SKODA Scala (2019/07) de handleiding

Type
de handleiding
INSTRUCTIEBOEKJE
ŠKODA SCALA
Uw instructieboekje
Elektronische versie op internet
http://go.skoda.eu/owners-manuals
ŠKODA SCALA 07.2019
Holandština/Dutch
657012732AB
Documentatie van de aflevering van de wagen
Chassisnummer (VIN)
Datum aflevering van de wagen ____ / ____ / ________
ŠKODA Partner
Stempel en handtekening verkoper
Ik bevestig dat de wagen in correcte staat is afgeleverd en ik vertrouwd ben gemaakt met het juiste gebruik
ervan en de garantievoorwaarden.
Handtekening van de klant
Heeft de wagen verlengde garantie?
JA
NEE
Beperking van de ŠKODA garantieverlenging
a)
_______________
of
_______________
resp.
_______________
a)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
Jaar:
Km:
Mijlen:
Nadruk, reproductie, vertaling of andere vormen van gebruik, ook van gedeelten, is zonder schriftelijke toe-
stemming van ŠKODA AUTO a.s. niet toegestaan.
ŠKODA AUTO a.s. behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op grond van het auteursrecht voor.
Wijzigingen voorbehouden.
Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s.
© ŠKODA AUTO a.s. 2019
657012732AB
Eigenaar
1e eigenaar 2e eigenaar
Deze wagen met kenteken
__________________________________________
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
__________________________________________
__________________________________________
Adres:
__________________________________________
__________________________________________
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
ŠKODA Partner:
Serviceadviseur:
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
Deze wagen met kenteken
__________________________________________
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
__________________________________________
__________________________________________
Adres:
__________________________________________
__________________________________________
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
ŠKODA Partner:
Serviceadviseur:
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
1
Eigenaar
657012732AB
Inhoudsopgave
1 Eigenaar
5 Over dit instructieboekje
5 Over dit instructieboekje
6 Omschrijvingen
7 Wagenoverzichten
7 Voorzijde wagen
8 Achterzijde wagen
9 Bestuurdersplaats
9 Middenconsole en bijrijdersplaats
10 Motorruimte
10 Controlelampjes
10 Werking
10 Controlelampjesoverzicht
13 Veilig en op de juiste wijze
13 Inleidende aanwijzingen voor een correct
gebruik
13 Nieuwe wagen of nieuwe onderdelen
13 Periodieke controles
13 Geen ondeskundige aanpassingen aan de
wagen
14 Werking van sensoren en camera's behouden
14 Motorruimte
14 Accu
14 Elektrische stopcontacten in de wagen
gebruiken
14 Voor de rit
16 Veilig rijden
18 Noodoproep
18 Na een ongeval
19 Sleutels, sloten en alarmsysteem
19 Sleutel
19 Centrale vergrendeling
21 Sleutelloos vergrendelen (KESSY)
22 Alarmsysteem
23 Portieren, ruiten en achterklep
23 Portieren
23 Kindersloten aan de achterportieren
23 Ruiten - handmatig bediend
23 Ruiten - elektrisch bediend
25 Rolgordijn - elektrisch bediend
25 Zonnekleppen
25 Ruitverwarming
26 Achterklep - handmatig bediend
26 Achterklep - elektrisch bediend
27 Achterklep ontgrendelen
28 Stoelen, stuurwiel en spiegels
28 Voorstoel - handmatig bediend
28 Voorstoel - elektrisch bediend
28 Achterbank
29 Hoofdsteunen
29 Armsteun voorin
29 Armsteun achterin
30 Stoelverwarming
30 Stuurwiel
31 Stuurwielverwarming
31 Binnenspiegel
31 Buitenspiegels
32 Veiligheidssystemen en airbags
32 Veiligheidsgordels
33 Kinderzitje
35 Bevestigingselementen voor kinderzitjes
37 Airbags
38 Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
39 Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers
39 Buitenverlichting
42 Buitenverlichting COMING HOME, LEAVING
HOME
42 Grootlichtassistent Light Assist
42 Gloeilampjes vervangen
45 Binnenverlichting
45 Interieurverlichting sfeerverlichting
45 Ruitenwissers en -sproeiers
48 Verwarming en airconditioning
48 Verwarming
48 Handbediende airconditioning
49 Automatische airconditioning Climatronic
50 Bestuurdersinformatiesysteem
50 Analoog instrumentenpaneel
51 Digitaal instrumentenpaneel
52 Display in het instrumentenpaneel
53 Rijgegevens
54 Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding
54 Wagentoestand
55 Infotainment Swing
55 Infotainmentoverzicht
55 Systeem
57 Beeldscherm
57 Infotainmenttoetsenbord
58 Radio
61 Media
63 Beheer mobiele apparaten
65 Telefoon
67 WLAN
67 SmartLink
70 ŠKODA Connect online-diensten
72 Infotainment Bolero
72 Infotainmentoverzicht
72 Systeem
74 Beeldscherm
74 Infotainmenttoetsenbord
75 Radio
78 Media
80 Beheer mobiele apparaten
82 Telefoon
2
Inhoudsopgave
84 WLAN
84 SmartLink
87 ŠKODA Connect online-diensten
89 Infotainment Amundsen
89 Infotainmentoverzicht
89 Systeem
91 Beeldscherm
92 Infotainmenttoetsenbord
93 Spraakbediening
94 Radio
96 Media
100 Afbeeldingen
101 Gebruikersbeheer
102 Beheer mobiele apparaten
103 Telefoon
106 WLAN
107 SmartLink
110 ŠKODA Connect online-diensten
111 Navigatie
117 Starten en rijden
117 Starten met de sleutel
117 Starten door druk op de knop
118 Startproblemen
118 Start-stopsysteem
119 Schakelbak
119 Automatische versnellingsbak
121 Rijmodus van de wagen
121 Zuinige rijstijl
122 Rijden met een aanhangwagen
123 Sleepoog en afslepen
124 Remmen
125 Handrem
125 Bestuurdershulpsystemen
125 Rem- en stabiliseringssystemen
126 Front Assist
127 Voetgangerherkenning
127 Snelheidsbegrenzer
129 Snelheidsregelsysteem
129 Automatische afstandsregeling (ACC)
131 Rijstrookbehoudassistent Lane Assist
132 Rijstrookwisselassistent Side Assist
133 Proactieve inzittendenbescherming Crew
Protect Assist
134 Vermoeidheidsherkenningsassistent Driver
Alert
134 Parkeerhulpsystemen
134 Parkeerhulp Park Pilot
135 Achteruitrijcamera
136 Uitparkeerassistent
137 Parkeerassistent
138 Motor, uitlaatsysteem en brandstof
138 Motorkap
139 Motorolie
139 Koelvloeistof
140 Motorelektronica
141 Roetfilter
141 Uitlaatgascontrolesysteem
141 Brandstolter
141 Tankklep
141 AdBlue
142 Benzine
144 Diesel
145 Accu en zekeringen
145 Accu
146 Startkabel gebruiken
147 Zekeringen
147 Zekeringen in het dashboard
149 Zekeringen in de motorruimte
150 Wielen
150 Banden en velgen
151 Allweather- of winterbanden
151 Sneeuwkettingen
151 Reserve- en noodreservewiel
152 Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen .
154 Bandenafdichtset
155 Bandenspanning
156 Bandenspanningscontrolesysteem
156 Doppen van de wielbouten
156 Wieldop
158 Opbergvakken en interieuruitrusting
158 Uitrusting in de bagageruimte
158 Nooduitrusting
159 Bevestigingselementen in de bagageruimte
160 Bagagenetten
160 Opbergtas
160 Scheidingsnet
160 Dubbelzijdige bodembekleding
160 Harde bagageruimteafdekking
161 Variabele laadvloer in de bagageruimte
161 Overzicht van de passagiersruimteuitrusting
162 Opbergvak onder de voorstoel
162 Opbergvak voor de paraplu
162 Phonebox
163 Bekerhouder
163 Multimediahouder
164 Afvalbak
164 Asbak en sigarettenaansteker
164 Klaptafel
165 12 volt-stopcontact
165 Dakdragersysteem en trekhaak
165 Dakdrager
165 Zwenkbare trekhaak
167 Verzorgen en schoonmaken
167 Servicesoorten
167 Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen
168 Interieur
169 Buitenzijde
3
Inhoudsopgave
171 Technische gegevens en voorschriften
171 Voorschriften voor technische gegevens
171 Kenmerkende wagengegevens
172 Maximaal toegestane gewichten
172 Rijklaar gewicht
173 Wagenafmetingen
173 Motorspecificaties
175 Ongevalgegevensrecorder (Event Data
Recorder)
175 Informatie over de radio-apparatuur in de
wagen
176 Rechten die voortkomen uit gebrekkige
prestaties, ŠKODA garantie voor nieuwe
wagens, ŠKODA mobiliteitsgarantie en
optionele ŠKODA garantieverlenging
178 Trefwoordenlijst
4
Inhoudsopgave
Over dit instructieboekje
Algemeen
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievari-
anten van de wagen en voor alle bijbehorende mo-
delvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
Hier worden alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, mo-
delvariant of landafhankelijke uitrusting worden aan-
gegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrus-
tingscomponenten die in dit instructieboekje wor-
den beschreven, aanwezig.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen
ter illustratie. De afbeeldingen kunnen afwijken van
uw wagen; zij zijn slechts als algemene informatie op
te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbe-
tering van alle wagens. Te allen tijde zijn er daarom
wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje ver-
melde informatie komt overeen met de stand van de
gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en infor-
matie in dit instructieboekje kunnen daarom geen
aanspraken worden afgeleid.
Elektronische versie van het instructieboekje
In het gedrukte instructieboekje staat de belangrijk-
ste informatie vermeld aangaande de bediening en
het onderhoud van de wagen.
De volledige informatie staat in de elektronische ver-
sie van het instructieboekje. Dit staat op de ŠKODA-
internetpagina's en in de mobiele app MyŠKODA
klaar om te worden gedownload.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
Over dit instructieboekje
Algemeen
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievari-
anten van de wagen en voor alle bijbehorende mo-
delvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
Hier worden alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, mo-
delvariant of landafhankelijke uitrusting worden aan-
gegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrus-
tingscomponenten die in dit instructieboekje wor-
den beschreven, aanwezig.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen
ter illustratie. De afbeeldingen kunnen afwijken van
uw wagen; zij zijn slechts als algemene informatie op
te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbe-
tering van alle wagens. Te allen tijde zijn er daarom
wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje ver-
melde informatie komt overeen met de stand van de
gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en infor-
matie in dit instructieboekje kunnen daarom geen
aanspraken worden afgeleid.
5
Over dit instructieboekje
Omschrijvingen
Gebruikte begrippen
- Werkplaats die vakkundig service-
werkzaamheden aan wagens van het merk ŠKO-
DA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKO-
DA Partner, een ŠKODA Servicepartner als ook
een onafhankelijke werkplaats zijn.
- Werkplaats die con-
tractueel door de firma ŠKODA AUTO of de be-
treende importeur is geautoriseerd service-
werkzaamheden aan wagens van het merk ŠKO-
DA uit te voeren en ŠKODA originele onderdelen
te verkopen.
- Onderneming die contractueel
door de firma ŠKODA AUTO of de betreende
importeur is geautoriseerd om nieuwe wagens
van het merk ŠKODA te verkopen en, indien van
toepassing, servicewerkzaamheden hieraan uit
te voeren met gebruik van ŠKODA originele on-
derdelen en ŠKODA originele onderdelen te ver-
kopen.
Tekstaanwijzingen
- kort indrukken (bv. van een toets) < 1
s
- lang indrukken (bv. van een
toets) > 1 s
Richtingsinformatie
Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor",
"achter", heeft betrekking op het vooruit rijden van
de wagen.
GEVAAR
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot dodelijk of zwaar letsel kunnen leiden.
WAARSCHUWING
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot dodelijk of zwaar letsel kunnen leiden.
VOORZICHTIG
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot licht of middelzwaar letsel kunnen lei-
den.
LET OP
Teksten met dit symbool wijzen op situaties, die bij
veronachtzaming van de betreende aanwijzingen
tot schade aan de wagen kunnen leiden.
In teksten met dit symbool staat extra informatie.
"Specialist"
"ŠKODA Servicepartner"
"ŠKODA Partner"
"Indrukken"
"Ingedrukt houden"
6
Omschrijvingen
Wagenoverzichten
Voorzijde wagen
A
Onder de voorruit
Camera voor hulpsystemen
Lichtsensor voor automatische aansturing rijverlichting » Pagina 39
Regensensor voor wisautomaat » Pagina 46
B
Portiergrepen
Portier openen » Pagina 23
Sleutelloos vergrendelen (KESSY) » Pagina 21
C
Ontgrendelingshendel voor motorkap (onder de motorkap) » Pagina 138
D
Koplampsproeiers » Pagina 46
E
Afdekking voor het montagegat van het inschroefbare sleepoog » Pagina 123
F
Ultrasoonsensoren voor hulpsystemen
G
Front-radarsensor voor hulpsystemen
De sensoren en camera's voor hulpsystemen schoon houden » Pagina 14.
7
Wagenoverzichten › Voorzijde wagen
Achterzijde wagen
A
Greep van de achterklep
Klep met handmatige bediening » Pagina 26
Klep met elektrische bediening » Pagina 26
Camera voor hulpsystemen
B
Radarsensoren voor hulpsystemen (in de bumper)
C
Ultrasoonsensoren voor hulpsystemen
D
Zwenkbare trekhaak » Pagina 165
E
Tankklep » Pagina 141
Sticker met bandenspanningswaarden » Pagina 155
Sticker met voorgeschreven brandstof
IJskrabber
Vulopening van de AdBlue
®
-tank » Pagina 142
F
Afdekking voor het montagegat van het inschroefbare sleepoog » Pagina 123
De sensoren en camera's voor hulpsystemen schoon houden » Pagina 14.
8
Wagenoverzichten › Achterzijde wagen
Bestuurdersplaats
A
Controlelampje van de rijstrookwisselassistent
Side Assist » Pagina 132
B
Portiergreep » Pagina 23
C
Lichtschakelaar » Pagina 40
D
Luchtrooster
E
Bedieningshendel:
Knipper- en grootlicht » Pagina 40
Snelheidsregelsysteem » Pagina 129
Snelheidsbegrenzer » Pagina 128
Grootlichtassistent » Pagina 42
F
Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuur-
wiel » Pagina 52
G
Afhankelijk van de uitrusting:
Analoog instrumentenpaneel » Pagina 50
Digitaal instrumentenpaneel » Pagina 51
H
Bedieningshendel:
Ruitenwissers en -sproeiers » Pagina 46
Informatiesysteem » Pagina 52
I
Afhankelijk van de uitrusting:
Contactslot » Pagina 117
Startknop » Pagina 117
J
Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorair-
bag » Pagina 37
K
Vergrendelingshendel voor stuurwielverstel-
ling » Pagina 30
L
Bediening van de automatische afstandsrege-
ling » Pagina 130
M
Ontgrendeling van de motorkap » Pagina 138
N
Knop voor de elektrische achterklep » Pagi-
na 26
O
Buitenspiegelbediening » Pagina 31
P
Ruitbediening » Pagina 24
Middenconsole en bijrijdersplaats
A
Infotainment (afhankelijk van de uitrusting):
Amundsen » Pagina 89
Bolero » Pagina 72
Swing » Pagina 55
B
Knop voor centrale vergrendeling » Pagina 20
C
Toets voor alarmlichten » Pagina 40
D
Luchtrooster
E
Portiergreep » Pagina 23
F
Controlelampje van de rijstrookwisselassistent
Side Assist » Pagina 132
G
Ruitbediening in het bijrijdersportier » Pagi-
na 24
H
Bediening (afhankelijk van de uitrusting):
Verwarming » Pagina 48
Handbediende airconditioning » Pagina 48
Climatronic » Pagina 49
I
Toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
Start-stopsysteem » Pagina 118
Parkeerhulp » Pagina 134
Parkeerassistent » Pagina 137
Selectie van de rijmodus » Pagina 121
J
Parkeerrem » Pagina 125
K
Afhankelijk van de uitrusting:
Versnellingshendel (schakelbak) » Pagina 119
Keuzehendel (automatische versnellings-
bak) » Pagina 119
9
Wagenoverzichten › Bestuurdersplaats
Motorruimte
A
Koelvloeistofexpansiereservoir » Pagina 140
B
Motoroliepeilstok » Pagina 139
C
Motorolievulopening » Pagina 139
D
Remvloeistofreservoir » Pagina 124
E
Accu » Pagina 145
F
Zekeringenhouder » Pagina 149
G
Ruitensproeiervloeistofreservoir » Pagina 46
Controlelampjes
Werking
De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven
de actuele toestand van bepaalde functies resp. sto-
ringen aan.
Bij sommige controlelampjes die gaan branden, klin-
ken bovendien akoestische signalen en verschijnen
meldingen op het display in het instrumentenpaneel.
Kleurweergave van de controlelampjes
Afhankelijk van de uitrusting van de wagen kan de
kleurweergave van de controlelampjes variëren. Het
koelvloeistofcontrolelampje kan bv. als volgt worden
weergegeven.
- Kleurendisplay
- Zwart-wit display
Aanvullende controlelampjes
Afhankelijk van de betekenis gaat samen met enkele
controlelampjes op het display ook het aanvullende
controlelampje branden.
- Gevaar
- Waarschuwing
WAARSCHUWING
Het negeren van brandende controlelampjes en de
bijbehorende meldingen op het display van het in-
strumentenpaneel kan leiden tot ongevallen, zware
verwondingen of schade aan de wagen.
Controlelampjesoverzicht
Na het inschakelen van het contact gaan enkele con-
trolelampjes ter controle van de werking van de wa-
gensystemen kort branden. Indien de gecontroleerde
systemen in orde zijn, gaan de betreende controle-
lampjes enkele seconden na het inschakelen van het
contact of na het starten van de motor uit.
Symbool Betekenis
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 10.
Accu wordt niet geladen » Pagi-
na 146.
Samen met - Motorstoring » Pagi-
na 140, » Pagina 146.
Koelvloeistofpeil te laag » Pagi-
na 140.
Koelvloeistoftemperatuur te
hoog » Pagina 140.
10
Controlelampjes › Motorruimte
Symbool Betekenis
ACC vertraagt niet voldoende » Pa-
gina 130.
Parkeerrem ingeschakeld » Pagi-
na 125.
Automatische versnellingsbak over-
verhit » Pagina 120.
Automatische versnellingsbak de-
fect » Pagina 120.
Veiligheidsgordel voorin niet omge-
gespt » Pagina 33.
Remvloeistofpeil te laag » Pagina 125.
Samen met - Storing remsysteem
en ABS » Pagina 126.
Waarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding » Pagina 126.
Motoroliepeil te laag » Pagina 139.
Motoroliedruk te laag » Pagina 139.
Knippert - Storing stuurkolomver-
grendeling » Pagina 30.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 30.
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 10.
ACC niet beschikbaar » Pagina 131.
Knippert - Storing dieselmotorrege-
ling » Pagina 141.
Brandt, of als dit na het inschakelen
van het contact niet gaat branden -
Storing dieselvoorgloeisysteem » Pa-
gina 141.
Bijrijdersvoorairbag buiten werking
gesteld » Pagina 39.
Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht » Pagina 39.
Knippert samen met - Storing
sleutelschakelaar voor buiten werk-
ing stelling airbag » Pagina 39.
Symbool Betekenis
Storing airbagsysteem » Pagina 38.
Brandt 4 s - Bijrijdersvoorairg met
sleutelschakelaar buiten werking ge-
steld » Pagina 38.
Brandt 4 s en knippert vervolgens -
Airbag of gordelspanner met diagno-
seapparaat buiten werking ge-
steld » Pagina 38.
Storing proactief systeem voor inzit-
tendenbescherming » Pagina 134.
ASR gedeactiveerd » Pagina 126.
Storing ABS » Pagina 126.
Brandt - Storing ESC of ASR » Pagi-
na 126.
Knippert - ESC of ASR grijpt in » Pa-
gina 125.
Roetfilter verstopt » Pagina 141.
Front Assist gedeactiveerd » Pagi-
na 127.
Storing benzinemotorregeling » Pa-
gina 140.
Bandenspanningsverandering » Pagi-
na 151, » Pagina 156.
Storing bandenspanningscontrole-
systeem » Pagina 156.
Storing uitlaatgascontrolesys-
teem » Pagina 141.
Lane Assist grijpt in » Pagina 132.
Lane Assist grijpt in » Pagina 132.
Motoroliepeil te hoog of motorolie-
peilsensor defect » Pagina 139.
Stang met kogelkop niet vergren-
deld » Pagina 166.
Ruitensproeiervloeistofpeil te
laag » Pagina 47.
Automatische versnellingsbak over-
verhit » Pagina 120.
De brandstofvoorraad heeft het re-
servegebied bereikt. » Pagi-
na 144, » Pagina 145.
11
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Symbool Betekenis
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 30.
Knippert - Stuurkolomvergrendeling
niet ontgrendeld » Pagina 30.
Knippert - Storing stuurslot » Pagi-
na 30.
Gloeilampje defect » Pagina 41.
Mistachterlicht ingeschakeld » Pagi-
na 40.
Water in brandstolter » Pagina 141.
Storing schokdempers » Pagina 121.
Automatische versnellingsbak de-
fect » Pagina 120.
ACC regelt de rijsnelheid » Pagi-
na 130.
Snelheidsbegrenzer regelt de rijsnel-
heid » Pagina 127.
Snelheidsregelsysteem regelt de rij-
snelheid » Pagina 129.
ACC regelt die Fahrgeschwindig-
keit » Pagina 130.
De keuzehendel is geblokkeerd » Pa-
gina 119.
Lane Assist is geactiveerd en gereed
voor een ingreep » Pagina 132.
Lane Assist is geactiveerd en gereed
voor een ingreep » Pagina 132.
Knipperlicht links » Pagina 40, » Pa-
gina 41.
Knipperlicht rechts » Pagi-
na 40, » Pagina 41.
Aanhangwagenknipperlicht » Pagi-
na 41.
Mistlampen ingeschakeld » Pagi-
na 40.
Lage buitentemperatuur » Pagi-
na 52.
Grootlicht of grootlichtsignaal inge-
schakeld » Pagina 40.
Front Assist wordt gestart » Pagi-
na 127.
ASR geactiveerd » Pagina 130.
Symbool Betekenis
AdBlue
®
-vloeistofpeil te laag » Pagi-
na 142.
AdBlue
®
-systeem defect » Pagi-
na 142.
Grootlichtassistent ingescha-
keld » Pagina 42.
Rusttijd aanbevolen » Pagina 134.
Veiligheidsgordel op de zitplaats ach-
terin niet omgegespt » Pagina 33.
Omgegespte veiligheidsgordel op de
zitplaats achterin » Pagina 33.
Veilige afstand onderschreden » Pa-
gina 126.
Snelheidsbegrenzer geacti-
veerd » Pagina 127.
Storing snelheidsbegrenzer » Pagi-
na 129.
Motor is door START-STOP automa-
tisch uitgeschakeld » Pagina 118.
Motor is door start-stopsysteem niet
automatisch uitgeschakeld » Pagi-
na 118.
Geen licht ingeschakeld » Pagina 40.
Snelheidsregelsysteem geacti-
veerd » Pagina 129.
Storing snelheidsregelsysteem » Pa-
gina 129.
Zuiniger rijtoestand » Pagina 122.
Rijmodus Normal » Pagina 121.
Rijmodus Sport » Pagina 121.
Rijmodus Eco » Pagina 121.
Rijmodus Individual » Pagina 121.
12
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Veilig en op de juiste wijze
Inleidende aanwijzingen voor een correct
gebruik
Dit instructieboekje aandachtig doorlezen, omdat
dit een voorwaarde vormt voor een juiste bedie-
ning van de wagen. Het instructieboekje moet
daarom altijd in de wagen aanwezig zijn.
Bij het gebruik van de wagen dienen de algemeen
bindende, landspecifieke wettelijke bepalingen in
te acht worden genomen. Bijvoorbeeld die voor het
vervoer van kinderen, het buiten werking stellen
van airbags, het gebruik van banden, het wegver-
keer en dergelijke.
De maximaal toegestane gewichten en lasten niet
overschrijden.
De maximaal toegestane dakbelasting niet over-
schrijden.
De voorgeschreven brandstof en bedrijfsvloeistof-
fen gebruiken.
Rijd alleen op wegen die overeenkomen met de
technische wagenparameters. Het rijden over ob-
stakels die groter zijn dan de bodemvrijheid kan
schade aan de wagen toebrengen.
Tijdens werkzaamheden die verband houden met
de bediening, onderhoud en zelfhulp moet zorgvul-
digheid worden betracht om schade aan de wagen
of letsel te voorkomen. Zo nodig de hulp van een
specialist inroepen.
Alle werkzaamheden aan de veiligheidssystemen
van de wagen, bv. aan de veiligheidsgordels of aan
het airbagsysteem, mogen alleen door een specia-
list worden uitgevoerd.
Bij het gebruik van accessoires de in de gebruiks-
aanwijzing van de accessoirefabrikant vermelde
aanwijzingen in acht nemen. Het gaat hierbij bv. om
kinderzitjes, dakdragers, compressor enz.
De service-intervallen opvolgen.
Nieuwe wagen of nieuwe onderdelen
Nieuwe wagen – Inlopen van de motor
De rijstijl gedurende de eerste 1500 km bepaalt de
kwaliteit van het inloopproces van de motor.
Tijdens de eerste 1000 km de motor niet met meer
dan 3/4 van het maximaal toegestane motortoe-
rental belasten en niet met een aanhangwagen rij-
den.
Tijdens de volgende 500 km kan het motortoeren-
tal langzaam worden verhoogd.
De motor verbruikt, afhankelijk van de rijstijl en de
bedrijfsomstandigheden, iets olie (tot 0,5 l/1000
km). Tijdens de eerste 5000 km kan het olieverbruik
ook daarboven liggen.
Nieuwe remblokken
Nieuwe remblokken hebben tijdens de eerste 200
km nog niet de optimale remwerking en moeten
eerst worden ingeremd. Daarom bijzonder voorzich-
tig rijden.
Nieuwe banden
Nieuwe banden hebben tijdens de eerste 500 km
nog niet de maximale grip. Daarom bijzonder voor-
zichtig rijden.
Periodieke controles
Waarop letten voor de rit?
Een wagen met technische storingen kan het risico
op ongevallen en verwondingen vergroten.
Eventuele storingen vóór de rit verhelpen. Zo nodig
de hulp van een specialist inroepen.
Let met name op de volgende punten.
Banden onbeschadigd?
Bandenprofiel voldoende?
Bandenspanning voldoende?
Werken koplampen, remlichten en knipperlichten?
Is de voorruit onbeschadigd?
Is het motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistof-
peil in orde?
Luchtinlaat in de motorruimte niet afgedekt?
Luchtroosters of luchtinlaat voor de voorruit niet
afgedekt?
Werken ruitenwissers en sproeierinstallatie en zijn
de ruitenwisserbladen in orde?
Ruitensproeiervloeistofpeil voldoende?
Ruitenwisserbladen niet vastgevroren?
Alle onderdelen van het veiligheidsgordelsysteem
in orde? Veiligheidsgordels niet verontreinigd en
gordelsloten niet verstopt?
Spoiler onbeschadigd?
Onderdelen en componenten van de wagen zitten
niet zichtbaar los?
Geen olievlekken of andere bedrijfsvloeistoen on-
der de wagen aanwezig?
Geen ondeskundige aanpassingen aan de
wagen
Ondeskundig uitgevoerde veranderingen kunnen
storingen veroorzaken en een negatieve invloed heb-
ben op veiligheidsrelevante en overige functies van
de wagen.
Laat reparaties en technische wijzigingen aan de
wagen alleen door een specialist uitvoeren.
De motor niet met extra dempingsmateriaal (bv.
een deken) afdekken.
13
Veilig en op de juiste wijze › Inleidende aanwijzingen voor een correct gebruik
Werking van sensoren en camera's
behouden
Sommige functies van de wagen worden onder-
steund door sensoren en camera's in en aan buiten-
zijde van de wagen.
Aan de achterzijde van de wagen gemonteerde ac-
cessoires, bv. een fietsdrager, kunnen de werking van
de systemen en camera's hinderen.
De sensoren en camera's niet afdekken of afplak-
ken en schoon houden.
In geval van vermoedelijk beschadigde sensoren of
camera's de hulp van een specialist inroepen.
Motorruimte
Alvorens de motorkap te openen
Verbrandingsgevaar! De motorkap niet openen als er
stoom of koelvloeistof uit de motorruimte komt.
De motor afzetten en laten afkoelen.
De sleutel uit het contact trekken, bij wagens met
sleutelloos ontgrendelingssysteem het bestuurder-
sportier openen.
Bij werkzaamheden in de motorruimte
Kinderen bij de motorruimte weghouden.
Niet in de koelluchtventilator grijpen. De koellucht-
ventilator kan ook bij uitgeschakeld contact vanzelf
inschakelen.
Elektrische kabels niet aanraken. Kortsluiting in de
elektrische installatie voorkomen, vooral bij de ac-
cu.
Niet roken in de omgeving van de motor en geen
open vuur of ontstekingsbronnen gebruiken.
Als in de motorruimte bij draaiende motor moet
worden gewerkt, dan op draaiende motoronderde-
len en elektrische installaties letten.
Geen voorwerpen in de motorruimte laten liggen.
Werken met bedrijfsvloeistoen
Uw wagen heeft verschillende bedrijfsvloeistoen
nodig die bij lekkage schadelijk kunnen zijn voor de
gezondheid of het milieu. Hiertoe behoren brandstof,
oliën, accuzuur, koelvloeistof en remvloeistof of Ad-
Blue
®
.
Bedrijfsvloeistoen alleen in de open lucht of in
goed geventileerde ruimtes gebruiken. Indien
noodzakelijk beschermende middelen dragen.
Bedrijfsvloeistoen niet gebruiken of controleren
bij draaiende motor.
In geval van contact met bedrijfsvloeistoen de
betreende plaatsen met warm water afspoelen.
Zo nodig medische hulp opzoeken.
Gelekte motorolie in de motorruimte kan brand tot
gevolg hebben, daarom dit met een doek afvegen.
Verontreinigde doeken tot het moment van afvoer
op een goed geventileerde plaats bewaren. Doeken
met resten van motorolie zijn zelfontvlambaar en
kunnen brand veroorzaken.
Accu
Werken met de accu
Accuzuur heeft een sterke bijtende werking. Een on-
deskundige omgang met de accu kan explosie, brand,
corrosie of vergiftiging veroorzaken!
Bij het werken met de accu oog- en huidbescher-
ming dragen.
De accu niet kantelen, omdat er accuzuur uit kan
lopen.
Bij huidcontact met accuzuur de betreende plaats
enkele minuten met water afspoelen. Onmiddellijk
medische hulp inroepen.
Een bevroren of ontdooide accu niet opladen. Een
bevroren accu vervangen.
Geen beschadigde accu gebruiken.
Gevaar voor kortsluiting! De accupolen niet met
elkaar verbinden.
Elektrische stopcontacten in de wagen
gebruiken
Een ondeskundige omgang met de stopcontacten
kan leiden tot een levensgevaarlijke elektrische
schok of tot brand.
De stopcontacten kunnen tijdens het gebruik
warm worden. Warm geworden stopcontacten
niet aanraken.
Stopcontacten beschermen tegen vloeistoen.
Als vocht in het stopcontact komt, dan het stop-
contact laten drogen voordat dit weer wordt ge-
bruikt.
Geen voorwerpen in de contacten van het stop-
contact steken.
Voor de rit
Volwassenen en kinderen, lading en voorwerpen - al-
les heeft een plek in de wagen. Volg de volgende
aanwijzingen op, zodat ook bij een ongeval alle inzit-
tenden optimaal zijn beschermd.
Alvorens weg te rijden
Voor een goed zicht naar buiten zorgen.
De achteruitkijkspiegel afstellen.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
De juiste zithouding innemen en de veiligheidsgor-
del correct omgespen. De passagiers erop wijzen
14
Veilig en op de juiste wijze › Werking van sensoren en camera's behouden
dit eveneens te doen. De veiligheidsgordel tijdens
het rijden altijd omgegespt laten.
Een veiligheidsgordel kan slechts voor een persoon
worden gebruikt.
Controleer of de veiligheidsgordels niet zijn inge-
klemd, bv. in het portier of in de stoel.
Veiligheidsgordels, de sloten en de bevestigings-
punten ervan op beschadiging controleren.
Veilig zitten
Met het oog op de veiligheid van de passagier en om
het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te
verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in
acht worden genomen.
De rugleuningen rechtop zetten. Indien de bijrij-
dersstoelleuning naar voren is geklapt, mag alleen
de zitplaats achter de bestuurdersstoel worden ge-
bruikt om personen te vervoeren.
De rugleuningen van de zitplaatsen achterin cor-
rect vergrendelen.
De in hoogte verstelbare hoofdsteun zodanig in-
stellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zoveel
mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van
het hoofd.
De voeten in de voetenruimte laten.
De volledige zitting gebruiken.
Niet naar voren leunen of opzij gaan zitten.
De ledematen niet door de ruitopeningen naar bui-
ten steken.
De bestuurdersstoel in
lengterichting zo in-
stellen dat u de peda-
len met licht gebogen
benen volledig kunt in-
trappen.
Het stuurwiel zo instel-
len dat de afstand
A
tussen stuurwiel en
borstkas ten minste
25 cm bedraagt .
Bij wagens met bestuurdersknie-airbag de be-
stuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat de
afstand B
van de benen tot het dashboard op
kniehoogte ten minste 6 cm bedraagt.
De hoek van de leuning zodanig instellen, dat u het
stuurwiel op het bovenste punt met licht gebogen
armen kunt vastpakken.
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren
schuiven. De bijrijder moet een minimumafstand
van 25 cm t.o.v. het dashboard in acht nemen.
Juist gordelverloop
Voor de optimale be-
schermende werking van
de veiligheidsgordels is
het gordelverloop van
groot belang.
Het schoudergordelge-
deelte moet over het
midden van de schou-
der lopen en strak te-
gen het lichaam aanlig-
gen.
Het heupgordelgedeelte moet voor het bekken lo-
pen en strak aanliggen.
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordeldeelte
zo diep mogelijk tegen het bekken liggen, zodat er
geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend.
De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid
en langs scherpe randen schuren.
De slotgesp mag alleen in het gordelslot van de be-
treende stoel worden gestoken.
De gordelband moet strak aanliggen. Daarom geen
klemmen of vergelijkbare voorwerpen voor het in-
stellen van de veiligheidsgordel aan de lichaams-
grootte bevestigen.
Juist vasthouden van het stuurwiel
Het stuurwiel met bei-
de handen vasthouden
aan de buitenzijde van
het stuur op kwart
over negen. Anders
kunt u bij een airbagac-
tivering zware verwon-
dingen aan armen, han-
den en hoofd oplopen.
Rekening houden met de werking van het airbag-
systeem
Airbagsystemen kunnen hun beschermende werking
alleen ontwikkelen, indien alle inzittenden de gordel
hebben omgegespt en de juiste zithouding hebben
ingenomen.
In het werkingsgebied van de airbag » Pagina 37
mogen zich geen personen, dieren of voorwerpen,
zoals bv. bekerhouders, bevinden.
Het stuurwiel en het dashboard niet afplakken of
afdekken. De voorairbags zouden zich anders niet
kunnen ontvouwen.
In enkele situaties moet de bijrijdersvoorairbag bui-
ten werking worden gesteld » Pagina 38.
Kinderen juist vastzetten
Kinderen niet op schoot vervoeren en voor het
kind en uzelf een veiligheidsgordel gebruiken.
15
Veilig en op de juiste wijze › Voor de rit
Kinderen uitsluitend in een geschikt kinderzitje ver-
voeren » Pagina 34.
Kinderen kleiner dan 150 cm zijn zonder kinderzitje
niet goed beschermd. Niet juist beschermde kinde-
ren kunnen bij een ongeval of een plotselinge rijma-
noeuvre door de wagen worden geslingerd. Ze kun-
nen daarbij zichzelf en andere inzittenden levensge-
vaarlijk verwonden.
Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of
een verkeerde zithouding innemen, staan ze bij een
ongeval bloot aan een groter risico op lichamelijk let-
sel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de
bijrijdersstoel worden vervoerd - als het airbagsys-
teem bij een ongeval wordt geactiveerd kunnen ze
zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
Een verkeerd vastgezet kind in een verkeerde zit-
houding - bedreigd door de zij-airbag
Kinderen mogen zich
nooit in het gebied be-
vinden waarin de zij-air-
bag naar buiten komt.
