uitgeschakeld met betrekking
tot het verzenden van wageninformatie en persoons-
gegevens die voor de levering van de onlinediensten
onontbeerlijk zijn.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Pri-
vémodus
aantippen.
De noodoproep blijft volledig werken nadat de
Privémodus is ingeschakeld.
De werking van de informatie- en pechoproep is be-
perkt.
Functie Care Connect uit-/inschakelen
Door het uitschakelen van de Care Connect-diensten
worden de diensten uitgeschakeld met betrekking
tot het verzenden van wageninformatie en persoons-
gegevens die voor de levering van de Care Connect
onlinediensten onontbeerlijk zijn.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Care
Connect
aantippen.
LET OP
De noodoproep blijft volledig werken nadat de Care
Connect functie is uitgeschakeld.
De werking van de informatie- en pechoproep is be-
perkt.
Onlinediensten uit-/inschakelen
Het is mogelijk om de onlinediensten door een ŠKO-
DA Servicepartner te laten uit-/inschakelen.
Na het uitschakelen van de onlinediensten werkt
geen van de ŠKODA Connect onlinediensten meer,
incl. de noodoproep.
Om de gebruiker van de
wagen te informeren
over het feit dat de ŠKO-
DA Connect onlinedien-
sten niet meer werken,
brengt de Servicepartner
op een zichtbare plaats in de wagen (bv. op de he-
melbekleding) een sticker aan.
Deze sticker mag niet worden verwijderd, zolang de
onlinediensten zijn uitgeschakeld.
LET OP
Houd er rekening mee dat de nood-, informatie- en
pechoproep na het uitschakelen van de onlinedien-
sten niet beschikbaar is.
Om deze reden vindt bij een zwaar ongeval geen au-
tomatische noodoproep plaats.
106
Infotainment Bolero › ŠKODA Connect online-diensten
Infotainment Amundsen
Infotainmentoverzicht
A
Touchscreen
Draaiknop links
Indrukken: Infotainment in-/uitschakelen
Draaien: Volume instellen
Draaiknop rechts
Indrukken: Menupunt bevestigen
Draaien: Menupunt selecteren / waarde in-
stellen
Menu Radio
Menu Media
Menu Telefoon
Spraakbediening
Menu Navigatie
Menu SmartLink
Informatie over wageninstellingen
Overzicht van het infotainmentmenu
Systeem
Infotainment-menu's
Menu MEDIA
Het menu MENU bevat alle beschikbare infotain-
ment-menu's.
Voor de weergave van het menu
aantippen.
Het type van de grafische weergave van het menu
MENU is instelbaar.
Rasterweergave
Horizontale weergave
Beperking
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele in-
fotainment-functies tijdens het rijden niet of slechts
beperkt mogelijk.
Het infotainment attendeert hierop middels een mel-
ding op het beeldscherm.
Basisinstellingen
Basisfuncties instellen
De instelling van de volgende infotainment-functies
vindt plaats in het menu
.
Tijd en datum.
Taal.
Eenheden.
Herstellen van de fabrieksinstelling.
Geluidsinstellingen
De instelling van het infotainment-geluid vindt plaats
in het menu
.
De volgende menupunten kunnen worden ingesteld.
Instelling van de equalizer.
Instelling van de volumeverhouding.
Volume-instelling van de afzonderlijke infotain-
ment-functies.
Instelbaar zijn bv. enkele van de volgende menu-
punten.
Volume-instelling van de commando's van de
spraakbediening.
Instelling van het maximumvolume bij het inscha-
kelen van het infotainment.
Snelheidsafhankelijke volume-instelling.
107
Infotainment Amundsen › Infotainmentoverzicht
Instelling van de infotainment-geluidsonderdruk-
king bij ingeschakelde parkeerhulp.
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende uitge-
breide geluidsinstellingen instelbaar.
Instelling van de ruimteoptimalisatie.
Instelling van de audioprofielen op genre.
Instelling van het subwoofer-volume.
Configuratiehulp
De configuratiehulp helpt bij de instelling van bepaal-
de infotainment-functies.
De configuratiehulp wordt automatisch weergege-
ven, indien er na het inschakelen van het infotain-
ment minimaal twee niet ingestelde menupunten zijn
of als een nieuw gebruikersaccount is gekozen.
Voor het uitschakelen van de automatische weer-
gave, bij weergegeven configuratiehulp
Niet meer weer-
geven
aantippen.
Voor de handmatige weergave
Configura-
tiehulp
aantippen.
Menu MENU instellen
Het type van de grafische weergave van het menu
MENU is als volgt instelbaar.
Beeldscherm
Menu:
Een van de volgende menupunten kiezen.
Rasterweergave
- rasterweergave.
Horizont. weergave
- horizontale weergave.
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten apparaat!
Om het apparaat veilig te verwijderen, als volgt te
werk gaan.
Veilig verwijderen
aantippen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het apparaat verwijderen.
Elektronische spraakversterking voor bestuurder
en bijrijder
Met de elektronische spraakversterking kan de stem
van de bestuurder en bijrijder naar de luidsprekers
achterin worden doorgegeven.
Voor de volume-instelling van de spraakverster-
king
Volume
Elektronische spraakversterking
aan-
tippen.
Probleemoplossing
Infotainment reageert niet
Het infotainment moet opnieuw worden opgestart.
langer dan 10 seconden indrukken.
Wachten tot de opstartprocedure is afgelopen.
Systeemupdate
Wij adviseren de systeemupdate door een specia-
list te laten uitvoeren.
De Systeemupdateupdate zorgt voor de optimale
werking van het infotainment, bv. compatibiliteit met
nieuwe telefoons.
Systeemversie bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
Handmatig updaten
De informatie over beschikbare updates staat op de
ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Beschikbare updates zoeken.
De update op een USB-bron opslaan.
De USB-bron in de voorste USB-ingang steken.
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
Het aangesloten USB-apparaat kiezen als bron van
de update.
Het updatebestand zoeken en de update bevesti-
gen.
Eventuele meldingen bevestigen en op de voltooi-
ing van de update wachten.
Beeldscherm
Overzicht
A
Statusbalk
B
Regel met de functietoetsen van het weergege-
ven menu
C
Verdere pagina's van het menu
108
Infotainment Amundsen › Beeldscherm
Bediening
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
De bediening van het infotainmentbeeldscherm
vindt plaats door een lichte aanraking met de
vingers.
De bediening is in principe vergelijkbaar met die van
een mobiele telefoon.
De volgende bedieningen zijn infotainmentspecifiek.
Twee vingers naar boven of naar beneden slepen
Snel lijst van telefoon-
contacten doorkijken.
Twee vingers uit elkaar trekken
Beeld vergroten.
Op de kaart inzoomen.
Twee vingers naar elkaar toe trekken
Beeld verkleinen.
Op de kaart uitzoomen.
Twee vingers draaien
Beeld draaien.
Vingerbeweging
Kaart verschuiven.
Instellingen
De instelling van de volgende basisfuncties van het
beeldscherm vindt plaats in het menu
Beeld-
scherm
.
Helderheidsniveau van het beeldscherm.
Uitschakelen van het beeldscherm.
Weergave van de tijd.
Bevestigingsgeluiden en animaties.
Infotainmenttoetsenbord
Toetsenbordoverzicht
De indeling van de toetsenbordtekens is afhankelijk
van de ingestelde infotainment-taal.
In het infotainment worden afhankelijk van de con-
text de volgende typen gebruikt.
Alfanumeriek.
Numeriek.
Toetsenbord voor ingave.
Toetsenbord voor zoeken.
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens na elkaar wis-
sen
Lijst met gevonden items weergeven
B
Toetsenbord-functietoetsen
Naar kleine letters wisselen
Naar eerst hoofdletter, gevolgd door kleine
letters wisselen
/ Omschakelen naar taaltoetsenbord
Omschakelen tussen numeriek en teken-
toetsenbord
Extra toetsenbordtalen weergeven
Spatie invoegen
Ingedrukt houden: Verdere tekenvarianten
weergeven
Cursor naar links verplaatsen
Cursor naar rechts verplaatsen
109
Infotainment Amundsen › Infotainmenttoetsenbord
De ingevoerde tekens bevestigen
Numeriek toetsenbord
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens wissen
B
Toetsenbord-functietoetsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Als het contextafhankelijk mogelijk is, kunnen al-
fanumerieke tekens worden ingevoerd door een
functietoets met het cijfer ingedrukt te houden.
Bediening
Het infotainment-toetsenbord wordt gebruikt om
tekens, letters en cijfers in te geven.
Het toetsenbord wordt automatisch weergegeven
wanneer het infotainment vraagt om tekens in te ge-
ven.
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante
vermeldingen.
De vermelding die wordt gezocht kan inclusief dia-
kritische tekens worden ingevoerd.
Het toetsenbord geeft alleen tekens weer die over-
eenkomen met de opgeslagen vermeldingen.
Om de opgehaalde vermeldingen weer te geven
aantippen.
Extra toetsenbordtalen weergeven
Om de extra toetsenbordtalen te kunnen gebruiken,
moeten de gewenste talen eerst worden ingesteld.
of het vlagsymbool herhaaldelijk aantippen, tot
het toetsenbord met de gewenste taal wordt
weergegeven.
Verdere tekenvarianten
Het teken met het symbool ingedrukt houden.
Het gewenste teken selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
Spraakbediening
Werking
Spraakbedieningsprincipe
De spraakbediening werkt volgens het dialoogprinci-
pe tussen gebruiker en infotainment.
De gebruiker spreekt spraakcommando's uit. Het in-
fotainment antwoordt of voert de spraakcomman-
do's uit.
Werkingsvoorwaarden
Contact ingeschakeld.
Infotainment ingeschakeld.
Er vindt geen telefoongesprek plaats met het in-
fotainment.
Bediening
Spraakbedieningsproces
Voor het inschakelen van de spraakbedeining de
toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken.
Of:
aantippen.
Na het inschakelen wordt het symbool weergege-
ven.
Een spraakcommando uitspreken.
Tijdens de herkenning van het spraakcommando
wordt het symbool
weergegeven.
Het infotainment voert vervolgens het spraakcom-
mando uit of speelt de melding af. Tijdens de mel-
ding wordt het symbool weergegeven.
Na het uitvoeren van het spraakcommando schakelt
de spraakbediening uit.
Spraakcommando corrigeren
Tijdens het geven van het spraakcommando de
toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken en
een nieuw spraakcommando uitspreken.
Spraakbediening stoppen
Door het stoppen is meer tijd beschikbaar voor het
geven van het spraakcommando, bv. voor het zoeken
naar een telefooncontact.
De vinger over het infotainmentbeeldscherm naar
boven of naar beneden verschuiven.
Of:
Het spraakcommando "
pauze
" uitspreken.
110
Infotainment Amundsen › Spraakbediening
Gestopte spraakbediening weer hervatten
De toets op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Afgespeelde melding beëindigen
De toets
op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken.
Spraakbediening beëindigen
De toets
op het multifunctiestuurwiel twee-
maal indrukken.
Of:
Het spraakcommando "
annuleren
" uitspreken tijdens
het geven van een spraakcommando.
Beperking
Voor enkele infotainmenttalen is de spraakbediening
niet beschikbaar. Het infotainment attendeert hier-
op.
De meldingen worden door het infotainment gege-
nereerd. Een perfecte verstaanbaarheid (bv. straat-
of stadnaam) kan niet altijd worden gegarandeerd.
Gebruik van de spraakbediening tijdens een tele-
foongesprek is niet mogelijk.
Instellingen
De instelling van de volgende functies van de spraak-
bediening vindt plaats in het menu
Spraakbe-
diening
.
Bevestigingsgeluiden.
Weergave van voorbeeldcommando's.
Tips om het zelf te doen
Akoestische hulp starten
Wanneer het infotainment een spraakcommando
verwacht, "
Help
" uitspreken.
Het spraakcommando "
Help
" kan herhaaldelijk wor-
den uitgesproken voor meer tips over de spraakbe-
diening.
Weergave van voorbeeldspraakcommando's op
het infotainmentbeeldscherm in-/uitschakelen
Het systeem biedt de mogelijkheid om voorbeelds-
praakcommando's weer te geven op het infotain-
mentbeeldscherm na het inschakelen van de spraak-
bediening.
Voor In-/uitschakelen
Spraakbediening
Voor-
beeldcommando's (Infotainmentsyst.)
aantippen.
Weergave van voorbeeldspraakcommando's op
het infotainmentbeeldscherm in-/uitschakelen
Het systeem biedt de mogelijkheid om voorbeelds-
praakcommando's weer te geven op het display van
het instrumentenpaneel na het inschakelen van de
spraakbediening.
Voor In-/uitschakelen
Spraakbediening
Voor-
beeldcommando's (Instrumentenpaneel)
aantippen.
Radio
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
Analoge en digitale radio-ontvangst
A
Frequentiegebied selecteren
B
Afhankelijk van het frequentiegebied
FM: Radiotekst
DAB: Naam van de zendergroep
C
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Lijst met beschikbare zenders
Handmatig zender zoeken
Weergave van informatie over de zender (geldt
voor DAB)
Instellingen
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Lijst met beschikbare zenders
Voor weergave aantippen.
Beluisterde zender
Onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender
Er is een verkeersinformatiezender ingesteld
Het DAB-signaal is niet beschikbaar
De DAB-zenderontvangst is niet goed
Voor het filteren van de FM-zenders in alfabeti-
sche volgorde, op groep of genre aantippen.
De voorwaarde voor de filteringsoptie is de inge-
schakelde RDS- en AF-functie.
Handmatige actualisering van de zenderlijst
111
Infotainment Amundsen › Radio
In de FM-zenderlijst kan informatie over het uitge-
zonden programmatype en het type regionale zender
worden weergegeven.
Bediening
Zender kiezen
of aan de bovenkant van het scherm aantippen.
SCAN-functie
De functie laat na elkaar de ontvangbare zenders van
het geselecteerde frequentiegebied gedurende en-
kele seconden horen.
Om de automatische afspeelfunctie te starten
op
Scan
of de rechter draaiknop drukken.
Om de automatische afspeelfunctie te beëindi-
gen op of de rechter draaiknop drukken.
Zender handmatig zoeken
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Om achtereenvolgens te zoeken
of naast de
weergegeven schaal van het frequentiegebied aan-
tippen.
Of:
De scrollmarkering op de schaal van het frequen-
tiegebied ingedrukt houden en deze naar de ge-
wenste waarde verplaatsen.
Of:
Aan de rechter draaiknop
draaien.
Beperking
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
In de achterste zijruiten bevinden zich antennes
voor de ontvangst van het radiosignaal.
Het beplakken van de ruiten met folie of metaal
gecoate stickers kan de ontvangst van het radio-
signaal beïnvloeden.
ŠKODA AUTO aanvaardt geen verantwoordelijk-
heid voor de beschikbaarheid, correcte werking en
verzonden informatie van de RDS-dienst.
Instellingen
Actueel beluisterde zender vanuit het hoofdmenu
Radio aan de favorieten toevoegen
De gewenste voorkeuzetoets voor voorkeuzezen-
ders ingedrukt houden, tot de zender is opgesla-
gen.
Zender vanuit de lijst met beschikbare zenders aan
de favorieten toevoegen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De regel met de naam van de gewenste zender in-
gedrukt houden.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
Favorieten wissen
In het hoofdmenu Radio
Geheugen wissen
aantip-
pen.
Om één voorkeuzetoets voor voorkeuzezenders te
wissen, de gewenste voorkeuzetoets aantippen en
het wissen bevestigen.
Om alle voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
te wissen,
Alle
aantippen en het wissen bevestigen.
Toetsen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De variant voor de zenderomschakeling met behulp
van de toetsen in het hoofdmenu Radio wordt als
volgt ingesteld.
In het hoofdmenu Radio
Pijltoetsen:
aantippen.
De omschakelvariant kiezen.
Verkeersinformatie (TP) van de FM-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Verkeersinformatie van de DAB-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio het menupunt
Verkeersin-
formatie (TP)
inschakelen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
Verkeersinformatie
in-/uitschakelen.
Zenderlogo uit een externe bron toekennen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om logo's uit
de afbeeldingen op een externe bron aan de voor-
keuzetoetsen toe te wijzen.
Voor zenderlogo's kunnen afbeeldingen in jpg-, gif-,
png- en bmp-formaat met een maximale resolutie
van 500x500 pixels worden gebruikt.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
De externe bron met het logo kiezen.
112
Infotainment Amundsen › Radio
Het gewenste logo opzoeken en bevestigen.
De informatie over het updaten van het zenderlogo
staat op de ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Zenderlogo wissen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
Om één logo te wissen de gewenste voorkeuzet-
oets aantippen en het wissen bevestigen.
Om alle logo’s te wissen
Alle
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
Automatische toewijzing van het zenderlogo in-/
uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld, wordt bij het
opslaan van de zender onder een voorkeuzetoets een
zenderlogo uit het infotainmentgeheugen toegewe-
zen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische opslag zenderlogo's
aantippen.
Regionaal FM-zenderlogo
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om FM-zen-
derlogo’s landspecifiek te gebruiken.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Regio
voor zenderlogo:
aantippen.
Het land kiezen.
Radiotekstontvangst in-/uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de voorkeu-
zetoetsen worden weergegeven, wordt gedetailleer-
de informatie over de uitgezonden inhoud van de be-
luisterde FM-zender of de naam van de zendergroep
voor de DAB-zender weergegeven.
In het hoofdmenu Radio
Radiotekst
aantippen.
Automatische frequentiewisseling (AF) in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de momen-
teel beluisterde FM-zender een zwak signaal heeft,
stelt het infotainment automatisch dezelfde zender
in op een andere frequentie met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische frequentiewisseling (AF)
aantippen.
Automatische frequentiewisseling naar een regio-
naal verwante FM-zender
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om bij het
wegvallen van het signaal van de beluisterde FM-
zender automatisch over te schakelen naar een re-
gionaal verwante FM-zender.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
RDS
regionaal:
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
Vast
- Bij het wegvallen van het signaal dient een an-
dere zender handmatig te worden ingesteld.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met
de momenteel beste signaalontvangst.
Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreen-
de regio stelt het infotainment automatisch een
andere beschikbare regio in.
RDS in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het menupunt is alleen beschikbaar voor sommige
landen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Radio
Data Systeem(RDS)
aantippen.
Als de RDS-functie is uitgeschakeld zijn de volgen-
de menupunten niet beschikbaar in de instellingen
van de FM-zender.
Verkeersinformatie (TP).
Radiotekst.
RDS regionaal.
Automatische frequentiewisseling (AF).
Regionaal zenderlogo.
Extra berichten van de DAB-zender in-/uitschake-
len
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld, worden naast
verkeersinformatie nog andere berichten ontvangen.
Bv. weerberichten, sportreportages, financieel
nieuws enz.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Ande-
re DAB-berichten
aantippen.
Automatische programmavervolging van een DAB-
zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde zender in bij een an-
dere DAB-zendergroep met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
programmavervolging
aantippen.
113
Infotainment Amundsen › Radio
Automatische omschakeling van de DAB-zender
naar dezelfde FM-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde FM-zender in. Achter
de zendernaam wordt het symbool (FM) weergege-
ven.
Indien de corresponderende DAB-zender weer te
ontvangen is, schakelt de zender automatisch om
van FM naar DAB.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matisch omschakelen DAB - FM
aantippen.
Ontvangst van de DAB-zender in de L-band in-/
uitschakelen
In enkele landen is de DAB-radio-ontvangst alleen in
de zogenaamde L-band beschikbaar.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
L-band
aantippen.
Als er in het betreende land geen DAB-radio-
ontvangst in de L-band is, dan adviseren we om de L-
band uit te schakelen. Het DAB-zenderzoeken ver-
loopt daardoor sneller.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een audiobron kunnen op het
display van de bron aanwijzingen worden weerge-
geven. Deze meldingen dienen in acht te worden
genomen en zo nodig te worden bevestigd .
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Bron selecteren
Bestanden beheren / Multimediadatabase
Instellingen
Bediening
Bediening - Basisprincipes
A
Albumafbeelding / symbool van de aangesloten
bron
Aantippen: Beschikbare albums weergeven
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave aan-
tippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin weer-
geven
Ingedrukt houden: snel terugspoelen binnen de
titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: snel vooruitspoelen binnen de
titel
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
Uitgebreide bediening
In-/uitschakelen van de herhaalde weergave van
de actuele titel
In-/uitschakelen van herhaalde weergave van ac-
tuele album/map
In-/uitschakelen van willekeurige weergave van
actuele album/map
114
Infotainment Amundsen › Media
Beperking
LET OP
De beschikbaarheid van sommige functies van de
mediabediening is afhankelijk van de aangesloten
bron en de gebruikte software, bv. Bluetooth®.
Instellingen
Titelweergave inclusief submappen in-/uitschake-
len
In het hoofdmenu Media
Mix/Repeat inclusief submappen
aantippen.
Verkeersinformatie
Om tijdens het afspelen van mediabestanden de
verkeersinformatiebewaking in of uit te schakelen
in het hoofdmenu Media
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Aangesloten apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten apparaat!
Om het apparaat veilig te verwijderen, als volgt te
werk gaan.
In het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantip-
pen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het apparaat verwijderen.
Bluetooth®-speler
Het infotainment biedt de mogelijkheid, audiobe-
standen van een aangesloten Bluetooth®-speler met
het A2DP- of AVRCP-audioprofiel af te spelen.
Met het infotainment kunnen meerdere apparaten
via Bluetooth® worden gekoppeld, maar slechts één
daarvan kan als Bluetooth®-speler worden gebruikt.
Voor het Aansluiten van de Bluetooth®-speler het
apparaat via Bluetooth® koppelen en verbinden.
In het hoofdmenu Media
Bluetooth
Gekoppelde appa-
raten
aantippen.
In de lijst het apparaat met het symbool selecte-
ren.
Wanneer het infotainment met een extern appa-
raat via Apple CarPlay of Android Auto is verbonden,
dan is geen verbindingsopbouw via Bluetooth® mo-
gelijk.
SD-kaart
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Geen SD-kaart met afgebroken schuif voor de
schrijfbeveiliging gebruiken.
Voor het aanbrengen de SD-kaart met de schuine
hoek naar rechts gericht in de opening in de exter-
ne module steken tot deze vergrendelt.
Voor het verwijderen de SD-kaart eerst veilig los-
koppelen. Hiertoe in het hoofdmenu Media
Veilig
verwijderen:
aantippen en de SD-kaart selecteren.
Op de ingestoken SD-kaart drukken.
De SD-kaart springt in de verwijderpositie.
LET OP
Bij gebruik van een SD-kaart in een adapter kan de
SD-kaart tijdens het rijden door het bewegen van de
wagen uit de adapter vallen.
USB-apparaat
Voor het aansluiten het USB-apparaat in de betref-
fende aansluiting steken.
Voor de weergave van audiobestanden USB-aan-
sluitingen gebruiken, die de gegevensoverdracht
ondersteunen.
Voor het Verwijderen het USB-apparaat eerst vei-
lig verwijderen. Hiertoe in het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantippen en het USB-apparaat se-
lecteren.
Het USB-apparaat verwijderen.
Op de USB-aansluiting kan een USB-apparaat
rechtstreeks of via een verbindingskabel worden
aangesloten.
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
USB-verlengkabels of adapters kunnen de weerga-
vefunctie van het aangesloten apparaat nadelig beïn-
vloeden.
USB-audiobron laden
Na het aansluiten van het USB-apparaat wordt het
opladen automatisch gestart, als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan.
Het contact is ingeschakeld.
Het USB-apparaat is geschikt voor het opladen.
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opla-
den via het stroomnet verschillen.
Afhankelijk van het aangesloten USB-apparaat en
van de frequentie van het gebruik kan de laadstroom
mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen moge-
lijk niet herkennen dat ze worden opgeladen.
Ondersteunde bronnen en bestanden
115
Infotainment Amundsen › Media
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
SD-kaart SD-kaartlezer Standaardformaat
SD
SDHC
SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
HDD
(zonder speciale soft-
ware)
USB-apparaten, die het
USB Mass Storage pro-
tocol ondersteunen
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne, die het Media Trans-
fer Protocol ondersteu-
nen
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
HFS+
Bluetooth®-speler Bluetooth® -
Bluetooth®-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1.5)
-
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeelde audiobronnen worden
niet door het infotainment ondersteund.
Het bekijken van afbeeldingen op het infotainmentbeeldscherm wordt door aangesloten Apple-apparaten niet
ondersteund.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment compatibel is met de gekozen
te testen mobiele apparaten. Deze controle is te vinden via de volgende link of door het inlezen van de QR-
code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient alleen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege een soft-
ware-update van het infotainment en de mobiele apparaten.
Ondersteunde audiobestanden
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 3 mp3 32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3
mp3 8 - 160
16, 22, 24 Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2.5 Layer 3 8, 11, 12
116
Infotainment Amundsen › Media
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
WMA
Windows Media
Audio 9 en 9.1
wma
8 - 384
8, 11, 12, 16,
22, 32, 44,
48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Windows Media
Audio 9.2
8 - 320
Windows Media
Audio 10
8 - 768
32, 44, 48,
96
FLAC FLAC flac
door het formaat
gedefinieerd
ca. 5,5 Mbit/s
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 64,
88, 96
Mono, Stereo,
5.1, 7.1
OGG-Vorbis OGG-Vorbis ogg
door het formaat
gedefinieerd
ca. 5,5 Mbit/s
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48
Mono,
Stereo
ADTS
AAC LC
aac 16 - 400
22, 24, 32,
44, 48
Mono,
StereoAAC HE
16, 22, 24,
32, 44, 48
AAC HEv2
RIFF WAV wav 64 - 3072
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 96
Mono,
Stereo
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet onder-
steund.
Ondersteunde afspeellijsten
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
M3U8 m3u8
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
PLA pls
Afbeeldingen
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
A
Bron selecteren
Bestanden beheren
Instellingen
Bediening
Bediening door aanraken
A
Afbeeldingen bekijken
De volgende afbeelding weergeven
De vorige afbeelding weergeven
Slideshow starten
Slideshow stoppen
117
Infotainment Amundsen › Afbeeldingen
B
Afbeelding weergeven
Linksom draaien
Rechtsom draaien
In de oorspronkelijke grootte weergeven
Routegeleiding naar GPS-coördinaten.
De functietoets wordt weergegeven, wanneer de
afbeelding informatie over GPS bevat.
Gebarenbediening
De volgende afbeel-
ding weergeven.
De vorige afbeelding
weergeven.
Weergave vergroten.
Weergave verkleinen.
Afbeelding maximaal
vergroten / In de oor-
spronkelijke grootte
weergeven.
Instellingen
De instelling van de volgende functies vindt plaats in
het menu .
Weergavegrootte van de afbeelding.
Weergaveduur van de afbeelding tijdens de slide-
show.
Slideshow-herhaling.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Specificatie Bestands-
systeem
SD-kaart
SD-kaartle-
zer
Standaard-
formaat
SD
SDHC
SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB
USB 1.x; 2.x
3.x
of hoger
met de on-
dersteuning
van USB 2.x
USB-stick
HDD
(zonder
speciale
software)
Ondersteunde bestanden
Codec-type Bestandsux Max. resolutie
[Mpx]
BMP bmp 4
JPG; JPEG jpg; jpeg 4 (Progressive
Mode)
64
GIF gif 4
PNG png 4
De max. ondersteunde afbeeldingsgrootte bedraagt
20 MB.
Media Command
Werking
De functie Media Command maakt het mogelijk, de
weergave van audiobestanden of video's van maxi-
118
Infotainment Amundsen › Media Command
maal twee tablets, die via wifi met het infotainment
verbonden zijn, op het infotainment te sturen.
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Hoofdmenu voor een tablet
Hoofdmenu voor twee tablets
Selectie van de verbonden tablet
Instellingen
Werkingsvoorwaarden
De dataoverdracht van het infotainment is inge-
schakeld.
Het in-/uitschakelen van de overdracht vindt
plaats in het menupunt
Dataoverdracht mobie-
le apparaten
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
.
De infotainmentbediening via de applicatie vrijge-
geven.
De instelling van de bediening vindt plaats in het
menupunt
Dataoverdracht mobiele apparaten
Be-
diening door apps:
.
Er kan een van de volgende menupunten worden
gekozen.
Uitschakelen
- De bediening is gedeactiveerd.
Bevestigen
- De bediening vereist een bevestiging
bij het starten van de applicatie.
Toestaan
- De bediening vereist geen bevestiging.
Op de tablet/tablets is de ŠKODA Media Com-
mand applicatie geïnstalleerd.
De tablet/tablets is/zijn met de infotainment-hot-
spot verbonden.
Bediening
Weergave starten
Voor de Selectie van de weergavebron in het
hoofdmenu aantippen en de bron-tablet selecte-
ren.
Voor de weergave de categorie en aansluitend de
titel kiezen.
Wanneer twee tablets verbonden zijn, start de titel-
weergave op de beide tablets op hetzelfde moment.
Weergave-aansturing
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin
weergeven
Aantippen: De volgende titel weergeven
Audiovolume van het tablet verhogen
Audiovolume van het tablet verlagen
Besturingsopties voor twee tablets weergeven
Besturingsopties voor een tablet weergeven
Tablet stomschakelen
Stomschakeling van tablet uitschakelen
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
Functiebeperking
Sommige tablets bieden ook de mogelijkheid om au-
diobestanden of video's vanaf een in de tablet gesto-
ken SD-kaart af te spelen. De weergave van deze ti-
tels kan beperkt zijn.
Als meerdere apparaten via wifi met het infotain-
ment verbonden zijn, dan bestaat het gevaar voor wi-
fi-overbelasting en daarmee ook voor een onjuiste
werking van het Media Command.
Videoweergave in hoge resolutie kan leiden tot
weergaveproblemen of verbindingsproblemen van
de tablet met het infotainment.
Instellingen
Applicatie ŠKODA Media Command
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code, of met behulp van de link naar de internetpagi-
na met informatie over de mobiele applicaties ŠKO-
DA in het mobiele apparaat worden geladen.
http://go.skoda.eu/service-app
119
Infotainment Amundsen › Media Command
Tablet met de infotainment-hotspot verbinden
Het contact inschakelen.
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
in-
schakelen.
Wifi op de tablet inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
De naam van de infotainment-hotspot is te vinden
onder het menupunt
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
SSID:
.
De infotainment-hotspot kiezen en het vereiste
wachtwoord ingeven.
Het wachtwoord voor de verbinding met de info-
tainment-hotspot is te vinden onder het menupunt
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
Netwerksleutel:
.
De verbindingsopbouw bevestigen.
Op de tablet de applicatie ŠKODA Media Com-
mand starten.
Ondersteunde bestanden
Formaat Codec-type Besturingssysteem Android Besturingssysteem iOS
Video
MPEG-4 Part 2
MPEG-4 Part 10 (H264)
Xvid
Audio
MPEG-1; 2 en 2,5 Layer3 (mp3)
aac
(4,1+)
m4a
(4,1+)
ogg
flac
wav
(4,1+)
Beheer mobiele apparaten
Overzicht
Beheer mobiele apparaten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
In de lijst met gekoppelde mobiele apparaten kunnen bij de afzonderlijke apparaten de volgende symbolen ver-
schijnen.
grijs symbool - het apparaat kan als telefoon worden verbonden.
groen symbool - het apparaat is als telefoon verbonden.
grijs symbool - het apparaat kan als Bluetooth®-speler worden verbonden.
wit symbool - het apparaat is als Bluetooth®-speler verbonden.
Mogelijke functies van het aangesloten mobiele apparaat
De functies van een via het HFP-Bluetooth-profiel verbonden apparaat zijn afhankelijk van de volgende verbin-
dingstypes.
120
Infotainment Amundsen › Beheer mobiele apparaten
Eerste apparaat
Basistelefoon
Tweede apparaat
Extra telefoon
binnenkomende/uitgaande oproepen
sms
telefooncontacten
Bluetooth®-speler
binnenkomende oproepen
Bluetooth®-speler
Met het infotainment kan slechts een mobiel apparaat als Bluetooth®-speler worden verbonden.
Beperkingen mobiele apparaten en applicaties
Beschikbaarheid van functies
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhan-
kelijk van het type mobiele apparaat en de geïnstal-
leerde applicaties.
Verbindingsbeperking
Met het infotainment kunnen maximaal 20 mobiele
apparaten worden gekoppeld.
Het bereik van de verbinding van het mobiele ap-
paraat met het infotainment is beperkt tot het in-
terieur van de wagen.
Na het bereiken van het maximale aantal wordt
door de koppeling van het volgende mobiele appa-
raat het langst niet-gebruikte apparaat vervangen.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecon-
troleerd of het infotainment compatibel is met de
gekozen te testen mobiele apparaten. Deze controle
is te vinden via de volgende link of door het inlezen
van de QR-code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient al-
leen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en
volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege
een software-update van het infotainment en de
mobiele apparaten.
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten
Vanwege het grote aantal mobiele apparaten is het
niet mogelijk om een volledige Bluetooth®-compati-
biliteit met het infotainment te garanderen. De Blue-
tooth®-compatibiliteit is afhankelijk van de Blue-
tooth®-versie en de implementatie van de Blue-
tooth®-protocollen door de fabrikant van het mobie-
le apparaat.
Applicaties op mobiele apparaten
Op mobiele apparaten kunnen applicaties geïnstal-
leerd worden die het mogelijk maken extra informa-
tie op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue
doorontwikkeling ervan, kunnen de beschikbare ap-
plicaties mogelijk niet op alle mobiele apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werk-
ing hiervan niet zonder voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de
functies ervan zijn infotainment-, wagen- en landaf-
hankelijk.
Informatie over de ŠKODA-applicaties
Gedetailleerde informatie over de ŠKODA applicaties
is te vinden op de internetpagina's na het inlezen van
de volgende QR-code of via de volgenden link.
http://go.skoda.eu/mobile-apps
Verbindingsopbouw
Een mobiel apparaat met het infotainment verbin-
den
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
De Bluetooth®-zichtbaarheid van het infotainment
Bluetooth
Zichtbaarheid:
Zichtbaar
inschakelen.
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan door het aantippen
van
Bluetooth
Naam:
worden vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Het mobiele apparaat wordt met het infotainment
verbonden of alleen gekoppeld, en wel afhankelijk
van het aantal reeds verbonden apparaten.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat verbinden
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
121
Infotainment Amundsen › Beheer mobiele apparaten
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
Bluetooth
Apparaten zoeken
aantippen.
De zichtbaarheid van het aan te sluiten apparaat
garanderen.
Het gewenste apparaat in de lijst met opgezochte
Bluetooth®-apparaten selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Infotainment met een reeds gekoppeld mobiel ap-
paraat verbinden
De verbinding met een reeds gekoppeld mobiel ap-
paraat vindt automatisch plaats na het inschakelen
van het contact, zo nodig kan het apparaat handma-
tig als volgt worden verbonden.
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
In de apparatenlijst het gewenste apparaat en het
Bluetooth®-profiel selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Verbinding met een mobiel apparaat verbreken
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
Het symbool van het Bluetooth®-profiel van het
gewenste mobiele apparaat aantippen.
Een gekoppeld mobiel apparaat wissen
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
Voor het wissen van een mobiel apparaat aantip-
pen en de wisprocedure bevestigen.
Voor het wissen van alle mobiele apparaten
Alle wis-
sen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefoon
Hoofdmenu Telefoon
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Naam van de verbonden telefoon
Aantippen: Lijst met eerder verbonden tele-
foons weergeven
B
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
C
Keuze van geheugengroep voor favoriete contac-
ten
D
Naam van provider
Indien voor de naam het symbool wordt
weergegeven, is roaming actief.
E
Symbool van het verbindingstype
F
Statussymbolen van de telefoon
Verwisselen van de basistelefoon door de extra
telefoon
Ingeven van het telefoonnummer
Contactenlijst
Berichten
Oproeplijsten
Instellingen
Voorwaarden voor de verbinding van een
telefoon met het infotainment
Het contact is ingeschakeld.
De Bluetooth®-functie van het infotainment en de
telefoon is ingeschakeld.
Het inschakelen van de Bluetooth®-functie van
het infotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Bluetooth
.
De zichtbaarheid van het infotainment is inge-
schakeld.
Het inschakelen van de zichtbaarheid van het in-
fotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Zichtbaarheid:
.
Zichtbaar
.
De telefoon bevindt zich binnen het signaalbereik
van de Bluetooth®-eenheid van het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Er is geen mobiel apparaat via Apple CarPlay met
het infotainment verbonden.
122
Infotainment Amundsen › Telefoon
Telefoonbediening
Telefoonnummer ingeven
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het weergegeven nu-
merieke toetsenbord ingeven.
Het weergegeven numerieke toetsenbord kan
ook voor het zoeken van een contact worden ge-
bruikt.
Wanneer bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan
worden naast het numerieke toetsenbord de contac-
ten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
De lijst met telefooncontacten is uit de verbonden
basistelefoon geïmporteerd.
Voor de weergave van de contactenlijst in het
hoofdmenu Telefoon aantippen.
Voor het zoeken in de lijst
Zoeken
aantippen.
De gegevens voor het zoeken ingeven.
Voor een verbindingsopbouw met een contact de
functietoets met het gewenste contact aantippen.
Indien een contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het telefoonnummer uit de getoonde lijst kiezen.
Voor de weergave van de details van een contact
aantippen.
Verbinding opbouwen met het nummer van de voi-
cemailbox
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
Telefoongesprek
Afhankelijk van de context van het telefoongesprek
zijn de volgende functies selecteerbaar.
Verbindingsopbouw beëindigen / binnenkomen-
de oproep afwijzen / oproep beëindigen
Binnenkomende oproep beantwoorden / naar
wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Bellerdetails weergeven
Conferentie tot stand brengen
Om het gespreksgeluid van de luidsprekers naar
de telefoon om te schakelen, in het hoofdmenu
Telefoon
Handsfree bellen
aantippen.
Om het gespreksgeluid van de telefoon naar de
luidsprekers om te schakelen,
aantippen.
Conferentiegesprek
Het conferentiegesprek is een gezamenlijk telefoon-
gesprek met minimaal 3 en maximaal 6 deelnemers.
Gedurende een oproep/een conferentie de volgen-
de oproep uitvoeren.
Of:
/
/
Een nieuwe binnenkomende oproep door aantip-
pen van de functietoets aannemen.
Voor het starten van een conferentiegesprek de
functietoets aantippen.
Tijdens een actief conferentiegesprek zijn contextaf-
hankelijk de volgende functies selecteerbaar.
Conferentie vasthouden, tijdelijk verlaten
(de conferentie wordt op de achtergrond voort-
gezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Details van het conferentiegesprek weergeven
In de details van het conferentiegesprek zijn, afhan-
kelijk van de verbonden telefoon, de volgende func-
ties selecteerbaar.
Details van de deelnemer aan het conferentiege-
sprek weergeven
Gesprek met de deelnemer aan het conferentie-
gesprek beëindigen
Gesprek met een deelnemer buiten het confe-
rentiegesprek om
Bericht verzenden
In het hoofdmenu Telefoon
Nieuwe sms
aantip-
pen.
Een bericht schrijven en bevestigen, er wordt een
weergave van het bericht getoond.
Het bericht kan worden bewerkt door de tekst in
de weergave aan te raken.
De ontvanger van het bericht opzoeken of kie-
zen,eventueel aantippen om het telefoonnummer
in te geven.
Meerdere ontvangers toevoegen of geselecteerde
ontvangers bevestigen.
aantippen.
Ontvangen berichten weergeven
In het hoofdmenu Telefoon
Ingaand
aantippen.
Om het bericht weer te geven, het gewenste be-
richt selecteren.
De inhoud van het bericht en het volgende menu met
functies worden weergegeven.
Bericht met de gegenereerde infotainmentstem
voorlezen.
Menu met de volgende functies van een ont-
vangen bericht weergeven.
Optie om het bericht met een sjabloon te beant-
woorden.
Bericht wissen.
Telefoonnummers in het bericht herkennen.
Bericht doorsturen met de optie om het bericht
nog vóór het verzenden te bewerken.
Antwoord versturen aan de afzender via een be-
richt.
/
123
Infotainment Amundsen › Telefoon
Instellingen van de telefoonfuncties van het
infotainment
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten behe-
ren
Om op te slaan de gewenste voorkeuzetoets inge-
drukt houden.
Een contact uit de weergegeven lijst kiezen.
Indien het contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het gewenste telefoonnummer kiezen.
Om te wissen in het hoofdmenu Telefoon
Ge-
bruikersprofiel Favorieten beheren
aantippen.
Voor het wissen van een voorkeuzetoets het ge-
wenste lijstitem aantippen en de wisprocedure be-
vestigen.
Of:
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
Alle wissen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefooncontacten importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon
met het infotainment begint het importeren van de
telefooncontacten in het infotainmentgeheugen.
In het infotainment kunnen max. 2.000 telefooncon-
tacten met contactafbeeldingen worden geïmpor-
teerd. Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers
bevatten.
Afhankelijk van het telefoontype kan een importbe-
vestiging noodzakelijk zijn.
Telefooncontacten updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het
infotainment wordt de lijst automatisch geüpdatet.
Om de lijst handmatig te updaten in het hoofdme-
nu Telefoon
Gebruikersprofiel
Contacten importeren
aan-
tippen.
Afbeeldingen bij telefooncontacten weergeven
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Afbeel-
dingen voor contacten weergeven
aantippen.
Contacten in het telefoonboek sorteren
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Sorte-
ren op:
aantippen.
Het sorteertype selecteren.
Beltoon
Bij sommige telefoons is het gebruik van de tele-
foon-beltoon niet mogelijk, in plaats daarvan wordt
de infotainment-beltoon gebruikt.
Voor de instelling van de infotainment-beltoon in
het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Beltoon
kiezen
aantippen.
De beltoon kiezen.
Nummer van de voicemailbox
Om het nummer van de voicemailbox in te stel-
len, in het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Voicemailnummer:
aantippen.
Het nummer van de voicemailbox ingeven.
Conferentiegesprekken
Voor het in-/uitschakelen van de optie voor het
instellen van conferentiegesprekken in het
hoofdmenu Telefoon
Conferentie
aantippen.
WLAN
Werking
Wifi kan voor de internetverbinding of voor de be-
diening van het infotainment via een applicatie in het
aangesloten apparaat (bv. ŠKODA Media Command)
worden gebruikt.
Met het infotainment kunnen maximaal 8 mobiele
apparaten worden verbonden. Gelijktijdig kan het in-
fotainment met een andere hotspot worden verbon-
den.
Overzicht van de beschikbare hotspots
Beschikbare hotspots tonen
WLAN
WLAN
aantippen.
A
Eerder verbonden hotspots
B
Beschikbare hotspots
C
De hotspot ondersteunt de WPS-verbinding
D
Updaten van de lijst met beschikbare hotspots
Momenteel verbonden hotspot
Informatie over de hotspot-verbinding wissen
Wifi-signaalsterkte van de hotspot
Het wifi-signaal van de hotspot is niet beschik-
baar
Functiebeperking
Het infotainment kan alleen met een hotspot met
WPA2-beveiliging worden verbonden.
124
Infotainment Amundsen › WLAN
Instellingen
Een mobiel apparaat verbinden met de infotain-
ment-hotspot
Het contact inschakelen.
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
in-
schakelen.
Op het mobiele apparaat wifi inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
De naam van de infotainment-hotspot is te vinden
onder het menupunt
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
SSID:
.
De infotainment-hotspot kiezen en het vereiste
wachtwoord ingeven.
Het wachtwoord voor de verbinding met de info-
tainment-hotspot is te vinden onder het menupunt
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
Netwerksleutel:
.
De verbindingsopbouw bevestigen.
Infotainment met de hotspot van het mobiele ap-
paraat verbinden
Het contact inschakelen.
De wifi-eenheid van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
WLAN
WLAN
inschakelen.
De gewenste hotspot in de lijst met beschikbare
hotspots kiezen.
Het wachtwoord voor de verbindingsopbouw met
het mobiele apparaat ingeven.
Het infotainment slaat de wachtwoorden op voor
eerder verbonden hotspots.
Beveiligingsniveau van de infotainment-hotspot
Het beveiligingsniveau is af fabriek op
WPA2
ingesteld
en kan niet worden veranderd.
Naam van de infotainment-hotspot wijzigen
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
SSID:
aantippen.
De naam ingeven en bevestigen.
Opslaan
aantippen.
Wachtwoord voor de verbinding met de infotain-
ment-hotspot wijzigen
Het wachtwoord moet minimaal 8 en mag maximaal
63 tekens bevatten.
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
Netwerksleutel:
aantippen.
Het wachtwoord ingeven en bevestigen.
Opslaan
aantippen.
Snelverbinding van een mobiel apparaat met de in-
fotainment-hotspot
Het contact inschakelen.
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
in-
schakelen.
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantippen.
Op het mobiele apparaat de optie voor de verbin-
ding via WPS inschakelen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Snelverbinding van het infotainment met de hot-
spot van het mobiele apparaat
Het contact inschakelen.
Op het mobiele apparaat de hotspot, de zichtbaar-
heid en de optie voor de WPS-verbinding inscha-
kelen.
De wifi-eenheid van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
WLAN
WLAN
inschakelen.
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantippen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Handmatige verbinding van het infotainment met
de hotspot van het mobiele apparaat
De hotspot-beveiliging van het mobiele apparaat
op WPA2 instellen.
Het contact inschakelen.
De wifi-eenheid van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
WLAN
WLAN
inschakelen.
Handmatige instellingen
aantippen.
De naam van de te verbinden hotspot en het toe-
gangswachtwoord ingeven.
Verbinden
aantippen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Tips voor een goede verbinding
Alleen de te verbinden hotspot ingeschakeld laten,
de andere hotspots uitschakelen.
Niet-gebruikte hotspots wissen. Hierdoor wordt
de voor de verbindingsopbouw benodigde tijd ver-
kort.
Bij enkele hotspots duurt de verbindingsopbouw
langer, het einde van de verbindingsopbouw af-
wachten.
Bij onderbreking van de verbindingsopbouw op-
nieuw naar beschikbare hotspots zoeken en de
verbindingsopbouw herhalen.
Dataverbinding
Instellingen
Mobiele gegevens
Aan mobiele gegevens voor de dataverbinding
kunnen conform de betalingsvoorwaarden van de
provider van het mobiele netwerk kosten verbon-
den zijn.
125
Infotainment Amundsen › Dataverbinding
Soorten opbouw van de dataverbinding
Door verbinding van het infotainment met de ex-
terne hotspot m.b.v. wifi.
Met behulp van het USB-apparaat CarStick.
Verbinding met behulp van het USB-apparaat Car-
Stick
Het USB-apparaat CarStick kan uit het programma
met ŠKODA Originele Accessoires worden besteld.
Een simkaart met geactiveerde datadiensten in het
CarStick-apparaat steken.
De benodigde afmetingen van de simkaart en de
correcte handelwijze bij het insteken, is te vinden in
de meegeleverde handleiding van het CarStick-ap-
paraat.
Het contact en het infotainment inschakelen.
De CarStick in de USB-ingang voorin schuiven.
Ongeveer een minuut wachten, tot een van de an-
dere dan het rode controlelampje van de CarStick
permanent brandt.
Wanneer het rode controlelampje brandt, de Car-
Stick verwijderen en opnieuw aanbrengen.
Als de simkaart met een pincode is beveiligd, de
pincode ingeven.
De ingegeven pincode door aantippen van
be-
vestigen.
Of:
aantippen, om de pincode op te slaan en te be-
vestigen.
Eventueel het benodigde netwerk van de datapro-
vider instellen.
LET OP
Bij het insteken van een simkaart van ongeschikt for-
maat of in de verkeerde richting bestaat gevaar voor
beschadiging van het USB-apparaat CarStick.
Netwerkparameters instellen
Netwerk
aantippen.
De gewenste parameters instellen.
Voor de exacte parameters voor de netwerkin-
stelling contact opnemen met de provider.
SmartLink
Werking
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde
applicaties van een aangesloten mobiel apparaat op
het infotainmentbeeldscherm weer te geven en te
bedienen.
De certificering kan beperkt zijn door het gebruik
van de nieuwste update van de betreende Smart-
Link-applicatie.
Applicaties kunnen bv. worden gebruikt voor de rou-
tegeleiding, het bellen, het luisteren naar muziek en
dergelijke.
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel worden
verbonden.
Ondersteunde verbindingstypen
SmartLink ondersteunt de volgende verbindingsty-
pen.
Android Auto.
Apple CarPlay.
MirrorLink.
Overzichten van de SmartLink-verbinding
Hoofdmenu SmartLink
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Eerder verbonden apparaat
B
Momenteel verbonden apparaat
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink
Android Auto
Navigatie-applicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoonge-
sprekken, ontvangen tekstberichten en dergelijke.
Muziekapplicaties
126
Infotainment Amundsen › SmartLink
Weergave van overige beschikbare applicaties en
de optie om naar het hoofdmenu SmartLink terug
te keren
Inschakelen van de spraakbediening (Google Voi-
ce)
Apple CarPlay
A
Lijst met beschikbare applicaties
Afhankelijk van de bedieningsduur:
Aantippen: Terugkeren naar het hoofdmenu
Apple CarPlay
Vasthouden: Inschakelen van de spraakbedie-
ning (Siri)
MirrorLink
Bedienen van de applicatie is niet mogelijk tijdens
het rijden
Terugkeren naar het hoofdmenu SmartLink
Lijst met actieve applicaties
Weergave van de laatste actieve applicatie op het
verbonden mobiele apparaat
Instellingen
Verbindingsvoorwaarden
Algemene verbindingsvoorwaarden
Het mobiele apparaat ondersteunt de SmartLink-
verbindingstypen Android Auto, Apple CarPlay of
MirrorLink.
Het mobiele apparaat en het SmartLink-verbin-
dingstype worden op de betreende markt on-
dersteund.
Bij enkele verbonden mobiele apparaten moet het
mobiele apparaat "ontgrendeld" zijn.
Voorwaarden voor Android Auto
Het te verbinden apparaat moet de Android Au-
to-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Android Auto-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc.
Op het mobiele apparaat is de Android Auto ap-
plicatie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het mobiele apparaat is ingeschakeld.
Voorwaarden voor Apple CarPlay
Het te verbinden apparaat moet de Apple Car-
Play-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Apple CarPlay-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Apple Inc.
De spraakbediening Siri is ingeschakeld.
De dataverbinding op het mobiele apparaat is in-
geschakeld.
Voorwaarden voor MirrorLink
Het te verbinden apparaat moet de MirrorLink-
verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten en applicaties die de Mir-
rorLink-verbinding ondersteunen, is te vinden op
de internetpagina's van Car Connectivity Consor-
tium®.
Op het mobiele apparaat is de MirrorLink applica-
tie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het aangesloten mobiele apparaat is inge-
schakeld.
Bediening
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
Voor de weergave van de volgende bedieningsvlak-
ken op de rechter draaiknop
drukken.