Een juist vastgezet kind in een kinderzitje
Tussen het kind en het
gebied waarin de zij-air-
bag naar buiten komt,
moet voldoende ruimte
aanwezig, zodat de zij-
airbag de best mogelijke
bescherming kan bieden.
Voorwerpen veilig transporteren
Bij het transport van zware voorwerpen treedt een
verplaatsing op van het zwaartepunt. Hierdoor ver-
andert ook het rijgedrag van de wagen.
De rijsnelheid en de rijstijl op het gewijzigde rijg-
edrag afstemmen.
Onbeveiligde of onjuist opgeborgen voorwerpen
kunnen bij een ongeval of een plotselinge rijma-
noeuvre worden rondgeslingerd. Gevaar voor zware
verwondingen en verlies van controle over de wagen!
Bij een kop-staartbotsing met 50 km/h worden on-
beveiligde voorwerpen naar voren geslingerd met
tot 50 keer hun eigen gewicht. Een 1,5 liter waterfles
wordt zo met tot 75 kg naar voren geslingerd.
Voorwerpen beveiligd transporteren.
Voorwerpen zodanig opbergen, dat ze de bestuur-
der niet hinderen. De bestuurdersvoetenruimte
vrijhouden.
Kleine voorwerpen in de opbergvakken opbergen.
Afsluitbare opbergvakken niet geopend laten.
Voorwerpen niet uit de opbergvakken laten steken.
Deze aanwijzing geldt niet voor flessen in flessen-
houders.
Geen voorwerpen op het dashboard of op de baga-
geruimteafdekking leggen.
De maximaal toelaatbare belasting van bevesti-
gingselementen en opbergvakken niet overschrij-
den.
De lading in de bagageruimte gelijkmatig verdelen
en zodanig bevestigen dat deze niet kan verschui-
ven.
Zware voorwerpen in de bagageruimte zo ver mo-
gelijk naar voren leggen.
Veilig rijden
Inleidende aanwijzingen
Houd uw aandacht a.u.b. bij het autorijden! Als be-
stuurder draagt u de volledige verantwoordelijk-
heid voor een veilig verkeersgedrag.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg
en de verkeers- en weersomstandigheden aanpas-
sen.
Op waarschuwingssignalen letten
Het bestuurdersinformatiesysteem waarschuwt u bij
storingen met controlelampjes en meldingen.
Indien u de waarschuwingen negeert, kan de kans op
ongevallen en letsel toenemen.
Als de wagen een waarschuwingssignaal geeft, dan
de wagen veilig stilzetten en de informatie in het
instrumentenpaneel en in dit instructieboekje op-
volgen.
Hulpsystemen slim gebruiken
De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en
ontslaan u niet van de verantwoording voor het be-
dienen van de wagen.
De hulpsystemen zijn onderhevig aan natuurkundige
en technische grenzen. Daarom kunnen de systeem-
reacties in bepaalde situaties als ongewenst of ver-
traagd worden waargenomen.
Blijf opmerkzaam en gereed om in te grijpen.
Maak uzelf vertrouwd met de hulpsystemen, hun
grenzen en werkingsvoorwaarden.
De hulpsystemen zodanig activeren, deactiveren
en instellen dat u de wagen in elke verkeerssituatie
volledig onder controle hebt.
16
Veilig en op de juiste wijze › Veilig rijden
Rijden met een niet-volwaardig reservewiel of
noodreservewiel
Een niet-volwaardig reservewiel of noodreservewiel
dient alleen voor het bereiken van de dichtstbijzijnde
specialist.
Het wiel tot de maximaal voorgeschreven banden-
spanning oppompen.
De aanwijzingen op de waarschuwingssticker op
de velg in acht nemen.
De waarschuwingssticker niet afdekken.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel ne-
men van bochten vermijden.
Nooit met meer dan één gemonteerd noodreserve-
wiel rijden.
Geen sneeuwkettingen gebruiken op het noodre-
servewiel.
Rijden met beladen dakdragers
Bij het transport van voorwerpen op de dakdragers
verandert het rijgedrag van de wagen.
De snelheid en rijstijl daarom daarop afstemmen.
Rijden met een aanhangwagen
Met een aanhangwagen verandert het rijgedrag van
de wagen. Ook de hulpsystemen kunnen zich anders
gedragen.
Langzamer rijden, een te hoge snelheid kan leiden
tot verlies van controle over de wagen.
Een grotere afstand aanhouden tot voorliggers.
De maximaal toegestane kogeldruk en het maxi-
maal toegestane aanhangwagengewicht niet over-
schrijden.
Rijden door water
Er mag geen water binnendringen in de wagensyste-
men, bv. in het luchtaanzuigsysteem van de motor!
Vóór het rijden door water de diepte van het water
vaststellen. Het waterpeil mag maximaal tot de on-
derkant van de dorpel reiken.
Niet harder dan stapvoets rijden. Anders kan zich
voor de wagen een golf vormen die het waterpeil
verhoogt.
Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden
of de motor afzetten.
Gebruik van de wagen onder afwijkende weers-
omstandigheden
Wanneer u de wagen wilt gebruiken in landen met
sterk afwijkende weersomstandigheden, contact op-
nemen met een ŠKODA Partner. Die geeft advies of
er bepaalde voorzorgsmaatregelen moeten worden
genomen, om de volledige functionaliteit van de wa-
gen te waarborgen en beschadigingen te voorkomen
(bv. koelvloeistof verversen, accu vervangen e.d.).
Is er iets mis?
Let op veranderingen in het rijgedrag van de wa-
gen.
In geval van twijfel over de veiligheid de rit beëindi-
gen en de hulp van een specialist inroepen.
Ongewone trillingen of “scheeftrekken” van de wa-
gen kan duiden op bandenschade.
Bij zeer snel bandenspanningsverlies moet worden
geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder
heftige stuurbewegingen en zonder sterk remmen
tot stilstand te brengen.
In het bandenprofiel vastzittende vreemde voor-
werpen direct verwijderen.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnenge-
drongen, niet verwijderen. De bandenspanning
controleren en de hulp van een specialist inroepen.
Onder de bodem ingeklemde voorwerpen direct
verwijderen. Deze kunnen schade toebrengen aan
de wagen of ontsteken en brand veroorzaken.
Wagen veilig parkeren
Een niet veilig geparkeerde wagen kan wegrollen en
ongevallen veroorzaken.
Om te parkeren een plek met een geschikte onder-
grond zoeken. De wagen niet parkeren boven licht
ontvlambare materialen, bv. boven droge bladeren,
gemorste brandstof. Hete wagenonderdelen kun-
nen een brand veroorzaken.
De handelingen bij het parkeren in de aangegeven
volgorde uitvoeren.
De wagen afremmen tot stilstand en het rempe-
daal ingetrapt houden.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de
keuzehendel in stand
plaatsen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling of de
achteruitversnelling inschakelen.
Het rempedaal loslaten.
Wagen verlaten
Kinderen niet zonder toezicht in de wagen laten!
Kinderen kunnen zich verwonden aan de stoelen,
de parkeerrem loszetten e.d.
Kinderen zijn in noodsituaties niet in staat, de wa-
gen zelfstandig te verlaten of zichzelf te redden.
Bij bijzonder hoge of bijzonder lage temperaturen
bestaat er levensgevaar!
Bij het vergrendelen van de wagen schakelt de SA-
FE-functie in. Hierdoor kunnen de portieren en rui-
ten niet meer van binnenuit worden geopend. De
SAFE-functie uitschakelen wanneer personen in de
vergrendelde wagen achterblijven » Pagina 19.
17
Veilig en op de juiste wijze › Veilig rijden
Noodoproep
WAARSCHUWING
Voor de verbindingsopbouw met het noodoproep-
nummer is de beschikbaarheid van een mobiel tele-
foonnetwerk onontbeerlijk.
WAARSCHUWING
De noodoproepdienst is alleen beschikbaar in som-
mige landen.
WAARSCHUWING
Bevindt de wagen zich in een gebied zonder werken-
de noodoproepsysteeminfrastructuur dan worden
geen wagengegeven doorgegeven aan de noodop-
roepcentrale.
De noodoproepcentrale ontvangt na het starten van
het gesprek tegelijkertijd informatie over het onge-
val, bv. over de locatie en zwaarte van het ongeval,
het aantal gordeldragende inzittenden en het chas-
sisnummer (VIN).
Na de verbindingsopbouw vindt de communicatie
met de noodoproepcentrale plaats via de in wagen
gemonteerde luidsprekers en de microfoon.
Persoonlijke gegevens
Persoonlijke klantgegevens worden door ŠKODA
AUTO overeenkomstig de algemeen geldende bepa-
lingen inzake bescherming persoonsgegevens verza-
meld, verwerkt en gebruikt.
De actuele verklaring over de bescherming van per-
soonsgegevens is te vinden op de volgende website:
http://www.skoda-auto.com/data-privacy/.
Zwaar ongeval - automatische oproep
Bij een ongeval waarbij airbags of gordelspanners zijn
geactiveerd, wordt automatisch een gesprek met de
noodoproepcentrale gestart.
Licht ongeval - optionele oproep
Op het infotainmentbeeldscherm verschijnt de optie
voor het opbouwen van een verbinding met de nood-
oproepcentrale of de reparatiedienst.
Handmatige oproep
De toets
ingedrukt
houden.
Op het infotainment-
beeldscherm de ver-
bindingsopbouw met
de noodoproepcentra-
le bevestigen.
De handmatige oproep
kan bv. ook worden ge-
bruikt om een ongeval te
melden waarbij u niet direct betrokken bent.
Controlelampje
De systeemtoestand
wordt na het inschakelen
van het contact door het
branden van het contro-
lelampje
A aangegeven.
Groen - brandt - het
systeem functioneert.
Groen - knippert- er
wordt een gesprek
met de noodoproep-
centrale gevoerd.
Rood - brandt - er is een systeemstoring, onmid-
dellijk de hulp van een specialist inroepen.
Brandt niet - het systeem werkt niet vanwege een
langdurig niet beschikbaar mobiel telefoonnet-
werk. Als deze omstandigheid zich blijft voordoen,
de hulp van een specialist inroepen.
WAARSCHUWING
Indien er sprake is van een systeemstoring, is geen
noodoproep mogelijk.
Na een ongeval
Veiligheidssystemen
Na een ongeval zijn de veiligheidssystemen van de
wagen, bv. veiligheidsgordels en airbagsysteem mo-
gelijk buiten werking.
De veiligheidssystemen van de wagen, ook als
geen belasting of activering heeft plaatsgevonden,
door een specialist laten controleren.
Beschadigde, belaste of geactiveerde onderdelen
van de veiligheidssystemen door een specialist la-
ten vervangen.
18
Veilig en op de juiste wijze › Noodoproep
Sleutels, sloten en alarmsysteem
Sleutel
Sleuteloverzicht
Wagen vergrendelen
Achterklep bedienen
Wagen ontgrendelen
A
Controlelampje voor
batterijtoestand
B
Knop voor uitklap-
pen en inklappen van
de sleutelbaard
LET OP
De sleutel beschermen tegen vocht en sterke tril-
lingen.
De groeven in de sleutelbaard schoon houden.
Het bereik van de sleutel bedraagt ongeveer
30 m. Het bereik van de sleutel kan verminderen
door bv. storing door andere zenders.
Probleemoplossing
De batterij in de sleutel is bijna ontladen
Na het drukken op een toets op de sleutel knippert
het controlelampje niet.
Of:
Er wordt een melding weergegeven dat de batterij
moet worden vervangen.
De batterij vervangen » Pagina 19.
De wagen kan met de afstandsbediening niet wor-
den ontgrendeld of vergrendeld
Hiervoor kunnen de volgende oorzaken zijn:
De batterij in de sleutel is ontladen.
De batterij vervangen » Pagina 19.
De sleutel is niet gesynchroniseerd.
De sleutel als volgt synchroniseren.
Een van de toetsen op de sleutel indrukken.
Het portier binnen 1 minuut met de sleutel via de
slotcilinder ontgrendelen » Pagina 21.
De sleutel moet worden gesynchroniseerd, indien
herhaaldelijk op een van de toetsen op de sleutel is
gedrukt buiten het werkingsgebied van de afstands-
bediening.
Batterij van sleutel vervangen
De nieuwe batterij moet dezelfde specificaties heb-
ben als de oorspronkelijke batterij.
De sleutelbaard volle-
dig uitklappen.
Het batterijdeksel met
de duim of met een
platte schroevendraai-
er op de gemarkeerde
plaatsen losmaken.
Het batterijdeksel ope-
nen.
De batterij verwijde-
ren.
Een willekeurige toets
op de sleutel met radi-
ografische afstandsbe-
diening indrukken, de
sleutel voert een reset
uit.
De nieuwe batterij aan-
brengen.
Het batterijdeksel
plaatsen en aandrukken tot dit hoorbaar vastklikt.
Centrale vergrendeling
Werking
Centrale vergrendelingssysteem
Het systeem ontgrendelt en vergrendelt alle portie-
ren, de tankklep en de achterklep.
Ontgrendelingsindicatie: tweemaal knipperen van
de knipperlichten.
Vergrendelingsindicatie: eenmaal knipperen van de
knipperlichten.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert na het vergrendelen van de wagen circa 2 s snel
achter elkaar, daarna begint het gelijkmatig en met
langere tussenpozen te knipperen.
Indien geen van de portieren of de achterklep
binnen 45 s na het ontgrendelen wordt geopend,
vergrendelt de wagen automatisch opnieuw.
SAFE-functie
In het centrale vergrendelingssysteem kan afhanke-
lijk van de uitrusting de SAFE-functie zijn geïnte-
greerd.
De SAFE-functie voorkomt dat na het vergrendelen
van de wagen de portieren van binnenuit kunnen
worden geopend.
19
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Sleutel
De SAFE-functie wordt ingeschakeld als de wagen
van buitenaf wordt vergrendeld.
Op het display van het instrumentenpaneel wordt na
het uitschakelen van het contact een melding over
de SAFE-functie weergegeven.
GEVAAR
Levensgevaar!
Bij vergrendelde wagen met ingeschakelde SAFE-
functie mogen geen personen in de wagen achter-
blijven.
SAFE-functie uitschakelen
Door dubbel vergrendelen binnen 2 s.
Of:
Samen met de deactivering van de interieurbewa-
king » Pagina 22, Instellingen.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert na het vergrendelen van de wagen circa 2 s snel
achter elkaar, daarna gaat het uit en begint na onge-
veer 30 s gelijkmatig en met langere tussenpozen te
knipperen.
Bij uitgeschakelde SAFE-functie kan het portier van
binnenuit door eenmaal trekken aan de bedienings-
hendel worden geopend.
De SAFE-functie wordt na het ontgrendelen en ver-
grendelen van de wagen weer ingeschakeld.
Bediening
Middelen voor de bediening van de centrale ver-
grendeling
Afhankelijk van de uitrusting:
Sleutel » Pagina 19
Sleutelloos vergrendelen (KESSY) » Pagina 21
Knop voor centrale vergrendeling
Knop voor centrale vergrendeling
Met de knop worden alle portieren en de achterklep
vergrendeld.
Vergrendelen en ontgrendelen
De toets in het middelste gedeelte van het dash-
board indrukken.
Het symbool
in de toets gaat branden bij het ver-
grendelen.
Het ontgrendelen van de wagen vindt ook plaats bij
het openen van een portier van binnenuit of bij het
verwijderen van de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
Een met de knop voor de centrale vergrendeling ver-
grendelde wagen maakt het hulpverleners in geval
van nood moeilijk in de wagen te komen.
Instelling van de ontgrendelings- en
vergrendelingsfunctie
De instelling van de ontgrendelings- en vergrende-
lingsfuncties vindt plaats in het infotainment in het
volgende menu.
Of:
Alle portieren
Het ontgrendelen van alle portieren, de achterklep
en de tankklep.
Afzonderlijk portier
Met de toets
op de sleutel worden het bestuurder-
sportier en de tankklep ontgrendeld.
Bij wagens met sleutelloos ontgrendelingssysteem
worden door het aanraken van de portiergreep het
portier waar de sleutel zich bevindt en de tankklep
ontgrendeld.
Bij nogmaals ontgrendelen worden ook de andere
portieren en de achterklep ontgrendeld.
Portieren aan één zijde ontgrendelen
Met de toets
op de sleutel worden de portieren
aan bestuurderszijde en de tankklep ontgrendeld.
Bij wagens met sleutelloos ontgrendelingssysteem
worden door het aanraken van de portiergreep de
portieren aan de wagenzijde waar de sleutel zich be-
vindt en de tankklep ontgrendeld.
Bij nogmaals ontgrendelen worden ook de andere
portieren en de achterklep ontgrendeld.
Automatisch vergrendelen na het wegrijden
Na het wegrijden worden vanaf een snelheid van15
km/h alle portieren en de achterklep vergrendeld.
Het ontgrendelen van de wagen vindt plaats bij het
openen van een portier van binnenuit of bij het ver-
wijderen van de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
Een automatisch vergrendelde wagen maakt het
hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen
te komen.
Probleemoplossing
Storing centrale vergrendeling
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert eerst gedurende 2 s snel achter elkaar.
Daarna brandt het continu.
Na 30 s gaat het langzaam knipperen.
De hulp van een specialist inroepen.
20
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Centrale vergrendeling
Noodontgrendeling en noodvergrendeling van
het portier
Portier met slotcilinder ontgrendelen en vergren-
delen
Afdekking verwijderen
Aan de greep van het
linker voorportier trek-
ken en deze vasthou-
den
De sleutel in de uitspa-
ring aan de onderzijde
van de afdekking
schuiven.
De afdekking in pijl-
richting openen.
De portiergreep loslaten.
Openen en sluiten
De sleutel in de slotci-
linder steken en ont-
resp. vergrendelen.
Afdekking inbouwen
Aan de portiergreep
trekken en deze uitge-
trokken houden.
De afdekking weer
aanbrengen.
De portiergreep loslaten.
Portier zonder slotcilinder vergrendelen
Het portier openen.
Bij wagens met de afdekking voor de opening, de
afdekking verwijderen.
De sleutel of een schroevendraaier in de sleuf aan-
brengen.
De sleutel of een schroevendraaier in de richting
uit de wagen (tegen de veerdruk in) draaien.
Na het sluiten wordt het portier vergrendeld.
Sleutelloos vergrendelen (KESSY)
Gebruiksdoel
Met het sleutelloos vergrendelingssysteem KESSY
kan de wagen worden ontgrendeld en vergrendeld
zonder actief gebruik van de sleutel.
Bediening
Bij het ontgrendelen en vergrendelen de sleutel bij u
dragen.
De sensoren op greep zijn bedoeld voor bediening
met blote handen, een hand met handschoen kan de
werking van de sensoren nadelig beïnvloeden.
Ontgrendelen
De portiergreep vast-
pakken.
Het portier openen.
Vergrendelen
De sensor aanraken.
Na het vergrendelen is
het niet mogelijk om
deze binnen de volgen-
de 2 seconden door
aanraken van de por-
tiergreep te ontgren-
delen. Daardoor kan er
worden gecontroleerd
of de wagen is ver-
grendeld.
Achterklep ontgrendelen
Op de greep van de achterklep drukken.
Beveiliging tegen per ongeluk achterlaten van de
sleutel in de wagen
Als de sleutel in de wagen wordt achtergelaten,
wordt de wagen automatisch ontgrendeld. Als bin-
nen circa 45 s geen portier wordt geopend, wordt de
wagen automatisch weer vergrendeld.
Als de sleutel in de bagageruimte wordt achtergela-
ten, wordt de achterklep automatisch ontgrendeld.
Sleutelloos ontgrendelen en vergrendelen
deactiveren
De wagen met de toets op de sleutel vergrende-
len.
21
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Sleutelloos vergrendelen (KESSY)
Binnen 5 s de sensor op de portiergreep met een
vinger aanraken.
De deactivering wordt door het eenmalig knippe-
ren van de knipperlichten aangegeven.
Om de deactivering te controleren, ten minste 10 s
wachten en vervolgens aan de portiergreep trek-
ken.
Het portier moet vergrendeld blijven.
Het sleutelloos ontgrendelen en vergrendelen wordt
na het ontgrendelen van de wagen weer automatisch
geactiveerd.
Probleemoplossing
De wagen kan via de sensoren op de greep niet
worden ontgrendeld of vergrendeld
De wagen met de toets op de sleutel ontgrendelen
of vergrendelen.
Vervolgens proberen de wagen via de sensoren op
de greep te ontgrendelen of te vergrendelen.
Indien het sleutelloos vergrendelen niet werkt, de
hulp van een specialist inroepen.
Alarmsysteem
Werking
Het alarmsysteem geeft akoestische en visuele sig-
nalen bij een poging tot inbraak of afslepen.
De automatische inschakeling van het alarmsysteem
vindt plaats ongeveer 30 s nadat de wagen is ver-
grendeld.
De automatische uitschakeling van het alarmsys-
teem vindt plaats na het ontgrendelen van de wagen.
Activering van een alarm
Het ingeschakelde alarmsysteem geeft een alarm
wanneer zich een van de volgende gebeurtenissen
voordoet.
Openen van de motorkap.
Openen van de achterklep.
Openen van het portier.
Manipulatie van het contactslot.
Afslepen van de wagen.
Beweging in de wagen.
Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de
elektrische installatie.
Afkoppelen van de aanhangwagen.
Openen van het via de slotcilinder ontgrendelde
portier.
Geactiveerd alarm afzetten
De wagen ontgrendelen.
Of:
Het contact inschakelen.
Werkingsvoorwaarden
Voor de correcte werking van het alarmsysteem
moeten alle ruiten gesloten zijn.
Een aanhangwagen is onder de volgende voorwaar-
den in het alarmsysteem geïntegreerd.
De wagen is af fabriek met een trekhaak uitge-
rust.
De aanhangwagen is via het aanhangwagenstop-
contact elektrisch met de wagen verbonden.
De aanhangwagen is niet uitgerust met ledach-
terlichten.
Indien bij een wagen met ingeschakeld alarmsysteem
de elektrische verbinding met de aanhangwagen
wordt onderbroken, worden waarschuwingssignalen
gegeven.
Het alarmsysteem uitschakelen, voordat een aan-
hangwagen wordt aan- of afgekoppeld.
Instellingen
De volgende functies van het alarmsysteem kunnen
eenmalig worden uitgeschakeld.
Interieurbewaking
Afsleepalarm.
Door de uitschakeling wordt ook de SAFE-functie
uitgeschakeld » Pagina 19, Werking.
Uitschakeling
Door dubbel vergrendelen binnen 2 s.
Of:
In het infotainment in het menu: .
Interi-
eurbewaking
Of:
In het infotainment in het menu: .
Interieurbewaking
De functies van het alarmsysteem moeten wor-
den uitgeschakeld als de wagen bv. wordt afgesleept
of getransporteerd.
De functies van het alarmsysteem worden na het
ontgrendelen en vergrendelen van de wagen weer
ingeschakeld.
22
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Alarmsysteem
Portieren, ruiten en achterklep
Portieren
Portier openen/sluiten
Van buitenaf openen
De wagen ontgrende-
len en aan de portier-
greep trekken.
Van binnenuit openen
Aan de portiergreep
trekken en het portier
van u af drukken.
Van binnenuit sluiten
De sluitgreep vastpakken en het portier sluiten.
Kindersloten aan de achterportieren
Bediening
De beveiliging voorkomt dat de achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend.
In- en uitschakelen
De beveiliging verdraaien met de wagensleutel of
een schroevendraaier.
A Beveiliging uitgeschakeld
B
Beveiliging ingeschakeld
Ruiten - handmatig bediend
Bediening
De slinger in de betref-
fende richting draaien.
Ruiten - elektrisch bediend
Waarop letten
Sluitkrachtbegrenzing
Om de kans op verwondingen door knellen bij het
sluiten van de ruiten te verminderen, beschikt de wa-
gen over een sluitkrachtbegrenzing.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten
van de ruit onderbroken en gaat de ruit weer enkele
centimeters omlaag.
Als het obstakel het sluiten van de ruit gedurende de
volgende 10 s weer verhindert, wordt de sluitproce-
dure opnieuw onderbroken en gaat de ruit enkele
centimeters omlaag.
Als wordt geprobeerd de ruit te sluiten binnen 10 s
nadat deze voor de tweede keer weer enkele centi-
meters is geopend en het obstakel nog steeds niet is
verwijderd, wordt de sluitprocedure slechts onder-
broken. Gedurende deze periode is het niet mogelijk
de ruit automatisch te sluiten, door de schakelaar tot
de aanslag aan te trekken. De sluitkrachtbegrenzing
is echter ingeschakeld.
De sluitkrachtbegrenzing is pas buiten werking als
binnen de volgende 10 s weer wordt geprobeerd de
ruit te sluiten - de ruit wordt nu met volle kracht ge-
sloten! Als langer dan 10 s wordt gewacht, is de sluit-
krachtbegrenzing weer ingeschakeld.
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
De ruiten voorzichtig sluiten, hoewel ze over een
sluitkrachtbegrenzing beschikken.
23
Portieren, ruiten en achterklep › Portieren
Overzicht van de bedieningsschakelaars in het
bestuurdersportier
Afhankelijk van de uit-
rusting:
A
Linkervoorportier
B
Rechtervoorportier
C
Linkerachterportier
D
Rechterachterpor-
tier
E
Deactivering/active-
ring van de schake-
laars in de achterportieren
Bediening
Openen
De betreende schakelaar iets naar beneden in-
drukken en zo lang ingedrukt houden, tot de ruit de
gewenste stand heeft bereikt.
Of:
De betreende schakelaar tot de aanslag indruk-
ken, de ruit gaat automatisch open. Door opnieuw
op de schakelaar te drukken, wordt de openings-
procedure gestopt.
Sluiten
De betreende schakelaar iets naar boven trekken
en zo lang aangetrokken houden, tot de ruit de ge-
wenste stand heeft bereikt.
Of:
De betreende schakelaar tot de aanslag trekken,
de ruit sluit automatisch. Door opnieuw aan de
schakelaar te trekken wordt de sluitprocedure ge-
stopt.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunnen de
ruiten nog circa 10 minuten worden geopend en ge-
sloten, zolang geen van de portieren wordt geopend.
Alle ruiten gelijktijdig openen
De toets
op de sleutel ingedrukt houden.
Of:
et contact uitschakelen, het bestuurdersportier
openen en de knop voor de bestuurdersruit tot de
aanslag ingedrukt houden .
Afhankelijk van de instelling kan alleen de be-
stuurdersruit op deze wijze worden geopend.
Alle ruiten gelijktijdig sluiten
De toets
op de sleutel ingedrukt houden.
Of:
Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier
openen en de knop voor de bestuurdersruit tot de
aanslag aangetrokken houden .
Of:
Bij wagens met sleutelloos ontgrendelingssysteem
een vinger op de sensor aan buitenzijde van de por-
tiergreep van het voorportier houden .
Afhankelijk van de instelling kan alleen de be-
stuurdersruit op deze wijze worden gesloten.
Instellingen
De instelling van de ruitbediening vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Ruitbediening
Of:
Ruitbediening
Probleemoplossing
De ruitbediening werkt niet na herhaald openen en
sluiten
Het ruitbedieningsmechanisme kan oververhit zijn.
Hert ruitbedieningsmechanisme laten afkoelen.
De automatische ruitbediening werkt niet na het
losmaken van de accu
De automatische ruitbediening activeren » Pagi-
na 24.
Activering na het losmaken van de accu
Automatische ruitbediening activeren
Het contact inschakelen.
De betreende schakelaar omhoogtrekken en de
ruit sluiten.
De schakelaar loslaten.
De betreende schakelaar opnieuw omhoogtrek-
ken en gedurende 1 s vasthouden.
24
Portieren, ruiten en achterklep › Ruiten - elektrisch bediend
Rolgordijn - elektrisch bediend
Bediening
Sluiten
Openen
De toets indrukken of
ingedrukt houden om
het rolgordijn te bewe-
gen.
De toets indrukken of
loslaten om de bewe-
ging van het rolgordijn
te stoppen.
Activering na het losmaken van de accu
Het contact inschakelen.
De toets ingedrukt houden. Het rolgordijn gaat
open en weer dicht.
De schakelaar loslaten.
Zonnekleppen
Omhoog- en omlaagklappen
1
Klep naar voorruit zwenken
2
Klep naar portier zwenken
Ruitverwarming
Gebruiksdoel
De ruitverwarming dient voor het ontdooien resp.
ontwasemen van de ruit.
Voorwaarden
De motor draait.
Bediening
Achterruitverwarming
De toets indrukken om de achterruitverwarming
in te schakelen.
Voorruitverwarming
Geldt voor de Climatronic.
De toets
op de Climatronic indrukken op
het infotainmentbeeldscherm aantippen om de
voorruitverwarming in te schakelen.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm
aantippen om de voorruitverwarming in te schake-
len.
De ruitverwarming schakelt na 10 minuten automa-
tisch uit.
Instelling
Automatische voorruitverwarming
Geldt voor de Climatronic.
De voorruitverwarming schakelt automatisch in als
de voorruit kan beslaan.
De instelling van de functie vindt plaats in het info-
tainment in het volgende menu.
De toets
op het Climatronic-bedieningsele-
ment indrukken de functietoets op het info-
tainmentbeeldscherm aantippen.
Of:
De functietoets
op het infotainment-
beeldscherm aantippen.
Probleemoplossing
Het controlelampje in de toets of onder de toets
knippert
De verwarming functioneert niet vanwege de te lage
acculadingstoestand.
25
Portieren, ruiten en achterklep › Rolgordijn - elektrisch bediend
Achterklep - handmatig bediend
Bediening
Openen
De greep indrukken en
de klep optillen.
De openingsmogelijkheid door het indrukken van de
greep wordt vanaf een snelheid van 5 km/h gedeac-
tiveerd. Na het stoppen en openen van een portier
wordt deze weer geactiveerd.
Sluiten
De handgreep A vast-
pakken en de klep naar
beneden trekken.
VOORZICHTIG
Gevaar voor het openen van de klep tijdens het rij-
den!
Na het sluiten controleren of de klep goed is ver-
grendeld.
Vertraagde achterklepvergrendeling instellen
Als de achterklep met de toets op de sleutel
wordt ontgrendeld, dan wordt de klep na het sluiten
automatisch weer vergrendeld.
De tijd waarna de achterklep na het sluiten automa-
tisch wordt vergrendeld, kan door een specialist
worden ingesteld.
Achterklep - elektrisch bediend
Bediening
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
De klep alleen bedienen, indien zich niemand in het
zwenkbereik bevindt.
VOORZICHTIG
Gevaar voor het openen van de klep tijdens het rij-
den!
Na het sluiten controleren of de klep goed is ver-
grendeld.
LET OP
De klep tijdens de beweging niet handmatig slui-
ten.
Voor de bediening van de klep controleren of zich
geen voorwerpen in het zwenkbereik bevinden die
de klep zouden kunnen beschadigen. Eveneens
controleren of zich in de directe omgeving van de
wagen geen voorwerpen bevinden die het interieur
van de wagen en de getransporteerde voorwerpen
kunnen beschadigen.
Indien de klep bij het openen op een obstakel
stoot, stopt de beweging en klinkt een akoestisch
signaal.
Als de klep zelfstandig sluit (bv. door een laag
sneeuw) klinkt een onderbroken signaaltoon.
Greep in de klep
De greep indrukken
om de klep te openen,
te sluiten of de bewe-
ging van de klep te
stoppen.
De openingsmogelijkheid
door het indrukken van
de greep, wordt vanaf
een snelheid van 5 km/h
gedeactiveerd. Na het
stoppen en openen van
een portier wordt deze weer geactiveerd.
Toets in de klep
Op de toets drukken
om de klep te openen,
te sluiten of de bewe-
ging van de klep te
stoppen.
26
Portieren, ruiten en achterklep › Achterklep - handmatig bediend
Toets in het portier
Om de klep te openen,
aan de toets trekken
en deze aangetrokken
houden tot de klep be-
gint te openen.
Om de klep te sluiten,
aan de toets trekken
en deze aangetrokken
houden tot de klep vol-
ledig gesloten is.
Om de beweging van de klep te stoppen, aan de
toets trekken of deze loslaten.
Toets op de sleutel
Op de toets
druk-
ken om de klep te ope-
nen, te sluiten of de
beweging van de klep
te stoppen.
De sluitmogelijkheid is
alleen aanwezig bij wa-
gens met sleutelloos
ontgrendelingssysteem.
De sleutel mag zich niet
in de wagen bevinden en
moet zich op een maximale afstand van circa 2 meter
van de klep bevinden.
De klep kan ook worden gesloten door deze kort
naar beneden te trekken.
Instellingen
Bovenste positie van de klep instellen en opslaan
Het is zinvol om de bovenste positie van de klep in te
stellen, bv. in een afgesloten ruimte vanwege de be-
perkte garagehoogte.
De klep in de gewenste stand houden.
De knop
aan de onderzijde van de klep inge-
drukt houden tot een akoestisch signaal klinkt.
Bovenste uitgangspositie van de klep herstellen
De klep voorzichtig handmatig tot de aanslag optil-
len.
De knop
aan de onderzijde van de klep inge-
drukt houden tot een akoestisch signaal klinkt.
Probleemoplossing
De klep reageert niet op het openingssignaal
Een eventueel obstakel, bv. sneeuw, verwijderen.
Of:
De greep in de klep indrukken en de klep optillen.
Of:
De klep noodontgrendelen » Pagina 27.
De klep reageert niet op het sluitsignaal
De klep handmatig sluiten.
LET OP
De klep langzaam sluiten, bij het nadrukken van de
klep in het slot in het midden van de rand van de
klep drukken.
Achterklep ontgrendelen
Ontgrendelen
In de opening in de be-
kleding een schroeven-
draaier steken.
De klep door beweging
in pijlrichting ontgren-
delen.
27
Portieren, ruiten en achterklep › Achterklep ontgrendelen
Stoelen, stuurwiel en spiegels
Voorstoel - handmatig bediend
Bedieningselementen van de stoel
A
In langsrichting instellen - na het loslaten van de
bedieningshendel moet de vergrendeling hoor-
baar vergrendelen
B
Hoogte instellen
C
Schuine stand van de rugleuning instellen - bij de
instelling niet tegen de rugleuning leunen
D
Bolling van de welving van de lendensteun instel-
len
In het verstelmechanisme voor schuine stand van de
rugleuning kan na enige tijd speling ontstaan.
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning
Neerklappen
Aan de bedieningshen-
del trekken.
De rugleuning neer-
klappen tot deze hoor-
baar vergrendelt.
Terugklappen
Aan de bedieningshendel trekken.
De leuning terugklappen tot deze hoorbaar ver-
grendelt.
Voorstoel - elektrisch bediend
Bedieningselementen van de stoel
Zitting instellen
A
In lengterichting ver-
stellen
B
Hoek instellen
C
Hoogte instellen
Rugleuning instellen
A
Hoek instellen
Lendensteun instellen
A
Positie van de wel-
ving instellen
B
Bolling van de wel-
ving instellen
Achterbank
Rugleuningen neerklappen
Voor het neerklappen
De hoofdsteunen achterin tot de aanslag inschui-
ven of verwijderen.
De voorstoelen zodanig verstellen, dat deze door
de neergeklapte rugleuningen niet worden bescha-
digd.
De buitenste veiligheidsgordel naar de zijbekleding
trekken.
28
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Voorstoel - handmatig bediend
Neerklappen
De ontgrendelings-
greep indrukken en de
rugleuning neerklap-
pen.
Terugklappen
De buitenste veilig-
heidsgordel naar de zij-
bekleding trekken.
De stoelleuning terug-
klappen.
De ontgrendelingsgreep
moet hoorbaar vergren-
delen.
De vergrendeling van
de rugleuning contro-
leren. De pen
A mag niet zichtbaar zijn.
Hoofdsteunen
Hoogte van de hoofdsteunen instellen
Hoofdsteunen voorin
De vergrendelingsknop
indrukken en de hoofd-
steun in de gewenste
richting verschuiven.
Hoofdsteunen achterin
De hoofdsteun in de
gewenste richting
schuiven.
Bij het naar beneden
schuiven moet de ver-
grendelingsknop inge-
drukt worden gehou-
den.
Hoofdsteunen achterin verwijderen en
aanbrengen
Verwijderen
De betreende rugleu-
ning gedeeltelijk naar
voren klappen.
De hoofdsteun naar
boven tot de aanslag
verschuiven.
De vergrendelingsknop
A en B tegelijkertijd
indrukken en de hoofd-
steun verwijderen.
Aanbrengen
De hoofdsteun in de rugleuning schuiven.
De vergrendelingsknop moet hoorbaar vergrende-
len.
Armsteun voorin
Instellingen
De rugleuning in de ge-
wenste stand verschui-
ven.
Armsteun achterin
Instellingen
De armsteun omlaag-
klappen.