Weergave van de onderste bedieningsvlakken
Weergave van de bovenste bedieningsvlakken
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
Beperking
Beperking van de SmartLink-applicaties tijdens het
rijden
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele
SmartLink-applicaties tijdens het rijden niet of
slechts beperkt mogelijk.
127
Infotainment Amundsen › SmartLink
Functiebeperking van het infotainment bij de An-
droid Auto-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
op dat moment verbonden Bluetooth®-apparaten
losgekoppeld en wordt het apparaat automatisch
verbonden als basistelefoon.
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen an-
deren Bluetooth®-apparaten worden verbonden.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het
infotainment, dan is het mogelijk dat deze door het
starten van de routegeleiding in de Android Auto-
applicatie wordt beëindigd. En omgekeerd, als ac-
tueel een routegeleiding in de Android Auto-appli-
catie plaatsvindt, dan is het mogelijk dat deze door
het starten van de routegeleiding op het infotain-
ment wordt beëindigd.
Functiebeperking van het infotainment bij de Ap-
ple CarPlay-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
momenteel verbonden Bluetooth®-apparaten los-
gekoppeld.
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen
Bluetooth®-apparaten met het infotainment wor-
den verbonden.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het
infotainment, dan is het mogelijk dat deze door het
starten van de routegeleiding in de Apple CarPlay-
applicatie wordt beëindigd. En omgekeerd, als ac-
tueel een routegeleiding in de Apple CarPlay-appli-
catie plaatsvindt, dan is het mogelijk dat deze door
het starten van de routegeleiding op het infotain-
ment wordt beëindigd.
Functiebeperking van het infotainment bij de Mir-
rorLink-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Wilt u het aan te sluiten apparaat in het menu Tele-
foon gebruiken, koppel en verbind dan het externe
apparaat vóór het opbouwen van de MirrorLink-
verbinding via Bluetooth® met het infotainment .
Instellingen
Apple CarPlay - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Apple CarPlay de functietoets
"ŠKODA" aantippen.
aantippen.
Android Auto - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Android Auto selecteren.
Android Auto - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Android Auto
"Return to
SKODA" aantippen.
aantippen.
MirrorLink - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via MirrorLink selecteren.
MirrorLink - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu MirrorLink
aantippen.
aantippen.
Wisselen naar een ander apparaat / verbindingsty-
pe
Met het infotainment kan worden gewisseld tussen
de momenteel verbonden apparaten of het verbin-
dingstype.
aantippen.
Het gewenste apparaat of het verbindingstype kie-
zen.
ŠKODA Connect online-diensten
Werking
De ŠKODA Connect online-diensten bieden de mo-
gelijkheid om de wagen met de online-wereld te ver-
binden. Ze vormen dus een uitbreiding van de wa-
gen- en infotainmentfuncties.
Voor de werking van de ŠKODA Connect online-
diensten moet de wagen zich in het bereik van een
mobiel telefoonnetwerk bevinden, waarover de dien-
sten worden aangeboden. De beschikbaarheid, de
verbindingssnelheid en de technologie van het mobi-
ele telefoonnetwerk kunnen verschillen in de betref-
fende landen en zijn afhankelijk van de exploitant van
het mobiele telefoonnetwerk.
De ŠKODA Connect online-diensten behoren niet tot
de uitrustingsomvang van de wagen. Deze worden
128
Infotainment Amundsen › ŠKODA Connect online-diensten
afzonderlijk op de ŠKODA Connect Portal of in de
ŠKODA Connect applicatie besteld.
Het aanbod van ŠKODA Connect online-diensten is
afhankelijk van het wagentype en de uitrusting, van
het infotainment en het betreende land. De be-
schikbaarheid in de afzonderlijke landen kan op de
ŠKODA Connect internetpagina worden gecontro-
leerd.
De rechten en plichten van de contractpartners met
betrekking tot de levering van deze diensten worden
geregeld in een afzonderlijke overeenkomst. Actuele
juridische documenten met betrekking tot de online-
diensten zijn te vinden op de ŠKODA Connect Portal
en in de ŠKODA Connect applicatie.
ŠKODA Connect internetpagina
http://go.skoda.eu/skoda-connect
De ŠKODA Connect internetpagina be-
vat actuele informatie met betrekking
tot de online-diensten, de link naar de
ŠKODA Connect Portal en de optie om
de ŠKODA Connect applicatie te down-
loaden.
ŠKODA Connect Portal
http://go.skoda.eu/connect-portal
De ŠKODA Connect Portal dient bv. voor
de registratie, activering en bestelling
van de online-diensten. Daarnaast is hier
de optie voor de externe toegang tot de
wagen aanwezig.
Informatieoproep
De informatieoproep kan bij problemen met de onli-
ne-diensten of voor informatie over de producten en
diensten van het merk ŠKODA worden gebruikt.
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets
indrukken.
Pechoproep
De pechoproep kan worden gebruikt in geval van
pech.
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets indrukken.
ŠKODA Connect applicatie
Met de ŠKODA Connect applicatie is externe toe-
gang mogelijk tot de wagen met een mobiel appa-
raat. Verder bestaat hier bv. de mogelijkheid de ge-
bruiker te registreren, de online-diensten te active-
ren en in te stellen.
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code of link naar het mobiele apparaat worden ge-
download.
http://go.skoda.eu/skodaconnectapp
Instellingen
Registratie en activering van de onlinediensten
De gebruikersregistratie en de activering van de
ŠKODA Connect onlinediensten vindt plaats op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect ap-
plicatie.
Om de gebruikersregistratie te voltooien, is toegang
tot uw e-mailbox vereist.
Om de ŠKODA Connect onlinediensten te activeren,
als volgt te werk gaan.
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
De bij de gebruikers- en wagenregistratie op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect
applicatie ontvangen registratie-PIN ingeven en
bevestigen.
Wachten tot de voltooiingsmelding van de regi-
stratie verschijnt.
Eventuele meldingen op het beeldscherm bevesti-
gen.
Gebruiker wissen
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
Houder wissen
Wissen
aantippen.
Het wissen bevestigen.
129
Infotainment Amundsen › ŠKODA Connect online-diensten
Door de geregistreerde wagen in het gebruikers-
account op de ŠKODA Connect Portal te wissen,
wordt de gebruiker ook in het infotainment gewist.
Gebruiker wisselen
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
Nieuwe houder
Houderwisseling
aantippen.
De bij de registratie van de nieuwe gebruiker en bij
de wagenregistratie op de ŠKODA Connect Portal
ontvangen registratie-pincode ingeven en bevesti-
gen.
Eventueel de wisseling door het aantippen
Hoofdgebr.
wijzigen
bevestigen.
Beheer van de onlinediensten
In het dienstenbeheer is het mogelijk om informatie
weer te geven over de onlinediensten, over de gel-
digheid van de licentie of de diensten in of uit te
schakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Privésfeer en diensten-
beheer
aantippen.
Om de omschrijvingen en de status van de dien-
sten weer te geven, de gewenste dienst selecte-
ren.
Voor uitgebreide informatie over de dienst
aan-
tippen.
Om de diensten in of uit te schakelen, de check-
box aantippen.
Verbindingstoestand van de onlinediensten
De verbindingstoestand van de ŠKODA Connect on-
linediensten wordt door een symbool in de status-
balk op het infotainmentbeeldscherm weergegeven.
A
De ŠKODA Connect onlinediensten zijn beschik-
baar.
Tegelijkertijd kan het symbool van het dataver-
bindingstype worden weergegeven.
B
De ŠKODA Connect onlinediensten zijn niet be-
schikbaar.
C
De lokaliseringsdiensten zijn beperkt of gedeac-
tiveerd.
Gedetailleerde informatie over de onlinediensten
kan in het beheer van de onlinediensten worden
weergegeven.
D
De lokaliseringsdiensten zijn geactiveerd.
Gedetailleerde informatie over de onlinediensten
kan in het beheer van de onlinediensten worden
weergegeven.
Lokaliseringsdiensten
Voor de volledige functionaliteit van sommige online-
diensten zijn geactiveerde lokalisatiediensten vereist.
De lokalisatiediensten omvatten bv. informatie over
de laatste parkeerpositie, gebiedswaarschuwingen
en snelheidswaarschuwingen.
Bij actieve lokalisatiediensten wordt in de statusregel
op het infotainmentbeeldscherm het symbool
weergegeven.
Functie Privémodus in-/uitschakelen
Door het inschakelen van de functie Privémodus
worden de diensten uitgeschakeld met betrekking
tot het verzenden van wageninformatie en persoons-
gegevens die voor de levering van de onlinediensten
onontbeerlijk zijn.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Pri-
vémodus
aantippen.
De noodoproep blijft volledig werken nadat de
Privémodus is ingeschakeld.
De werking van de informatie- en pechoproep is be-
perkt.
Functie Care Connect uit-/inschakelen
Door het uitschakelen van de Care Connect-diensten
worden de diensten uitgeschakeld met betrekking
tot het verzenden van wageninformatie en persoons-
gegevens die voor de levering van de Care Connect
onlinediensten onontbeerlijk zijn.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Care
Connect
aantippen.
LET OP
De noodoproep blijft volledig werken nadat de Care
Connect functie is uitgeschakeld.
De werking van de informatie- en pechoproep is be-
perkt.
Functie Infotainment Online uit-/inschakelen
Door het uitschakelen van de Infotainment Online-
diensten worden de diensten uitgeschakeld met be-
trekking tot het beschikbaar stellen van de Infotain-
ment Online onlinediensten.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Info-
tainment Online
aantippen.
Onlinediensten uit-/inschakelen
Het is mogelijk om de onlinediensten door een ŠKO-
DA Servicepartner te laten uit-/inschakelen.
Na het uitschakelen van de onlinediensten werkt
geen van de ŠKODA Connect onlinediensten meer,
incl. de noodoproep.
130
Infotainment Amundsen › ŠKODA Connect online-diensten
Om de gebruiker van de
wagen te informeren
over het feit dat de ŠKO-
DA Connect onlinedien-
sten niet meer werken,
brengt de Servicepartner
op een zichtbare plaats in de wagen (bv. op de he-
melbekleding) een sticker aan.
Deze sticker mag niet worden verwijderd, zolang de
onlinediensten zijn uitgeschakeld.
LET OP
Houd er rekening mee dat de nood-, informatie- en
pechoproep na het uitschakelen van de onlinedien-
sten niet beschikbaar is.
Om deze reden vindt bij een zwaar ongeval geen au-
tomatische noodoproep plaats.
Navigatie
Navigatiemeldingen
De routegeleiding van het infotainment vindt plaats
met behulp van grafische rijadviezen en navigatie-
meldingen.
De navigatiemeldingen worden door het infotain-
ment gegenereerd. Een perfecte verstaanbaarheid
van de melding (bv. de straat- of stadnaam) kan niet
altijd worden gegarandeerd.
De laatste navigatiemelding herhalen
aantippen.
Navigatiemeldingen uitschakelen
aantippen.
Navigatiemeldingen instellen
In het hoofdmenu Navigatie
Navigatiemeldingen
aan-
tippen.
Navigatie-overzichten
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
Kaartoverzicht
A
Wagenpositie
B
Route
C
Functietoetsen voor de bediening van de kaart-
weergave
D
Functietoets voor het bijzondere reisdoel
E
Functietoets voor de lijst met bijzondere reisdoe-
len
F
Verkeerstekens voor het betreende routege-
deelte
G
Informatie over maximumsnelheid
Volgende menu afhankelijk van de context
weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - een nieuw
reisdoel zoeken/invoeren
Er vindt een routegeleiding plaats
Routeplan weergeven.
Verkeersbelemmering handmatig instellen.
Reisdoel zoeken/invoeren.
Routegeleiding beëindigen.
Volgende menu weergeven
Huidige wagenpositie als vlaggetjesreisdoel op-
slaan.
Lijst met opgeslagen routes weergeven.
Lijst met opgeslagen reisdoelen weergeven.
Lijst met laatste reisdoelen weergeven.
Routegeleiding naar thuisadres.
Zoeken naar bijzondere reisdoelen
Instellingen voor kaartweergave
Wisselen van de kaartweergave tussen het digi-
tale instrumentenpaneel en het beeldscherm van
het infotainment
Weergave voor de aansturing van de navigatie-
meldingen
Instellingen
Op de kaart getoonde symbolen
Reisdoelpositie
Tussenstoppositie
Positie van thuisadres
Favorietenpositie
131
Infotainment Amundsen › Navigatie
Opties voor de kaartweergave
A
Automatische kaartweergave in dag-/nachtfunc-
tie, afhankelijk van de actueel ingeschakelde wa-
genverlichting
B
Kaartweergave in dagfunctie
C
Kaartweergave in nachtfunctie
D
In-/uitschakelen van de weergave van het extra
venster
Wanneer de kaart in het digitaal instrumenten-
paneel wordt weergegeven, kan geen extra ven-
ster worden weergegeven.
E
In-/uitschakelen van de weergave van de geko-
zen bijzondere reisdoelencategorie
Kaartweergave in digitaal instrumentenpaneel
De kaart kan in het digitale instrumentenpaneel of in
het infotainmentbeeldscherm worden weergegeven.
Om van Weergave te wisselen in het hoofdmenu
Navigatie
aantippen.
Kaartschaal
Er bestaat de mogelijkheid om de kaartschaal hand-
matig te wijzigen of de automatische schaalwijziging
in te schakelen.
Voor de Weergave van de bedieningsvlakken
voor het wijzigen van de kaartschaal A aantippen.
Manieren om de kaartschaal handmatig te wijzigen
Het beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze naar elkaar resp. uit elkaar trekken.
Of:
De draaiknop
draaien.
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Wanneer de automatische schaal actief is, wijzigt de
kaartschaal automatisch, afhankelijk van de gereden
route alsmede van de uit te voeren manoeuvre.
De automatische schaal is alleen actief wanneer de
kaart op de wagenpositie gecentreerd is.
Voor het inschakelen in het hoofdmenu Navigatie
aantippen.
Het bedieningsvlak wordt groen weergegeven.
Voor het uitschakelen in het hoofdmenu Navigatie
aantippen.
Het bedieningsvlak wordt wit weergegeven.
Het uitschakelen gebeurt tevens als de kaart wordt
verschoven of de schaal handmatig wordt gewijzigd.
Kaartweergave op verkleinde schaal
De kaartschaal wordt gedurende enkele seconden
verkleind en vervolgens weer hersteld.
Voor weergave aantippen.
Perspectief
Om het perspectief te wijzigen
A
aantippen.
Het perspectief van de kaart kan als volgt worden
weergegeven.
Naar noorden gerichte kaart
Het symbool van de wagenpositie draait, de kaart
en het Poolster-symbool
draaien niet.
In rijrichting gerichte kaart
De kaart en het Poolster-symbool draaien, het
symbool van de wagenpositie draait niet.
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de
kaart automatisch in de richting noorden gericht.
Kaartcentrering
De verschoven kaart kan op de wagen-, reisdoel- of
routepositie worden gecentreerd.
Voor de kaartcentrering
aantippen.
Een nieuw reisdoel zoeken
aantippen.
132
Infotainment Amundsen › Navigatie
A
Invoerregel
B
Afhankelijk van de zoekmodus worden de vol-
gende symbolen weergegeven
- Weergave van de kaart en de lijst van de in
de navigatiedatabase opgezochte reisdoelen
- Weergave van de kaart en de lijst van de
online opgezochte reisdoelen
C
- Keuze van zoeken/ingeven reisdoel
D
Contextafhankelijk weergeven van de reis-
doelenlijst
Lijst met de laatste reisdoelen.
Lijst met opgezochte reisdoelen.
Het opgezochte reisdoel kiezen
De gegevens voor het zoeken van het reisdoel in-
geven.
Het gewenste reisdoel kiezen.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Een nieuw reisdoel via het adres ingeven
aantippen.
Er wordt een menu met opties voor het ingeven
van een reisdoel weergegeven.
Het ingeven van een reisdoel via het adres kiezen.
De benodigde gegevens ingeven.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Een nieuw reisdoel via het kaartpunt ingeven
aantippen.
Er wordt een menu met opties voor het ingeven
van een reisdoel weergegeven.
Het ingeven van een reisdoel via het kaartpunt kie-
zen.
Door het aanraken van het beeldscherm het ge-
wenste reisdoel in het vizier verschuiven.
Of:
De GPS-coördinaten instellen.
Het ingeven van het reisdoel bevestigen.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Lijst met opgeslagen reisdoelen
Reisdoelen
aantippen.
A
Categorie met opgeslagen reisdoelen selecteren
- Opgeslagen reisdoelen
- Vlaggetjesreisdoel
Wagenpositie op het moment van het op-
slaan van het vlaggetjesreisdoel.
- Opgeslagen reisdoel
- Favoriet
- Favorieten
- Reisdoelen van de telefooncontacten
- In het ŠKODA Connect Portal of in de ap-
plicatie ŠKODA Connect aangemaakte online
reisdoelen
Het opgeslagen reisdoel kiezen
De categorie met opgeslagen reisdoelen kiezen.
Het gewenste reisdoel kiezen.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Reisdoel kiezen door aantippen van het punt op de
kaart
Het gewenste punt of het symbool van het bijzon-
dere reisdoel op de kaart aantippen.
aantippen, om de routegeleiding te starten.
Routeberekening
Door het starten van de routegeleiding naar een reis-
doel ontstaat een route.
Op de route kunnen nog meer tussenstops worden
ingevoegd.
De routeberekening gebeurt op basis van ingestelde
routeopties.
Routeopties
aantippen.
De gewenste lijstvermeldingen selecteren.
Bij ingeschakelde keuze van alternatieve routes
wordt na de berekening van een nieuwe route het
volgende menu getoond.
Voor het In-/uitschakelen van alternatieve routes
in het hoofdmenu Navigatie
Routeopties
3 alternatie-
ve routes voorstellen
aantippen.
Zuinige route met een zo kort mogelijke reistijd
en een zo kort mogelijke afstand - de route is
groen gemarkeerd.
133
Infotainment Amundsen › Navigatie
Snelste route naar het reisdoel, ook als daarvoor
een omweg nodig is - de route is rood gemar-
keerd.
Kortste route naar het reisdoel, ook als daarvoor
een langere reistijd nodig is - de route is oranje
gemarkeerd.
Het infotainment probeert desondanks een routege-
leiding mogelijk te maken, ook als de navigatiegege-
vens onvolledig zijn of er helemaal geen gegevens
voor het betreende gebied zijn.
Wanneer u de rijadviezen negeert en van de route af-
wijkt, wordt de route opnieuw berekend.
De gegeven navigatiemeldingen kunnen van de ac-
tuele situatie afwijken, bijvoorbeeld door verouderde
navigatiegegevens.
Route-overzicht
Tijdens de routegeleiding is de weergave van een
route-overzicht mogelijk.
Routeplan
aantippen.
Reisdoelen onderling wisselen
Wanneer in de route tussenstops zijn opgenomen,
bestaat de mogelijkheid deze in het route-overzicht
onderling uit te wisselen en zo hun volgorde te wijzi-
gen, verdere reisdoelen toe te voegen of reisdoelen
te wissen.
Om de volgorde van de reisdoelen te wijzigen,
vasthouden tot de functietoets voor het reisdoel
vrij wordt.
Het reisdoel naar de gewenste positie verschuiven
en de functietoets loslaten.
De route wordt opnieuw berekend.
Lijst met verkeersmeldingen
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot ont-
vangst van verkeersmeldingen met informatie over
verkeersopstoppingen via TMC (Trac Message
Channel) of online via de online-dienst Infotainment
Online.
De lijst met verkeersmeldingen wordt door het info-
tainment automatisch continu geactualiseerd.
Voor de weergave van verkeersmeldingen
aantippen.
A
Lijst met verkeersmeldingen
B
Filteren van verkeersmeldingen
C
Symbool van de bron van de verkeersmelding
Wanneer geen routegeleiding plaatsvindt, wordt de
verkeersopstopping m.b.v. een rode lijn in de kaart
weergegeven.
Wanneer een routegeleiding plaatsvindt, wordt de
verkeersopstopping als volgt weergegeven.
Grijze lijn - De verkeersopstopping ligt niet op de
route
Rode lijn - De verkeersopstopping ligt op de route,
de route wordt niet opnieuw berekend en de route
voert via de verkeersopstopping
Oranje lijn - De verkeersopstopping ligt op de rou-
te, de route wordt opnieuw berekend en er wordt
een omleidingsroute aangeboden
Voor het Uit-/inschakelen van de verkeers-
stroomweergave in het hoofdmenu Navigatie
Kaart
Instellingen verkeersstroom
aantippen.
LET OP
ŠKODA AUTO aanvaardt geen verantwoordelijkheid
voor de beschikbaarheid, inhoud, tijdigheid of evalua-
tie van TMC-verkeersmeldingen of andere gegevens
die door derden zijn verstrekt. ŠKODA AUTO is niet
gemachtigd om deze gegevens op enigerlei wijze te
controleren of aan te passen. De gegevens kunnen
alleen worden bewerkt door het infotainment in ge-
bieden waar deze beschikbaar zijn.
Bediening door aanraken
Kaart verschuiven
Reisdoel ingeven door aantippen van het punt op
de kaart
134
Infotainment Amundsen › Navigatie
Op de kaart inzoomen
Op de kaart uitzoomen
Beperking
Het infotainment kan onjuiste rijadviezen geven als
de wegconditie of de verkeerssituatie niet overeen-
komt met de navigatiegegevens.
Dit kan ertoe leiden dat de routegeleiding wordt uit-
gevoerd met een andere route of een verandering
van richting naar een eenrichtingsweg wordt voor-
gesteld.
Instellingen
Verkeersbelemmering ontwijken
Als de functie is ingeschakeld en het infotainment in-
formatie van de online-verkeersinformatie of via de
TMC-verkeersmeldingen ontvangt over een ver-
keersbelemmering op de route wordt de route op-
nieuw berekend.
Voor het In-/uitschakelen van de functie in het
hoofdmenu Navigatie
Routeopties
Dynamische route
aantippen.
Informatie over de aankomsttijd op het reisdoel/
rijtijd weergeven
In de statusregel wordt informatie over de tijd weer-
gegeven afhankelijk van de volgende instelling.
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Tijdweergave:
aantippen.
Informatie over reisdoel/tussenstop weergeven
In de statusregel wordt informatie over de afstand
en rijtijd naar het reisdoel weergegeven afhankelijk
van de volgende tijdinstelling.
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Statusregel:
aantippen.
Weergave van landspecifieke snelheidslimieten
in-/uitschakelen
Bij ingeschakelde functie worden bij het overschrij-
den van de landsgrens de landspecifieke snelheidsli-
mieten weergegeven.
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
aantippen.
Of:
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
aantippen.
Voor de Weergave van snelheidslimieten in het
hoofdmenu Navigatie
Maximumsnelheid
aantippen.
Weergave van verkeerstekens op snelwegen in-/
uitschakelen
Bij ingeschakelde functie geeft het infotainment ver-
keers- en informatieborden op snelwegen weer.
In het hoofdmenu Navigatie
Kaart
Verkeerstekens
weergeven
aantippen.
Tankwaarschuwing in-/uitschakelen
Wanneer de functie is ingeschakeld en de brandstof-
voorraad het reservegebied heeft bereikt, verschijnt
een waarschuwingsmelding met de optie om naar
het dichtstbijzijnde tankstation te gaan.
In het hoofdmenu Navigatie
Tankopties
Tankwaar-
schuwing
aantippen.
Rijden met een aanhangwagen
Voor de berekening van de juiste route voor het rij-
den met een aanhangwagen de optie inschakelen
voor het rekening houden met een aanhangwagen.
In het hoofdmenu Navigatie
Routeopties
Aanhangwa-
gen meerekenen
aantippen.
Navigatiemeldingen instellen
In het hoofdmenu Navigatie
Navigatiemeldingen
aan-
tippen.
Het gewenste menupunt kiezen en instellen.
Voorkeurscategorieën met bijzondere reisdoelen
Voorkeurscategorieën met bijzondere reisdoelen
worden op de kaart weergegeven en bij het zoeken
van het reisdoel ter beschikking gesteld.
In het hoofdmenu Navigatie
Kaart
Bijzondere reisdoe-
len weergeven
Categorieën voor bijzondere reisdoelen kiezen
aantip-
pen.
Voorkeurscategorieën instellen.
Thuisadres instellen
Het vastgelegde thuisadres wordt weergegeven in
het overzicht van aanbevolen reisdoelen.
Thuisadres
aantippen.
Het thuisadres via de actuele wagenpositie vast-
leggen of het adres ingeven.
135
Infotainment Amundsen › Navigatie
Demomodus in-/uitschakelen
In de demomodus wordt de routegeleiding van het
startpunt van de demomodus naar het gekozen reis-
doel gesimuleerd.
Bij ingeschakelde functie stelt het infotainment vóór
de start van de routegeleiding de vraag of de route-
geleiding op de normale manier of in de demomodus
moet plaatsvinden.
Voor het In-/uitschakelen in het hoofdmenu Navi-
gatie
Uitgebreide instellingen
Demomodus
aantippen.
Startpunt van de demomodus vastleggen
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Demomodus
Startpunt demomodus bepalen
aantippen.
Of:
Het gewenste punt in de kaart houden en het me-
nupunt
Startpunt demomodus bepalen
kiezen.
Update van de navigatiedatabase
Informatie over het updaten van de navigatiedataba-
se kan bij een ŠKODA Partner worden opgevraagd
of staat op de volgende ŠKODA-internetpagina.
http://go.skoda.eu/updateportal
Navigatiegegevensbron Amundsen
De navigatiegegevens zijn op een originele SD-kaart
opgeslagen.
Om de werking van de navigatie te waarborgen,
moet de originele SD-kaart met de navigatiegege-
vens in de betreende opening in de externe mo-
dule zijn gestoken.
Als de originele SD-kaart eens beschadigd of verlo-
ren is, kan een nieuwe originele SD-kaart uit het pro-
gramma met ŠKODA Originele Accessoires worden
besteld.
Met een niet-originele SD-kaart werkt de navigatie
niet.
Versie van de navigatiedatabase bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
Infotainment Columbus
Infotainmentoverzicht
A
Touchscreen
Alle menu's
Voorkeurmenu's
Volume verhogen
Volume verlagen
Toestandsafhankelijk:
Infotainment uitgeschakeld
Aantippen: Infotainment inschakelen
Infotainment ingeschakeld
Aantippen: Geluid uit-/inschakelen
Ingedrukt houden: Infotainment uitschake-
len
Externe module
A
Cd/dvd-uitschuiftoets
B
Cd/dvd-opening
C
SD1-kaartopening
D
Simkaartopening
E
SD2-kaartopening
136
Infotainment Columbus › Infotainmentoverzicht
Systeem
Infotainment-menu's
Menu MEDIA
Het menu MENU bevat alle beschikbare infotain-
ment-menu's.
Voor de weergave van het menu
aantippen.
Het type van de grafische weergave van het menu
MENU is instelbaar.
Rasterweergave
Horizontale weergave
Menu HOME
Het menu HOME bevat drie vensters voor een snelle
toegang tot geselecteerde infotainment-menu's.
Voor de weergave van het menu aantippen.
In het linker venster wordt steeds het menu Naviga-
tie weergegeven.
De menu's in de rechter vensters kunnen individueel
worden ingesteld.
Beperking
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele in-
fotainment-functies tijdens het rijden niet of slechts
beperkt mogelijk.
Het infotainment attendeert hierop middels een mel-
ding op het beeldscherm.
Basisinstellingen
Basisfuncties instellen
De instelling van de volgende infotainment-functies
vindt plaats in het menu .
Tijd en datum.
Taal.
Eenheden.
Herstellen van de fabrieksinstelling.
Geluidsinstellingen
De instelling van het infotainment-geluid vindt plaats
in het menu
.
De volgende menupunten kunnen worden ingesteld.
Instelling van de equalizer.
Instelling van de volumeverhouding.
Volume-instelling van de afzonderlijke infotain-
ment-functies.
Instelbaar zijn bv. enkele van de volgende menu-
punten.
Volume-instelling van de commando's van de
spraakbediening.
Instelling van het maximumvolume bij het inscha-
kelen van het infotainment.
Snelheidsafhankelijke volume-instelling.
Instelling van de infotainment-geluidsonderdruk-
king bij ingeschakelde parkeerhulp.
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende uitge-
breide geluidsinstellingen instelbaar.
Instelling van de ruimteoptimalisatie.
Instelling van de audioprofielen op genre.
Instelling van het subwoofer-volume.
Configuratiehulp
De configuratiehulp helpt bij de instelling van bepaal-
de infotainment-functies.
De configuratiehulp wordt automatisch weergege-
ven, indien er na het inschakelen van het infotain-
ment minimaal twee niet ingestelde menupunten zijn
of als een nieuw gebruikersaccount is gekozen.
Voor het uitschakelen van de automatische weer-
gave, bij weergegeven configuratiehulp
Niet meer weer-
geven
aantippen.
Voor de handmatige weergave
Configura-
tiehulp
aantippen.
Menu HOME instellen
De menu's in de rechter vensters van het menu HO-
ME kunnen worden gewisseld.
Het symbool van het gewenste menu in het rech-
ter venster houden.
Er wordt een lijst met beschikbare menu's weerge-
geven.
Het gewenste menu kiezen.
Menu MENU instellen
Het type van de grafische weergave van het menu
MENU is als volgt instelbaar.
Beeldscherm
Menu:
aantippen.
137
Infotainment Columbus › Systeem
Een van de volgende menupunten kiezen.
Rasterweergave
- rasterweergave.
Horizontale weergave
- horizontale weergave.
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten apparaat!
Om het apparaat veilig te verwijderen, als volgt te
werk gaan.
Veilig verwijderen
aantippen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het apparaat verwijderen.
Elektronische spraakversterking voor bestuurder
en bijrijder
Met de elektronische spraakversterking kan de stem
van de bestuurder en bijrijder naar de luidsprekers
achterin worden doorgegeven.
De volume-instelling van de spraakversterking vindt
plaats in het menu
Volume
Elektronische spraak-
versterking
.
Probleemoplossing
Infotainment reageert niet
Het infotainment moet opnieuw worden opgestart.
langer dan 10 seconden indrukken.
Wachten tot de opstartprocedure is afgelopen.
Systeemupdate
Wij adviseren de systeemupdate door een specia-
list te laten uitvoeren.
De Systeemupdateupdate zorgt voor de optimale
werking van het infotainment, bv. compatibiliteit met
nieuwe telefoons.
Systeemversie bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
Handmatig updaten
De informatie over beschikbare updates staat op de
ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Beschikbare updates zoeken.
De update op een USB-bron opslaan.
De USB-bron in de voorste USB-ingang steken.
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
Het aangesloten USB-apparaat kiezen als bron van
de update.
Het updatebestand zoeken en de update bevesti-
gen.
Eventuele meldingen bevestigen en op de voltooi-
ing van de update wachten.
Beeldscherm
Overzicht
A
Statusbalk
B
Regel met de functietoetsen van het weergege-
ven menu
C
Verdere pagina's van het menu
Bediening
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
De bediening van het infotainmentbeeldscherm
vindt plaats door een lichte aanraking met de
vingers.
De bediening is in principe vergelijkbaar met die van
een mobiele telefoon.
De volgende bedieningen zijn infotainmentspecifiek.
Twee vingers naar boven of naar beneden slepen
Snel lijst van telefoon-
contacten doorkijken.
Twee vingers uit elkaar trekken
Beeld vergroten.
Op de kaart inzoomen.
138
Infotainment Columbus › Beeldscherm
Twee vingers naar elkaar toe trekken
Beeld verkleinen.
Op de kaart uitzoomen.
Twee vingers draaien
Beeld draaien.
Vingerbeweging
Kaart verschuiven.
Gebarenbediening
De met het symbool
gemarkeerde infotainment-
menu's kunnen met handgebaren worden bediend.
De gebarenbediening
vindt plaats door de
hand langzaam onge-
veer 8 cm boven de
onderzijde van het
beeldscherm heen en
weer te bewegen.
Afhankelijk van de instel-
ling kan een herkend gebaar akoestisch en geani-
meerd worden bevestigd.
Instellingen
De instelling van de volgende basisfuncties van het
beeldscherm vindt plaats in het menu
Beeld-
scherm
.
Helderheidsniveau van het beeldscherm.
Uitschakelen van het beeldscherm.
Weergave van de tijd.
Bevestigingsgeluiden en animaties.
Toetsenbord
Toetsenbordoverzicht
De indeling van de toetsenbordtekens is afhankelijk
van de ingestelde infotainment-taal.
In het infotainment worden afhankelijk van de con-
text de volgende typen gebruikt.
Alfanumeriek.
Numeriek.
Toetsenbord voor ingave.
Toetsenbord voor zoeken.
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens na elkaar wis-
sen
Lijst met gevonden items weergeven
B
Toetsenbord-functietoetsen
Naar kleine letters wisselen
Naar eerst hoofdletter, gevolgd door kleine
letters wisselen
/ Omschakelen naar taaltoetsenbord
Omschakelen tussen numeriek en teken-
toetsenbord
Extra toetsenbordtalen weergeven
Spatie invoegen
Ingedrukt houden: Verdere tekenvarianten
weergeven
Cursor naar links verplaatsen
Cursor naar rechts verplaatsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Numeriek toetsenbord
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
139
Infotainment Columbus › Toetsenbord
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens wissen
B
Toetsenbord-functietoetsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Als het contextafhankelijk mogelijk is, kunnen al-
fanumerieke tekens worden ingevoerd door een
functietoets met het cijfer ingedrukt te houden.
Bediening
Het infotainment-toetsenbord wordt gebruikt om
tekens, letters en cijfers in te geven.
Het toetsenbord wordt automatisch weergegeven
wanneer het infotainment vraagt om tekens in te ge-
ven.
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante
vermeldingen.
De vermelding die wordt gezocht kan inclusief dia-
kritische tekens worden ingevoerd.
Het toetsenbord geeft alleen tekens weer die over-
eenkomen met de opgeslagen vermeldingen.
Om de opgehaalde vermeldingen weer te geven
aantippen.
Extra toetsenbordtalen weergeven
Om de extra toetsenbordtalen te kunnen gebruiken,
moeten de gewenste talen eerst worden ingesteld.
of het vlagsymbool herhaaldelijk aantippen, tot
het toetsenbord met de gewenste taal wordt
weergegeven.
Verdere tekenvarianten
Het teken met het symbool
ingedrukt houden.
Het gewenste teken selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
Spraakbediening
Werking
Spraakbedieningsprincipe
De spraakbediening werkt volgens het dialoogprinci-
pe tussen gebruiker en infotainment.
De gebruiker spreekt spraakcommando's uit. Het in-
fotainment antwoordt of voert de spraakcomman-
do's uit.
Werkingsvoorwaarden
Contact ingeschakeld.
Infotainment ingeschakeld.
Er vindt geen telefoongesprek plaats met het in-
fotainment.
Bediening
Spraakbedieningsproces
Voor het inschakelen van de spraakbedeining de
toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken.
Of:
aantippen.
Na het inschakelen wordt het symbool weergege-
ven.
Een spraakcommando uitspreken.
Tijdens de herkenning van het spraakcommando
wordt het symbool weergegeven.
Het infotainment voert vervolgens het spraakcom-
mando uit of speelt de melding af. Tijdens de mel-
ding wordt het symbool weergegeven.
Na het uitvoeren van het spraakcommando schakelt
de spraakbediening uit.
Spraakcommando corrigeren
Tijdens het geven van het spraakcommando de
toets op het multifunctiestuurwiel indrukken en
een nieuw spraakcommando uitspreken.
Spraakbediening stoppen
Door het stoppen is meer tijd beschikbaar voor het
geven van het spraakcommando, bv. voor het zoeken
naar een telefooncontact.
De vinger over het infotainmentbeeldscherm naar
boven of naar beneden verschuiven.
Of:
Het spraakcommando "
pauze
" uitspreken.
Gestopte spraakbediening weer hervatten
De toets op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Afgespeelde melding beëindigen
De toets op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken.
Spraakbediening beëindigen
De toets op het multifunctiestuurwiel twee-
maal indrukken.
Of:
Het spraakcommando "
annuleren
" uitspreken tijdens
het geven van een spraakcommando.
140
Infotainment Columbus › Spraakbediening
Beperking
Voor enkele infotainmenttalen is de spraakbediening
niet beschikbaar. Het infotainment attendeert hier-
op.
De meldingen worden door het infotainment gege-
nereerd. Een perfecte verstaanbaarheid (bv. straat-
of stadnaam) kan niet altijd worden gegarandeerd.
Gebruik van de spraakbediening tijdens een tele-
foongesprek is niet mogelijk.
Instellingen
De instelling van de volgende functies van de spraak-
bediening vindt plaats in het menu
Spraakbe-
diening
.
Bevestigingsgeluiden.
Weergave van voorbeeldcommando's.
Tips om het zelf te doen
Akoestische hulp starten
Wanneer het infotainment een spraakcommando
verwacht, "
Help
" uitspreken.
Het spraakcommando "
Help
" kan herhaaldelijk wor-
den uitgesproken voor meer tips over de spraakbe-
diening.
Weergave van voorbeeldspraakcommando's op
het infotainmentbeeldscherm in-/uitschakelen
Het systeem biedt de mogelijkheid om voorbeelds-
praakcommando's weer te geven op het infotain-
mentbeeldscherm na het inschakelen van de spraak-
bediening.
Voor In-/uitschakelen
Spraakbediening
Voor-
beeldcommando's (Infotainmentsyst.)
aantippen.
Weergave van voorbeeldspraakcommando's op
het infotainmentbeeldscherm in-/uitschakelen
Het systeem biedt de mogelijkheid om voorbeelds-
praakcommando's weer te geven op het display van
het instrumentenpaneel na het inschakelen van de
spraakbediening.
Voor In-/uitschakelen
Spraakbediening
Voor-
beeldcommando's (Instrumentenpaneel)
aantippen.
Radio
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Analoge en digitale radio-ontvangst
A
Frequentiegebied selecteren
B
Afhankelijk van het frequentiegebied
FM: Radiotekst
DAB: Naam van de zendergroep
C
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Lijst met beschikbare zenders
Handmatig zender zoeken
Weergave van informatie over de zender (geldt
voor DAB)
Instellingen
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Lijst met beschikbare zenders
Voor weergave
aantippen.
Beluisterde zender
Onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender
Er is een verkeersinformatiezender ingesteld
Het DAB-signaal is niet beschikbaar
Filtering van de FM-zenders in alfabetische volg-
orde, op groep of genre
De voorwaarde voor de filteringsoptie is de inge-
schakelde RDS- en AF-functie.
Handmatige actualisering van de zenderlijst
In de FM-zenderlijst kan informatie over het uitge-
zonden programmatype en het type regionale zender
worden weergegeven.
Bediening
Zender kiezen
of aan de bovenkant van het scherm aantippen.
141
Infotainment Columbus › Radio
SCAN-functie
De functie laat na elkaar de ontvangbare zenders van
het geselecteerde frequentiegebied gedurende en-
kele seconden horen.
Om de automatische afspeelfunctie te starten
Scan
aantippen.
Om de automatische afspeelfunctie te beëindi-
gen aantippen.
Zender handmatig zoeken
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Om achtereenvolgens te zoeken
of naast de
weergegeven schaal van het frequentiegebied aan-
tippen.
Of:
De scrollmarkering op de schaal van het frequen-
tiegebied ingedrukt houden en deze naar de ge-
wenste waarde verplaatsen.
Beperking
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
In de achterste zijruiten bevinden zich antennes
voor de ontvangst van het radiosignaal.
Het beplakken van de ruiten met folie of metaal
gecoate stickers kan de ontvangst van het radio-
signaal beïnvloeden.
ŠKODA AUTO aanvaardt geen verantwoordelijk-
heid voor de beschikbaarheid, correcte werking en
verzonden informatie van de RDS-dienst.
Instellingen
Actueel beluisterde zender vanuit het hoofdmenu
Radio aan de favorieten toevoegen
De gewenste voorkeuzetoets voor voorkeuzezen-
ders ingedrukt houden, tot de zender is opgesla-
gen.
Zender vanuit de lijst met beschikbare zenders aan
de favorieten toevoegen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De regel met de naam van de gewenste zender in-
gedrukt houden.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
Favorieten wissen
In het hoofdmenu Radio
Geheugen wissen
aantip-
pen.
Om één voorkeuzetoets voor voorkeuzezenders te
wissen, de gewenste voorkeuzetoets aantippen en
het wissen bevestigen.
Om alle voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
te wissen,
Alle
aantippen en het wissen bevestigen.
Toetsen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De variant voor de zenderomschakeling met behulp
van de toetsen in het hoofdmenu Radio wordt als
volgt ingesteld.
In het hoofdmenu Radio
Pijltoetsen:
aantippen.
De omschakelvariant kiezen.
Verkeersinformatie (TP) van de FM-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Verkeersinformatie van de DAB-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio het menupunt
Verkeersin-
formatie (TP)
inschakelen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
Verkeersinformatie
in-/uitschakelen.
Zenderlogo uit een externe bron toekennen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om logo's uit
de afbeeldingen op een externe bron aan de voor-
keuzetoetsen toe te wijzen.
Voor zenderlogo's kunnen afbeeldingen in jpg-, gif-,
png- en bmp-formaat met een maximale resolutie
van 500x500 pixels worden gebruikt.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
De externe bron met het logo kiezen.
Het gewenste logo opzoeken en bevestigen.
De informatie over het updaten van het zenderlogo
staat op de ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Zenderlogo wissen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
Om één logo te wissen de gewenste voorkeuzet-
oets aantippen en het wissen bevestigen.
Om alle logo’s te wissen
Alle
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
Automatische toewijzing van het zenderlogo in-/
uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
142
Infotainment Columbus › Radio
Wanneer de functie is ingeschakeld, wordt bij het
opslaan van de zender onder een voorkeuzetoets een
zenderlogo uit het infotainmentgeheugen toegewe-
zen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische opslag zenderlogo's
aantippen.
Regionaal FM-zenderlogo
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om FM-zen-
derlogo’s landspecifiek te gebruiken.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Regio
voor zenderlogo:
aantippen.
Het land kiezen.
Radiotekstontvangst in-/uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de voorkeu-
zetoetsen worden weergegeven, wordt gedetailleer-
de informatie over de uitgezonden inhoud van de be-
luisterde FM-zender of de naam van de zendergroep
voor de DAB-zender weergegeven.
In het hoofdmenu Radio
Radiotekst
aantippen.
Automatische frequentiewisseling (AF) in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de momen-
teel beluisterde FM-zender een zwak signaal heeft,
stelt het infotainment automatisch dezelfde zender
in op een andere frequentie met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische frequentiewisseling (AF)
aantippen.
Automatische frequentiewisseling naar een regio-
naal verwante FM-zender
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om bij het
wegvallen van het signaal van de beluisterde FM-
zender automatisch over te schakelen naar een re-
gionaal verwante FM-zender.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
RDS
regionaal:
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
Vast
- Bij het wegvallen van het signaal dient een an-
dere zender handmatig te worden ingesteld.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met
de momenteel beste signaalontvangst.
Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreen-
de regio stelt het infotainment automatisch een
andere beschikbare regio in.
RDS in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het menupunt is alleen beschikbaar voor sommige
landen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Radio
Data Systeem(RDS)
aantippen.
Als de RDS-functie is uitgeschakeld zijn de volgen-
de menupunten niet beschikbaar in de instellingen
van de FM-zender.
Verkeersinformatie (TP).
Radiotekst.
RDS regionaal.
Automatische frequentiewisseling (AF).
Regionaal zenderlogo.
Extra berichten van de DAB-zender in-/uitschake-
len
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld, worden naast
verkeersinformatie nog andere berichten ontvangen.
Bv. weerberichten, sportreportages, financieel
nieuws enz.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Ande-
re DAB-berichten
aantippen.
Automatische programmavervolging van een DAB-
zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde zender in bij een an-
dere DAB-zendergroep met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
programmavervolging
aantippen.
Automatische omschakeling van de DAB-zender
naar dezelfde FM-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde FM-zender in. Achter
de zendernaam wordt het symbool (FM) weergege-
ven.
Indien de corresponderende DAB-zender weer te
ontvangen is, schakelt de zender automatisch om
van FM naar DAB.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matisch omschakelen DAB - FM
aantippen.
Automatische omschakeling naar een vergelijkba-
re DAB-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch een andere DAB-zender met
vergelijkbare inhoud in.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Wissel
naar een andere zender
aantippen.
143
Infotainment Columbus › Radio
Ontvangst van de DAB-zender in de L-band in-/
uitschakelen
In enkele landen is de DAB-radio-ontvangst alleen in
de zogenaamde L-band beschikbaar.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
L-band
aantippen.
Als er in het betreende land geen DAB-radio-
ontvangst in de L-band is, dan adviseren we om de L-
band uit te schakelen. Het DAB-zenderzoeken ver-
loopt daardoor sneller.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een audiobron kunnen op het
display van de bron aanwijzingen worden weerge-
geven. Deze meldingen dienen in acht te worden
genomen en zo nodig te worden bevestigd .
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Cd/dvd-laserproduct
VOORZICHTIG
De cd/dvd-speler is een laserproduct.
Dit laserproduct werd ten tijde van de productie-
datum conform de nationale/internationale normen
DIN EN 60825-1: 2008-05 en DHHS Rules 21 CFR
Subchapter J als klasse 1 laserproduct gekwalifi-
ceerd. De laserstraal in dit klasse 1 laserproduct is
zo zwak dat er bij correct gebruik geen gevaar be-
staat.
Dit product is zodanig ontworpen dat de laserstraal
door het infotainment afgeschermd wordt. Dit be-
tekent echter niet dat de aanwezige laser zonder
zijn behuizing niet als een laserproduct van een ho-
gere klasse zou kunnen worden gekwalificeerd.
Om deze reden dient de behuizing van het infotain-
ment in geen geval te worden geopend.
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
A
Bron selecteren
Bestanden beheren / Multimediadatabase
Instellingen
Videospeler
Bestanden beheren / Multimediadatabase
Beeldweergave verkleinen
Beeldweergave vergroten
Instellingen
Bediening
Bediening - Basisprincipes
A
Albumafbeelding / symbool van de aangesloten
bron
Aantippen: Beschikbare albums weergeven
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave aan-
tippen: De vorige titel weergeven
144
Infotainment Columbus › Media
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin weer-
geven
Ingedrukt houden: snel terugspoelen binnen de
titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: snel vooruitspoelen binnen de
titel
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
Uitgebreide bediening
In-/uitschakelen van de herhaalde weergave van
de actuele titel
In-/uitschakelen van herhaalde weergave van ac-
tuele album/map
In-/uitschakelen van willekeurige weergave van
actuele album/map
Beperking
LET OP
De beschikbaarheid van sommige functies van de
mediabediening is afhankelijk van de aangesloten
bron en de gebruikte software, bv. Bluetooth®.
Instellingen
Titelweergave inclusief submappen in-/uitschake-
len
In het hoofdmenu Media
Mix/Repeat inclusief submappen
aantippen.
Verkeersinformatie
Om tijdens het afspelen van mediabestanden de
verkeersinformatiebewaking in of uit te schakelen
in het hoofdmenu Media
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Aangesloten apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten apparaat!
Om het apparaat veilig te verwijderen, als volgt te
werk gaan.
In het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantip-
pen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het apparaat verwijderen.
Jukebox beheren
In de Jukebox (in het interne geheugen van het info-
tainment) kunnen ondersteunde audiobestanden van
aangesloten apparaten geïmporteerd worden.
Voor de weergave van het jukebox-beheer en de
vullingsgraad van het interne Infotainment-ge-
heugen
in het hoofdmenu Media
Jukebox beheren
aantippen.
Voor het importeren van bestanden in het juke-
box-beheer
Importeren
aantippen.
De gewenste aangesloten bron selecteren.
De gewenste bestanden of map selecteren.
De toets
indrukken.
Voor het wissen van bestanden uit de jukebox in
het jukebox-beheer
Wissen
aantippen.
De gewenste mappen of bestanden in de gekozen
categorie kiezen.
Wissen
aantippen.
Bluetooth®-speler
Het infotainment biedt de mogelijkheid, audiobe-
standen van een aangesloten Bluetooth®-speler met
het A2DP- of AVRCP-audioprofiel af te spelen.
Met het infotainment kunnen meerdere apparaten
via Bluetooth® worden gekoppeld, maar slechts één
daarvan kan als Bluetooth®-speler worden gebruikt.
Voor het Aansluiten van de Bluetooth®-speler het
apparaat via Bluetooth® koppelen en verbinden.
In het hoofdmenu Media
Bluetooth
Gekoppelde appa-
raten
aantippen.
In de lijst het apparaat met het symbool selecte-
ren.
Wanneer het infotainment met een extern appa-
raat via Apple CarPlay of Android Auto is verbonden,
dan is geen verbindingsopbouw via Bluetooth® mo-
gelijk.
SD-kaart
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Geen SD-kaart met afgebroken schuif voor de
schrijfbeveiliging gebruiken.
Voor het aanbrengen de SD-kaart met de schuine
hoek naar rechts gericht in de opening in de exter-
ne module steken tot deze vergrendelt.
Voor het Verwijderen de SD-kaart eerst veilig ver-
wijderen. Hiertoe in het hoofdmenu Media
Veilig
verwijderen:
aantippen en de SD-kaart selecteren.
Op de ingestoken SD-kaart drukken.
De SD-kaart springt in de verwijderpositie.
LET OP
Bij gebruik van een SD-kaart in een adapter kan de
SD-kaart tijdens het rijden door het bewegen van de
wagen uit de adapter vallen.
USB-apparaat
Voor het aansluiten het USB-apparaat in de betref-
fende aansluiting steken.
Voor de weergave van audiobestanden USB-aan-
sluitingen gebruiken, die de gegevensoverdracht
ondersteunen.
145
Infotainment Columbus › Media
Voor het Verwijderen het USB-apparaat eerst vei-
lig verwijderen. Hiertoe in het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantippen en het USB-apparaat se-
lecteren.
Het USB-apparaat verwijderen.
Op de USB-aansluiting kan een USB-apparaat
rechtstreeks of via een verbindingskabel worden
aangesloten.
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
USB-verlengkabels of adapters kunnen de weerga-
vefunctie van het aangesloten apparaat nadelig beïn-
vloeden.
USB-audiobron laden
Na het aansluiten van het USB-apparaat wordt het
opladen automatisch gestart, als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan.
Het contact is ingeschakeld.
Het USB-apparaat is geschikt voor het opladen.
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opla-
den via het stroomnet verschillen.
Afhankelijk van het aangesloten USB-apparaat en
van de frequentie van het gebruik kan de laadstroom
mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen moge-
lijk niet herkennen dat ze worden opgeladen.
Cd/dvd
De cd/dvd-opening zit in een externe module in het
opbergvak aan de bijrijderszijde.