De omlaaggeklapte
armleuning kan als ta-
fel worden gebruikt.
29
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Hoofdsteunen
Stoelverwarming
Waarop letten
WAARSCHUWING
Verbrandingsgevaar!
Bij personen met een beperkte pijn- of tempera-
tuurwaarneming de stoelverwarming niet gebrui-
ken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de stoel!
Niet op de stoelen knielen en deze ook niet aan an-
dere puntbelastingen blootstellen.
De verwarming in de volgende situaties niet in-
schakelen.
De stoel is niet bezet.
Op de stoelen bevinden zich voorwerpen, bv.
een kinderzitje.
Op de stoelen zijn extra beschermhoezen aan-
gebracht.
Voorwaarden
De motor draait.
Bediening
De toets of indrukken om de stoelverwarming
in te schakelen.
De stoelverwarming wordt met maximumverwar-
mingsvermogen ingeschakeld. Door nogmaals op de
toets te drukken, wordt het verwarmingsvermogen
teruggeregeld tot de verwarming uitschakelt.
Het verwarmingsvermogen wordt aangegeven aan
de hand van het aantal brandende controlelampjes in
de toets of op het display van de Climatronic.
Indien de stoelverwarming met het maximumver-
warmingsvermogen wordt ingeschakeld, wordt na
10 minuten het verwarmingsvermogen automatisch
teruggeregeld.
Stuurwiel
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het stuurwiel niet tijdens het rijden instellen.
De borghendel naar
beneden zwenken.
Het stuurwiel in de ge-
wenste stand zetten.
De borghendel tot de
aanslag drukken.
Probleemoplossing
Storing stuurbekrachtiging
brandt - Stuurbekrachtiging volledig uitgeval-
len, voor het sturen is meer kracht nodig
Het contact uitschakelen, de motor starten en en-
kele meters rijden.
Indien het controlelampje
niet uit gaat, niet ver-
der rijden. De hulp van een specialist inroepen.
brandt - Stuurbekrachtiging gedeeltelijk uitge-
vallen, voor het sturen is mogelijk meer kracht
nodig
Het contact uitschakelen, de motor starten en en-
kele meters rijden.
Indien het controlelampje niet uit gaat, kan
voorzichtig verder worden gereden. De hulp van
een specialist inroepen.
Storing stuurkolomvergrendeling
knippert
Melding betreende een storing van de stuur-
kolomvergrendeling
De wagen stilzetten.
De hulp van een specialist inroepen.
Na het afzetten van het contact is het niet meer mo-
gelijk het contact in te schakelen, de stuurinrichting
te vergrendelen en de elektrische verbruikers in te
schakelen.
knippert
Melding betreende een storing van het
stuurslot
Er kan voorzichtig verder worden gereden. De hulp
van een specialist inroepen.
Stuurkolomvergrendeling niet ontgrendeld
knippert
Melding betreende de noodzakelijke stuur-
wielbeweging
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen.
30
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Stoelverwarming
Als de stuurinrichting niet wordt ontgrendeld, de
wagen stilzeten en de hulp van een specialist inroe-
pen.
Stuurwielverwarming
Voorwaarden
De motor draait.
Bediening
Geldt voor de Climatronic.
De toets op de Climatronic indrukken of
op het infotainmentbeeldscherm aantippen om de
stuurwielverwarming in te schakelen.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm aan-
tippen om de stuurwielverwarming in te schakelen.
Instellingen
Stuurwielverwarming samen met de bestuurders-
stoelverwarming
Geldt voor de Climatronic.
Bij ingeschakelde functie wordt door het indrukken
van de toets voor de bestuurdersstoelverwarming
ook de stuurwielverwarming in- resp. uitgeschakeld.
De toets
op de Climatronic indrukken op
het infotainmentbeeldscherm aantippen en het
menupunt voor de koppeling van de stoel- en
stuurwielverwarming selecteren.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm aan-
tippen en het menupunt voor de koppeling van de
stoel- en stuurwielverwarming selecteren.
Bij het inschakelen van de functie wordt op het info-
tainmentbeeldscherm de functietoets weergege-
ven. Hiermee kan de stuurwielverwarming worden
in- resp. uitgeschakeld.
Binnenspiegel
Bediening
Binnenspiegel met handmatige dimfunctie
A
Spiegel niet gedimd
B
Spiegel gedimd
Binnenspiegel met zelfdimfunctie
Het dimmen van de spiegel wordt na het starten van
de motor automatisch geregeld door de sensoren in
de spiegel.
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
Een oplichtend display van bv. een mobiele telefoon
of een navigatie-apparaat kan de werking van de
zelfdimfunctie beïnvloeden.
Deze apparaten niet in de buurt van de spiegel be-
vestigen.
Buitenspiegels
Bediening
Standen van de draaiknop en instelling van het
spiegelvlak
De buitenspiegels kunnen afhankelijk van de uitrus-
ting handmatig of elektrisch inklapbaar zijn.
Spiegel links instel-
len
Bediening uitschake-
len
Spiegel rechts instel-
len
Spiegels elektrisch
inklappen (om terug
te klappen een ande-
re stand selecteren)
Spiegels verwarmen bij draaiende motor
Spiegelvlakken instellen
De stand of selecteren.
De draaiknop in de richting van de pijlen bewegen.
Elektrisch inklapbare spiegels automatisch inklap-
pen
De spiegels worden bij het vergrendelen van de wa-
gen ingeklapt en bij het ontgrendelen teruggeklapt,
wanneer deze functie is geactiveerd.
Het inklappen van de spiegels is geen indicatie
voor het vergrendelen van de wagen. Het vergrende-
len van de wagen wordt weergegeven door het knip-
peren van de knipperlichten.
31
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Stuurwielverwarming
Handmatig inklapbare spiegels
De spiegel met de hand richting de zijruit inklap-
pen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De buitenspiegels laten objecten verder weg lijken.
De binnenspiegel gebruiken om de afstand tot ach-
teropkomend verkeer te bepalen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de spiegel!
Wordt de elektrisch inklapbare spiegel door invloe-
den van buitenaf (bv. door een botsing tijdens het
manoeuvreren) naar buiten geklapt, dan de spiegel
eerst met de draaiknop inklappen en een hoorbaar
klapgeluid afwachten.
Instellingen
De activering of deactivering van het automatisch in-
klappen van de buitenspiegels vindt plaats in het in-
fotainment in het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Elektrische spiegelbediening defect
Het spiegelglas door een lichte vingerdruk instel-
len.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Warme buitenspiegelglazen niet aanraken.
Veiligheidssystemen en airbags
Veiligheidsgordels
Werking
Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een
zeer goede bescherming bij ongelukken. Ze verklei-
nen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en ver-
groten de kans een zwaar ongeval te overleven.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordels mogen niet worden uitge-
bouwd en op geen enkele manier worden gewij-
zigd.
Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te re-
pareren. Een beschadigde veiligheidsgordel direct
door een specialist laten vervangen.
Gordeloprolautomaat
De oprolautomaat blokkeert de gordel als hier met
een ruk aan wordt getrokken of bij het snel oprollen
van de gordel.
WAARSCHUWING
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier
met een ruk aan wordt getrokken, dient de oprolau-
tomaat door een specialist te worden gecontroleerd.
Gordelspanners
De veiligheid van gordeldragende bestuurder, bijrij-
der en de passagiers op de buitenste zitplaatsen ach-
terin wordt door de gordelspanners op de oprolauto-
maten van de voorste en achterste buitenste veilig-
heidsgordels vergroot.
De veiligheidsgordel wordt bij een ongeval met een
bepaalde hevigheid door de gordelspanner gespan-
nen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging
wordt voorkomen.
De gordelspanner kan ook bij niet gedragen veilig-
heidsgordel worden geactiveerd.
Bij lichte botsingen, bij een koprol en bij ongevallen
waarbij geen grote krachten werkzaam zijn, vindt er
geen activering van de gordelspanners plaats.
Bij het activeren van de gordelspanners komt
rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen in brand
staat.
Gordelspanners met voorspanning
Wagens met proactief systeem voor inzittendenbe-
scherming zijn uitgerust met gordelspanners met
voorspanning » Pagina 133.
De gordelspanners met voorspanning verhogen de
veiligheid voor de bestuurder en voorpassagier die
de gordel hebben omgegespt, doordat de veilig-
heidsgordel in kritische rijsituaties nauw over het li-
chaam gespannen en aansluitend weer ontspannen
wordt.
32
Veiligheidssystemen en airbags › Veiligheidsgordels
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
- niet omgegespte veiligheidsgordel voorin
- niet omgegespte veiligheidsgordel op de zit-
plaats achterin
- omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats
achterin
Bediening
Gordel omgespen
De slotgesp vastpak-
ken en de gordelband
langzaam over borst en
bekken in richting van
het gordelslot trekken.
De slotgesp in het gor-
delslot steken tot deze
hoorbaar vastklikt.
Aan de veiligheidsgor-
del trekken en contro-
leren of de slotgesp
goed is vastgeklikt.
Gordel losmaken
De slotgesp vastpak-
ken en losmaken door
de rode knop in te
drukken.
De gordelband vast-
houden, zodat deze bij
het oprollen niet ver-
draaid.
Instelling
De gordelgeleiding
naar boven verschui-
ven om de hoogte te
vergroten.
De borgknop indruk-
ken en de gordelgelei-
ding naar beneden ver-
schuiven om de hoogte
te verkleinen.
Na het instellen met
een ruk aan de veilig-
heidsgordel trekken
om te controleren of
de gordelgeleiding
goed is vergrendeld en
of de gordel goed blokkeert.
Probleemoplossing
Geblokkeerde gordeloprolautomaat
De gordelband in het
midden vastpakken en
krachtig in pijlrichting
trekken.
De gordelband vast-
houden en langzaam la-
ten oprollen.
Aan de gordel trekken
om te controleren of
de oprolautomaat
functioneert.
Indien de gordelband nog steeds geblokkeerd is, de
ontgrendelingsprocedure een- of tweemaal herha-
len.
Indien de gordelband geblokkeerd blijft, de hulp
van een specialist inroepen.
Kinderzitje
Waarop letten
Bij de inbouw en het gebruik van kinderzitjes de aan-
wijzingen in dit instructieboekje en in de gebruiks-
aanwijzing van het kinderzitje in acht nemen.
Wij adviseren u om veiligheidsredenen, kinderen al-
tijd op de achterbank mee te nemen. Kinderen alleen
in uitzonderingsgevallen op de bijrijdersstoel vervoe-
ren.
Kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm van de Euro-
pese Unie gebruiken.
Kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm zijn voorzien
van een keuringslabel: grote E in een cirkel met daar-
onder het testnummer.
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma te gebruiken. Deze kinderzi-
tjes zijn voor het gebruik in ŠKODA-wagens ontwik-
keld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
33
Veiligheidssystemen en airbags › Kinderzitje
WAARSCHUWING
Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zit-
plaats achterin moet de betreende voorstoel zo
worden ingesteld dat deze niet het kinderzitje resp.
het in het kinderzitje meegenomen kind raakt.
Indien de hoofdsteun de inbouw van het kinderzitje
hindert, de hoofdsteun in de hoogste stand instel-
len.
Bij gebruik van een zitverhoger de hoofdsteun zo-
danig afstellen dat het hoofd van het kind zich op
dezelfde hoogte bevindt als de bovenzijde van de
hoofdsteun, maar hier niet bovenuit steekt.
Gebruik van het kinderzitje op de
bijrijdersstoel
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje gebrui-
ken op een stoel die door een hiervoor aangebrachte
parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan hierdoor
zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Dit wordt ook door de volgende stickers aangege-
ven.
Sticker op de zonneklep
aan bijrijderszijde.
Sticker op de middelste
carrosseriestijl aan bijrij-
derszijde.
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel
moeten de volgende aanwijzingen worden opge-
volgd.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzi-
tje op de bijrijdersstoel, moet de bijrijdersvoorair-
bag beslist buiten werking worden gesteld.
De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zet-
ten, zodat tussen rugleuning en het kinderzitje een
stabiel contact bestaat.
De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren ver-
schuiven, zodat geen contact bestaat tussen de bij-
rijdersstoel en het daarachter aangebrachte kin-
derzitje.
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mo-
gelijk omhoog zetten.
De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver
mogelijk naar boven verstellen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor nekletsel van het vervoerde kind door
de veiligheidsgordel!
Bij kinderzitjes van de groepen 2 en 3 dient erop te
worden gelet dat de gordelgeleiding aan de hoofd-
steun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de gordelgeleiding op de mid-
delste carrosseriestijl.
De hoogte van de veiligheidsgordel aan bijrijderszij-
de zodanig instellen dat de gordel zonder knikken
door de gordelgeleiding loopt en niet door de rand
van de gordelgeleiding wordt verbogen.
WAARSCHUWING
Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de
bijrijdersstoel niet meer wordt gebruikt, dient de bij-
rijdersvoorairbag weer in paraatheid te worden ge-
bracht.
Geadviseerde kinderzitjes
Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm.
Groep Gewicht van het kind
0 tot 10 kg
0+ tot 13 kg
1 9-18 kg
2 15-25 kg
3 22-36 kg
34
Veiligheidssystemen en airbags › Kinderzitje
Geadviseerde kinderzitjes
Groep Fabrikant Type Bevestiging Bestelnummer
Goedkeurings-
nummer (E1 ...)
0+
tot 13 kg
Britax Römer Baby Safe Plus Isofix-base 1ST019907 04 301146
1
9-18 kg
Britax Römer Duo Plus TT
ISOFIX en TOP
TETHER
DDA000006 04 301133
2-3
15-36 kg
Britax Römer
Kidfix XP
a)
ISOFIX 000019906K 04 301198
Britax Römer Kidfix II XP ISOFIX 000019906L 04 301323
a)
Voor een optimale bescherming bij met name een aanrijding van opzij wordt geadviseerd dit kinderzitje
samen met de rugleuning te gebruiken.
Bevestigingselementen voor kinderzitjes
Gebruik van kinderzitjes
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes overeenkomstig de norm ECE-R 16
Kinderzitjes met het ISOFIX-systeem
Groep
Grootteklasse
van het kinder-
zitje
a)
Bijrijdersstoel
met parate
voorairbag
Bijrijdersstoel
met buiten
werking gestel-
de voorairbag
b)
Achterbank bui-
tenste zitplaat-
sen
b)
Achterbank middel-
ste zitplaats
0
tot 10 kg
E X IL IL X
0+
tot 13 kg
E
X IL IL X
D
C
1
9-18 kg
D
X IL IL X
C
B
B1
A
2
15-25 kg
- X IL IL X
3
22-36 kg
- X IL IL X
a)
De grootteklasse van het kinderzitje staat vermeld op het plaatje op het kinderzitje.
b)
De stoel is geschikt voor de ISO/R3 bevestiging.
IL De stoel is geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes met de goedkeuring “semi-universeel”.
X De stoel is niet uitgerust met bevestigingsogen van het ISOFIX-systeem.
i-Size
Bijrijdersstoel met parate
voorairbag
Bijrijdersstoel met buiten
werking gestelde voorair-
bag
Achterbank buitenste zit-
plaatsen
Achterbank middelste zit-
plaats
i-UF i-U i-U X
i-UF De stoel is uitsluitend geschikt voor in rijrichting geplaatste i-Size-kinderzitjes van de categorie “univer-
seel”.
i-U De stoel is geschikt voor in rijrichting geplaatste en naar achteren gerichte i-Size-kinderzitjes van de cate-
gorie “universeel”.
35
Veiligheidssystemen en airbags › Bevestigingselementen voor kinderzitjes
X De stoel is niet geschikt voor i-Size-kinderzitjes van de categorie “universeel“.
Met een veiligheidsgordel bevestigde kinderzitjes
Bij gebruik van een kinderzitje van de categorie "universeel" op de middelste zitplaats achterin is het nodig het
gordelslot van de middelste zitplaats achter het gordelslot van de buitenste zitplaats te verschuiven.
Juiste positie - de gordelsloten staan achter elkaar.
Onjuiste positie - de gordelsloten staan naast elk-
aar.
Groep
Bijrijdersstoel met
parate voorairbag
Bijrijdersstoel met bui-
ten werking gestelde
voorairbag
Achterbank buitenste
zitplaatsen
Achterbank middelste
zitplaats
a)
0
tot 10 kg
X
U
b)
U U
0+
tot 13 kg
X
U
b)
U U
1
9-18 kg
UF U U U
2
15-25 kg
UF U U U
3
22-36 kg
UF U U U
a)
Het is verboden een kinderzitje met steun op de middelste zitplaats achterin te monteren.
b)
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
U De stoel is geschikt voor kinderzitjes van de categorie “universeel” die goedgekeurd zijn voor het gebruik in
deze gewichtsgroep.
IUF De stoel is geschikt voor in rijrichting geplaatste kinderzitjes van de categorie “universeel” die goedge-
keurd zijn voor het gebruik in deze gewichtsgroep.
X De zitplaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
Overzicht
ISOFIX
WAARSCHUWING
Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het
ISOFIX-systeem bedoelde bevestigingsogen geen
andere kinderzitjes, gordels of andere voorwerpen
bevestigen.
Het ISOFIX-systeem maakt een snelle en veilige be-
vestiging van het kinderzitje mogelijk. De bevesti-
gingsogen voor de inbouw van het kinderzitje met
het ISOFIX-systeem bevinden zich op de buitenste
zitplaatsen achterin en eventueel ook op de bijrij-
dersstoel.
Een kinderzitjes met het ISOFIX-systeem kan alleen
in de wagen worden ingebouwd als deze voor dit
model is goedgekeurd. Meer informatie is verkrijg-
baar bij een ŠKODA Partner of staat vermeld op een
lijst met voertuigen die bij het kinderzitje is gevoegd.
Vóór het inbouwen van
het kinderzitje de af-
dekkappen verwijde-
ren.
36
Veiligheidssystemen en airbags › Bevestigingselementen voor kinderzitjes
TOP TETHER
WAARSCHUWING
Kinderzitjes met het TOP TETHER-systeem alleen
gebruiken op stoelen die van bevestigingsogen
met het TOP TETHER-symbool zijn voorzien.
Slechts een bevestigingsgordel van het kinderzitje
aan het bevestigingsoog van het TOP TETHER-sys-
teem bevestigen.
Bij de bevestiging van het kinderzitje met het TOP
TETHER-systeem mag geen ander voorwerp aan
het bevestigingsoog van het TOP TETHER-sys-
teem bevestigd zijn.
Bevestigingsogen aan de zitplaatsen achterin
De bevestigde gordel
van het TOP TETHER-
systeem beperkt de be-
wegingen van het boven-
ste gedeelte van het kin-
derzitje.
De bevestigingsogen
voor de bevestiging van
de gordel bevinden zich
aan de buitenste zitplaat-
sen achterin en eventu-
eel ook aan de middelste
zitplaats achterin of aan de bijrijdersstoel.
Airbags
Gebruiksdoel
Het airbagsysteem biedt als aanvulling op de veilig-
heidsgordels een extra inzittendenbescherming bij
ernstige aanrijdingen van voren en van opzij.
De optimale beschermende werking van de airbag
wordt alleen in combinatie met de omgegespte vei-
ligheidsgordel bereikt. Het airbagsysteem is geen
vervanging voor de veiligheidsgordels.
Werking
Bij het contact met de opgeblazen airbag wordt de
voorwaartse beweging van het lichaam gedempt en
het verwondingsrisico verminderd.
Bevestigingsoog aan de bij-
rijdersstoel
Bij het opblazen van de airbag komt rook vrij. Dat
is geen teken dat de wagen in brand staat.
Werkingsvoorwaarde
Contact ingeschakeld.
Airbagactivering bij een ongeval
De airbagactivering wordt door vele factoren beïn-
vloed. Doorslaggevend is de optredende vertraging
tijdens het ongeval.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ernstig of dodelijk letsel!
De juiste zithouding innemen.
De ledematen niet in het werkingsgebied van de
airbags houden.
In de volgende situaties vindt geen airbagactivering
plaats.
Lichte frontale aanrijdingen en aanrijdingen van op-
zij.
Aanrijding van achteren.
Over de kop slaan.
Indien de geregistreerde vertraging kleiner is dan
een in het regelapparaat ingeprogrammeerde refe-
rentiewaarde worden de airbags, ondanks mogelijk
zware beschadiging van de wagen, niet geactiveerd.
Airbagoverzicht
A
Voorairbags
B
Zij-airbags voorin
C
Hoofdairbags
D
Zij-airbags achterin
E
Bestuurdersknie-airbag
De inbouwplaats van de airbag is voorzien van het
opschrift .
WAARSCHUWING
Gevaar voor een storing van de zij-airbag!
Geen te grote krachten, bv. stoten, op de rugleu-
ningen uitoefenen.
Beschadigde stoelbekledingen bij de inbouwplaats
van de zij-airbags door een specialist laten repare-
ren.
37
Veiligheidssystemen en airbags › Airbags
Airbags buiten werking stellen
Wij adviseren het buiten werking stellen van andere
airbags dan de bijrijdersvoorairbag » Pagina 38, Be-
diening door een ŠKODA Servicepartner te laten uit-
voeren.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen
bedoeld voor de volgende situaties.
Bij een correcte instelling van de bestuurdersstoel
kan de afstand van ten minste 25 cm tussen het
midden van het stuurwiel en het borstbeen niet
kan worden aangehouden.
In de wagen zijn extra bedieningselementen voor
bestuurders met een lichaamsbeperking inge-
bouwd.
De wagen beschikt over speciale stoelen, bv. or-
thopedische stoelen zonder zij-airbags.
brandt na het inschakelen van het contact 4 s
en knippert vervolgens 12 s - De airbag of de
gordelspanner is met het diagnoseapparaat buiten
werking gesteld
Melding betreende de buiten werking gestelde air-
bag of gordelspanner
WAARSCHUWING
Indien bij verkoop van de wagen een airbag buiten
werking is gesteld, dan moet de koper daarover wor-
den geïnformeerd!
Probleemoplossing
Storing airbagsysteem
brandt
Melding betreende een airbagstoring
De hulp van een specialist inroepen.
Sleutelschakelaar voor
bijrijdersvoorairbag
Gebruiksdoel
De optie voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersvoorairbag is bv. bedoeld voor de volgende situ-
aties.
Op de bijrijdersstoel is een kinderzitje bevestigd,
waarbij het kind met de rug naar het dashboard is
gekeerd.
De wagen beschikt over speciale stoelen, bv. or-
thopedische stoelen zonder zij-airbags.
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor een storing van het systeem voor het
buiten werking stellen van de bijrijdersairbag!
De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking
stellen!
WAARSCHUWING
Gevaar voor een onverwachte activering van de bij-
rijdersairbag bij een ongeval!
Indien de bijrijdersairbag met de sleutel buiten
werking is gesteld, de sleutel tijdens het rijden niet
in de sleutelschakelaar laten zitten. Door trillingen
kan de sleutel in de sleuf verdraaien en de airbag in
paraatheid brengen!
Bediening
Voor het buiten werking stellen/in paraatheid
brengen van de bijrijdersairbag
De sleutelbaard volledig uitklappen.
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen/in pa-
raatheid brengen
Het contact uitschake-
len.
Het bijrijdersportier
openen.
De sleutelbaard tot de
aanslag in de sleuf van
de sleutelschakelaar
schuiven.
Voor het buiten werk-
ing stellen de sleutel-
schakelaar voorzichtig
in stand
draaien.
Voor het in paraatheid brengen de sleutelschake-
laar voorzichtig in stand draaien.
De sleutelbaard uit de sleuf verwijderen.
Het bijrijdersportier sluiten.
Het contact inschakelen en controleren of de con-
trolelampjes voor de bijrijdersvoorairbag branden.
WAARSCHUWING
Met het buiten werking stellen van de bijrijdersairbag
wordt tegelijkertijd ook de hoofdairbag aan bijrij-
derszijde buiten werking gesteld.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt 4 s na inschakelen van het contact - Bij-
rijdersvoorairbag buiten werking gesteld
38
Veiligheidssystemen en airbags › Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
Controlelampjes
Na het inschakelen van het contact gaan de beide
controlelampjes kort branden.
Indien het systeem in orde is, gaan de beide con-
trolelampjes uit.
Vervolgens gaat een van de controlelampjes, af-
hankelijk van de positie van de sleutelschakelaar,
weer branden.
brandt - Bijrijdersvoorairbag buiten werk-
ing gesteld
brandt 65 s na inschakelen van het contact
- Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht
Probleemoplossing
Storing sleutelschakelaar buiten werking stellen
airbag
en knipperen samen
De bijrijdersvoorairbag wordt bij een onge-
val niet geactiveerd!
Het airbagsysteem zo snel mogelijk door een spe-
cialist laten controleren.
Verlichting, ruitenwissers en -
sproeiers
Buitenverlichting
Werking
Het licht werkt bij ingeschakeld contact, voor zover
niet anders is aangegeven.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting zorgt voor de verlichting van het
gebied vóór de wagen.
Bij wagens voor bepaalde markten zorgt dit ook voor
de verlichting van de achterzijde van de wagen.
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in de stand , of .
Dimlicht automatisch in-/uitschakelen
Het dimlicht wordt overeenkomstig de lichtomstan-
digheden automatisch in- en uitgeschakeld.
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in stand
.
De automatische aansturing rijverlichting wordt aan-
gegeven door het branden van het symbool in de
lichtschakelaar.
Dimlicht bij regen automatisch in-/uitschakelen
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in stand .
De functie is geactiveerd.
De ruitenwissers vóór zijn langer dan 30 s inge-
schakeld.
De automatische aansturing rijverlichting wordt aan-
gegeven door het branden van het symbool
in de
lichtschakelaar.
Full led-koplampen
Als de lichtschakelaar in stand staat, zorgen de
koplampen voor de best mogelijke lichtbundel voor
de wagen.
CORNER-functie
De CORNER-functie zorgt voor de verlichting van de
directe omgeving van de wagen in de richting waarin
wordt gedraaid.
Werkingsvoorwaarden
Het knipperlicht is ingeschakeld of de voorwielen
zijn sterk ingedraaid.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De mistlampen zijn niet ingeschakeld.
De rijsnelheid is lager dan 40 km/h.
Als geen licht is ingeschakeld
Als het symbool
in de lichtschakelaar en eventueel
ook in het instrumentenpaneel gaat branden, geeft
dit aan dat het nodig is om het licht in te schakelen.
39
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
brandt
Het licht inschakelen.
Bediening
Licht behalve dagrij-
verlichting uitscha-
kelen
Dimlicht automa-
tisch in-/uitschake-
len
Stadslicht inschake-
len
Dimlicht inschakelen
Grootlicht
Het grootlicht werkt bij ingeschakeld dimlicht.
A
Grootlicht inschake-
len - brandt
B
Grootlicht uitscha-
kelen - gaat uit /
Grootlichtsignaal in-
schakelen - brandt
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
Met het grootlicht niet andere verkeersdeelnemers
verblinden.
Knipperlicht
A
Knipperlicht rechts
inschakelen - knip-
pert
B
Knipperlicht links in-
schakelen - knippert
Knipperlicht - Comfortknipperen
Met het comfortknipperen kan driemaal met het
knipperlicht worden geknipperd zonder dat de hen-
del omhoog of omlaag hoeft te worden bewogen.
De bedieningshendel naar boven of naar beneden
aantippen.
De betreende knipperlichten knipperen driemaal.
De hendel in de tegengestelde richting aantippen
om het knipperen voortijdig te beëindigen.
Mistlicht
1
Mistlampen - brandt
2
Mistachterlicht -
brandt
De lichtschakelaar in
stand , of
draaien.
De lichtschakelaar in
de betreende stand
trekken.
Het mistachterlicht brandt niet als een accessoire
is aangesloten op het aanhangwagenstopcontact.
Alarmlichten
Voor het in- of uitschakelen de toets
in het mid-
delste gedeelte van de dashboard indrukken.
Als bij ingeschakelde alarmlichten het knipperlicht
wordt ingeschakeld, worden de alarmlichten tijdelijk
uitgeschakeld en knippert alleen het knipperlicht aan
de betreende wagenzijde.
Het automatisch inschakelen van de alarmlichten kan
bij een heftige remmanoeuvre gebeuren. De alarm-
lichten worden bij het wegrijden of accelereren auto-
matisch uitgeschakeld.
Parkeerlicht aan één zijde
Met het eenzijdige parkeerlicht kan één zijde van de
geparkeerde wagen worden verlicht door het betref-
fende stadslicht in te schakelen.
A
Stadslicht rechts in-
schakelen
B
Stadslicht links in-
schakelen
Het contact uitschake-
len.
De hendel in de betref-
fende stand zetten.
De wagen vergrende-
len.
Bij ingeschakeld parkeerlicht klinkt na het openen
van het bestuurdersportier een akoestisch waar-
schuwingssignaal. Na enkele seconden of na het slui-
ten van het bestuurdersportier stopt het waarschu-
wingssignaal.
Parkeerlicht aan beide zijden
Met het parkeerlicht aan beide zijden kan de gepar-
keerde wagen worden verlicht door het stadslicht in
te schakelen.
Het contact inschakelen.
De lichtschakelaar in stand
draaien.
Het contact uitschakelen.
De wagen vergrendelen.
40
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
Het licht kan vanwege een te geringe acculadings-
toestand automatisch uitschakelen. Als het parkeer-
licht aan beide zijden bij uitgeschakeld contact wordt
ingeschakeld, wordt het licht niet automatisch uitge-
schakeld.
Bij ingeschakeld parkeerlicht klinkt na het uitschake-
len van het contact en het openen van het bestuur-
dersportier een akoestisch waarschuwingssignaal.
Na enkele seconden of na het sluiten van het be-
stuurdersportier stopt het waarschuwingssignaal.
Instellingen
Automatische aansturing rijverlichting bij regen
activeren/deactiveren
De deactivering of activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Comfortknipperen activeren/deactiveren
De deactivering of activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Lichtbundelhoogteverstelling van de led-koplam-
pen
Voorstoelen bezet,
bagageruimte leeg
Alle zitplaatsen be-
zet, bagageruimte
leeg
Alle zitplaatsen be-
zet, bagageruimte
beladen
Bestuurdersstoel be-
zet, bagageruimte
beladen
De stand van de regelaar kiezen afhankelijk van de
beladingstoestand van de wagen.
Bij de full led-koplampen vindt de lichtbundel-
hoogteverstelling automatisch plaats.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een verkeerd ingestelde lichtbundelhoogte leidt tot
een onvoldoende verlichting van de wagen of ver-
blinding van andere weggebruikers.
De lichtbundelhoogte correct instellen.
Full led-koplampen instellen voor links-/rechtsrij-
dend verkeer
De reismodus in het infotainment inschakelen in
het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Knipperlicht uitgevallen
knippert sneller - Knipperlicht rechts uitgeval-
len
Het knipperlicht rechts controleren.
knippert sneller - Knipperlicht links uitgevallen
Het knipperlicht links controleren.
knippert niet bij aangekoppelde aanhangwa-
gen - Aanhangwagenknipperlicht uitgevallen
De aanhangwagenverlichting controleren.
Gloeilampje of led-lampje defect
of brandt
Op het display verschijnt informatie over het
betreende lampje.
Het uitgevallen gloeilampje vervangen.
Bij een defect led-lampje de hulp van een specialist
inroepen.
Koplampen aan binnenzijde beslagen
In de koplamp kan vocht neerslaan. Dit is geen de-
fect.
Onjuiste werking van de automatische aansturing
rijverlichting
De voorruit bij de regen-lichtsensor reinigen.
Lichtbundel voor de wagen is korter geworden
Koplamp defect.
De hulp van een specialist inroepen.
Rijverlichting uitgevallen
Indien een melding over de uitgevallen rijverlichting
wordt weergegeven, werkt het licht in het noodpro-
gramma.
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
41
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
Buitenverlichting COMING HOME,
LEAVING HOME
Werking
De functie COMING HOME schakelt het licht in na
het uitschakelen van het contact en het openen van
het bestuurdersportier.
De functie LEAVING HOME schakelt het licht in bij
het ontgrendelen van de wagen met de radiografi-
sche afstandsbediening.
Werkingsvoorwaarden
Verslechterd zicht.
De lichtschakelaar staat in stand
.
Instellingen
De instelling van de functie vindt plaats in het info-
tainment in het volgende menu.
Of:
Grootlichtassistent Light Assist
Werking
De grootlichtassistent schakelt het grootlicht auto-
matisch in en uit.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het grootlicht zo nodig handmatig in- of uitschake-
len.
Werkingsvoorwaarden
Het systeem is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand .
De rijsnelheid ligt boven 30 km/h (voor enkele
landen boven 60 km/h).
Het dimlicht is ingeschakeld.
Bediening
Inschakelen
De hendel in pijlrichting
drukken.
In het instrumentenpa-
neel brandt .
Uitschakelen
Het grootlicht handmatig in- of uitschakelen.
Instellingen
Activering/deactivering
De deactivering of activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Gloeilampjes vervangen
Waarop letten
De hierna beschreven gloeilampjes kunnen door
uzelf worden vervangen. De andere lichbronnen door
een specialist laten vervangen.
Het nieuwe gloeilampje moet dezelfde specificaties
hebben als het oorspronkelijke gloeilampje. De speci-
ficaties van het gloeilampje staan op de lampsokkel.
Na het vervangen van een gloeilampje voor het
grootlicht of de mistlampen de lampen door een
specialist laten afstellen.
VOORZICHTIG
Halogeenlampjes staan onder druk en kunnen sprin-
gen bij het vervangen!
Handschoenen en een veiligheidsbril gebruiken.
LET OP
Een verontreiniging van het halogeenlampje verkort
de levensduur van het lampje!
Het lampenglas van het gloeilampje niet met de
vingers aanraken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de koplamp door bin-
nendringen van water en vuil!
De beschermkap na het vervangen van gloeilamp-
jes altijd correct op de lamp aanbrengen.
42
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting COMING HOME, LEAVING HOME
Voorwaarden voor het vervangen van
gloeilampjes
Contact uitgeschakeld.
Licht uitgeschakeld.
Mistlamp
De afdekking met de
beugel uit het wagen-
gereedschap losmaken
en verwijderen.
De bouten
A
losdraai-
en.
De lamp verwijderen.
De stekker ontgrende-
len en van het gloei-
lampje lostrekken.
Het gloeilampje draai-
en en verwijderen.
Het nieuwe gloeilamp-
je in de lamp aanbren-
gen, zodat de geleide-
nokken op het gloei-
lampje in lijn liggen met
de overeenkomstige
openingen in de lamp.
Het gloeilampje door
draaien in richting
vastzetten.
De stekker op het gloeilampje aansluiten tot deze
vastklikt.
De lamp weer aanbrengen en vastdraaien.
De afdekking eerst aan buitenzijde van de bumper
aanbrengen.
De afdekking in de richting van het midden van de
bumper aandrukken tot deze vastklikt.
Knipperlicht voor
De voorwielen zo draaien dat de betreende af-
dekkap in de wielkuip toegankelijk is.
Symbolen op de afdek-
kap:
Geborgde stand
Stand voor verwijde-
ren/aanbrengen
De afdekkap met het
betreende symbool
tegenover de marke-
ring op de wielkuip
draaien.
De afdekkap verwijderen.
De sokkel met het
gloeilampje draaien en
verwijderen.
Het gloeilampje in de
sokkel vervangen.
De sokkel met het
gloeilampje in de lamp
aanbrengen en door
draaien in richting
vastzetten.
De afdekkap in de
wielkuip aanbrengen
en door draaien in rich-
ting
vastzetten.
Grootlicht
De beschermkap van
de lamp verwijderen.
43
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Gloeilampjes vervangen
De sokkel met het
gloeilampje naar boven
drukken en verwijde-
ren.
Het gloeilampje in de
sokkel vervangen.
De sokkel met het
nieuwe gloeilampje in
de lamp aanbrengen,
zodat de fixeernok
A
naar beneden wijst.
De beschermkap weer
op de lamp aanbren-
gen.
Knipperlicht achter
De afdekking met de
beugel uit het wagen-
gereedschap verwijde-
ren.
De bouten A verwij-
deren en de lamp uit-
nemen.
De vergrendeling van
de stekker indrukken
en de stekker uitne-
men.
De sokkel met het
gloeilampje draaien en
verwijderen.
Het gloeilampje in de
sokkel vervangen.
De sokkel met het
nieuw gloeilampje in de
lamp aanbrengen, zo-
dat de geleidenokken
op de sokkel in lijn lig-
gen met de overeen-
komstige openingen in
de lamp.
De sokkel door draaien
in richting
vastzetten.
De stekker in de lamp steken tot deze vergrendelt.
De lamp met de pennen A in de openingen B in
de carrosserie aanbrengen.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie!
Let erop dat bij het aanbrengen van de lamp de be-
drading niet wordt ingeklemd tussen de lamp en de
carrosserie.
De lamp vastdraaien.
De afdekking van de lamp aanbrengen tot deze
vastklikt.
Achteruitrijlamp
De achterklep openen.
44
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Gloeilampjes vervangen
De afdekkap in de ach-
terklep losmaken en
verwijderen.
De sokkel met het
gloeilampje draaien en
verwijderen.
Het gloeilampje in de
sokkel vervangen.
De sokkel met het
nieuw gloeilampje in de
lamp aanbrengen, zo-
dat de geleidenokken
op de sokkel in lijn lig-
gen met de overeen-
komstige openingen in
de lamp.
De sokkel door draaien
in richting
vastzetten.
De afdekkap aanbrengen tot deze vastklikt.
Binnenverlichting
Bediening
Bediening van de verlichting
Inschakelen
Uitschakelen
Leeslampjes
Automatisch inschakelen en uitschakelen
Het lampje achterin kan afhankelijk van de uitrusting
samen met het lampje voorin automatisch in- en uit-
geschakeld worden.
Bij uitgeschakeld lampje voorin kan het lampje ach-
terin handmatig worden in- en uitgeschakeld.
Automatisch inschakelen
Het lampje wordt ingeschakeld, als een van de vol-
gende situaties zich voordoet.
De wagen wordt ontgrendeld.
Een portier wordt geopend.
De contactsleutel wordt verwijderd.
Automatisch uitschakelen
Het lampje wordt uitgeschakeld, als een van de vol-
gende situaties zich voordoet.
De wagen wordt vergrendeld.
Het contact wordt ingeschakeld.
Ongeveer 30 s na het sluiten van alle portieren.
Automatisch inschakelen/uitschakelen van de voe-
tenruimteverlichting
De verlichting functioneert alleen bij ingeschakeld
dim- of stadslicht.
Het inschakelen van de verlichting vindt automatisch
plaats na het openen van het portier (bv. bij het in- of
uitstappen).
Instellingen
De instelling van de voetenruimteverlichting vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Interieurverlichting sfeerverlichting
Gebruiksdoel
De sfeerverlichting zorgt voor de verlichting van ver-
schillende interieurgedeelten van de wagen.
De verlichting functioneert alleen bij ingeschakeld
dim- of stadslicht.
Het inschakelen van de verlichting vindt automatisch
plaats na het openen van het portier (bv. bij het in- of
uitstappen).
Instellingen
De instelling van de sfeerverlichting vindt plaats in
het infotainment in het volgende menu.
Of:
Ruitenwissers en -sproeiers
Werkingsvoorwaarden
Werkingsvoorwaarden van de ruitenwissers
Motorkap gesloten.
Achterklep gesloten.
Contact ingeschakeld.
45
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Binnenverlichting
Werkingsvoorwaarden van de ruitensproeierinstal-
latie
Motorkap gesloten.
Achterklep gesloten.
Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij lage temperaturen kan de ruitensproeiervloeistof
op de ruit bevriezen en het zicht naar voren beper-
ken.
De ruitensproeierinstallatie pas gebruiken als de
ruit warm is.
Voorruit wassen en wissen
Snel wissen
Langzaam wissen
Afhankelijk van de uitrusting:
Intervalwissen
Automatisch door de regensensor geregeld
wissen
Uitschakelen
Tipwissen (tegen de veerdruk in)
A
Instelling van de wissnelheid voor de stand
Wassen en wissen (tegen de veerdruk in)
De ruitensproeiers van de voorruit worden samen
met de buitenspiegels automatisch verwarmd.
Koplampen reinigen
Ingeschakelde koplampen worden bij de eerste keer
en na elke tiende keer wassen van de voorruit gerei-
nigd. De instelling van het reinigingsinterval kan door
een specialist worden uitgevoerd.
Achterruit wassen en wissen
Wassen en wissen van de ruit (tegen de veerdruk
in)
Wassen van de achteruitrijcamera (tegen de
veerdruk in)
Wissen
Uitschakelen
Automatisch wissen van de achterruit
Bij ingeschakelde ruitenwissers vóór wordt de ach-
teruit bij het inschakelen van de achteruitversnelling
automatisch gewist.
Instellingen
Automatisch wissen activeren/deactiveren
De functies van het automatisch wissen van de ach-
terruit en het automatisch wissen bij regen kunnen in
het infotainment in het volgende menu worden ge-
activeerd en gedeactiveerd.
Of:
Ruitensproeiervloeistof bijvullen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een geschikte ruitensproeiervloeistof overeen-
komstig de weersomstandigheden gebruiken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de ruitensproeierin-
stallatie!
Bij het bijvullen van sproeiervloeistof de zeef niet
uit de aansluiting van het reservoir verwijderen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de koplampen!
Alleen sproeiervloeistof gebruiken die het polyca-
bonaat niet aantast.
46
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Ruitenwissers en -sproeiers
LET OP
Gevaar voor beschadiging van onderdelen van de
motorruimte!
Na het bijvullen van de ruitensproeiervloeistof het
reservoir sluiten.
Het ruitensproeiervloeistofreservoir bevindt zich in
de motorruimte » Pagina 10.
De inhoud van het reservoir bedraagt 3 liter, bij wa-
gens met koplampsproeiers 4 liter.
Het bovenste gedeelte van het deksel voorzichtig
openen.
Probleemoplossing
Ruitensproeiervloeistofpeil te laag
of brandt
De ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Vastgevroren ruitenwissers
Vastgevroren ruitenwissers voor het inschakelen
van het contact voorzichtig van de ruit losmaken
en van sneeuw en ijs bevrijden.
Ruitenwisserarmen wegklappen en
ruitenwisserbladen vervangen
Ruitenwisserarm van de ruit wegklappen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de ruitenwissers en de
motorkap!
De motorkap sluiten, voordat de ruitenwisserar-
men van de ruit worden weggeklapt.
Als de ruitenwisserarmen zijn weggeklapt het con-
tact niet inschakelen.
Het contact in- en weer uitschakelen.
Binnen 10 s de bedie-
ningshendel naar bene-
den drukken en onge-
veer 2 s vasthouden.
De ruitenwisserarmen
nemen de stand voor
het wegklappen in.
De ruitenwisserarmen
van de ruit wegklap-
pen.
Ruitenwisserbladen vervangen
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
De ruitenwisserbladen een- tot tweemaal per jaar
vervangen.
De ruitenwisserarm van de ruit wegklappen.
De borging indrukken
en het wisserblad ver-
wijderen.
Het nieuwe wisserblad
aanbrengen tot deze
vastklikt.
De ruitenwisserarm op
de ruit terugklappen.
Het contact inschake-
len en de bedienings-
hendel naar beneden
drukken.
47
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Ruitenwissers en -sproeiers
Verwarming en airconditioning
Verwarming
Overzicht van de
verwarmingsbedieningselementen
A
Temperatuur instellen
B
Ventilatortoerental instellen
C
Luchtuitstroomrichting instellen
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
WAARSCHUWING
Gevaar voor condensvorming!
De ventilator altijd ingeschakeld laten.
Handbediende airconditioning
Waarop letten
We adviseren een verschil van max. 5 °C tussen de
buitentemperatuur en de interieurtemperatuur aan
te houden.
We adviseren om het koelsysteem ongeveer 10
minuten vóór het einde van de rit uit te schakelen
om geurvorming te voorkomen.
Een keer per jaar wordt een desinfectie van de air-
conditioning aanbevolen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor condensvorming!
De ventilator altijd ingeschakeld laten.
Werkingsvoorwaarden van de koelfunctie
De buitentemperatuur is hoger dan 2 °C.
De motor draait.
De ventilator is ingeschakeld.
Overzicht van de bedieningselementen van de
handmatige airconditioning
A
Temperatuur instellen
B
Ventilatortoerental instellen
C
Luchtuitstroomrichting instellen
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
Koelfunctie in-/uitschakelen
Na het indrukken van de toets brandt het
controlelampje in de toets, ook als niet aan de voor-
waarden voor het inschakelen van de koelfunctie is
voldaan. De koelfunctie wordt ingeschakeld als aan
de voorwaarden voor het inschakelen van de koel-
functie is voldaan.
Tijdens de werking van de airconditioning kan on-
der bepaalde omstandigheden het stationair toeren-
tal automatisch worden verhoogd.
Automatisch inschakelen van de koelfunctie
Het automatisch inschakelen van de koelfunctie
voorkomt het beslaan van de ruiten. Het inschakelen
vindt plaats in de volgende gevallen.
Als de ventilator is ingeschakeld en de luchtver-
deelregelaar in de stand
wordt gezet.
In dit geval wordt de circulatiefunctie uitgescha-
keld en kan niet worden ingeschakeld.
Indien de luchtverdeelregelaar niet in stand staat
en de circulatiefunctie wordt ingeschakeld.
Circulatiefunctie
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat veront-
reinigde buitenlucht in het interieur van de wagen
komt.
Het kortstondig inschakelen van de circulatiefunctie
kan de koelwerking verhogen.
Onder bepaalde omstandigheden wordt de circu-
latiefunctie automatisch in- of uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
In de circulatiefunctie is er geen toevoer van buiten-
lucht. Dit kan leiden tot verminderde aandacht en het
beslaan van de ruiten.
De circulatiefunctie slechts kortstondig ingescha-
keld laten.
48
Verwarming en airconditioning › Verwarming
Probleemoplossing
Water onder de wagen
Bij ingeschakelde koelfunctie kan water van de air-
conditioning druppelen. Dit is geen lekkage.
Beslagen ruiten
Het ventilatortoerental verhogen en de airconditio-
ning inschakelen.
Zelfstandig in-/uitschakelen van de koelfunctie
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur kan de
koelfunctie automatisch uitschakelen. Hierdoor
wordt een voldoende motorkoeling gegarandeerd.
Automatische airconditioning
Climatronic
Waarop letten
We adviseren een verschil van max. 5 °C tussen de
buitentemperatuur en de interieurtemperatuur aan
te houden.
We adviseren om het koelsysteem ongeveer 10
minuten vóór het einde van de rit uit te schakelen
om geurvorming te voorkomen.
Een keer per jaar wordt een desinfectie van de air-
conditioning aanbevolen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor condensvorming!
De ventilator altijd ingeschakeld laten.
Werkingsvoorwaarden van de koelfunctie
De buitentemperatuur is hoger dan 2 °C.
De motor draait.
De ventilator is ingeschakeld.
Bediening
A
Temperatuur voor de linkerzijde instellen
B
Climatronic-display
C
Temperatuur voor de rechterzijde instellen
D
Interieurtemperatuursensor
Indrukken - Automatische regeling inschakelen
De functie houdt de temperatuur constant en
voorkomt het beslaan van de ruiten.
Vasthouden - Vasthouden van de interieurtem-
peratuur overeenkomstig de temperatuurin-
stelling voor de bestuurderszijde inschakelen
(functie SYNC)
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
Modus voor de ventilatie/ontwaseming van de
vooruit in-/uitschakelen
Climatronic in het infotainment bedienen
Climatronic in-/uitschakelen
Bij een temperatuurinstelling buiten het getallenbe-
reik wordt op het Climatronic-display een van de vol-
gende symbolen weergegeven.
Maximumkoelvermogen
Maximumverwarmingsvermogen
Tijdens de werking van de airconditioning kan on-
der bepaalde omstandigheden het stationair toeren-
tal automatisch worden verhoogd.
Circulatiefunctie
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat veront-
reinigde buitenlucht in het interieur van de wagen
komt.
Het kortstondig inschakelen van de circulatiefunctie
kan de koelwerking verhogen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
In de circulatiefunctie is er geen toevoer van buiten-
lucht. Dit kan leiden tot verminderde aandacht en het
beslaan van de ruiten.
De circulatiefunctie slechts kortstondig ingescha-
keld laten.
Instellingen
Instellingenmenu weergeven
De toets op de Climatronic indrukken.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm aantip-
pen.
A
Climatronic-modus selecteren
B
Temperatuur voor de linkerzijde instellen
C
Temperatuur voor de rechterzijde instellen
LO
HI
49
Verwarming en airconditioning › Automatische airconditioning Climatronic
D
Luchtuitstroomrichting in de handmatige modus
instellen
Koelfunctie in-/uitschakelen
Overeenkomstig de gekozen Climatronic-mo-
dus:
Handmatige modus - Ventilatortoerental in-
stellen
Automatische modus - Capaciteit instellen
Vasthouden van de interieurtemperatuur over-
eenkomstig de temperatuurinstelling voor de
bestuurderszijde in-/uitschakelen
Verdere instellingen van de Climatronic
De toets op de Climatronic indrukken op
het infotainmentbeeldscherm aantippen om verde-
re instellingen uit te voeren.
Koelvloeistofverwarmer automatisch
- In-/uitschakelen van de
snelle interieurverwarming.
Voorruitverwarming automatisch
- In-/uitschakelen van de au-
tomatische voorruitverwarming.
Probleemoplossing
Water onder de wagen
Bij ingeschakelde koelfunctie kan water van de air-
conditioning druppelen. Dit is geen lekkage.
Beslagen ruiten
Het ventilatortoerental verhogen en de airconditio-
ning inschakelen.
Zelfstandig in-/uitschakelen van de koelfunctie
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur kan de
koelfunctie automatisch uitschakelen. Hierdoor
wordt een voldoende motorkoeling gegarandeerd.
Bestuurdersinformatiesysteem
Analoog instrumentenpaneel
Overzicht
A
Toerenteller met controlelampjes
B
Display met controlelampjes
C
Snelheidsmeter met controlelampjes
D
Rij controlelampjes
E
Multifunctietoets:
Tijd instellen
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terug-
zetten
Afstand en dagen tot de eerstvolgende servi-
cetermijn weergeven
F
Koelvloeistoftemperatuurmeter
G
Brandstofmeter
Bij slecht zicht en uitgeschakeld dimlicht wordt
de helderheid van de verlichting van het instrumen-
tenpaneel verminderd om de bestuurder te waar-
schuwen het licht in te schakelen.
Instellingen
Taal instellen
De instelling van de taal vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menu.
Kilometerteller terugzetten
De toets in het instrumentenpaneel kort
indrukken.
Tijd instellen
De toets in het instrumentenpaneel inge-
drukt houden, tot op het display het me-
nupunt Tijd wordt weergegeven.
De toets loslaten, op het display wordt de urenin-
stelling weergegeven.
De toets herhaaldelijk indrukken en de uren instel-
len.
4 s wachten, op het display wordt de minutenin-
stelling weergegeven.
50
Bestuurdersinformatiesysteem › Analoog instrumentenpaneel
De toets herhaaldelijk indrukken en de minuten in-
stellen.
4 s wachten, op het display wordt de uitgangsin-
stelling weergegeven.
De instelling van de tijd vindt ook plaats in het info-
tainment in het volgende menu.
Helderheid van de verlichting van het instrumen-
tenpaneel instellen
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt
afhankelijk van de omgevingsverlichting automatisch
ingesteld.
De instelling van de helderheid van de instrumenten-
verlichting vindt plaats bij ingeschakeld dimlicht in
het infotainment in het volgende menu.
Of:
Digitaal instrumentenpaneel
Overzicht
A
Rij controlelampjes
B
Koelvloeistoftemperatuurmeter
C
Brandstofmeter
D
Display – 5 mogelijke weergavevarianten
E
Aanvullende informatie
F
Centraal displaygedeelte
Instellingen
Taal instellen
De instelling van de taal vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menu.
Kilometerteller terugzetten
Het terugzetten van de kilometerteller vindt plaats in
het infotainment in het volgende menu.
Of:
Tijd instellen
De instelling van de tijd vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menu.
Helderheid van de verlichting van het instrumen-
tenpaneel instellen
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt
afhankelijk van de omgevingsverlichting automatisch
ingesteld.
De instelling van de helderheid van de instrumenten-
verlichting vindt plaats bij ingeschakeld dimlicht in
het infotainment in het volgende menu.
Of:
Variant van de displayweergave instellen
De toets
op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken.om de variant van de displayweergave te wijzi-
gen.
Weergegeven variant selecteren
De toets
op het multifunctiestuurwiel inge-
drukt houden.
Het menupunt
Weergavelayout
selecteren en bevesti-
gen.
Een van de volgende varianten van de displayweer-
gave selecteren en bevestigen.
A
Klassieke weergave
B
Uitgebreide weergave
C
Moderne weergave
D
Basisweergave
E
Sportieve weergave
Weergave van extra informatie selecteren
De toets
op het multifunctiestuurwiel inge-
drukt houden.
51
Bestuurdersinformatiesysteem › Digitaal instrumentenpaneel
Een van de volgende voorkeuze-opties selecteren
en bevestigen (de omvang van de voorkeuze-op-
ties is afhankelijk van het infotainmenttype).
Auto - Informatie afhankelijk van de geselecteer-
de rijmodus
Classic - Informatie over de ingeschakelde ver-
snelling en de actuele snelheid
instelbare voorkeuze-opties
Voorkeuze-optie voor de weergave van extra in-
formatie instellen
De instelling van de voorkeuze-optie voor de weer-
gave van extra informatie vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menu.
Virtuele cockpit
Of:
Virtuele cockpit
Bij A de gewenste extra informatie selecteren.
De gewenste functietoets voor de voorkeuze-op-
tie bij B
ingedrukt houden, om de keuze op te
slaan.(de omvang van de voorkeuze-opties is af-
hankelijk van het infotainmenttype).
Display in het instrumentenpaneel
Display-overzicht en overzicht van de
menupunten in het hoofdmenu
Afhankelijk van de uitrusting wordt de volgende in-
formatie op het display weergegeven.
A
Tijd
B
Kompasrichting
Gekozen versnel-
ling / schakeladvies
Keuzehendelstanden
van de automatische
versnellingsbak
C
Menu, controlelamp-
jes en informatie
D
Buitentemperatuur
of – lage buitentemperatuur
E
In totaal afgelegde afstand
F
Trip - Afgelegde afstand na het terugzetten van
het geheugen
Hoofdmenupunten
Rijgegevens » Pagina 53
Hulpsystemen – Hulpsystemen activeren/deactive-
ren
Navigatie – Bv. rijadviezen, kompas, reisdoellijst
weergeven
Audio – Radio en media bedienen
Telefoon – Oproepenlijst, binnenkomende oproep
beantwoorden of afwijzen
Wagen – Wagenstatus » Pagina 54
Bediening
Bediening via de bedieningshendel
A
Indrukken – Tussen
menupunten wisse-
len / waarden instel-
len
Ingedrukt houden
Hoofdmenu weerge-
ven
B
Indrukken – Menupunt bevestigen
Bediening via het multifunctiestuurwiel
Spraakbediening in-/uitschakelen
A
Draaien - Volume instellen
Indrukken - Geluid uit-/inschakelen
Naar de volgende titel/zender wisselen
Naar de vorige titel/zender wisselen
Menu van de hulpsystemen tonen
Afhankelijk van de uitrusting:
Indrukken – Vorig menu weergeven (voor zo-
ver er een is geselecteerd) / menu Telefoon
weergeven
Of:
Indrukken – Weergave wisselen
Ingedrukt houden - Menu van de voorkeuze-
opties met aanvullende informatie weergeven
B
Draaien – Tussen menupunten wisselen / waar-
den instellen / kaartschaal handmatig wijzigen
Indrukken – Menupunt bevestigen
52
Bestuurdersinformatiesysteem › Display in het instrumentenpaneel
Draaien en indrukken - Automatische wijziging
van de kaartschaal inschakelen
Indrukken - In het menu naar een niveau hoger
terugkeren
Ingedrukt houden – Hoofdmenu weergeven
Rijgegevens
Overzicht
De rijgegevensweergave werkt bij ingeschakeld con-
tact.
Op het display van het instrumentenpaneel
Actieradius - Afstand die met de aanwezige tank-
inhoud en bij dezelfde rijstijl kan worden afgelegd
AdBlue
®
-actieradius – Afstand die met de aanwezi-
ge AdBlue
®
-tankinhoud en bij dezelfde rijstijl kan
worden afgelegd
Gemiddeld brandstofverbruik
Actueel brandstofverbruik
Olietemperatuur – Indien de temperatuur lager is
dan 50 °C of als er sprake is van een systeemsto-
ring wordt --- weergegeven
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding » Pagi-
na 54
Actuele snelheid
Gemiddelde snelheid
Afgelegde afstand
Rijtijd
Koelvloeistoftemperatuur
In het infotainment
A
Afgelegde afstand
B
Rijtijd
C
Gemiddelde snelheid
D
Gemiddeld brandstofverbruik
E
Beoordeling van de eciëntie van de rijstijl – Dri-
veGreen-functie (afhankelijk van het infotain-
menttype) » Pagina 121
F
Grafische weergave brandstofvoorraad – Indien
de verwachte actieradius minder dan 300 km
bedraagt, beweegt de wagen langzaam in de
richting van het symbool
G
Actieradius
Geheugen
Het systeem slaat de rijgegevens op in de volgende
geheugens.
Vanaf start resp. “1” (afhankelijk van displaytype)
In het geheugen worden rijgegevens vanaf de in-
schakeling tot aan de uitschakeling van het contact
opgeslagen. Bij een ritonderbreking van meer dan 2
uur wordt het geheugen teruggezet.
Lange rijd resp. “2” (afhankelijk van displaytype)
In het geheugen worden de rijgegevens van alle rit-
ten tot in totaal 99 uur en 59 minuten rijtijd of
9.999 gereden kilometers opgeslagen. Indien een
van deze waarden wordt overschreden, wordt het
geheugen teruggezet.
Sinds tanken resp. “3” (afhankelijk van displaytype)
In het geheugen worden rijgegevens sinds de laat-
ste maal brandstof tanken opgeslagen. Bij de vol-
gende keer tanken wordt het geheugen terugge-
zet.
Bediening
Rijgegevens op het display van het instrumenten-
paneel via de bedieningshendel weergeven
Het menupunt
Rijgegevens
in het hoofdmenu op het
display van het instrumentenpaneel selecteren.
A
Indrukken - Weer-
gaven kiezen / waar-
den instellen
B
Indrukken – Weer-
gave bevestigen
Rijgegevens op het display van het instrumenten-
paneel via het multifunctiestuurwiel weergeven
Het menupunt
Rijgegevens
in het hoofdmenu op het
display van het instrumentenpaneel selecteren.
A
Draaien - Weerga-
ven kiezen / waarden
instellen
Indrukken – Weer-
gave bevestigen
Rijgegevens in het infotainment weergeven
De weergave van de rijgegevens vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Rijgegevens
Of:
Rijgegevens
53
Bestuurdersinformatiesysteem › Rijgegevens
Geheugen voor rijgegevens op het display van het
instrumentenpaneel via de bedieningshendel se-
lecteren en terugzetten
Om het geheugen voor
weergegeven rijgege-
vens te selecteren, de
toets
A herhaaldelijk
indrukken.
Om het geheugen te-
rug te zetten, de toets
A ingedrukt houden.
Geheugen voor rijgegevens op het display van het
instrumentenpaneel via het multifunctiestuurwiel
selecteren en terugzetten
Om het geheugen voor
weergegeven rijgege-
vens te selecteren, het
kartelwiel A herhaal-
delijk indrukken.
Om het geheugen te-
rug te zetten, het kar-
telwiel
A
ingedrukt
houden.
Geheugen in het infotainment selecteren
De geheugenkeuze vindt plaats met de functietoet-
sen in het infotainment in het volgende menu.
Rijgegevens
Of:
Rijgegevens
Geheugen in het infotainment terugzetten
Het terugzetten van het geheugen vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Of:
Instellingen
Weer te geven rijgegevens selecteren
De keuze van de weer te geven rijgegevens vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu:
Of:
Eenheden instellen
De instelling van de eenheden vindt plaats in het in-
fotainment in het volgende menu:
Of:
Waarschuwing bij
snelheidsoverschrijding
Gebruiksdoel
Het systeem biedt de mogelijkheid om een snel-
heidslimiet in te stellen, bij overschrijding waarvan
een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt en een
waarschuwingsmelding op het display verschijnt.
Instelling
Snelheidslimiet instellen
Het menupunt Waarschuwing bij resp. (afhanke-
lijk van displaytype) selecteren en bevestigen.
Bij stilstaande wagen de gewenste snelheidslimiet
instellen en bevestigen.
Tijdens het rijden met de gewenste snelheid rijden
en deze als snelheidslimiet bevestigen.
Snelheidslimiet terugzetten
Het menupunt Waarschuwing bij resp.
(afhanke-
lijk van displaytype) selecteren en bevestigen.
Voor het terugzetten van de snelheidslimiet de op-
geslagen waarde bevestigen.
Bij een ritonderbreking van meer dan 2 uur wordt de
ingestelde limiet gedeactiveerd, maar de ingestelde
waarde blijft opgeslagen.
Wagentoestand
Weergave
De weergave van de wagenstatus vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Wagenstatus
Of:
Wagenstatus
A
Gekleurd weergegeven wagengedeelten wijzen
op bijbehorende waarschuwingsmeldingen.
B
Geen melding
Waarschuwingsmeldingen over de wagensta-
tus en het aantal
54
Bestuurdersinformatiesysteem › Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding
C
Weergave van informatie over de toestand
van het start-stopsysteem
Activering/deactivering van de aanwij-
zingen met betrekking tot de meldingen van
het start-stopsysteem in een andere beeld-
schermweergave
Werking
Bij een systeemstoring worden bij ingeschakeld con-
tact op het display van het instrumentenpaneel mel-
dingen over de betreende storing weergegeven.
Meldingen over storingen kunnen ook in het infotain-
ment worden weergegeven.
Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen,
worden de waarschuwingsmeldingen telkens weer
weergegeven. Na de eerste weergave van de mel-
ding worden alleen nog de controlelampjes (ge-
vaar) of (waarschuwing) weergegeven.
Infotainment Swing
Infotainmentoverzicht
A
Touchscreen
Draaiknop links
Indrukken: Infotainment in-/uitschakelen
Draaien: Volume instellen
Draaiknop rechts
Indrukken: Menupunt bevestigen
Draaien: Menupunt selecteren / waarde in-
stellen
Menu Radio
Menu Media
Alle menu's
Menu Telefoon
Menu SmartLink
Indrukken: Menu weergeven
Ingedrukt houden: Spraakbediening van de
SmartLink-applicatie in-/uitschakelen
Informatie over wageninstellingen
Systeem
Bedieningscentrum
Gebruiksdoel
Het infotainment-bedieningscentrum dient voor de
snelle toegang tot de volgende functies.
Instelling van de instrumenten- en toetsenverlich-
ting.
Instelling van het beschermingsniveau van per-
soonlijke gegevens
Functietoetsen voorkeursfuncties.
55
Infotainment Swing › Infotainmentoverzicht
Bedieningscentrum openen
De rand aan bovenzijde
van het beeldscherm
indrukken en naar be-
neden slepen.
Bedieningscentrum sluiten
aantippen.
Of:
De rand aan onderzijde van het beeldscherm in-
drukken en naar boven slepen.
Of:
5 s wachten.
Instelling
Voor het openen van de editormodus een lege
functietoets aantippen of de bezette functietoets
van de voorkeursfunctie ingedrukt houden.
Voor het toevoegen van de voorkeursfunctie de
functietoets van de gewenste functie aantippen.
Voor het verwijderen van de voorkeursfunctie
aantippen.
Voor het sluiten van de editormodus aantippen.
Beperking
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele in-
fotainment-functies tijdens het rijden niet of slechts
beperkt mogelijk.
Het infotainment attendeert hierop middels een mel-
ding op het beeldscherm.
Basisinstellingen
Basisfuncties instellen
De instelling van de volgende infotainment-functies
vindt plaats in het menu .
Tijd en datum.
Taal.
Eenheden.
Herstellen van de fabrieksinstelling.
Geluidsinstellingen
De instelling van het infotainment-geluid vindt plaats
in het menu
.
De volgende menupunten kunnen worden ingesteld.
Instelling van de equalizer.
Instelling van de volumeverhouding.
Volume-instelling van de afzonderlijke infotain-
ment-functies.
Instelbaar zijn bv. enkele van de volgende menu-
punten.
Volume-instelling van de commando's van de
spraakbediening.
Instelling van het maximumvolume bij het inscha-
kelen van het infotainment.
Snelheidsafhankelijke volume-instelling.
Instelling van de infotainment-geluidsonderdruk-
king bij ingeschakelde parkeerhulp.
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende uitge-
breide geluidsinstellingen instelbaar.
Instelling van de ruimteoptimalisatie.
Instelling van de audioprofielen op genre.
Instelling van het subwoofer-volume.
Configuratiehulp
De configuratiehulp helpt bij de instelling van bepaal-
de infotainment-functies.
De configuratiehulp wordt automatisch weergege-
ven, wanneer er na het inschakelen van het infotain-
ment ten minste twee niet-ingestelde menupunten
zijn.
Voor het uitschakelen van de automatische weer-
gave, bij weergegeven configuratiehulp
Niet meer weer-
geven
aantippen.
Voor de handmatige weergave
Configura-
tiehulp
aantippen.
Menu MENU instellen
De positie van de functietoetsen in het menu MENU
kan als volgt worden aangepast.
De gewenste functietoets ingedrukt houden tot
deze vrij is.
De functietoets naar een andere positie verschui-
ven.
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten USB-apparaat!
Om een USB-apparaat veilig te verwijderen, als volgt
te werk gaan.
Veilig verwijderen
aantippen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het USB-apparaat verwijderen.
Probleemoplossing
Infotainment reageert niet
Het infotainment moet opnieuw worden opgestart.
langer dan 10 seconden indrukken.
Wachten tot de opstartprocedure is afgelopen.
Systeemupdate
Wij adviseren de systeemupdate door een specia-
list te laten uitvoeren.
56
Infotainment Swing › Systeem
De Systeemupdateupdate zorgt voor de optimale
werking van het infotainment, bv. compatibiliteit met
nieuwe telefoons.
Systeemversie bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
Beeldscherm
Overzicht
A
Statusbalk
B
Regel met de functietoetsen van het weergege-
ven menu
C
Weergave van het bedieningscentrum
D
Verdere pagina's van het menu
Bediening
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
De bediening van het infotainmentbeeldscherm
vindt plaats door een lichte aanraking met de
vingers.
De bediening is in principe vergelijkbaar met die van
een mobiele telefoon.
De volgende bedieningen zijn infotainmentspecifiek.
Twee vingers naar boven of naar beneden slepen
Snel lijst van telefoon-
contacten doorkijken.
Instellingen
De instelling van de volgende basisfuncties van het
beeldscherm vindt plaats in het menu
Beeld-
scherm
.
Helderheidsniveau van het beeldscherm.
Uitschakelen van het beeldscherm.
Weergave van de tijd.
Bevestigingsgeluiden en animaties.
Infotainmenttoetsenbord
Toetsenbordoverzicht
De indeling van de toetsenbordtekens is afhankelijk
van de ingestelde infotainment-taal.
In het infotainment worden afhankelijk van de con-
text de volgende typen gebruikt.
Alfanumeriek.
Numeriek.
Toetsenbord voor ingave.
Toetsenbord voor zoeken.
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens na elkaar wis-
sen
Lijst met gevonden items weergeven
B
Toetsenbord-functietoetsen
Omschakelen tussen kleine letters / hoofd-
letters
/ Omschakelen naar taaltoetsenbord
Omschakelen tussen numeriek en teken-
toetsenbord
Extra toetsenbordtalen weergeven
Spatie invoegen
Ingedrukt houden: Verdere tekenvarianten
weergeven
Cursor naar links verplaatsen
Cursor naar rechts verplaatsen
De ingevoerde tekens bevestigen
57
Infotainment Swing › Beeldscherm
Numeriek toetsenbord
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens wissen
B
Toetsenbord-functietoetsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Als het contextafhankelijk mogelijk is, kunnen al-
fanumerieke tekens worden ingevoerd door een
functietoets met het cijfer ingedrukt te houden.
Bediening
Het infotainment-toetsenbord wordt gebruikt om
tekens, letters en cijfers in te geven.
Het toetsenbord wordt automatisch weergegeven
wanneer het infotainment vraagt om tekens in te ge-
ven.
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante
vermeldingen.
De vermelding die wordt gezocht kan inclusief dia-
kritische tekens worden ingevoerd.
Het toetsenbord geeft alleen tekens weer die over-
eenkomen met de opgeslagen vermeldingen.
Om de opgehaalde vermeldingen weer te geven
aantippen.
Extra toetsenbordtalen weergeven
Om de extra toetsenbordtalen te kunnen gebruiken,
moeten de gewenste talen eerst worden ingesteld.
of het vlagsymbool herhaaldelijk aantippen, tot
het toetsenbord met de gewenste taal wordt
weergegeven.
Verdere tekenvarianten
Het teken met het symbool ingedrukt houden.
Het gewenste teken selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
Radio
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
Analoge en digitale radio-ontvangst
A
Frequentiegebied selecteren
B
Afhankelijk van het frequentiegebied
FM: Radiotekst
DAB: Radiotekst / Naam van de zendergroep
C
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Lijst met beschikbare zenders
Favorieten weergeven
Informatie over de zender weergeven
Zender handmatig zoeken (geldt voor AM en FM)
Instellingen
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Lijst met beschikbare zenders
aantippen.
Beluisterde zender
Onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender
Er is een verkeersinformatiezender ingesteld
Het DAB-signaal is niet beschikbaar
Filtering van de zenders in de lijst op het pro-
grammatype, bv. cultuur, muziek, sport enz.
FM: Bij ingeschakelde RDS-functie
Handmatige actualisering van de zenderlijst
In de zenderlijst kan informatie over het uitgezonden
programmatype en het type regionale zender wor-
den weergegeven.
58
Infotainment Swing › Radio
Bediening
Zender kiezen
of aan de bovenkant van het scherm aantippen.
SCAN-functie
De functie laat na elkaar de ontvangbare zenders van
het geselecteerde frequentiegebied gedurende en-
kele seconden horen.
Om de automatische afspeelfunctie te starten
op
Scan
of de rechter draaiknop drukken.
Om de automatische afspeelfunctie te beëindi-
gen op of de rechter draaiknop drukken.
Zender handmatig zoeken
Handmatig zoeken is beschikbaar voor AM- en FM-
zenders.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Om achtereenvolgens te zoeken
of naast de
weergegeven schaal van het frequentiegebied aan-
tippen.
Of:
De scrollmarkering op de schaal van het frequen-
tiegebied ingedrukt houden en deze naar de ge-
wenste waarde verplaatsen.
Of:
Aan de rechter draaiknop draaien.
Beperking
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
In de achterste zijruiten bevinden zich antennes
voor de ontvangst van het radiosignaal.
Het beplakken van de ruiten met folie of metaal
gecoate stickers kan de ontvangst van het radio-
signaal beïnvloeden.
Instellingen
Actueel beluisterde zender vanuit het hoofdmenu
Radio aan de favorieten toevoegen
De gewenste voorkeuzetoets voor voorkeuzezen-
ders ingedrukt houden, tot de zender is opgesla-
gen.
Zender vanuit de lijst met beschikbare zenders aan
de favorieten toevoegen
De regel met de naam van de gewenste zender in-
gedrukt houden.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
Favorieten wissen
In het hoofdmenu Radio
Geheugen wissen
aantip-
pen.
Om één voorkeuzetoets voor voorkeuzezenders te
wissen, de gewenste voorkeuzetoets aantippen en
het wissen bevestigen.
Om alle voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
te wissen,
Alle
aantippen en het wissen bevestigen.
Toetsen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De variant voor de zenderomschakeling met behulp
van de toetsen in het hoofdmenu Radio wordt als
volgt ingesteld.
In het hoofdmenu Radio
Pijltoetsen:
aantippen.
De omschakelvariant kiezen.
Verkeersinformatie (TP) van de FM-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Verkeersinformatie van de DAB-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio het menupunt
Verkeersin-
formatie (TP)
inschakelen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
Verkeersinformatie (TP)
in-/uitschakelen.
Zenderlogo toekennen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om logo's uit
de afbeeldingen op een externe bron aan de voor-
keuzetoetsen toe te wijzen.
Voor zenderlogo's kunnen afbeeldingen in jpg-, gif-,
png- en bmp-formaat met een maximale resolutie
van 500x500 pixels worden gebruikt.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
De externe bron met het logo kiezen.
Het gewenste logo opzoeken en bevestigen.
Zenderlogo wissen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
Om één logo te wissen de gewenste voorkeuzet-
oets aantippen en het wissen bevestigen.
59
Infotainment Swing › Radio
Om alle logo’s te wissen
Alle
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
Automatische toekenning van het logo van de aan
de favorieten toe te voegen zender in-/uitschake-
len
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld, wordt bij het
opslaan van de zender onder een voorkeuzetoets een
zenderlogo uit het infotainmentgeheugen toegewe-
zen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische opslag zenderlogo's
aantippen.