Voor het aanbrengen een cd/dvd, met de bedrukte
zijde naar boven gericht, zo ver in de cd-opening
schuiven, tot deze automatisch naar binnen wordt
getrokken.
Om te verwijderen de toets indrukken.
De cd/dvd wordt naar buiten geschoven.
Als de uitgeschoven cd/dvd niet binnen 10 seconden
wordt verwijderd, wordt deze om veiligheidsredenen
weer naar binnen getrokken.
Wifi-speler
Het infotainment biedt de mogelijkheid om audiobe-
standen van een via wifi met het infotainment ver-
bonden apparaat af te spelen.
Het aangesloten apparaat moet aan de volgende
voorwaarden voldoen.
Ondersteuning van de DLNA-technologie.
De geïnstalleerde UPnP-toepassing maakt de
weergave mogelijk.
Voor het Aansluiten van de Wifi-speler het appa-
raat via Wifi verbinden.
Op het aangesloten apparaat de UPnP-toepassing
starten.
In het hoofdmenu Media
als audiobron selecte-
ren.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
SD-kaart SD-kaartlezer Standaardformaat
SD
SDHC
SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
HDD
(zonder speciale soft-
ware)
USB-apparaten, die het
USB Mass Storage pro-
tocol ondersteunen
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne, die het Media Trans-
fer Protocol ondersteu-
nen
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
HFS+
146
Infotainment Columbus › Media
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
Cd/dvd Cd/dvd-speler
Audio-cd (maximaal
80 minuten)
Cd-r/rw (maximaal
700 MB)
Dvd±r/rw
Dvd-audio
Dvd-video
ISO9660;
Joliet (niveau 1,2,3)
UDF 1.x
UDF 2.x
-
Bluetooth®-speler Bluetooth® -
Bluetooth®-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1.5)
-
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeelde audiobronnen worden
niet door het infotainment ondersteund.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment compatibel is met de gekozen
te testen mobiele apparaten. Deze controle is te vinden via de volgende link of door het inlezen van de QR-
code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient alleen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege een soft-
ware-update van het infotainment en de mobiele apparaten.
Ondersteunde audiobestanden
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 3 mp3 32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3
mp3 8 - 160
16, 22, 24 Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2.5 Layer 3 8, 11, 12
WMA
Windows Media
Audio 9 en 9.1
wma
8 - 384
8, 11, 12, 16,
22, 32, 44,
48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Windows Media
Audio 9.2
8 - 320
Windows Media
Audio 10
8 - 768
32, 44, 48,
96
FLAC FLAC flac
door het formaat
gedefinieerd
ca. 5,5 Mbit/s
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 64,
88, 96
Mono, Stereo,
5.1, 7.1
OGG-Vorbis OGG-Vorbis ogg
door het formaat
gedefinieerd
ca. 5,5 Mbit/s
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48
Mono,
Stereo
ADTS
AAC LC
aac 16 - 400
22, 24, 32,
44, 48
Mono,
Stereo
AAC HE
16, 22, 24,
32, 44, 48
AAC HEv2
147
Infotainment Columbus › Media
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
RIFF WAV wav 64 - 3072
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 96
Mono,
Stereo
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet onder-
steund.
Ondersteunde videobestanden
Codec-type Bestandsux Max. bitsnelheid [Mbit/s]
MPEG 1
mpg
mpeg
m1v
mpv
1,5
MPEG 2
mpg
mpeg
ps
m2v
15
MPEG 4 (H.264) m4p
mp4
m4v
mp4v
mov
50
MPJEG
MPEG 4 (ISO)
Xvid Xvid 20
WMV9
wmv
asf
50
Ondersteunde afspeellijsten
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
M3U8 m3u8
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
PLA pls
Afbeeldingen
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
A
Bron selecteren
Bestanden beheren
Instellingen
148
Infotainment Columbus › Afbeeldingen
Bediening
Bediening door aanraken
A
Afbeeldingen bekijken
De volgende afbeelding weergeven
De vorige afbeelding weergeven
Slideshow starten
Slideshow stoppen
B
Afbeelding weergeven
Linksom draaien
Rechtsom draaien
In de oorspronkelijke grootte weergeven
Routegeleiding naar GPS-coördinaten.
De functietoets wordt weergegeven, wanneer de
afbeelding informatie over GPS bevat.
Gebarenbediening
De volgende afbeel-
ding weergeven.
De vorige afbeelding
weergeven.
Weergave vergroten.
Weergave verkleinen.
90° draaien.
Afbeelding maximaal
vergroten / In de oor-
spronkelijke grootte
weergeven.
Instellingen
De instelling van de volgende functies vindt plaats in
het menu .
Weergavegrootte van de afbeelding.
Weergaveduur van de afbeelding tijdens de slide-
show.
Slideshow-herhaling.
149
Infotainment Columbus › Afbeeldingen
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Specificatie Bestands-
systeem
SD-kaart
SD-kaartle-
zer
Standaard-
formaat
SD
SDHC
SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB
USB 1.x; 2.x
3.x
of hoger
met de on-
dersteuning
van USB 2.x
USB-stick
HDD
(zonder
speciale
software)
Cd/dvd
Cd/dvd-
speler
Audio-cd
(maximaal
80 minu-
ten)
Cd-r/rw
(maximaal
700 MB)
Dvd±r/rw
Dvd-audio
Dvd-video
-
Ondersteunde bestanden
Codec-type Bestandsux Max. resolutie
[Mpx]
BMP bmp 4
JPG; JPEG jpg; jpeg 4 (Progressive
Mode)
64
GIF gif 4
PNG png 4
De max. ondersteunde afbeeldingsgrootte bedraagt
20 MB.
Video-dvd
Waarop letten
Cd/dvd-laserproduct
VOORZICHTIG
De cd/dvd-speler is een laserproduct.
Dit laserproduct werd ten tijde van de productie-
datum conform de nationale/internationale normen
DIN EN 60825-1: 2008-05 en DHHS Rules 21 CFR
Subchapter J als klasse 1 laserproduct gekwalifi-
ceerd. De laserstraal in dit klasse 1 laserproduct is
zo zwak dat er bij correct gebruik geen gevaar be-
staat.
Dit product is zodanig ontworpen dat de laserstraal
door het infotainment afgeschermd wordt. Dit be-
tekent echter niet dat de aanwezige laser zonder
zijn behuizing niet als een laserproduct van een ho-
gere klasse zou kunnen worden gekwalificeerd.
Om deze reden dient de behuizing van het infotain-
ment in geen geval te worden geopend.
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
Voor de weergave van het hoofdmenu een cd/dvd
in de betreende opening in de externe module
aanbrengen.
Of:
In het hoofdmenu Media de gewenste videobron
kiezen, de map-/titellijst weergeven en het video-
bestand starten.
A
Bron selecteren
B
Weergave-tijdbalk
Weergave van het menu Video-dvd
Instellingen
Bediening
Weergave-aansturing
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin
weergeven
Ingedrukt houden: Snel terugspoelen binnen
de titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: Snel vooruitspoelen binnen
de titel
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
150
Infotainment Columbus › Video-dvd
Dvd-menu
A
Bedieningspaneel
- Verschuiven van bedieningspaneel naar
links/rechts
- Verschuiven van bedieningspaneel naar
links
- Uitschakelen van volledige beeldweergave
van bedieningspaneel
- Inschakelen van volledige beeldweergave
van bedieningspaneel
- Sluiten van bedieningspaneel
- Beweging in EPG/teletekst
Hoofdmenu
- Terugkeer naar het hoofdmenu Vi-
deo-dvd
B
Voorbeeld van de weergegeven menu’s bij weer-
gegeven dvd
Beperking
Om veiligheidsredenen wordt de beeldweergave bij
snelheden boven 5 km/h uitgeschakeld. Alleen de
geluidsweergave wordt voortgezet.
Op het beeldscherm van het infotainment wordt de
betreende melding weergegeven.
Instellingen
In het hoofdmenu Video-dvd aantippen.
Afhankelijk van de geplaatste dvd verschijnen er en-
kele van de volgende menupunten.
Formaat voor het instellen van het beeldformaat
van de beeldschermweergave.
Selecteren van het audiokanaal.
Selecteren van de ondertiteling.
In-/uitschakelen van de kinderbeveiliging.
Instellingen van de kinderbeveiliging.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
SD-kaart SD-kaartlezer Standaardformaat
SD
SDHC
SDXC
VFAT
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
HDD
(zonder speciale soft-
ware)
USB-apparaten, die het
USB Mass Storage pro-
tocol ondersteunen
Cd/dvd Cd/dvd-speler
Cd-r/rw (maximaal
700 MB)
Dvd±r/rw
Dvd-video
standaard dvd
ISO9660;
Joliet (niveau 1,2,3)
UDF 1.x
UDF 2.x
-
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeelde audiobronnen worden
niet door het infotainment ondersteund.
Ondersteunde videobestanden
Codec-type Bestandsux Max. bitsnelheid [Mbit/s] Max. resolutie
MPEG 1 mpeg 1,5 352x288
151
Infotainment Columbus › Video-dvd
Codec-type Bestandsux Max. bitsnelheid [Mbit/s] Max. resolutie
MPEG 2 mpeg
25
720x576
MPEG 4 (H.264)
mp4
mov
MPEG 4 (ISO)
MPJEG
aviXvid
DivX
QuickTime mov
Matroska mkv
Media Command
Werking
De functie Media Command maakt het mogelijk, de
weergave van audiobestanden of video's van maxi-
maal twee tablets, die via wifi met het infotainment
verbonden zijn, op het infotainment te sturen.
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Hoofdmenu voor een tablet
Hoofdmenu voor twee tablets
Selectie van de verbonden tablet
Instellingen
Werkingsvoorwaarden
De dataoverdracht van het infotainment is inge-
schakeld.
Het in-/uitschakelen van de overdracht vindt
plaats in het menupunt
Dataoverdracht mobie-
le apparaten
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
.
De infotainmentbediening via de applicatie vrijge-
geven.
De instelling van de bediening vindt plaats in het
menupunt
Dataoverdracht mobiele apparaten
Be-
diening door apps:
.
Er kan een van de volgende menupunten worden
gekozen.
Uitschakelen
- De bediening is gedeactiveerd.
Bevestigen
- De bediening vereist een bevestiging
bij het starten van de applicatie.
Toestaan
- De bediening vereist geen bevestiging.
Op de tablet/tablets is de ŠKODA Media Com-
mand applicatie geïnstalleerd.
De tablet/tablets is/zijn met de infotainment-hot-
spot verbonden.
Bediening
Weergave starten
Voor de Selectie van de weergavebron in het
hoofdmenu aantippen en de bron-tablet selecte-
ren.
Voor de weergave de categorie en aansluitend de
titel kiezen.
Wanneer twee tablets verbonden zijn, start de titel-
weergave op de beide tablets op hetzelfde moment.
Weergave-aansturing
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin
weergeven
Aantippen: De volgende titel weergeven
Audiovolume van het tablet verhogen
Audiovolume van het tablet verlagen
Besturingsopties voor twee tablets weergeven
152
Infotainment Columbus › Media Command
Besturingsopties voor een tablet weergeven
Tablet stomschakelen
Stomschakeling van tablet uitschakelen
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
Functiebeperking
Sommige tablets bieden ook de mogelijkheid om au-
diobestanden of video's vanaf een in de tablet gesto-
ken SD-kaart af te spelen. De weergave van deze ti-
tels kan beperkt zijn.
Als meerdere apparaten via wifi met het infotain-
ment verbonden zijn, dan bestaat het gevaar voor wi-
fi-overbelasting en daarmee ook voor een onjuiste
werking van het Media Command.
Videoweergave in hoge resolutie kan leiden tot
weergaveproblemen of verbindingsproblemen van
de tablet met het infotainment.
Instellingen
Applicatie ŠKODA Media Command
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code, of met behulp van de link naar de internetpagi-
na met informatie over de mobiele applicaties ŠKO-
DA in het mobiele apparaat worden geladen.
http://go.skoda.eu/service-app
Tablet met de infotainment-hotspot verbinden
Het contact inschakelen.
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
in-
schakelen.
Wifi op de tablet inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
De naam van de infotainment-hotspot is te vinden
onder het menupunt
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
SSID:
.
De infotainment-hotspot kiezen en het vereiste
wachtwoord ingeven.
Het wachtwoord voor de verbinding met de info-
tainment-hotspot is te vinden onder het menupunt
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
Netwerksleutel:
.
De verbindingsopbouw bevestigen.
Op de tablet de applicatie ŠKODA Media Com-
mand starten.
Ondersteunde bestanden
Formaat Codec-type Besturingssysteem Android Besturingssysteem iOS
Video
MPEG-4 Part 2
MPEG-4 Part 10 (H264)
Xvid
Audio
MPEG-1; 2 en 2,5 Layer3 (mp3)
aac
(4,1+)
m4a
(4,1+)
ogg
flac
wav
(4,1+)
153
Infotainment Columbus › Media Command
Beheer mobiele apparaten
Overzicht
Beheer mobiele apparaten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
In de lijst met gekoppelde mobiele apparaten kunnen bij de afzonderlijke apparaten de volgende symbolen ver-
schijnen.
grijs symbool - het apparaat kan als telefoon worden verbonden.
groen symbool - het apparaat is als telefoon verbonden.
grijs symbool - het apparaat kan als Bluetooth®-speler worden verbonden.
wit symbool - het apparaat is als Bluetooth®-speler verbonden.
grijs symbool - het apparaat kan worden verbonden om gebruik te maken van de telefooncontacten en
het gebruik van tekstboodschappen.
blauw symbool - het apparaat is verbonden om gebruik te maken van de telefooncontacten en het ge-
bruik van tekstboodschappen.
Mogelijke functies van het aangesloten mobiele apparaat
De functies van het apparaat zijn afhankelijk van de volgende verbindingstypes.
Verbin-
dingsvari-
ant
Eerste apparaat
Basistelefoon
Tweede apparaat
Extra telefoon
Derde appa-
raat
Vierde appa-
raat
Telefoon Simkaart in ex-
terne module
Telefoon Simkaart in ex-
terne module
1e
HFP
binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen
sms
telefooncon-
tacten
Bluetooth®-
speler
-
HFP
binnenko-
mende op-
roepen
Blue-
tooth®-
speler
Dataverbinding
Bluetooth®-
speler
-
2e
rSAP
binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen
sms
telefooncon-
tacten
Dataverbin-
ding
Bluetooth®-
speler
-
HFP
binnenko-
mende op-
roepen
Blue-
tooth®-
speler
-
Bluetooth®-
speler
-
3e
HFP
binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen
sms
telefooncon-
tacten
Bluetooth®-
speler
- -
binnenkomen-
de oproepen
sms
Dataverbinding
Bluetooth®-
speler
-
154
Infotainment Columbus › Beheer mobiele apparaten
Verbin-
dingsvari-
ant
Eerste apparaat
Basistelefoon
Tweede apparaat
Extra telefoon
Derde appa-
raat
Vierde appa-
raat
Telefoon Simkaart in ex-
terne module
Telefoon Simkaart in ex-
terne module
4e -
binnenkomen-
de/uitgaande
oproepen
sms
telefooncontac-
ten
Dataverbinding
HFP
binnenko-
mende op-
roepen
sms
Blue-
tooth®-
speler
-
telefooncon-
tacten
Bluetooth®-
speler
Bluetooth®-
speler
Met het infotainment kan slechts een mobiel apparaat als Bluetooth®-speler worden verbonden.
Beperkingen mobiele apparaten en applicaties
Beschikbaarheid van functies
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhan-
kelijk van het type mobiele apparaat en de geïnstal-
leerde applicaties.
Verbindingsbeperking
Met het infotainment kunnen maximaal 20 mobiele
apparaten worden gekoppeld.
Het bereik van de verbinding van het mobiele ap-
paraat met het infotainment is beperkt tot het in-
terieur van de wagen.
Na het bereiken van het maximale aantal wordt
door de koppeling van het volgende mobiele appa-
raat het langst niet-gebruikte apparaat vervangen.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecon-
troleerd of het infotainment compatibel is met de
gekozen te testen mobiele apparaten. Deze controle
is te vinden via de volgende link of door het inlezen
van de QR-code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient al-
leen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en
volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege
een software-update van het infotainment en de
mobiele apparaten.
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten
Vanwege het grote aantal mobiele apparaten is het
niet mogelijk om een volledige Bluetooth®-compati-
biliteit met het infotainment te garanderen. De Blue-
tooth®-compatibiliteit is afhankelijk van de Blue-
tooth®-versie en de implementatie van de Blue-
tooth®-protocollen door de fabrikant van het mobie-
le apparaat.
Applicaties op mobiele apparaten
Op mobiele apparaten kunnen applicaties geïnstal-
leerd worden die het mogelijk maken extra informa-
tie op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue
doorontwikkeling ervan, kunnen de beschikbare ap-
plicaties mogelijk niet op alle mobiele apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werk-
ing hiervan niet zonder voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de
functies ervan zijn infotainment-, wagen- en landaf-
hankelijk.
Informatie over de ŠKODA-applicaties
Gedetailleerde informatie over de ŠKODA applicaties
is te vinden op de internetpagina's na het inlezen van
de volgende QR-code of via de volgenden link.
http://go.skoda.eu/mobile-apps
Verbindingsopbouw
Een mobiel apparaat met het infotainment verbin-
den
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
De Bluetooth®-zichtbaarheid van het infotainment
Bluetooth
Zichtbaarheid:
Zichtbaar
inschakelen.
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
155
Infotainment Columbus › Beheer mobiele apparaten
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan door het aantippen
van
Bluetooth
Naam:
worden vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Het mobiele apparaat wordt met het infotainment
verbonden of alleen gekoppeld, en wel afhankelijk
van het aantal reeds verbonden apparaten.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat verbinden
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
Bluetooth
Apparaten zoeken
aantippen.
De zichtbaarheid van het aan te sluiten apparaat
garanderen.
Het gewenste apparaat in de lijst met opgezochte
Bluetooth®-apparaten selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Infotainment met een reeds gekoppeld mobiel ap-
paraat verbinden
De verbinding met een reeds gekoppeld mobiel ap-
paraat vindt automatisch plaats na het inschakelen
van het contact, zo nodig kan het apparaat handma-
tig als volgt worden verbonden.
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
In de apparatenlijst het gewenste apparaat en het
Bluetooth®-profiel selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Verbinding met een mobiel apparaat verbreken
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
Het symbool van het Bluetooth®-profiel van het
gewenste mobiele apparaat aantippen.
Een gekoppeld mobiel apparaat wissen
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
Voor het wissen van een mobiel apparaat
aantip-
pen en de wisprocedure bevestigen.
Voor het wissen van alle mobiele apparaten
Alle wis-
sen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Verbinding via de simkaart in de externe module
De simkaart kan voor telefoon- en datadiensten
worden gebruikt.
Een mini-simkaart gebruiken, standaardformaat
25x15 mm.
Het contact en het infotainment inschakelen.
Het menupunt in
Telefooninterface "Business"
in-
schakelen.
In de externe module in het opbergvak aan bijrij-
derszijde een simkaart in de bijbehorende opening
steken.
De simkaart met de afgeschuinde hoek links en
de contacten omlaag gericht aanbrengen, tot de-
ze vastklikt.
LET OP
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt
formaat of in de verkeerde richting bestaat gevaar
voor beschadiging van de externe module.
Bij het eerste gebruik van de simkaart een van de
volgende menupunten voor het gebruik van de sim-
kaart kiezen.
Ook telefonie
- Activering van de data- en telefoon-
diensten.
Alleen dataverbindingen
- Alleen activering van de data-
diensten.
Als de simkaart met een pincode is beveiligd, de
pincode ingeven.
De ingegeven pincode door aantippen van
be-
vestigen.
Of:
aantippen, om de pincode op te slaan en te be-
vestigen.
Eventueel het benodigde netwerk van de datapro-
vider instellen en de internetverbinding bevestigen.
Indien uw dataprovider niet beschikbaar is in de
getoonde lijst, informeer dan bij uw provider of een
van de weergegeven providers kan worden gebruikt.
Door het gebruik van de simkaart voor telefoondien-
sten wordt de verbinding met de verbonden tele-
foons beëindigd.
Simkaart uit de externe module verwijderen
Op de ingestoken simkaart drukken tot deze in de
verwijderpositie springt. Deze vervolgens verwijde-
ren.
Netwerkparameters instellen
Netwerk
aantippen.
De gewenste parameters instellen.
Voor de exacte parameters voor de netwerkin-
stelling contact opnemen met de provider.
Parameters van dataverbinding instellen
Netwerk
Dataverbinding:
aantippen.
De gewenste parameters instellen.
156
Infotainment Columbus › Beheer mobiele apparaten
Verbinding met de telefoon via het Bluetooth®-
profiel rSAP
Het contact en het infotainment inschakelen.
Het menupunt in
Telefooninterface "Business"
in-
schakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
De Bluetooth®-zichtbaarheid van het infotainment
Bluetooth
Zichtbaarheid:
Zichtbaar
inschakelen.
Op de telefoon Bluetooth® en de zichtbaarheid er-
van inschakelen.
De telefoon koppelen met het infotainment via het
Bluetooth®-profiel rSAP en verbinden.
Voorwaarde voor het tot stand brengen van de
internetverbinding is het gebruik van een telefoon
met een simkaart met actieve datadiensten.
Telefoon
Hoofdmenu Telefoon
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
A
Naam van de verbonden telefoon
Aantippen: Lijst met eerder verbonden tele-
foons weergeven
B
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
C
Keuze van geheugengroep voor favoriete contac-
ten
D
Naam van provider
Indien voor de naam het symbool wordt
weergegeven, is roaming actief.
E
Symbool van het verbindingstype
F
Lijst met gekoppelde telefoons die als bron voor
de telefooncontacten beschikbaar zijn
G
Statussymbolen van de telefoon
Verwisselen van de basistelefoon door de extra
telefoon
Ingeven van het telefoonnummer
Contactenlijst
Berichten
Oproeplijsten
Instellingen
Voorwaarden voor de verbinding van een
telefoon met het infotainment
Het contact is ingeschakeld.
De Bluetooth®-functie van het infotainment en de
telefoon is ingeschakeld.
Het inschakelen van de Bluetooth®-functie van
het infotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Bluetooth
.
De zichtbaarheid van het infotainment is inge-
schakeld.
Het inschakelen van de zichtbaarheid van het in-
fotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Zichtbaarheid:
.
Zichtbaar
.
De telefoon bevindt zich binnen het signaalbereik
van de Bluetooth®-eenheid van het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Er is geen mobiel apparaat via Apple CarPlay met
het infotainment verbonden.
Telefoonbediening
Telefoonnummer ingeven
In het hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het weergegeven nu-
merieke toetsenbord ingeven.
Het weergegeven numerieke toetsenbord kan
ook voor het zoeken van een contact worden ge-
bruikt.
Wanneer bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan
worden naast het numerieke toetsenbord de contac-
ten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
De lijst met telefooncontacten is uit de verbonden
basistelefoon geïmporteerd.
Voor de weergave van de contactenlijst in het
hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Voor het zoeken in de lijst
Zoeken
aantippen.
De gegevens voor het zoeken ingeven.
Voor een verbindingsopbouw met een contact de
functietoets met het gewenste contact aantippen.
Indien een contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het telefoonnummer uit de getoonde lijst kiezen.
Voor de weergave van de details van een contact
aantippen.
Verbinding opbouwen met het nummer van de voi-
cemailbox
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
157
Infotainment Columbus › Telefoon
Telefoongesprek
Afhankelijk van de context van het telefoongesprek
zijn de volgende functies selecteerbaar.
Verbindingsopbouw beëindigen / binnenkomen-
de oproep afwijzen / oproep beëindigen
Binnenkomende oproep beantwoorden / naar
wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Bellerdetails weergeven
Conferentie tot stand brengen
Om het gespreksgeluid van de luidsprekers naar
de telefoon om te schakelen, in het hoofdmenu
Telefoon
Handsfree bellen
aantippen.
Om het gespreksgeluid van de telefoon naar de
luidsprekers om te schakelen, aantippen.
Conferentiegesprek
Het conferentiegesprek is een gezamenlijk telefoon-
gesprek met minimaal 3 en maximaal 6 deelnemers.
Gedurende een oproep/een conferentie de volgen-
de oproep uitvoeren.
Of:
Een nieuwe binnenkomende oproep door aantip-
pen van de functietoets
aannemen.
Voor het starten van een conferentiegesprek de
functietoets aantippen.
Tijdens een actief conferentiegesprek zijn contextaf-
hankelijk de volgende functies selecteerbaar.
Conferentie vasthouden, tijdelijk verlaten
(de conferentie wordt op de achtergrond voort-
gezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Details van het conferentiegesprek weergeven
In de details van het conferentiegesprek zijn, afhan-
kelijk van de verbonden telefoon, de volgende func-
ties selecteerbaar.
Details van de deelnemer aan het conferentiege-
sprek weergeven
Gesprek met de deelnemer aan het conferentie-
gesprek beëindigen
Gesprek met een deelnemer buiten het confe-
rentiegesprek om
Bericht verzenden
In het hoofdmenu Telefoon
Nieuwe sms
aantip-
pen.
Een bericht schrijven en bevestigen, er wordt een
weergave van het bericht getoond.
Het bericht kan worden bewerkt door de tekst in
de weergave aan te raken.
/
/
/
De ontvanger van het bericht opzoeken of kie-
zen,eventueel aantippen om het telefoonnummer
in te geven.
Meerdere ontvangers toevoegen of geselecteerde
ontvangers bevestigen.
aantippen.
Ontvangen berichten weergeven
In het hoofdmenu Telefoon
Ingaand
aantippen.
Om het bericht weer te geven, het gewenste be-
richt selecteren.
De inhoud van het bericht en het volgende menu met
functies worden weergegeven.
Bericht met de gegenereerde infotainmentstem
voorlezen.
Menu met de volgende functies van een ont-
vangen bericht weergeven.
Optie om het bericht met een sjabloon te beant-
woorden.
Bericht wissen.
Telefoonnummers in het bericht herkennen.
Bericht doorsturen met de optie om het bericht
nog vóór het verzenden te bewerken.
Antwoord versturen aan de afzender via een be-
richt.
Instellingen van de telefoonfuncties van het
infotainment
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten behe-
ren
Om op te slaan de gewenste voorkeuzetoets inge-
drukt houden.
Een contact uit de weergegeven lijst kiezen.
Indien het contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het gewenste telefoonnummer kiezen.
Om te wissen in het hoofdmenu Telefoon
Ge-
bruikersprofiel Favorieten beheren
aantippen.
Voor het wissen van een voorkeuzetoets het ge-
wenste lijstitem aantippen en de wisprocedure be-
vestigen.
Of:
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
Alle wissen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefooncontacten importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon
met het infotainment begint het importeren van de
telefooncontacten in het infotainmentgeheugen.
In het infotainment kunnen max. 4000 telefooncon-
tacten met contactafbeeldingen worden geïmpor-
teerd. Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers
bevatten.
Afhankelijk van het telefoontype kan een importbe-
vestiging noodzakelijk zijn.
158
Infotainment Columbus › Telefoon
Telefooncontacten updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het
infotainment wordt de lijst automatisch geüpdatet.
Om de lijst handmatig te updaten in het hoofdme-
nu Telefoon
Gebruikersprofiel
Contacten importeren
aan-
tippen.
Afbeeldingen bij telefooncontacten weergeven
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Afbeel-
dingen voor contacten weergeven
aantippen.
Contacten in het telefoonboek sorteren
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Sorte-
ren op:
aantippen.
Het sorteertype selecteren.
Beltoon
Bij sommige telefoons is het gebruik van de tele-
foon-beltoon niet mogelijk, in plaats daarvan wordt
de infotainment-beltoon gebruikt.
Voor de instelling van de infotainment-beltoon in
het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Beltoon
kiezen
aantippen.
De beltoon kiezen.
Nummer van de voicemailbox
Om het nummer van de voicemailbox in te stel-
len, in het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Voicemailnummer:
aantippen.
Het nummer van de voicemailbox ingeven.
Conferentiegesprekken
Voor het in-/uitschakelen van de optie voor het
instellen van conferentiegesprekken in het
hoofdmenu Telefoon
Conferentie
aantippen.
Diensten van de simkaart in de externe module
prefereren
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Priorite-
ring
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
Automatisch
- Afhankelijk van de telefoonprovider.
Telefoongesprek
- Telefoongesprekken krijgen voor-
rang.
Dataoverdracht
- Een dataverbinding krijgt voorrang.
Profiel van de simkaart in de externe module her-
noemen
In het hoofdmenu Telefoon
Profielnaam:
aantippen.
De naam ingeven en bevestigen.
Apparaat voor het gebruik van de contacten selec-
teren
In het hoofdmenu Telefoon
Apparaatcontacten kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Telefoonfuncties van de simkaart in de externe
module instellen
In het hoofdmenu Telefoon
Oproepinstellingen
aan-
tippen.
Het gewenste menupunt kiezen en instellen.
Oproeplijst wissen
Het wissen van oproepen op een in de externe mo-
dule aangebrachte simkaart of op een telefoon die
via het Bluetooth®-profiel rSAP met het infotainment
is verbonden.
In het hoofdmenu Telefoon
Oproepen wissen
aantip-
pen.
Het gewenste menupunt kiezen.
Het wissen bevestigen.
Functies van de berichten instellen
Instellingen van de berichten van een aangebrachte
simkaart in de externe module of in de via het Blue-
tooth®-profiel rSAP verbonden telefoon.
In het hoofdmenu Telefoon
Sms-instellingen
aantip-
pen.
Het gewenste menupunt kiezen en instellen.
Telefoonfuncties van de simkaart in de externe
module in-/uitschakelen
In het hoofdmenu Telefoon
Telefooninterface “Business”
aantippen.
Telefoon-/datadiensten van de simkaart in de ex-
terne module in-/uitschakelen
In het hoofdmenu Telefoon
Simkaart alleen voor data-
verbinding gebruiken
aantippen.
Door het inschakelen van het menupunt wordt de
simkaart alleen voor datadiensten gebruikt.
Door het uitschakelen van het menupunt wordt de
simkaart voor telefoonfuncties en datadiensten ge-
bruikt.
Pincode van de simkaart in de externe module in-
stellen
In het hoofdmenu Telefoon
Instellingen pincode
aan-
tippen.
De pincode instellen en bevestigen.
Binnenkomende oproepen van de simkaart in de
externe module doorschakelen
In het hoofdmenu Telefoon
Oproepen doorschakelen
aantippen.
Het gewenste menupunt instellen.
Wifi
Werking
WLAN kan voor de internetverbinding, voor de
weergave van audiobestanden in het menu Media of
voor de bediening van het infotainment via een appli-
159
Infotainment Columbus › Wifi
catie in het aangesloten apparaat (bv. ŠKODA Media
Command) worden gebruikt.
Met het infotainment kunnen maximaal 8 mobiele
apparaten worden verbonden. Gelijktijdig kan het in-
fotainment met een andere hotspot worden verbon-
den.
Overzicht van de beschikbare hotspots
Beschikbare hotspots tonen
WLAN
WLAN
aantippen.
A
Eerder verbonden hotspots
B
Beschikbare hotspots
C
Updaten van de lijst met beschikbare hotspots
Momenteel verbonden hotspot
Informatie over de hotspot-verbinding wissen
Wifi-signaalsterkte van de hotspot
Het wifi-signaal van de hotspot is niet beschik-
baar
Functiebeperking
Het infotainment kan alleen met een hotspot met
WPA2-beveiliging worden verbonden.
Instellingen
Een mobiel apparaat verbinden met de infotain-
ment-hotspot
Het contact inschakelen.
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
in-
schakelen.
Op het mobiele apparaat wifi inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
De naam van de infotainment-hotspot is te vinden
onder het menupunt
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
SSID:
.
De infotainment-hotspot kiezen en het vereiste
wachtwoord ingeven.
Het wachtwoord voor de verbinding met de info-
tainment-hotspot is te vinden onder het menupunt
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
Netwerksleutel:
.
De verbindingsopbouw bevestigen.
Infotainment met de hotspot van het mobiele ap-
paraat verbinden
Het contact inschakelen.
De wifi-eenheid van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
WLAN
WLAN
inschakelen.
De gewenste hotspot in de lijst met beschikbare
hotspots kiezen.
Het wachtwoord voor de verbindingsopbouw met
het mobiele apparaat ingeven.
Het infotainment slaat de wachtwoorden op voor
eerder verbonden hotspots.
Beveiligingsniveau van de infotainment-hotspot
Het beveiligingsniveau is af fabriek op
WPA2
ingesteld
en kan niet worden veranderd.
Naam van de infotainment-hotspot wijzigen
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
SSID:
aantippen.
De naam ingeven en bevestigen.
Opslaan
aantippen.
Wachtwoord voor de verbinding met de infotain-
ment-hotspot wijzigen
Het wachtwoord moet minimaal 8 en mag maximaal
63 tekens bevatten.
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
Netwerksleutel:
aantippen.
Het wachtwoord ingeven en bevestigen.
Opslaan
aantippen.
Handmatige verbinding van het infotainment met
de hotspot van het mobiele apparaat
De hotspot-beveiliging van het mobiele apparaat
op WPA2 instellen.
Het contact inschakelen.
De wifi-eenheid van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
WLAN
WLAN
inschakelen.
Handmatige instellingen
aantippen.
De naam van de te verbinden hotspot en het toe-
gangswachtwoord ingeven.
Verbinden
aantippen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Tips voor een goede verbinding
Alleen de te verbinden hotspot ingeschakeld laten,
de andere hotspots uitschakelen.
Niet-gebruikte hotspots wissen. Hierdoor wordt
de voor de verbindingsopbouw benodigde tijd ver-
kort.
160
Infotainment Columbus › Wifi
Bij enkele hotspots duurt de verbindingsopbouw
langer, het einde van de verbindingsopbouw af-
wachten.
Bij onderbreking van de verbindingsopbouw op-
nieuw naar beschikbare hotspots zoeken en de
verbindingsopbouw herhalen.
Dataverbinding
Instellingen
Mobiele gegevens
Aan mobiele gegevens voor de dataverbinding
kunnen conform de betalingsvoorwaarden van de
provider van het mobiele netwerk kosten verbon-
den zijn.
Soorten opbouw van de dataverbinding
Door verbinding van het infotainment met de ex-
terne hotspot m.b.v. wifi.
Door gebruik van een in de externe module van het
infotainment gestoken simkaart met datadiensten.
Door verbinding van het infotainment met een mo-
biele telefoon via het Bluetooth®-profiel rSAP.
Verbinding via een simkaart met datadiensten in
de externe module
Er moet een simkaart van het formaat mini (stan-
daardformaat 25x15 mm) met geactiveerde data-
diensten worden gebruikt.
Het contact en het infotainment inschakelen.
Het menupunt in
Telefooninterface "Business"
in-
schakelen.
In de externe module in het opbergvak aan bijrij-
derszijde een simkaart in de bijbehorende opening
steken.
De simkaart met de afgeschuinde hoek links en
de contacten omlaag gericht aanbrengen, tot de-
ze vastklikt.
LET OP
Bij het insteken van een simkaart met ongeschikt
formaat of in de verkeerde richting bestaat gevaar
voor beschadiging van de externe module.
Een van de volgende menupunten voor het gebruik
van de simkaart kiezen.
Ook telefonie
- Activering van de data- en telefoon-
diensten.
Alleen dataverbindingen
- Alleen activering van de data-
diensten.
Als de simkaart met een pincode is beveiligd, de
pincode ingeven.
De ingegeven pincode door aantippen van
be-
vestigen.
Of:
aantippen, om de pincode op te slaan en te be-
vestigen.
Eventueel het benodigde netwerk van de datapro-
vider instellen en de internetverbinding bevestigen.
Indien uw dataprovider niet beschikbaar is in de
getoonde lijst, informeer dan bij uw provider of een
van de weergegeven providers kan worden gebruikt.
Netwerkparameters instellen
Netwerk
aantippen.
De gewenste parameters instellen.
Voor de exacte parameters voor de netwerkin-
stelling contact opnemen met de provider.
Parameters van dataverbinding instellen
Netwerk
Dataverbinding:
aantippen.
De gewenste parameters instellen.
Verbinding met de telefoon via het Bluetooth®-
profiel rSAP
Het contact en het infotainment inschakelen.
Het menupunt in
Telefooninterface "Business"
in-
schakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
De Bluetooth®-zichtbaarheid van het infotainment
Bluetooth
Zichtbaarheid:
Zichtbaar
inschakelen.
Op de telefoon Bluetooth® en de zichtbaarheid er-
van inschakelen.
De telefoon koppelen met het infotainment via het
Bluetooth®-profiel rSAP en verbinden.
Voorwaarde voor het tot stand brengen van de
internetverbinding is het gebruik van een telefoon
met een simkaart met actieve datadiensten.
SmartLink
Werking
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde
applicaties van een aangesloten mobiel apparaat op
het infotainmentbeeldscherm weer te geven en te
bedienen.
De certificering kan beperkt zijn door het gebruik
van de nieuwste update van de betreende Smart-
Link-applicatie.
Applicaties kunnen bv. worden gebruikt voor de rou-
tegeleiding, het bellen, het luisteren naar muziek en
dergelijke.
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel worden
verbonden.
Ondersteunde verbindingstypen
SmartLink ondersteunt de volgende verbindingsty-
pen.
Android Auto.
161
Infotainment Columbus › Dataverbinding
Apple CarPlay.
MirrorLink.
Overzichten van de SmartLink-verbinding
Hoofdmenu SmartLink
aantippen.
A
Eerder verbonden apparaat
B
Momenteel verbonden apparaat
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink
Android Auto
Navigatie-applicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoonge-
sprekken, ontvangen berichten en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en
de optie om naar het hoofdmenu SmartLink terug
te keren
Inschakelen van de spraakbediening (Google Voi-
ce)
Apple CarPlay
A
Lijst met beschikbare applicaties
Afhankelijk van de bedieningsduur:
Aantippen: Terugkeren naar het hoofdmenu
Apple CarPlay
Ingedrukt houden: Inschakelen van de spraak-
bediening (Siri)
MirrorLink
Bedienen van de applicatie is niet mogelijk tijdens
het rijden
Terugkeren naar het hoofdmenu SmartLink
Lijst met actieve applicaties
Weergave van de laatste actieve applicatie op het
verbonden mobiele apparaat
Instellingen
Verbindingsvoorwaarden
Algemene verbindingsvoorwaarden
Het mobiele apparaat ondersteunt de SmartLink-
verbindingstypen Android Auto, Apple CarPlay of
MirrorLink.
Het mobiele apparaat en het SmartLink-verbin-
dingstype worden op de betreende markt on-
dersteund.
Bij enkele verbonden mobiele apparaten moet het
mobiele apparaat "ontgrendeld" zijn.
Voorwaarden voor Android Auto
Het te verbinden apparaat moet de Android Au-
to-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Android Auto-verbinding on-
162
Infotainment Columbus › SmartLink
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc.
Op het mobiele apparaat is de Android Auto ap-
plicatie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het mobiele apparaat is ingeschakeld.
Voorwaarden voor Apple CarPlay
Het te verbinden apparaat moet de Apple Car-
Play-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Apple CarPlay-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Apple Inc.
De spraakbediening Siri is ingeschakeld.
De dataverbinding op het mobiele apparaat is in-
geschakeld.
Voorwaarden voor MirrorLink
Het te verbinden apparaat moet de MirrorLink-
verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten en applicaties die de Mir-
rorLink-verbinding ondersteunen, is te vinden op
de internetpagina's van Car Connectivity Consor-
tium®.
Op het mobiele apparaat is de MirrorLink applica-
tie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het aangesloten mobiele apparaat is inge-
schakeld.
Bediening
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
Weergave van de onderste bedieningsvlakken
Weergave van de bovenste bedieningsvlakken
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
Beperking
Beperking van de SmartLink-applicaties tijdens het
rijden
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele
SmartLink-applicaties tijdens het rijden niet of
slechts beperkt mogelijk.
Functiebeperking van het infotainment bij de An-
droid Auto-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
op dat moment verbonden Bluetooth®-apparaten
losgekoppeld en wordt het apparaat automatisch
verbonden als basistelefoon.
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen
Bluetooth®-apparaten met het infotainment wor-
den verbonden. De in de externe module gestoken
simkaart kan alleen voor de dataverbinding worden
gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het
infotainment, dan is het mogelijk dat deze door het
starten van de routegeleiding in de Android Auto-
applicatie wordt beëindigd. En omgekeerd, als ac-
tueel een routegeleiding in de Android Auto-appli-
catie plaatsvindt, dan is het mogelijk dat deze door
het starten van de routegeleiding op het infotain-
ment wordt beëindigd.
Functiebeperking van het infotainment bij de Ap-
ple CarPlay-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
momenteel verbonden Bluetooth®-apparaten los-
gekoppeld.
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen
Bluetooth®-apparaten met het infotainment wor-
den verbonden. De in de externe module gestoken
simkaart kan alleen voor de dataverbinding worden
gebruikt.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het
infotainment, dan is het mogelijk dat deze door het
starten van de routegeleiding in de Apple CarPlay-
applicatie wordt beëindigd. En omgekeerd, als ac-
tueel een routegeleiding in de Apple CarPlay-appli-
catie plaatsvindt, dan is het mogelijk dat deze door
het starten van de routegeleiding op het infotain-
ment wordt beëindigd.
Functiebeperking van het infotainment bij de Mir-
rorLink-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Wilt u het aan te sluiten apparaat in het menu Tele-
foon gebruiken, koppel en verbind dan het externe
apparaat vóór het opbouwen van de MirrorLink-
verbinding via Bluetooth® met het infotainment .
Instellingen
Apple CarPlay - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Apple CarPlay de functietoets
"ŠKODA" aantippen.
aantippen.
163
Infotainment Columbus › SmartLink
Android Auto - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Android Auto selecteren.
Android Auto - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Android Auto
"Return to
SKODA" aantippen.
aantippen.
MirrorLink - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via MirrorLink selecteren.
MirrorLink - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu MirrorLink
aantippen.
aantippen.
Wisselen naar een ander apparaat / verbindingsty-
pe
Met het infotainment kan worden gewisseld tussen
de momenteel verbonden apparaten of het verbin-
dingstype.
aantippen.
Het gewenste apparaat of het verbindingstype kie-
zen.
ŠKODA Connect online-diensten
Werking
De ŠKODA Connect online-diensten bieden de mo-
gelijkheid om de wagen met de online-wereld te ver-
binden. Ze vormen dus een uitbreiding van de wa-
gen- en infotainmentfuncties.
Voor de werking van de ŠKODA Connect online-
diensten moet de wagen zich in het bereik van een
mobiel telefoonnetwerk bevinden, waarover de dien-
sten worden aangeboden. De beschikbaarheid, de
verbindingssnelheid en de technologie van het mobi-
ele telefoonnetwerk kunnen verschillen in de betref-
fende landen en zijn afhankelijk van de exploitant van
het mobiele telefoonnetwerk.
De ŠKODA Connect online-diensten behoren niet tot
de uitrustingsomvang van de wagen. Deze worden
afzonderlijk op de ŠKODA Connect Portal of in de
ŠKODA Connect applicatie besteld.
Het aanbod van ŠKODA Connect online-diensten is
afhankelijk van het wagentype en de uitrusting, van
het infotainment en het betreende land. De be-
schikbaarheid in de afzonderlijke landen kan op de
ŠKODA Connect internetpagina worden gecontro-
leerd.
De rechten en plichten van de contractpartners met
betrekking tot de levering van deze diensten worden
geregeld in een afzonderlijke overeenkomst. Actuele
juridische documenten met betrekking tot de online-
diensten zijn te vinden op de ŠKODA Connect Portal
en in de ŠKODA Connect applicatie.
ŠKODA Connect internetpagina
http://go.skoda.eu/skoda-connect
De ŠKODA Connect internetpagina be-
vat actuele informatie met betrekking
tot de online-diensten, de link naar de
ŠKODA Connect Portal en de optie om
de ŠKODA Connect applicatie te down-
loaden.
ŠKODA Connect Portal
http://go.skoda.eu/connect-portal
De ŠKODA Connect Portal dient bv. voor
de registratie, activering en bestelling
van de online-diensten. Daarnaast is hier
de optie voor de externe toegang tot de
wagen aanwezig.
Informatieoproep
De informatieoproep kan bij problemen met de onli-
ne-diensten of voor informatie over de producten en
diensten van het merk ŠKODA worden gebruikt.
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets
indrukken.
Pechoproep
De pechoproep kan worden gebruikt in geval van
pech.
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
164
Infotainment Columbus › ŠKODA Connect online-diensten
De toets indrukken.
ŠKODA Connect applicatie
Met de ŠKODA Connect applicatie is externe toe-
gang mogelijk tot de wagen met een mobiel appa-
raat. Verder bestaat hier bv. de mogelijkheid de ge-
bruiker te registreren, de online-diensten te active-
ren en in te stellen.
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code of link naar het mobiele apparaat worden ge-
download.
http://go.skoda.eu/skodaconnectapp
Instellingen
Registratie en activering van de onlinediensten
De gebruikersregistratie en de activering van de
ŠKODA Connect onlinediensten vindt plaats op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect ap-
plicatie.
Om de gebruikersregistratie te voltooien, is toegang
tot uw e-mailbox vereist.
Om de ŠKODA Connect onlinediensten te activeren,
als volgt te werk gaan.
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
De bij de gebruikers- en wagenregistratie op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect
applicatie ontvangen registratie-PIN ingeven en
bevestigen.
Wachten tot de voltooiingsmelding van de regi-
stratie verschijnt.
Eventuele meldingen op het beeldscherm bevesti-
gen.
Gebruiker wissen
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
Houder wissen
Wissen
aantippen.
Het wissen bevestigen.
Door de geregistreerde wagen in het gebruikers-
account op de ŠKODA Connect Portal te wissen,
wordt de gebruiker ook in het infotainment gewist.
Gebruiker wisselen
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
Nieuwe houder
Houderwisseling
aantippen.
De bij de registratie van de nieuwe gebruiker en bij
de wagenregistratie op de ŠKODA Connect Portal
ontvangen registratie-pincode ingeven en bevesti-
gen.
Eventueel de wisseling door het aantippen
Hoofdgebr.
wijzigen
bevestigen.
Beheer van de onlinediensten
In het dienstenbeheer is het mogelijk om informatie
weer te geven over de onlinediensten, over de gel-
digheid van de licentie of de diensten in of uit te
schakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Privésfeer en diensten-
beheer
aantippen.
Om de omschrijvingen en de status van de dien-
sten weer te geven, de gewenste dienst selecte-
ren.
Voor uitgebreide informatie over de dienst
aan-
tippen.
Om de diensten in of uit te schakelen, de check-
box aantippen.
Verbindingstoestand van de onlinediensten
De verbindingstoestand van de ŠKODA Connect on-
linediensten wordt door een symbool in de status-
balk op het infotainmentbeeldscherm weergegeven.
A
De ŠKODA Connect onlinediensten zijn beschik-
baar.
Tegelijkertijd kan het symbool van het dataver-
bindingstype worden weergegeven.
B
De ŠKODA Connect onlinediensten zijn niet be-
schikbaar.
C
De lokaliseringsdiensten zijn beperkt of gedeac-
tiveerd.
Gedetailleerde informatie over de onlinediensten
kan in het beheer van de onlinediensten worden
weergegeven.
165
Infotainment Columbus › ŠKODA Connect online-diensten
D
De lokaliseringsdiensten zijn geactiveerd.
Gedetailleerde informatie over de onlinediensten
kan in het beheer van de onlinediensten worden
weergegeven.
Lokaliseringsdiensten
Voor de volledige functionaliteit van sommige online-
diensten zijn geactiveerde lokalisatiediensten vereist.
De lokalisatiediensten omvatten bv. informatie over
de laatste parkeerpositie, gebiedswaarschuwingen
en snelheidswaarschuwingen.
Bij actieve lokalisatiediensten wordt in de statusregel
op het infotainmentbeeldscherm het symbool
weergegeven.
Functie Privémodus in-/uitschakelen
Door het inschakelen van de functie Privémodus
worden de diensten uitgeschakeld met betrekking
tot het verzenden van wageninformatie en persoons-
gegevens die voor de levering van de onlinediensten
onontbeerlijk zijn.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Pri-
vémodus
aantippen.
De noodoproep blijft volledig werken nadat de
Privémodus is ingeschakeld.
De werking van de informatie- en pechoproep is be-
perkt.
Functie Care Connect uit-/inschakelen
Door het uitschakelen van de Care Connect-diensten
worden de diensten uitgeschakeld met betrekking
tot het verzenden van wageninformatie en persoons-
gegevens die voor de levering van de Care Connect
onlinediensten onontbeerlijk zijn.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Care
Connect
aantippen.
LET OP
De noodoproep blijft volledig werken nadat de Care
Connect functie is uitgeschakeld.
De werking van de informatie- en pechoproep is be-
perkt.
Functie Infotainment Online uit-/inschakelen
Door het uitschakelen van de Infotainment Online-
diensten worden de diensten uitgeschakeld met be-
trekking tot het beschikbaar stellen van de Infotain-
ment Online onlinediensten.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Info-
tainment Online
aantippen.
Onlinediensten uit-/inschakelen
Het is mogelijk om de onlinediensten door een ŠKO-
DA Servicepartner te laten uit-/inschakelen.
Na het uitschakelen van de onlinediensten werkt
geen van de ŠKODA Connect onlinediensten meer,
incl. de noodoproep.
Om de gebruiker van de
wagen te informeren
over het feit dat de ŠKO-
DA Connect onlinedien-
sten niet meer werken,
brengt de Servicepartner
op een zichtbare plaats in de wagen (bv. op de he-
melbekleding) een sticker aan.
Deze sticker mag niet worden verwijderd, zolang de
onlinediensten zijn uitgeschakeld.
LET OP
Houd er rekening mee dat de nood-, informatie- en
pechoproep na het uitschakelen van de onlinedien-
sten niet beschikbaar is.
Om deze reden vindt bij een zwaar ongeval geen au-
tomatische noodoproep plaats.
Navigatie
Navigatiemeldingen
De routegeleiding van het infotainment vindt plaats
met behulp van grafische rijadviezen en navigatie-
meldingen.
De navigatiemeldingen worden door het infotain-
ment gegenereerd. Een perfecte verstaanbaarheid
van de melding (bv. de straat- of stadnaam) kan niet
altijd worden gegarandeerd.
De laatste navigatiemelding herhalen
aantippen.
Navigatiemeldingen uitschakelen
aantippen.
Navigatiemeldingen instellen
In het hoofdmenu Navigatie
Navigatiemeldingen
aan-
tippen.
Navigatie-overzichten
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Kaartoverzicht
A
Wagenpositie
B
Route
166
Infotainment Columbus › Navigatie
C
Functietoetsen voor de bediening van de kaart-
weergave
D
Functietoets voor het bijzondere reisdoel
E
Functietoets voor de lijst met bijzondere reisdoe-
len
F
Verkeerstekens voor het betreende routege-
deelte
G
Informatie over maximumsnelheid
Volgende menu afhankelijk van de context
weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - een nieuw
reisdoel zoeken/ingeven
Er vindt een routegeleiding plaats
Routeplan weergeven.
Verkeersbelemmering handmatig instellen.
Reisdoel zoeken/invoeren.
Routegeleiding beëindigen.
Volgende menu weergeven
Huidige wagenpositie als vlaggetjesreisdoel op-
slaan.
Lijst met opgeslagen routes weergeven.
Lijst met opgeslagen reisdoelen weergeven.
Lijst met laatste reisdoelen weergeven.
Routegeleiding naar thuisadres.
Zoeken naar bijzondere reisdoelen
Instellingen voor kaartweergave
Wisselen van de kaartweergave tussen het digi-
tale instrumentenpaneel en het beeldscherm van
het infotainment
Weergave voor de aansturing van de navigatie-
meldingen
Instellingen
Op de kaart getoonde symbolen
Reisdoelpositie
Tussenstoppositie
Positie van thuisadres
Favorietenpositie
Opties voor de kaartweergave
A
Automatische kaartweergave in dag-/nachtfunc-
tie, afhankelijk van de actueel ingeschakelde wa-
genverlichting
B
Kaartweergave in dagfunctie
C
Kaartweergave in nachtfunctie
D
In-/uitschakelen van de weergave van het extra
venster
E
In-/uitschakelen van de weergave van de geko-
zen bijzondere reisdoelencategorie
Kaartweergave in digitaal instrumentenpaneel
De kaart kan in het digitale instrumentenpaneel en
gelijktijdig in het infotainment worden weergegeven.
Het type kaart dat in het digitale instrumentenpaneel
wordt weergegeven kan worden geselecteerd.
In het hoofdmenu Navigatie
Kaart
Kaartweergave in
instr.paneel:
aantippen.
Kaartschaal
Er bestaat de mogelijkheid om de kaartschaal hand-
matig te wijzigen of de automatische schaalwijziging
in te schakelen.
Voor de weergave van de bedieningsvlakken het
wijzigen van de kaartschaal A aantippen.
Manieren om de kaartschaal handmatig te wijzigen
Het beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze naar elkaar resp. uit elkaar trekken.
De schuifregelaar of de bedieningsvlakken en
gebruiken.
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Wanneer de automatische schaal actief is, wijzigt de
kaartschaal automatisch, afhankelijk van de gereden
route alsmede van de uit te voeren manoeuvre.
De automatische schaal is alleen actief wanneer de
kaart op de wagenpositie gecentreerd is.
Voor het inschakelen in het hoofdmenu Navigatie
aantippen.
Het bedieningsvlak wordt groen weergegeven.
Voor het uitschakelen in het hoofdmenu Navigatie
aantippen.
Het bedieningsvlak wordt wit weergegeven.
Het uitschakelen gebeurt tevens als de kaart wordt
verschoven of de schaal handmatig wordt gewijzigd.
167
Infotainment Columbus › Navigatie
Kaartweergave op verkleinde schaal
De kaartschaal wordt gedurende enkele seconden
verkleind en vervolgens weer hersteld.
Voor weergave
aantippen.
Perspectief
Voor het wijzigen van de kaartoriëntatie A aantip-
pen.
Het perspectief van de kaart kan als volgt worden
weergegeven.
Naar noorden gerichte kaart
Het symbool
van de wagenpositie draait, de kaart
en het Poolster-symbool
draaien niet.
In rijrichting gerichte kaart
De kaart en het Poolster-symbool draaien, het
symbool van de wagenpositie draait niet.
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de
kaart automatisch in de richting noorden gericht.
Kaartcentrering
De verschoven kaart kan op de wagen-, reisdoel- of
routepositie worden gecentreerd.
Voor kaartcentrering
aantippen.
Een nieuw reisdoel zoeken
aantippen.
A
Invoerregel
B
Afhankelijk van de zoekmodus worden de vol-
gende symbolen weergegeven
- Weergave van de kaart en de lijst van de in
de navigatiedatabase opgezochte reisdoelen
- Weergave van de kaart en de lijst van de
online opgezochte reisdoelen
C
- Keuze van zoeken/ingeven reisdoel
D
Contextafhankelijk weergeven van de reis-
doelenlijst
Lijst met de laatste reisdoelen.
Lijst met opgezochte reisdoelen.
Het opgezochte reisdoel kiezen
De gegevens voor het zoeken van het reisdoel in-
geven.
Het gewenste reisdoel kiezen.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Een nieuw reisdoel via het adres ingeven
aantippen.
Er wordt een menu met opties voor het ingeven
van een reisdoel weergegeven.
Het ingeven van een reisdoel via het adres kiezen.
De benodigde gegevens ingeven.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Een nieuw reisdoel via het kaartpunt ingeven
aantippen.
Er wordt een menu met opties voor het ingeven
van een reisdoel weergegeven.
Het ingeven van een reisdoel via het kaartpunt kie-
zen.
Door het aanraken van het beeldscherm het ge-
wenste reisdoel in het vizier verschuiven.
Of:
De GPS-coördinaten instellen.
Het ingeven van het reisdoel bevestigen.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Lijst met opgeslagen reisdoelen
Reisdoelen
aantippen.
A
Categorie met opgeslagen reisdoelen selecteren
- Opgeslagen reisdoelen
- Vlaggetjesreisdoel
Wagenpositie op het moment van het op-
slaan van het vlaggetjesreisdoel.
- Opgeslagen reisdoel
168
Infotainment Columbus › Navigatie
- Favoriet
- Favorieten
- Reisdoelen van de telefooncontacten
- In de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKO-
DA Connect applicatie aangemaakte online
reisdoelen
Het opgeslagen reisdoel kiezen
De categorie met opgeslagen reisdoelen kiezen.
Het gewenste reisdoel kiezen.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Reisdoel kiezen door aantippen van het punt op de
kaart
Het gewenste punt of het symbool van het bijzon-
dere reisdoel op de kaart aantippen.
aantippen, om de routegeleiding te starten.
Routeberekening
Door het starten van de routegeleiding naar een reis-
doel ontstaat een route.
Op de route kunnen nog meer tussenstops worden
ingevoegd.
De routeberekening gebeurt op basis van ingestelde
routeopties.
Routeopties
aantippen.
De gewenste lijstvermeldingen selecteren.
Bij ingeschakelde keuze van alternatieve routes
wordt na de berekening van een nieuwe route het
volgende menu getoond.
Voor het in-/uitschakelen van de alternatieve rou-
tes in het hoofdmenu Navigatie
Routeopties
3 al-
ternatieve routes voorstellen
aantippen.
Zuinige route met een zo kort mogelijke reis-
tijd en een zo kort mogelijke afstand - de route
is groen gemarkeerd.
Snelste route naar het reisdoel, ook als daar-
voor een omweg nodig is - de route is rood ge-
markeerd.
Kortste route naar het reisdoel, ook als daar-
voor een langere reistijd nodig is - de route is
oranje gemarkeerd.
Het infotainment probeert desondanks een routege-
leiding mogelijk te maken, ook als de navigatiegege-
vens onvolledig zijn of er helemaal geen gegevens
voor het betreende gebied zijn.
Wanneer u de rijadviezen negeert en van de route af-
wijkt, wordt de route opnieuw berekend.
De gegeven navigatiemeldingen kunnen van de ac-
tuele situatie afwijken, bijvoorbeeld door verouderde
navigatiegegevens.
Route-overzicht
Tijdens de routegeleiding is de weergave van een
route-overzicht mogelijk.
Routeplan
aantippen.
Reisdoelen onderling wisselen
Wanneer in de route tussenstops zijn opgenomen,
bestaat de mogelijkheid deze in het route-overzicht
onderling uit te wisselen en zo hun volgorde te wijzi-
gen, verdere reisdoelen toe te voegen of reisdoelen
te wissen.
Om de volgorde van het reisdoel te wijzigen,
in-
gedrukt houden, tot de functietoets voor het reis-
doel vrij wordt.
Het reisdoel naar de gewenste positie verschuiven
en de functietoets loslaten.
De route wordt opnieuw berekend.
Wegpuntmodus
Deze modus is geschikt voor routes buiten de ge-
baande wegen of voor gebieden waarvoor geen
kaartgegevens beschikbaar zijn.
Het infotainment kan de gereden wegpuntenrit op-
nemen door automatisch of handmatig geplaatste
wegpunten. Aansluitend is er de mogelijkheid de rou-
tegeleiding naar de opgeslagen wegpuntenrit te
starten of de wegpuntenrit op de SD-kaart op te
slaan.
Voor de weergave in het hoofdmenu Navigatie
Wegpuntmodus inschakelen
aantippen.
Lijst met verkeersmeldingen
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot ont-
vangst van verkeersmeldingen met informatie over
verkeersopstoppingen via TMC (Trac Message
Channel) of online via de online-dienst Infotainment
Online.
De lijst met verkeersmeldingen wordt door het info-
tainment automatisch continu geactualiseerd.
Voor weergave van verkeersmeldingen
aantippen.
A
Lijst met verkeersmeldingen
B
Filteren van verkeersmeldingen
C
Symbool van de bron van de verkeersmelding
169
Infotainment Columbus › Navigatie
Indien geen routegeleiding plaatsvindt, wordt de
verkeersopstopping m.b.v. een rode lijn in de kaart
weergegeven.
Indien een routegeleiding plaatsvindt, wordt de ver-
keersopstopping als volgt weergegeven.
Grijze lijn - De verkeersopstopping ligt niet op de
route
Rode lijn - De verkeersopstopping ligt op de route,
de route wordt niet opnieuw berekend en de route
voert via de verkeersopstopping
Oranje lijn - De verkeersopstopping ligt op de rou-
te, de route wordt opnieuw berekend en er wordt
een omleidingsroute aangeboden
Voor het in-/uitschakelen van de verkeers-
stroomweergave in het hoofdmenu Navigatie
Kaart
Instellingen verkeersstroom
aantippen.
LET OP
ŠKODA AUTO aanvaardt geen verantwoordelijkheid
voor de beschikbaarheid, inhoud, tijdigheid of evalua-
tie van TMC-verkeersmeldingen of andere gegevens
die door derden zijn verstrekt. ŠKODA AUTO is niet
gemachtigd om deze gegevens op enigerlei wijze te
controleren of aan te passen. De gegevens kunnen
alleen worden bewerkt door het infotainment in ge-
bieden waar deze beschikbaar zijn.
Bediening door aanraken
Kaart verschuiven
Reisdoel ingeven door aantippen van het punt op
de kaart
Op de kaart inzoomen
Op de kaart uitzoomen
Beperking
Het infotainment kan onjuiste rijadviezen geven als
de wegconditie of de verkeerssituatie niet overeen-
komt met de navigatiegegevens.
Dit kan ertoe leiden dat de routegeleiding wordt uit-
gevoerd met een andere route of een verandering
van richting naar een eenrichtingsweg wordt voor-
gesteld.
Instellingen
Verkeersbelemmering ontwijken
Als de functie is ingeschakeld en het infotainment in-
formatie van de online-verkeersinformatie of via de
TMC-verkeersmeldingen ontvangt over een ver-
keersbelemmering op de route wordt de route op-
nieuw berekend.
Voor het In-/uitschakelen van de functie in het
hoofdmenu Navigatie
Routeopties
Dynamische route
aantippen.
Informatie over de aankomsttijd op het reisdoel/
rijtijd weergeven
In de statusregel wordt informatie over de tijd weer-
gegeven afhankelijk van de volgende instelling.
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Tijdweergave:
aantippen.
Informatie over reisdoel/tussenstop weergeven
In de statusregel wordt informatie over de afstand
en rijtijd naar het reisdoel weergegeven afhankelijk
van de volgende tijdinstelling.
170
Infotainment Columbus › Navigatie
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Statusregel:
aantippen.
Weergave van landspecifieke snelheidslimieten
in-/uitschakelen
Bij ingeschakelde functie worden bij het overschrij-
den van de landsgrens de landspecifieke snelheidsli-
mieten weergegeven.
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
aantippen.
Of:
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
aantippen.
Voor de Weergave van snelheidslimieten in het
hoofdmenu Navigatie
Maximumsnelheid
aantippen.
Weergave van verkeerstekens op snelwegen in-/
uitschakelen
Bij ingeschakelde functie geeft het infotainment ver-
keers- en informatieborden op snelwegen weer.
In het hoofdmenu Navigatie
Kaart
Verkeerstekens
weergeven
aantippen.
Tankwaarschuwing in-/uitschakelen
Wanneer de functie is ingeschakeld en de brandstof-
voorraad het reservegebied heeft bereikt, verschijnt
een waarschuwingsmelding met de optie om naar
het dichtstbijzijnde tankstation te gaan.
In het hoofdmenu Navigatie
Tankopties
Tankwaar-
schuwing
aantippen.
Rijden met een aanhangwagen
Voor de berekening van de juiste route voor het rij-
den met een aanhangwagen de optie inschakelen
voor het rekening houden met een aanhangwagen.
In het hoofdmenu Navigatie
Routeopties
Aanhangwa-
gen meerekenen
aantippen.
Navigatiemeldingen instellen
In het hoofdmenu Navigatie
Navigatiemeldingen
aan-
tippen.
Het gewenste menupunt kiezen en instellen.
Voorkeurscategorieën met bijzondere reisdoelen
Voorkeurscategorieën met bijzondere reisdoelen
worden op de kaart weergegeven en bij het zoeken
van het reisdoel ter beschikking gesteld.
In het hoofdmenu Navigatie
Kaart
Bijzondere reisdoe-
len weergeven
Categorieën voor bijzondere reisdoelen kiezen
aantip-
pen.
Voorkeurscategorieën instellen.
Thuisadres instellen
Het vastgelegde thuisadres wordt weergegeven in
het overzicht van aanbevolen reisdoelen.
Thuisadres
aantippen.
Het thuisadres via de actuele wagenpositie vast-
leggen of het adres ingeven.
Demomodus in-/uitschakelen
In de demomodus wordt de routegeleiding van het
startpunt van de demomodus naar het gekozen reis-
doel gesimuleerd.
Bij ingeschakelde functie stelt het infotainment vóór
de start van de routegeleiding de vraag of de route-
geleiding op de normale manier of in de demomodus
moet plaatsvinden.
Voor het In-/uitschakelen in het hoofdmenu Navi-
gatie
Uitgebreide instellingen
Demomodus
aantippen.
Startpunt van de demomodus vastleggen
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Demomodus
Startpunt demomodus bepalen
aantippen.
Of:
Het gewenste punt in de kaart houden en het me-
nupunt
Startpunt demomodus bepalen
kiezen.
Update van de navigatiedatabase
Informatie over het updaten van de navigatiedataba-
se kan bij een ŠKODA Partner worden opgevraagd
of staat op de volgende ŠKODA-internetpagina.
http://go.skoda.eu/updateportal
Handmatige online-update
In het hoofdmenu Navigatie
Versie-informatie
Upda-
ten (online)
Oproepen
aantippen.
Er wordt een menu voor het importeren/updaten
van de navigatiegegevens en categorieën bijzonde-
re reisdoelen weergegeven.
aantippen en het gewenste menupunt kiezen.
Het downloaden bevestigen.
Automatische online-update
Het infotainment biedt automatisch een updatemo-
gelijkheid aan als aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan.
De "Infotainment Online" onlinediensten zijn ge-
activeerd.
Er is een dataverbinding met internet beschik-
baar, van voldoende kwaliteit voor een online-up-
date.
Er is een update van de navigatiedatabase voor
de actuele wagenpositie of het reisdoel beschik-
baar.
Versie van de navigatiedatabase bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
171
Infotainment Columbus › Navigatie
Starten en rijden
Starten met de sleutel
Aanwijzingen voor het starten
GEVAAR
Vergiftigingsgevaar door uitlaatgassen!
De motor niet laten draaien in afgesloten ruimtes.
Standen van de sleutel in het contactslot
1
Contact uitgescha-
keld
2
Contact ingescha-
keld
3
Motor starten
Wagen met schakelbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De versnellingshendel in de neutrale stand zetten.
Het koppelingspedaal ingetrapt houden.
De sleutel in de stand
3 draaien.
De sleutel loslaten.
Wagen met automatische versnellingsbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Het rempedaal ingetrapt houden.
De keuzehendel in stand of zetten.
De sleutel in de stand 3 draaien.
De sleutel loslaten.
Bij wagens met dieselmotor gaat na het inschake-
len van het contact het controlelampje
- Voor-
gloeisysteem branden. De motor slaat na het uitgaan
van aan.
VOORZICHTIG
Gevaar voor een onverwachte beweging van de wa-
gen!
Bij temperaturen onder -10 °C de wagen starten
met de keuzehendel in stand
.
Motor afzetten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De sleutel in de stand 1 draaien.
Bij wagens met automatische versnellingsbak kan de
sleutel alleen worden verwijderd als de keuzehendel
in stand
staat (geldt alleen voor sommige landen).
WAARSCHUWING
Gevaar voor vergrendeling van de stuurinrichting!
Tijdens het rijden met afgezette motor moet het
contact ingeschakeld zijn.
LET OP
Gevaar voor oververhitting van de motor!
Na hoge motorbelasting de motor niet direct af-
zetten als de wagen stilstaat, maar nog circa 1 mi-
nuut stationair laten draaien.
Starten door druk op de knop
Aanwijzingen voor het starten
GEVAAR
Vergiftigingsgevaar door uitlaatgassen!
De motor niet laten draaien in afgesloten ruimtes.
Werkingsvoorwaarden
De wagensleutel bevindt zich in het interieur.
LET OP
Gevaar voor verlies resp. beschadiging van de sleutel!
Het systeem kan de sleutel herkennen, ook als deze
op het dak van de wagen ligt en is vergeten.
De sleutel altijd bij u dragen.
Contact in- en uitschakelen
Op de startknop drukken.
Wagen met schakelbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De versnellingshendel in de neutrale stand zetten.
Het koppelingspedaal ingetrapt houden.
Op de startknop drukken.
Wagen met automatische versnellingsbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Het rempedaal ingetrapt houden.
De keuzehendel in stand
of zetten.
Op de startknop drukken.
Bij wagens met dieselmotor gaat na het inschake-
len van het contact het controlelampje - Voor-
gloeisysteem branden. De motor slaat na het uitgaan
van aan.
VOORZICHTIG
Gevaar voor een onverwachte beweging van de wa-
gen!
Bij temperaturen onder -10 °C de wagen starten
met de keuzehendel in stand
.
Motor afzetten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Op de startknop drukken.
WAARSCHUWING
Gevaar voor vergrendeling van de stuurinrichting!
Tijdens het rijden met afgezette motor moet het
contact ingeschakeld zijn.
172
Starten en rijden › Starten met de sleutel
LET OP
Gevaar voor oververhitting van de motor!
Na hoge motorbelasting de motor niet direct af-
zetten als de wagen stilstaat, maar nog circa 1 mi-
nuut stationair laten draaien.
Startproblemen
Probleemoplossing
LET OP
Gevaar voor motorschade!
De wagen niet starten door deze aan te slepen.
De motor slaat niet aan
Het contact uitschakelen.
30 s wachten en opnieuw starten.
Indien de motor niet aanslaat, starten met behulp
van de accu van een andere wagen » Pagina 210 of
de hulp van een specialist inroepen.
De motor slaat niet aan, op het display verschijnt
een melding over de wegrijblokkering
De andere wagensleutel gebruiken.
Indien de motor niet aanslaat, de hulp van een spe-
cialist inroepen.
De sleutel kan niet worden gedraaid in het con-
tactslot
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen en ge-
lijktijdig de sleutel draaien.
Met de startknop kan niet worden gestart, het sys-
teem heeft de sleutel niet herkend
De startknop met de
sleutel indrukken.
Indien de motor niet
aanslaat, de hulp van
een specialist inroepen.
De sleutel kan mogelijk niet worden herkend als
de batterij in de sleutel bijna leeg is of als het signaal
wordt gestoord.
De motor kan niet met de startknop worden afge-
zet
De startknop ingedrukt houden of tweemaal druk-
ken.
De koelluchtventilator blijft draaien na het afzetten
van de motor
De koelluchtventilator kan na het afzetten van de
motor nog ongeveer 10 min doordraaien. Dit is geen
defect.
De motor maakt geluiden na de koude start
Het verhoogde werkingsgeluid wordt veroorzaakt
door het kortstondig verhoogde motortoerental. Dit
is geen defect.
Start-stopsysteem
Gebruiksdoel
Het start-stopsysteem vermindert schadelijke emis-
sies en de CO
2
-uitstoot en bespaart brandstof.
Als het systeem herkent dat bij het stoppen het
draaien van de motor niet nodig is, wordt de motor
afgezet en voor het wegrijden weer gestart.
Werking
Wagen met schakelbak
Een systeemgerelateerde uitschakeling van de mo-
tor vindt plaats bij het stoppen, bij het schakelen van
de versnellingshendel in de neutrale stand en bij het
loslaten van het koppelingspedaal.
Een systeemgerelateerd starten van de motor vindt
plaats wanneer het koppelingspedaal wordt inge-
trapt.
Wagen met automatische versnellingsbak
Een systeemgerelateerde uitschakeling van de mo-
tor vindt plaats wanneer wordt gestopt en het rem-
pedaal wordt bediend.
Een systeemgerelateerd starten van de motor vindt
plaats wanneer het gaspedaal wordt bediend. Bij ge-
deactiveerde Auto Hold functie vindt een systeem-
gerelateerd starten plaats na het loslaten van het
rempedaal.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
- De motor is door het start-stopsysteem uit-
geschakeld
- De motor is door het start-stopsysteem niet
uitgeschakeld, omdat niet aan de werkings-
voorwaarden is voldaan
Weergave van gedetailleerde informatie op het in-
fotainmentbeeldscherm
Wagenstatus
Of:
Wagenstatus
Werkingsvoorwaarden
Sommige voorwaarden zijn systeemgerelateerd en
kunnen niet worden beïnvloed of herkend. Daarom
kan het systeem in situaties, die voor de bestuurder
identiek zijn, verschillend reageren.
173
Starten en rijden › Startproblemen
De bestuurder moet aan de volgende voorwaarden
voldoen.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omge-
gespt.
De snelheid was na de laatste keer stoppen hoger
dan 4 km/h.
Instellingen
Automatische activering
Bij het starten van de motor.
Door het selecteren van de rijmodus Eco » Pagi-
na 176, Bediening.
Systeem deactiveren/activeren
De toets
indrukken.
Bij gedeactiveerd systeem brandt in de toets het
symbool .
Als er een systeemgerelateerde uitschakeling van de
motor plaatsvindt en het systeem wordt gedeacti-
veerd, slaat de motor aan.
Probleemoplossing
De motor schakelt niet uit bij het stoppen of slaat
aan voor het wegrijden
Het systeem heeft herkend dat een draaiende motor
noodzakelijk is.
Schakelbak
Bediening
LET OP
Gevaar voor motorschade!
Voor het bereiken van het rode gebied op de toe-
rentellerschaal opschakelen naar de volgende ho-
gere versnelling.
LET OP
Gevaar voor schade aan de versnellingsbak!
Het koppelingspedaal bij het schakelen volledig in-
trappen.
Wanneer er niet hoeft te worden geschakeld, de
hand niet op de versnellingshendel laten rusten.
Achteruitversnelling inschakelen
De wagen stilzetten.
Het koppelingspedaal volledig intrappen.
De versnellingshendel in de neutrale stand zetten.
De versnellingshendel naar beneden drukken.
Deze volledig naar links plaatsen.
Kort wachten.
De achteruitversnelling inschakelen.
Automatische versnellingsbak
Keuzehendelstanden
Geparkeerde wa-
gen
De aangedreven
wielen zijn geblok-
keerd.
De stand alleen bij
stilstaande wagen
inschakelen.
Achteruitversnelling
De stand
alleen bij
stilstaande wagen inschakelen.
Neutrale stand
Er vindt geen overdracht plaats van het motor-
vermogen naar de wielen.
Vooruitrijden / Sportprogramma
Het schakelen vindt automatisch plaats.
In de modus wordt bij hogere toerentallen ge-
schakeld dan in de modus .
Tussen en kiezen (tegen de veerdruk in)
Keuzehendel uit de stand
of halen
brandt - de keuzehendel is geblokkeerd
Het rempedaal intrap-
pen en tegelijkertijd de
knop in de keuzehendel
indrukken.
WAARSCHUWING
Gevaar voor wegrollen van de stilstaande wagen!
Indien de keuzehendel in de stand
, of in de
handmatige schakelmodus staat, de wagen met de
rem op zijn plaats houden.
Bediening
Wegrijden
Het rempedaal ingetrapt houden.
De motor starten.
De knop in de keuzehendel indrukken en deze in de
gewenste stand zetten.
Het rempedaal loslaten en het gaspedaal licht in-
trappen.
Tijdens het rijden maximaal accelereren (kick-
down)
Het gaspedaal volledig intrappen.
174
Starten en rijden › Schakelbak
Kortstondig stoppen (bv. voor een kruispunt)
De keuzehendel in stand laten staan en de wa-
gen met het rempedaal op zijn plaats houden.
Stoppen
Het rempedaal ingetrapt houden.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De knop in de keuzehendel indrukken en deze in de
stand zetten.
De motor afzetten.
In nullaststand rijden
Indien het systeem herkend dat tijdens de rit geen
versnelling hoeft te zijn ingeschakeld, wordt automa-
tisch naar de nullaststand geschakeld.
Er wordt in het instrumentenpaneel weergege-
ven.
Voorwaarden voor het rijden in de nullaststand
De modus
is geselecteerd.
Zowel gas- als rempedaal worden niet ingetrapt.
De rijsnelheid bedraagt 20-130 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen belas-
ting aangesloten.
Bij het wegrijden maximaal accelereren (Launch-
control)
Met de functie kan maximaal worden geaccelereerd
bij het wegrijden.
De
-modus of de handmatige schakelmodus se-
lecteren.
De ASR deactiveren » Pagina 183.
Het rempedaal ingetrapt houden.
Het gaspedaal volledig intrappen.
Het rempedaal loslaten.
De wagen rijdt met maximale acceleratie weg.
Handmatig schakelen met de keuzehendel
Om in te schakelen de keuzehendel in de stand
naar rechts (bij wagens met rechts stuur naar
links) verplaatsen.
Om uit te schakelen de keuzehendel weer in de
stand zetten.
+
Opschakelen
-
Terugschakelen
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel
-
Terugschakelen
+
Opschakelen
Om in te schakelen de
peddel - of
+
indruk-
ken.
Om uit te schakelen
de peddel
+
ingedrukt
houden.
Indien de peddels gedu-
rende een bepaalde tijd niet worden bediend, wordt
de handmatige schakelmodus automatisch uitge-
schakeld.
Bij een dreigend te hoog toerental van de motor
De versnellingsbak schakelt automatisch op naar
de volgende hogere versnelling.
De versnellingsbak voorkomt het terugschakelen
naar de volgende lagere versnelling.
Probleemoplossing
De keuzehendel kan niet op normale wijze uit
stand worden gehaald
De keuzehendel mechanisch ontgrendelen » Pagi-
na 176.
Versnellingsbak oververhit
brandt samen met
of
brandt samen met
Melding versnellingsbak oververhit
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
brandt samen met
of
brandt samen met
Melding versnellingsbak oververhit
Niet verder rijden! Stoppen en de motor afzetten.
Na het uitgaan van het controlelampje kan de rit
worden voortgezet.
Indien het controlelampje niet uit gaat, niet verder
rijden! De hulp van een specialist inroepen.
Versnellingsbak defect
brandt samen met
of
brandt samen met
Melding versnellingsbak in noodprogramma
175
Starten en rijden › Automatische versnellingsbak
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
Onmiddellijk de hulp van een specialist inroepen.
brandt samen met
of
brandt samen met
Melding versnellingsbak defect
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Losrijden van een vastgereden wagen
De keuzehendel vlot tussen
en heen en weer
verstellen. De wagen gaat hierdoor schommelen en
kan hierdoor worden vrijgereden.
Mechanische ontgrendeling van de
automatische versnellingsbak
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Het opbergvak voorin de middenconsole openen.
Een schroevendraaier
of vergelijkbaar ge-
reedschap in de spleet
bij de pijl
A
steken.
De afdekking van de
schakelcoulisse voor-
zichtig losmaken en
optillen.
In pijlrichting aan het
kunststof gedeelte
trekken en tegelijker-
tijd de knop op de keu-
zehendel indrukken.
De keuzehendel in
stand
zetten.
Rijmodus van de wagen
Gebruiksdoel
De rijmodus biedt de mogelijkheid om het rijgedrag
aan te passen aan de gewenste rijstijl.
Overzicht
De weergave van informatie over de geselecteerde
rijmodus vindt plaats in de statusbalk op het infotain-
mentbeeldscherm en op het digitale instrumenten-
paneel.
Modus Eco
De Eco-modus is geschikt voor een rustige rijstijl en
helpt bij het verminderen van het brandstofverbruik.
Modus Comfort
De Comfort-modus is geschikt voor het rijden op
wegen met slecht wegdek of voor lange snelwegrit-
ten.
Modus Normal
De Normal-modus is geschikt voor een normale rijst-
ijl.
Modus Sport
De Sport-modus is geschikt voor een sportieve rijst-
ijl.
Modus Individual
De Individual-modus biedt de mogelijkheid om be-
paalde wagensystemen individueel in te stellen.
Modus Snow
De Snow-modus is geschikt voor het rijden op glad-
de of met sneeuw bedekte wegen. In deze modus
kan de automatische versnellingsbak niet in de
-mo-
dus worden gezet.
Modus Oroad
De Oroad-modus is geschikt voor het rijden buiten
de verharde wegen. Maar ook bij ingeschakelde Of-
froad-modus wordt de wagen geen echte terreinwa-
gen.
De volgende rem- en stabiliseringssystemen schake-
len over naar de Oroad-modus.
ESC.
ASR.
EDS.
ABS.
Bij ingeschakelde Oroad-modus brandt , en
in het instrumentenpaneel.
Bediening
Rijmodus selecteren
Op toets resp. drukken.
In het infotainment verschijnt een rijmodusmenu.
176
Starten en rijden › Rijmodus van de wagen
A
Informatie over systeeminstellingen van de mo-
menteel geselecteerde modus / systeeminstel-
lingen bij geselecteerde Individual-modus
B
Rijmodusmenu
De betreende functietoets B aantippen.
Of:
Meerdere malen op de toets resp. drukken.
Modus Oroad inschakelen
De toets indrukken.
In het infotainment verschijnt de informatie Of-
froad.
Oroad-informatie
De Oroad-informatie dient voor het inschatten van
de actuele rijsituatie.
De weergave van de Oroad-informatie vindt plaats
in het infotainment in het volgende menupunt.
Oroad
Of:
Oroad
Door een verticale vingerbeweging over het beeld-
scherm worden drie van de volgende weergaven ge-
toond.
Stuurhoek.
Koelvloeistoftemperatuur.
Olietemperatuur.
Kompas (infotainment Amundsen, Columbus).
Hoogtemeter (infotainment Amundsen, Colum-
bus).
Probleemoplossing
Adaptieve onderstelregeling DCC ontregeld
brandt samen met
of
brandt samen met
Voorzichtig verder rijden. De hulp van een spe-
cialist inroepen.
Zuinige rijstijl
Tips voor een zuinige rijstijl en beoordeling
van de zuinigheid
Tips voor een zuinige rijstijl
Onnodig accelereren en remmen vermijden.
Op het schakeladvies letten » Pagina 65.
Volgas en te hoge snelheden voorkomen.
Voorkomen van stationair draaien van de motor bij
langere tijd stilstand.
De motor niet bij stilstand laten warmdraaien. Zo
mogelijk direct na het starten van de motor wegrij-
den.
De voorgeschreven bandenspanning in acht ne-
men » Pagina 219.
Onnodige ballast verwijderen.
Voor het rijden het dakdragersysteem verwijderen,
wanneer dit niet benodigd is.
Elektrische verbruikers alleen zo lang als nodig in-
schakelen.
De ruiten tijdens het rijden niet geopend laten.
Weergave van de beoordeling in het infotainment
DriveGreen
Of:
DriveGreen
A
Weergave voor soepel rijden
Bij een soepele rijstijl staat de weergave in de
buurt van de groene punt.
B
Blad
Des te groener het blad wordt, des te zuiniger is
de rijstijl. Door aantippen van het beeldscherm
bij het blad worden tips weergegeven voor het
verminderen van het brandstof- en energiever-
bruik.
C
Zuinigheidsdiagram
Elke staaf geeft de rij-economie in stappen van 5
s aan. De actuele staaf staat links. Des te hoger
de staaf wordt, des te zuiniger is de rijstijl.
D
Puntentoekenning (0-100)
Des te hoger de waarde wordt, des te zuiniger is
de rijstijl. Door aantippen van het beeldscherm
bij de waarde D wordt een beoordeling van de
laatste 30 minuten rijden weergegeven.
177
Starten en rijden › Zuinige rijstijl
E
Gemiddeld brandstofverbruik
Door aantippen van het beeldscherm bij de
waarde E
wordt het gemiddelde brandstofver-
bruik gedurende de laatste 30 minuten rijden
weergegeven.
F
Informatie over de actuele rijstijl
Zuinige rijstijl
De snelheid heeft een negatief eect op het
brandstofverbruik
De rit verloopt niet soepel
Schakeladvies
In het infotainment kunnen maximaal drie ver-
bruikers worden weergegeven die momenteel het
grootste aandeel hebben in het brandstofverbruik.
Comfortverbruikers
Of:
Comfortverbruikers
Zuiniger rijtoestand
In de volgende situaties vindt een geringe verminde-
ring plaats van het brandstofverbruik. in het in-
strumentenpaneel gaat branden.
Het actief cilindermanagement heeft enkele cilin-
ders van de motor tijdelijk gedeactiveerd (geldt
voor bepaalde motortypes).
De wagen met automatische versnellingsbak rolt in
de nullaststand.
Rijden met een aanhangwagen
Waarop letten
WAARSCHUWING
Bij het rijden met een aanhangwagen is bijzondere
voorzichtigheid vereist!
LET OP
Bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen wordt
de wagen bovenmatig belast, en dient daarom ook
tussen de voorgeschreven service-intervallen in te
worden gecontroleerd.
Adviezen voor het aanhangwagengebruik
De bandenspanning van de wagen aanpassen voor
de volledige belasting.
Het in de technische wagendocumentatie (bv. in
het goedkeuringsdocument, het CVO-document)
en op het typeplaatje vermelde maximaal toege-
staan gewicht van de wagen en het treingewicht
niet overschrijden.
Bij het rijden met een aanhangwagen de actuele
beladingstoestand van de wagen en de verdeling
van de lading in de aanhangwagen in acht nemen.
De aangekoppelde aanhangwagen verhoogt de as-
belasting achter en kan zo het laadvermogen verla-
gen.
De lichtbundelhoogte van de koplampen instellen
overeenkomstig de belading van de wagen. De
voorzijde van de wagen kan bij aangekoppelde aan-
hangwagen omhoogkomen en het licht kan andere
verkeersdeelnemers verblinden.
Een snelheid van 100 km/h niet overschrijden.
De snelheid door loslaten van het gaspedaal ver-
minderen, zodra een slingerbeweging van de aan-
hangwagen merkbaar is. Niet proberen een slinge-
rende combinatie weer recht te trekken door te
accelereren.
Als het verkeer achter de aanhangwagen niet kan
worden overzien, moeten er extra buitenspiegels
worden geplaatst.
Op tijd remmen. Bij een aanhangwagen met op-
looprem eerst zacht en daarna stevig remmen. Zo
worden remschokken door blokkerende aanhang-
wagenwielen voorkomen.
Voor hellingen een lagere versnelling kiezen, zodat
de motor als rem kan fungeren.
Verdelen van de lading over de combinatie
Zware voorwerpen tegen verschuiven vastzetten,
zo dicht mogelijk bij de aanhangwagenas.
Kleine en lichte voorwerpen in de bagageruimte
transporteren.
Toegestane aanhangwagengewichten
De informatie in de technische wagendocumentatie heeft voorrang boven de informatie in dit instructieboek-
je.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het toegestaan aanhangwagengewicht niet overschrijden.
178
Starten en rijden › Rijden met een aanhangwagen
Motortype Versnellings-
bak
Toegestaan aanhangwagen-
gewicht, geremd (kg)
a)
Toegestaan aanhangwagen-
gewicht, ongeremd (kg)
Vijfzitter-uit-
voering
Zevenzitter-
uitvoering
Vijfzitter-uit-
voering
Zevenzitter-
uitvoering
1,4 l/92 kW TSI Schakelbak 1600 1600 750 750
1,4 l/110 kW TSI Schakelbak
4x4
2000 2000 750 750
DSG
b)
1800 1800 750 750
DSG
b)
4x4
2000 2000 750 750
1,5 l/110 kW TSI Schakelbak 1800 1800 750 750
DSG
b)
1800 1800 750 750
2,0 l/132 kW TSI
DSG
b)
4x4
2200 2000 750 750
2,0 l/140 kW TSI
DSG
b)
4x4
2200 2000 750 750
2,0 l/110 kW TDI CR Schakelbak
4x4
1950 - 750 -
DSG
b)
2000 2000 750 750
DSG
b)
4x4
2300 2000 750 750
2,0 l/130 kW TDI CR
DSG
b)
4x4
2300 1800 750 750
2,0 l/140 kW TDI CR
DSG
b)
4x4
2300 2000 750 750
2,0 l/176 kW TDI CR
DSG
b)
4x4
2300 2000 750 750
a)
Bij hellingen tot 12%.
b)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
Sleepoog en afslepen
Sleepoog
Rooster verwijderen
De beugel voor het los-
trekken van de wiel-
doppen in de uitsparing
in het rooster geleiden
en het rooster lostrek-
ken.
Afdekkap achter verwijderen
Op de afdekkap druk-
ken en deze verwijde-
ren.
Sleepoog inbouwen
Het sleepoog erin
schroeven.
De wielsleutel of een
vergelijkbaar voorwerp
door het sleepoog ste-
ken.
Het sleepoog vast-
draaien.
Na het afslepen
Het sleepoog eruit schroeven.
De afdekkap resp. het rooster aanbrengen.
Wagen afslepen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De sleepkabel mag niet verdraaid zijn.
Bij het afslepen met een snelheid van maximaal
50 km/h rijden.
179
Starten en rijden › Sleepoog en afslepen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Voor het afslepen een gevlochten kabel van syn-
thetische vezels gebruiken. Geen gewonden sleep-
kabel gebruiken.
LET OP
De afsleepkabel tijdens het afslepen steeds strak
houden.
Een sleepafstand van 50 km niet overschrijden.
LET OP
Gevaar voor schade aan de versnellingsbak!
Als er geen versnellingsbakolie meer in de versnel-
lingsbak zit, mag de wagen alleen met opgetilde
vooras worden afgesleept of met een bergings-
voertuig worden vervoerd.
Wagens met automatische versnellingsbak mogen
niet met opgetilde achteras worden afgesleept.
Waarom moet de sleepkabel of trekstang worden
bevestigd
Aan het voorste sleepoog.
Aan het achterste sleepoog.
Aan de stang met kogelkop van de af fabriek inge-
bouwde trekhaak.
Aanwijzingen voor de bestuurder van de slepende
wagen
Langzaam en zonder schokken wegrijden.
Pas gas geven als de kabel gespannen is.
Aanwijzingen voor de bestuurder van de afge-
sleepte wagen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij afgezette motor werken de rembekrachtiger en
de stuurbekrachtiging niet. Bovendien bestaat het
gevaar dat het stuurslot vergrendelt.
Indien geen motorstart mogelijk is, het contact in-
schakelen!
De versnellingshendel in de neutrale stand resp. de
keuzehendel in de
stand zetten.
Remmen
Waarop letten
WAARSCHUWING
Problemen en defecten van het remsysteem kunnen
de remweg van de wagen verlengen!
GEVAAR
Gevaar voor een storing van de rembekrachtiger!
Tijdens het remmen met een wagen met schakel-
bak, ingeschakelde versnelling en in een laag toe-
rentalbereik, moet het koppelingspedaal worden
ingetrapt.
GEVAAR
Gevaar voor oververhitting van de remmen!
Het rempedaal niet intrappen als niet hoeft te wor-
den geremd.
Indien de standaard gemonteerde voorspoiler is
beschadigd, zorg dan voor luchttoevoer naar de
voorremmen.
Remvloeistofpeil controleren
Controlevoorwaarden
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
Motor afgezet.
Controle
Het vloeistofpeil moet in
het gemarkeerde gebied
liggen.
Indien het peil onder de
markering ligt, niet
verderrijden.
Geen vloeistof bijvul-
len.
De hulp van een speci-
alist inroepen.
Een te laag remvloeistofpeil wordt in het instrumen-
tenpaneel door het branden van
weergegeven.
Toch raden wij aan het remvloeistofpeil regelmatig
via het reservoir te controleren.
WAARSCHUWING
Gevaar voor weigerende remmen!
Als het vloeistofpeil binnen korte tijd duidelijk daalt
of tot onder de markering zakt, kan het remsys-
teem lek zijn.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Specificatie
De remvloeistof moet voldoen aan de norm
VW 501 14. Deze norm voldoet aan de vereisten van
de norm FMVSS 116 DOT4.
180
Starten en rijden › Remmen
Vervangen
De remvloeistof door een specialist laten verversen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor weigerende remmen!
Indien de termijn voor het verversen van de rem-
vloeistof wordt overschreden, kan er tijdens krachtig
remmen dampbelvorming in het remsysteem optre-
den.
Probleemoplossing
Remvloeistofpeil te laag
brandt
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Storing remsysteem en antiblokkeersysteem
brandt samen met
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Remblokken versleten
brandt
Met de nodige voorzichtigheid naar de
dichtstbijzijnde specialist rijden.
Verminderde remwerking
Vochtige, bevroren, met zout verontreinigde of ge-
corrodeerde remmen kunnen de remwerking beïn-
vloeden.
De remmen reinigen door meerdere malen te rem-
men als de verkeersomstandigheden dit toelaten.
Bij afgezette motor werkt de rembekrachtiger niet
Het rempedaal krachtiger intrappen.
Elektronische parkeerrem
Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor blokkering van de toetsen!
De greep voor de vingers voor de toets moet
leeg blijven.
Handmatig inschakelen
Aan de toets trek-
ken en deze vasthou-
den.
De volgende symbolen
gaan branden.
in de toets.
in het instrumen-
tenpaneel.
Automatische uitschakeling
De parkeerrem schakelt bij het wegrijden automa-
tisch uit.
Wanneer de automatische uitschakeling bij bv. het
wegrijden op een helling wordt verhinderd, de toets
aangetrokken houden.
Voorwaarden voor de automatische uitschakeling
Bestuurdersportier gesloten, in enkele gevallen
ook de veiligheidsgordel van de bestuurder om-
gegespt.
Handmatige uitschakeling
Bij ingeschakeld con-
tact het rempedaal in-
trappen en tegelijk de
toets indrukken.
Probleemoplossing
Parkeerremstoring
brandt
Melding parkeerremstoring
De hulp van een specialist inroepen.
Parkeren op een steile helling
knippert
Melding parkeerplaats met een te steile helling
Een andere parkeerplaats met een minder steile
helling zoeken.
Geluidsontwikkeling bij gebruik van de parkeerrem
Geluiden bij het gebruik van de parkeerrem zijn nor-
maal. Dit is geen defect.
De accu is ontladen, de parkeerrem kan niet wor-
den uitgeschakeld
De accu op een stroombron, bv. op de accu van
een andere wagen, aansluiten.
181
Starten en rijden › Elektronische parkeerrem
Noodstop bij defect remsysteem
Inschakelen
Aan de toets
trek-
ken en deze vasthou-
den.
De wagen begint sterk
af te remmen en er
klinkt een akoestisch
signaal.
Uitschakelen
De toets
loslaten.
Of:
Het gaspedaal intrappen.
Automatische beveiliging tegen
wegrollen Auto Hold
Gebruiksdoel
Auto Hold beveiligt de wagen automatisch tegen
wegrollen als wordt gestopt.
Werking
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Auto Hold is niet in staat om de wagen onder alle
omstandigheden, bv. op een gladde ondergrond op
hellingen, stil te laten staan.
Wagen vastzetten en loszetten
Bij het stoppen wordt de wagen door Auto Hold au-
tomatisch vastgezet.
brandt in het instrumenten-
paneel. Het rempedaal kan worden losgelaten.
Bij het wegrijden wordt de wagen door Auto Hold
automatisch losgezet.
Automatisch vastzetten door de parkeerrem
Het vastzetten van de wagen vindt onder bepaalde
omstandigheden plaats middels de parkeerrem.
brandt in het instrumentenpaneel.
Werkingsvoorwaarden
Het bestuurdersportier is gesloten.
De motor draait of is door het start-stop-sys-
teem afgezet.
Auto Hold is geactiveerd.
Bij wagens met automatische versnellingsbak
staat de keuzehendel niet in de
-modus.
Instellingen
Activering/deactivering
De toets indrukken.
De activering wordt weergegeven door het oplich-
ten van het symbool
in de knop.
LET OP
Auto Hold deactiveren om de wagen te laten rollen,
indien dit noodzakelijk is in een wasstraat.
182
Starten en rijden › Automatische beveiliging tegen wegrollen Auto Hold
Bestuurdershulpsystemen
Rem- en stabiliseringssystemen
Overzicht
Stabiliseringscontrole (ESC)
ESC helpt bij het stabiliseren van de wagen in grens-
situaties (bv. wanneer de wagen in een slip dreigt te
raken). ESC remt de afzonderlijke wielen af om de rij-
richting vast te houden.
knippert - ESC grijpt in
ESC Sport
ESC Sport maakt een sportieve rijstijl mogelijk.
brandt - ESC Sport is geactiveerd
Aandrijfslipregeling (ASR)
ASR helpt bij het stabiliseren van de wagen bij het
accelereren of rijden op wegen met weinig grip. ASR
beperkt bij doordraaiende wielen de aandrijfkracht
die op de wielen wordt overgebracht.
knippert - ASR grijpt in
Antiblokkeersysteem (ABS)
ABS helpt de controle over de wagen te behouden
bij voluit remmen. Een ABS-ingreep is merkbaar aan
de pulserende bewegingen van het rempedaal.
Motorsleepmomentregeling (MSR)
MSR helpt om de controle over de wagen te behou-
den bij een plotselinge snelheidsverlaging, bv. op een
bevroren wegdek. Indien de aangedreven wielen
blokkeren, verhoogt de MSR het motortoerental.
Daardoor wordt de remwerking van de motor gere-
duceerd en kunnen de wielen weer vrij draaien.
Elektronisch sperdierentieel (EDS)
EDS helpt de wagen te stabiliseren bij het rijden op
wegen met verschillende grip onder de afzonderlijke
wielen. EDS remt een doordraaiend wiel af en draagt
de aandrijfkracht over op een ander aangedreven
wiel.
Elektronisch sperdierentieel (EDS+)
XDS+ helpt de wagen te stabiliseren tijdens snel
bochtenwerk door het binnenste wiel van de aange-
dreven as af te remmen.
Actieve stuurondersteuning (DSR)
DSR geeft de bestuurder in grenssituaties een stuur-
advies om de wagen te stabiliseren.
Bergwegrijhulp
De bergwegrijhulp helpt bij het wegrijden op hellin-
gen door de wagen ongeveer 2 s af te remmen nadat
het rempedaal is losgelaten.
Werkingsvoorwaarden
De helling is min. 5%.
Het bestuurdersportier is gesloten.
Multicollision brake (MCB)
MCB helpt om de wagen na een aanrijding met een
obstakel te vertragen en te stabiliseren. Hierdoor
wordt het gevaar voor een volgende aanrijding ver-
minderd.
Werkingsvoorwaarden
Er is een frontale aanrijding geweest of een van
opzij of van achteren, met een bepaalde hevig-
heid.
De botssnelheid was hoger dan circa 10 km/h.
De remmen, ESC en andere noodzakelijke syste-
men werken nog na de aanrijding.
Het gaspedaal wordt niet bediend.
Aanhangwagenstabilisator (TSA)
TSA helpt om de combinatie te stabiliseren. Als de
combinatie begint te slingeren, stabiliseert TSA de
combinatie door de afzonderlijke wielen van de wa-
gen af te remmen.
Werkingsvoorwaarden
De trekhaak is af fabriek gemonteerd of aange-
schaft uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma.
De aanhangwagen is aangesloten op het stopcon-
tact voor de aanhangwagen.
ASR geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan 60 km/h.
Instellingen
ASR deactiveren/activeren
De toets indrukken.
Of:
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Of:
Bij de deactivering gaat in het instrumentenpaneel
branden.
gaat uit bij hernieuwde activering.
De deactivering van de ASR kan in de volgende situ-
aties nuttig zijn.
Rijden met sneeuwkettingen.
Rijden in verse sneeuw of op een losse ondergrond.
Wegrijden bij een vastgereden wagen.
ESC Sport activeren/deactiveren
De toets
ingedrukt houden.
Of:
183
Bestuurdershulpsystemen › Rem- en stabiliseringssystemen
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Of:
Bij de activering gaat in het instrumentenpaneel
branden.
gaat uit bij de deactivering.
Probleemoplossing
Storing ESC of ASR / door het systeem uitgescha-
keld
brandt
De motor afzetten en weer starten.
Indien het controlelampje na het afleggen van een
korte afstand niet uit gaat, de hulp van een specia-
list inroepen.
Storing ABS
brandt
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
De hulp van een specialist inroepen.
Storing remsysteem en antiblokkeersysteem
brandt samen met
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Front Assist
Werking
Front Assist bewaakt de afstand tot het voor u rij-
dend voertuig en wijst u erop, indien de veilige af-
stand wordt onderschreden. In grenssituaties helpt
het met remingrepen een aanrijding te voorkomen.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - Veilige afstand onderschreden
of
brandt - Waarschuwing bij aanrijdings-
gevaar
Automatische remingreep bij gevaar voor een aan-
rijding
Bij gevaar voor een aanrijding brandt als waarschu-
wing het symbool
of . Als u niet op de waar-
schuwing reageert, wordt de wagen afgeremd.
Bij een rijsnelheid t/m 50 km/h wordt de wagen zon-
der voorgaande waarschuwing afgeremd.
De automatische remingreep kan worden afgebro-
ken door het gaspedaal te bedienen of door een
stuuringreep.
Bij een automatische remingreep stijgt de druk in het
remsysteem. Het rempedaal kan niet over de gebrui-
kelijke pedaalslag worden ingetrapt.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De Front Assist reageert niet op kruisende of tege-
moetkomende voertuigen.
Werkingsvoorwaarden
ASR geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan 5 km/h.