Regionaal FM-zenderlogo
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om FM-zen-
derlogo’s landspecifiek te gebruiken.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Regio
voor zenderlogo:
aantippen.
Het land kiezen.
Radiotekstontvangst in-/uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de voorkeu-
zetoetsen worden weergegeven, wordt gedetailleer-
de informatie over de uitgezonden inhoud van de be-
luisterde zender of de naam van de zendergroep
voor de DAB-zender weergegeven.
In het hoofdmenu Radio
Radiotekst
aantippen.
Automatische frequentiewisseling (AF) in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de momen-
teel beluisterde FM-zender een zwak signaal heeft,
stelt het infotainment automatisch dezelfde zender
in op een andere frequentie met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische frequentiewisseling (AF)
aantippen.
Automatische frequentiewisseling naar een regio-
naal verwante FM-zender
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om bij het
wegvallen van het signaal van de beluisterde FM-
zender automatisch over te schakelen naar een re-
gionaal verwante FM-zender.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
RDS
regionaal:
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
Vast
- Bij het wegvallen van het signaal dient een an-
dere zender handmatig te worden ingesteld.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met
de momenteel beste signaalontvangst.
Bij het wegvallen van de ontvangst in de
betreen-
de regio stelt het infotainment automatisch een
andere beschikbare regio in.
Zenders in de lijst met beschikbare zenders sorte-
ren
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Zen-
derlijst sorteren:
aantippen.
De sortering van de zenders in alfabetische volgor-
de of op groep kiezen.
RDS in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het menupunt is alleen beschikbaar voor sommige
landen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Radio
Data Systeem (RDS)
aantippen.
Als de RDS-functie is uitgeschakeld zijn de volgen-
de menupunten niet beschikbaar in de instellingen
van de FM-zender.
Verkeersinformatie (TP).
Radiotekst.
RDS regionaal.
Automatische frequentiewisseling (AF).
Regionaal zenderlogo.
Sortering van de zenders in de lijst met beschikba-
re zenders.
Extra berichten van de DAB-zender in-/uitschake-
len
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld, worden naast
verkeersinformatie nog andere berichten ontvangen.
Bv. weerberichten, sportreportages, financieel
nieuws enz.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Ande-
re DAB-berichten
aantippen.
Automatische programmavervolging van een DAB-
zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde zender in bij een an-
dere DAB-zendergroep met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
programmavervolging
aantippen.
Automatische omschakeling van de DAB-zender
naar dezelfde FM-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde FM-zender in. Achter
60
Infotainment Swing › Radio
de zendernaam wordt het symbool (FM) weergege-
ven.
Indien de corresponderende DAB-zender weer te
ontvangen is, schakelt de zender automatisch om
van FM naar DAB.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matisch omschakelen DAB - FM
aantippen.
Automatische omschakeling naar een vergelijkba-
re DAB-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch een andere DAB-zender met
vergelijkbare inhoud in.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Wissel
naar een andere zender
aantippen.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een audiobron kunnen op het
display van de bron aanwijzingen worden weerge-
geven. Deze meldingen dienen in acht te worden
genomen en zo nodig te worden bevestigd .
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Bron selecteren
Bestanden beheren / Multimediadatabase
Instellingen
Bediening van de speler
Bediening - Basisprincipes
A
Albumafbeelding / Symbool van de aangesloten
bron
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave aan-
tippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin weer-
geven
Ingedrukt houden: Snel terugspoelen binnen de
titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: Snel vooruitspoelen binnen
de titel
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
Uitgebreide bediening
In-/uitschakelen van de herhaalde weergave van
de actuele titel
In-/uitschakelen van herhaalde weergave van ac-
tuele album/map
In-/uitschakelen van willekeurige weergave van
actuele album/map
Instellingen
Titelweergave inclusief submappen in-/uitschake-
len
In het hoofdmenu Media
Mix/Repeat inclusief submappen
aantippen.
Weergave van online-media van het Apple-appa-
raat in-/uitschakelen
Om de functie in of uit te schakelen in het hoofd-
menu Media
Bevatten onlinemedia van iPod
aantippen.
61
Infotainment Swing › Media
Onder de volgende voorwaarden worden media in de
Apple iCloud opgenomen in de lijst met beschikbare
media.
Het mobiele apparaat is niet verbonden via Apple
CarPlay.
Het mobiele apparaat is verbonden met de Apple
iCloud.
Verkeersinformatie
Om tijdens het afspelen van mediabestanden de
verkeersinformatiebewaking in of uit te schakelen
in het hoofdmenu Media
Verkeersinformatie
(TP) aantippen.
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten USB-apparaat!
Om een USB-apparaat veilig te verwijderen, als volgt
te werk gaan.
In het hoofdmenu Media
USB veilig verwijderen
aan-
tippen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het USB-apparaat verwijderen.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
VFAT
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
HDD
(zonder speciale
software)
USB-apparaten, die
het USB Mass Sto-
rage protocol on-
dersteunen
MTP
Apparaten met het
besturingssysteem
Android of Win-
dows Phone, die
het Media Transfer
Protocol onder-
steunen
Apple
Apparaten met het
besturingssysteem
iOS
HFS+
Bluetooth®-speler Bluetooth® -
Bluetooth®-proto-
collen
A2DP en AVRCP
(1.0 - 1.5)
-
Ondersteunde bronnen
Het Apple iAP1-protocol wordt door het infotainment niet ondersteund.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment compatibel is met de gekozen
te testen mobiele apparaten. Deze controle is te vinden via de volgende link of door het inlezen van de QR-
code.
http://go.skoda.eu/infotainment
62
Infotainment Swing › Media
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 3 mp3 32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3
mp3 8 - 160
16, 22, 24 Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2.5 Layer 3 8, 11, 12
WMA
Windows Media
Audio 9 en 9.1
wma
8 - 384
8, 11, 12, 16,
22, 32, 44,
48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Windows Media
Audio 9.2
8 - 320
Windows Media
Audio 10
8 - 768
32, 44, 48,
96
ADTS
AAC LC
aac
8 - 640
22, 24, 32,
44, 48
Mono,
Stereo
AAC HE 8 - 320
16, 22, 24,
32, 44, 48
AAC HEv2 16 - 64
FLAC FLAC flac -
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 64,
88, 96
Mono, Stereo,
5.1, 7.1
RIFF WAV wav 64 - 3072
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 96
Mono,
Stereo
SBC Bluetooth A2DP - 8 - 345 44, 48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Ondersteunde audiobestanden
Bij bestanden in MP4-indeling wordt alleen het geluidsspoor weergegeven.
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet afge-
speeld.
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
M3U8 m3u8
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
PLA pls
Ondersteunde afspeellijsten
Beheer mobiele apparaten
Overzicht
Met behulp van het beheer van mobiele apparaten
kunnen de apparaten worden verbonden, losgekop-
peld en onderling worden gewisseld.
Beheer mobiele apparaten weergeven
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Of:
Mobiele apparaten
aantippen.
63
Infotainment Swing › Beheer mobiele apparaten
Het apparaat maakt een verbinding mogelijk via
het Bluetooth®-"handsfreeprofiel"
Het apparaat is via het Bluetooth®-"handsfree-
profiel" verbonden
Het apparaat maakt een verbinding mogelijk via
het Bluetooth®-audioprofiel
Het apparaat is via het Bluetooth®-audioprofiel
verbonden
Het apparaat maakt een SmartLink-verbinding
mogelijk via Android Auto
Verwijderen van het apparaat uit de lijst met eer-
der verbonden apparaten
Het apparaat maakt een SmartLink-verbinding
mogelijk via Apple CarPlay
Het apparaat maakt een SmartLink-verbinding
mogelijk via MirrorLink
Verbonden / Eerder verbonden apparaten
Beschikbare apparaten
Beperkingen mobiele apparaten en applicaties
Beschikbaarheid van functies
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhan-
kelijk van het type mobiele apparaat en de geïnstal-
leerde applicaties.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecon-
troleerd of het infotainment compatibel is met de
gekozen te testen mobiele apparaten. Deze controle
is te vinden via de volgende link of door het inlezen
van de QR-code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten
Vanwege het grote aantal mobiele apparaten is het
niet mogelijk om een volledige Bluetooth®-compati-
biliteit met het infotainment te garanderen. De Blue-
tooth®-compatibiliteit is afhankelijk van de Blue-
tooth®-versie en de implementatie van de Blue-
tooth®-protocollen door de fabrikant van het mobie-
le apparaat.
A
B
Applicaties op mobiele apparaten
Op mobiele apparaten kunnen applicaties geïnstal-
leerd worden die het mogelijk maken extra informa-
tie op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue
doorontwikkeling ervan, kunnen de beschikbare ap-
plicaties mogelijk niet op alle mobiele apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werk-
ing hiervan niet zonder voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de
functies ervan zijn infotainment-, wagen- en landaf-
hankelijk.
Verbindingsopbouw
Een mobiel apparaat met het infotainment verbin-
den
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan in het menupunt
Bluetooth
Naam:
worden vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat verbinden
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Infotainment met een eerder verbonden mobiel
apparaat verbinden
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met eerder ver-
bonden apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
SmartLink-verbinding
Het infotainment biedt de mogelijkheid de Smart-
Link-verbinding met compatibele mobiele apparaten
op te bouwen m.b.v. de volgende verbindingstypen.
Android Auto
Apple CarPlay
MirrorLink
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel of wifi
met het infotainment worden verbonden, voor zover
het mobiele apparaat dit ondersteunt.
64
Infotainment Swing › Beheer mobiele apparaten
Het mobiele apparaat met het infotainment verbin-
den.
Het symbool van de ondersteunde verbinding aan-
tippen.
Telefoon
Hoofdmenu Telefoon
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Naam van de verbonden telefoon
Aantippen: Lijst met eerder verbonden tele-
foons weergeven
B
Naam van provider
C
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
De basistelefoon vervangen door de extra tele-
foon
Telefoonnummer ingeven
Contactenlijst
Oproeplijsten
Spraakbediening van de verbonden telefoon in-
schakelen
Instellingen
Voorwaarden voor de verbinding van een
telefoon met het infotainment
De Bluetooth®-functie van het infotainment en de
telefoon is ingeschakeld.
Het inschakelen van de Bluetooth®-functie van
het infotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Bluetooth
.
De zichtbaarheid van het infotainment is inge-
schakeld.
Het inschakelen van de zichtbaarheid van het in-
fotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Zichtbaarheid:
.
De telefoon bevindt zich binnen het signaalbereik
van de Bluetooth®-eenheid van het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Telefoonbediening
Telefoonnummer ingeven
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het weergegeven nu-
merieke toetsenbord ingeven.
Het weergegeven numerieke toetsenbord kan
ook voor het zoeken van een contact worden ge-
bruikt.
Wanneer bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan
worden naast het numerieke toetsenbord de contac-
ten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
De lijst met telefooncontacten is uit de verbonden
basistelefoon geïmporteerd.
Voor de weergave van de contactenlijst in het
hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Voor het zoeken in de lijst
Zoeken
aantippen.
De gegevens voor het zoeken ingeven.
Voor een verbindingsopbouw met een contact de
functietoets met het gewenste contact aantippen.
Indien een contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het telefoonnummer uit de getoonde lijst kiezen.
Voor de weergave van de details van een contact
aantippen.
Verbinding opbouwen met het nummer van de voi-
cemailbox
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
Telefoongesprek
Afhankelijk van de context van het telefoongesprek
zijn de volgende functies selecteerbaar.
Verbindingsopbouw beëindigen / binnenkomen-
de oproep afwijzen / oproep beëindigen
Binnenkomende oproep beantwoorden / naar
wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Bellerdetails weergeven
Een oproep op de tweede telefoon aannemen
tijdens een actief gesprek op de eerste telefoon
Het actieve gesprek op de eerste telefoon wordt
door het beantwoorden van de oproep beëin-
digd.
Om het gespreksgeluid van de luidsprekers naar
de telefoon om te schakelen, in het hoofdmenu
Telefoon
Handsfree bellen
aantippen.
Om het gespreksgeluid van de telefoon naar de
luidsprekers om te schakelen, aantippen.
/
/
65
Infotainment Swing › Telefoon
Conferentiegesprek
Het conferentiegesprek is een gezamenlijk telefoon-
gesprek met minimaal 3 en maximaal 6 deelnemers.
Gedurende een oproep/een conferentie de volgen-
de oproep uitvoeren.
Of:
Een nieuwe binnenkomende oproep door aantip-
pen van de functietoets aannemen.
Voor het starten van een conferentiegesprek de
functietoets
aantippen.
Tijdens een actief conferentiegesprek zijn contextaf-
hankelijk de volgende functies selecteerbaar.
Conferentie vasthouden, tijdelijk verlaten
(de conferentie wordt op de achtergrond voort-
gezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Details van het conferentiegesprek weergeven
In de details van het conferentiegesprek zijn, afhan-
kelijk van de verbonden telefoon, de volgende func-
ties selecteerbaar.
Details van de deelnemer aan het conferentiege-
sprek weergeven
Gesprek met de deelnemer aan het conferentie-
gesprek beëindigen
Gesprek met een deelnemer buiten het confe-
rentiegesprek om
Instellingen van de telefoonfuncties van het
infotainment
Telefoon-infotainment-verbindingssoorten
De verbinding van de telefoon vindt, afhankelijk van
het aantal telefoons dat momenteel is verbonden
met het infotainment, op de volgende wijze plaats.
Geen telefoon - De telefoon wordt als basistele-
foon verbonden.
Een telefoon - De telefoon wordt als extra tele-
foon verbonden.
Twee telefoons - De te vervangen telefoon kiezen.
Om om te schakelen tussen de basistelefoon en
de extra telefoon in het hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Telefoon met het infotainment verbinden
Beschikbare Bluetooth®-apparaten op de telefoon
opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan in het menupunt
Bluetooth
Naam:
worden vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
/
Infotainment met een niet-gekoppelde telefoon
verbinden - er is geen telefoon verbonden
aantippen.
Of:
aantippen.
De aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm
opvolgen.
Infotainment met een niet-gekoppelde telefoon
verbinden - er is een andere telefoon verbonden
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
De telefoon wordt als extra telefoon verbonden.
Of:
Indien twee telefoons met het infotainment zijn
verbonden, de te vervangen telefoon kiezen.
Infotainment met een eerder gekoppelde telefoon
verbinden
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met eerder ver-
bonden apparaten kiezen.
De telefoon wordt als extra telefoon verbonden.
Of:
Indien twee telefoons met het infotainment zijn
verbonden, de te vervangen telefoon kiezen.
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten behe-
ren
Om op te slaan de gewenste voorkeuzetoets A
ingedrukt houden.
Een contact uit de weergegeven lijst kiezen.
Indien het contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het gewenste telefoonnummer kiezen.
Voor de weergave van het menu voor het wissen
in het hoofdmenu Telefoon
Favorieten beheren
aan-
tippen.
Voor het wissen van een voorkeuzetoets het ge-
wenste lijstitem aantippen en de wisprocedure be-
vestigen.
Of:
66
Infotainment Swing › Telefoon
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
Alle
aan-
tippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefooncontacten importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon
met het infotainment begint het importeren van de
telefooncontacten in het infotainmentgeheugen.
In het infotainment kunnen max. 2.000 telefooncon-
tacten met contactafbeeldingen worden geïmpor-
teerd. Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers
bevatten.
Afhankelijk van het telefoontype kan een importbe-
vestiging noodzakelijk zijn.
Telefooncontacten updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het
infotainment wordt de lijst automatisch geüpdatet.
Om de lijst handmatig te updaten in het hoofdme-
nu Telefoon
Gebruikersprofiel
Contacten importeren
aan-
tippen.
Contacten in het telefoonboek sorteren
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Sorte-
ren op:
aantippen en het sorteertype kiezen.
Beltoon
Voor sommige telefoons is het gebruik van de tele-
foon-beltoon niet mogelijk, in plaats daarvan wordt
de infotainment-beltoon gebruikt.
Om de infotainment-beltoon in te stellen, in het
hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Beltoon kiezen
aantippen.
De beltoon kiezen.
Nummer van de voicemailbox
Om het nummer van de voicemailbox in te stellen,
in het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Voice-
mailnummer:
aantippen.
Het nummer van de voicemailbox ingeven.
Parallelle gesprekken
Geldt voor sommige landen.
Afhankelijk van de verbonden telefoon is het moge-
lijk om de volgende binnenkomende oproep te be-
antwoorden en de vorige oproep vast te houden.
Voor het inschakelen van de parallelle gesprekken
Telefoon
Parallelle gesprekken
aantippen.
WLAN
Werking
De wifi kan voor de SmartLink-verbinding worden
gebruikt.
Met het infotainment kunnen maximaal 3 mobiele
apparaten worden verbonden.
Voor de weergave van de lijst met verbonden mo-
biele apparaten
WLAN
Verbonden apparaten
aantippen.
Instellingen
Een mobiel apparaat met de infotainment-hotspot
verbinden
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
WLAN hotspot
inschakelen.
Op het mobiele apparaat wifi inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
De naam van het infotainment is te vinden onder
het menupunt
WLAN
Netwerknaam:
.
De infotainment-hotspot selecteren en het vereis-
te wachtwoord ingeven.
Het wachtwoord voor de verbinding met de info-
tainment-hotspot is te vinden onder het menupunt
WLAN
Netwerksleutel
.
De verbindingsopbouw bevestigen.
Beveiligingsniveau van de infotainment-hotspot
Het beveiligingsniveau is af fabriek op
WPA2
ingesteld
en kan niet worden veranderd.
Wachtwoord voor de verbinding met de infotain-
ment-hotspot wijzigen
Het wachtwoord moet minimaal 8 en mag maximaal
63 tekens bevatten.
WLAN
Netwerksleutel
aantippen.
Het wachtwoord ingeven en bevestigen.
SmartLink
Werking
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde
applicaties van een aangesloten mobiel apparaat op
het infotainmentbeeldscherm weer te geven en te
bedienen.
De certificering kan beperkt zijn door het gebruik
van de nieuwste update van de betreende Smart-
Link-applicatie.
Applicaties kunnen bv. worden gebruikt voor de rou-
tegeleiding, het bellen, het luisteren naar muziek en
dergelijke.
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel of wifi
worden verbonden.
Ondersteunde verbindingstypen
SmartLink ondersteunt de volgende verbindingsty-
pen.
Android Auto.
Apple CarPlay.
67
Infotainment Swing › WLAN
MirrorLink.
Overzichten van de SmartLink-verbinding
Hoofdmenu SmartLink
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Eerder verbonden apparaat
B
Momenteel verbonden apparaat
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink
Android Auto
Navigatie-applicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoonge-
sprekken, ontvangen tekstberichten en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en
de optie om naar het hoofdmenu SmartLink terug
te keren
Inschakelen van de spraakbediening (Google Voi-
ce)
Apple CarPlay
A
Lijst met beschikbare applicaties
Afhankelijk van de bedieningsduur:
Aantippen: Terugkeren naar het hoofdmenu
Apple CarPlay
Vasthouden: Inschakelen van de spraakbedie-
ning (Siri)
MirrorLink
Bedienen van de applicatie is niet mogelijk tijdens
het rijden
Terugkeren naar het hoofdmenu SmartLink
Lijst met actieve applicaties
Weergave van de laatste actieve applicatie op het
verbonden mobiele apparaat
Instellingen
Verbindingsvoorwaarden
Algemene verbindingsvoorwaarden
Het mobiele apparaat ondersteunt de SmartLink-
verbindingstypen Android Auto, Apple CarPlay of
MirrorLink.
Het mobiele apparaat en het SmartLink-verbin-
dingstype worden op de betreende markt on-
dersteund.
Bij enkele verbonden mobiele apparaten moet het
mobiele apparaat "ontgrendeld" zijn.
Voorwaarden voor Android Auto
Het te verbinden apparaat moet de Android Au-
to-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Android Auto-verbinding on-
68
Infotainment Swing › SmartLink
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc.
Op het mobiele apparaat is de Android Auto ap-
plicatie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het mobiele apparaat is ingeschakeld.
Voorwaarden voor Apple CarPlay
Het te verbinden apparaat moet de Apple Car-
Play-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Apple CarPlay-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Apple Inc.
De spraakbediening Siri is ingeschakeld.
De dataverbinding op het mobiele apparaat is in-
geschakeld.
Voorwaarden voor MirrorLink
Het te verbinden apparaat moet de MirrorLink-
verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten en applicaties die de Mir-
rorLink-verbinding ondersteunen, is te vinden op
de internetpagina's van Car Connectivity Consor-
tium®.
Op het mobiele apparaat is de MirrorLink applica-
tie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het aangesloten mobiele apparaat is inge-
schakeld.
Bediening
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
Weergave van de onderste bedieningsvlakken
Weergave van de bovenste bedieningsvlakken
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
Beperking
Beperking van de wifi-verbinding
In sommige landen is de wifi-verbinding om juridi-
sche redenen beperkt. Bij het passeren van de
grens van het betreende land kan de verbinding
van het via wifi aangesloten mobiele apparaat wor-
den beëindigd of beperkt.
Laat u informeren over de landspecifieke wettelij-
ke beperkingen. De wifi zo nodig handmatig uitscha-
kelen.
Het opbouwen van de wifi-verbinding is alleen mo-
gelijk bij wagens met de onlinediensten of met de
noodoproep.
Beperking van de SmartLink-applicaties tijdens het
rijden
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele
SmartLink-applicaties tijdens het rijden niet of
slechts beperkt mogelijk.
SmartLink-instellingen
Apple CarPlay - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het info-
tainment
Op het mobiele apparaat Bluetooth® en de Blue-
tooth®-zichtbaarheid inschakelen.
Mobiele apparaten
aantippen.
In de getoonde lijst het gewenste apparaat met het
symbool opzoeken en selecteren.
De aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm
opvolgen en de Bluetooth®-koppeling bevestigen.
Indien een andere apparaat met het infotainment is
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het mo-
biele apparaat
Voor de verbindingsopbouw moet aan de volgende
voorwaarden zijn voldaan.
De minimaal vereiste iOS-versie is 9.
Er is geen ander mobiel apparaat via SmartLink
verbonden.
In het infotainment is de wifi- en Bluetooth®-
functie ingeschakeld.
Op het mobiele apparaat de CarPlay-functie in-
schakelen.
De toets
op het multifunctiestuurwiel inge-
drukt houden.
Op het infotainmentbeeldscherm wordt een mel-
ding weergegeven over de verbinding met de
naam van de Bluetooth®-eenheid van het infotain-
ment.
Beschikbare Bluetooth®-apparaten op de telefoon
opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
Eventueel de PIN bevestigen.
Op het infotainmentbeeldscherm het verbindings-
type Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Apple CarPlay de functietoets
"ŠKODA" aantippen.
aantippen.
69
Infotainment Swing › SmartLink
Android Auto - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Android Auto selecteren.
Android Auto - Verbinding via wifi vanuit het info-
tainment
Mobiele apparaten
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het Bluetooth®-handsfreeprofiel selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien een andere apparaat met het infotainment is
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
In de lijst met bekende apparaten het gewenste
apparaat met het symbool
selecteren.
Android Auto - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Android Auto "Return to
SKODA" aantippen.
aantippen.
MirrorLink - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via MirrorLink selecteren.
MirrorLink - Verbinding via wifi vanuit het infotain-
ment
Op het mobiele apparaat wifi en de zichtbaarheid
inschakelen.
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
WLAN hotspot
inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
Het vereiste wachtwoord ingeven.
Op sommige mobiele apparaten moet de commu-
nicatie tussen het apparaat en het infotainment in
de notificatiebalk van het mobiele apparaat worden
bevestigd.
Mobiele apparaten
aantippen.
In de lijst met beschikbare apparaten het gewen-
ste apparaat met het symbool
selecteren.
MirrorLink - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu MirrorLink aantippen.
aantippen.
Wisselen naar een ander apparaat / verbindingsty-
pe
Met het infotainment kan worden gewisseld tussen
de momenteel verbonden apparaten of het verbin-
dingstype.
aantippen.
Het gewenste apparaat of het verbindingstype kie-
zen.
ŠKODA Connect online-diensten
Werking
De ŠKODA Connect online-diensten bieden de mo-
gelijkheid om de wagen met de online-wereld te ver-
binden. Ze vormen dus een uitbreiding van de wa-
gen- en infotainmentfuncties.
Voor de werking van de ŠKODA Connect online-
diensten moet de wagen zich in het bereik van een
mobiel telefoonnetwerk bevinden, waarover de dien-
sten worden aangeboden. De beschikbaarheid, de
verbindingssnelheid en de technologie van het mobi-
ele telefoonnetwerk kunnen verschillen in de betref-
fende landen en zijn afhankelijk van de exploitant van
het mobiele telefoonnetwerk.
De ŠKODA Connect online-diensten behoren niet tot
de uitrustingsomvang van de wagen. Deze worden
afzonderlijk op de ŠKODA Connect Portal of in de
ŠKODA Connect applicatie besteld.
Het aanbod van ŠKODA Connect online-diensten is
afhankelijk van het wagentype en de uitrusting, van
het infotainment en het betreende land. De be-
schikbaarheid in de afzonderlijke landen kan op de
ŠKODA Connect internetpagina worden gecontro-
leerd.
De rechten en plichten van de contractpartners met
betrekking tot de levering van deze diensten worden
geregeld in een afzonderlijke overeenkomst. Actuele
juridische documenten met betrekking tot de online-
diensten zijn te vinden op de ŠKODA Connect Portal
en in de ŠKODA Connect applicatie.
ŠKODA Connect internetpagina
http://go.skoda.eu/skoda-connect
De ŠKODA Connect internetpagina be-
vat actuele informatie met betrekking
tot de online-diensten, de link naar de
ŠKODA Connect Portal en de optie om
de ŠKODA Connect applicatie te down-
loaden.
ŠKODA Connect Portal
http://go.skoda.eu/connect-portal
De ŠKODA Connect Portal dient bv. voor
de registratie, activering en bestelling
van de online-diensten. Daarnaast is hier
de optie voor de externe toegang tot de
wagen aanwezig.
Informatieoproep
De informatieoproep kan bij problemen met de onli-
ne-diensten of voor informatie over de producten en
diensten van het merk ŠKODA worden gebruikt.
70
Infotainment Swing › ŠKODA Connect online-diensten
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets indrukken.
Pechoproep
De pechoproep kan worden gebruikt in geval van
pech.
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets
indrukken.
ŠKODA Connect applicatie
Met de ŠKODA Connect applicatie is externe toe-
gang mogelijk tot de wagen met een mobiel appa-
raat. Verder bestaat hier bv. de mogelijkheid de ge-
bruiker te registreren, de online-diensten te active-
ren en in te stellen.
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code of link naar het mobiele apparaat worden ge-
download.
http://go.skoda.eu/skodaconnectapp
Instellingen
Voor het gebruik van de ŠKODA Connect onlinedien-
sten is eerst een registratie van de hoofdgebruiker
en een aansluitende activering van de onlinedien-
sten noodzakelijk.
Registratie en activering van de online-diensten
De gebruikersregistratie en de activering van de
ŠKODA Connect online-diensten vindt plaats op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect ap-
plicatie.
Om de gebruikersregistratie te voltooien, is toegang
tot uw e-mailbox vereist.
Om de ŠKODA Connect online-diensten te activeren,
als volgt te werk gaan.
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
De bij de gebruikers- en wagenregistratie op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect
applicatie ontvangen registratie-PIN ingeven en
bevestigen.
Wachten tot de melding
De wagenactivatie is afgesloten.
wordt weergegeven.
Eventuele meldingen op het beeldscherm bevesti-
gen.
Gebruiker wissen
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
Hoofdgebruiker wissen
Wissen
aantippen.
Het wissen bevestigen.
Verbindingstoestand van de online-diensten
De toestand van de verbinding met de ŠKODA Con-
nect online-diensten wordt door de verkleuring van
het symbool in de statusbalk op het infotainment-
beeldscherm weergegeven.
Wit - De online-diensten zijn beschikbaar.
Grijs - De online-diensten zijn niet beschikbaar.
Instelling van het beschermingsniveau van per-
soonlijke gegevens
Het beschermingsniveau van persoonlijke gegevens
van de ŠKODA Connect onlinediensten wordt door
een symbool in de statusbalk op het infotainment-
beeldscherm weergegeven.
Het infotainment-be-
dieningscentrum ope-
nen door de rand aan
bovenzijde van het
beeldscherm ingedrukt
te houden en naar be-
neden te trekken.
Voor de weergave van informatie over de betref-
fende beschermingsniveaus aantippen.
71
Infotainment Swing › ŠKODA Connect online-diensten
Voor de weergave van het menu voor de instelling
van het beschermingsniveau het symbool A aan-
tippen.
Of:
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Privésfeer en diensten
aantippen.
Een van de volgende varianten voor het verzenden
van de wagen- en gebruikersgegevens kiezen.
Verzending van alleen de wettelijk vereiste gege-
vens.
Verzending van de wagen- en gebruikersgege-
vens.
Verzending van de wagen- en gebruikersgege-
vens en de gegevens betreende de wagenposi-
tie.
Deling van de gegevens over de wagenpositie op
de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Con-
nect applicatie.
Beheer van de online-diensten
In het dienstenbeheer is het mogelijk om informatie
over de online-diensten en over de geldigheid van de
betreende licentie weer te geven of de diensten in
of uit te schakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Privésfeer en diensten-
beheer
aantippen.
Infotainment Bolero
Infotainmentoverzicht
A
Touchscreen
Draaiknop links
Indrukken: Infotainment in-/uitschakelen
Draaien: Volume instellen
Draaiknop rechts
Indrukken: Menupunt bevestigen
Draaien: Menupunt selecteren / waarde in-
stellen
Menu Radio
Menu Media
Alle menu's
Menu Telefoon
Menu SmartLink
Aantippen: Menu weergeven
Ingedrukt houden: Spraakbediening van de
SmartLink-applicatie in-/uitschakelen
Informatie over wageninstellingen
Systeem
Bedieningscentrum
Gebruiksdoel
Het infotainment-bedieningscentrum dient voor de
snelle toegang tot de volgende functies.
Instelling van de instrumenten- en toetsenverlich-
ting.
Instelling van het beschermingsniveau van per-
soonlijke gegevens
Functietoetsen voorkeursfuncties.
72
Infotainment Bolero › Infotainmentoverzicht
Bedieningscentrum openen
De rand aan bovenzijde
van het beeldscherm
indrukken en naar be-
neden slepen.
Bedieningscentrum sluiten
aantippen.
Of:
De rand aan onderzijde van het beeldscherm in-
drukken en naar boven slepen.
Of:
5 s wachten.
Instelling
Voor het openen van de editormodus een lege
functietoets aantippen of de bezette functietoets
van de voorkeursfunctie ingedrukt houden.
Voor het toevoegen van de voorkeursfunctie de
functietoets van de gewenste functie aantippen.
Voor het verwijderen van de voorkeursfunctie
aantippen.
Voor het sluiten van de editormodus aantippen.
Beperking
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele in-
fotainment-functies tijdens het rijden niet of slechts
beperkt mogelijk.
Het infotainment attendeert hierop middels een mel-
ding op het beeldscherm.
Basisinstellingen
Basisfuncties instellen
De instelling van de volgende infotainment-functies
vindt plaats in het menu .
Tijd en datum.
Taal.
Eenheden.
Herstellen van de fabrieksinstelling.
Geluidsinstellingen
De instelling van het infotainment-geluid vindt plaats
in het menu
.
De volgende menupunten kunnen worden ingesteld.
Instelling van de equalizer.
Instelling van de volumeverhouding.
Volume-instelling van de afzonderlijke infotain-
ment-functies.
Instelbaar zijn bv. enkele van de volgende menu-
punten.
Volume-instelling van de commando's van de
spraakbediening.
Instelling van het maximumvolume bij het inscha-
kelen van het infotainment.
Snelheidsafhankelijke volume-instelling.
Instelling van de infotainment-geluidsonderdruk-
king bij ingeschakelde parkeerhulp.
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende uitge-
breide geluidsinstellingen instelbaar.
Instelling van de ruimteoptimalisatie.
Instelling van de audioprofielen op genre.
Instelling van het subwoofer-volume.
Configuratiehulp
De configuratiehulp helpt bij de instelling van bepaal-
de infotainment-functies.
De configuratiehulp wordt automatisch weergege-
ven, wanneer er na het inschakelen van het infotain-
ment ten minste twee niet-ingestelde menupunten
zijn.
Voor het uitschakelen van de automatische weer-
gave, bij weergegeven configuratiehulp
Niet meer weer-
geven
aantippen.
Voor de handmatige weergave
Configura-
tiehulp
aantippen.
Menu MENU instellen
De positie van de functietoetsen in het menu MENU
kan als volgt worden aangepast.
De gewenste functietoets ingedrukt houden tot
deze vrij is.
De functietoets naar een andere positie verschui-
ven.
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten USB-apparaat!
Om een USB-apparaat veilig te verwijderen, als volgt
te werk gaan.
Veilig verwijderen
aantippen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het USB-apparaat verwijderen.
Probleemoplossing
Infotainment reageert niet
Het infotainment moet opnieuw worden opgestart.
langer dan 10 seconden indrukken.
Wachten tot de opstartprocedure is afgelopen.
Systeemupdate
Wij adviseren de systeemupdate door een specia-
list te laten uitvoeren.
73
Infotainment Bolero › Systeem
De Systeemupdateupdate zorgt voor de optimale
werking van het infotainment, bv. compatibiliteit met
nieuwe telefoons.
Systeemversie bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
Beeldscherm
Overzicht
A
Statusbalk
B
Regel met de functietoetsen van het weergege-
ven menu
C
Weergave van het bedieningscentrum
D
Verdere pagina's van het menu
Bediening
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
De bediening van het infotainmentbeeldscherm
vindt plaats door een lichte aanraking met de
vingers.
De bediening is in principe vergelijkbaar met die van
een mobiele telefoon.
De volgende bedieningen zijn infotainmentspecifiek.
Twee vingers naar boven of naar beneden slepen
Snel lijst van telefoon-
contacten doorkijken.
Instellingen
De instelling van de volgende basisfuncties van het
beeldscherm vindt plaats in het menu
Beeld-
scherm
.
Helderheidsniveau van het beeldscherm.
Uitschakelen van het beeldscherm.
Weergave van de tijd.
Bevestigingsgeluiden en animaties.
Infotainmenttoetsenbord
Toetsenbordoverzicht
De indeling van de toetsenbordtekens is afhankelijk
van de ingestelde infotainment-taal.
In het infotainment worden afhankelijk van de con-
text de volgende typen gebruikt.
Alfanumeriek.
Numeriek.
Toetsenbord voor ingave.
Toetsenbord voor zoeken.
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens na elkaar wis-
sen
Lijst met gevonden items weergeven
B
Toetsenbord-functietoetsen
Omschakelen tussen kleine letters / hoofd-
letters
/ Omschakelen naar taaltoetsenbord
Omschakelen tussen numeriek en teken-
toetsenbord
Extra toetsenbordtalen weergeven
Spatie invoegen
Ingedrukt houden: Verdere tekenvarianten
weergeven
Cursor naar links verplaatsen
Cursor naar rechts verplaatsen
De ingevoerde tekens bevestigen
74
Infotainment Bolero › Beeldscherm
Numeriek toetsenbord
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens wissen
B
Toetsenbord-functietoetsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Als het contextafhankelijk mogelijk is, kunnen al-
fanumerieke tekens worden ingevoerd door een
functietoets met het cijfer ingedrukt te houden.
Bediening
Het infotainment-toetsenbord wordt gebruikt om
tekens, letters en cijfers in te geven.
Het toetsenbord wordt automatisch weergegeven
wanneer het infotainment vraagt om tekens in te ge-
ven.
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante
vermeldingen.
De vermelding die wordt gezocht kan inclusief dia-
kritische tekens worden ingevoerd.
Het toetsenbord geeft alleen tekens weer die over-
eenkomen met de opgeslagen vermeldingen.
Om de opgehaalde vermeldingen weer te geven
aantippen.
Extra toetsenbordtalen weergeven
Om de extra toetsenbordtalen te kunnen gebruiken,
moeten de gewenste talen eerst worden ingesteld.
of het vlagsymbool herhaaldelijk aantippen, tot
het toetsenbord met de gewenste taal wordt
weergegeven.
Verdere tekenvarianten
Het teken met het symbool ingedrukt houden.
Het gewenste teken selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
Radio
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
Analoge en digitale radio-ontvangst
A
Frequentiegebied selecteren
B
Afhankelijk van het frequentiegebied
FM: Radiotekst
DAB: Radiotekst / Naam van de zendergroep
C
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Lijst met beschikbare zenders
Favorieten weergeven
Informatie over de zender weergeven
Zender handmatig zoeken (geldt voor AM en FM)
Instellingen
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Lijst met beschikbare zenders
aantippen.