Functiebeperking
De functie kan bijvoorbeeld in de volgende situaties
beperkt of niet beschikbaar zijn.
Ongeveer 30 s na het wegrijden. In het instrumen-
tenpaneel brandt
.
Bij rijden door een scherpe bocht.
Tijdens een ESC-ingreep.
Instellingen
Automatische activering
Front Assist wordt automatisch geactiveerd na het
inschakelen van het contact.
Activering/deactivering in het instrumentenpaneel
Op het display in het menupunt Hulpsystemen.
Activatie/deactivatie en instelling in het infotain-
ment
In het volgende menu.
Of:
Weergave van de systeemdeactivering op het dis-
play van het instrumentenpaneel
brandt samen met
of
brandt samen met
Front Assist deactiveren als de wagen wordt ver-
voerd op een oplegger, een veerboot of dergelijke.
Probleemoplossing
Front Assist is niet beschikbaar
De radarsensor voor schoonmaken.
De motor afzetten en weer starten.
184
Bestuurdershulpsystemen › Front Assist
Als Front Assist nog steeds niet beschikbaar is, de
remlichten van de wagen en de aangekoppelde
aanhangwagen controleren.
Defecte gloeilampjes vervangen.
Als de remlichten werken en Front Assist is nog
steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist
inroepen.
Er kwam een onterechte waarschuwing of sys-
teemingreep voor
De radarsensor voor schoonmaken.
Als het systeem dan nog steeds niet correct werkt,
Front Assist uitschakelen en de hulp van een speci-
alist inroepen.
Voetgangerherkenning
Werking
De voetgangerherkenning helpt door automatische
remingrepen een aanrijding met overstekende voet-
gangers te voorkomen.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
of
brandt - Aanrijdingsgevaar
Aanrijdingsgevaar bij een snelheid tussen
5-30 km/h
Het systeem zet een automatische remming in.
Aanrijdingsgevaar bij een snelheid tussen
30-60 km/h
Het systeem waarschuwt eerst voor het aanrijdings-
gevaar. Indien de bestuurder niet reageert, wordt de
wagen automatisch afgeremd.
Werkingsvoorwaarden
Front Assist geactiveerd.
Rijsnelheid tussen 5-60 km/h.
Snelheidsbegrenzer
Werking
De snelheidsbegrenzer regelt de maximum rijsnel-
heid overeenkomstig de ingestelde snelheidslimiet.
Als bij bergafwaarts rijden de grenswaarde wordt
overschreden, de wagen met het rempedaal afrem-
men.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - De snelheidsbegrenzer is geactiveerd
Bij het starten van de regeling wordt weergege-
ven en de ingestelde grenswaarde getoond.
brandt - De regeling is actief
knippert - De ingestelde limiet is overschreden
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 30 km/h.
Bediening
Variant zonder snelheidsregelsysteem
A
Begrenzer activeren (regeling inactief)
Begrenzer deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Regeling weer hervatten
1)
/ limiet verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
limiet verlagen
Variant met snelheidsregelsysteem
A
Snelheidsregelsysteem activeren (voorwaar-
de voor de aansluitende activering van de be-
grenzer)
Om de snelheidsbegrenzer te activeren, de
toets D indrukken en in het instrumentenpaneel
het menupunt
Snelh.begr.
selecteren.
1)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
185
Bestuurdershulpsystemen › Voetgangerherkenning
Begrenzer deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Regeling weer hervatten
1)
/ limiet verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
limiet verlagen
D
Menu van de hulpsystemen weergeven - Mo-
gelijkheid om tussen het snelheidsregelsysteem
en de snelheidsbegrenzer om te schakelen
Door om te schakelen naar het snelheidsregel-
systeem wordt de regeling onderbroken.
Aanpassing van de snelheidslimiet met de toetsen
B en C
Door indrukken in stappen van 1 km/h.
Door ingedrukt houden in stappen van 10 km/h.
Variant met ACC
ACC activeren (voorwaarde voor de aanslui-
tende activering van de begrenzer). Om de
begrenzer te activeren, de toets op het
multifunctiestuurwiel indrukken en in het in-
strumentenpaneel het menupunt
Snelh.begr.
se-
lecteren.
Regeling weer herstellen
1)
/ limiet met
sprongen van 1 km/h verhogen (tegen de
veerdruk in)
Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
Begrenzer deactiveren
Limiet met sprongen van 10 km/h verhogen
Limiet met sprongen van 10 km/h verlagen
Regeling starten / limiet met sprongen van 1
km/h verlagen
Overschrijding grenswaarde
Het gaspedaal volledig intrappen.
De regeling wordt hervat, zodra de snelheid tot on-
der de ingestelde grenswaarde daalt.
Probleemoplossing
Storing snelheidsbegrenzer
brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Snelheidsregelsysteem
Werking
Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestel-
de snelheid constant, zonder dat het gaspedaal hoeft
te worden bediend.
Dit is echter alleen mogelijk in de mate waarin het
motorvermogen resp. de motorremwerking dit toe-
laten.
WAARSCHUWING
Gevaar voor onbedoeld starten van het SRS!
Het SRS na gebruik deactiveren.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - Het SRS is geactiveerd
brandt - De snelheidsregeling is actief
Bij het starten van de snelheidsregeling wordt
de ingestelde snelheid weergegeven.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 20 km/h.
Bediening
Met de hendel bedienen
A
SRS activeren (snelheidsregeling inactief)
SRS deactiveren
1)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
186
Bestuurdershulpsystemen › Snelheidsregelsysteem
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Snelheidsregeling weer hervatten
1)
/ snel-
heid verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
snelheid verlagen
D
Menu van de hulpsystemen weergeven - Mo-
gelijkheid om tussen het snelheidsregelsysteem
en de snelheidsbegrenzer om te schakelen
Tijdelijk accelereren
Het gaspedaal intrappen.
Na het loslaten van het gaspedaal daalt de snelheid
tot de opgeslagen waarde.
Snelheidsregeling onderbreken
Na het intrappen van het rempedaal.
Na een ESC-ingreep.
Probleemoplossing
Storing snelheidsregelsysteem
brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Werking
Regeling
ACC houdt de ingestelde snelheid vast. Als uw wa-
gen een voorligger nadert, begint de ACC automa-
tisch de ingestelde afstand tot dit voertuig vast te
houden.
Het vasthouden van de ingestelde snelheid en de af-
stand wordt hierna regeling genoemd.
WAARSCHUWING
ACC reageert niet op stilstaande objecten noch op
kruisende of tegemoetkomende objecten.
ACC is met name bedoeld voor gebruik op snel-
wegen.
Snelheidsgebied
Afhankelijk van de uitrusting maakt ACC een snel-
heidsinstelling mogelijk in een gebied van 30-160 of
30-210 km/h.
Als bij wagen met automatische versnellingsbak de
regeling wordt gestart bij een snelheid van minder
dan 30 km/h, wordt de snelheid automatisch ver-
hoogd naar 30 km/h of geregeld op basis van de
snelheid van de voorligger.
Afstandsniveau
De afstand tot de voorligger is instelbaar in vijf ver-
schillende niveaus.
WAARSCHUWING
Een minimale afstand aanhouden conform de
landspecifieke wettelijke voorschriften.
Automatisch stoppen en wegrijden
Een wagen met automatische versnellingsbak kan
met behulp van de ACC tot stilstand vertragen en
weer in beweging komen. Bij een langere stopfase
wordt de regeling onderbroken.
Om de regeling te hervatten, het gaspedaal intrap-
pen of de hendel in stand
zetten.
Inhalen
Indien uw wagen naar de linker rijbaan wisselt en
geen voorligger wordt herkend, accelereert ACC tot
de ingestelde snelheid.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - ACC is geactiveerd
Afhankelijk van de uitrusting:
brandt - Regeling is actief
of
brandt samen met
- Regeling is actief
Bij het starten van de regeling wordt de ingestelde
snelheid weergegeven.
brandt - ACC vertraagt niet voldoende
Het rempedaal intrappen.
1)
Als geen snelheid is ingesteld, wordt de actuele snelheid overgenomen.
187
Bestuurdershulpsystemen › Automatische afstandsregeling (ACC)
Bediening
Met de hendel bedienen
ACC activeren (regeling inactief)
Regeling starten of weer herstellen / snel-
heid met sprongen van 1 km/h verhogen (te-
gen de veerdruk in)
Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
ACC deactiveren
Snelheid met sprongen van 10 km/h verho-
gen
Snelheid met sprongen van 10 km/h verla-
gen
Afstandsniveau instellen
Regeling starten / snelheid in sprongen van
1 km/h verlagen
Regeling met de actuele snelheid starten
aantippen.
Of:
Indien geen snelheid is opgeslagen, de hendel te-
gen de veerdruk in stand zetten.
Afstandsniveau instellen
De schakelaar tegen de veerdruk in stand
of zetten.
Op het display verschijnt
de lijn A , die de af-
standsverschuiving aan-
geeft.
Met de schakelaar
het gewenste
afstandsniveau instel-
len.
Voor een tijdelijke acceleratie
Het gaspedaal intrappen.
De wagen accelereert, de regeling wordt tijdelijk on-
derbroken. Na het loslaten van het gaspedaal wordt
de regeling weer hervat.
Snelheidsregeling onderbreken
Na het intrappen van het rempedaal.
Bij langdurig intrappen van het koppelingspedaal.
Na een ESC-ingreep.
Na de deactivering van de ASR.
Regeling weer herstellen
Indien een snelheid is opgeslagen, de hendel tegen
de veerdruk in stand
zetten.
De wagen wordt met de ingestelde snelheid gere-
geld. De ingestelde snelheid wordt op het display
van het instrumentenpaneel weergegeven.
Functiebeperking
WAARSCHUWING
Wees bijzonder attent en alert in de volgende situ-
aties.
Regeling overeenkomstig het voertuig op de
naastgelegen rijstrook
Indien uw wagen bij een snelheid van meer dan 80
km/h sneller rijdt dan het voertuig op de naastgele-
gen rijstrook, kan het voorkomen dat uw wagen
overeenkomstig dit voertuig wordt geregeld.
In bochten
In bochten kan een voertuig op de naastgelegen
rijstrook in het gedetecteerde gebied komen. Uw
wagen wordt dan overeenkomstig dit voertuig gere-
geld.
188
Bestuurdershulpsystemen › Automatische afstandsregeling (ACC)
Smalle of versprongen rijdende voertuigen
ACC herkent een smal of versprongen rijdend voer-
tuig pas wanneer dit zich in het door de radar gede-
tecteerde gebied bevindt.
Rijstrookverandering ander voertuig
Een voertuigen dat op korte afstand naar de eigen
rijstrook wisselt, kan niet altijd tijdig door de ACC
worden herkend.
Stilstaande voertuigen
Indien een voorligger uitwijkt en zich voor dit voer-
tuig een stilstaand voertuig bevindt, reageert de
ACC niet op dit stilstaande voertuig.
Voertuigen met bijzondere lading of speciale op-
bouwen
Lading of opbouwen die buien het voertuig steken,
kunnen niet altijd door de ACC worden herkend.
Instellingen
In het infotainment in het volgende menu.
Of:
Rijprogramma:
- Instelling voor de acceleratie van de
wagen bij ingeschakelde ACC (bij wagens waarbij
de rijmodus kan worden gekozen wordt deze in-
stelling uitgevoerd » Pagina 176)
Laatstgekozen afstand
- In-/uitschakelen van het laatst-
gekozen afstandsniveau
Afstand:
- Instelling van de afstand ten opzichte van
voorliggers
Probleemoplossing
ACC niet beschikbaar
brandt samen met
of
brandt samen met
De motor afzetten en weer starten.
Indien ACC nog steeds niet beschikbaar is, de rem-
lichten van de wagen of van de aangekoppelde
aanhangwagen controleren.
Defecte gloeilampjes vervangen.
Als de remlichten werken en ACC nog steeds niet
beschikbaar is, de hulp van een specialist inroepen.
Rijstrookbehoudassistent Lane Assist
Gebruiksdoel
Lane Assist helpt de wagen tussen de ononderbro-
ken en onderbroken begrenzingslijnen van een rijst-
rook te houden.
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op
snelwegen.
Werking
Indien de wagen een begrenzingslijn nadert, voert
het systeem een stuurbeweging uit in tegengestelde
richting van de begrenzingslijn. Deze stuuringreep
kan op elk moment handmatig worden overgeno-
men.
Bij een verandering van rijstrook met ingeschakeld
knipperlicht vindt er geen systeemingreep plaats.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - het systeem is geactiveerd, maar
niet gereed voor een ingreep
brandt - het systeem is geactiveerd, maar
niet gereed voor een ingreep
189
Bestuurdershulpsystemen › Rijstrookbehoudassistent Lane Assist
brandt - het systeem is gereed voor een in-
greep of grijpt momenteel in
brandt - het systeem is gereed voor een in-
greep of grijpt momenteel in
Werking van de adaptieve rijstrookgeleiding
Het systeem houdt de door de bestuurder geselec-
teerde positie binnen de rijstrook aan. Op het display
van het instrumentenpaneel brandt
of .
Displayweergave
Weergavevoorbeelden op het monochroom display.
Rijstrookbegrenzing
rechts geaccentueerd:
Het systeem grijpt in bij
het naderen van de rech-
ter begrenzingslijn.
Beide rijstrookbegrenzin-
gen geaccentueerd: De
adaptieve rijstrookbege-
leiding is actief.
Op het kleurendisplay
worden de lijnen ge-
kleurd weergegeven.
Waarschuwing door stuurwielvibraties
Bij stuurwielvibraties is het systeem niet in staat de
wagen op de rijstrook te houden.
De stuurbeweging corrigeren.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 65 km/h.
De begrenzingslijnen zijn goed zichtbaar.
Functiebeperking
De systeemfunctie kan bv. in de volgende situaties
beperkt zijn.
Het zichtbereik van de sensor is door de vervuilde
ruit, een obstakel of een voorligger beperkt.
Bij ongunstige weersomstandigheden.
Bij rijden door een scherpe bocht.
Bij het rijden op een hellend wegdek of in sporen.
Bij het rijden op een te smalle rijstrook.
WAARSCHUWING
Gevaar voor een onjuiste stuuringreep!
Bepaalde voorwerpen of markeringen op de rijbaan
kunnen onjuist als begrenzingslijn worden herkend.
Houd altijd de handen aan het stuurwiel en wees
voorbereid om de stuuringreep te corrigeren.
Instellingen
Activering/deactivering in het instrumentenpaneel
Op het display in het menupunt Hulpsystemen
Instelling in het infotainment
In het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De voorruit bij het sensorgedeelte reinigen.
De motor afzetten en na korte tijd weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
File-assistent
Werking
De file-assistent helpt om de wagen op de rijstrook
te houden. Tegelijkertijd houdt deze afstand tot de
voorligger.
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op
snelwegen.
De file-assistent maakt gebruik van de functies van
de automatische versnellingsbak, de Lane Assist en
de ACC.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Houd altijd de handen aan het stuurwiel en wees
voorbereid om de besturing over te nemen.
De aanwijzingen in de werkingsbeschrijving van La-
ne Assist en ACC moeten in acht worden geno-
men.
Werkingsvoorwaarden
Lane Assist met de adaptieve rijstrookgeleiding is
geactiveerd en de begrenzingslijnen van de rijst-
rook zijn herkend.
ACC is geactiveerd en de snelheid wordt gere-
geld.
De rijsnelheid is lager dan 60 km/h.
190
Bestuurdershulpsystemen › File-assistent
Rijstrookwisselassistent Side Assist
Gebruiksdoel
Side Assist bewaakt het gebied naast en achter de
wagen.
Het systeem attendeert met optische signalen in de
buitenspiegel op voertuigen die bij een verandering
van rijstrook een gevaar zouden kunnen vormen.
Werking
Het systeem waarschuwt voor een naderend voer-
tuig door het controlelampje in de buitenspiegel-
kap aan wagenzijde waar het voertuig wordt gede-
tecteerd.
Rijsituaties waarin een systeemwaarschuwing
plaatsvindt
Uw wagen wordt door voertuig
A
ingehaald. Des te
sneller het voertuig
A
nadert, des te vroeger vindt
de waarschuwing plaats door het controlelampje.
Het voertuig B wordt door uw wagen met een max.
10 km/h hogere snelheid ingehaald. Indien de snel-
heid tijdens het inhalen hoger is, dan volgt er geen
waarschuwing door het controlelampje.
Controlelampje
brandt - Achter uw wagen bevindt zich een ander
voertuig
knippert - Achter uw wagen bevindt zich een an-
der voertuig, aan dezelfde zijde is het knipperlicht in-
geschakeld
Bij wagens met Lane Assist knippert het controle-
lampje ook wanneer uw wagen de begrenzingslijn in
de richting van het naderende voertuig overschrijdt.
Het systeem laat hierbij het stuurwiel vibreren.
Daarvoor moet Lane Assist zijn geactiveerd en moe-
ten de begrenzingslijnen tussen de wagens herkend
zijn.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 15 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
Functiebeperking
Het systeem kan de rijstrookbreedte niet herkennen.
Daarom kan het bv. in de volgende gevallen op een
wagen op een verder gelegen rijstrook reageren.
Bij het rijden op een smalle rijstrook of langs de
rand van de rijstrook.
Rijden door bochten.
Het systeem kan attenderen op objecten langs de rij-
baan, zoals bv. hoge vangrails of geluidsschermen.
In de volgende gevallen kan het systeem geen of een
onjuiste waarschuwing voor een voertuig geven.
Ongunstige weersomstandigheden.
Een zeer snel naderend voertuig.
Bij het rijden door een scherpe bocht of op een ro-
tonde.
Instellingen
Op het display van het instrumentenpaneel
De systeeminstelling vindt plaats op het display van
het instrumentenpaneel in het menupunt
Hulpsystemen
.
In het infotainment
De systeeminstelling vindt plaats in het infotainment
in het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
Verkeerstekenherkenning
Gebruiksdoel
De verkeerstekenherkenning toont verkeerstekens
op het display van het instrumentenpaneel. Hij atten-
deert ook op een snelheidsoverschrijding.
Werking
Weergegeven verkeerstekens
Snelheidsgeboden.
Inhaalverboden.
191
Bestuurdershulpsystemen › Rijstrookwisselassistent Side Assist
Aanvullende tekens, bv. snelheidsbeperking bij nat
wegdek.
WAARSCHUWING
Verkeerstekens langs de weg hebben altijd voorrang
boven de op het display weergegeven verkeerste-
kens.
Rijden met een aanhangwagen
Indien een aanhangwagen of een ander accessoire
op het aanhangwagenstopcontact is aangesloten,
worden ook aanhangwagenrelevante verkeerstekens
weergegeven.
Rijden op wegen zonder snelheidsgeboden
Indien u zich op een weg zonder snelheidsbegrenzin-
gen bevindt, wordt op het display
weergegeven.
Voorbeeld van verkeerstekenweergave
Voorbeeld van aanvullende tekens
Voorbeeld van meerdere gelijktijdig her-
kende verkeerstekens.
Snelheidseenheden
De snelheidsinformatie in de weergegeven verkeers-
tekens heeft betrekking op de in het betreende
land gebruikelijke snelheidseenheden.
De weergave
kan bv. landspecifiek 30 km/h of
30 mph betekenen.
Beperking
De systeemfunctie kan bv. in de volgende situaties
beperkt zijn.
De sensor wordt door de zon of het tegemoetko-
mend verkeer verblind.
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door
een obstakel of een voorligger.
Bij ongunstige weersomstandigheden.
Bij hoge snelheden.
De verkeerstekens zijn afgedekt, beschadigd of
voldoen niet aan de norm.
De verkeerstekens zijn op knipperende neonbor-
den bevestigd.
Verouderd of niet beschikbaar kaartmateriaal van
de navigatie.
Instellingen
In het infotainment in het volgende menu.
Of:
Verkeerstekenherkenning
In instrumentenpaneel weergeven
- Activering/deactivering
van aanvullende weergave op het display in het
instrumentenpaneel
Snelheidswaarschuwing:
- Instelling van een waarschu-
wing bij overschrijden van de toegestane snel-
heid
Waarschuwing bij meer dan
- Verhoging van de snelheids-
begrenzing voor de waarschuwing bij overschrij-
den van de toegestane snelheid
Aanhangwagenherkenning
Verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens weergeven
- Activering/
deactivering van de weergave van verkeerste-
kens m.b.t. aanhangwagens
Voor routeberekening gebruiken
- Activering/deactivering
van het rekening houden met een aanhangwagen
voor de routeberekening in de navigatie
Max. snelheid voor aanhangwagens
- Instelling van de maxi-
mumsnelheid voor aanhangwagengebruik
Proactieve inzittendenbescherming Crew
Protect Assist
Gebruiksdoel
Het proactief systeem voor inzittendenbescherming
verhoogt de bescherming van de inzittenden op de
voorstoelen bij een dreigende aanrijding.
Werking
Het eerste beschermingsniveau
Bij een dynamische rijstijl trekt het systeem de voor-
ste veiligheidsgordels strakker aan.
Het tweede beschermingsniveau
Indien het systeem de situatie als kritisch beoor-
deeld:
De veiligheidsgordels worden strakgetrokken.
Geopende ruiten worden tot op een kleine spleet
gesloten.
Het schuif-kanteldak wordt gesloten.
Instellingen
Automatische activering
Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij het
inschakelen van het contact.
192
Bestuurdershulpsystemen › Proactieve inzittendenbescherming Crew Protect Assist
Deactivering van het eerste beveiligingsniveau
De deactivering van het eerste beschermingsniveau
is als volgt mogelijk.
Door de activering van de ESC Sport.
Door de deactivering van de ASR.
Door het selecteren van de rijmodus Sport.
Door het selecteren van de rijmodus Oroad .
In het infotainment in het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Storing proactief systeem voor inzittendenbe-
scherming
brandt samen met
Melding over de niet beschikbaarheid of func-
tiebeperking
De hulp van een specialist inroepen.
Vermoeidheidsherkenningsassistent
Driver Alert
Werking
De vermoeidheidsherkenning analyseert het stuur-
gedrag. Als deze vermoeidheid bij de bestuurder de-
tecteert, wordt een rusttijd aanbevolen. Op het dis-
play van het instrumentenpaneel gaat het symbool
branden.
WAARSCHUWING
Bij een zogenaamde microslaap vindt geen waar-
schuwing plaats.
Terugzetten van de aanbevolen rusttijd
Het terugzetten van de aanbevolen rusttijd vindt
plaats in de volgende gevallen.
Er wordt gestopt en het contact wordt uitgescha-
keld.
Er wordt gestopt, de veiligheidsgordel wordt afge-
daan en het bestuurdersportier geopend.
Er wordt langer dan 15 minuten gestopt.
In enkele situaties kan het systeem ten onrechte
een rusttijd aanbevelen.
Werkingsvoorwaarden
Rijsnelheid tussen 60-200 km/h.
Instellingen
Activering/deactivering
In het infotainment in het volgende menu.
Of:
Hulpsysteem voor noodsituaties
Emergency Assist
Gebruiksdoel
Het hulpsysteem voor noodsituaties herkent de inac-
tiviteit van de bestuurder, die bv. door een plotseling
bewustzijnsverlies kan worden veroorzaakt. Het sys-
teem neemt vervolgens maatregelen om de wagen
zo veilig mogelijk tot stilstand te vertragen.
Met het hulpsysteem kunnen alleen wagen met au-
tomatische versnellingsbak zijn uitgerust.
Werking
Indien het hulpsysteem inactiviteit van de bestuur-
der herkend
Er klinkt een akoestisch signaal en op het display in
het instrumentenpaneel verschijnt een melding.
Indien de bestuurder na herhaaldelijke waarschu-
wing de besturing niet overneemt, worden de
alarmlichten ingeschakeld en wordt de wagen au-
tomatisch afgeremd.
Nadat de wagen tot stilstand is gekomen, wordt de
parkeerrem ingeschakeld.
Onderbreking van het automatisch remmen
Door het intrappen van het rem- of gaspedaal.
Door een stuurbeweging.
Werkingsvoorwaarden
Lane Assist is geactiveerd en de begrenzingslijnen
van de rijstrook zijn herkend.
ACC is geactiveerd.
Bergafdaalhulp
Werking
De bergafdaalhulp helpt door automatische remin-
grepen een constante snelheid vast te houden bij het
bergafwaarts rijden.
Het systeem werkt ook als in de neutraalstand wordt
gereden of bij ingeschakelde achteruitversnelling.
193
Bestuurdershulpsystemen › Vermoeidheidsherkenningsassistent Driver Alert
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het systeem kan om natuurkundige redenen niet
correct functioneren op een gladde ondergrond, bv.
ijs, modder en dergelijke.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt grijs - het systeem is geactiveerd
brandt wit - het systeem grijpt in
Snelheid wijzigen
De rijsnelheid kan worden gewijzigd door het rem- of
gaspedaal te bedienen. Na het loslaten van het pe-
daal houdt het systeem de actuele snelheid vast.
Werkingsvoorwaarden
De motor draait.
De Oroad-modus is geactiveerd.
De helling bedraagt minimaal 10%.
Zowel gas- als rempedaal worden niet ingetrapt.
De rijsnelheid bedraagt max. 30 km/h.
Instellingen
Automatische activering
Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij het
inschakelen van de Oroad-modus.
Activering/deactivering in het infotainment
De deactivering of activering van het systeem vindt
plaats in het volgende menu.
Of:
Parkeerhulpsystemen
Parkeerhulp Park Pilot
Werking
Als een obstakel wordt gedetecteerd, geeft het info-
tainment een grafische melding weer en klinkt er een
akoestisch signaal.
Met de vermindering van de afstand tot het obstakel
wordt het interval tussen de signalen korter. Bij een
afstand van minder dan 30 cm tot een obstakel
klinkt een continu geluidssignaal.
Als de bestuurder niet op de waarschuwing reageert,
activeert het systeem bij een snelheid lager dan
10 km/h een automatisch noodstop om de impact te
verminderen.
De automatische noodstop kan in het infotainment
worden geactiveerd en gedeactiveerd.
Weergave
De geregistreerde gebieden zijn verschillend afhan-
kelijk van de uitrusting.
A
Rijspoor dat wordt gevolgd bij de actuele stuur-
hoek
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen
Eenmalige deactivering/activering van de auto-
matische remming
Omschakelen naar de weergave van de achteruit-
rijcamera
Systeemstoring
Obstakel op een afstand van minder dan 30 cm
Obstakel op een afstand van meer dan 30 cm
Obstakel buiten het rijspoor
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
194
Parkeerhulpsystemen › Parkeerhulp Park Pilot
Bediening
Inschakelen
De achteruitversnelling inschakelen.
Of:
De toets
indrukken.
Automatisch inschakelen bij vooruitrijden
Bij het naderen van een obstakel met een snelheid la-
ger dan 10 km/h.
Bij het automatisch inschakelen is geen automati-
sche remming geactiveerd.
Uitschakelen
Uit de achteruitversnelling schakelen.
Of:
De toets indrukken.
Automatisch uitschakelen
De rijsnelheid is hoger dan 15 km/h.
Functiebeperking
In de volgende gevallen kan het systeem geen of een
onjuiste waarschuwing voor een obstakel geven.
Ongunstige weersomstandigheden.
De geregistreerde obstakels bewegen.
Sensorsignalen worden door het oppervlak van de
obstakels niet gereflecteerd.
Het betreft een klein obstakel, bv. een steen of een
pilaar.
Instellingen
De systeeminstelling vindt plaats in het infotainment
in het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Na het inschakelen klinkt gedurende 3 s een
akoestisch signaal en in de buurt van de wagen be-
vindt zich geen obstakel
De hulp van een specialist inroepen.
Na het inschakelen knippert in de toets het sym-
bool
De hulp van een specialist inroepen.
Na het inschakelen worden niet alle gecontroleer-
de gebieden op het infotainmentbeeldscherm
weergegeven
De wagen enkele meters vooruit of achteruit rij-
den.
Indien de gecontroleerde gebieden dan nog steeds
niet worden weergegeven, de hulp van een specia-
list inroepen.
Achteruitrijcamera
Werking
Bij het achteruitrijden wordt op het infotainment-
beeldscherm het gebied achter de wagen met oriën-
tatielijnen weergegeven.
De camera is uitgerust met een reinigingssys-
teem. De reiniging vindt automatisch plaats samen
met het wassen van de achterruit.
Oriënteringslijnen en functietoetsen
Oriënteringslijnen
A
Afstand ongeveer 40 cm
B
Afstand ongeveer 100 cm
C
Afstand ongeveer 200 cm
D
De lijnen tonen de rijbaan die bij de actuele
stuurhoek wordt gevolgd. De afstand tussen de
zijlijnen komt ongeveer overeen met de wagen-
breedte incl. de buitenspiegels.
Functietoetsen
A
Modus voor haaks inparkeren
B
Modus voor fileparkeren
195
Parkeerhulpsystemen › Achteruitrijcamera
C
Modus voor naderen van een aanhangwagen/
afstandscontrole
D
Modus voor controle van het gebied achter de
wagen (breedbeeldweergave)
E
Helderheids-, contrast- en kleurinstellingen van
het beeldscherm
F
Parkeerhulp-weergave
Uit-/inschakelen van de weergave
Volledig schermweergave
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen
van de parkeerhulp
Werkingsvoorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Bediening
Systeem inschakelen
De achteruitversnelling inschakelen.
Of:
De toets indrukken.
Bij het inschakelen klinkt een akoestisch signaal en in
de toets gaat het symbool branden.
Modus voor haaks inparkeren
De wagen stoppen
voor een geschikte
parkeerruimte.
Achteruitrijden, zodat
de gele lijnen in de par-
keerruimte leiden.
Uiterlijk stoppen, wan-
neer de rode lijn de
achterste begrenzing
(bv. trottoirrand) raakt.
Modus voor fileparkeren
Op het beeldscherm de modus voor haaks inparke-
ren selecteren.
Het knipperlicht inschakelen aan de zijde waar u
wilt inparkeren.
De wagen zodanig
stoppen dat er geen
obstakel in het gat tus-
sen de hulpvakken
A
staat en het achterste
vak niet over de zijde-
lingse begrenzing van
de parkeerruimte uit-
steekt.
Het stuurwiel in de geadviseerde richting B draai-
en tot de rode kleur van de trapeziumvormige om-
randing C groen wordt.
Het stuurwiel in de in-
gestelde stand houden
en achteruitrijden.
De wagen stilzetten,
wanneer de groene lijn
samenvalt met de zij-
delingse begrenzing
van de parkeerruimte
resp. wanneer
wordt
weergegeven.
Tegensturen tot de ge-
le rijbaanlijn de rode lijn voor de vereiste rijbaanui-
trichting overlapt.
Het stuurwiel in de ingestelde stand houden en
achteruitrijden.
De wagen op een veilige afstand tot het obstakel
stilzetten resp. wanneer
wordt weergegeven.
Modus voor naderen van een aanhangwagen/
afstandscontrole
Op het beeldscherm wordt het gebied achter de wa-
gen in een bovenaanzicht weergegeven.
Bij wagens met af fabriek ingebouwde trekhaak on-
dersteunt deze modus de bestuurder bij het naderen
door de wagen van een aanhangwagendissel. Op het
beeldscherm worden een lijn voor het naderen van
de aanhangwagendissel en lijnen voor de afstands-
controle weergegeven.
Bij wagen zonder af fabriek ingebouwde trekhaak
verschijnt op het beeldscherm op een afstand van
ongeveer 40 cm achter de wagen een rode lijn voor
het controleren van de afstand tot obstakels.
Modus voor controle van het gebied achter de wa-
gen
Op het beeldscherm wordt het gebied achter de wa-
gen in de beeldschermweergave getoond.
Systeem uitschakelen
De toets
indrukken.
Of:
Bij wagens met automatische versnellingsbak de
keuzehendel in stand
plaatsen.
Automatische uitschakeling
Die automatische systeemuitschakeling vindt plaats
bij vooruitrijden met een snelheid hoger dan 15 km/h.
Beperking
Het camerabeeld is vervormd in vergelijking met het
werkelijke zicht. De weergave slechts beperkt ge-
bruiken om de afstand in te schatten.
196
Parkeerhulpsystemen › Achteruitrijcamera
Enkele voorwerpen kunnen op het beeldscherm mo-
gelijk niet goed worden weergegeven. Bv. smalle ko-
lommen, gaashekwerken, roosters of wegdekonef-
fenheden.
Omgevingsoverzicht Area View
Gebruiksdoel
Het omgevingsoverzicht ondersteunt de bestuurder
bij het inparkeren en manoeuvreren door het gebied
rondom de wagen te tonen.
Overzicht
Totaaloverzicht
A
3D-overzichten:
Bovenaanzicht
Aanzicht schuin van boven
Aanzicht van de zijkant
Totaaloverzicht
Door een vingerbeweging over het beeldscherm
kan de kijkhoek worden gewijzigd.
Weergave van de camera achter
A
Modus voor haaks inparkeren
B
Modus voor fileparkeren
C
Modus voor naderen van een aanhangwagen/
afstandscontrole
D
Modus voor controle van het gebied achter de
wagen (breedbeeldweergave)
Weergave van de camera voor
A
Modus voor haaks inparkeren
De oriëntatielijnen dienen voor het inschatten
van de afstand en de weergave van de rijweg die
bij de actuele stuurinslag wordt gevolgd.
B
Modus voor controle van het gebied voor de wa-
gen (breedbeeldweergave)
Het gebied direct voor de wagen wordt door de
blauwe lijnen gemarkeerd.
C
Modus voor afstandscontrole
De rode lijn markeert de afstand van ca. 40 cm
tot de wagen.
Weergave van de zijdelingse camera
A
Linkerzijde
B
Rechterzijde
C
Linker- en rechterzijde
De gele lijn wordt op een afstand van ca. 40 cm tot
de wagen weergegeven.
Werkingsvoorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Bediening
Inschakelen
De achteruitversnelling inschakelen.
Of:
De toets indrukken.
197
Parkeerhulpsystemen › Omgevingsoverzicht Area View
Keuze van het camerabeeld
De keuze van het betreende camerabeeld vindt
plaats in het infotainment door aanraking van het
beeldscherm naast, voor of achter het wagensil-
houet. Het gekozen gebied wordt op het beeld-
scherm met een geel kader gemarkeerd.
Uitschakelen
De toets
indrukken.
Of:
Bij wagens met automatische versnellingsbak de
keuzehendel in stand
plaatsen.
Automatische uitschakeling
Die automatische systeemuitschakeling vindt plaats
bij vooruitrijden met een snelheid hoger dan 15 km/h.
Beperking
Het camerabeeld is vervormd in vergelijking met het
werkelijke zicht. De weergave slechts beperkt ge-
bruiken om de afstand in te schatten.
Sommige obstakels (bv. smalle palen, gaashekwerk,
roosters of oneenheden in het wegdek), kunnen
mogelijk onvoldoende goed worden weergegeven.
Objecten die zich dicht bij de hoeken van de wagen
bevinden, kunnen buiten het zichtveld van de came-
ra's liggen en daarom mogelijk niet op het beeld-
scherm worden weergegeven.
Probleemoplossing
Na het inschakelen knippert in de toets het sym-
bool
De hulp van een specialist inroepen.
Uitparkeerassistent
Werking
De uitparkeerassistent
waarschuwt bij het ach-
teruitrijden voor nade-
rende voertuigen.
Als de bestuurder niet
reageert op de waar-
schuwing, wordt het
voertuig bij een snelheid
lager dan 10 km/h auto-
matisch afgeremd.
Wagen met parkeerhulp
Als een naderend voertuig wordt gedetecteerd in
het gebied achter uw wagen, verschijnt in het info-
tainment een grafische melding. Gelijktijdig klinkt
een continu geluidssignaal.
Voertuig in aanrijdingsgebied – Aanrijdingsgevaar!
Naderend voertuig
Wagen zonder parkeerhulp
Als een naderend voertuig wordt gedetecteerd in
het gebied achter uw wagen, verschijnt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een aanwijzing voor
de bestuurder om het achteropkomende verkeer in
de gaten te houden. Gelijktijdig klinkt een akoestisch
signaal.
Werkingsvoorwaarden
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
Functiebeperking
De werking van de uitparkeerassistent kan onder on-
gunstige weersomstandigheden beperkt zijn.
Instellingen
De activering of deactivering van het systeem vindt
plaats op het display van het instrumentenpaneel in
het menupunt
Hulpsystemen
.
De deactivering of activering van het systeem vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
198
Parkeerhulpsystemen › Uitparkeerassistent
Parkeerassistent
Gebruiksdoel
De parkeerassistent ondersteunt de bestuurder bij
het inparkeren in parkeerruimtes parallel aan en
haaks op de rijbaan en bij het uitparkeren uit par-
keerruimtes parallel aan de rijbaan.
Waarop letten
Het systeem in de volgende situaties niet te gebrui-
ken.
Op een losse of gladde ondergrond.
Als sneeuwkettingen of een noodreservewiel zijn
gemonteerd.
Als het systeem een niet-passende parkeerruimte
voor het inparkeren aanbiedt.
Werking
Het systeem zoekt een parkeerruimte en neemt tij-
dens het in- of uitparkeren alleen de besturing over.
De bestuurder bedient de pedalen en de versnel-
lings- resp. keuzehendel.
Het systeem geeft informatie en aanwijzingen weer
op het display van het instrumentenpaneel.
Als het systeem een gevaar voor een aanrijding her-
kent, wordt een automatische noodstop uitgevoerd
om de impact te verminderen.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is lager dan 7 km/h.
De ASR is geactiveerd en er vindt geen ingreep
plaats.
Er vindt geen ingreep door de bestuurder plaats
bij het automatisch sturen.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
Bediening
Inschakelen/uitschakelen
De toets indrukken.
Bij ingeschakeld systeem brandt in de toets het
symbool
.
Rijbaanzijde voor het inparkeren selecteren
Het systeem zoekt automatisch naar een passende
parkeerruimte aan bijrijderszijde.
Het knipperlicht voor de bestuurderszijde bedienen
om een parkeerruimte aan deze rijbaanzijde te zoe-
ken.
Procedure bij het zoeken van parkeerruimte
Langs een aantal geparkeerde wagens rijden op
een afstand van 0,5 - 1,5 m.
Om naar een parkeerruimte dwars op de rijbaan te
zoeken, langzamer dan 20 km/h rijden.
Om naar een fileparkeerruimte te zoeken, langza-
mer dan 40 km/h rijden.
Indien op het display het symbool
(km/h) wordt
weergegeven, de rijsnelheid verlagen. Wanneer het
systeem een parkeerruimte vindt, verschijnt op het
display de aanbevolen parkeermodus.
Parkeermodus wisselen
Als er een geschikte parkeerruimte wordt gevonden,
kunnen op het display de volgende parkeermodi
worden weergegeven.
Achteruit fileparkeren
Achteruit inparkeren
Vooruit inparkeren
De parkeermodus kan worden gewisseld, door op de
toets te drukken.
Door opnieuw op de toets te drukken, wordt het
systeem uitgeschakeld.
Om naar de oorspronkelijk geadviseerde parkeer-
modus terug te keren opnieuw op de toets
drukken.
Voor de inparkeermanoeuvre
Als er een geschikte parkeerruimte wordt gevon-
den, stoppen en overeenkomstig de pijl op het dis-
play vooruit- of achteruitrijden.
Zodra een melding over de stuuringreep wordt
weergegeven, het stuurwiel loslaten. Het sturen
wordt door het systeem overgenomen.
Inparkeermanoeuvre
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Tijdens het inparkeren niet tussen de stuurwielspa-
ken grijpen.
Alleen de pedalen en de versnellings-/keuzehendel
bedienen.
De omgeving van de wagen in de gaten houden en
overeenkomstig de pijl op het display achteruit- of
vooruitrijden.
199
Parkeerhulpsystemen › Parkeerassistent
Zodra op het display het symbool wordt weer-
gegeven en een akoestisch signaal klinkt, stoppen.
Het stuurwiel wordt overeenkomstig gedraaid. Het
symbool gaat uit.
Overeenkomstig de pijl op het display achteruit- of
vooruitrijden.
Zodra de inparkeermanoeuvre is voltooid, wordt de
betreende melding weergegeven en klinkt een
akoestisch signaal.
De inparkeermanoeuvre kan op elk moment worden
onderbroken door op de toets te drukken.
Wanneer gedeeltelijk vooruit wordt ingeparkeerd
in een geschikte parkeerruimte dwars op de rijbaan,
op de toets
drukken. De inparkeermanoeuvre
wordt door het systeem voltooid.
Uit een fileparkeerruimte uitparkeren
De toets
indrukken.
Bij ingeschakeld systeem brandt in de toets het
symbool .
De aanwijzingen op het beeldscherm opvolgen.
Automatische snelheidsverlaging
Als een snelheid van 7 km/h wordt overschreden tij-
dens het inparkeren, verlaagt het systeem de snel-
heid.
Bij de tweede snelheidsoverschrijding van 7 km/h
wordt de inparkeermanoeuvre beëindigd.
Functiebeperking
Als de parkeerruimte te klein is, kan er niet met hulp
van het systeem worden uitgeparkeerd. Op het dis-
play in het instrumentenpaneel verschijnt een betref-
fende melding.
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
Onjuiste eindpositie van de wagen in de parkeer-
ruimte
De correcte inparkeerprocedure is afhankelijk van de
omtrek van de wielen. Indien andere dan door ŠKO-
DA AUTO goedgekeurde wielen worden gemon-
teerd, het systeem door een specialist opnieuw laten
instellen.
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp Trailer
Assist
Gebruiksdoel
De aanhangwagenmanoeuvreerhulp ondersteunt de
bestuurder bij het achteruitrijden met een aanhang-
wagen.
Waarop letten
Het systeem in de volgende gevallen uiterst voor-
zichtig gebruiken.
Op een losse of gladde ondergrond.
Als sneeuwkettingen of een noodreservewiel zijn
gemonteerd.
LET OP
Het systeem waarschuwt niet voor obstakels en be-
waakt ook niet het gebied achter de aanhangwagen.
De bestuurder moet zelf controleren of er zich geen
obstakel in het gebied achter de aanhangwagen be-
vindt.
Werking
De camera achter controleert de knikhoek van de
aanhangwagendissel. Het systeem voert stuurbewe-
gingen uit om de aanhangwagen in de gewenste
richting te manoeuvreren. De bestuurder bedient de
pedalen en de versnellings- resp. keuzehendel.
De bestuurder stelt de gewenste richting in met de
draaiknop voor de buitenspiegel.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is lager dan 5 km/h.
De ASR is geactiveerd en er vindt geen ingreep
plaats.
De achterklep is gesloten.
Het bestuurdersportier is gesloten.
Er is een éénassige of tweeassige aanhangwagen
zonder gestuurde as aangekoppeld.
De aanhangwagendissel is niet afgedekt.
De aanhangwagen zwenkt niet te ver uit.
Bediening
Voor het inschakelen
Meerdere keren afslaan of door bochten rijden met
aangekoppelde aanhangwagen.
Het systeem bepaalt de dissellengte om de maximale
manoeuvreerhoek te kunnen gebruiken.
200
Parkeerhulpsystemen › Aanhangwagenmanoeuvreerhulp Trailer Assist
Systeem inschakelen
De achteruitversnelling inschakelen.
Het rempedaal intrappen.
Het stuurwiel loslaten en de toets
indrukken.
Manoeuvreren
De draaiknop voor de
buitenspiegel naar
rechts of links kante-
len.
Op het display van het
instrumentenpaneel
wordt het instelmenu
weergegeven.
A
Actuele positie van
de aanhangwagen
B
Doelpositie van de
aanhangwagen
C
Manoeuvreerhoek
De draaiknop naar
rechts of links kantelen
om doelpositie van de
aanhangwagen in te
stellen.
Beginnen met achteruitrijden.
Tijdens het achteruitrijden kan de instelling worden
gecorrigeerd.
Stoppen, zodra de doelpositie van de aanhangwa-
gen is bereikt.
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Tijdens het inparkeren niet tussen de stuurwielspa-
ken grijpen.
Alleen de pedalen en de versnellings-/keuzehendel
bedienen.
Combinatie recht zetten
De draaiknop naar achteren kantelen.
Vooruit- en achteruitrijden tot de gewenste positie
van de combinatie is bereikt.
Systeem uitschakelen
De toets
indrukken.
Automatische systeemuitschakeling
Als de volgende situaties zich voordoen tijdens het
manoeuvreren, vindt een automatische systeemuit-
schakeling en een remingreep plaats.
De toets wordt ingedrukt.
Het bestuurdersportier wordt geopend.
Het stuurwiel wordt vastgepakt.
De rijsnelheid is te hoog.
De aanhangwagen zwenkt te ver uit.
Motor, uitlaatsysteem en brandstof
Motorkap
Motorkap openen
Voor het openen
Controleren of de ruitenwisserarmen op de voor-
ruit liggen.
Alle personen weghouden bij de motorruimte.
Openen
Aan de ontgrendelings-
hendel onder het dash-
board trekken .
De vergrendeling los-
maken.
De motorkap optillen,
waarna de gasdrukve-
ren deze geopend hou-
den.
Sluiten
De motorkap naar beneden trekken.
De motorkap vanaf een hoogte van circa 20 cm
met een vlotte beweging sluiten.
Controleren of de kap goed gesloten is.
LET OP
Een niet gesloten kap niet nadrukken.
Motorolie
Vloeistofpeil controleren en bijvullen
Controlevoorwaarden
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De afgezette motor is op bedrijfstemperatuur.
Vloeistofpeil controleren
Een paar minuten wachten tot de motorolie in de
carterpan is teruggestroomd.
De oliepeilstok eruit trekken en met een schone
doek afvegen.
De oliepeilstok tot de aanslag erin schuiven en op-
nieuw eruit trekken.
201
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Motorkap
Het oliepeil aflezen en de oliepeilstok opnieuw erin
schuiven.
Het oliepeil moet in het gemarkeerde gebied liggen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Het oliepeil mag niet buiten het gemarkeerde ge-
beid liggen. Als het bijvullen van motorolie niet mo-
gelijk is of als het oliepeil boven het gemarkeerde
gebied ligt, niet verder rijden. De motor afzetten en
de hulp van een specialist inroepen.
Geen additieven gebruiken.
Verbruik
De motor verbruikt, afhankelijk van de rijstijl en de
bedrijfsomstandigheden, iets olie (tot 0,5 l/1.000
km). Tijdens de eerste 5.000 km kan het olieverbruik
ook daarboven liggen.
Bijvullen
De dop van de motorolievulopening losdraaien.
De voorgeschreven olie met telkens 0,5 liter per
keer bijvullen.
Het oliepeil controleren.
De dop van de motorolievulopening dichtdraaien.
Specificatie
Informeer bij een specialist naar de juiste motorolie-
specificatie voor uw wagen.
Indien geen olie met de juiste specificatie beschik-
baar is, kan tot de volgende olieverversing max. 0,5 l
olie met de volgende specificatie worden gebruikt.
Benzinemotoren: VW 504 00, VW 508 00,
ACEA C3, ACEA C5.
Dieselmotoren: VW 507 00, VW 509 00,
ACEA C3 of API CJ-4. Bij wagens zonder roetfilter
kan optioneel de motorolie VW 505 01 worden ge-
bruikt.
Vervangen
De olie door een specialist laten verversen.
Probleemoplossing
Motoroliedruk te laag
knippert, tegelijkertijd brandt
of
knippert, tegelijkertijd brandt
Het motoroliepeil controleren.
Het oliepeil is in orde, het controlelampje blijft knip-
peren:
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Motoroliepeil te laag
brandt samen met
of
brandt samen met
Melding dat motorolie moet worden bijgevuld
Het motoroliepeil controleren, zo nodig olie bijvul-
len.
Motoroliepeil te hoog
brandt samen met
of
brandt samen met
Melding motoroliepeil verlagen
Het motoroliepeil controleren.
Het oliepeil is te hoog:
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
Motoroliepeilsensor defect
brandt samen met
of
brandt samen met
Melding motoroliepeilsensor
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
202
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Motorolie
Koelvloeistof
Koelvloeistoftemperatuurmeter
A
Koud bereik
Hoge motortoerentallen voorkomen.
B
Bereik bedrijfswarme motor
C
Bereik te hoge temperatuur
Vloeistofpeil controleren en bijvullen
Controlevoorwaarden
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is afgezet en afgekoeld.
Vloeistofpeil controleren
Het vloeistofpeil moet in
het gemarkeerde gebied
liggen.
Indien het vloeistofpeil
onder de
marke-
ring ligt, koelvloeistof
bijvullen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motorruimte!
De koelvloeistof niet bijvullen tot boven het ge-
markeerde gebied. De koelvloeistof kan anders bij
opwarming uit het koelsysteem worden gedrukt.
LET OP
In het reservoir moet altijd een geringe hoeveelheid
koelvloeistof aanwezig zijn.
Bij een leeg reservoir geen koelvloeistof bijvullen.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Bijvullen
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Het koelsysteem staat onder druk.
De vuldop van het koelvloeistofexpansiereservoir
niet openen, zolang de motor warm is. De motor la-
ten afkoelen.
Een doek op de dop van het reservoir leggen en de
dop voorzichtig losschroeven.
Koelvloeistof bijvullen die aan de voorgeschreven
specificatie voldoet.
De dop vastdraaien, tot deze vergrendelt.
Specificatie
Voor het bijvullen het koelvloeistofconcentraat
G12evo (TL 774 L) gebruiken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het koelsysteem en de
motor!
Antivries die niet voldoet aan de voorgeschreven
specificatie kan de bescherming tegen corrosie aan-
zienlijk verminderen.
Probleemoplossing
Koelvloeistofpeil te laag
brandt samen met
of
brandt samen met
Melding controle koelvloeistofpeil noodzakelijk
Het koelvloeistofpeil controleren.
Het koelvloeistofpeil is in orde:
De zekering voor de koelluchtventilator controle-
ren en deze zo nodig vervangen » Pagina 211, Ze-
kering vervangen.
De zekering is in orde, het controlelampje brandt op-
nieuw:
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
brandt samen met
of
brandt samen met
Melding motor oververhit
Niet verder rijden.
De motor afzetten en laten afkoelen.
Na het uitgaan van het controlelampje verder rij-
den.
Motorstoring
brandt samen met
of
brandt samen met
Niet verder rijden!
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
203
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Koelvloeistof
Er is geen koelvloeistof met de juiste specificatie
beschikbaar
Gedestilleerd of gedemineraliseerd water bijvullen.
De juiste mengverhouding van de koelvloeistof zo
snel mogelijk door een specialist laten corrigeren.
Er is voor het bijvullen ander water gebruikt dan ge-
destilleerd of gedemineraliseerd water:
De koelvloeistof door een specialist laten verver-
sen.
Het is niet mogelijk om voldoende koelvloeistof bij
te vullen
Niet verder rijden.
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Er is koelvloeistofverlies
Koelvloeistof bijvullen en de hulp van een specialist
inroepen.
Motorelektronica
Probleemoplossing
Storing benzinemotorregeling
brandt
Er kan in het noodprogramma worden gere-
den - Er kan een merkbare vermindering van het mo-
torvermogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Storing dieselmotorregeling
knippert
Er kan in het noodprogramma worden gereden - Er
kan een merkbare vermindering van het motorver-
mogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Storing dieselvoorgloeisysteem
brandt, of indien na het inschakelen van het
contact niet gaat branden
Er kan in het noodprogramma worden gereden - Er
kan een merkbare vermindering van het motorver-
mogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Roetfilter
Probleemoplossing
Roetfilter verstopt
brandt samen met
of
brandt samen met
Het filter reinigen.
Bij een brandend controlelampje moet rekening
worden gehouden met een verhoogd brandstofver-
bruik, een verminderd motorvermogen en een niet
beschikbare start-stop-functie.
Filterreiniging
Voorwaarde voor de reiniging
De motor is op bedrijfstemperatuur.
Bij wagens met schakelbak het schakeladvies op
het display van het instrumentenpaneel in acht
nemen.
Handelwijze voor wagens met dieselmotoren
Met een snelheid van min. 60 km/h bij motortoe-
rentallen van min. 2000/min rijden.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het contro-
lelampje
uit.
Indien het controlelampje binnen 40 minuten
niet uit gaat, is het filter niet gereinigd.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Handelwijze voor wagens met benzinemotoren
Met een snelheid van min. 80 km/h bij motortoe-
rentallen tussen 3.000-5.000/min rijden.
Het gaspedaal loslaten en de wagen enkele secon-
den met ingeschakelde versnelling laten rollen.
Deze handelwijze meerdere malen herhalen.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het contro-
lelampje
uit.
Indien het controlelampje binnen 30 minuten
niet uit gaat, is het filter niet gereinigd.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Uitlaatgascontrolesysteem
Probleemoplossing
Storing uitlaatgascontrolesysteem
brandt
Er kan in het noodprogramma worden gere-
den - Er kan een merkbare vermindering van het mo-
torvermogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
204
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Motorelektronica
Brandstolter
Probleemoplossing
Water in brandstolter
brandt samen met
of
brandt samen met
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Tankklep
Tankklep openen
Op de klep drukken en
deze openen.
AdBlue
Voorschriften
Alleen AdBlue
®
gebruiken, die voldoet aan de norm
ISO 22241-1. Geen additieven aan de AdBlue
®
toe-
voegen.
AdBlue
®
is een geregistreerd merk van de VDA en is
ook bekend als AUS 32 (Aqueous Urea Solution) of
DEF (Diesel Exhaust Fluid).
Werking
Om de emissies van schadelijke stoen te verminde-
ren, wordt in het uitlaatsysteem automatisch een
ureumoplossing - AdBlue
®
ingespoten.
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen onder -11 C. De
werking van het systeem wordt door een automati-
sche verwarming gegarandeerd.
Vloeistofpeil controleren en bijvullen
Vloeistofpeil controleren
Het AdBlue
®
-vloeistofpeil wordt automatisch be-
waakt.
De actieradius met de aanwezige AdBlue
®
-tankin-
houd en de informatie over de minimale en maximale
AdBlue
®
-bijvulhoeveelheid kunnen in de rijgegevens
op het display van het instrumentenpaneel in het me-
nupunt worden weergegeven.
Indien de actieradius met de aanwezige AdBlue
®
-
tankinhoud tot 0 km daalt, is geen motorstart moge-
lijk.
Indien mogelijk, AdBlue
®
tot het maximum vloei-
stofpeil bijvullen.
Voorwaarden voor het bijvullen
Wagen ontgrendeld.
Contact uitgeschakeld.
Wagen op een horizontale ondergrond plaatsen.
Methoden voor het bijvullen
Met het vulpistool bij het tankstation.
Met de navulfles of uit de jerrycan.
Bij een specialist.
Wij adviseren voor het bijvullen met een navulfles of
een jerrycan, navulflessen en jerrycans van ŠKODA
originele onderdelen te gebruiken. Deze navulflessen
zijn voorzien van een beveiliging tegen teveel bijvul-
len.
Bijvullen
De tankklep openen.
De tankdop in pijlrich-
ting draaien en verwij-
deren.
De tankdop op de
tankklep steken.
AdBlue
®
bijvullen.
De AdBlue
®
-tank is vol,
wanneer het vulpistool
uitschakelt resp. zodra
geen AdBlue
®
meer uit
de navulfles stroomt. Niet verder bijvullen.
De tankdop op de vulopening aanbrengen en tegen
de pijlrichting in draaien tot deze vastklikt.
De tankklep sluiten en vergrendelen.
Vóór het starten van de motor het contact 30 se-
conden ingeschakeld laten, zodat het bijvullen door
het systeem kan worden herkend.
LET OP
Gevaar voor een beschadiging van het systeem voor
de inspuiting van AdBlue
®
in het uitlaatsysteem!
De in het instrumentenpaneel aangegeven maxima-
le bijvulhoeveelheid niet overschrijden.
De houdbaarheid van AdBlue
®
bedraagt 4 jaar. In-
dien de tankinhoud niet binnen deze tijd wordt ver-
bruikt, dan moet dit door een specialist worden
vervangen. Voor het bijvullen geen AdBlue
®
gebrui-
ken waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken.
205
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Brandstolter
Probleemoplossing
AdBlue
®
-vloeistofpeil te laag
of of brandt
AdBlue
®
bijvullen.
AdBlue
®
-systeem defect.
of of brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Technische gegevens
De AdBlue
®
-vulhoeveelheid bedraagt ongeveer 18 li-
ter.
Benzine
Waarop letten
GEVAAR
Levensgevaar!
Brandstoen en brandstofdampen zijn explosief.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden!
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet
worden gebruikt, kunt u contact opnemen met een
ŠKODA Partner. Deze kan u informeren of een ge-
schikte brandstof in het betreende land wordt aan-
geboden.
Voorschriften
Normen
De benzine moet aan de Europese norm EN 228 (in
Rusland GOST 32513-2013) voldoen.
Alleen loodvrije benzine gebruiken die maximaal
10% bioethanol (E10) bevat.
We adviseren benzine met additieven te gebrui-
ken, die bij tankstations bij de pomp verkrijgbaar is.
Octaangetal
De benzine gebruiken met het voor uw wagen voor-
geschreven octaangetal.
Benzine met een hoger octaangetal dan voorge-
schreven kan zonder beperkingen worden gebruikt.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Wanneer benzine met een lager dan het voorge-
schreven octaangetal wordt gebruikt, dan de rit al-
leen met gemiddelde toerentallen en minimale mo-
torbelasting voortzetten.
Zo snel mogelijk weer benzine met het voorge-
schreven octaangetal tanken.
Geen benzine met een lager octaangetal dan 91
gebruiken!
Voorgeschreven benzine 95/min. 92 resp. 93 RON
Wij adviseren benzine 95 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 92 resp. 93 RON worden
getankt (gering vermogensverlies, licht verhoogd
brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91 RON worden
gebruikt (gering vermogensverlies, licht verhoogd
brandstofverbruik).
Voorgeschreven benzine min. 95 RON
Minimaal benzine 95 RON gebruiken.
Het gebruik van benzine met een hoger octaangetal
dan 95 RON kan voor een vermogenstoename en
een lager brandstofverbruik zorgen.
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93
RON worden gebruikt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
Voorgeschreven benzine 98/(95) RON
Wij adviseren benzine 98 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 95 RON worden getankt
(gering vermogensverlies, licht verhoogd brandstof-
verbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93
RON worden gebruikt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
Additieven
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Geen benzine met additieven op metaalbasis, bv.
mangaan, ijzer, lood en bv. ook geen LRP-benzine -
lead replacement petrol gebruiken.
Aan benzine conform EN 228 geen extra additie-
ven toevoegen.
Wanneer benzine wordt gebruikt die niet conform
EN 228 is, adviseren informatie bij een specialist te
verkrijgen over het eventueel gebruik van door
ŠKODA AUTO goedgekeurde benzineadditieven.
Voorwaarden voor het tanken
Wagen ontgrendeld.
Contact uitgeschakeld.
Bijvullen
De tankklep openen.
206
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Benzine
De tankdop in pijlrich-
ting draaien en verwij-
deren.
De tankdop op de
tankklep steken.
Het vulpistool tot de
aanslag in de brand-
stofvulopening steken
en tanken.
Het tanken na het uit-
schakelen van het vul-
pistool niet voortzetten.
Het vulpistool uitnemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening aanbren-
gen en tegen de pijlrichting in draaien tot deze
vastklikt.
De tankklep sluiten en vergrendelen.
Probleemoplossing
Als een andere brandstof is getankt dan loodvrije
benzine volgens de voor uw wagen geldende nor-
men
De motor niet starten en het contact niet inscha-
kelen.
De hulp van een specialist inroepen.
Technische gegevens
De voorgeschreven brandstof voor uw wagen staat
vermeld op een sticker aan de binnenkant van de
tankklep.
A
Loodvrije benzine
B
Bio-aandeel in pro-
cent
De tankinhoud bedraagt bij wagens met voorwie-
laandrijving circa 58 liter, bij wagens met 4-wielaan-
drijving circa 60 liter, waarvan 7 liter reserve.
brandt - de brandstofvoorraad heeft het reser-
vegebied bereikt
Diesel
Waarop letten
GEVAAR
Levensgevaar!
Brandstoen en brandstofdampen zijn explosief.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden!
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet
worden gebruikt, kunt u contact opnemen met een
ŠKODA Partner. Deze kan u informeren of een ge-
schikte brandstof in het betreende land wordt aan-
geboden.
Voorschriften
Normen
De diesel moet aan de Europese norm EN 590 (in
Rusland GOST 32511-2013 of GOST R 55475-2013)
voldoen.
Alleen diesel gebruiken die maximaal 7% biodie-
sel(B7) bevat.
We adviseren diesel met additieven te gebruiken,
die bij tankstations bij de pomp verkrijgbaar is.
Gebruik onder afwijkende weersomstandigheden
Alleen diesel gebruiken die is bedoeld voor de huidi-
ge of te verwachten weersomstandigheden.
Additieven
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Geen RME-biobrandstof gebruiken, ook niet als
dieseladditief.
Aan diesel conform EN 590 geen extra additieven
toevoegen.
Wanneer diesel wordt gebruikt die niet conform
EN 590 is, adviseren informatie bij een specialist te
verkrijgen over het eventueel gebruik van door
ŠKODA AUTO goedgekeurde dieseladditieven.
Voorwaarden voor het tanken
Wagen ontgrendeld.
Contact uitgeschakeld.
Bijvullen
Beveiliging tegen verkeerd tanken
De brandstofvulopening van wagens met dieselmo-
tor kan uitgerust zijn met een beveiliging tegen ver-
keerd tanken.
207
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Diesel
In enkele landen kan de diameter van het dieselvul-
pistool identiek zijn aan die van het benzinevulpistool.
Voordat u in deze landen gaat rijden, de beveiliging
door een specialist laten uitbouwen.
Bijvullen
De tankklep openen.
De tankdop in pijlrich-
ting draaien en verwij-
deren.
De tankdop op de
tankklep steken.
Het vulpistool tot de
aanslag in de brand-
stofvulopening steken
en tanken.
Het tanken na het uit-
schakelen van het vul-
pistool niet voortzetten.
Het vulpistool uitnemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening aanbren-
gen en tegen de pijlrichting in draaien tot deze
vastklikt.
De tankklep sluiten en vergrendelen.
Probleemoplossing
Als een andere brandstof is getankt dan diesel vol-
gens de voor uw wagen geldende normen
De motor niet starten en het contact niet inscha-
kelen.
De hulp van een specialist inroepen.
Het dieselvulpistool kan niet correct in de tankvu-
lopening worden gestoken
Als het dieselvulpistool niet correct in de tankvulo-
pening kan worden gestoken, het dieselvulpistool
bij het insteken iets heen en weer bewegen.
Technische gegevens
De voorgeschreven brandstof voor uw wagen staat
vermeld op een sticker aan de binnenkant van de
tankklep.
A
Diesel
B
Bio-aandeel in pro-
cent
De tankinhoud bedraagt bij wagens met voorwie-
laandrijving circa 58 liter, bij wagens met 4-wielaan-
drijving circa 60 liter, waarvan 7 liter reserve.
brandt - de brandstofvoorraad heeft het reser-
vegebied bereikt
208
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Diesel
Accu en zekeringen
Accu
Werking - Ontladingsbeveiliging
Mogelijke oorzaken van de accu-ontlading
Veelvuldig stadsverkeer.
Lage temperaturen.
Langdurige wagenstilstand.
Systeemeigen ontladingsbeveiligingsmaatregelen
Verhoging van het stationair motortoerental.
Uitschakeling resp. vermogensbegrenzing van be-
paalde verbruikers.
Maatregelen bij een wagenstilstand van meer dan
drie weken
De
-pool van de accu losmaken.
Accu controleren en laden
Toestand controleren
De toestand van de accu wordt bij de inspectie bij
een specialist gecontroleerd.
Accuzuurstand controleren
Geldt voor een accu met zuurstandindicator.
Vóór de controle op de
indicator kloppen om
luchtbellen te verwij-
deren.
Zwarte kleur - Zuur-
stand in orde.
Kleurloze of lichtgele
kleur - Zuurstand te
laag, de accu moet
worden vervangen.
Voorwaarden voor het laden
Contact uitgeschakeld.
Stroomverbruikers uitgeschakeld.
Acculaadprocedure
Voor het volledig opladen van de accu een laad-
stroom van max. 0,1 keer de accucapaciteit instellen.
A
Massapunt
+
-pool voor het opladen bij wagens met de ac-
cu in de bagageruimte
De -klem van de acculader op de -pool van de
accu aansluiten.
Bij wagens met de accu in de bagageruimte be-
vindt zich de
-pool voor het opladen in de motor-
ruimte.
De -klem van de acculader op het massapunt A
aansluiten.
De stekker van de acculader in het stopcontact
steken en het apparaat inschakelen.
Na het opladen de acculader uitschakelen en de
stekker uit het stopcontact trekken.
De klemmen van de acculader losmaken van de ac-
cu.
WAARSCHUWING
Explosiegevaar!
Tijdens het laden komt waterstof vrij. Een explosie
kan ook worden veroorzaakt door bijvoorbeeld
vonken die ontstaan bij het losmaken van de accu-
kabels of het lostrekken van een stekker.
Nooit een bevroren of ontdooide accu opladen.
Het zogenaamde snelladen van de accu niet zelf
uitvoeren, maar door een specialist laten uitvoeren.
LET OP
Een ontladen accu kan makkelijk bevriezen!
Probleemoplossing
Accu wordt bij draaiende motor niet geladen
of brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Motorstoring
of brandt
Niet verder rijden!
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Losmaken, vastmaken en vervangen
VOORZICHTIG
Brandgevaar!
De aansluitkabels mogen niet worden verwisseld.
De accu bevindt zich, afhankelijk van de uitvoering, in
de motorruimte of in de bagageruimte.
209
Accu en zekeringen › Accu
De accuafdekking aan
de handgrepen A ver-
wijderen.
Losmaken
De elektrische achterklep, alle ruiten, het schuif-
kanteldak en het elektrische rolgordijn sluiten.
Het contact en alle aangesloten elektrische ver-
bruikers uitschakelen.
De
-pool en vervolgens de -pool losmaken.
Vastmaken
De
-pool en vervolgens de -pool vastmaken.
Na het inschakelen van het contact gaan de contro-
lelampjes branden.
Indien na korte tijd een van de genoemde controle-
lampjes niet uitgaat, de hulp van een specialist in-
roepen.
Functies na het los- en vastmaken van de accu in
gebruik nemen
Tijd instellen » Pagina 64.
Ruitbediening » Pagina 30.
Bediening van het schuif-kanteldak » Pagina 31.
Rolgordijn » Pagina 32.
Vervangen
De nieuwe accu moet dezelfde parameters hebben
als de originele accu. De vervanging door een specia-
list laten uitvoeren.
Startkabel gebruiken
Waarop letten
WAARSCHUWING
Explosiegevaar en bijtende werking!
Onder de volgende omstandigheden moet worden
afgezien van starthulp met de accu van een ander
voertuig.
De ontladen accu is bevroren. Een ontladen ac-
cu kan al bij temperaturen net onder 0 °C be-
vriezen.
De accuzuurstand is te laag » Pagina 209.
Startkabels gebruiken met een voldoende grote dia-
meter en met geïsoleerde poolklemmen.
De nominale spanning van beide accu's moet 12 V
zijn. De capaciteit (in Ah) van de stroomleverende ac-
Toegang tot de accu in de
bagageruimte
cu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit van
de ontladen accu.
Starten met behulp van de accu van een
andere wagen
WAARSCHUWING
Gevaar voor verwondingen en beschadiging van de
wagen!
De startkabels zo leggen, dat ze niet door draaien-
de delen in de motorruimte kunnen worden ge-
raakt.
LET OP
Gevaar voor kortsluiting!
De niet-geïsoleerde delen van de pooltangen mo-
gen elkaar niet raken.
De op de pluspool van de accu aangesloten kabel
mag niet met elektrisch geleidende delen van de
wagen in aanraking komen.
De wagens mogen elkaar niet aanraken.
Startkabels vastmaken
De pooltangen van de startkabels aansluiten over-
eenkomstig de volgorde in de legenda.
- ontladen accu / - stroomleverende accu
1
-pool van de ontladen accu
2
-pool van de stroomleverende accu
3
-pool van de stroomleverende accu
4
massapunt van de te starten motor
Motorruimte: Massapunt / -pool bij wagens met de accu
in bagageruimte
Motor starten
De motor van de stroomgevende wagen starten en
stationair laten draaien.
210
Accu en zekeringen › Startkabel gebruiken
De motor van de wagen met de ontladen accu
starten.
Indien de motor van de wagen met de ontladen ac-
cu niet binnen 10 s aanslaat, de startprocedure na
ongeveer 30 s herhalen.
Kabels losmaken
De kabels in omgekeerde volgorde van het vastma-
ken losnemen.
Zekeringen
Waarop letten
LET OP
Brandgevaar en gevaar voor beschadiging van de
elektrische installatie!
De zekeringen niet repareren en ook niet vervan-
gen door zwaardere zekeringen.
De defecte zekering door een nieuwe zekering met
hetzelfde amperage vervangen.
Wij adviseren u vervangingszekeringen uit het ori-
ginele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
Hierbij is een betrouwbare en veilige zekering van
de verbruikers gegarandeerd.
Indien een nieuw aangebrachte zekering weer
doorbrandt, de hulp van een specialist inroepen.
Op één zekering kunnen meerdere verbruikers
zijn aangesloten. Bij een verbruiker kunnen meerdere
zekeringen horen.
Werking
Doorgebrande zekering
Voorwaarden voor het vervangen van
zekeringen
Contactsleutel verwijderd (wagen zonder start-
knop).
Contact uitgeschakeld en bestuurdersportier ge-
opend (wagen met startknop).
Alle verbruikers uitgeschakeld.
Zekering vervangen
De zekering vervangen
met de klem die zich
aan de binnenzijde van
de afdekking van de
zekeringenhouder in de
motorruimte bevindt.
Het passende uiteinde
van de klem gebruiken
overeenkomstig de ze-
keringafmetingen.
Zekeringen in het dashboard
Overzicht
Toegang tot de zekeringen - Wagen met links
stuur
Het opbergvak aan de bestuurderszijde openen.
De knop indrukken en
het vak openklappen.
De zekering vervangen.
Het opbergvak sluiten.
Toegang tot de zekeringen - Wagen met rechts
stuur
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
De remstang van het
opbergvak losmaken.
De blokkeringsnokken
indrukken, het opberg-
vak klapt omlaag.
De zekering vervangen.
De remstang aanbren-
gen en vergrendelen.
Het opbergvak sluiten.
211
Accu en zekeringen › Zekeringen
Overzicht zekeringen
Zekering-
nummer
Verbruiker
1
SCR (AdBlue
®
)
2 Stuurwielverwarming
3 Vrij
4 Alarmsysteem
5 Databus
6 Automatische versnellingsbak, uittrek-
blokkering contactsleutel (wagen met
automatische versnellingsbak)
7 Airconditioning, ontvanger van de interi-
eurvoorverwarming, voor- en achter-
ruitverwarming, bandenspanningscon-
trole
8 Lichtschakelaar, regensensor, parkeer-
rem, sfeerverlichting, sensor van het
alarmsysteem, koplampen
9 Bedieningshendel onder het stuurwiel
10 Infotainmentbeeldscherm
11 Licht - linkerzijde
12 Infotainment
13 Gordelspanner - linkerzijde
14 Aanjager voor airconditioning, verwar-
ming
15 Elektronische stuurkolomvergrendeling
16 USB-aansluitingen, diagnoseaansluiting,
Phonebox
17 Instrumentenpaneel, noodoproep
18 Achteruitrijcamera, Area View
19 KESSY (sleutelloos vergrendel- en start-
systeem)
20
SCR (AdBlue
®
), onderdrukpomp voor
remsysteem
21 4-wielaandrijving
Zekering-
nummer
Verbruiker
22 Trekhaak
23 Panorama-schuif-kanteldak
24 Licht - rechterzijde
25 Centrale vergrendeling (linkervoorpor-
tier en linkerachterportier), ruitbedie-
ning (links), linkerbuitenspiegel (verwar-
ming, wegklapfunctie, spiegelinstelling)
26 Verwarming van de voorstoelen
27 Binnenverlichting
28 Trekhaak
29 Vrij
30 Demperinstelling
31 Openen van de achterklep
32 Parkeerhulp, parkeerassistent, “dode-
hoek”-herkenning
33 Airbags
34 Airconditioning, schakelaar achteruitrij-
licht, automatisch dimmende spiegel,
stoelverwarming, parkeerrem, lichtscha-
kelaar, rij met schakelaars, USB-aanslui-
tingen
35 Diagnose-aansluiting, camera, radarsen-
sor
36 Ledkoplamp - rechts
37 Ledkoplamp - links
38 Trekhaak
39 Centrale vergrendeling (rechtervoorpor-
tier en rechterachterportier), ruitbedie-
ning (rechts), rechterbuitenspiegel (ver-
warming, wegklapfunctie, spiegelinstel-
ling)
40 12 volt stopcontacten
41 Gordelspanner - rechterzijde
42 Achterklepvergrendeling, koplamps-
proeiers, voorruit- en achterruitsproei-
erinstallatie
43 Muziekversterker
44 Trekhaak
45 Elektrische bediening van de bestuur-
dersstoel
46 230 volt-stopcontact
47 Achterruitwisser
48 Sportsoundgenerator
49 Motorstart, koppelingspedaalschakelaar
50 Vrij
51 Stoelverwarming achter
52 Stoelventilatie voor
53 Achterruitverwarming
212
Accu en zekeringen › Zekeringen in het dashboard
Zekeringen in de motorruimte
Overzicht
Toegang tot de zekeringen
De vergrendelings-
knoppen van de afdek-
king van de zekerin-
genhouder gelijktijdig
indrukken en de afdek-
king openklappen.
De afdekking verwijde-
ren.
De zekering vervangen.
De afdekking aanbren-
gen en vastklikken.
LET OP
Gevaar voor binnendringend water in de zekeringen-
houder!
De afdekking goed aanbrengen en goed vastklik-
ken.
Overzicht zekeringen
Zekering-
nummer
Verbruiker
1 ESC, parkeerrem
2 ESC
3 Motorregeling
4 Koelluchtventilator, brandstofdrukrege-
laar, elektrische extra verwarming, voor-
gloeisysteem, luchtmassameter, rem-
systeem, oliepeil- en olietemperatuur-
sensor, contact, motorcomponenten
5 Motorcomponenten
6 Remsensor
7 Waterpomp, uitlaatgasklep, verwarming
van de carterontluchting, motorcompo-
nenten
8 Lambdasonde, NOx-sensor en partikel-
sensor
9 Waterpomp, ontsteking, motorcompo-
nenten
10 Brandstofpomp
Zekering-
nummer
Verbruiker
11 Elektrische extra verwarming, voorruit-
verwarming
12 Elektrische extra verwarming
13 Oliepomp voor automatische versnel-
lingsbak
14 Vrij
15 Claxon
16 Contact
17 ESC, motorregeling, spoel van hoofdre-
lais
18 Databus, accugegevensmodule
19 Ruitenwissers vóór (slechts enkele wa-
gens)
20 Vrij
21 Automatische versnellingsbak (slechts
enkele wagens)
22 Motorregeling
23 Startmotor
24 Elektrische extra verwarming
31 Vrij
32 Vrij
33 Automatische versnellingsbak (slechts
enkele wagens)
34 Vrij
35 Ruitenwissers vóór (slechts enkele wa-
gens)
36 Vrij
37 Interieurvoorverwarming
38 Vrij
213
Accu en zekeringen › Zekeringen in de motorruimte
Wielen
Banden en velgen
Waarop letten
LET OP
De banden beschermen tegen contact met smeer-
middelen en brandstof.
Wielen en banden koel, droog en zo donker moge-
lijk opslaan. De banden zelf rechtopstaand bewa-
ren.
Lichtmetalen velgen worden door pekel aangetast.
Oorzaken van ongelijkmatige bandenslijtage
Onjuiste bandenspanning.
Rijstijl (bv. snel rijden door bochten, hard accelere-
ren en remmen).
Verkeerde uitlijning.
Onjuiste wielbalancering.
Wielen verwisselen
Voor een gelijkmatige
slijtage van alle banden
adviseren we om de wie-
len elke 10.000 km over-
eenkomstig het schema
te verwisselen.
Aanwijzingen voor de bandenmontage
De aangegeven draairichting aanhouden, anders
kunnen de rijeigenschappen worden beïnvloed. De
draairichting is door een pijl op de wang van de
band gekenmerkt.
Banden altijd per as vervangen.
Aanvullende informatie
Alleen goedgekeurde radiaalbanden van dezelfde
constructie, maat (afrolomtrek) en met hetzelfde
profiel op één as gebruiken.
De goedgekeurde bandenmaten zijn opgenomen in
de technische wagendocumenten en in de conformi-
teitsverklaring (het zgn. COC-document).
De conformiteitsverklaring is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner (geldt alleen voor sommige landen
en sommige modeluitvoeringen).
8,5Jx20 ET38 wielen met 255/40 R 20 banden
Een af fabriek met deze wielen en banden uitgeruste
wagen beschikt ook over verbredingselementen
voor het gebruik van deze wielen en banden.
Indien u deze wielen en banden naderhand wilt mon-
teren, informeer dan bij een ŠKODA Partner naar de
mogelijke aanpassing van uw wagen met de verbre-
dingselementen voor het gebruik van deze wielen en
banden.
Overzicht van het bandopschrift
Toelichting van het bandopschrift
Bijvoorbeeld 235/55 R 18 100 V
Bandbreedte in mm
Hoogte-/breedteverhouding in %
Code voor bandconstructie - Radiaal
Velgdiameter in inch
Belastingsindex
Snelheidscodeletter
Belastingsindex
De belastingsindex geeft het maximaal toegestane
draagvermogen van een afzonderlijke band aan.
690 kg
710 kg
730 kg
750 kg
775 kg
800 kg
825 kg
850 kg
875 kg
Snelheidscodeletter
De snelheidscode geeft de maximaal toelaatbare
snelheid met gemonteerde banden van de betreen-
de categorie aan.
130 km/h
190 km/h
200 km/h
210 km/h
240 km/h
270 km/h
300 km/h
WAARSCHUWING
Nooit de voor de gemonteerde banden toegestane
belasting en snelheid overschrijden.
Slijtagemerktekens
Onderin het profiel van
de banden zitten slijtage-
merktekens die de toe-
gestane minimale pro-
fieldiepte weergeven.
Markeringen op de band-
wangen, zoals de letters
"TWI" en/of andere sym-
bolen, bv.
, geven de
plaats van de slijtage-
merktekens aan.
Een band moet als versleten worden beschouwd als
een van deze merktekens het bandenprofiel vlak af-
sluit.
De profieldiepte kan worden gemeten met een
profieldieptemeter op de ijskrabber. De ijskrabber
bevindt zich aan de binnenzijde van de tankklep.
235
55
R
18
100
V
95
96
97
98
99
100
101
102
103
M
T
U
H
V
W
Y
214
Wielen › Banden en velgen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Geen versleten banden gebruiken.
Bandproductiedatum
De productiedatum van de band staat op de wang
van de band vermeld.
Bijvoorbeeld DOT ... 10 19 betekent bijvoorbeeld dat
de band in week 10 van het jaar 2019 is geprodu-
ceerd.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Geen banden gebruiken die ouder zijn dan 6 jaar.
Probleemoplossing
Hulp bij bandenpech
Reserve- en noodreservewiel » Pagina 216.
Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoog-
brengen.
Bandenafdichtset » Pagina 218.
Verandering van de bandenspanning
brandt
De wagen stilzetten.
De banden en de bandenspanningen controleren.
Banden met veranderde spanning weergeven
Het menupunt voor de weergave van de bandensta-
tus in het volgende menu selecteren.
Of:
Allweather- of winterbanden
Gebruiksdoel
4-seizoenen- of winterbanden verbeteren de rijei-
genschappen bij winterse omstandigheden. Ze zijn
voorzien van het opschrift M+S en een bergtop- en
sneeuwvloksymbool
.
Waarop letten
Om de best mogelijke rijeigenschappen te behouden,
moeten op alle vier de wielen banden met een mini-
male profieldiepte van 4 mm zijn gemonteerd.
Winterbanden op het betreende tijdstip vervangen
door zomerbanden. Zomerbanden hebben op een
sneeuw- en ijsvrije rijbaan en bij temperaturen boven
7 °C betere rij- en remeigenschappen.
Gebruiksvoorwaarden
Als 4-seizoenen- of winterbanden zijn gemonteerd
met een lagere snelheidscategorie dan de werkelijke
maximumsnelheid van de wagen als volgt te werk
gaan.
In het infotainment de snelheidsbegrenzing over-
eenkomstig de categorie van de gemonteerde ban-
den instellen.
In het gezichtsveld van de bestuurder een waar-
schuwingssticker aanbrengen met de maximum-
waarde van de snelheidscategorie voor de gemon-
teerde banden (geldt alleen voor bepaalde landen).
Instellingen
De instelling van de snelheidsbegrenzing voor ban-
den vindt plaats in het infotainment in het volgende
menupunt.
Of:
Sneeuwkettingen
Gebruiksdoel
Sneeuwkettingen verbeteren het rijgedrag bij win-
terse omstandigheden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen en gevaar voor bandenscha-
de!
De kettingen niet gebruiken op sneeuw- en ijsvrije
wegen.
Waarop letten
Vóór het monteren van de sneeuwkettingen de
wieldoppen verwijderen.
De sneeuwkettingen alleen op de voorwielen mon-
teren.
Technische gegevens
Toegestane velg-/bandcombinaties voor de montage
van sneeuwkettingen.
Velgmaat Bandenmaat
6,5Jx17 ET38 215/65 R17
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de scha-
kels en sloten niet groter zijn dan 13 mm.
215
Wielen › Allweather- of winterbanden
SEAL-banden
Gebruiksdoel
SEAL-banden zijn beter bestand tegen luchtverlies
bij lekrijden.
Als SEAL-banden worden vervangen door standaard
banden, moet de wagen van een van de volgende uit-
rustingen worden voorzien.
Reserve- of noodwiel met bijbehorend gereed-
schap om het wiel te wisselen.
Bandenafdichtset.
Reserve- en noodreservewiel
Overzicht
Reservewiel
Een volwaardig reservewiel is identiek aan de wie-
len die op de wagen zijn gemonteerd.
En niet-volwaardig reservewiel is van een waar-
schuwingssticker voorzien die op de velg is aange-
bracht. Dit wiel is bedoeld voor het bereiken van de
dichtstbijzijnde specialist.
Een niet-volwaardig reservewiel op de maximaal
voorgeschreven spanning brengen.
Noodreservewiel
Een noodreservewiel is van een waarschuwingsstic-
ker voorzien die zich op de velg bevindt. Dit wiel is
bedoeld voor het bereiken van de dichtstbijzijnde
specialist.
Een noodreservewiel is aanzienlijk smaller dan af fa-
briek gemonteerde wielen.
Wiel bij wagens zonder soundsysteem
verwijderen en aanbrengen
Het reserve- of noodreservewiel is in de bagage-
ruimte in een kuip onder de bodembekleding of vari-
abele bagageruimtevloer bevestigd.
Verwijderen
De bevestigingsriem losmaken en de box met het
wagengereedschap verwijderen.
De borgmoer eruit draaien.
Het wiel verwijderen.
Aanbrengen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de kuip
leggen.
De bevestigingsriem door de tegenoverliggende
openingen in de velg trekken.
De borgmoer tot de aanslag erop draaien.
De box met het wagengereedschap in het wiel aan-
brengen en met de riem vastzetten.
Wiel bij wagens met soundsysteem
verwijderen en aanbrengen
Verwijderen
De borglip A gedeel-
telijk eruit trekken.
De vergrendelingsknop
indrukken en de stek-
ker losmaken.
De borgmoer eruit
draaien.
De lagetonenluidspre-
ker verwijderen.
Het wiel verwijderen.
Aanbrengen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de kuip
leggen.
De lagetonenluidspreker aanbrengen.
De borgmoer tot de aanslag erop draaien.
De stekker op de lagetonenluidspreker aansluiten.
De borglip
A borgen.
Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen .
Waarop letten
Vóór het verwisselen
De wagen veilig parkeren en tegen wegrollen be-
veiligen.
De motor afzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het ver-
wisselen van een wiel moeten de passagiers zich
naast de weg ophouden, bv. achter de vangrail.
216
Wielen › SEAL-banden
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan de-
ze afkoppelen.
Wagen opkrikken
WAARSCHUWING
De grondplaat van de krik steeds beveiligen tegen
verschuiven!
Op losse ondergrond een stabiele draagplaat met
groot oppervlak onder de krik plaatsen.
Op gladde oppervlakken onder de krik een slipvas-
te onderlegger, bv. een rubberen vloermat, plaat-
sen.
De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn
gesloten.
Geen lichaamsdelen onder de opgekrikte wagen
houden.
De motor van de opgekrikte wagen niet starten.
LET OP
Gevaar voor schade aan de wagen!
Let erop dat de krik correct onder het steunpunt
van de dorpel wordt aangebracht.
Na het verwisselen
De bandenspanning van het gemonteerde wiel
controleren en zo nodig corrigeren.
Bij wagens met bandenspanningscontrole de ban-
denspanningswaarden in het systeem opslaan.
Het aantrekmoment van de wielbouten van het ge-
monteerde wiel zo snel mogelijk laten controleren.
Het voorgeschreven aantrekmoment bedraagt
140 Nm.
Tot de controle van het aanhaalmoment voorzichtig
rijden.
De beschadigde band vervangen. Een bandenrepara-
tie wordt afgeraden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een te laag aanhaalmoment kan ertoe leiden dat
het wiel loskomt tijdens het rijden.
Een te hoog aanhaalmoment kan leiden tot bescha-
diging van het schroefdraad en vervorming van de
velg.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bouten niet invetten of inoliën.
Geen gecorrodeerde of beschadigde bouten ge-
bruiken.
Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen
Bouten losdraaien
Indien de wagen beschikt over afdekkappen voor
de wielbouten of wieldoppen, deze verwijderen.
WAARSCHUWING
Wanneer bij het losdraaien van de bout op het sleu-
teluiteinde wordt gestaan, dan steun zoeken bij de
wagen voor een beter stabiliteit.
Enkele wagen kunnen
over antidiefstalwielbou-
ten beschikken die de
wielen beveiligen tegen
diefstal.
De adapter tot de aan-
slag op de antidiefstal-
wielbout steken.
De sleutel op de wiel-
bout of op de adapter
aanbrengen.
De bout maximaal een
halve omwenteling
draaien, zodat het wiel
niet loskomt en eraf
kan vallen.
Steunpunten voor de krik
A
12 cm
B
24 cm
Krik aanbrengen en wagen opkrikken
De krik uit het wagengereedschap gebruiken.
De krik onder het steunpunt plaatsen dat het
dichtst bij het te verwisselen wiel ligt.
De slinger op de krik inhaken.
217
Wielen › Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoogbrengen .
De grondplaat van de krik met het volledige opper-
vlak op een rechte ondergrond plaatsen, zodat de
krik loodrecht onder het kriksteunpunt staat.
De krik met de slinger zo ver omhoogdraaien, dat
de klauw van de krik de rand omvat.
De wagen verder opkrikken tot het wiel net vrij van
de grond hangt.
Wiel verwisselen
De bouten eruit draaien en op een schone onder-
grond leggen.
Het wiel voorzichtig verwijderen.
Het wiel aanbrengen.
De bouten er licht indraaien.
De wagen laten zakken.
LET OP
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoi-
reprogramma geleverde wieldoppen moet de anti-
diefstalwielbout worden aangebracht overeen-
komstig de positie die op de achterzijde van de
wieldop is aangegeven.
Bouten vastdraaien
De tegenover elkaar liggende wielbouten incl. de
antidiefstalwielbout na elkaar vastdraaien.
De afdekkappen van de wielbouten of de wieldop-
pen weer aanbrengen.
De sticker met het codenummer van de antidief-
stalwielbouten bewaren. Aan de hand hiervan kan
een vervangende adapter uit het originele ŠKODA
onderdelenprogramma worden aangeschaft.
Bandenafdichtset
Inhoudsoverzicht
De set zit in een box onder de bodembekleding in de
bagageruimte.
A
Sticker met de snelheidsvermelding
B
Ventielsleutel
C
Vulslang met vuldop
D
Luchtcompressor (de plaatsing van de bedie-
ningselementen kan verschillend zijn, afhankelijk
van het type luchtcompressor)
E
Bandenvulslang
F
Knop voor verlagen van de spanning
G
Spanningsmeter
H
12 volt kabelstekker
I
Aan-uitschakelaar
J
Fles met bandenafdichtmiddel
K
Reserve-ventielinzetstuk
De conformiteitsverklaring zit bij de luchtcompres-
sor of in de wagendocumentiemap.
Gebruiksvoorwaarden
De reparatie met de afdichtset vervangt in geen ge-
val een normale bandenreparatie.
De reparatie met de afdichtset dient alleen voor het
bereiken van de dichtstbijzijnde specialist.
De met de afdichtset gerepareerde band zo snel mo-
gelijk vervangen.
Vóór het gebruik van de set
De wagen veilig parkeren en tegen wegrollen be-
veiligen.
De motor afzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens de bandre-
paratie moeten de passagiers zich naast de weg
ophouden, bv. achter de vangrail.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan de-
ze afkoppelen.
Na het gebruik van de set
Indien een bandenspanning van 2,0 bar niet kan wor-
den bereikt, is de band te sterk beschadigd en kan
met de afdichtset niet worden gedicht.
Niet verder rijden. De hulp van een specialist inroe-
pen.
Bij een bandenspanning van 2,0-2,5 bar kan de rit
met maximaal 80 km/h resp. 50 mph worden voort-
gezet.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel ne-
men van bochten vermijden.
Aanwijzingen voor het rijden met gerepareerde
band
De bandenspanning in de gerepareerde band na 10
minuten rijden controleren.
Indien de bandenspanning 1,3 bar of lager is, niet
verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
Indien de bandenspanning hoger is dan 1,3 bar, de
spanning naar de juiste waarde van min. 2 bar corri-
geren en de rit voortzetten.
218
Wielen › Bandenafdichtset
LET OP
Gevaar voor schade aan de compressor!
Na de maximale werkingstijd van de luchtcompres-
sor deze enkele minuten laten afkoelen.
WAARSCHUWING
Verbrandingsgevaar!
De luchtcompressor en de bandenvulslang kunnen
bij het oppompen heet worden.
De luchtcompressor en de slang enkele minuten la-
ten afkoelen.
Gebruiksbeperking
De set in de volgende situaties niet gebruiken.
De velg is beschadigd.
De buitentemperatuur is lager dan de in de handlei-
ding van de fles met bandenafdichtmiddel aange-
geven minimumtemperatuur.
Het gat in de band is groter dan 4 mm.
Beschadigingen in de wang van de band.
De minimale houdbaarheidsdatum op de fles met
bandenafdichtmiddel is verstreken.
Tips om het zelf te doen
Band afdichten
Het ventieldopje van de beschadigde band eraf
draaien.
Met de ventielsleutel het ventielinzetstuk eruit
draaien en op een schone ondergrond leggen.
De fles met bandenafdichtmiddel schudden.
De vulslang op de fles draaien. De folie op de dop
wordt doorgeprikt.
De sluitstop van de vulslang verwijderen en op het
bandenventiel steken.
De fles ondersteboven houden en de gehele inhoud
afdichtmiddel in de band vullen.
De vulslang van het ventiel verwijderen.
Het ventielinzetstuk aanbrengen.
Band oppompen
De vulslang van de luchtcompressor op het ventiel
van de band aanbrengen.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De motor starten.
De stekker van de luchtcompressor in het 12 volt
stopcontact steken.
De luchtcompressor inschakelen.
Zodra een spanning van 2,0-2,5 bar is bereikt, de
luchtcompressor uitschakelen.
De maximale werkingstijd van de luchtcompressor
volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van
de bandenafdichtset opvolgen.
Als de bandenspanning van 2,0-2,5 bar niet werd
bereikt, de vulslang van het ventiel afschroeven.
Ongeveer 10 meter voor- of achteruitrijden zodat
het afdichtmiddel zich in de band kan verdelen.
De vulslang opnieuw op het ventiel draaien en het
oppompen herhalen.
Bandenspanning
Waarop letten
LET OP
De bandenspanning altijd aan de belading aanpas-
sen.
De bandenspanning van alle banden ten minste
eenmaal per maand en voor elke grote rit controle-
ren.
De bandenspanning controleren als de banden
koud zijn. De verhoogde bandenspanning bij warme
banden zo mogelijk niet verminderen.
Na ieder wijzing van de bandenspanning de nieuwe
waarden in de bandencontrole opslaan.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij zeer snel bandenspanningsverlies moet worden
geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder
heftige stuurbewegingen en zonder sterk remmen
tot stilstand te brengen.
Sticker met voorgeschreven
bandenspanningswaarden
De sticker met de voorgeschreven bandenspan-
ningswaarden bevindt zich aan de binnenzijde van de
tankklep.
A
Bandenspanning
voor halve belading
B
Bandenspanning
voor het milieu ont-
lastend gebruik (iets
lager brandstofver-
bruik en iets lagere
uitstoot van schade-
lijke stoen)
C
Bandenspanning
voor volle belading
D
Banddiameter in inch
Deze informatie dient slechts als informatie voor
de voorgeschreven bandenspanning. Het is geen
opsomming van de goedgekeurde bandenmaten
voor uw wagen. Deze zijn opgenomen in de
technische wagendocumenten en in de confor-
miteitsverklaring (het zgn. COC-document).
E
Bandenspanningswaarde voor de banden van de
vooras
219
Wielen › Bandenspanning
F
Bandenspanningswaarde voor de banden van de
achteras
G
Voorgeschreven bandenspanningswaarde voor
het noodreservewiel
Bandencontrole
Werking
De bandenspanningscontrole geeft een verandering
in de bandenspanning aan.
Waarschuwing bij een spanningsverandering
brandt
De wagen stilzetten.
De banden en de bandenspanningen controleren.
Banden met veranderde spanning weergeven
Het menupunt voor de weergave van de banden-
status in het volgende menu selecteren.
Of:
Functiebeperking
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende ban-
denspanning niet waarschuwen, bv. bij een klapband.
De systeemfunctie kan bv. in de volgende situaties
beperkt zijn.
Ongelijkmatige belasting van de wielen, bv. bij het
rijden met een aanhangwagen.
Sportieve rijstijl.
Rijden op onverharde wegen.
Gemonteerde sneeuwkettingen.
Bandenspanningswaarden opslaan
Bandenspanningswaarden in het infotainment op-
slaan
De banden tot de voorgeschreven bandenspanning
oppompen.
Het contact inschakelen.
Het menupunt voor de weergave van de wagen-
toestand in het volgende menu selecteren.
Of:
Met de functietoetsen het menu voor de ban-
dencontrole selecteren.
De functietoets aantippen.
Voor het overige de aanwijzingen op het beeld-
scherm opvolgen.
De bandenspanningswaarden in de volgende geval-
len opslaan.
Verandering van de bandenspanning.
Wisselen van een of meerdere wielen.
Positiewijziging van een wiel op de wagen.
Altijd na 10.000 km of 1x per jaar.
Probleemoplossing
Storing bandencontrole
knippert ongeveer 1 minuut en blijft daarna
branden
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de
motor starten.
Indien het symbool na het starten van de motor
weer knippert, is er een systeemstoring.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Bandencontrolesysteem
Werking
Het systeem meet de bandenspanning tijdens het rij-
den met behulp van sensoren op de wielen.
Voor een juiste werking moet het bandtype en de
belastingstoestand van de wagen in het infotainment
worden geselecteerd.
Na het inschakelen van het contact worden de
laatst gemeten bandenspanningswaarden weergege-
ven. Bij het begin van de rit wordt deze weergave ge-
actualiseerd.
Waarschuwing bij een bandenspanningsverande-
ring
brandt
De wagen stilzetten.
De banden en de bandenspanningen controleren.
Overzicht
Weergave in het instrumentenpaneel
Het menupunt
Wagen
kiezen.
Weergave in het infotainment
Het menupunt voor de weergave van de wagen-
toestand in het volgende menu selecteren.
Of:
Met behulp van de functietoetsen het menu-
punt voor de bandencontrole selecteren.
220
Wielen › Bandencontrole
Instrumentenpaneel / Infotainment
A
Bandenspanning
B
Geadviseerde bandenspanning
C
Bandenspanningsinformatie niet beschikbaar
D
Bandenspanning te laag
E
Instelling van de beladingstoestand van de wa-
gen
De banden worden warm tijdens het rijden waar-
door de spanning hoger wordt. Dit is volkomen nor-
maal en is geen defect. Als het systeem tijdens het
rijden een toename van de bandenspanning aangeeft,
dan de spanning niet verlagen.
Instellingen
Bandtype
Het bandtype in het volgende menu selecteren.
Of:
Beladingstoestand van de wagen
Het menupunt voor de weergave van de wagen-
toestand in het volgende menu selecteren.
Of:
Met behulp van de functietoetsen het menu-
punt
Bandenspanningscontrole
selecteren.
De functietoets aantippen en de beladingstoe-
stand van de wagen selecteren.
Probleemoplossing
Functiebeperking / Systeemstoring
knippert
De motor afzetten en weer starten.
Indien het controlelampje na het starten van de
motor weer knippert, is er sprake van een sys-
teemstoring.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Doppen van de wielbouten
Afdekkappen lostrekken en inbouwen
Lostrekken
De lostrekklem tot de aanslag op de afdekkap ste-
ken.
De afdekkap lostrekken.
Inbouwen
De afdekkap tot de aanslag op de wielbout steken.
Wieldop
Wieldop lostrekken en inbouwen
Geldt voor de af fabriek of uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma geleverde wieldoppen.
Lostrekken
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
om de rand van een van de openingen in de wiel-
dop haken.
De wielsleutel door de beugel schuiven, de wiel-
sleutel op de band laten rusten en de wieldop los-
trekken.
Inbouwen
De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel
op de velg drukken.
Bij gebruik van een antidiefstalwielbout moet deze
zich op de op de wieldop aangegeven plaats bevin-
den.
De wieldop, beginnend bij het ventiel, zodanig op
de velg drukken tot deze over de gehele omtrek
correct vastklikt.
LET OP
De wieldop met de hand aandrukken, niet erop
slaan.
221
Wielen › Doppen van de wielbouten
Opbergvakken en
interieuruitrusting
Uitrusting in de bagageruimte
Overzicht
A
Geldt voor de vijfzitter-uitvoering van de wagen.
Verwijderbare scheidingswand van het opberg-
vak
Belasting max. 2,5 kg
B
Hendel voor het neerklappen van de rugleunin-
gen van de zitplaatsen achterin
C
Vast opbergvak
Belasting max. 1,5 kg
D
12 volt-stopcontact
E
Schakelaar van de trekhaak
F
Geldt voor de zevenzitter-uitvoering van de wa-
gen.
Zijopbergvak
Om te openen aan de lus trekken.
Nooduitrusting
Overzicht van de nooduitrusting
Nooduitrusting in de bagageruimte
A
Plaats van de verbanddoos (afhankelijk van de
uitrusting)
B
Wagengereedschap
C
Plaats van de gevarendriehoek
Opbergvak voor het reflectievest
Het opbergvak voor het reflectievest bevindt zich in
het opbergvak in het voorportier.
Brandblusser onder de bijrijdersstoel
Wagengereedschap
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle volgen-
de onderdelen in het wagengereedschap aanwezig te
zijn.
A
Adapter voor de antidiefstalwielbouten
B
Sleepoog
C
Beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
D
Krik met aanwijzingenplaatje en slinger
E
Wielsleutel
F
Lostrekklem voor het verwijderen van de afdek-
kappen van de wielbouten
G
Bandenafdichtset
De conformiteitsverklaring zit bij de krik of in de wa-
gendocumentiemap.
Opbergvak voor het reflectievest
222
Opbergvakken en interieuruitrusting › Uitrusting in de bagageruimte
Bevestigingselementen in de
bagageruimte
Overzicht
Vijfzitter-uitvoering van de wagen
A
Tassenhaak
Belasting max. 7,5 kg
B
Haak voor de bevestiging van de bagagenetten
C
Sjorogen voor de bevestiging van de lading en de
bagagenetten
Belasting max. 350 kg
Zevenzitter-uitvoering van de wagen
A
Tassenhaak
Belasting max. 7,5 kg
B
Haak voor de bevestiging van de bagagenetten
C
Sjoroog voor de bevestiging van de lading en de
bagagenetten
Belasting max. 350 kg
Overige bevestigingselementen
A
Verschuifbare tassenhaak
Belasting max. 7,5 kg
B
Cargo-elementen
Belasting max. 8 kg
Er bevindt zich een opbergvak voor de cargo-
elementen onder de bodembekleding in de ba-
gageruimte.
Het cargo-element inklappen en op de bodem-
bekleding in de bagageruimte bevestigen.
Tassenhaken in de bagageruimte
De maximale belasting van de haak bedraagt 7,5 kg.
223
Opbergvakken en interieuruitrusting › Bevestigingselementen in de bagageruimte
Cargo-elementen in de bagageruimte
De maximale belasting van de cargo-elementen be-
draagt 8 kg.
Bagagenetten
Overzicht
De maximale belasting van de betreende bevesti-
gingsnetten bedraagt 1,5 kg.
Verschuifbare haak
Instellingen
Verschuiven
1
Losmaken
2
Verschuiven
3
Vastzetten
Verwijderen
De haak naar de voor-
zijde van de bevesti-
gingslijst verschuiven
en verwijderen.