Beluisterde zender
Onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender
Er is een verkeersinformatiezender ingesteld
Het DAB-signaal is niet beschikbaar
Filtering van de zenders in de lijst op het pro-
grammatype, bv. cultuur, muziek, sport enz.
FM: Bij ingeschakelde RDS-functie
Handmatige actualisering van de zenderlijst
In de zenderlijst kan informatie over het uitgezonden
programmatype en het type regionale zender wor-
den weergegeven.
75
Infotainment Bolero › Radio
Bediening
Zender kiezen
of aan de bovenkant van het scherm aantippen.
SCAN-functie
De functie laat na elkaar de ontvangbare zenders van
het geselecteerde frequentiegebied gedurende en-
kele seconden horen.
Om de automatische afspeelfunctie te starten
op
Scan
of de rechter draaiknop drukken.
Om de automatische afspeelfunctie te beëindi-
gen op of de rechter draaiknop drukken.
Zender handmatig zoeken
Handmatig zoeken is beschikbaar voor AM- en FM-
zenders.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Om achtereenvolgens te zoeken
of naast de
weergegeven schaal van het frequentiegebied aan-
tippen.
Of:
De scrollmarkering op de schaal van het frequen-
tiegebied ingedrukt houden en deze naar de ge-
wenste waarde verplaatsen.
Of:
Aan de rechter draaiknop draaien.
Beperking
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
In de achterste zijruiten bevinden zich antennes
voor de ontvangst van het radiosignaal.
Het beplakken van de ruiten met folie of metaal
gecoate stickers kan de ontvangst van het radio-
signaal beïnvloeden.
Instellingen
Actueel beluisterde zender vanuit het hoofdmenu
Radio aan de favorieten toevoegen
De gewenste voorkeuzetoets voor voorkeuzezen-
ders ingedrukt houden, tot de zender is opgesla-
gen.
Zender vanuit de lijst met beschikbare zenders aan
de favorieten toevoegen
De regel met de naam van de gewenste zender in-
gedrukt houden.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
Favorieten wissen
In het hoofdmenu Radio
Geheugen wissen
aantip-
pen.
Om één voorkeuzetoets voor voorkeuzezenders te
wissen, de gewenste voorkeuzetoets aantippen en
het wissen bevestigen.
Om alle voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
te wissen,
Alle
aantippen en het wissen bevestigen.
Toetsen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De variant voor de zenderomschakeling met behulp
van de toetsen in het hoofdmenu Radio wordt als
volgt ingesteld.
In het hoofdmenu Radio
Pijltoetsen:
aantippen.
De omschakelvariant kiezen.
Verkeersinformatie (TP) van de FM-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Verkeersinformatie van de DAB-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio het menupunt
Verkeersin-
formatie (TP)
inschakelen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
Verkeersinformatie (TP)
in-/uitschakelen.
Zenderlogo toekennen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om logo's uit
de afbeeldingen op een externe bron aan de voor-
keuzetoetsen toe te wijzen.
Voor zenderlogo's kunnen afbeeldingen in jpg-, gif-,
png- en bmp-formaat met een maximale resolutie
van 500x500 pixels worden gebruikt.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
De externe bron met het logo kiezen.
Het gewenste logo opzoeken en bevestigen.
Zenderlogo wissen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
Om één logo te wissen de gewenste voorkeuzet-
oets aantippen en het wissen bevestigen.
76
Infotainment Bolero › Radio
Om alle logo’s te wissen
Alle
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
Automatische toekenning van het logo van de aan
de favorieten toe te voegen zender in-/uitschake-
len
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld, wordt bij het
opslaan van de zender onder een voorkeuzetoets een
zenderlogo uit het infotainmentgeheugen toegewe-
zen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische opslag zenderlogo's
aantippen.
Regionaal FM-zenderlogo
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om FM-zen-
derlogo’s landspecifiek te gebruiken.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Regio
voor zenderlogo:
aantippen.
Het land kiezen.
Automatische frequentiewisseling naar een regio-
naal verwante FM-zender
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om bij het
wegvallen van het signaal van de beluisterde FM-
zender automatisch over te schakelen naar een re-
gionaal verwante FM-zender.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
RDS
regionaal:
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
Vast
- Bij het wegvallen van het signaal dient een an-
dere zender handmatig te worden ingesteld.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met
de momenteel beste signaalontvangst.
Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreen-
de regio stelt het infotainment automatisch een
andere beschikbare regio in.
Automatische frequentiewisseling (AF) in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de momen-
teel beluisterde FM-zender een zwak signaal heeft,
stelt het infotainment automatisch dezelfde zender
in op een andere frequentie met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische frequentiewisseling (AF)
aantippen.
Zenders in de lijst met beschikbare zenders sorte-
ren
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Zen-
derlijst sorteren:
aantippen.
De sortering van de zenders in alfabetische volgor-
de of op groep kiezen.
Radiotekstontvangst in-/uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de voorkeu-
zetoetsen worden weergegeven, wordt gedetailleer-
de informatie over de uitgezonden inhoud van de be-
luisterde zender of de naam van de zendergroep
voor de DAB-zender weergegeven.
In het hoofdmenu Radio
Radiotekst
aantippen.
RDS in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het menupunt is alleen beschikbaar voor sommige
landen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Radio
Data Systeem (RDS)
aantippen.
Als de RDS-functie is uitgeschakeld zijn de volgen-
de menupunten niet beschikbaar in de instellingen
van de FM-zender.
Verkeersinformatie (TP).
Radiotekst.
RDS regionaal.
Automatische frequentiewisseling (AF).
Regionaal zenderlogo.
Sortering van de zenders in de lijst met beschikba-
re zenders.
Extra berichten van de DAB-zender in-/uitschake-
len
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld, worden naast
verkeersinformatie nog andere berichten ontvangen.
Bv. weerberichten, sportreportages, financieel
nieuws enz.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Ande-
re DAB-berichten
aantippen.
Automatische programmavervolging van een DAB-
zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde zender in bij een an-
dere DAB-zendergroep met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
programmavervolging
aantippen.
Automatische omschakeling van de DAB-zender
naar dezelfde FM-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde FM-zender in. Achter
77
Infotainment Bolero › Radio
de zendernaam wordt het symbool (FM) weergege-
ven.
Indien de corresponderende DAB-zender weer te
ontvangen is, schakelt de zender automatisch om
van FM naar DAB.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matisch omschakelen DAB - FM
aantippen.
Automatische omschakeling naar een vergelijkba-
re DAB-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch een andere DAB-zender met
vergelijkbare inhoud in.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Wissel
naar een andere zender
aantippen.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een audiobron kunnen op het
display van de bron aanwijzingen worden weerge-
geven. Deze meldingen dienen in acht te worden
genomen en zo nodig te worden bevestigd .
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Bron selecteren
Bestanden beheren / Multimediadatabase
Instellingen
Bediening van de speler
Bediening - Basisprincipes
A
Albumafbeelding / Symbool van de aangesloten
bron
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave aan-
tippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin weer-
geven
Ingedrukt houden: Snel terugspoelen binnen de
titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: Snel vooruitspoelen binnen
de titel
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
Uitgebreide bediening
In-/uitschakelen van de herhaalde weergave van
de actuele titel
In-/uitschakelen van herhaalde weergave van ac-
tuele album/map
In-/uitschakelen van willekeurige weergave van
actuele album/map
Instellingen
Titelweergave inclusief submappen in-/uitschake-
len
In het hoofdmenu Media
Mix/Repeat inclusief submappen
aantippen.
Weergave van online-media van het Apple-appa-
raat in-/uitschakelen
Om de functie in of uit te schakelen in het hoofd-
menu Media
Bevatten onlinemedia van iPod
aantippen.
78
Infotainment Bolero › Media
Onder de volgende voorwaarden worden media in de
Apple iCloud opgenomen in de lijst met beschikbare
media.
Het mobiele apparaat is niet verbonden via Apple
CarPlay.
Het mobiele apparaat is verbonden met de Apple
iCloud.
Verkeersinformatie
Om tijdens het afspelen van mediabestanden de
verkeersinformatiebewaking in of uit te schakelen
in het hoofdmenu Media
Verkeersinformatie
(TP) aantippen.
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten USB-apparaat!
Om een USB-apparaat veilig te verwijderen, als volgt
te werk gaan.
In het hoofdmenu Media
USB veilig verwijderen
aan-
tippen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het USB-apparaat verwijderen.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
VFAT
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
HDD
(zonder speciale
software)
USB-apparaten, die
het USB Mass Sto-
rage protocol on-
dersteunen
MTP
Apparaten met het
besturingssysteem
Android of Win-
dows Phone, die
het Media Transfer
Protocol onder-
steunen
Apple
Apparaten met het
besturingssysteem
iOS
HFS+
Bluetooth®-speler Bluetooth® -
Bluetooth®-proto-
collen
A2DP en AVRCP
(1.0 - 1.5)
-
Ondersteunde bronnen
Het Apple iAP1-protocol wordt door het infotainment niet ondersteund.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment compatibel is met de gekozen
te testen mobiele apparaten. Deze controle is te vinden via de volgende link of door het inlezen van de QR-
code.
http://go.skoda.eu/infotainment
79
Infotainment Bolero › Media
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 3 mp3 32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3
mp3 8 - 160
16, 22, 24 Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2.5 Layer 3 8, 11, 12
WMA
Windows Media
Audio 9 en 9.1
wma
8 - 384
8, 11, 12, 16,
22, 32, 44,
48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Windows Media
Audio 9.2
8 - 320
Windows Media
Audio 10
8 - 768
32, 44, 48,
96
ADTS
AAC LC
aac
8 - 640
22, 24, 32,
44, 48
Mono,
Stereo
AAC HE 8 - 320
16, 22, 24,
32, 44, 48
AAC HEv2 16 - 64
FLAC FLAC flac -
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 64,
88, 96
Mono, Stereo,
5.1, 7.1
RIFF WAV wav 64 - 3072
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 96
Mono,
Stereo
SBC Bluetooth A2DP - 8 - 345 44, 48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Ondersteunde audiobestanden
Bij bestanden in MP4-indeling wordt alleen het geluidsspoor weergegeven.
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet afge-
speeld.
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
M3U8 m3u8
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
PLA pls
Ondersteunde afspeellijsten
Beheer mobiele apparaten
Overzicht
Met behulp van het beheer van mobiele apparaten
kunnen de apparaten worden verbonden, losgekop-
peld en onderling worden gewisseld.
Beheer mobiele apparaten weergeven
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Of:
Mobiele apparaten
aantippen.
80
Infotainment Bolero › Beheer mobiele apparaten
Het apparaat maakt een verbinding mogelijk via
het Bluetooth®-"handsfreeprofiel"
Het apparaat is via het Bluetooth®-"handsfree-
profiel" verbonden
Het apparaat maakt een verbinding mogelijk via
het Bluetooth®-audioprofiel
Het apparaat is via het Bluetooth®-audioprofiel
verbonden
Het apparaat maakt een SmartLink-verbinding
mogelijk via Android Auto
Verwijderen van het apparaat uit de lijst met eer-
der verbonden apparaten
Het apparaat maakt een SmartLink-verbinding
mogelijk via Apple CarPlay
Het apparaat maakt een SmartLink-verbinding
mogelijk via MirrorLink
Verbonden / Eerder verbonden apparaten
Beschikbare apparaten
Beperkingen van mobiele apparaten en
applicaties
Beschikbaarheid van functies
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhan-
kelijk van het type mobiele apparaat en de geïnstal-
leerde applicaties.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecon-
troleerd of het infotainment compatibel is met de
gekozen te testen mobiele apparaten. Deze controle
is te vinden via de volgende link of door het inlezen
van de QR-code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten
Vanwege het grote aantal mobiele apparaten is het
niet mogelijk om een volledige Bluetooth®-compati-
biliteit met het infotainment te garanderen. De Blue-
tooth®-compatibiliteit is afhankelijk van de Blue-
tooth®-versie en de implementatie van de Blue-
tooth®-protocollen door de fabrikant van het mobie-
le apparaat.
A
B
Applicaties op mobiele apparaten
Op mobiele apparaten kunnen applicaties geïnstal-
leerd worden die het mogelijk maken extra informa-
tie op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue
doorontwikkeling ervan, kunnen de beschikbare ap-
plicaties mogelijk niet op alle mobiele apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werk-
ing hiervan niet zonder voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de
functies ervan zijn infotainment-, wagen- en landaf-
hankelijk.
Verbindingsopbouw
Een mobiel apparaat met het infotainment verbin-
den
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan in het menupunt
Bluetooth
Naam:
worden vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat verbinden
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Infotainment met een eerder verbonden mobiel
apparaat verbinden
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met eerder ver-
bonden apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
SmartLink-verbinding
Het infotainment biedt de mogelijkheid de Smart-
Link-verbinding met compatibele mobiele apparaten
op te bouwen m.b.v. de volgende verbindingstypen.
Android Auto
Apple CarPlay
MirrorLink
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel of wifi
met het infotainment worden verbonden, voor zover
het mobiele apparaat dit ondersteunt.
81
Infotainment Bolero › Beheer mobiele apparaten
Het mobiele apparaat met het infotainment verbin-
den.
Het symbool van de ondersteunde verbinding aan-
tippen.
Telefoon
Hoofdmenu Telefoon
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Naam van de verbonden telefoon
Aantippen: Lijst met eerder verbonden tele-
foons weergeven
B
Naam van provider
C
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
De basistelefoon vervangen door de extra tele-
foon
Telefoonnummer ingeven
Contactenlijst
Oproeplijsten
Spraakbediening van de verbonden telefoon in-
schakelen
Instellingen
Voorwaarden voor de verbinding van een
telefoon met het infotainment
De Bluetooth®-functie van het infotainment en de
telefoon is ingeschakeld.
Het inschakelen van de Bluetooth®-functie van
het infotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Bluetooth
.
De zichtbaarheid van het infotainment is inge-
schakeld.
Het inschakelen van de zichtbaarheid van het in-
fotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Zichtbaarheid:
.
De telefoon bevindt zich binnen het signaalbereik
van de Bluetooth®-eenheid van het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Telefoonbediening
Telefoonnummer ingeven
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het weergegeven nu-
merieke toetsenbord ingeven.
Het weergegeven numerieke toetsenbord kan
ook voor het zoeken van een contact worden ge-
bruikt.
Wanneer bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan
worden naast het numerieke toetsenbord de contac-
ten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
De lijst met telefooncontacten is uit de verbonden
basistelefoon geïmporteerd.
Voor de weergave van de contactenlijst in het
hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Voor het zoeken in de lijst
Zoeken
aantippen.
De gegevens voor het zoeken ingeven.
Voor een verbindingsopbouw met een contact de
functietoets met het gewenste contact aantippen.
Indien een contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het telefoonnummer uit de getoonde lijst kiezen.
Voor de weergave van de details van een contact
aantippen.
Verbinding opbouwen met het nummer van de voi-
cemailbox
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
Telefoongesprek
Afhankelijk van de context van het telefoongesprek
zijn de volgende functies selecteerbaar.
Verbindingsopbouw beëindigen / binnenkomen-
de oproep afwijzen / oproep beëindigen
Binnenkomende oproep beantwoorden / naar
wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Bellerdetails weergeven
Een oproep op de tweede telefoon aannemen
tijdens een actief gesprek op de eerste telefoon
Het actieve gesprek op de eerste telefoon wordt
door het beantwoorden van de oproep beëin-
digd.
Om het gespreksgeluid van de luidsprekers naar
de telefoon om te schakelen, in het hoofdmenu
Telefoon
Handsfree bellen
aantippen.
Om het gespreksgeluid van de telefoon naar de
luidsprekers om te schakelen, aantippen.
/
/
82
Infotainment Bolero › Telefoon
Conferentiegesprek
Het conferentiegesprek is een gezamenlijk telefoon-
gesprek met minimaal 3 en maximaal 6 deelnemers.
Gedurende een oproep/een conferentie de volgen-
de oproep uitvoeren.
Of:
Een nieuwe binnenkomende oproep door aantip-
pen van de functietoets aannemen.
Voor het starten van een conferentiegesprek de
functietoets
aantippen.
Tijdens een actief conferentiegesprek zijn contextaf-
hankelijk de volgende functies selecteerbaar.
Conferentie vasthouden, tijdelijk verlaten
(de conferentie wordt op de achtergrond voort-
gezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Details van het conferentiegesprek weergeven
In de details van het conferentiegesprek zijn, afhan-
kelijk van de verbonden telefoon, de volgende func-
ties selecteerbaar.
Details van de deelnemer aan het conferentiege-
sprek weergeven
Gesprek met de deelnemer aan het conferentie-
gesprek beëindigen
Gesprek met een deelnemer buiten het confe-
rentiegesprek om
Instellingen van de telefoonfuncties van het
infotainment
Telefoon-infotainment-verbindingssoorten
De verbinding van de telefoon vindt, afhankelijk van
het aantal telefoons dat momenteel is verbonden
met het infotainment, op de volgende wijze plaats.
Geen telefoon - De telefoon wordt als basistele-
foon verbonden.
Een telefoon - De telefoon wordt als extra tele-
foon verbonden.
Twee telefoons - De te vervangen telefoon kiezen.
Om om te schakelen tussen de basistelefoon en
de extra telefoon in het hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Telefoon met het infotainment verbinden
Beschikbare Bluetooth®-apparaten op de telefoon
opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan in het menupunt
Bluetooth
Naam:
worden vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
/
Infotainment met een niet-gekoppelde telefoon
verbinden - er is geen telefoon verbonden
aantippen.
Of:
aantippen.
De aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm
opvolgen.
Infotainment met een niet-gekoppelde telefoon
verbinden - er is een andere telefoon verbonden
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
De telefoon wordt als extra telefoon verbonden.
Of:
Indien twee telefoons met het infotainment zijn
verbonden, de te vervangen telefoon kiezen.
Infotainment met een eerder gekoppelde telefoon
verbinden
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met eerder ver-
bonden apparaten kiezen.
De telefoon wordt als extra telefoon verbonden.
Of:
Indien twee telefoons met het infotainment zijn
verbonden, de te vervangen telefoon kiezen.
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten behe-
ren
Om op te slaan de gewenste voorkeuzetoets A
ingedrukt houden.
Een contact uit de weergegeven lijst kiezen.
Indien het contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het gewenste telefoonnummer kiezen.
Voor de weergave van het menu voor het wissen
in het hoofdmenu Telefoon
Favorieten beheren
aan-
tippen.
Voor het wissen van een voorkeuzetoets het ge-
wenste lijstitem aantippen en de wisprocedure be-
vestigen.
Of:
83
Infotainment Bolero › Telefoon
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
Alle
aan-
tippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefooncontacten importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon
met het infotainment begint het importeren van de
telefooncontacten in het infotainmentgeheugen.
In het infotainment kunnen max. 2.000 telefooncon-
tacten met contactafbeeldingen worden geïmpor-
teerd. Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers
bevatten.
Afhankelijk van het telefoontype kan een importbe-
vestiging noodzakelijk zijn.
Telefooncontacten updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het
infotainment wordt de lijst automatisch geüpdatet.
Om de lijst handmatig te updaten in het hoofdme-
nu Telefoon
Gebruikersprofiel
Contacten importeren
aan-
tippen.
Contacten in het telefoonboek sorteren
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Sorte-
ren op:
aantippen en het sorteertype kiezen.
Beltoon
Voor sommige telefoons is het gebruik van de tele-
foon-beltoon niet mogelijk, in plaats daarvan wordt
de infotainment-beltoon gebruikt.
Om de infotainment-beltoon in te stellen, in het
hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Beltoon kiezen
aantippen.
De beltoon kiezen.
Nummer van de voicemailbox
Om het nummer van de voicemailbox in te stellen,
in het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Voice-
mailnummer:
aantippen.
Het nummer van de voicemailbox ingeven.
Parallelle gesprekken
Geldt voor sommige landen.
Afhankelijk van de verbonden telefoon is het moge-
lijk om de volgende binnenkomende oproep te be-
antwoorden en de vorige oproep vast te houden.
Voor het inschakelen van de parallelle gesprekken
Telefoon
Parallelle gesprekken
aantippen.
WLAN
Werking
De wifi kan voor de SmartLink-verbinding worden
gebruikt.
Met het infotainment kunnen maximaal 3 mobiele
apparaten worden verbonden.
Voor de weergave van de lijst met verbonden mo-
biele apparaten
WLAN
Verbonden apparaten
aantippen.
Instellingen
Een mobiel apparaat met de infotainment-hotspot
verbinden
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
WLAN hotspot
inschakelen.
Op het mobiele apparaat wifi inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
De naam van het infotainment is te vinden onder
het menupunt
WLAN
Netwerknaam:
.
De infotainment-hotspot selecteren en het vereis-
te wachtwoord ingeven.
Het wachtwoord voor de verbinding met de info-
tainment-hotspot is te vinden onder het menupunt
WLAN
Netwerksleutel
.
De verbindingsopbouw bevestigen.
Beveiligingsniveau van de infotainment-hotspot
Het beveiligingsniveau is af fabriek op
WPA2
ingesteld
en kan niet worden veranderd.
Wachtwoord voor de verbinding met de infotain-
ment-hotspot wijzigen
Het wachtwoord moet minimaal 8 en mag maximaal
63 tekens bevatten.
WLAN
Netwerksleutel
aantippen.
Het wachtwoord ingeven en bevestigen.
SmartLink
Werking
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde
applicaties van een aangesloten mobiel apparaat op
het infotainmentbeeldscherm weer te geven en te
bedienen.
De certificering kan beperkt zijn door het gebruik
van de nieuwste update van de betreende Smart-
Link-applicatie.
Applicaties kunnen bv. worden gebruikt voor de rou-
tegeleiding, het bellen, het luisteren naar muziek en
dergelijke.
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel of wifi
worden verbonden.
Ondersteunde verbindingstypen
SmartLink ondersteunt de volgende verbindingsty-
pen.
Android Auto.
Apple CarPlay.
84
Infotainment Bolero › WLAN
MirrorLink.
Overzichten van de SmartLink-verbinding
Hoofdmenu SmartLink
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Eerder verbonden apparaat
B
Momenteel verbonden apparaat
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink
Android Auto
Navigatie-applicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoonge-
sprekken, ontvangen tekstberichten en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en
de optie om naar het hoofdmenu SmartLink terug
te keren
Inschakelen van de spraakbediening (Google Voi-
ce)
Apple CarPlay
A
Lijst met beschikbare applicaties
Afhankelijk van de bedieningsduur:
Aantippen: Terugkeren naar het hoofdmenu
Apple CarPlay
Vasthouden: Inschakelen van de spraakbedie-
ning (Siri)
MirrorLink
Bedienen van de applicatie is niet mogelijk tijdens
het rijden
Terugkeren naar het hoofdmenu SmartLink
Lijst met actieve applicaties
Weergave van de laatste actieve applicatie op het
verbonden mobiele apparaat
Instellingen
Verbindingsvoorwaarden
Algemene verbindingsvoorwaarden
Het mobiele apparaat ondersteunt de SmartLink-
verbindingstypen Android Auto, Apple CarPlay of
MirrorLink.
Het mobiele apparaat en het SmartLink-verbin-
dingstype worden op de betreende markt on-
dersteund.
Bij enkele verbonden mobiele apparaten moet het
mobiele apparaat "ontgrendeld" zijn.
Voorwaarden voor Android Auto
Het te verbinden apparaat moet de Android Au-
to-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Android Auto-verbinding on-
85
Infotainment Bolero › SmartLink
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc.
Op het mobiele apparaat is de Android Auto ap-
plicatie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het mobiele apparaat is ingeschakeld.
Voorwaarden voor Apple CarPlay
Het te verbinden apparaat moet de Apple Car-
Play-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Apple CarPlay-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Apple Inc.
De spraakbediening Siri is ingeschakeld.
De dataverbinding op het mobiele apparaat is in-
geschakeld.
Voorwaarden voor MirrorLink
Het te verbinden apparaat moet de MirrorLink-
verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten en applicaties die de Mir-
rorLink-verbinding ondersteunen, is te vinden op
de internetpagina's van Car Connectivity Consor-
tium®.
Op het mobiele apparaat is de MirrorLink applica-
tie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het aangesloten mobiele apparaat is inge-
schakeld.
Bediening
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
Weergave van de onderste bedieningsvlakken
Weergave van de bovenste bedieningsvlakken
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
Beperking
Beperking van de wifi-verbinding
In sommige landen is de wifi-verbinding om juridi-
sche redenen beperkt. Bij het passeren van de
grens van het betreende land kan de verbinding
van het via wifi aangesloten mobiele apparaat wor-
den beëindigd of beperkt.
Laat u informeren over de landspecifieke wettelij-
ke beperkingen. De wifi zo nodig handmatig uitscha-
kelen.
Het opbouwen van de wifi-verbinding is alleen mo-
gelijk bij wagens met de onlinediensten of met de
noodoproep.
Beperking van de SmartLink-applicaties tijdens het
rijden
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele
SmartLink-applicaties tijdens het rijden niet of
slechts beperkt mogelijk.
SmartLink-instellingen
Apple CarPlay - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het info-
tainment
Op het mobiele apparaat Bluetooth® en de Blue-
tooth®-zichtbaarheid inschakelen.
Mobiele apparaten
aantippen.
In de getoonde lijst het gewenste apparaat met het
symbool opzoeken en selecteren.
De aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm
opvolgen en de Bluetooth®-koppeling bevestigen.
Indien een andere apparaat met het infotainment is
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het mo-
biele apparaat
Voor de verbindingsopbouw moet aan de volgende
voorwaarden zijn voldaan.
De minimaal vereiste iOS-versie is 9.
Er is geen ander mobiel apparaat via SmartLink
verbonden.
In het infotainment is de wifi- en Bluetooth®-
functie ingeschakeld.
Op het mobiele apparaat de CarPlay-functie in-
schakelen.
De toets
op het multifunctiestuurwiel inge-
drukt houden.
Op het infotainmentbeeldscherm wordt een mel-
ding weergegeven over de verbinding met de
naam van de Bluetooth®-eenheid van het infotain-
ment.
Beschikbare Bluetooth®-apparaten op de telefoon
opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
Eventueel de PIN bevestigen.
Op het infotainmentbeeldscherm het verbindings-
type Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Apple CarPlay de functietoets
"ŠKODA" aantippen.
aantippen.
86
Infotainment Bolero › SmartLink
Android Auto - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Android Auto selecteren.
Android Auto - Verbinding via wifi vanuit het info-
tainment
Mobiele apparaten
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het Bluetooth®-handsfreeprofiel selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien een andere apparaat met het infotainment is
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
In de lijst met bekende apparaten het gewenste
apparaat met het symbool
selecteren.
Android Auto - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Android Auto "Return to
SKODA" aantippen.
aantippen.
MirrorLink - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via MirrorLink selecteren.
MirrorLink - Verbinding via wifi vanuit het infotain-
ment
Op het mobiele apparaat wifi en de zichtbaarheid
inschakelen.
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
WLAN hotspot
inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
Het vereiste wachtwoord ingeven.
Op sommige mobiele apparaten moet de commu-
nicatie tussen het apparaat en het infotainment in
de notificatiebalk van het mobiele apparaat worden
bevestigd.
Mobiele apparaten
aantippen.
In de lijst met beschikbare apparaten het gewen-
ste apparaat met het symbool
selecteren.
MirrorLink - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu MirrorLink aantippen.
aantippen.
Wisselen naar een ander apparaat / verbindingsty-
pe
Met het infotainment kan worden gewisseld tussen
de momenteel verbonden apparaten of het verbin-
dingstype.
aantippen.
Het gewenste apparaat of het verbindingstype kie-
zen.
ŠKODA Connect online-diensten
Werking
De ŠKODA Connect online-diensten bieden de mo-
gelijkheid om de wagen met de online-wereld te ver-
binden. Ze vormen dus een uitbreiding van de wa-
gen- en infotainmentfuncties.
Voor de werking van de ŠKODA Connect online-
diensten moet de wagen zich in het bereik van een
mobiel telefoonnetwerk bevinden, waarover de dien-
sten worden aangeboden. De beschikbaarheid, de
verbindingssnelheid en de technologie van het mobi-
ele telefoonnetwerk kunnen verschillen in de betref-
fende landen en zijn afhankelijk van de exploitant van
het mobiele telefoonnetwerk.
De ŠKODA Connect online-diensten behoren niet tot
de uitrustingsomvang van de wagen. Deze worden
afzonderlijk op de ŠKODA Connect Portal of in de
ŠKODA Connect applicatie besteld.
Het aanbod van ŠKODA Connect online-diensten is
afhankelijk van het wagentype en de uitrusting, van
het infotainment en het betreende land. De be-
schikbaarheid in de afzonderlijke landen kan op de
ŠKODA Connect internetpagina worden gecontro-
leerd.
De rechten en plichten van de contractpartners met
betrekking tot de levering van deze diensten worden
geregeld in een afzonderlijke overeenkomst. Actuele
juridische documenten met betrekking tot de online-
diensten zijn te vinden op de ŠKODA Connect Portal
en in de ŠKODA Connect applicatie.
ŠKODA Connect internetpagina
http://go.skoda.eu/skoda-connect
De ŠKODA Connect internetpagina be-
vat actuele informatie met betrekking
tot de online-diensten, de link naar de
ŠKODA Connect Portal en de optie om
de ŠKODA Connect applicatie te down-
loaden.
ŠKODA Connect Portal
http://go.skoda.eu/connect-portal
De ŠKODA Connect Portal dient bv. voor
de registratie, activering en bestelling
van de online-diensten. Daarnaast is hier
de optie voor de externe toegang tot de
wagen aanwezig.
Informatieoproep
De informatieoproep kan bij problemen met de onli-
ne-diensten of voor informatie over de producten en
diensten van het merk ŠKODA worden gebruikt.
87
Infotainment Bolero › ŠKODA Connect online-diensten
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets indrukken.
Pechoproep
De pechoproep kan worden gebruikt in geval van
pech.
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets
indrukken.
ŠKODA Connect applicatie
Met de ŠKODA Connect applicatie is externe toe-
gang mogelijk tot de wagen met een mobiel appa-
raat. Verder bestaat hier bv. de mogelijkheid de ge-
bruiker te registreren, de online-diensten te active-
ren en in te stellen.
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code of link naar het mobiele apparaat worden ge-
download.
http://go.skoda.eu/skodaconnectapp
Instellingen
Voor het gebruik van de ŠKODA Connect onlinedien-
sten is eerst een registratie van de hoofdgebruiker
en een aansluitende activering van de onlinedien-
sten noodzakelijk.
Registratie en activering van de online-diensten
De gebruikersregistratie en de activering van de
ŠKODA Connect online-diensten vindt plaats op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect ap-
plicatie.
Om de gebruikersregistratie te voltooien, is toegang
tot uw e-mailbox vereist.
Om de ŠKODA Connect online-diensten te activeren,
als volgt te werk gaan.
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
De bij de gebruikers- en wagenregistratie op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect
applicatie ontvangen registratie-PIN ingeven en
bevestigen.
Wachten tot de melding
De wagenactivatie is afgesloten.
wordt weergegeven.
Eventuele meldingen op het beeldscherm bevesti-
gen.
Gebruiker wissen
Het contact en het infotainment inschakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Registratie
aantip-
pen.
Hoofdgebruiker wissen
Wissen
aantippen.
Het wissen bevestigen.
Verbindingstoestand van de online-diensten
De toestand van de verbinding met de ŠKODA Con-
nect online-diensten wordt door de verkleuring van
het symbool in de statusbalk op het infotainment-
beeldscherm weergegeven.
Wit - De online-diensten zijn beschikbaar.
Grijs - De online-diensten zijn niet beschikbaar.
Instelling van het beschermingsniveau van per-
soonlijke gegevens
Het beschermingsniveau van persoonlijke gegevens
van de ŠKODA Connect onlinediensten wordt door
een symbool in de statusbalk op het infotainment-
beeldscherm weergegeven.
Het infotainment-be-
dieningscentrum ope-
nen door de rand aan
bovenzijde van het
beeldscherm ingedrukt
te houden en naar be-
neden te trekken.
Voor de weergave van informatie over de betref-
fende beschermingsniveaus aantippen.
88
Infotainment Bolero › ŠKODA Connect online-diensten
Voor de weergave van het menu voor de instelling
van het beschermingsniveau het symbool A aan-
tippen.
Of:
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Privésfeer en diensten
aantippen.
Een van de volgende varianten voor het verzenden
van de wagen- en gebruikersgegevens kiezen.
Verzending van alleen de wettelijk vereiste gege-
vens.
Verzending van de wagen- en gebruikersgege-
vens.
Verzending van de wagen- en gebruikersgege-
vens en de gegevens betreende de wagenposi-
tie.
Deling van de gegevens over de wagenpositie op
de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Con-
nect applicatie.
Beheer van de online-diensten
In het dienstenbeheer is het mogelijk om informatie
over de online-diensten en over de geldigheid van de
betreende licentie weer te geven of de diensten in
of uit te schakelen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Privésfeer en diensten-
beheer
aantippen.
Infotainment Amundsen
Infotainmentoverzicht
A
Touchscreen
Alle menu's
Voorkeurmenu's
Volume verhogen
Volume verlagen
Toestandsafhankelijk:
Infotainment uitgeschakeld
Aantippen: Infotainment inschakelen
Infotainment ingeschakeld
Aantippen: Geluid uit-/inschakelen
Ingedrukt houden: Infotainment uitschake-
len
Menu Radio
Menu Media
Menu Telefoon
Menu Navigatie
Informatie over wageninstellingen
Systeem
Bedieningscentrum
Gebruiksdoel
Het infotainment-bedieningscentrum dient voor de
snelle toegang tot de volgende functies.
Instelling van de instrumenten- en toetsenverlich-
ting.
Beheer van het gebruikersaccount.
Instelling van het beschermingsniveau van per-
soonlijke gegevens.
Functietoetsen voorkeursfuncties.
Lijst met informatiemeldingen.
89
Infotainment Amundsen › Infotainmentoverzicht
Bedieningscentrum openen
De rand aan bovenzijde
van het beeldscherm
indrukken en naar be-
neden slepen.
Bedieningscentrum sluiten
aantippen.
Of:
De rand aan onderzijde van het beeldscherm in-
drukken en naar boven slepen.
Of:
5 s wachten.
Instellingen
Voor het openen van de editormodus een wille-
keurige functietoets van de voorkeursfunctie inge-
drukt houden.
Voor het toevoegen van de voorkeursfunctie de
gewenste functie van de bovenzijde van het beeld-
scherm naar de functietoets aan onderzijde ver-
schuiven.
Voor het sluiten van de editormodus
aantippen.
Beperking
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele in-
fotainment-functies tijdens het rijden niet of slechts
beperkt mogelijk.
Het infotainment attendeert hierop middels een mel-
ding op het beeldscherm.
Basisinstellingen
Basisfuncties instellen
De instelling van de volgende infotainment-functies
vindt plaats in het menu .
Tijd en datum.
Taal.
Eenheden.
Herstellen van de fabrieksinstelling.
Geluidsinstellingen
De instelling van het infotainment-geluid vindt plaats
in het menu
.
De volgende menupunten kunnen worden ingesteld.
Instelling van de equalizer.
Instelling van de volumeverhouding.
Volume-instelling van de afzonderlijke infotain-
ment-functies.
Instelbaar zijn bv. enkele van de volgende menu-
punten.
Volume-instelling van de commando's van de
spraakbediening.
Instelling van het maximumvolume bij het inscha-
kelen van het infotainment.
Snelheidsafhankelijke volume-instelling.
Instelling van de infotainment-geluidsonderdruk-
king bij ingeschakelde parkeerhulp.
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende uitge-
breide geluidsinstellingen instelbaar.
Instelling van de ruimteoptimalisatie.
Instelling van de audioprofielen op genre.
Instelling van het subwoofer-volume.
Configuratiehulp
De configuratiehulp helpt bij de instelling van bepaal-
de infotainment-functies.
De configuratiehulp wordt automatisch weergege-
ven, wanneer er na het inschakelen van het infotain-
ment ten minste twee niet-ingestelde menupunten
zijn.
Voor het uitschakelen van de automatische weer-
gave, bij weergegeven configuratiehulp
Niet meer weer-
geven
aantippen.
Voor de handmatige weergave
Configura-
tiehulp
aantippen.
Menu HOME instellen
Voor de weergave van de volgende pagina van
het menu HOME met twee vingers op het beeld-
scherm drukken en deze naar links of rechts sle-
pen.
Voor het toevoegen van het voorkeursmenu als
volgt te werk gaan.
Een lege functietoets aantippen.
Of:
Een bezette functietoets ingedrukt houden en ver-
volgens een lege functietoets aantippen.
Een menu met de gewenste afmetingen van de
functietoets selecteren.
aantippen, om de editormodus te beëindigen.
Voor het verwijderen van het voorkeursmenu als
volgt te werk gaan.
Een bezette functietoets ingedrukt houden.
aantippen.
aantippen, om de editormodus te beëindigen.
Menu MENU instellen
De positie van de functietoetsen in het menu MENU
kan als volgt worden aangepast.
De gewenste functietoets ingedrukt houden tot
deze vrij is.
De functietoets naar een andere positie verschui-
ven.
90
Infotainment Amundsen › Systeem
Probleemoplossing
Infotainment reageert niet
Het infotainment moet opnieuw worden opgestart.
langer dan 10 seconden indrukken.
Wachten tot de opstartprocedure is afgelopen.
Systeemupdate
Wij adviseren de systeemupdate door een specia-
list te laten uitvoeren.
De Systeemupdateupdate zorgt voor de optimale
werking van het infotainment, bv. compatibiliteit met
nieuwe telefoons.
Systeemversie bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
Beeldscherm
Overzicht
A
Statusbalk
B
Regel met de functietoetsen van het weergege-
ven menu
C
Weergave van het bedieningscentrum
D
Verdere pagina's van het menu
Bediening
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
De bediening van het infotainmentbeeldscherm
vindt plaats door een lichte aanraking met de
vingers.
De bediening is in principe vergelijkbaar met die van
een mobiele telefoon.
De volgende bedieningen zijn infotainmentspecifiek.
Twee vingers naar boven of naar beneden slepen
Snel lijst van telefoon-
contacten doorkijken.
2D/3D-kaartweergave
wijzigen.
Twee vingers naar links of rechts slepen
Verdere pagina van het
menu HOME weerge-
ven.
Twee vingers uit elkaar trekken
Beeld vergroten.
Op de kaart inzoomen.
Twee vingers naar elkaar toe trekken
Beeld verkleinen.
Op de kaart uitzoomen.
91
Infotainment Amundsen › Beeldscherm
Twee vingers draaien
Beeld draaien.
Kaart draaien.
Gebarenbediening
De met het symbool
gemarkeerde infotainment-
menu's kunnen met handgebaren worden bediend.
De gebarenbediening
vindt plaats door de
hand langzaam onge-
veer 8 cm boven de
onderzijde van het
beeldscherm heen en
weer te bewegen.
Afhankelijk van de instel-
ling kan een herkend ge-
baar akoestisch en ge-
animeerd worden beves-
tigd.
Bedieningshulp weergeven
aantippen.
Instellingen
De instelling van de volgende basisfuncties van het
beeldscherm vindt plaats in het menu
Beeld-
scherm
.
Helderheidsniveau van het beeldscherm.
Uitschakelen van het beeldscherm.
Weergave van de tijd.
Bevestigingsgeluiden en animaties.
Infotainmenttoetsenbord
Toetsenbordoverzicht
De indeling van de toetsenbordtekens is afhankelijk
van de ingestelde infotainment-taal.
In het infotainment worden afhankelijk van de con-
text de volgende typen gebruikt.
Alfanumeriek.
Numeriek.
Toetsenbord voor ingave.
Toetsenbord voor zoeken.
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens na elkaar wis-
sen
Functietoetsen voor het verschuiven van de
cursor in de invoerregel weergeven
Cursor naar links verplaatsen
Cursor naar rechts verplaatsen
B
Opgezochte vermeldingen
Lijst weergeven
C
Toetsenbord-functietoetsen
Naar kleine letters wisselen
Naar eerst hoofdletter, gevolgd door kleine
letters wisselen
Naar hoofdletters wisselen
/ Omschakelen naar taaltoetsenbord
Omschakelen tussen numeriek en teken-
toetsenbord
/ Omschakelen naar andere tekenvarian-
ten
Extra toetsenbordtalen weergeven
Spatie invoegen
De volgende regel
Ingedrukt houden: Verdere tekenvarianten
weergeven
Het ingevoerde wachtwoord weergeven
De ingevoerde tekens bevestigen
Numeriek toetsenbord
Toetsenbord-voorbeeld
92
Infotainment Amundsen › Infotainmenttoetsenbord
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens wissen
B
Toetsenbord-functietoetsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Als het contextafhankelijk mogelijk is, kunnen al-
fanumerieke tekens worden ingevoerd door een
functietoets met het cijfer ingedrukt te houden.
Bediening
Het infotainment-toetsenbord wordt gebruikt om
tekens, letters en cijfers in te geven.
Het toetsenbord wordt automatisch weergegeven
wanneer het infotainment vraagt om tekens in te ge-
ven.
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante
vermeldingen.
De vermelding die wordt gezocht kan inclusief dia-
kritische tekens worden ingevoerd.
Het toetsenbord geeft alleen tekens weer die over-
eenkomen met de opgeslagen vermeldingen.
Om de opgehaalde vermeldingen weer te geven
aantippen.
Extra toetsenbordtalen weergeven
Om de extra toetsenbordtalen te kunnen gebruiken,
moeten de gewenste talen eerst worden ingesteld.
of het vlagsymbool herhaaldelijk aantippen, tot
het toetsenbord met de gewenste taal wordt
weergegeven.
Verdere tekenvarianten
Het teken met het symbool ingedrukt houden.
Het gewenste teken selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
Spraakbediening
Werking
Spraakbedieningsprincipe
De spraakbediening werkt volgens het dialoogprinci-
pe tussen gebruiker en infotainment.
De gebruiker spreekt spraakcommando's uit. Het in-
fotainment antwoordt of voert de spraakcomman-
do's uit.
Werkingsvoorwaarden
Contact ingeschakeld.
Infotainment ingeschakeld.
Bediening
Spraakbedieningsproces
Voor het inschakelen van de spraakbediening op
het multifunctiestuurwiel de toets
indrukken.
Of:
Het activeringscommando "
OK Laura
" uitspreken.
Na het inschakelen wordt het symbool weergege-
ven.
Een spraakcommando uitspreken.
Tijdens de herkenning van het spraakcommando
wordt het symbool weergegeven.
Het infotainment voert vervolgens het spraakcom-
mando uit of speelt de melding af. Tijdens de mel-
ding wordt het symbool weergegeven.
Na het uitvoeren van het spraakcommando schakelt
de spraakbediening uit.
Spraakcommando corrigeren
Tijdens het geven van het spraakcommando de
toets op het multifunctiestuurwiel indrukken en
een nieuw spraakcommando uitspreken.
Spraakbediening stoppen
Door het stoppen is meer tijd beschikbaar voor het
geven van het spraakcommando, bv. voor het zoeken
naar een telefooncontact.
De vinger over het infotainmentbeeldscherm naar
boven of naar beneden verschuiven.
Of:
Het spraakcommando "
pauze
" uitspreken.
Gestopte spraakbediening weer hervatten
De toets op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Afgespeelde melding beëindigen
De toets op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken.
Spraakbediening beëindigen
De toets op het multifunctiestuurwiel inge-
drukt houden.
Of:
Het spraakcommando "
annuleren
" uitspreken tijdens
het geven van een spraakcommando.
93
Infotainment Amundsen › Spraakbediening
Beperking
Voor enkele infotainmenttalen is de spraakbediening
niet beschikbaar. Het infotainment attendeert hier-
op.
De meldingen worden door het infotainment gege-
nereerd. Een perfecte verstaanbaarheid (bv. straat-
of stadnaam) kan niet altijd worden gegarandeerd.
Gebruik van de spraakbediening tijdens een tele-
foongesprek is niet mogelijk.
Instellingen
De instelling van de volgende functies van de spraak-
bediening vindt plaats in het menu
Spraakbe-
diening
.
Bevestigingsgeluiden.
Gebruik van het activeringsvenster.
Tips om het zelf te doen
Akoestische hulp starten
Wanneer het infotainment een spraakcommando
verwacht, "
Help
" uitspreken.
Het spraakcommando "
Help
" kan herhaaldelijk wor-
den uitgesproken voor meer tips over de spraakbe-
diening.
Help weergeven
aantippen.
Of:
Wanneer het infotainment een spraakcommando
verwacht, "
overzicht
" uitspreken.
Weergave van voorbeeldspraakcommando's in-/
uitschakelen
Het systeem biedt de mogelijkheid om voorbeelds-
praakcommando's weer te geven na het inschakelen
van de spraakbediening in het infotainmentbeelds-
cherm.
Voor In-/uitschakelen
Spraakbediening
In het
infotainmentsysteem weergeven
aantippen.
Radio
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
Analoge en digitale radio-ontvangst
A
Frequentiegebied selecteren
B
Radiotekst
C
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Lijst met beschikbare zenders
Favorieten weergeven
Informatie over de zender
Zender handmatig zoeken (geldt voor AM en FM)
Instellingen
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Lijst met beschikbare zenders
aantippen.
Beluisterde zender
Onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender
Er is een verkeersinformatiezender ingesteld
De DAB-zender verstuurt afbeeldingen die in de
informatie over de zender worden weergegeven
Handmatige actualisering van de zenderlijst
In de zenderlijst kan informatie over het uitgezonden
programmatype en het type regionale zender wor-
den weergegeven.
Bediening
Zender kiezen
of aan de bovenkant van het scherm aantippen.
94
Infotainment Amundsen › Radio
SCAN-functie
De functie laat na elkaar de ontvangbare zenders van
het geselecteerde frequentiegebied gedurende en-
kele seconden horen.
Om de automatische afspeelfunctie te starten
Scan
aantippen.
Om de automatische afspeelfunctie te beëindi-
gen aantippen.
Zender handmatig zoeken
Handmatig zoeken is beschikbaar voor AM- en FM-
zenders.
Voor de weergave van de functietoets
voor de
FM-zender het menupunt
Uitgebreide instellingen
Zen-
derweergave:
FM
inschakelen.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Om achtereenvolgens te zoeken of naast de
weergegeven schaal van het frequentiegebied aan-
tippen.
Of:
De scrollmarkering op de schaal van het frequen-
tiegebied ingedrukt houden en deze naar de ge-
wenste waarde verplaatsen.
Beperking
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
In de achterste zijruiten bevinden zich antennes
voor de ontvangst van het radiosignaal.
Het beplakken van de ruiten met folie of metaal
gecoate stickers kan de ontvangst van het radio-
signaal beïnvloeden.
Instellingen
Actueel beluisterde zender vanuit het hoofdmenu
Radio aan de favorieten toevoegen
De gewenste voorkeuzetoets voor voorkeuzezen-
ders ingedrukt houden, tot de zender is opgesla-
gen.
Zender vanuit de lijst met beschikbare zenders aan
de favorieten toevoegen
De regel met de naam van de gewenste zender in-
gedrukt houden.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
Favorieten wissen
In het hoofdmenu Radio
Opgeslagen zenders wissen
aantippen.
Om één voorkeuzetoets voor voorkeuzezenders te
wissen, de gewenste voorkeuzetoets aantippen en
het wissen bevestigen.
Om alle voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
te wissen,
Alle wissen
aantippen en het wissen bevesti-
gen.
Toetsen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De variant voor de zenderomschakeling met behulp
van de toetsen
in het hoofdmenu Radio wordt als
volgt ingesteld.
In het hoofdmenu Radio
Pijltoetsen:
aantippen.
De omschakelvariant kiezen.
Verkeersinformatie (TP) van de zender in-/uitscha-
kelen
Geldt voor het FM- en DAB-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Zenderlogo uit het infotainmentgeheugen toeken-
nen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om de logo's
die in het infotainmentgeheugen zijn opgeslagen aan
de zenders toe te wijzen.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
De gewenste zender en het logo kiezen.
Weergave van het zenderlogo uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
De gewenste zender en
Geen zenderlogo
kiezen.
Automatische toewijzing van het zenderlogo in-/
uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld, wordt bij het
opslaan van de zender onder een voorkeuzetoets een
zenderlogo uit het infotainmentgeheugen toegewe-
zen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische keuze zenderlogo's
aantippen.
Radiotekstontvangst in-/uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Bij ingeschakelde functie en bij weergegeven voor-
keuzetoetsen wordt nadere informatie over de uit-
gezonden inhoud van de beluisterde zender weerge-
geven.
In het hoofdmenu Radio
Radiotekst
aantippen.
Regionaal FM-zenderlogo
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om FM-zen-
derlogo’s landspecifiek te gebruiken.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Regio
voor zenderlogo:
aantippen.
Het land kiezen.
95
Infotainment Amundsen › Radio
Extra berichten van de DAB-zender in-/uitschake-
len
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld, worden naast
verkeersinformatie nog andere berichten ontvangen.
Bv. weerberichten, sportreportages, financieel
nieuws enz.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Extra
DAB-berichten
aantippen.
RDS in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het menupunt is alleen beschikbaar voor sommige
landen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Radio
Data Systeem(RDS)
aantippen.
Als de RDS-functie is uitgeschakeld zijn de volgen-
de menupunten niet beschikbaar in de instellingen
van de FM-zender.
Verkeersinformatie (TP).
Radiotekst.
RDS regionaal.
Automatische frequentiewisseling (AF).
Regionaal zenderlogo.
Automatische omschakeling naar een vergelijkba-
re DAB-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch een andere DAB-zender met
vergelijkbare inhoud in.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Wissel
bij zwakke ontvangst naar een soortgelijke zender
aantippen.
FM-/DAB-zender of FM-zender in de lijst met be-
schikbare zenders weergeven
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Afhankelijk van de volgende instelling worden in de
lijst met beschikbare zenders de zenders van het ge-
kozen frequentiegebied weergegeven.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Zen-
derweergave:
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
FM/DAB
- In de lijst worden beschikbare FM- en DAB-
zenders weergegeven.
FM
- In de lijst worden beschikbare FM-zenders
weergegeven.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een audiobron kunnen op het
display van de bron aanwijzingen worden weerge-
geven. Deze meldingen dienen in acht te worden
genomen en zo nodig te worden bevestigd .
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
Muziekspeler
A
Bron selecteren
Bestanden beheren / Multimediadatabase
Favorieten weergeven
Details over de weergegeven titel
Instellingen
Videospeler
Bestanden beheren / Multimediadatabase
Favorieten weergeven
Video weergeven
Beeldweergave verkleinen
96
Infotainment Amundsen › Media
Beeldweergave vergroten
Instellingen
Bediening van de speler
Bediening - Basisprincipes
A
Albumafbeelding / symbool van de aangesloten
bron
Aantippen: Beschikbare albums weergeven
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave aan-
tippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin weer-
geven
Ingedrukt houden: Snel terugspoelen binnen de
titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: Snel vooruitspoelen binnen
de titel
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
Uitgebreide bediening
In-/uitschakelen van de herhaalde weergave van
de actuele titel
In-/uitschakelen van herhaalde weergave van ac-
tuele album/map
In-/uitschakelen van willekeurige weergave van
actuele album/map
Opslaan van de weergegeven titel in de afspeel-
lijst "
Mijn afspeellijst
"
Beheer "Mijn afspeellijst"
Voor de weergave van de afspeellijst
aantippen.
Voor het beheer van de afspeellijst in de weerge-
geven afspeellijst aantippen.
In het beheer van de afspeellijst kunnen de volgende
zaken worden uitgevoerd.
De weergave bedienen.
De volgorde van een titel in de lijst veranderen
door
ingedrukt te houden en naar de gewenste
positie te verschuiven.
Titel wissen.
Instellingen
Favorieten beheren
Om op te slaan de gewenste voorkeuzetoets voor
favorieten
A
ingedrukt houden.
Een van de ter beschikking staande lijstitems B
selecteren.
Om te wissen in het hoofdmenu Media
Favorieten
beheren
aantippen.
Om een favoriet te wissen het gewenste lijstitem
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Of:
Voor het wissen van alle favorieten
Alle wissen
aantip-
pen en de wisprocedure bevestigen.
Verkeersinformatie
Om tijdens het afspelen van mediabestanden de
verkeersinformatiebewaking in of uit te schakelen
in het hoofdmenu Media
Verkeersinformatie
(TP) aantippen.
97
Infotainment Amundsen › Media
Ondersteunde bronnen en bestanden
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
VFAT
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
HDD
(zonder speciale
software)
USB-apparaten, die
het USB Mass Sto-
rage protocol on-
dersteunen
MTP
Apparaten met het
besturingssysteem
Android of Win-
dows Phone, die
het Media Transfer
Protocol onder-
steunen
Apple
Apparaten met het
besturingssysteem
iOS en het iAP2-
protocol
HFS+
Bluetooth®-speler Bluetooth® -
Bluetooth®-proto-
collen
A2DP en AVRCP
(1.0 - 1.5)
-
Ondersteunde bronnen
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment compatibel is met de gekozen
te testen mobiele apparaten. Deze controle is te vinden via de volgende link of door het inlezen van de QR-
code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 2
mp2
32 - 384 32, 44, 48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
MPEG 2Layer 2 8 - 160 16, 22, 24
MPEG 1 Layer 3
mp3
32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3
8 - 160
16, 22, 24
MPEG 2.5 Layer 3 8, 11, 12
WMA
Windows Media
Audio 7
wma
6 - 192
8, 16, 22, 32,
44, 48, 96
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Windows Media
Audio 8
8 - 384
8, 11, 16, 22,
32, 44, 48,
96
Windows Media
Audio 9 en 9.1
8 - 768
Windows Media
Audio 9.2
8 - 320
Windows Media
Audio 10
32 - 768
32, 44, 48,
96
98
Infotainment Amundsen › Media
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
ADTS
AAC LC
aac 16 - 2048
22, 24, 32,
44, 48
Stereo
AAC HE
16, 22, 24,
32, 44, 48
AAC HEv2
MP4
M4A LC
m4a
16 - 400
22, 24, 32,
44, 48
Stereo
M4A HE
16, 22, 24,
32, 44, 48
M4A HEv2 16 - 64
OGG OGG-Vorbis ogg 8 - 576
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 96
Mono,
Stereo
FLAC FLAC flac -
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 64,
88, 96, 192
Mono, Stereo,
Joint Stereo
RIFF WAV wav 64 - 3072
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 96
Mono,
Stereo
Monkey's Monkey's ape 8 - 192
SBC Bluetooth A2DP - 8 - 345
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
OPUS OPUS opus 6 - 2000 8 - 48
Mono, Stereo,
Multichanel
Ondersteunde audiobestanden
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet afge-
speeld.
Codec-type Bestandsux Max. bitsnelheid [Mbit/s]
MPEG 1
mpg
mpeg
m1v
mpv
1,5
MPEG 2
mpg
mpeg
ps
m2v
15
MPEG 4 (H.264) m4p
mp4
m4v
mp4v
mov
50
MPJEG
MPEG 4 (ISO)
Xvid Xvid 20
WMV9
wmv
asf
50
Ondersteunde videobestanden
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
M3U8 m3u8
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
99
Infotainment Amundsen › Media
Ondersteunde afspeellijsten
Afbeeldingen
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
A
Bron selecteren
Bestanden beheren
Instellingen
Bediening
Bediening door aanraken
A
Afbeeldingen bekijken
De volgende afbeelding weergeven
De vorige afbeelding weergeven
Slideshow starten
Slideshow stoppen
B
Afbeelding weergeven
Linksom draaien
Rechtsom draaien
In de oorspronkelijke grootte weergeven
Gebarenbediening
De volgende afbeel-
ding weergeven.
De vorige afbeelding
weergeven.
Weergave vergroten.
Weergave verkleinen.
90° draaien.
100
Infotainment Amundsen › Afbeeldingen
Instellingen
De instelling van de volgende functies vindt plaats in
het menu .
Weergavegrootte van de afbeelding.
Weergaveduur van de afbeelding tijdens de slide-
show.
Slideshow-herhaling.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Bron Interface Specificatie Bestands-
systeem
USB
USB 1.x; 2.x
3.x
of hoger
met de on-
dersteuning
van USB 2.x
USB-stick
VFAT
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
HDD
(zonder
speciale
software)
Ondersteunde bronnen
Codec-type Bestandsux Max. resolutie
[Mpx]
BMP bmp 4
JPG; JPEG jpg; jpeg 4 (Progressive
Mode)
64
GIF gif 4
PNG png 4
Ondersteunde bestanden
De max. ondersteunde afbeeldingsgrootte bedraagt
20 MB.
Gebruikersbeheer
Werking
Het gebruikersbeheer toont de account van de laatst
actieve gebruiker.
In het gebruikersbeheer kunnen nieuwe gebruikers-
accounts worden bewerkt en worden toegevoegd.
Instellingen
Aanmelding
Na het inschakelen van het infotainment wordt een
menu met een van de volgende gebruikersaccounts
weergegeven.
Gebruikersaccount dat aan de sleutel is gekop-
peld, waarmee de wagen is ontgrendeld.
Het infotainment wijst bij het vergrendelen van de
wagen de sleutel toe aan het laatst gebruikte ge-
bruikersaccount.
Voorwaarde is het ingeschakelde menupunt
Wagensleutel automatisch toewijzen
.
Gebruikersaccount van de laatst aangemelde ge-
bruiker.
Het menupunt
Wagensleutel automatisch toe-
wijzen
is niet ingeschakeld.
Gebruikersaccount van de gast.
Er is geen gebruikersaccount herkend.
Enkele gebruikersaccounts kunnen beveiligd zijn. Be-
veiligde accounts zijn in de gebruikerslijst voorzien
van het symbool
.
Voor de aanmelding bij het beveiligde gebruikersac-
count is de S-PIN nodig die bij het aanmaken van het
account op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKO-
DA Connect applicatie of bij de gebruikersregistratie
in het infotainment is aangemaakt.
Indien u de S-PIN de volgende keer niet wilt inge-
ven de optie
S-PIN onthouden
aankruisen.
De verificatie van de gebruiker door de ingave van
de S-PIN kan in het menupunt
Gebrui-
kersprofiel beveiligen
Gebruiksprofiel beveiligen
worden uit-/
ingeschakeld.
Voor het aanmelden van een andere gebruiker Ge-
bruiker wisselen aantippen.
Er wordt een menu met overige gebruikers weerge-
geven en de optie om een nieuwe gebruiker in te
voeren.
Gebruiker afmelden
Bij het inschakelen van het contact wordt de gebrui-
ker automatisch afgemeld.
Indien het gebruikersaccount door de S-PIN bevei-
ligd is, worden de volgende functietoetsen weerge-
geven.
OK
- Na het opnieuw inschakelen van het contact
binnen 30 minuten, is aanmelden via de S-PIN niet
nodig voor het beveiligde gebruikersaccount.
Afmelden
- Na het inschakelen van het contact is de
S-PIN vereist voor de aanmelding op het beveiligde
gebruikersaccount.
Gebruiker wissen
Voor de weergave van de gebruikersaccounts
Gebruiker wissen
aantippen.
101
Infotainment Amundsen › Gebruikersbeheer
Voor het wissen van de gebruiker de gebruiker se-
lecteren en het wissen bevestigen.
Indien de gebruiker een "hoofdgebruiker" is, kun-
nen ook de rechten van de hoofdgebruiker worden
ingetrokken.
Het actuele gebruikersaccount wissen
Gebruikersprofiel wissen
aantippen en het
wissen bevestigen.
Gebruikersbeheer
aantippen.
Details van de momenteel gekozen gebruiker
- Een door de S-PIN beveiligd gebruikersac-
count
Wisselen naar een andere gebruiker / Invoer van
een nieuwe gebruiker
Instellingen
Beheer mobiele apparaten
Overzicht
Met behulp van het beheer van mobiele apparaten
kunnen de apparaten worden verbonden, losgekop-
peld en onderling worden gewisseld.
Beheer mobiele apparaten weergeven
Mobiele apparaten beheren
aantippen.
Het apparaat maakt een verbinding mogelijk via
het Bluetooth®-"handsfreeprofiel"
Het apparaat is via het Bluetooth®-"handsfree-
profiel" verbonden
Het apparaat maakt een verbinding mogelijk via
het Bluetooth®-audioprofiel
Het apparaat is via het
Bluetooth®-audioprofiel
verbonden
Verwijderen van het apparaat uit de lijst met eer-
der verbonden apparaten
Het apparaat maakt een SmartLink-verbinding
mogelijk via Android Auto
Het apparaat maakt een SmartLink-verbinding
mogelijk via Apple CarPlay
Het apparaat maakt een SmartLink-verbinding
mogelijk via MirrorLink
Verbonden / Eerder verbonden apparaten
Beschikbare apparaten
Beperkingen mobiele apparaten en applicaties
Beschikbaarheid van functies
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhan-
kelijk van het type mobiele apparaat en de geïnstal-
leerde applicaties.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecon-
troleerd of het infotainment compatibel is met de
gekozen te testen mobiele apparaten. Deze controle
is te vinden via de volgende link of door het inlezen
van de QR-code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten
Vanwege het grote aantal mobiele apparaten is het
niet mogelijk om een volledige Bluetooth®-compati-
biliteit met het infotainment te garanderen. De Blue-
tooth®-compatibiliteit is afhankelijk van de Blue-
tooth®-versie en de implementatie van de Blue-
tooth®-protocollen door de fabrikant van het mobie-
le apparaat.
Applicaties op mobiele apparaten
Op mobiele apparaten kunnen applicaties geïnstal-
leerd worden die het mogelijk maken extra informa-
tie op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue
doorontwikkeling ervan, kunnen de beschikbare ap-
plicaties mogelijk niet op alle mobiele apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werk-
ing hiervan niet zonder voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de
functies ervan zijn infotainment-, wagen- en landaf-
hankelijk.
A
B
102
Infotainment Amundsen › Beheer mobiele apparaten
Verbindingsopbouw
Een mobiel apparaat met het infotainment verbin-
den
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan door het aantippen
van
Mobiele apparaten beheren
Apparatennaam:
worden bepaald.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat verbinden
Mobiele apparaten beheren
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Infotainment met een eerder verbonden mobiel
apparaat verbinden
Mobiele apparaten beheren
aantippen.
Of:
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met eerder ver-
bonden apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
SmartLink-verbinding
Het infotainment biedt de mogelijkheid de Smart-
Link-verbinding met compatibele mobiele apparaten
op te bouwen m.b.v. de volgende verbindingstypen.
Android Auto
Apple CarPlay
MirrorLink
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel of wifi
met het infotainment worden verbonden, voor zover
het mobiele apparaat dit ondersteunt.
Het mobiele apparaat met het infotainment verbin-
den.
Het symbool van de ondersteunde verbinding aan-
tippen.
Telefoon
Hoofdmenu Telefoon
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Naam van de verbonden telefoon
Aantippen: Lijst met eerder verbonden tele-
foons weergeven
B
Naam van provider
Indien voor de naam het symbool wordt
weergegeven, is roaming actief.
C
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
De basistelefoon vervangen door de extra tele-
foon
Telefoonnummer ingeven
Contactenlijst
Berichten/e-mails
Oproeplijsten
Instellingen
Voorwaarden voor de verbinding van een
telefoon met het infotainment
De Bluetooth®-functie van het infotainment en de
telefoon is ingeschakeld.
Het inschakelen van de Bluetooth®-functie van
het infotainment vindt plaats in het menupunt
Mobiele apparaten beheren
Bluetooth
.
De zichtbaarheid van het infotainment is inge-
schakeld.
Het inschakelen van de zichtbaarheid van het in-
fotainment vindt plaats in het menupunt
Mobiele apparaten beheren
Zichtbaarheid
.
De telefoon bevindt zich binnen het signaalbereik
van de Bluetooth®-eenheid van het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Er is geen mobiel apparaat via Apple CarPlay met
het infotainment verbonden.
Telefoonbediening
Telefoonnummer ingeven
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het weergegeven nu-
merieke toetsenbord ingeven.
103
Infotainment Amundsen › Telefoon
Het weergegeven numerieke toetsenbord kan
ook voor het zoeken van een contact worden ge-
bruikt.
Wanneer bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan
worden naast het numerieke toetsenbord de contac-
ten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
De lijst met telefooncontacten is uit de verbonden
basistelefoon geïmporteerd.
Voor de weergave van de contactenlijst in het
hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Voor het zoeken in de lijst
Contact ingeven
aantippen.
De gegevens voor het zoeken ingeven.
Voor een verbindingsopbouw met een contact de
functietoets met het gewenste contact aantippen.
Indien een contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het telefoonnummer uit de getoonde lijst kiezen.
Voor de weergave van de details van een contact
aantippen.
Verbinding opbouwen met het nummer van de voi-
cemailbox
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
Telefoongesprek
Afhankelijk van de context van het telefoongesprek
zijn de volgende functies selecteerbaar.
Verbindingsopbouw beëindigen / binnenkomen-
de oproep afwijzen / oproep beëindigen
Binnenkomende oproep beantwoorden / naar
wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Bellerdetails weergeven
Een oproep op de tweede telefoon aannemen
tijdens een actief gesprek op de eerste telefoon
Het actieve gesprek op de eerste telefoon wordt
door het beantwoorden van de oproep beëin-
digd.
Om het gespreksgeluid van de luidsprekers naar
de telefoon om te schakelen, in het hoofdmenu
Telefoon
Handsfree bellen
aantippen.
Om het gespreksgeluid van de telefoon naar de
luidsprekers om te schakelen, aantippen.
Conferentiegesprek
Het conferentiegesprek is een gezamenlijk telefoon-
gesprek met minimaal 3 en maximaal 6 deelnemers.
Gedurende een oproep/een conferentie de volgen-
de oproep uitvoeren.
Of:
Een nieuwe binnenkomende oproep door aantip-
pen van de functietoets
aannemen.
/
/
Voor het starten van een conferentiegesprek de
functietoets aantippen.
Tijdens een actief conferentiegesprek zijn contextaf-
hankelijk de volgende functies selecteerbaar.
Conferentie vasthouden, tijdelijk verlaten
(de conferentie wordt op de achtergrond voort-
gezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Details van het conferentiegesprek weergeven
In de details van het conferentiegesprek zijn, afhan-
kelijk van de verbonden telefoon, de volgende func-
ties selecteerbaar.
Details van de deelnemer aan het conferentiege-
sprek weergeven
Gesprek met de deelnemer aan het conferentie-
gesprek beëindigen
Gesprek met een deelnemer buiten het confe-
rentiegesprek om
Bericht verzenden
In het hoofdmenu Telefoon
Berichten
Nieuwe
sms
aantippen.
Een bericht schrijven en bevestigen, er wordt een
weergave van het bericht getoond.
Het bericht kan worden bewerkt door de tekst in
de weergave aan te raken.
De ontvanger van het bericht opzoeken of kiezen.
Meerdere ontvangers toevoegen of geselecteerde
ontvangers bevestigen.
Zenden
aantippen.
Ontvangen berichten weergeven
In het hoofdmenu Telefoon
Berichten
resp.
aantippen.
Ontvangen berichten worden weergegeven als af-
zonderlijke berichten of als berichten in een con-
versatie, afhankelijk van de volgende instelling.
Om de weergave van berichten in een gesprek in
of uit te schakelen, in het hoofdmenu Telefoon
Berichten als conversatie weergeven
aantippen.
Om een grafische melding over de ontvangst van
een nieuw bericht in of uit te schakelen, in het
hoofdmenu Telefoon
Waarschuwingen bij nieuwe berichten
aantippen.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om het
bericht contextafhankelijk voor te lezen met de ge-
genereerde infotainmentstem door het aantippen
van
.
E-mail verzenden
In het hoofdmenu Telefoon
E-mails
Nieuwe e-
mail
aantippen.
Een e-mail schrijven en bevestigen, er wordt een
weergave van de e-mail getoond.
/
104
Infotainment Amundsen › Telefoon
Het bericht kan worden bewerkt door de tekst in
de weergave aan te raken.
De ontvanger van de e-mail opzoeken of kiezen.
Meerdere ontvangers toevoegen of geselecteerde
ontvangers bevestigen.
Het onderwerp van de e-mail ingeven.
Zenden
aantippen.
Binnengekomen e-mail weergeven
In het hoofdmenu Telefoon
E-mails
aan-
tippen.
De gewenste e-mail kiezen.
Om een grafische melding over de ontvangst van
een nieuwe e-mail in of uit te schakelen, in het
hoofdmenu Telefoon
Waarschuwingen bij nieuwe berichten
aantippen.
Instellingen van de telefoonfuncties van het
infotainment
Telefoon-infotainment-verbindingssoorten
De verbinding van de telefoon vindt, afhankelijk van
het aantal telefoons dat momenteel is verbonden
met het infotainment, op de volgende wijze plaats.
Geen telefoon - De telefoon wordt als basistele-
foon verbonden.
Een telefoon - De telefoon wordt als extra tele-
foon verbonden.
Twee telefoons - De te vervangen telefoon kiezen.
Om om te schakelen tussen de basistelefoon en
de extra telefoon in het hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Telefoon met het infotainment verbinden
Beschikbare Bluetooth®-apparaten op de telefoon
opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan in het menupunt
Mobiele apparaten beheren
Apparatennaam
worden
vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Infotainment met een niet-gekoppelde telefoon
verbinden - er is geen telefoon verbonden
aantippen.
Of:
aantippen.
De aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm
opvolgen.
Infotainment met een niet-gekoppelde telefoon
verbinden - er is een andere telefoon verbonden
Mobiele apparaten beheren
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
De telefoon wordt als extra telefoon verbonden.
Of:
Indien twee telefoons met het infotainment zijn
verbonden, de te vervangen telefoon kiezen.
Infotainment met een eerder gekoppelde telefoon
verbinden
Mobiele apparaten beheren
aantippen.
Of:
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met eerder ver-
bonden apparaten kiezen.
De telefoon wordt als extra telefoon verbonden.
Of:
Indien twee telefoons met het infotainment zijn
verbonden, de te vervangen telefoon kiezen.
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten behe-
ren
Om op te slaan de gewenste voorkeuzetoets A
ingedrukt houden.
Een contact uit de weergegeven lijst kiezen.
Indien het contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het gewenste telefoonnummer kiezen.
Voor de weergave van het menu voor het wissen
in het hoofdmenu Telefoon
Favorieten beheren
aan-
tippen.
Voor het wissen van een voorkeuzetoets het ge-
wenste lijstitem aantippen en de wisprocedure be-
vestigen.
Of:
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
Alle wissen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefooncontacten importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon
met het infotainment begint het importeren van de
telefooncontacten in het infotainmentgeheugen.
In het infotainment kunnen max. 5000 telefooncon-
tacten met contactafbeeldingen worden geïmpor-
105
Infotainment Amundsen › Telefoon
teerd. Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers
bevatten.
Afhankelijk van het telefoontype kan een importbe-
vestiging noodzakelijk zijn.
Telefooncontacten updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het
infotainment wordt de lijst automatisch geüpdatet.
Voor het handmatig updaten van de lijst in het
hoofdmenu Telefoon
Contacten importeren
aantip-
pen.
Contacten in het telefoonboek sorteren
In het hoofdmenu Telefoon
Sorteren op:
aantippen
en het type sortering kiezen.
Beltoon
Bij sommige telefoons is het gebruik van de tele-
foon-beltoon niet mogelijk, in plaats daarvan wordt
de infotainment-beltoon gebruikt.
Voor het instellen van de infotainment-beltoon in
het hoofdmenu Telefoon
Beltoon kiezen
aantippen.
De beltoon kiezen.
Nummer van de voicemailbox
Voor het instellen van het nummer van de voice-
mailbox in het hoofdmenu Telefoon
Voicemailnum-
mer:
aantippen.
Het nummer van de voicemailbox ingeven.
De grafische melding over de ontvangst van een
nieuw bericht/nieuwe e-mail in- of uitschakelen
Wanneer de functie is ingeschakeld, wordt bij de
ontvangst van een nieuw bericht/nieuwe e-mail in de
statusbalk en in de functietoets voor de berichten
het symbool van een nieuw bericht weergegeven.
In het hoofdmenu Telefoon
Waarschuwingen bij nieuwe
berichten
aantippen.
Parallelle gesprekken
Geldt voor sommige landen.
Afhankelijk van de verbonden telefoon is het moge-
lijk om de volgende binnenkomende oproep te be-
antwoorden en de vorige oproep vast te houden.
Voor het inschakelen van de parallelle gesprekken
Telefoon
Parallelle gesprekken
aantippen.
WLAN
Werking
De wifi kan voor de internetverbinding of voor de
SmartLink-verbinding worden gebruikt.
Met het infotainment kunnen maximaal 8 mobiele
apparaten worden verbonden. Gelijktijdig kan het in-
fotainment met een andere hotspot worden verbon-
den.
Voor de weergave van de lijst met verbonden mo-
biele apparaten
Wifi
Infotainmentsysteem als hot-
spot
Verbonden apparaten
aantippen.
Overzicht van de beschikbare hotspots
Beschikbare hotspots tonen
Wifi
Wifi:
aantippen.