Haak aanbrengen
De haak tegen de voor-
zijde van de bevesti-
gingslijst drukken en
tot de aanslag naar be-
neden klappen.
De maximale belasting van de haak bedraagt 7,5 kg.
224
Opbergvakken en interieuruitrusting › Cargo-elementen in de bagageruimte
Scheidingsnet
Scheidingsnet bevestigen
Achter bevestigen
Voor de inbouw van het scheidingsnet achter de
tweede zitrij de derde zitrij naar voren klappen.
De dwarsstang in de bevestiging
A aan de ene zij-
de aanbrengen en naar voren drukken.
De stang op dezelfde wijze aan de andere zijde be-
vestigen.
De musketonhaken B aan de sjorogen vastmaken.
De riemen aan de vrije uiteinden C straktrekken.
Voor bevestigen
De procedure is identiek aan de procedure voor ach-
ter.
De sjorogen voor de musketonhaken bevinden zich
onder de middelste carrosseriestijlen.
Losmaken
Het losmaken vindt plaats in omgekeerde volgorde
van het bevestigen.
Dubbelzijdige bodembekleding
Overzicht
Afhankelijk van de uitrusting kan de wagen zijn uit-
gerust met een dubbelzijdige bodembekleding in de
bagageruimte. Een zijde is van stof, de andere zijde is
afwasbaar.
Bodembekleding in bagageruimte
Omhoog- en omlaagklappen
LET OP
Voor het sluiten van de achterklep de haak van het
frame losmaken.
Oprolbare bagageruimteafdekking
Bediening
Eruit trekken
De afdekking aan de
greep eruit trekken tot
deze vastklikt.
Oprollen
Op de afdekking bij de
greep drukken.
De afdekking rolt op.
Het is mogelijk dat de af-
dekking bij winterse om-
standigheden langzamer
oprolt.
225
Opbergvakken en interieuruitrusting › Scheidingsnet
Verwijderen en aanbrengen
Opgerolde afdekking verwijderen en aanbrengen
Het uiteinde van de
dwarsstang indrukken
en de afdekking verwij-
deren of aanbrengen.
Afdekking onder de variabele bagageruimtevloer
opbergen
Geldt voor de zevenzitter-uitvoering van de wagen.
De zijvakken openen.
De afdekking in de ver-
diepingen van de zijbe-
kleding plaatsen.
De zijvakken sluiten.
De bagageruimtevloer
op zijn oorspronkelijke
positie aanbrengen.
Variabele laadvloer in de bagageruimte
Stand instellen
De maximale belasting van de achterste plaat in de
bovenste stand bedraagt 25 kg. De maximale belas-
ting van de beide platen in de bovenste stand be-
draagt in totaal 75 kg.
Vijfzitter-variant van de wagen - de variabele baga-
geruimtevloer bestaat uit twee delen.
Zevenzitter-variant van de wagen - de variabele ba-
gageruimtevloer bestaat uit een deel.
Bij wagens met tweedelige variabele bagageruim-
tevloer kan een zijde van de achterste plaat met stof
zijn bekleed en de andere zijde afwasbaar zijn.
Bij wagens met noodreservewiel of accu onder
de bodembekleding in de bagageruimte kan de varia-
bele bagageruimtevloer niet in de onderste stand
worden ingesteld.
Bij wagens met noodreservewiel onder de bodembe-
kleding in de bagageruimte bedraagt de maximale
belasting van de bodembekleding 5 kg.
In de bovenste of onderste stand instellen
De voorste en de achterste plaat van de variabele ba-
gageruimtevloer kan in de bovenste of onderste
stand worden ingesteld. De hantering van de beide
platen is identiek.
De variabele bagage-
ruimtevloer optillen en
naar u toe trekken.
Voor het instellen in de
bovenste stand de vari-
abele bagageruimte-
vloer aan de voorzijde
op het vlak A leggen.
Voor het instellen in de
onderste stand de vari-
abele bagageruimte-
vloer aan de voorzijde
in de ruimte B
leggen.
De variabele bagage-
ruimtevloer naar voren
drukken en aanbren-
gen.
Bagageruimte indelen
De achterste plaat van
de variabele bagage-
ruimtevloer optillen.
De plaat in de groeven
A schuiven.
226
Opbergvakken en interieuruitrusting › Variabele laadvloer in de bagageruimte
Voorste plaat omhoog- en terugklappen
De plaat optillen. De
plaat wordt in de groe-
ven
A geschoven.
Het terugklappen ge-
beurt in omgekeerde
volgorde.
Scheidingsnet in de bagageruimte
Verwijderen en aanbrengen
Scheidingsnet verwijderen
Wagenuitvoering: Vijfzitter/zevenzitter
Het scheidingsnet voorkomt het verschuiven van de
lading.
Het scheidingsnet naar boven verwijderen.
Skizak
Aanbrengen en vergrendelen
In de zak kunnen max. 2 paar ski's met stokken wor-
den getransporteerd.
De rugleuning van de middelste zitplaats achterin
naar voren klappen. Zo nodig de derde zitrij naar
voren klappen.
De ski's en stokken met de punten naar achteren in
de zak schuiven en de zak sluiten.
De zak kan met een in de zak aangebrachte band
tot de lengte van de ski's worden ingekort.
De zak zodanig in de opening plaatsen, dat het uit-
einde met de ritssluiting in de bagageruimte ligt.
De trekband bij de voet
van de binding om de
ski's vastmaken.
De slotgesp in het gor-
delslot van de middel-
ste zitplaats steken.
De musketonhaken aan beide zijden aan de beves-
tigingsogen vergrendelen.
Om beter bij de ogen te kunnen komen, kunnen
de rugleuningen van de tweede zitrij naar voren wor-
den geklapt.
De banden vastzetten.
WAARSCHUWING
Het maximale gewicht van de getransporteerde ski's
bedraagt 10 kg.
227
Opbergvakken en interieuruitrusting › Scheidingsnet in de bagageruimte
Overzicht van de
passagiersruimteuitrusting
Overzicht van de praktische uitrustingen
voorin
A
Make-upspiegel
B
Tickethouder
C
Tickethouder
D
Brillenvak
Belasting max. 0,25 kg
Om te openen de toets indrukken.
E
Bovenste opbergvak
Belasting max. 1,5 kg
Om te openen op de linker toets op het deksel
van het onderste opbergvak drukken.
F
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud
van max. 1,5 l
Opbergvak voor de afvalbak
Opbergvak voor het reflectievest
G
Opbergvak onder met luchtrooster
In het vak bevindt zich een kaartenhouder, een
pennenhouder en een opbergvak voor munten.
Belasting max. 3 kg
Om te openen de rechter toets indrukken.
Voor het openen van het luchtrooster de rege-
laar in de stand draaien.
H
Opbergvak
In het vak bevindt zich een 12-volt-stopcontact
en een USB-aansluiting.
DeUSB-aansluiting kan zowel worden gebruikt
voor het opladen als voor dataoverdracht.
Om het vak te openen aan de rand trekken.
I
Te openen en instelbare armsteun met opberg-
vak
Om het vak te openen de armsteun optillen.
J
Opbergvak
Belasting max. 0,5 kg
In het vak bevindt zich een kaartenhouder.
Om te openen aan de greep trekken.
LET OP
In het brillenvak
D
geen warmtegevoelige voor-
werpen laten liggen.
Overzicht van de praktische uitrustingen
achterin
A
Kledinghaken
Belasting max. 2 kg
B
Klaptafel
C
Opbergtas
D
Afhankelijk van de uitrusting:
12 volt-stopcontact
230 volt-stopcontact
E
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud
van max. 0,5 l
Opbergvak voor het reflectievest
F
Opbergtas
228
Opbergvakken en interieuruitrusting › Overzicht van de passagiersruimteuitrusting
WAARSCHUWING
Aan de haken alleen kleding met weinig gewicht
ophangen. In de zakken van de kledingstukken
geen zware of scherpe voorwerpen laten zitten.
Voor het ophangen van kledingstukken geen kle-
dinghaken gebruiken.
Opbergtassen aan de binnenste zijkanten
van de voorstoelen
Parkeertickethouder
Flessenhouder in het opbergvak van het
voorportier
Het opbergvak is bedoeld voor flessen met een in-
229
Opbergvakken en interieuruitrusting › Opbergtassen aan de binnenste zijkanten van de voorstoelen
houd van max. 1,5 l.
Flessenhouder in het opbergvak van het
achterportier
Het opbergvak is bedoeld voor flessen met een in-
houd van max. 0,5 l.
USB-aansluitingen
DeUSB-aansluiting kan zowel worden gebruikt voor
het opladen als voor dataoverdracht.
De USB-aansluiting is alleen bedoeld voor het opla-
den.
Haken aan de middelste carrosseriestijl
De maximale belasting van de haken bedraagt 2 kg.
WAARSCHUWING
Aan de haken alleen kleding met weinig gewicht
ophangen. In de zakken van de kledingstukken
geen zware of scherpe voorwerpen laten zitten.
Voor het ophangen van kledingstukken geen kle-
dinghaken gebruiken.
230
Opbergvakken en interieuruitrusting › Flessenhouder in het opbergvak van het achterportier
Brillenvak
De maximale belasting van het vak bedraagt 0,25 kg.
LET OP
In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwer-
pen laten liggen.
Pennenhouder
Opbergvak voor kaart, munten en SD-
kaart
Opbergvak voor kaart in het opbergvak
aan bestuurderszijde
231
Opbergvakken en interieuruitrusting › Brillenvak
Derde zitrij - Beker- en telefoonhouder
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie en
de bekledingen door gemorste dranken.
Opbergvak onder de voorstoel
Opbergvak openen
De maximale belasting
van het opbergvak be-
draagt 1,5 kg.
Opbergvak voor de paraplu
Overzicht
Phonebox
Waarop letten
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar tijdens het opladen.
De telefoon kan warm worden, deze voorzichtig uit
het opbergvak verwijderen.
Geen metalen voorwerpen achterlaten in het vak
onder de telefoon. Bevindt zich in het opbergvak
een heet geworden metalen voorwerp, dan de te-
lefoon verwijderen en het voorwerp in het opberg-
vak laten afkoelen!
Werking
Functies van de phonebox
Draadloos opladen van telefoons.
Versterking van het telefoonsignaal (geldt alleen
voor enkele landen).
De phonebox bevindt zich in het opbergvak voorin de
middenconsole.
In het opbergvak een telefoon van maximaal
160x80 mm leggen.
Ladingstoestandweergave
Als de telefoon wordt geladen, brandt
in de status-
balk in het infotainmentbeeldscherm.
Adviezen voor een optimale werking
De telefoon ligt met het display naar boven ge-
richt.
De beschermhoes van de telefoon is verwijderd.
De telefoon bevindt zich midden op het telefoon-
symbool op het vlak.
Werkingsvoorwaarden
Voorwaarden voor het draadloos opladen
Contact ingeschakeld.
De telefoon ondersteunt de Qi-standaard.
Tussen het vlak en de telefoon bevindt zich geen
voorwerp.
Probleemoplossing
Op het infotainmentbeeldscherm wordt een melding
weergegeven dat de mobiele telefoon niet kan wor-
den opgeladen.
Controleer of tussen het vlak en de op te laden te-
lefoon geen voorwerp aanwezig is. Indien dit het
geval is, de telefoon en het voorwerp verwijderen.
De telefoon weer midden op het telefoonsymbool
op het vlak leggen.
Controleer of de positie van de op te laden tele-
foon niet is gewijzigd. Indien dit het geval is, dan de
telefoon verwijderen en weer midden op het tele-
foonsymbool op het vlak leggen.
232
Opbergvakken en interieuruitrusting › Derde zitrij - Beker- en telefoonhouder
Bekerhouder
Overzicht
Bekerhouder voorin
In de houders kan een
fles met een hand wor-
den geopend.
De fles in de houder
drukken en de dop los-
draaien.
Bekerhouder achterin
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie en
de bekledingen door gemorste dranken.
Afvalbak
Zak vervangen
Asbak en sigarettenaansteker
Waarop moet gelet worden
VOORZICHTIG
Gevaar voor verbrandingen of brand!
Gebruik de asbak niet voor het bewaren van hete
of brandende voorwerpen.
Voorzichtig omgaan met de aansteker.
Bediening
De asbak wordt in de bekerhouder aangebracht.
Asbak openen
Deksel verwijderen
233
Opbergvakken en interieuruitrusting › Bekerhouder
Sigarettenaansteker
De aansteker indruk-
ken.
Wachten tot de gloei-
ende aansteker terug-
springt.
De aansteker eruit ne-
men en gebruiken.
De aansteker weer
aanbrengen.
Het stopcontact van de
sigarettenaansteker dient als 12 volt stopcontact.
Klaptafel
Bediening
Tafel opklappen
De tafel in de gewen-
ste stand opklappen.
Tafel omlaagklappen
De vergrendelingsknop
indrukken en de tafel
omlaagklappen.
Bekerhouder uitschuiven
De maximale belasting van de tafel bedraagt 8,5 kg.
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Tijdens het rijden moet de tafel omlaaggeklapt zijn.
Multifunctiehouder
Overzicht
A
Bekerhouder
B
Opbergvak voor de
afdekking van het 12
volt stopcontact
C
Opbergvak voor de
wagensleutel
D
Opbergvak voor
munten en kaart
E
Opbergvak
De multifunctiehouder kan worden verwijderd of ge-
draaid.
Deksel
Verwijderen en aanbrengen
De deken bevindt zich in een zak die op een van de
volgende plaatsen kan worden bevestigd.
Aan de geleidestangen van de voorste hoofdsteu-
nen.
In de opbergtassen aan de achterzijde van de voor-
stoelen.
Aan de bedieningshendel voor de instelling van de
tweede zitrij in lengterichting.
Display in middenconsole achterin
Overzicht
A
Temperatuur instel-
len
B
Display
234
Opbergvakken en interieuruitrusting › Klaptafel
Tablethouder
Instellingen
Kantelen en draaien
Grootte aanpassen
De borglip eruit trek-
ken en het bovenste
gedeelte van de hou-
der in de gewenste po-
sitie verschuiven.
De lege houder op de
minimale grootte instel-
len om storende gelui-
den tijdens het rijden te
voorkomen.
Verwijderen en aanbrengen
Achter de hoofdsteunen bevestigen
De geopende adapter
tegen de geleidings-
stangen van de hoofd-
steun voor plaatsen en
voorzichtig vastklikken.
De houder in de adap-
ter vastklikken.
Verwijderen
De vergrendelingsknop
indrukken en de hou-
der verwijderen.
Op de adapter drukken
en deze verwijderen.
Technische gegevens
De houder is bedoeld voor de bevestiging van een
tablet met een hoogte van min. 12,2 cm en max.
19,5 cm.
De maximale belasting van de houder bedraagt
0,75 kg.
12 volt-stopcontact
Werkingsvoorwaarden
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de elektrische installa-
tie van de wagen!
De stopcontacten alleen gebruiken voor de aan-
sluiting van vrijgegeven elektrische accessoires
met een totale vermogensafname van maximaal
120 watt.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de aangesloten ver-
bruikers!
De verbruikers uitschakelen voor het in- of uitscha-
kelen van het contact en voor het afzetten van de
motor.
235
Opbergvakken en interieuruitrusting › Tablethouder
230 volt-stopcontact
Werking
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de aangesloten ver-
bruikers!
Geen tl-verlichting aansluiten op het stopcontact.
De verbruikers uitschakelen voor het in- of uitscha-
kelen van het contact en voor het afzetten van de
motor.
Statusweergave
Brandt groen - het stopcontact is ingeschakeld.
Knippert groen - het stopcontact is nog circa 10
minuten na het afzetten van de motor ingescha-
keld, als een verbruiker nog vóór het afzetten van
de motor was aangesloten.
Het stopcontact heeft een kinderbeveiliging. Bij
het insteken van de stekker wordt de kinderbeveili-
ging ontgrendeld en het stopcontact wordt inge-
schakeld.
Werkingsvoorwaarden
De motor draait.
Bij wagens met start-stopsysteem werkt het
stopcontact ook in de stop-fase.
Probleemoplossing
Het controlelampje knippert rood
Het stopcontact is bv. om de volgende redenen uit-
geschakeld.
Overmatige stroomsterkte.
Geringe laadtoestand van de accu.
Oververhitting van het stopcontact.
Als de bovenstaande redenen niet langer bestaan
en het stopcontact nog steeds niet automatisch
wordt ingeschakeld, de aangesloten verbruiker los-
koppelen van het stopcontact en na korte tijd weer
aansluiten.
Dakdragersysteem en trekhaak
Dakdrager
Overzicht
Het maximale gewicht van de lading incl. de dragers
bedraagt 75 kg.
Zwenkbare trekhaak
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De schakelaar voor het uitzwenken van de stang
met kogelkop niet manipuleren, zolang er een aan-
hangwagen of een ander accessoire aan de stang
met kogelkop gekoppeld is. De stang met kogel-
kop zou ontgrendeld kunnen worden.
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Met de trekhaak voorzichtig omgaan.
Bij het uitzwenken van de stang met kogelkop niet
in het midden achter de achterbumper gaan staan.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de trekhaak!
Bij niet-gebruikte trekhaak de stang met kogelkop
onder de bumper inzwenken.
Stang met kogelkop uit- en inzwenken
Stang met kogelkop uitzwenken
Aan de schakelaar
trekken. De stang met
kogelkop zwenkt naar
buiten. Het controle-
lampje
in de schake-
laar knippert.
De stang met kogelkop
aandrukken, tot deze
hoorbaar vergrendelt.
Vergrendeling contro-
leren: het controle-
lampje
in de schake-
laar brandt.
236
Dakdragersysteem en trekhaak › 230 volt-stopcontact
Stang met kogelkop inzwenken
LET OP
Op de stang met kogelkop mag geen aanhangwa-
gen resp. geen ander accessoire aangekoppeld zijn.
Op het stopcontact mag geen stekker of adapter
zijn aangesloten.
Aan de schakelaar
trekken. De stang met
kogelkop wordt ont-
grendeld. Het contro-
lelampje
in de scha-
kelaar knippert.
De stang met kogelkop
onder de bumper in-
zwenken, tot deze
hoorbaar vergrendelt.
Vergrendeling contro-
leren: het controle-
lampje
in de schake-
laar brandt.
Aanhangwagen of accessoire aan- en
afkoppelen
De volgende informatie beschrijft de procedure voor
het aan- en afkoppelen van een aanhangwagen. De
informatie heeft ook betrekking op een andere ac-
cessoire, bv. op een fietsdrager.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het borgoog niet gebruiken voor het afslepen.
De lading correct verdelen en bevestigen.
De trekhaak beschikt over een 13-polig stopcon-
tact. Als de aanhangwagen over een 7-polige stekker
beschikt, een adapter uit de originele ŠKODA acces-
soires gebruiken.
Aankoppelen
De stang met kogelkop uitzwenken.
De aanhangwagendissel op de kogelkop bevesti-
gen.
De stekker van de aan-
hangwagen op het
stopcontact A aanslui-
ten.
De losbreekkabel van
de aanhangwagen aan
het borgoog
B vastha-
ken. De losbreekkabel
moet in alle standen
van de aanhangwagen
ten opzicht van de wagen doorhangen.
Afkoppelen
Het afkoppelen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Stroomvoorziening van aanhangwagenstroomnet
Bij de elektrische verbinding tussen wagen en aan-
hangwagen wordt de aanhangwagen vanuit de wa-
gen van stroom voorzien.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de wagenelektronica!
Het maximumvermogen van alle aangesloten ver-
bruikers op het aanhangwagenstroomnet mag maxi-
maal circa 350 watt bedragen.
Probleemoplossing
Storing trekhaak
Het controlelampje
in de schakelaar brandt niet of
knippert of de stang met kogelkop kan niet worden
vergrendeld.
De trekhaak niet gebruiken.
De hulp van een specialist inroepen.
Stang met kogelkop niet vergrendeld
brandt
De stang met kogelkop vergrendelen.
Technische gegevens
Maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik
De maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik is
afhankelijk van het motortype en de wagenuitrus-
ting.
De voor uw wagen geldende waarde is te vinden in
de technische wagendocumentatie (bv. het goed-
keuringsdocument, het COC-document) of op te
vragen bij een ŠKODA Partner.
Overige gegevens (bv. op het typeplaatje van de
trekhaak) geven alleen informatie over de testwaar-
den van de trekhaak.
Kogeldruk bij gemonteerde accessoires
Bij gebruik van accessoires (bv. een fietsendrager)
moet de maximale lengte hiervan evenals het maxi-
237
Dakdragersysteem en trekhaak › Zwenkbare trekhaak
maal toegestaan gewicht incl. belasting in acht wor-
den genomen.
De maximale lengte van het gemonteerde accessoire
(vanaf de kogelkop van de trekhaak gemeten) mag
70 cm niet overschrijden.
Het maximaal toegestane gewicht van het gemon-
teerde accessoire incl. belading komt overeen met
de maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik. De
waarde is te vinden in het goedkeuringsdocument
van de wagen.
Bedraagt de maximale kogeldruk bij aanhangwagen-
gebruik meer dan 75 kg, dan mag het maximaal toe-
gestane gewicht van het gemonteerde accessoire
incl. belading 75 kg niet overschrijden.
Deze waarde geldt als het zwaartepunt van de bela-
ding zich op maximaal 30 cm van de kogelkop van de
trekhaak bevindt.
Is de afstand van het zwaartepunt van de belading
tot de kogelkop van de trekhaak groter dan 30 cm,
dan neemt het maximaal toegestane gewicht van het
accessoire inclusief belading af (bv. op een afstand
van 60 cm tot de kogelkop met ongeveer de helft).
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De maximale kogeldruk niet overschrijden.
Het toegestane aanhangwagengewicht en het ge-
wicht van een andere accessoire, bv. van de fiet-
sendrager, niet overschrijden.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de trekhaak en de wa-
gen zelf!
Bij gebruik van het accessoire (bv. fietsendrager)
op de maximale lengte en het maximaal toegestaan
gewicht van de accessoire incl. belasting letten.
Verzorgen en schoonmaken
Servicesoorten
Service-intervallen
Het naleven van de service-intervallen is van cruciaal
belang voor de levensduur en het waardebehoud van
de wagen.
Via het symbool
en de betreende melding op het
display van het instrumentenpaneel wordt op de vol-
gende servicetermijn geattendeerd.
Met betrekking tot de aard van de service-interval,
de opties voor de aanpassing ervan en de omvang
van de servicebeurt wordt u geïnformeerd door de
specialist.
Aan alle servicewerkzaamheden en het vervangen
resp. bijvullen van bedrijfsvloeistoen zijn voor de
klant kosten verbonden, ook gedurende de garantie-
periode, tenzij anders is vermeld in de garantiebepa-
lingen van ŠKODA AUTO of in andere bindende
overeenkomsten.
Bewijs van uitgevoerde servicewerkzaamheden
Een specialist legt de betreende bewijzen van uit-
gevoerde servicebeurten vast in het informatiesys-
teem met de naam Digitaal Serviceplan.
Het bewijs van uitgevoerde servicebeurten kunt u
voor uzelf laten afdrukken.
Gegevens terugzetten
Wij adviseren om de gegevens met betrekking tot
de servicesoorten niet zelf terug te zetten. Anders
kunnen de service-intervallen mogelijk verkeerd
worden ingesteld waardoor eventuele storingen aan
de wagen zouden kunnen optreden.
Bij wagens met variabel service-interval worden na
het terugzetten van de weergave de waarden van
een nieuwe service-interval weergegeven, die over-
eenkomstig de eerdere bedrijfsomstandigheden
worden berekend. Deze waarden worden dan verder
continu overeenkomstig de actuele bedrijfsomstan-
digheden aangepast.
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen
Bij het gebruik van accessoires en het uitvoeren van
aanpassingen, reparaties of technische wijzigingen
aan de wagen dienen de aanwijzingen en richtlijnen
van ŠKODA AUTO a.s. in acht te worden genomen.
De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in
het belang van de verkeersveiligheid en de goede
technische toestand van de wagen.
We raden aan voor de wagen alleen goedgekeurde
originele ŠKODA accessoires en originele ŠKODA
onderdelen te gebruiken. Hierbij is de betrouwbaar-
238
Verzorgen en schoonmaken › Servicesoorten
heid, de veiligheid en geschiktheid voor uw wagen
gegarandeerd.
ŠKODA Servicepartner
Alle ŠKODA Servicepartners werken volgens de
richtlijnen en aanwijzingen van ŠKODA AUTO. Servi-
ce- en reparatiewerkzaamheden worden hierdoor tij-
dig en vakkundig uitgevoerd. De richtlijnen en aan-
wijzingen worden nageleefd in het belang van de ver-
keersveiligheid en de goede technische toestand van
de wagen.
Wij adviseren daarom alle aanpassingen, reparaties
en technische wijzigingen aan de wagen door een
ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren.
ŠKODA originele onderdelen
Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van ŠKO-
DA originele onderdelen, omdat deze onderdelen
door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Deze onder-
delen komen precies overeen met de voorschriften
van ŠKODA AUTO en zijn identiek aan de in de pro-
ductie gebruikte onderdelen.
ŠKODA AUTO staat garant voor de veiligheid, be-
trouwbaarheid en duurzaamheid van deze onderde-
len.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelij-
ke voorschriften tot 2 jaar na verkoop aansprakelijk
voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele on-
derdelen, voor zover in het koopcontract niet iets an-
ders is overeengekomen.
ŠKODA originele accessoires
Wij adviseren voor uw wagen alleen ŠKODA origine-
le accessoires te gebruiken. ŠKODA AUTO staat ga-
rant voor de betrouwbaarheid, de veiligheid en de
geschiktheid voor uw wagen van deze accessoires.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelij-
ke voorschriften tot 2 jaar na verkoop aansprakelijk
voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele ac-
cessoires, voor zover in het koopcontract niet iets
anders is overeengekomen.
Spoiler
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De originele spoiler op de voorbumper alleen ge-
bruiken in combinatie met de originele spoiler op
de achterklep.
De originele spoiler op de voorbumper kan niet al-
leen of in combinatie met een ongeschikte spoiler
op de achterklep worden gemonteerd.
Eventuele reparaties aan of het vervangen, toevoe-
gen of verwijderen van spoilers dienen met een
ŠKODA Servicepartner te worden overlegd.
Componentenbescherming
Sommige elektronische onderdelen (bijvoorbeeld het
instrumentenpaneel) zijn af fabriek met een compo-
nentenbescherming uitgerust. De componentenbe-
scherming zorgt voor een beperkte werking van de-
ze componenten bij een niet-legitieme inbouw in een
andere wagen (bv. na diefstal) of bij gebruik buiten
de wagen.
Interieur
Waarop letten
LET OP
Voor het reinigen en verzorgen van de afzonderlijke
materialen de hiervoor bestemde reinigingsmidde-
len gebruiken.
Geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische
oplosmiddelen gebruiken.
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ Suedia /
stof
LET OP
Verontreinigingen zo snel mogelijk verwijderen.
Voor Alcantara
®
- en Suedia-stoelbekleding geen
leerreiniger, boenwas, schoenpoets, vlekkenverwij-
deraar en dergelijke gebruiken.
Zorg ervoor dat het natuurnappa niet doordrenkt
raakt bij het reinigen en dat er geen water in de na-
den loopt.
De hemelbekleding niet met een borstel reinigen.
LET OP
Gevaar voor verbleken van de bekledingstoen.
Langere perioden van stilstand in de brandende zon
voorkomen of de bekledingen door afdekken be-
schermen.
Gedurende het gebruik kunnen de leren, Alcanta-
ra
®
- en Suedia-delen kleine zichtbare veranderingen
(bv. rimpels, verkleuringen) laten zien.
Enkele kledingstoen, bv. donkere jeansstof, heb-
ben deels onvoldoende kleurechtheid. Hierdoor
kunnen op de stoelbekledingen duidelijk zichtbare
verkleuringen ontstaan. Het gaat daarbij niet om
een gebrek van de bekledingstof.
Scherpe ritsen, klinknagels, klemmen en soortgelij-
ke kledingstukken kunnen de bekledingstoen van
de wagen beschadigen. Dergelijke beschadigingen
kunnen niet als een terechte klacht worden erkend.
Kunststof delen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het dashboard.
Geen parfumeurs en luchtverfrissers aan het dash-
board bevestigen.
239
Verzorgen en schoonmaken › Interieur
Ruiten
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de verwarmingsdra-
den of de ruitantenne.
Geen stickers op de verwarmingsdraden plakken.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het verwarmingssys-
teem.
De stoelen niet met water of andere vloeistoen
reinigen.
De stoelen niet drogen door het inschakelen van de
verwarming.
Veiligheidsgordels
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de veiligheidsgordels.
De veiligheidsgordels niet chemisch reinigen.
Gereinigde gordels voor het oprollen laten drogen.
Aanwijzingen voor het reinigen
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ Suedia /
stof
Stof en vuil op het oppervlak met een stofzuiger
verwijderen.
Verse verontreinigingen met water, licht bevoch-
tigde katoenen doek of wollen doek, indien nodig
met een milde zeepoplossing, verwijderen en afve-
gen met een droge doek.
Hardnekkige vlekken verwijderen met een hiervoor
bedoeld reinigingsmiddel.
Voor de regelmatige verzorging van natuurnappa
hiervoor bedoelde middelen gebruiken. Na elke rei-
niging een verzorgende crème gebruiken, die be-
scherming tegen licht biedt en impregneert.
Bij de verzorging van Alcantara
®
-, Suedia- en stof-
fen-oppervlakken hardnekkige haren met een rei-
nigingshandschoen verwijderen. Pillen op stoen
met een borstel verwijderen.
Kunststof delen
Verontreinigingen met water, licht bevochtigde
doek of spons en eventueel een hierdoor bedoeld
reinigingsmiddel verwijderen.
Ruiten
Verontreinigingen verwijderen met schoon water
en met een hiervoor bedoelde doek drogen.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
Verontreinigingen verwijderen met een hiervoor
bedoeld reinigingsmiddel.
Veiligheidsgordels
Verontreinigingen verwijderen met een zachte
doek en milde zeepoplossing.
Buitenzijde
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Na het wassen van de wagen kan de werking van het
remsysteem worden beïnvloed door vocht en in de
winter door ijs.
De remmen door enkele keren remmen drogen en
reinigen.
LET OP
Vogelpoep, insectenresten, pekelresten, gemorste
brandstof, AdBlue
®
enz. zo snel mogelijk verwijde-
ren.
Voor het verwijderen van vuil geen ruwe sponzen,
schuursponsjes en dergelijke gebruiken.
Voor het reinigen en verzorgen van de afzonderlijke
materialen de hiervoor bestemde reinigingsmidde-
len gebruiken.
Geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische
oplosmiddelen gebruiken.
De wagen niet poetsen in een stoge omgeving.
LET OP
AdBlue
®
tast enkele materialen, bv. lak en kunststof,
aan.
De betreende plaats met een vochtige doek en
koud water reinigen.
Opgedroogde oplossing verwijderen met warm
water en een spons.
LET OP
Lakschades zo spoedig mogelijk laten herstellen.
Mat gelakte delen niet met polijstmiddelen noch
met vaste was behandelen.
Folies niet polijsten.
Portierrubbers en ruitgeleidingen niet met onder-
houdsmiddelen behandelen. Uitgezonderd hiervan
zijn hiervoor bedoelde middelen uit het assorti-
ment ŠKODA originele accessoires. Hierbij is gega-
randeerd dat de beschermende laklaag van de af-
dichtingen en ruitgeleiders niet wordt aangetast.
Voor de reiniging van de achteruitrijcamera geen
schurende reinigingsmiddelen gebruiken.
Voordat u door een wasstraat rijdt
De gebruikelijke voorzorgsmaatregelen voor de
wasstraat in acht nemen, bv. alle ruiten sluiten, de
buitenspiegel inklappen enz.
De ruitenwisserhendel in de stand zetten.
Indien uw wagen is uitgerust met speciale aan-
bouwdelen, volg dan de instructies van de was-
straatexploitant.
240
Verzorgen en schoonmaken › Buitenzijde
LET OP
Bij wagens met elektrische achterklep kan deze au-
tomatisch openen door de drukinwerking van de
wasborstels.
De wagen, bv. met de centrale vergrendelingsknop,
vergrendelen.
Na het wassen met een wasconservering
De ruitenwisserbladen met een droge doek afve-
gen.
Wassen met een hogedrukreiniger
LET OP
De bedieningsinstructies van de hogedrukreiniger
opvolgen. Dit geldt met name voor aanwijzingen
met betrekking tot de druk en de spuitafstand tot
het wagenoppervlak.
De waterstraal niet direct richten op de volgende
wagendelen.
Folies.
Sloten.
Naden van de wagen.
Aanhangwagenstopcontact.
Zwenkbare stang met kogelkop.
Sensoren.
Cameraobjectieven.
Kunststof delen, verchroomde en geëloxeerde
delen.
Sneeuw en ijs verwijderen
LET OP
Sneeuw en ijs verwijderen met een kunststof krab-
ber of een geschikt ontdooingsmiddel.
Camera's met een handveger reinigen.
De krabber slechts in een richting bewegen.
Geen krabbers of andere scherpe voorwerpen voor
folies gebruiken.
Sneeuw en ijs niet met heet of warm water verwij-
deren.
Sneeuw en ijs niet verwijderen van sterk verontrei-
nigde oppervlakken.
Aanwijzingen voor het reinigen
Wassen met de hand
De wagen van boven tot onder met een zachte
spons of washandschoen en veel water evt. met de
daarvoor bedoelde schoonmaakmiddelen wassen.
Voor folies en koplampen een milde zeepoplossing
gebruiken met twee eetlepels witte neutrale zeep
op 1 liter lauwwarm water.
Voor de ruitenwisserbladen een ruitenreiniger ge-
bruiken.
Camera's met schoon water reinigen en met een
hiervoor bedoelde schone doek drogen.
LET OP
De spons of washandschoen regelmatig uitspoe-
len.
Voor de wielen, dorpels en de onderzijde van de
wagen een andere spons gebruiken dan voor de
overige wagendelen.
De wagen niet in de brandende zon wassen.
De koplampen niet droog reinigen en geen scherpe
voorwerpen gebruiken.
Bij het wassen geen druk op de carrosserie uitoe-
fenen.
De temperatuur van het water mag maximaal 60
°C bedragen.
Na het wassen met de hand
De wagen afspoelen en met een geschikte schone
doek afvegen.
Wagenlak
De lak minimaal tweemaal per jaar met een harde
was conserveren.
Voor matte lakken een polijstmiddel gebruiken.
Folies
De folies verouderen en worden poreus. Dit is volle-
dig normaal en is geen defect.
De volgende factoren hebben een negatieve invloed
op de levensduur of kleurechtheid van de folies.
Zonne-instraling.
Vochtigheid.
Luchtverontreiniging.
Steenslag.
Conservering van de holle ruimtes
Corrosiegevoelige holle ruimtes van de wagen wor-
den in de fabriek beschermd met conserveringswas.
Uitgelopen was met een kunststof schraper verwij-
deren, vlekken met wasbenzine reinigen.
Bodembeschermingslaag
De onderzijde van de wagen is af fabriek tegen che-
mische en mechanische invloeden beschermd.
De beschermlaag voor en na het koude jaargetijde
door een specialist laten controleren.
Wielen
De wielen na het wassen met een geschikt middel
conserveren.
LET OP
Sterke vervuiling op de wielen kan tot onbalans van
de wielen leiden.
Krik
Bewegende delen zo nodig met een geschikt
smeervet behandelen.
Trekhaak
De kogelkop van de trekhaak zo nodig met een ge-
schikt smeervet behandelen.
241
Verzorgen en schoonmaken › Buitenzijde
IJskrabber aan de tankklep
Technische gegevens en
voorschriften
Voorschriften voor technische gegevens
De uitlaatgasnorm, informatie over brandstofver-
bruik en andere geldige informatie voor uw wagen
staan vermeld in de technische wagendocumentatie
en in de conformiteitsverklaring in het zogenaamde
COC-document. De gegevens kunnen ook bij een
ŠKODA Partner worden opgevraagd.
De conformiteitsverklaring is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner.
De informatie in de technische wagendocumentatie
heeft voorrang boven de informatie in dit instructie-
boekje.
De vermelde rijprestaties zijn bepaald zonder presta-
tieverminderende meeruitvoeringen (bv. airconditio-
ning).
De vermelde waarden gelden voor het basismodel
zonder speciale uitvoeringen. De waarden zijn vast-
gesteld aan de hand van regels en onder omstandig-
heden die door wettelijke of technische voorschrif-
ten voor de bepaling van bedrijfsgegevens en techni-
sche gegevens van motorvoertuigen zijn vastgelegd.
Kenmerkende wagengegevens
Chassisnummer (VIN)
Het chassisnummer bevindt zich op de volgende
plaatsen.
Rechts in de motorruimte op de veerpootsteun.
Op een plaatje onder de voorruit in de linker onder-
hoek.
Op het typeplaatje onder op de middelste carros-
seriestijl van de wagen.
Typeplaatje.
A
Fabrikant van de wagen
B
Chassisnummer (VIN)
VIN-weergave
De weergave van het VIN vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menupunt.
Menupunt voor de service
242
Technische gegevens en voorschriften › IJskrabber aan de tankklep
Of:
Menupunt voor de service
Motornummer
Het motornummer is ingeslagen op het motorblok.
Maximaal toegestane gewichten
De maximaal toegestane gewichten staan vermeld
op het typeplaatje.
Het typeplaatje bevindt zich onder op de middelste
carrosseriestijl van de wagen.
A
Maximaal toegestaan gewicht
B
Maximaal toegestaan treingewicht (wagen +
aanhangwagen)
C
Maximaal toegestane voorasbelasting
D
Maximaal toegestane achterasbelasting
Maximaal toegestaan treingewicht
De vermelde waarde is geldig voor hoogten tot
1.000 m boven zeeniveau.
Met toenemende hoogte daalt het motorvermogen
en daarbij neem ook het klimvermogen af.
Daarom moet per 1.000 m hoogtetoename het maxi-
maal toegestane treingewicht van de combinatie
met 10% worden verminderd.
Het treingewicht bestaat uit het werkelijke gewicht
van de beladen, trekkende wagen en de beladen aan-
hangwagen.
Laadvermogen
Uit het verschil tussen het maximaal toegestaan ge-
wicht en het rijklaar gewicht is het mogelijk bij bena-
dering het laadvermogen te bepalen.
Het laadvermogen bestaat uit de volgende gewich-
ten.
Het gewicht van de passagiers.
Het gewicht van alle bagagestukken en andere
voorwerpen.
Het gewicht van de dakbelading inclusief het dak-
dragersysteem.
Het gewicht van de uitrustingen die niet tot het rij-
klaar gewicht behoren.
De aanhangwagenkogeldruk bij aanhangwagenge-
bruik » Pagina 237.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen en beschadiging van de wa-
gen!
De vermelde waarden voor de maximaal toegesta-
ne gewichten niet overschrijden.
Rijklaar gewicht
Rijklaar gewicht
De waarde komt overeen met het laagst mogelijke
rijklaar gewicht zonder verdere gewichtsverhogende
uitrustingen. Dit omvat 75 kg als bestuurdersge-
wicht, het gewicht van de bedrijfsvloeistoen en het
wagengereedschap en een voor minimaal 90% ge-
vulde brandstoftank.
Rijklaar gewicht
Motortype Versnellingsbak
Rijklaar gewicht (kg)
Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
1,4 l/92 kW TSI Schakelbak 1516 1559
1,4 l/110 kW TSI
Schakelbak 4x4 1626 1669
DSG
a)
1572 1615
DSG
a)
4x4
1641 1684
1,5 l/110 kW TSI
Schakelbak 1549 1592
DSG
a)
1581 1624
2,0 l/132 kW TSI
DSG
a)
4x4 1706/1702
b)
1749
2,0 l/140 kW TSI
DSG
a)
4x4
1708 1751
2,0 l/110 kW TDI CR
Schakelbak 4x4 1725 1768
DSG
a)
1679 1722
DSG
a)
4x4 1755/1730
c)
1798/1773
c)
243
Technische gegevens en voorschriften › Maximaal toegestane gewichten
Motortype Versnellingsbak
Rijklaar gewicht (kg)
Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
2,0 l/130 kW TDI CR
DSG
a)
4x4
1718 1761
2,0 l/140 kW TDI CR
DSG
a)
4x4
1772 1815
2,0 l/176 kW TDI CR
DSG
a)
4x4
1895 1928
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
b)
Geldt voor wagens met uitlaatgasnorm EU4.
c)
Geldt voor wagens met uitlaatgasnorm EU5.
Het exacte wagengewicht kunt u opvragen bij een specialist.
Wagenafmetingen
Afmetingen
Afmetingen Waarde (in mm)
Vijfzitter-uitvoering Zevenzitter-uitvoering
Wagenhoogte
1660/1665
a)
1659/1664
a)
Wagenbreedte met ingeklapte spie-
gels
1882
Wagenbreedte met uitgeklapte
spiegels
2087
Bodemvrijheid van de wagen
193/191
b)
/197
a)
192/191
b)
/197
a)
Wagenlengte
4697/4699
a)
a)
Geldt voor wagens met 2,0 l/176 kW TDI motor.
b)
Geldt voor wagens met vierwielaandrijving.
Motorspecificaties
Overzicht
1,4 l/92 kW TSI » Pagina 244.
1,4 l/110 kW TSI » Pagina 245.
1,5 l/110 kW TSI » Pagina 245.
2,0 l/132 kW TSI » Pagina 245.
2,0 l/140 kW TSI » Pagina 246.
2,0 l/110 kW TDI CR » Pagina 246.
2,0 l/130 kW TDI CR » Pagina 246.
2,0 l/140 kW TDI CR » Pagina 247.
2,0 l/176 kW TDI CR » Pagina 247.
1,4 l/92 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 92/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 200/1400-4000
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1395
Versnellingsbak Schakelbak
Wagenuitvoering Vijfzitter Zevenzitter
Topsnelheid (km/h) 190 189
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
5 5
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,6 10,8
244
Technische gegevens en voorschriften › Wagenafmetingen
1,4 l/110 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1395
Wagenuitvoering Vijfzitter Zevenzitter
Versnellingsbak Schakel-
bak 4x4
DSG
a)
DSG
a)
4x4
Schakel-
bak 4x4
DSG
a)
DSG
a)
4x4
Topsnelheid (km/h) 198 199 194 196 198 192
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
5 5 5 5 5 5
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,8 9,7 10,0 9,9 9,9 10,2
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
1,5 l/110 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1498
Wagenuitvoering Vijfzitter Zevenzitter
Versnellingsbak Schakelbak 4x4
DSG
a)
Schakelbak 4x4
DSG
a)
Topsnelheid (km/h) 200 198 200 198
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
5 6 5 6
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,8 9,8 9,9 9,8
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
2,0 l/132 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 132/3900-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 320/1400-3940
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1984
Wagenuitvoering Vijfzitter Zevenzitter
Versnellingsbak
DSG
a)
4x4 DSG
a)
4x4
Topsnelheid (km/h) 207 205
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
5 5
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,2 8,4
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
245
Technische gegevens en voorschriften › Motorspecificaties
2,0 l/140 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 140/4200-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 320/1500-4100
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1984
Wagenuitvoering Vijfzitter Zevenzitter
Versnellingsbak
DSG
a)
4x4 DSG
a)
4x4
Topsnelheid (km/h) 211 210
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
5 5
Acceleratie 0-100 km/h (s) 7,5 7,7
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
2,0 l/110 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 340/1750-3000
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1968
Wagenuitvoering Vijfzitter Zevenzitter
Versnellingsbak Scha-
kelbak
4x4
DSG
a)
DSG
a)
4x4
(EU6)
DSG
a)
4x4
(EU5)
Scha-
kelbak
4x4
DSG
a)
DSG
a)
4x4
(EU6)
DSG
a)
4x4
(EU5)
Topsnelheid (km/h) 197 198 194 194 196 198 193 192
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
6 6 6 7 6 6 6 6
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,7 9,8 9,8 10,0 9,9 10,0 10,0 10,3
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
2,0 l/130 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 130/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 380/1750-3000
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1968
Wagenuitvoering Vijfzitter Zevenzitter
Versnellingsbak
DSG
a)
4x4 DSG
a)
4x4
Topsnelheid (km/h) 205 203
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
7 7
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,6 8,8
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
246
Technische gegevens en voorschriften › Motorspecificaties
2,0 l/140 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 140/3500-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 400/1900-3300
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1968
Wagenuitvoering Vijfzitter Zevenzitter
Versnellingsbak
DSG
a)
4x4 DSG
a)
4x4
Topsnelheid (km/h) 210 209
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
7 7
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,4 8,6
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
2,0 l/176 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 176/4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 500/1750-2500
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1968
Wagenuitvoering Vijfzitter Zevenzitter
Versnellingsbak
DSG
a)
4x4 DSG
a)
4x4
Topsnelheid (km/h) 221 220
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
7 7
Acceleratie 0-100 km/h (s) 6,9 7,0
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
Ongevalgegevensrecorder (Event Data
Recorder)
De wagen is met een apparaat uitgerust dat als on-
gevalgegevens-recorder (hierna "EDR") dient. Het
belangrijkste doel van de EDR is het opslaan van ge-
gevens tijdens het verkeersongeval of een andere
buitengewone verkeerssituatie (hierna "ongeval")
waarbij de veiligheidssystemen worden geactiveerd.
De EDR slaat gedurende een korte periode de gege-
vens van het ongeval op (ongeveer 10 s), zoals bv.:
De werking van bepaalde systemen in de wagen.
De status van de veiligheidsgordel van de bestuur-
der en bijrijder.
De bediening van het rem- en gaspedaal.
De rijsnelheid van de wagen ten tijde van het onge-
val.
De opgeslagen gegevens dienen ter ondersteuning
bij de analyse, hoe de wagensystemen zich kort vóór,
tijdens of kort na het ongeval gedroegen, zodat de
omstandigheden waaronder het ongeval zich voor-
deed waarbij materiële schade en mogelijk persoon-
lijk letsel is opgetreden, duidelijker worden.
Daarnaast worden eveneens de gegevens van de
hulpsystemen in de wagen opgeslagen. Op deze ma-
nier is niet alleen de informatie beschikbaar of de be-
treende systemen op het bijbehorende tijdstip wa-
ren in- of uitgeschakeld slechts gedeeltelijk beschik-
baar waren of inactief waren, maar kan ook worden
achterhaald of deze wagenfuncties tijdens het onge-
val de wagen regelden, versnelden of afremden. Af-
hankelijk van de uitrusting gaat het bv. om de vol-
gende functies.
Automatische afstandsregeling (ACC).
Rijstrookbehoudassistent (Lane Assist).
Parkeerassistent.
Noodremfunctie (Front Assist).
EDR-gegevens worden alleen opgeslagen als zich
een ongeval voordoet waarbij de veiligheidssyste-
men worden geactiveerd. Onder normale rij-omstan-
digheden worden geen gegevens opgeslagen en
vindt er geen audio- of video-opname in het interieur
of de omgeving van de wagen plaats. Persoonlijke
gegevens, bijvoorbeeld naam, geslacht, leeftijd of de
plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden, wor-
den eveneens niet in de EDR opgeslagen. Derden,
waaronder bv. justitiële instanties, kunnen echter
met behulp van bepaalde hulpmiddelen informatie uit
de EDR aan andere gegevensbronnen koppelen, om
op die manier bij het onderzoek naar de oorzaak van
247
Technische gegevens en voorschriften › Ongevalgegevensrecorder (Event Data Recorder)
het ongeval de identiteit van betrokkenen bij het on-
geval te achterhalen.
Voor het uitlezen van de EDR-gegevens is een speci-
ale uitrusting met een speciale toegangsbevoegd-
heid en een wettelijk voorgeschreven diagnose-aan-
sluiting ("On-Board-Diagnostics") in de wagen nood-
zakelijk en moet het contact ingeschakeld zijn.
De firma ŠKODA AUTO zal zonder toestemming van
de eigenaar van de wagen of andere voor gebruik
van de wagen geautoriseerde persoon geen gege-
vens over de toedracht van het ongeval uit de EDR
uitlezen of op enigerlei andere wijze verwerken. Uit-
zonderingen zijn in de contractuele overeenkomsten
vastgelegd of zijn aan algemene bindende voor-
schriften onderhevig.
De firma ŠKODA AUTO is op grond van wettelijke
voorschriften verplicht om de kwaliteit en veiligheid
van de eigen producten te bewaken. Daarom mogen
wij gegevens uit de EDR alleen gebruiken voor het
toezicht houden op het product op de markt, voor
onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden en voor
kwaliteitsverbetering van de veiligheidssystemen
van de wagen. In het kader van onderzoeks- en ont-
wikkelingsdoeleinden stelt de firma ŠKODA AUTO
gegevens eveneens aan derden beschikbaar. Dit
vindt uitsluitend plaats in geanonimiseerde vorm,
d.w.z. zonder willekeurige connectie met een con-
crete wagen, de eigenaar van de wagen of een ande-
re bevoegde persoon.
Informatie over de radio-apparatuur in de
wagen
Uw wagen beschikt over diverse radio-apparatuur.
De fabrikanten van deze apparatuur verklaren dat
deze apparatuur voldoet aan de voorschriften con-
form de richtlijn 2014/53/EU en het technische
voorschrift voor radio-apparatuur, goedgekeurd
door het besluit van het kabinet van ministers van
Oekraïne van 25 mei 2017, nr. 355.
Voor de weergave van informatie over richtlijn
2014/53/E betreende de onderlinge aanpassing
van wetgeving van de lidstaten aangaande de ver-
markting van radio-apparatuur, het technische voor-
schrift voor radio-apparatuur, goedgekeurd door
het besluit van het kabinet van ministers van Oe-
kraïne van 25 mei 2017, nr. 355 en de conformi-
teitsverklaring als volgt te werk gaan.
1. De QR-code inlezen of het volgende adres in de
webbrowser ingeven.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
2. Op "Choose your manual" klikken.
3. Het gewenste model selecteren - Er wordt een
menu met de instructieboekjes weergegeven.
4. De productieperiode en de taal kiezen.
5. Het bestand “Informatie over richtlijn
2014/53/EU” of “Informatie over technische
voorschrift voor radio-apparatuur nr. 355“ in
pdf-formaat selecteren.
Rechten die voortkomen uit gebrekkige
prestaties, ŠKODA garanties
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
Uw ŠKODA Partner is als verkopende partij conform
de wettelijke voorschriften en het koopcontract aan-
sprakelijk voor gebreken aan uw nieuwe ŠKODA, aan
ŠKODA originele onderdelen en aan ŠKODA originele
accessoires.
De koper heeft het recht om de rechten die voortko-
men uit gebrekkige prestaties te doen gelden bij de
verantwoordelijke ŠKODA Partner vanaf het mo-
ment dat de wagen wordt afgeleverd. De datum van
de aflevering van de wagen is samen met het chas-
sisnummer (VIN) correct in het hoofdstuk "Docu-
mentatie van de aflevering van de wagen" van dit in-
structieboekje gedocumenteerd.
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Naast de wettelijke rechten die voortkomen uit ge-
brekkige prestaties biedt de firma ŠKODA AUTO u
de ŠKODA garantie voor nieuwe wagens (hierna
"ŠKODA garantie" genoemd). Hiervoor gelden de
hierna beschreven voorwaarden.
Binnen het kader van de ŠKODA garantie garandeert
de firma ŠKODA AUTO het volgende
1)
.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek
aan uw wagen die binnen twee jaar na begin van de
ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek
aan de lak van uw wagen die binnen drie jaar na be-
gin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optre-
den.
Kosteloze reparatie van carrosserieschade door
doorroesten die binnen 12 jaar na begin van de ga-
rantie aan uw wagen optreedt. Onder doorroesten
1)
Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen of landspecifieke
markteisen, kan de ŠKODA Partner of importeur een garantie bieden buiten het kader van de vermelde
ŠKODA garantie. Deze lokale garantie vergroot de reikwijdte van de prestaties conform de specifieke ga-
rantievoorwaarden van de ŠKODA Partner of importeur.
248
Technische gegevens en voorschriften › Informatie over de radio-apparatuur in de wagen
wordt binnen de ŠKODA garantie uitsluitend het
doorroesten van carrosseriedelen van binnenuit
verstaan.
Kosteloze reparatie van de hoogvoltaccu als deze
in de wagen is geïnstalleerd en de schade optreedt
binnen 8 jaar of vóór het bereiken van een kilome-
terstand van 160.000 km/100.000 mijl (afhankelijk
van wat het eerst wordt bereikt) vanaf het begin
van de ŠKODA-garantie. Een vermindering van de
capaciteit van de hoogvoltaccu na verloop van tijd
is een natuurlijke eigenschap van de techniek en
vormt geen defect dat onder de ŠKODA-garantie
valt, op voorwaarde dat deze waarde vóór het ein-
de van de 8 jaar of vóór het bereiken van een kilo-
meterstand van 160.000 km/100.000 mijl (afhan-
kelijk van wat het eerst wordt bereikt) vanaf het
begin van de ŠKODA-garantie niet 70% van de to-
tale bruikbare capaciteit onderschrijdt.
Het begin van de ŠKODA garantie is de dag waarop
de nieuwe wagen door een ŠKODA Partner aan de
eerste eigenaar, die geen ŠKODA Partner is, wordt
afgeleverd
1)
.
De ŠKODA Partner vermeldt deze datum in de be-
treende systemen van de fabrikant. Iedere ŠKODA
Partner zal u op verzoek informeren over deze da-
tum.
De reparatie van de wagen in het kader van de ŠKO-
DA garantie kan plaatsvinden door vervanging of re-
paratie van het defecte onderdeel. Over het soort re-
paratie van de wagen beslist de ŠKODA Servicepart-
ner. De reparatie van de wagen zal binnen een rede-
lijke termijn worden uitgevoerd binnen de mogelijk-
heden van de ŠKODA Servicepartner. Vervangen on-
derdelen worden eigendom van de ŠKODA Service-
partner.
Bij claims m.b.t. de ŠKODA-garantie aangaande scha-
de aan de hoogvoltaccu wanneer deze in de wagen is
geïnstalleerd, wordt de hoogvoltaccu in een staat
gebracht die overeenkomt met de leeftijd en de kilo-
meterstand van de wagen, waarbij de capaciteit van
de hoogvoltaccu na reparatie ten minste 70% van de
totale bruikbare capaciteit bedraagt.
Verdere aanspraken kunnen niet aan deze ŠKODA
garantie worden ontleend. In het bijzonder kan geen
aanspraak worden gemaakt op de levering van een
vervangend product, op ontbinding van de koop-
overeenkomst, op korting, op een vervangende wa-
gen gedurende de duur van de reparatie of op een
schadevergoeding.
De ŠKODA garantie is geldig bij elke willekeurige
ŠKODA Servicepartner.
Er bestaan geen aanspraken op de ŠKODA garantie
als schade aan de wagen is veroorzaakt in samen-
hang met een van de volgende omstandigheden.
De servicewerkzaamheden zijn niet tijdig en vak-
kundig uitgevoerd in overeenstemming met de
specificaties van ŠKODA AUTO of de uitvoering
ervan is door de klant niet aangetoond bij het doen
gelden van aanspraken uit de ŠKODA garantie.
De beschadiging heeft betrekking op onderdelen
die onderhevig zijn aan natuurlijke slijtage zoals bv.
banden, bougies, ruitenwisserbladen, remblokken
en remschijven, koppeling, gloeilampen, synchroni-
satieringen, batterijen enz.
Inbouw, aansluiting van onderdelen of accessoires,
uitvoering van andere aanpassingen of technische
wijzigingen aan de wagen die niet zijn goedgekeurd
door ŠKODA AUTO (bv. tuning).
Ongeoorloofd gebruik, ondeskundige behandeling
(bijvoorbeeld bij autosportevenementen of overbe-
lading), ondeskundige verzorging en onderhoud of
ongeoorloofde veranderingen aan de wagen.
Het niet opvolgen van de voorschriften in het in-
structieboekje resp. in andere af fabriek geleverde
handleidingen, o.a. het niet naleven van voorschrif-
ten met betrekking tot de procedure voor het op-
laden van de hoogvoltaccu als deze in de wagen is
geïnstalleerd.
Gebruik van de wagen als stationaire bron voor
elektrische energie.
Invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld een ongeval,
hagel, overstroming enz.).
Een niet tijdig bij een erkend reparateur gemeld
defect of een defect dat niet vakkundig is verhol-
pen.
De bewijsvoering van het ontbrekende oorzakelijk
verband ligt bij de klant.
Door de ŠKODA garantie worden de wettelijke rech-
ten van de koper aangaande de aansprakelijkheid van
de verkoper voor gebreken en mogelijke aanspraken
uit de productaansprakelijkheidswetgeving niet be-
perkt.
ŠKODA mobiliteitsgarantie
De mobiliteitsgarantie staat voor een gevoel van ze-
kerheid.
Indien u onderweg onverhoopt met pech blijft staan,
kunt u door de mobiliteitsgarantie toch uw reis
voortzetten. Tot de mobiliteitsgarantie behoren:
Pechhulp ter plaatse en het afslepen naar de ŠKODA
Servicepartner, telefonische technische ondersteu-
ning resp. herstel ter plaatse.
Indien de reparatie van uw wagen niet op dezelfde
dag kan plaatsvinden, kan de ŠKODA Servicepartner
1)
Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen, kan in plaats van de
datum van aflevering van de wagen de datum van de 1e kentekenregistratie worden vermeld.
249
Technische gegevens en voorschriften › Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties, ŠKODA garanties
zo nodig voor aanvullend vervoer zorgen (bus, trein
en dergelijke) of een vervangende wagen voor u
klaarzetten.
Bepaalde aanspraken voor het gratis aanbieden van
diensten onder de ŠKODA mobiliteitsgarantie zijn al-
leen geldig als uw wagen door een defect is stilge-
vallen dat moet worden gerepareerd als gevolg van
de naleving van de ŠKODA-garantie.
Uw ŠKODA Partner kan u meer vertellen over de al-
gemene voorwaarden van de mobiliteitsgarantie. Hij
kan u eveneens de gedetailleerde voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie met betrekking tot uw wagen
mededelen. Indien voor uw wagen geen mobiliteits-
garantie geldt, kan hij u informeren over de mogelijk-
heden om deze alsnog af te sluiten.
Optionele ŠKODA garantieverlenging
Indien u bij de koop van uw nieuwe wagen ook een
ŠKODA garantieverlenging hebt gekocht, biedt ŠKO-
DA AUTO u binnen de garantieperiode een gratis re-
paratie van schade aan de wagen veroorzaakt door
een defect aan de wagen.
De ŠKODA garantieverlenging voor uw wagen is gel-
dig voor de afgesproken periode of totdat de afge-
sproken kilometerstand is bereikt, afhankelijk van
wat zich het eerst voordoet.
Voor de beoordeling van aanspraken uit de ŠKODA
garantieverlenging gelden dezelfde regels als voor de
ŠKODA garantie.
De reparatie van de wagen in het kader van de ŠKO-
DA garantieverlenging kan alleen plaatsvinden door
vervanging of reparatie van de defecte onderdelen,
waarbij de ŠKODA Servicepartner beslist over het
soort reparatie. De reparatie van de wagen zal binnen
een redelijke termijn worden uitgevoerd binnen de
mogelijkheden van de ŠKODA Servicepartner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan de ŠKODA ga-
rantieverlenging worden ontleend. In het bijzonder
kan geen aanspraak worden gemaakt op de levering
van een vervangend product, op ontbinding van de
koopovereenkomst, op korting, op een vervangende
wagen gedurende de duur van de reparatie of op een
schadevergoeding.
De beschreven lakgarantie, de garantie tegen door-
roesten en de garantie op de hoogvoltaccu blijven
onaangetast door de ŠKODA garantieverlenging.
De ŠKODA garantieverlenging geldt niet voor folies
aan binnen- en buitenzijde.
Meer gedetailleerde informatie over de ŠKODA ga-
rantieverlenging is te verkrijgen bij uw ŠKODA Part-
ner.
De ŠKODA mobiliteitsgarantie en de ŠKODA ga-
rantieverlenging gelden alleen voor sommige landen.
250
Technische gegevens en voorschriften › Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties, ŠKODA garanties
Trefwoordenlijst
Getallen en symbolen
4-seizoenenbanden
215
A
Aangesloten apparaat veilig verwijderen
Infotainment Amundsen 107
Infotainment Bolero
87
Infotainment Columbus 137
Infotainment Swing 70
Aanhangwagen 178
Aan- en afkoppelen 237
Alarmsysteem 27
Toegestaan gewicht 178
Veilig rijden
20
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp
Zie Trailer Assist 200
Aanhangwagenstabilisator 183
Aanwijzingen voor het starten
172
ABS 183, 184
ACC 187–189
Afstandsinstelling 188
Automatisch stoppen en wegrijden 187
Onderbreking van de snelheidsregeling
188
Accu 209
Laden 209
Losmaken en vastmaken 209
Ontladingsbeveiliging 209
Toestand controleren 209
Veiligheid 17
Accuzuur
209
Achterklep 33–35
Automatische vergrendeling 33
Contactloze bediening 34, 35
Handmatige bediening
33
Instelling 34
Achteruitrijcamera 195, 196
Bediening 196
Achterzijde wagen 8
Adaptief onderstel
177
AdBlue
Bijvullen 205
Controlelampje 206
Controleren
205
Norm 205
Veiligheid 17
Vulhoeveelheid 206
Werking 205
Afbeeldingen
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
Afbeeldingen - Infotainment Amundsen
Bediening door aanraken 117
Gebarenbediening
117
Hoofdmenu weergeven 117
Hoofdmenu-overzicht
117
Instellingen 118
ondersteunde bestanden 118
ondersteunde bronnen 118
Afbeeldingen - Infotainment Bolero
Bediening door aanraken
97
Gebarenbediening 97
Hoofdmenu weergeven 97
Hoofdmenu-overzicht 97
Instellingen 98
ondersteunde bestanden
98
ondersteunde bronnen 98
Afbeeldingen - Infotainment Columbus
Bediening door aanraken 149
Gebarenbediening 149
Hoofdmenu weergeven 148
Hoofdmenu-overzicht 148
Instellingen 149
ondersteunde bestanden 150
ondersteunde bronnen
150
Afvalbak 233
Airbag 48
Activering 48
Airbags buiten werking stellen 48
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen
49
Inbouwplaatsen 48
Storing 49
Veiligheid 18
Airconditioning
Zie Climatronic
60
Zie Handbediende airconditioning 59
Alarmlichten 51
Alarmsysteem 27, 28
Aanhangwagen
27
Analoog instrumentenpaneel 64
Android Auto
Infotainment Amundsen 126
Infotainment Bolero
102
Infotainment Columbus 162
Infotainment Swing 81
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Apple CarPlay
Infotainment Amundsen
126
Infotainment Bolero 102
Infotainment Columbus 162
Infotainment Swing 81
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
Applicatie ŠKODA Media Command
Infotainment Amundsen 119
Infotainment Columbus 153
Area View 197, 198
Armsteun
Achterin
39
Voorin 39
Asbak 233
ASR
183, 184
251
Trefwoordenlijst
Assistent voor noodsituaties 193
Auto Hold 182
Automatisch afremmen
Zie Front Assist 184
Automatische afstandsregeling 187
Automatische regeling van de Climatronic
60
Automatische versnellingsbak 174–176
Handmatig schakelen met de keuzehendel 175
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel 175
B
Bagageruimte 222
12 volt stopcontact 222
Bevestigingselementen
223
Bevestigingsnetten 224
Bodembekleding bevestigen 225
Dubbelzijdige bodembekleding 225
Hendel voor het neerklappen van de rugleuningen
van de zitplaatsen achterin
222
Opbergvakken 222
Oprolbare afdekking 225
Schakelaar van de trekhaak 222
Scheidingsnet
225
Variabele bagageruimtevloer 226
Voorwerpen veilig transporteren 19
Zie Achterklep 33
Banden
214, 215
Bandencontrole 220
Overzicht van het opschrift 214
Spanning 219
Bandenafdichtset 218, 219
Bandencontrole
220, 221
Bandenspanningswaarden instellen 220
Bediening - Infotainment Amundsen 109
Bediening - Infotainment Columbus 138
Bediening van het infotainment Amundsen
via spraak
110
Bediening van het infotainment Bolero
Door aanraken 88
Bediening van het infotainment Swing
Door aanraken
72
Beheer mobiele apparaten - Infotainment
Amundsen 120, 121
Mogelijke verbindingstypes 120
Beheer mobiele apparaten - Infotainment Bolero
98, 99
Mogelijke verbindingstypes 98
Beheer mobiele apparaten - Infotainment
Columbus 154, 155
Mogelijke verbindingstypes
154
Beheer mobiele apparaten - Infotainment Swing
78, 79
Mogelijke verbindingstypes 78
Bekerhouder 233
Benzine
206
Bijvullen 206
Normen 206
Probleemoplossing
207
Tankinhoud 207
Voorgeschreven benzine 206
Voorgeschreven brandstof 207
Voorwaarden voor het tanken 206
Bergafdaalhulp
193
Activering/deactivering 194
Werking 193
Werkingsvoorwaarden 194
Bergwegrijhulp 183
Bescherming tegen de zon
32
Elektrische bediening van het rolgordijn 32
Beslagen ruiten 60
Bestuurdersplaats 9
Bevestigingselementen in de bagageruimte 223
Bijrijdersplaats 9
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen 49
Bijvullen
AdBlue 205
Benzine
206
Diesel 208
Koelvloeistof 203
Motorolie 202
Ruitensproeiervloeistof 58
Binnenspiegel
41
Binnenverlichting 56, 57
Bluetooth
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Bodembekleding in bagageruimte
225
Bodembekleding in de bagageruimte
Bodembekleding bevestigen 225
Brandblusser 222
Brandstof
Benzine
206
Diesel 207
Brandstolter 205
Brandstoftank
Klep openen
205
Buitenspiegel
Functies instellen 42
Buitenspiegels 42
C
Cargo-elementen 223
CarStick 125
Centrale vergrendeling 25, 26
SAFE-functie
25
Chassisnummer (VIN) 242
Circulatiefunctie 59, 60
Climatronic 60, 61
Display in de middenconsole achterin
234
Comfortknipperen 51, 52
COMING HOME 53
Instelling 53
Configuratiehulp
Infotainment Amundsen
107
Infotainment Bolero 87
Infotainment Columbus 137
252
Trefwoordenlijst
Infotainment Swing 70
Contactslot 172
Controlelampjes
Overzicht 10, 13
Voorwoord 10
Crew Protect Assist
Zie Proactieve inzittendenbescherming
192
D
Dagrijverlichting 50
Dakdrager 236
Daklast
236
Dakdragers
Veilig rijden 20
Dataverbinding - Infotainment Amundsen
CarStick
125
Instellingen 125
Dataverbinding - Infotainment Columbus
Instellingen
161
Simkaart in externe module 161
Datum
Infotainment Amundsen 107
Infotainment Bolero 87
Infotainment Columbus
137
Infotainment Swing 70
DCC 177
Deksel 234
Diesel
207
Beveiliging tegen verkeerd tanken 207
Bijvullen 208
Normen 207
Probleemoplossing 208
Tankinhoud
208
Voorgeschreven brandstof 208
Voorwaarden voor het tanken 207
Digitaal instrumentenpaneel 64
Dimlicht
50, 52
Dimlicht automatisch inschakelen 50, 52
Display in het instrumentenpaneel 65, 66
Door protect
Zie Portierbeschermrand 29
DriveGreen
177
Driver Alert
Zie Vermoeidheidsherkenning 193
DSR 183
E
EDS 183
Eenheden
Infotainment Amundsen
107
Infotainment Bolero 87
Infotainment Columbus 137
Infotainment Swing 70
Elektrische ruitbediening 30
Activering
30
Bediening 30
Probleemoplossing 30
Sluitkrachtbegrenzing 29
Elektronische parkeerrem
181, 182
Elektronische spraakversterking voor bestuurder
en bijrijder 87, 108, 138
Emergency Assist
Zie Hulpsysteem voor noodsituaties 193
EPC
204
ESC 183, 184
ESC Sport 183
F
Fabrieksinstellingen
Infotainment Amundsen 107
Infotainment Bolero 87
Infotainment Columbus 137
Infotainment Swing
70
File-assistent 190
Front Assist 184
Full led-koplampen 50
G
Garantie 248
Garantie voor nieuwe wagens 248
Mobiliteitsgarantie
249
Optionele garantieverlenging 250
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
248
Gebruikersaccount
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
Gebruikersbeheer
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Geheugenfunctie van de sleutel 24
Geheugenfunctie van de stoelen 36
Geluid
Infotainment Amundsen
107
Infotainment Bolero 87
Infotainment Swing 70
Gereedschap
222
Gevarendriehoek 222
Gewicht 243
Gloeilampjes 53
Dimlicht - Vervangen 54
Grootlicht - Vervangen
54
Knipperlicht achter - Vervangen 56
Knipperlicht voor - Vervangen 55
Mistlamp - Vervangen 55
Stadslicht - Vervangen
54
Grootlicht 51
Grootlichtassistent 53
Grootlichtassistent 53
H
Haken
In de bagageruimte 223
In het interieur 228
Handbediende airconditioning
59, 60
Hendel
Grootlicht 51
Grootlichtassistent 53
253
Trefwoordenlijst
Knipperlicht 51
Ruitenwissers en -sproeiers 57
HHC
Zie Bergwegrijhulp 183
Hoofdsteunen 39
Hotspot
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
Hulpsystemen
Bestuurdershulpsystemen 183
Parkeerassistent 194
Veiligheid
19
I
i-Size 46
ICC
Elektronische spraakversterking voor bestuurder
en bijrijder
87, 108, 138
IJskrabber 8
In nullaststand rijden
175
Informatie Sport 69
Informatie-oproep
Infotainment Bolero 104
Informatieoproep
Infotainment Amundsen
128
Infotainment Columbus 164
Infotainment Swing 84
Infotainment Amundsen
Basisinstellingen
107
Functiebeperking 107
Instellingen 125
Menu MENU 107
Opnieuw opstarten 108
Overzicht
107
Spraakbediening 110
Systeemupdate 108
Systeemversie 108
Toetsenbord
109
Infotainment Bolero
Basisinstellingen 87
Bediening door aanraken 88
Functiebeperking 70, 87
Menu MENU
86
Opnieuw opstarten 87
Overzicht 86
Systeemupdate 88
Systeemversie 88
Toetsenbord
89
Infotainment Columbus
Basisinstellingen 137
Functiebeperking 137
Instellingen
161
Menu MENU 137
Opnieuw opstarten 138
Overzicht 136
Systeemupdate 138
Systeemversie
138
Toetsenbord 139
Infotainment Swing
Basisinstellingen
70
Bediening door aanraken 72
Opnieuw opstarten 71
Overzicht 70
Systeemupdate 71
Systeemversie
71
Toetsenbord 72
Infotainment-toetsenbord Amundsen
Bediening 110
Extra toetsenbordtalen 110
Instelling van de extra toetsenbordtalen
110
Overzicht 109
Tekenvarianten 110
Zoeken 110
Infotainment-toetsenbord Bolero
Bediening 89
Extra toetsenbordtalen 89
Instelling van de extra toetsenbordtalen 89
Overzicht 89
Tekenvarianten
89
Zoeken 89
Infotainment-toetsenbord Columbus
Bediening 140
Extra toetsenbordtalen 140
Instelling van de extra toetsenbordtalen
140
Overzicht 139
Tekenvarianten 140
Zoeken 140
Infotainment-toetsenbord Swing
Bediening
72
Extra toetsenbordtalen 72
Instelling van de extra toetsenbordtalen 73
Overzicht 72
Tekenvarianten
72
Zoeken 72
Infotainmentbeeldscherm Amundsen
Instellingen 109
Overzicht
108
Infotainmentbeeldscherm Bolero
Instellingen 88
Overzicht 88
Infotainmentbeeldscherm Columbus
Instellingen
139
Overzicht 138
Infotainmentbeeldscherm Swing
Instellingen 72
Overzicht
71
Infotainmentoverzicht
Amundsen 107
Bolero 86
Columbus 136
Swing
70
Infotainmenttoetsenbord
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Instrumentenpaneel
Analoog
64
Display in het instrumentenpaneel 65
Interieurverlichting
Sfeerverlichting 57
254
Trefwoordenlijst
Interieurvoorverwarming en -ventilatie 61–63
Batterij van de radiografische afstandsbediening
vervangen 63
ISOFIX 47
Bevestigingsogen 47
Gebruik van kinderzitjes
46
K
Keuzehendel 175
Kickdown 174
Kinderbeveiliging 28
Kinderzitje
44
Bevestiging 47
Bevestiging met een gordel 47
Geadviseerde kinderzitjes
45
Groepenindeling 45
i-Size 46
ISOFIX 46, 47
Kinderen juist vastzetten
19
Op de bijrijdersstoel 44
TOP TETHER 47
Veiligheidsaanwijzingen 44
Zie Kinderzitje 44
Klank
Infotainment Columbus
137
Klaptafel 234
Knipperlicht 51
Knop voor centrale vergrendeling
25
Koelvloeistof 203
Bijvullen 203
Controlelampje 203
Controleren 203
Probleemoplossing
204
Specificatie 203
Temperatuurmeter 203
Veiligheid 17
Koplamp
52
Koplampen
Full led 50
Lichtbundelhoogteverstelling 52
L
Lane Assist 189, 190
Laptimer
Infotainment 69
Instrumentenpaneel
68
Launch-control 175
LEAVING HOME 53
Instelling 53
Licht
50, 51
Alarmlichten 51
Automatisch inschakelen en uitschakelen 52
Controlelampje 52
CORNER-functie 50
Dimlicht
52
Full led-koplampen 50
Gloeilampjes vervangen 53
Grootlichtassistent 53
Knipperlicht
51
Koplampen reinigen 58
Lichtbundelhoogteverstelling van de koplampen
52
Links-/rechtsrijdend verkeer 52
Mistlicht
51
Parkeerlicht 51
Probleemoplossing 52
Stadslicht 51
Lichtbundelhoogte 52
Lichtschakelaar
51
Light Assist
Zie Grootlichtassistent 53
M
Massapunt
210
MCB
183
Media
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Media - Infotainment Amundsen 115
Bediening 114
Hoofdmenu
114
Waarop letten 114
Media - Infotainment Bolero 94, 95
Bediening 94
Hoofdmenu
93
Waarop letten 93
Media - Infotainment Columbus
145, 146
Bediening
144
Hoofdmenu 144
Waarop letten 144
Media - Infotainment Swing 76, 77
Bediening
75
Hoofdmenu 75
Waarop letten 75
Media Command
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Media Command - Infotainment Amundsen
Applicatie ŠKODA Media Command
119
Bediening 119
Functiebeperking 119
Hoofdmenu
119
Instellingen 119
Ondersteunde bestanden 120
Verbinding met het Wifi-hotspot van het
infotainment 119
Werking
118
Werkingsvoorwaarden 119
Media Command - Infotainment Columbus
Applicatie ŠKODA Media Command 153
Bediening
152
Functiebeperking 153
Hoofdmenu 152
Instellingen 153
Ondersteunde bestanden 153
Verbinding met het Wifi-hotspot van het
infotainment
153
Werking 152
255
Trefwoordenlijst
Werkingsvoorwaarden 152
Memory-functie van de elektrisch verstelbare
stoel 36
Menu HOME instellen
Infotainment Columbus 137
Menu MENU
Infotainment Amundsen
107
Infotainment Bolero 86
Infotainment Columbus 137
Menu MENU instellen
Infotainment Amundsen
107
Infotainment Bolero 87
Infotainment Columbus 137
Infotainment Swing 70
Middenconsole 9
MirrorLink
Infotainment Amundsen 126
Infotainment Bolero 102
Infotainment Columbus 162
Infotainment Swing
81
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Mistachterlicht 51
Mistlampen 51
Mistlicht 51
Modi van de automatische versnellingsbak
174
Motor afzetten 172
Motor starten 172, 173
Motorkap 201
Motornummer
242
Motorolie 201
Bijvullen 202
Controlelampje 202
Controleren 201
Specificatie
202
Veiligheid 17
Verversen 202
Motorruimte 10
Accu
209
Kap 201
Koelvloeistof 203
Motorolie 201
Ruitensproeiervloeistof 58
Veiligheid
17
Motorstart
Startkabels gebruiken 210
MSR 183
Multicollision brake
Zie MCB
183
Multifunctiehouder 234
N
Navigatie - Infotainment Amundsen
Bediening door aanraken 134
Beperking van de routegeleiding 135
Categorieën met bijzondere reisdoelen 135
Demomodus
135
Het opgeslagen reisdoel kiezen 131
Het opgezochte reisdoel kiezen 131
Hoofdmenu weergeven
131
Informatie over de rijtijd 135
Instellingen 135
Kaartoverzicht 131
Kaartschaal 131
Lijst met opgeslagen reisdoelen
131
Navigatiemeldingen 131
Navigatiemeldingen instellen 135
Reisdoel op de kaart kiezen 131
Reisdoel via het adres ingeven 131
Reisdoel zoeken
131
Reisdoelen wijzigen 131
Reisdoelinformatie 135
Rijden met een aanhangwagen 135
Route-overzicht 131
Routeberekening 131
Snelheidsbegrenzingen 135
Startpunt van de demomodus 135
Tankwaarschuwing 135
Thuisadres
135
Updaten van de navigatiedatabase 136
Verkeersbelemmering 135
Verkeerstekenweergave 135
Versie van de navigatiedatabase 136
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding
135
Navigatie - Infotainment Columbus
Automatische online-update 171
Bediening door aanraken 170
Beperking van de routegeleiding
170
Categorieën met bijzondere reisdoelen 170
Demomodus 170
Handmatige online-update 171
het opgeslagen reisdoel kiezen 166
het opgezochte reisdoel kiezen
166
Hoofdmenu weergeven 166
Informatie over de rijtijd 170
Instellingen 170
Kaartoverzicht
166
Kaartschaal 166
Lijst met opgeslagen reisdoelen 166
Navigatiemeldingen 166
Navigatiemeldingen instellen 170
Reisdoel op de kaart kiezen
166
Reisdoel via het adres ingeven 166
Reisdoel zoeken 166
Reisdoelen onderling wisselen 166
Reisdoelinformatie
170
Rijden met een aanhangwagen 170
Route-overzicht 166
Routeberekening 166
Snelheidsbegrenzingen 170
Startpunt van de demomodus
170
Tankwaarschuwing 170
Thuisadres 170
Updaten van de navigatiedatabase 171
Verkeersbelemmering
170
Verkeerstekenweergave 170
Versie van de navigatiedatabase 171
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 170
256
Trefwoordenlijst
Wegpuntmodus 166
Netten 224
Noodgeval
Noodoproep 21
Startkabels gebruiken 210
Wat te doen in geval van brand
21
Wat te doen na een ongeval 21
Noodoproep 21
Noodreservewiel 216
Veilig rijden 20
Nooduitrusting
222
Krik 222
Wagengereedschap 222
Nullast
Zie In nullaststand rijden 175
O
Oroad
176
In-/uitschakelen 177
Oroad-informatie
177
Olie
Zie Motorolie 201
Omgevingsoverzicht
Zie Area View
197
Omschrijvingen 6
Ondersteunde mediabestanden
Zie elektronische versie van het instructieboekje 5
Ondersteunde mediabronnen
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
Ongevalgegevensrecorder 247
Online-diensten - Infotainment Bolero
Informatie-oproep 104
Pechoproep
104
Rechten en plichten 104
ŠKODA Connect applicatie 104
ŠKODA Connect internetpagina 104
ŠKODA Connect Portal 104
Online-diensten - Infotainment Columbus
Informatieoproep
164
Pechoproep 164
Rechten en plichten 164
ŠKODA Connect applicatie
164
ŠKODA Connect internetpagina 164
ŠKODA Connect Portal 164
Online-diensten - infotainment Swing
Informatieoproep 84
Online-diensten - Infotainment Swing
Pechoproep
84
Rechten en plichten 84
ŠKODA Connect applicatie 84
ŠKODA Connect internetpagina 84
ŠKODA Connect Portal
84
Online-diensten ŠKODA Connect
Infotainment Bolero 104
Onlinediensten - Infotainment Amundsen
Diensten uit-/inschakelen 129
Dienstenbeheer
129
Gebruiker wisselen 129
Gebruiker wissen
129
Informatieoproep 128
Instelling van het beschermingsniveau van
persoonlijke gegevens 129
Instellingen 129
Lokaliseringsdiensten
129
Pechoproep 128
Privémodus 129
Rechten en plichten 128
Registratie en activering van de onlinediensten
129
ŠKODA Connect applicatie 128
ŠKODA Connect internetpagina 128
ŠKODA Connect Portal 128
Verbindingstoestand 129
Onlinediensten - Infotainment Bolero
Diensten uit-/inschakelen 105
Dienstenbeheer 105
Gebruiker wissen 105
Instelling van het veiligheidsniveau van
persoonsgegevens
105
Lokaliseringsdiensten 105
Pechoproep 105
Privémodus 105
Registratie en activatie van de onlinediensten
105
Verbindingstoestand 105
Onlinediensten - Infotainment Columbus
Diensten uit-/inschakelen 165
Dienstenbeheer
165
Gebruiker wisselen 165
Gebruiker wissen 165
Instelling van het beschermingsniveau van
persoonlijke gegevens 165
Instellingen
165
Lokaliseringsdiensten 165
Privémodus 165
Registratie en activering van de onlinediensten
165
Verbindingstoestand 165
Onlinediensten - Infotainment Swing
Diensten uit-/inschakelen 84
Dienstenbeheer 84
Gebruiker wisselen
84, 105
Gebruiker wissen 84
Instelling van het beschermingsniveau van
persoonlijke gegevens 84
Instellingen
84
Lokaliseringsdiensten 84
Privémodus 84
Registratie en activering van de onlinediensten 84
Verbindingstoestand 84
Ontgrendelen
25, 26
Opbergmogelijkheden 228
Opbergvakken 228
Opnieuw opstarten van het infotainment
Amundsen
108
Opnieuw opstarten van het infotainment Bolero
87
257
Trefwoordenlijst
Opnieuw opstarten van het infotainment
Columbus 138
Opnieuw opstarten van het infotainment Swing
71
Oprolbare bagageruimteafdekking 225, 226
P
Paraplu 232
Park Assist
Zie Parkeerassistent
199
Parkeerassistent 199, 200
Parkeerhulp
194, 195
Parkeerhulpsystemen 194
Parkeerlicht 51
Parkeerrem
181
Zie Elektronische parkeerrem 181
Parkeren
Achteruitrijcamera 195
Parkeerassistent
199
Parkeerhulp 194
Uitparkeerassistent 198
Wagen veilig parkeren 20
ParkPilot
Zie Parkeerhulp
194
Pechoproep
Infotainment Amundsen 128
Infotainment Bolero 104
Infotainment Columbus
164
Infotainment Swing 84
Personalisering 69
Gebruiksdoel 69
Instelling 70
Van gebruikersaccount wisselen
69
Werking 69
Phonebox 232
Portier
Openen/sluiten
28
Portierbeschermrand
Vervangen 29
Werking 29
Praktische uitrustingen 228
12 volt stopcontact
222, 228, 235
230 volt stopcontact 228, 236
Asbak 233
Bekerhouder 233
Brillenvak 228
Klaptafel
234
Kledinghaken 228
Make-upspiegel 228
Multifunctiehouder 234
Opbergtassen
228
Opbergvak onder de voorstoel 232
Opbergvak voor de paraplu 232
Opbergvakken 228
Sigarettenaansteker 233
Skizak
227
Tablethouder 235
Tickethouder 228
Proactieve inzittendenbescherming
192, 193
Productaansprakelijkheid
Zie Garantie 248
R
Radio
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Radio - Infotainment Amundsen 112
Hoofdmenu weergeven
111
Hoofdmenu-overzicht 111
Lijst met beschikbare zenders 111
SCAN-functie 112
Zender handmatig zoeken
112
Zender kiezen 112
Radio - Infotainment Bolero 91, 92
Hoofdmenu weergeven 91
Hoofdmenu-overzicht
91
Lijst met beschikbare zenders 91
SCAN-functie 91
Zender handmatig zoeken 91
Zender kiezen 91
Radio - Infotainment Columbus
142
Hoofdmenu weergeven 141
Hoofdmenu-overzicht 141
Lijst met beschikbare zenders 141
SCAN-functie
141
Zender handmatig zoeken 141
Zender kiezen 141
Radio - Infotainment Swing 73, 74
Hoofdmenu weergeven 73
Hoofdmenu-overzicht 73
Lijst met beschikbare zenders 73
SCAN-functie
73
Zender handmatig zoeken 73
Zender kiezen 73
Radiografische afstandsbediening van de
interieurvoorverwarming en -ventilatie
Batterij vervangen
63
Radiozenderlijst
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
Zie Garantie
248
Reflectievest 222
Reiniging van de wagen
Exterieur 240, 241
Interieur 239, 240
Waarop letten
239
Remblokken 181
Remmen 180, 181
Remvloeistof 180, 181
Veiligheid
17
Reservewiel 216
Veilig rijden 20
Richtingaanwijzers
Zie Knipperlicht 51
Rijden met een aanhangwagen
178
Aanhangwagenstabilisator 183
Veiligheid 20
258
Trefwoordenlijst
Rijgegevens 66, 67
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 68
Rijmodus van de wagen 176
Eco 176
Individual 176
Normal
176
Oroad 176
Snow 176
Sport 176
Rijstrookbehoudassistent
Zie Lane Assist
189
Rijstrookwisselassistent
Zie Side Assist 191
Roetfilter 204
Probleemoplossing 204
Rolgordijn
Bediening van de rolgordijnen voor de achterste
portierruiten 32
Bediening van het rolgordijn activeren 32
Ruiten
30
Verwarming 32
Ruitensproeierinstallatie
Zie Ruitenwissers en -sproeiers 57
Ruitensproeiervloeistof
Hoe wordt de sproeiervloeistof bijgevuld
58
Peil te laag 58
Ruitenwissers en -sproeiers 57
Automatisch wissen 58
Automatische achterruitwisser
58
Ruitensproeiervloeistof bijvullen 58
Ruitensproeiervloeistofpeil te laag 58
Ruitenwisserarmen wegklappen 58
Ruitenwisserbladen vervangen 59
Ruitverwarming
32, 33
S
SAFE-functie
Beschrijving 25
Uitschakelen 25
Schakelbak 174
Schakelen
Schakelbak
174
Scheidingsnet 225
Scheidingsnet in de bagageruimte 227
Schuif-kanteldak 31
Activering na het losmaken van de accu 31
Bediening
31
Elektrische bediening van het rolgordijn 32
SD-Karte
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
SEAL-banden
216
Servicesoort
Bewijs 238
Gegevens terugzetten 238
Interval 238
Termijn weergeven
238
Servicestand van de ruitenwisserarmen 58
Servicewerkzaamheden 238
Sfeerverlichting
57
Side Assist 191
Sigarettenaansteker 233
Skizak 227
ŠKODA Connect applicatie
Infotainment Amundsen
128
Infotainment Bolero 104
Infotainment Columbus 164
Infotainment Swing 84
ŠKODA Connect online-diensten
Infotainment Columbus
164
Infotainment Swing 84
ŠKODA Connect onlinediensten
Infotainment Amundsen 128
Sleepkabel 179
Sleepoog 179
Sleutel 23
Geheugenfunctie van de sleutel 24
Sleutelloos vergrendelen (KESSY) 26, 27
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
Storing sleutelschakelaar
50
Sleutelschakelaar voor buiten werking stellen
airbag 49
Smart Link - Infotainment Amundsen
Werking
126
Smart Link - Infotainment Bolero
Werking 102
Smart Link - Infotainment Swing
Werking
81
SmartLink
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
SmartLink - Infotainment Amundsen
Algemene verbindingsvoorwaarden 127
Android Auto
126
Android Auto - Verbinding via USB 128
Android Auto - Verbindingsverbreking 128
Apple CarPlay 126
Apple CarPlay - Verbinding via USB
128
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking 128
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie 127
Beperking Android Auto 127
Beperking Apple CarPlay 127
Beperking MirrorLink
127
Beperking tijdens het rijden 127
Hoofdmenu 126
Hoofdmenu weergeven 126
Instellingen
128
MirrorLink 126
MirrorLink - Verbinding via USB 128
MirrorLink - Verbindingsverbreking 128
Ondersteunde verbindingstypes 126
Verbindingsvoorwaarden Android Auto
127
Verbindingsvoorwaarden Apple CarPlay 127
Verbindingsvoorwaarden MirrorLink 127
Wisselen naar een ander apparaat 128
Wisselen naar een ander verbindingstype
128
SmartLink - Infotainment Bolero
Algemene verbindingsvoorwaarden 103
Android Auto 102
259
Trefwoordenlijst
Android Auto - Verbinding verbreken 104
Android Auto - Verbinding via USB 104
Apple CarPlay 102
Apple CarPlay - Verbinding verbreken 104
Apple CarPlay - Verbinding via USB 104
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
103
Beperking Android Auto 103
Beperking Apple CarPlay 103
Beperking MirrorLink 103
Beperking tijdens het rijden
103
Hoofdmenu 102
Hoofdmenu weergeven 102
Instellingen 104
MirrorLink 102
MirrorLink - Verbinding verbreken 104
MirrorLink - Verbinding via USB 104
Ondersteunde verbindingstypes 102
Verbindingsvoorwaarden Android Auto 103
Verbindingsvoorwaarden Apple CarPlay
103
Verbindingsvoorwaarden MirrorLink 103
Wisselen naar een ander apparaat 104
Wisselen naar een ander verbindingstype 104
SmartLink - Infotainment Columbus
Algemene verbindingsvoorwaarden
162
Android Auto 162
Android Auto - Verbinding via USB 163
Android Auto - Verbindingsverbreking 163
Apple CarPlay
162
Apple CarPlay - Verbinding via USB 163
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking 163
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
163
Beperking Android Auto
163
Beperking Apple CarPlay 163
Beperking MirrorLink 163
Beperking tijdens het rijden 163
Hoofdmenu
162
Hoofdmenu weergeven 162
Instellingen 163
MirrorLink 162
MirrorLink - Verbinding via USB 163
MirrorLink - Verbindingsverbreking
163
Ondersteunde verbindingstypes 161
Verbindingsvoorwaarden Android Auto 162
Verbindingsvoorwaarden Apple CarPlay 162
Verbindingsvoorwaarden MirrorLink
162
Werking 161
Wisselen naar een ander apparaat 163
Wisselen naar een ander verbindingstype 163
SmartLink - Infotainment Swing
Algemene verbindingsvoorwaarden
82
Android Auto 81
Android Auto - Verbinding via USB 83
Android Auto - Verbindingsverbreking 83
Apple CarPlay
81
Apple CarPlay - Verbinding via USB 83
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking 83
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie 83
Beperking Android Auto
83
Beperking Apple CarPlay 83
Beperking MirrorLink 83
Beperking tijdens het rijden 83
Hoofdmenu 81
Hoofdmenu weergeven
81
Instellingen 83
MirrorLink 81
MirrorLink - Verbinding via USB 83
MirrorLink - Verbindingsverbreking 83
Ondersteunde verbindingstypen
81
Verbindingsvoorwaarden Android Auto 82
Verbindingsvoorwaarden Apple CarPlay 82
Verbindingsvoorwaarden MirrorLink 82
Wisselen naar een ander apparaat 83
Wisselen naar een ander verbindingstype 83
Sneeuwkettingen 215
Snelheidsbegrenzer 185, 186
Controlelampje 185
Zie Snelheidsbegrenzer
185
Snelheidsbegrenzing 68
Snelheidsregelsysteem 186, 187
Spiegel
Zie Binnenspiegel 41
Spiegels
Zie: Buitenspiegels
42
Sport Chassis Preset 177
Spraakbediening - Infotainment Amundsen
Bediening
110
Beperking 111
Help 111
Instellingen 111
Voorwaarden 110
Werking
110
Spraakbediening - Infotainment Bolero 90
Beperking 90
Help 90
Instellingen
90
Voorwaarden 90
Werking 90
Spraakbediening - Infotainment Columbus 140
Beperking 141
Help
141
Instellingen 141
Werking 140
Werkingsvoorwaarden 140
Stadslicht
Zie Parkeerlicht
51
Start 172
Start-stopsysteem 173, 174
Gebruiksdoel 173
Starthulp
210
Startkabel 210
Startknop 172
Stoelen 35–37
Derde zitrij
38
ISOFIX 47
Toegang tot de derde zitrij 37
TOP TETHER 47
260
Trefwoordenlijst
Veilig zitten 18
Ventilatie 40
Verwarming 40
Stoelventilatie 40
Stoelverwarming 40
Stopcontacten
12 volt stopcontact
235
230 volt stopcontact 236
Veiligheid 17
Stopwatch
Infotainment
69
Instrumentenpaneel 68
Stuurbekrachtiging 40
Stuurkolomvergrendeling 40, 41
Stuurwiel 40
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel 175
Juist vasthouden 18
Toetsen/instelwieltjes 66
Verwarming
41
Stuurwielverwarming 41
Systeemupdate
Infotainment Amundsen 108
Infotainment Bolero 88
Infotainment Columbus
138
Infotainment Swing 71
T
Tablethouder 235
Tankinhoud
Benzine 207
Diesel 208
Tankklep
205
Technische gegevens 242, 243
Afmetingen 244
Motorspecificaties 244
Telefoon - Infotainment Amundsen
Afbeeldingen bij telefooncontacten weergeven
124
Beltoon 124
Bericht verzenden 123
Conferentiegesprek
123
Conferentiegesprekken 124
Contacten in het telefoonboek sorteren 124
Hoofdmenu weergeven 122
Hoofdmenu-overzicht 122
Lijst met telefooncontacten
123
Nummer van de voicemailbox 124
Ontvangen berichten weergeven 123
Telefooncontacten importeren 124
Telefooncontacten updaten
124
Telefoongesprek 123
Telefoonnummer ingeven 123
Verbinding opbouwen met het nummer van de
voicemailbox 123
Verbindingsvoorwaarden
122
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
beheren 124
Telefoon - Infotainment Bolero
Afbeeldingen bij telefooncontacten weergeven
101
Beltoon 101
Bericht verzenden 100
Conferentiegesprek
100
Conferentiegesprekken 101
Contacten in het telefoonboek sorteren 101
Hoofdmenu weergeven 100
Hoofdmenu-overzicht 100
Lijst met telefooncontacten
100
Nummer van de voicemailbox 101
Ontvangen berichten weergeven 100
Telefooncontacten importeren 101
Telefooncontacten updaten 101
Telefoongesprek 100
Telefoonnummer ingeven 100
Verbinding opbouwen met het nummer van de
voicemailbox 100
Verbindingsvoorwaarden
100
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
beheren 101
Telefoon - Infotainment Columbus
Afbeeldingen bij telefooncontacten weergeven
158
Apparaat voor het gebruik van de contacten
selecteren 158
Beltoon 158
Bericht verzenden
157
Conferentiegesprek 157
Conferentiegesprekken 158
Contacten in het telefoonboek sorteren 158
Diensten van de simkaart in de externe module
hernoemen
158
Diensten van de simkaart in de externe module
instellen 158
Diensten van de simkaart in de externe module
prefereren
158
Functies van de berichten instellen 158
Hoofdmenu weergeven 157
Hoofdmenu-overzicht 157
Lijst met telefooncontacten 157
Nummer van de voicemailbox
158
Ontvangen berichten weergeven 157
Oproeplijst wissen 158
Telefooncontacten importeren 158
Telefooncontacten updaten
158
Telefoonfuncties van de simkaart in de externe
module in-/uitschakelen 158
Telefoongesprek 157
Telefoonnummer ingeven 157
Verbinding opbouwen met het nummer van de
voicemailbox
157
Verbindingsvoorwaarden 157
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
beheren
158
Telefoon - Infotainment Swing 80, 81
Lijst met telefooncontacten 80
Telefoongesprek 80
261
Trefwoordenlijst
Telefoonnummer ingeven 80
Verbindingsvoorwaarden 80
Telefoon draadloos laden 232
Tijd
Infotainment Amundsen 107
Infotainment Bolero
87
Infotainment Columbus 137
Infotainment Swing 70
Tips voor een zuinige rijstijl 177
Tiptronic 175
TOP TETHER
47
Bevestigingsogen 47
Topsnelheid 244
Trailer Assist 200
Transport
Voorwerpen veilig transporteren 19
Transporteren
Dakdrager 236
Trekhaak 236
Trekhaak
236, 237
Kogeldruk 237
Stang met kogelkop uit- en inzwenken 236
TSA
Zie Aanhangwagenstabilisator 183
Typeplaatje
242
U
Uitlaatgascontrolesysteem
204
Uitparkeerhulp
198
Uitrusting in de bagageruimte 222
Updaten van het infotainmentsysteem
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
USB
228
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
V
Variabele bagageruimtevloer
Stand instellen 226
Veilig rijden 19
Veiligheid
Aanpassingen aan de wagen 16
Accu
17
Airbag 18
Bedrijfsvloeistoen 17
Controlelampjes 19
Dakdragers
20
Gordelverloop 18
Hulpsystemen 19
Inlopen van de motor 16
Juiste zithouding 18
Kinderzitje
19
Lading transporteren 19
Motorruimte 17
Nieuwe banden 16
Nieuwe remblokken
16
Noodoproep 21
Parkeren 20
Reserve- en noodreservewiel 20
Rijden door water
20
Rijden met een aanhangwagen 20
Sensoren en camera's 17
Stopcontacten 17
Veilig rijden 19
Vervoer van kinderen
19
Vóór de rit 16
Voorwerpen transporteren 19
Wagen verlaten 20
Wat te doen in geval van brand 21
Wat te doen na een ongeval
21
Weersomstandigheden 20
Veiligheidsgordels 43
Geblokkeerde gordelband 44
Gordeloprolautomaat 43
Gordelspanners 43
Gordelspanners met voorspanning 43
Hoogte instellen 44
Juist verloop 18
Omgespen en losmaken
43
Statusweergave 43
Verbanddoos 222
Verdelen van de lading 178
Vergrendelen 25, 26
Verkeersongeval
Gegevensrecorder
247
Noodoproep 21
Wat te doen na een ongeval 21
Verkeerstekenherkenning
191, 192
Verlichting
Binnenzijde 56
Buitenzijde 50
Sfeerverlichting 57
Vermoeidheidsherkenning
193
Vermoeidheidsherkenningassistent 193
Verschuifbare haak 224
Vest
Zie Reflectievest
222
Video
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Video-dvd - Infotainment Columbus
Bediening 150
Beperking
151
Dvd-menu 150
Hoofdmenu 150
Instellingen 151
ondersteunde bronnen
151
ondersteunde videobestanden 151
Waarop letten 150
VIN
Zie Chassisnummer 242
Virtuele cockpit
Zie: Digitaal instrumentenpaneel
64
Voetgangerherkenning 185
Volume bij het inschakelen van het infotainment
Infotainment Amundsen
107
Infotainment Bolero 87
Infotainment Columbus 137
Infotainment Swing 70
262
Trefwoordenlijst
Voorstoelen 36
Voorzijde wagen 7
W
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding
68
Wagen afslepen 179
Wagen voor de rit controleren 17
Wagenaanpassingen
Adviezen 238
Wagenaccu
Zie Accu
209
Wagenafmetingen 244
Wagenbreedte
244
Wagenhoogte
244
Wagenlengte 244
Wagenstatus 68
Wagentoestand
68
Water in brandstolter 205
Wegrijblokkering 173
Wielen 214
Afdekkappen van de bouten 221
Bandencontrole
220
Bandenspanning 219
Overzicht van het bandopschrift 214
Pech 215
Reserve- en noodreservewiel
216
Sneeuwkettingen 215
Spanningsverandering 215
Verwisselen 216, 217
Wieldop 221
Wifi
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Wifi - Infotainment Amundsen
124
Automatische WPS-verbinding 125
Beveiligingsniveau van de infotainment-hotspot
125
Een mobiel apparaat verbinden met de
infotainment-hotspot
125
Functiebeperking 124
Handmatige verbinding met de hotspot 125
Infotainment met de hotspot van het mobiele
apparaat verbinden
125
Instellingen 125
Naam van de infotainment-hotspot wijzigen 125
Overzicht van de beschikbare hotspots 124
Snelverbinding van het infotainment met de
hotspot
125
Wachtwoord voor de verbinding met de
infotainment-hotspot wijzigen 125
Wifi - Infotainment Columbus
Beveiligingsniveau van de infotainment-hotspot
160
Een mobiel apparaat verbinden met de
infotainment-hotspot 160
Functiebeperking 160
Handmatige verbinding met de hotspot
160
Infotainment met de hotspot van het mobiele
apparaat verbinden 160
Instellingen
160
Naam van de infotainment-hotspot wijzigen 160
Overzicht van de beschikbare hotspots 160
Snelverbinding van het infotainment met de
hotspot 160
Wachtwoord voor de verbinding met de
infotainment-hotspot wijzigen
160
Werking 159
Wifi- Infotainment Amundsen
Tips voor een goede verbinding 125
Wifi- Infotainment Columbus
Tips voor een goede verbinding
160
Winterbanden 215
X
XDS+
183
Z
Zekeringen 211
In de motorruimte 213
In het dashboard
211
Zuinige rijstijl 177
263
Trefwoordenlijst
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265

SKODA Kodiaq (2019/11) de handleiding

Type
de handleiding