A
Eerder verbonden hotspots
B
Beschikbare hotspots
C
De hotspot ondersteunt de WPS-verbinding
Momenteel verbonden hotspot
Informatie over de hotspot-verbinding wissen
Wifi-signaalsterkte van de hotspot
Het wifi-signaal van de hotspot is niet beschik-
baar
Functiebeperking
Het infotainment kan alleen met een hotspot met
WPA2-beveiliging worden verbonden.
Instellingen
Een mobiel apparaat verbinden met de infotain-
ment-hotspot
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
Wifi
Infotainmentsysteem als hotspot
Als hot-
spot gebruiken
inschakelen.
Op het mobiele apparaat wifi inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
De naam van het infotainment is te vinden onder
het menupunt
Wifi
Infotainmentsysteem als hot-
spot
Netwerknaam:
.
De infotainment-hotspot kiezen en het vereiste
wachtwoord ingeven.
Het wachtwoord voor de verbinding met de info-
tainment-hotspot is te vinden onder het menupunt
Wifi
Infotainmentsysteem als hotspot
Netwerksleutel
.
De verbindingsopbouw bevestigen.
106
Infotainment Amundsen › WLAN
Infotainment met de hotspot van het mobiele ap-
paraat verbinden
De wifi-eenheid van het infotainment in het menu-
punt
Wifi
Wifi:
Wifi actief
inschakelen.
De gewenste hotspot in de lijst met beschikbare
hotspots kiezen.
Het wachtwoord voor de verbindingsopbouw met
het mobiele apparaat ingeven.
Het infotainment slaat de wachtwoorden op voor
eerder verbonden hotspots.
Beveiligingsniveau van de infotainment-hotspot
Het beveiligingsniveau is af fabriek op
WPA2
ingesteld
en kan niet worden veranderd.
Dataoverdracht met het verbonden apparaat
Voor het in of uitschakelen van de dataoverdracht
met het verbonden apparaat
WLAN
Info-
tainmentsysteem als hotspot
Verbonden apparaten
aantippen.
Naam van de infotainment-hotspot wijzigen
Wifi
Infotainmentsysteem als hotspot
Netwerknaam:
aantippen.
De naam ingeven en bevestigen.
Wachtwoord voor de verbinding met de infotain-
ment-hotspot wijzigen
Het wachtwoord moet minimaal 8 en mag maximaal
63 tekens bevatten.
Wifi
Infotainmentsysteem als hotspot
Netwerksleutel
aantippen.
Het wachtwoord ingeven en bevestigen.
Snelverbinding van het infotainment met de hot-
spot van het mobiele apparaat
Op het mobiele apparaat de hotspot, de zichtbaar-
heid en de optie voor de WPS-verbinding inscha-
kelen.
Wifi
Wifi:
WPS-snelverbinding (WPS-knop)
aantip-
pen.
Automatische WPS-verbinding
Wifi
Snelverbinding met infotainmentsysteem
aantip-
pen.
Op het mobiele apparaat de optie voor de verbin-
ding via WPS inschakelen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Handmatige WPS-verbinding
Op het mobiele apparaat de optie voor de verbin-
ding via WPS-pincode inschakelen.
Op het display van het mobiele apparaat wordt de
WPS-pincode weergegeven voor de verbindings-
opbouw met het infotainment.
Wifi
Snelverbinding met infotainmentsysteem
WPS-pincode
aantippen.
De WPS-pincode op het infotainment ingeven en
bevestigen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Automatische verbinding via de QR-code
Wifi
Snelverbinding met infotainmentsysteem
aantip-
pen.
Op het mobiele apparaat de optie voor de verbin-
ding via de QR-code inschakelen.
De op het infotainmentbeeldscherm weergegeven
QR-code met het mobiele apparaat inlezen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Tips voor een goede verbinding
Alleen de te verbinden hotspot ingeschakeld laten,
de andere hotspots uitschakelen.
Niet-gebruikte hotspots wissen. Hierdoor wordt
de voor de verbindingsopbouw benodigde tijd ver-
kort.
Bij enkele hotspots duurt de verbindingsopbouw
langer, het einde van de verbindingsopbouw af-
wachten.
Bij onderbreking van de verbindingsopbouw op-
nieuw naar beschikbare hotspots zoeken en de
verbindingsopbouw herhalen.
SmartLink
Werking
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde
applicaties van een aangesloten mobiel apparaat op
het infotainmentbeeldscherm weer te geven en te
bedienen.
De certificering kan beperkt zijn door het gebruik
van de nieuwste update van de betreende Smart-
Link-applicatie.
Applicaties kunnen bv. worden gebruikt voor de rou-
tegeleiding, het bellen, het luisteren naar muziek en
dergelijke.
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel of wifi
worden verbonden.
Ondersteunde verbindingstypen
SmartLink ondersteunt de volgende verbindingsty-
pen.
Android Auto.
Apple CarPlay.
MirrorLink.
Overzichten van de SmartLink-verbinding
Hoofdmenu SmartLink
aantippen.
107
Infotainment Amundsen › SmartLink
A
Eerder verbonden apparaat
B
Momenteel verbonden apparaat
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink
Android Auto
Navigatie-applicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoonge-
sprekken, ontvangen berichten en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en
de optie om naar het hoofdmenu SmartLink terug
te keren
Inschakelen van de spraakbediening (Google Voi-
ce)
Apple CarPlay
A
Lijst met beschikbare applicaties
Afhankelijk van de bedieningsduur:
Aantippen: Terugkeren naar het hoofdmenu
Apple CarPlay
Ingedrukt houden: Inschakelen van de spraak-
bediening (Siri)
MirrorLink
Bedienen van de applicatie is niet mogelijk tijdens
het rijden
Terugkeren naar het hoofdmenu SmartLink
Lijst met actieve applicaties
Weergave van de laatste actieve applicatie op het
verbonden mobiele apparaat
Instellingen
Verbindingsvoorwaarden
Algemene verbindingsvoorwaarden
Het mobiele apparaat ondersteunt de SmartLink-
verbindingstypen Android Auto, Apple CarPlay of
MirrorLink.
Het mobiele apparaat en het SmartLink-verbin-
dingstype worden op de betreende markt on-
dersteund.
Bij enkele verbonden mobiele apparaten moet het
mobiele apparaat "ontgrendeld" zijn.
Voorwaarden voor Android Auto
Het te verbinden apparaat moet de Android Au-
to-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Android Auto-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc.
Op het mobiele apparaat is de Android Auto ap-
plicatie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het mobiele apparaat is ingeschakeld.
Voorwaarden voor Apple CarPlay
Het te verbinden apparaat moet de Apple Car-
Play-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Apple CarPlay-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Apple Inc.
De spraakbediening Siri is ingeschakeld.
108
Infotainment Amundsen › SmartLink
De dataverbinding op het mobiele apparaat is in-
geschakeld.
Voorwaarden voor MirrorLink
Het te verbinden apparaat moet de MirrorLink-
verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten en applicaties die de Mir-
rorLink-verbinding ondersteunen, is te vinden op
de internetpagina's van Car Connectivity Consor-
tium®.
Op het mobiele apparaat is de MirrorLink applica-
tie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het aangesloten mobiele apparaat is inge-
schakeld.
Beperking
Beperking van de navigatiefunctie
Indien momenteel een routegeleiding plaatsvindt via
het infotainment, dan wordt deze door het starten
van de routegeleiding in de Apple CarPlay-applicatie
beëindigd.
Indien momenteel een routegeleiding in de Apple
CarPlay-applicatie plaatsvindt, dan wordt deze door
het starten van de routegeleiding op het infotain-
ment beëindigd.
Beperking van de SmartLink-applicaties tijdens het
rijden
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele
SmartLink-applicaties tijdens het rijden niet of
slechts beperkt mogelijk.
Bediening
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
Weergave van de onderste bedieningsvlakken
Weergave van de bovenste bedieningsvlakken
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
SmartLink-instellingen
Apple CarPlay - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het info-
tainment
Op het Apple mobiele apparaat Bluetooth® en de
Bluetooth®-zichtbaarheid inschakelen.
Mobiele apparaten beheren
aantippen.
In de getoonde lijst het gewenste apparaat met het
symbool opzoeken en selecteren.
De aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm
opvolgen en de Bluetooth®-koppeling bevestigen.
Indien een andere apparaat met het infotainment is
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het mo-
biele apparaat
Voor de verbindingsopbouw moet aan de volgende
voorwaarden zijn voldaan.
De minimaal vereiste iOS-versie is 9.
Er is geen ander mobiel apparaat via SmartLink
verbonden.
In het infotainment is de wifi- en Bluetooth®-
functie ingeschakeld.
Op het mobiele apparaat de CarPlay-functie in-
schakelen.
De toets
op het multifunctiestuurwiel inge-
drukt houden.
Op het infotainmentbeeldscherm wordt een mel-
ding weergegeven over de verbinding met de
naam van de Bluetooth®-eenheid van het infotain-
ment.
Beschikbare Bluetooth®-apparaten op de telefoon
opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
Eventueel de PIN bevestigen.
Op het infotainmentbeeldscherm het verbindings-
type Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Apple CarPlay de functietoets
"ŠKODA" aantippen.
aantippen.
Android Auto - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Android Auto selecteren.
Android Auto - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Android Auto
"Return to
SKODA" aantippen.
aantippen.
MirrorLink - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via MirrorLink selecteren.
MirrorLink - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu MirrorLink
aantippen.
109
Infotainment Amundsen › SmartLink
aantippen.
Wisselen naar een ander apparaat / verbindingsty-
pe
Met het infotainment kan worden gewisseld tussen
de momenteel verbonden apparaten of het verbin-
dingstype.
aantippen.
Het gewenste apparaat of het verbindingstype kie-
zen.
ŠKODA Connect online-diensten
Werking
De ŠKODA Connect online-diensten bieden de mo-
gelijkheid om de wagen met de online-wereld te ver-
binden. Ze vormen dus een uitbreiding van de wa-
gen- en infotainmentfuncties.
Voor de werking van de ŠKODA Connect-diensten
moet de wagen zich in het bereik van een mobiel te-
lefoonnetwerk bevinden, waarover de ŠKODA Con-
nect-diensten worden aangeboden. De beschikbaar-
heid, de verbindingssnelheid en de technologie van
het mobiele telefoonnetwerk kunnen verschillen in
de betreende landen en zijn afhankelijk van de ex-
ploitant van het mobiele telefoonnetwerk.
De ŠKODA Connect online-diensten behoren niet tot
de uitrustingsomvang van de wagen. Deze worden
afzonderlijk op de ŠKODA Connect Portal, in de
ŠKODA Connect applicatie of in het infotainment be-
steld.
Het aanbod van ŠKODA Connect online-diensten is
afhankelijk van het wagentype en de uitrusting, van
het infotainment en het betreende land. De be-
schikbaarheid in de afzonderlijke landen kan op de
ŠKODA Connect internetpagina worden gecontro-
leerd.
De rechten en plichten van de contractpartners met
betrekking tot de levering van deze diensten worden
geregeld in een afzonderlijke overeenkomst. Actuele
juridische documenten met betrekking tot de online-
diensten zijn te vinden op de ŠKODA Connect Portal
en in de ŠKODA Connect applicatie.
ŠKODA Connect internetpagina
http://go.skoda.eu/skoda-connect
De ŠKODA Connect internetpagina be-
vat actuele informatie met betrekking
tot de online-diensten, de link naar de
ŠKODA Connect Portal en de optie om
de ŠKODA Connect applicatie te down-
loaden.
ŠKODA Connect Portal
http://go.skoda.eu/connect-portal
De ŠKODA Connect Portal dient bv. voor
de registratie, activering en bestelling
van de online-diensten. Daarnaast is hier
de optie voor de externe toegang tot de
wagen aanwezig.
Informatieoproep
De informatieoproep kan bij problemen met de onli-
ne-diensten of voor informatie over de producten en
diensten van het merk ŠKODA worden gebruikt.
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets indrukken.
Pechoproep
De pechoproep kan worden gebruikt in geval van
pech.
De actieve ŠKODA Connect online-diensten vor-
men hiervoor een voorwaarde.
De toets
indrukken.
ŠKODA Connect applicatie
Met de ŠKODA Connect applicatie is externe toe-
gang mogelijk tot de wagen met een mobiel appa-
raat. Verder bestaat hier bv. de mogelijkheid de ge-
bruiker te registreren, de online-diensten te active-
ren en in te stellen.
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code of link naar het mobiele apparaat worden ge-
download.
http://go.skoda.eu/skodaconnectapp
110
Infotainment Amundsen › ŠKODA Connect online-diensten
Instellingen
Voor het gebruik van de ŠKODA Connect onlinedien-
sten is eerst een registratie van de hoofdgebruiker
en een aansluitende activering van de onlinedien-
sten noodzakelijk.
Registratie en activering van de onlinediensten
De gebruikersregistratie en de activering van de
ŠKODA Connect onlinediensten vindt plaats op de
ŠKODA Connect Portal, in de ŠKODA Connect appli-
catie of in het infotainment.
Om de gebruikersregistratie te voltooien, is toegang
tot uw e-mailbox vereist.
Om de ŠKODA Connect onlinediensten in de wagen
te activeren, zijn twee originele sleutels van uw wa-
gen noodzakelijk.
Registratie en activering van de onlinediensten in
het infotainment - geen gebruiker
Het infotainment inschakelen.
In het weergegeven welkomstscherm
Registreren
aan-
tippen.
De vereiste gegevens ingeven en bevestigen.
De aanwijzingen op het beeldscherm opvolgen.
Registratie en activering van de onlinediensten in
het infotainment - nieuwe gebruiker
Het infotainment inschakelen.
Nieuwe gebruiker
aantippen.
De vereiste gegevens ingeven en bevestigen.
De aanwijzingen op het beeldscherm opvolgen.
Gebruiker wissen
Gebruiker wissen
aantippen.
De gebruiker selecteren en de wisprocedure be-
vestigen.
Verbindingstoestand van de online-diensten
De toestand van de verbinding met de ŠKODA Con-
nect online-diensten wordt door de verkleuring van
het symbool
in de statusbalk op het infotainment-
beeldscherm weergegeven.
Wit - De online-diensten zijn beschikbaar.
Grijs - De online-diensten zijn niet beschikbaar.
Instelling van het beschermingsniveau van per-
soonlijke gegevens
Het beschermingsniveau van persoonlijke gegevens
van de ŠKODA Connect onlinediensten wordt door
een symbool in de statusbalk op het infotainment-
beeldscherm weergegeven.
Het infotainment-be-
dieningscentrum ope-
nen door de rand aan
bovenzijde van het
beeldscherm ingedrukt
te houden en naar be-
neden te trekken.
Voor de weergave van informatie over de betref-
fende beschermingsniveaus aantippen.
Voor de weergave van het menu voor de instelling
van het beschermingsniveau het symbool A aan-
tippen.
Een van de volgende varianten voor het verzenden
van de wagen- en gebruikersgegevens kiezen.
Verzending van alleen de wettelijk vereiste gege-
vens.
Verzending van de wagen- en gebruikersgege-
vens.
Verzending van de wagen- en gebruikersgege-
vens en de gegevens betreende de wagenposi-
tie.
Deling van de gegevens over de wagenpositie op
de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Con-
nect applicatie.
Gebruik van de dataverbinding van de onlinedien-
sten in-/uitschakelen
Voor de ŠKODA Connect onlinediensten kan de pre-
paid-dataverbinding van de onlinediensten worden
gebruikt.
Dataverbinding
Geïntegreerde dataverbinding (eSIM)
aantippen.
Overzicht van het gebruik van de dataverbinding
van de onlinediensten
Voor de weergave
Dataverbinding
Datapakket-
ten
aantippen.
Navigatie
Navigatiemeldingen
De routegeleiding van het infotainment vindt plaats
met behulp van grafische rijadviezen en navigatie-
meldingen.
De navigatiemeldingen worden door het infotain-
ment gegenereerd. Een perfecte verstaanbaarheid
van de melding (bv. de straat- of stadnaam) kan niet
altijd worden gegarandeerd.
De laatste navigatiemelding herhalen
aantippen.
Navigatiemeldingen uitschakelen
aantippen.
111
Infotainment Amundsen › Navigatie
Navigatie-overzichten
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Kaartoverzicht
A
Wagenpositie
B
Route
C
Routeaanzicht
Routegeleiding beëindigen
D
Menu voor ingave reisdoel en routeaanzicht
weergeven
E
Verkeersbelemmering
F
Volgende rijadvies
G
Bijzonder reisdoel
H
Kaartoriëntatie wijzigen
Naar noorden gerichte 2D-kaart
In rijrichting gerichte 2D-kaart
In rijrichting gerichte 3D-kaart
I
Verkeerstekens voor het betreende routege-
deelte
Reisdoel zoeken
Kaart op de wagenpositie centreren
Instellingenmenu weergeven
Navigatiemeldingen uitschakelen
De laatste navigatiemelding herhalen
J
Kaart afhankelijk van de volgende instelling weer-
geven
Auto
- Kaart in dag-/nachtfunctie afhankelijk van
de actueel ingeschakelde wagenverlichting
Dag
- Kaart in dagfunctie
Nacht
- Kaart in nachtfunctie
De gehele route weergeven
K
Routegeleiding beëindigen
Instellingen
Reisdoel zoeken
aantippen.
A
Invoerregel
B
Lijst met recent opgezochte reisdoelen
C
Categorieën met bijzondere reisdoelen
Aantippen: Naar de gekozen categorie zoeken
Reisdoellijst weergeven
Reisdoel via het adres ingeven / Reisdoel zoeken
Het opgezochte reisdoel kiezen
De gegevens voor het zoeken van het reisdoel in-
geven.
Het gewenste reisdoel kiezen.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Het via het adres ingegeven reisdoel kiezen
aantippen.
Er wordt een menu voor het ingeven van het reis-
doel via het adres getoond.
De benodigde gegevens ingeven.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Lijst met opgeslagen reisdoelen
aantippen.
A
Lijst met opgeslagen reisdoelen
B
Categorie met opgeslagen reisdoelen selecteren
- Favorieten
- Laatste reisdoelen
- Reisdoelen van de telefooncontacten
Het opgeslagen reisdoel kiezen
De categorie met opgeslagen reisdoelen kiezen.
Het gewenste reisdoel kiezen.
112
Infotainment Amundsen › Navigatie
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Geadviseerde reisdoelen
aantippen.
A
Naar noorden gerichte wagenpositie
B
Verkeersbelemmering
Het geadviseerde reisdoel wissen
In de weergave kunnen maximaal 5 geadviseerde
reisdoelen van de volgende categorieën worden
weergegeven.
Reisdoel van het thuisadres.
Reisdoel van het werkadres.
Favorieten.
Laatste reisdoelen.
De uitrichting van de reisdoelen is in overeenstem-
ming met de richting van de huidige wagenpositie.
Bij de functietoets met het reisdoel wordt informatie
over de geschatte rijtijd naar het reisdoel weergege-
ven.
Indien de wagen over actieve onlinediensten be-
schikt en op de route naar het reisdoel sprake is van
een verkeersbelemmering, wordt het symbool voor
verkeersbelemmering weergegeven.
Het geadviseerde reisdoel wissen
De functietoets voor het geadviseerde reisdoel
aantippen en de vinger naar links slepen.
aantippen.
Reisdoel kiezen door aantippen van het punt op de
kaart
Het gewenste punt of het symbool van het bijzon-
dere reisdoel op de kaart aantippen.
A
Reisdoeldetails met de volgende mogelijke in-
stellingen weergeven
- Reisdoel als favoriet opslaan
- Favorieten wissen
- Reisdoel instellen als startpunt voor de
routegeleiding in de demomodus
B
Directe routegeleiding starten
C
Routeberekening
Routeberekening
A
Actuele wagenpositie
B
Voorgestelde snelste route
C
Alternatieve routes
D
Reisdoelpositie
E
15 s aftellen voor het automatisch starten van de
routegeleiding
Aantippen: Aftellen onderbreken
F
Routegeleiding starten
Informatie over de gekozen route weergeven
Parameters voor de routeberekening instellen
Route-overzicht
aantippen.
113
Infotainment Amundsen › Navigatie
A
Informatie over de actuele wagenpositie
B
Definitief reisdoel
Aantippen: De volgende menupunten kunnen
worden geselecteerd.
Op kaart tonen
Routegeleiding stoppen
C
Door het infotainment ter beschikking gesteld
reisdoel op de route
Aantippen: De volgende menupunten kunnen
worden geselecteerd.
Op kaart tonen
Tussenstop toevoegen
D
Route-tussenstop
Aantippen: De volgende menupunten kunnen
worden geselecteerd.
Op kaart tonen
Wissen
E
Verkeersbelemmering op de route
Aantippen: De volgende menupunten kunnen
worden geselecteerd.
Op kaart tonen
Omrijden
F
Routeaanzicht
Reisdoelen wijzigen
In het route-overzicht is het mogelijk om het reisdoel
en de tussenstops onderling te verwisselen en zo
hun volgorde te wijzigen.
De regel met het gewenste reisdoel vasthouden
tot de functietoets voor het reisdoel vrij wordt.
Het reisdoel naar de gewenste positie verschuiven
en de functietoets loslaten.
De route wordt opnieuw berekend.
Verkeersdrukte
Bij actieve ŠKODA onlinediensten kan in het route-
aanzicht
F informatie over de verkeersdichtheid in
de vorm van de volgende gekleurde schaal worden
weergegeven.
Lage dichtheid Hoge dichtheid
De informatie over de verkeersdichtheid is niet
beschikbaar
Bediening door aanraken
Kaart verschuiven
Reisdoel ingeven door aantippen van het punt op
de kaart
2D/3D-kaartweergave wijzigen
Op de kaart inzoomen
114
Infotainment Amundsen › Navigatie
Op de kaart uitzoomen
Kaart draaien
Beperking
Het infotainment kan onjuiste rijadviezen geven als
de wegconditie of de verkeerssituatie niet overeen-
komt met de navigatiegegevens. Dit kan ertoe leiden
dat de routegeleiding wordt uitgevoerd met een an-
dere route of een verandering van richting naar een
eenrichtingsweg wordt voorgesteld.
Informatie over het updaten van de navigatiegege-
vens kan bij een ŠKODA Partner worden opge-
vraagd.
Instellingen
Verkeersbelemmering ontwijken
Als de functie is ingeschakeld en het infotainment in-
formatie van de online-verkeersinformatie ontvangt
over een verkeersbelemmering op de route wordt de
route opnieuw berekend.
Het infotainment kan het ontwijken van de verkeers-
belemmering voorstellen afhankelijk van de volgende
instelling.
Routegeleiding
Verkeersopstopping omrijden
aantippen.
Het gewenste menupunt kiezen.
Informatie over reisdoel/tussenstop weergeven
In de statusregel wordt informatie over de afstand
en rijtijd naar het reisdoel weergegeven afhankelijk
van de volgende instelling.
Routegeleiding
Informatie weergeven voor:
aantippen.
Het gewenste menupunt voor het type reisdoel
kiezen.
Informatie over de aankomsttijd op het reisdoel/
rijtijd weergeven
In de statusregel wordt informatie over de rijtijd
weergegeven afhankelijk van de volgende instelling.
Routegeleiding
Tijdweergave:
aantippen.
Het gewenste menupunt kiezen.
Weergave van landspecifieke snelheidslimieten
in-/uitschakelen
Bij ingeschakelde functie worden bij het overschrij-
den van de landsgrens de landspecifieke snelheidsli-
mieten weergegeven.
Routegeleiding
Landinformatie bij grensovergang
aantip-
pen.
Weergave van verkeerstekens op snelwegen in-/
uitschakelen
Bij ingeschakelde functie geeft het infotainment ver-
keers- en informatieborden op snelwegen weer.
Routegeleiding
Aanwijzingenbordje op autowegen
aantip-
pen.
Tankwaarschuwing in-/uitschakelen
Wanneer de functie is ingeschakeld en de brandstof-
voorraad het reservegebied heeft bereikt, verschijnt
een waarschuwingsmelding met de optie om naar
het dichtstbijzijnde tankstation te gaan.
Routegeleiding
Tankwaarschuwing
aantippen.
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding in-/
uitschakelen
Routegeleiding
Verkeerstekens
aantippen.
De soort aanwijzing en de waarde voor de over-
schrijding van de toegestane snelheid instellen.
Voorstellen van vaak bezochte bijzondere reisdoe-
len in-/uitschakelen
Om reisdoelen in geadviseerde reisdoelen te zoeken
of weer te geven, kan het voorstellen van bijzondere
reisdoelen worden in- of uitgeschakeld, afhankelijk
van hoe vaak er naar deze reisdoelen wordt genavi-
geerd.
In het hoofdmenu Navigatie
Basisfuncties
Ge-
bruikspatroon leren
aantippen.
Informatie voor het voorstellen van vaak bezochte
bijzondere reisdoelen wissen
In het hoofdmenu Navigatie
Basisfuncties
Ge-
bruikspatroon wissen
aantippen.
Het wissen bevestigen.
Rijden met een aanhangwagen
Voor de berekening van de juiste route voor het rij-
den met een aanhangwagen de optie inschakelen
voor het rekening houden met een aanhangwagen.
Routegeleiding
Aanhangwagen
Aanhangwagen meerekenen
aantippen.
115
Infotainment Amundsen › Navigatie
Voor de juiste berekening van de rijtijd de maximum-
snelheid voor het rijden met een aanhangwagen in-
stellen.
Routegeleiding
Aanhangwagen
Maximumsnelheid voor aan-
hangwagens
aantippen.
De maximumsnelheid voor de aanhangwagen in-
stellen.
Navigatiemeldingen instellen
Navigatiemeldingen
aantippen.
Het gewenste menupunt kiezen en instellen.
Voorkeurscategorieën met bijzondere reisdoelen
Voorkeurscategorieën met bijzondere reisdoelen
worden op de kaart weergegeven en bij het zoeken
van het reisdoel ter beschikking gesteld.
Basisfuncties
Voorkeurscategorieën bijzonder reisdoel vastleg-
gen
aantippen.
Voorkeurscategorieën instellen.
Thuisadres instellen
Het vastgelegde thuisadres wordt weergegeven in
het overzicht van aanbevolen reisdoelen.
Basisfuncties
Privéadres ingeven
aantippen.
Werkadres instellen
Het vastgelegde werkadres wordt weergegeven in
het overzicht van aanbevolen reisdoelen.
Basisfuncties
Werkadres ingeven
aantippen.
Demomodus in-/uitschakelen
In de demomodus wordt de routegeleiding van het
startpunt van de demomodus naar het gekozen reis-
doel gesimuleerd.
Bij ingeschakelde functie stelt het infotainment vóór
de start van de routegeleiding de vraag of de route-
geleiding op de normale manier of in de demomodus
moet plaatsvinden.
Basisfuncties
Demomodus
aantippen.
Startpunt van de demomodus vastleggen
Het gewenste reisdoel kiezen of opzoeken wat het
startpunt van de demomodus moet worden.
In de weergegeven reisdoeldetails
Meer
aantip-
pen.
Update van de navigatiedatabase
Informatie over het updaten van de navigatiedataba-
se kan bij een ŠKODA Partner worden opgevraagd
of staat op de volgende ŠKODA-internetpagina.
http://go.skoda.eu/updateportal
Automatisch updaten
Het infotainment biedt automatisch een updatemo-
gelijkheid aan als aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan.
De "Infotainment Online" onlinediensten zijn ge-
activeerd.
Er is een update van de navigatiedatabase voor
de actuele wagenpositie of het reisdoel beschik-
baar.
Versie van de navigatiedatabase bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
116
Infotainment Amundsen › Navigatie
Starten en rijden
Starten met de sleutel
Aanwijzingen voor het starten
GEVAAR
Vergiftigingsgevaar door uitlaatgassen!
De motor niet laten draaien in afgesloten ruimtes.
Standen van de sleutel in het contactslot
1
Contact uitgescha-
keld
2
Contact ingescha-
keld
3
Motor starten
Wagen met schakelbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De versnellingshendel in de neutrale stand zetten.
Het koppelingspedaal ingetrapt houden.
De sleutel in de stand
3 draaien.
De sleutel loslaten.
Wagen met automatische versnellingsbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Het rempedaal ingetrapt houden.
De keuzehendel in stand of zetten.
De sleutel in de stand 3 draaien.
De sleutel loslaten.
Bij wagens met dieselmotor gaat na het inschake-
len van het contact het controlelampje
- Voor-
gloeisysteem branden. De motor slaat na het uitgaan
van aan.
VOORZICHTIG
Gevaar voor een onverwachte beweging van de wa-
gen!
Bij temperaturen onder -10 °C de wagen starten
met de keuzehendel in stand
.
Motor afzetten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De sleutel in de stand 1 draaien.
Bij wagens met automatische versnellingsbak kan de
sleutel alleen worden verwijderd als de keuzehendel
in stand
staat.
WAARSCHUWING
Gevaar voor vergrendeling van de stuurinrichting!
Tijdens het rijden met afgezette motor moet het
contact ingeschakeld zijn.
LET OP
Gevaar voor oververhitting van de motor!
Na hoge motorbelasting de motor niet direct af-
zetten als de wagen stilstaat, maar nog circa 1 mi-
nuut stationair laten draaien.
Starten door druk op de knop
Aanwijzingen voor het starten
GEVAAR
Vergiftigingsgevaar door uitlaatgassen!
De motor niet laten draaien in afgesloten ruimtes.
Werkingsvoorwaarden
De wagensleutel bevindt zich in het interieur.
LET OP
Gevaar voor verlies resp. beschadiging van de sleutel!
Het systeem kan de sleutel herkennen, ook als deze
op het dak van de wagen ligt en is vergeten.
De sleutel altijd bij u dragen.
Contact in- en uitschakelen
Op de startknop drukken.
Wagen met schakelbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De versnellingshendel in de neutrale stand zetten.
Het koppelingspedaal ingetrapt houden.
Op de startknop drukken.
Wagen met automatische versnellingsbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Het rempedaal ingetrapt houden.
De keuzehendel in stand
of zetten.
Op de startknop drukken.
Bij wagens met dieselmotor gaat na het inschake-
len van het contact het controlelampje - Voor-
gloeisysteem branden. De motor slaat na het uitgaan
van aan.
VOORZICHTIG
Gevaar voor een onverwachte beweging van de wa-
gen!
Bij temperaturen onder -10 °C de wagen starten
met de keuzehendel in stand
.
Motor afzetten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Op de startknop drukken.
WAARSCHUWING
Gevaar voor vergrendeling van de stuurinrichting!
Tijdens het rijden met afgezette motor moet het
contact ingeschakeld zijn.
117
Starten en rijden › Starten met de sleutel
LET OP
Gevaar voor oververhitting van de motor!
Na hoge motorbelasting de motor niet direct af-
zetten als de wagen stilstaat, maar nog circa 1 mi-
nuut stationair laten draaien.
Startproblemen
Probleemoplossing
LET OP
Gevaar voor schade aan motor en katalysator!
De wagen niet starten door deze aan te slepen
De motor slaat niet aan
Het contact uitschakelen.
30 s wachten en opnieuw starten.
Indien de motor niet aanslaat, starten met behulp
van de accu van een andere wagen » Pagina 146 of
de hulp van een specialist inroepen.
De motor slaat niet aan, op het display verschijnt
een melding over de wegrijblokkering
De andere wagensleutel gebruiken.
Indien de motor niet aanslaat, de hulp van een spe-
cialist inroepen.
De sleutel kan niet worden gedraaid in het con-
tactslot
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen en ge-
lijktijdig de sleutel draaien.
Met de startknop kan niet worden gestart, het sys-
teem heeft de sleutel niet herkend
De startknop met de
sleutel indrukken.
Indien de motor niet
aanslaat, de hulp van
een specialist inroepen.
De sleutel kan mogelijk niet worden herkend als
de batterij in de sleutel bijna leeg is of als het signaal
wordt gestoord.
De motor kan niet met de startknop worden afge-
zet
De startknop ingedrukt houden of tweemaal druk-
ken.
De koelluchtventilator blijft draaien na het afzetten
van de motor
De koelluchtventilator kan na het afzetten van de
motor nog ongeveer 10 min doordraaien. Dit is geen
defect.
De motor maakt geluiden na de koude start
Het verhoogde werkingsgeluid wordt veroorzaakt
door het kortstondig verhoogde motortoerental. Dit
is geen defect.
Start-stopsysteem
Gebruiksdoel
Het start-stopsysteem vermindert schadelijke emis-
sies en de CO
2
-uitstoot en bespaart brandstof.
Als het systeem herkent dat bij het stoppen het
draaien van de motor niet nodig is, wordt de motor
afgezet en voor het wegrijden weer gestart.
Werking
Wagen met schakelbak
Een systeemgerelateerde uitschakeling van de mo-
tor vindt plaats bij het stoppen, bij het schakelen van
de versnellingshendel in de neutrale stand en bij het
loslaten van het koppelingspedaal.
Een systeemgerelateerd starten van de motor vindt
plaats wanneer het koppelingspedaal wordt inge-
trapt.
Wagen met automatische versnellingsbak
Een systeemgerelateerde uitschakeling van de mo-
tor vindt plaats wanneer wordt gestopt en het rem-
pedaal wordt bediend.
Een systeemgerelateerd starten van de motor vindt
plaats na het loslaten van het rempedaal.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
- De motor is door het start-stopsysteem uit-
geschakeld
- De motor is door het start-stopsysteem niet
uitgeschakeld, omdat niet aan de werkings-
voorwaarden is voldaan
Weergave van gedetailleerde informatie op het in-
fotainmentbeeldscherm
Wagenstatus
Of:
Wagenstatus
Werkingsvoorwaarden
Sommige voorwaarden zijn systeemgerelateerd en
kunnen niet worden beïnvloed of herkend. Daarom
kan het systeem in situaties, die voor de bestuurder
identiek zijn, verschillend reageren.
De bestuurder moet aan de volgende voorwaarden
voldoen.
118
Starten en rijden › Startproblemen
Het bestuurdersportier is gesloten.
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omge-
gespt.
De snelheid was na de laatste keer stoppen hoger
dan 4 km/h.
Instellingen
Automatische activering
Bij het starten van de motor.
Door het selecteren van de rijmodus Eco » Pagi-
na 121, Bediening.
Systeem deactiveren/activeren
De toets
indrukken.
Bij gedeactiveerd systeem brandt in de toets het
symbool .
Als er een systeemgerelateerde uitschakeling van de
motor plaatsvindt en het systeem wordt gedeacti-
veerd, slaat de motor aan.
Probleemoplossing
De motor schakelt niet uit bij het stoppen of slaat
aan voor het wegrijden
Het systeem heeft herkend dat een draaiende motor
noodzakelijk is.
Schakelbak
Bediening
LET OP
Gevaar voor motorschade!
Voor het bereiken van het rode gebied op de toe-
rentellerschaal opschakelen naar de volgende ho-
gere versnelling.
LET OP
Gevaar voor schade aan de versnellingsbak!
Het koppelingspedaal bij het schakelen volledig in-
trappen.
Wanneer er niet hoeft te worden geschakeld, de
hand niet op de versnellingshendel laten rusten.
Achteruitversnelling inschakelen
De wagen stilzetten.
Het koppelingspedaal volledig intrappen.
De versnellingshendel in de neutrale stand zetten.
De versnellingshendel naar beneden drukken.
Deze volledig naar links plaatsen.
Kort wachten.
De achteruitversnelling inschakelen.
Automatische versnellingsbak
Keuzehendelstanden
Geparkeerde wa-
gen
De aangedreven
wielen zijn geblok-
keerd.
De stand alleen bij
stilstaande wagen
inschakelen.
Achteruitversnelling
De stand
alleen bij
stilstaande wagen inschakelen.
Neutrale stand
Er vindt geen overdracht plaats van het motor-
vermogen naar de wielen.
Vooruitrijden / Sportprogramma
Het schakelen vindt automatisch plaats.
Tussen en kiezen (tegen de veerdruk in)
In de modus wordt bij hogere toerentallen ge-
schakeld dan in de modus .
Keuzehendel uit de stand of halen
brandt - de keuzehendel is geblokkeerd
Het rempedaal intrap-
pen en tegelijkertijd de
knop in de keuzehendel
indrukken.
WAARSCHUWING
Gevaar voor wegrollen van de stilstaande wagen!
Indien de keuzehendel in de stand , of in de
handmatige schakelmodus staat, de wagen met de
rem op zijn plaats houden.
Bediening
Wegrijden
Het rempedaal ingetrapt houden.
De motor starten.
De knop in de keuzehendel indrukken en deze in de
gewenste stand zetten.
Het rempedaal loslaten en gas geven.
Tijdens het rijden maximaal accelereren (kick-
down)
Het gaspedaal volledig intrappen.
119
Starten en rijden › Schakelbak
Kortstondig stoppen (bv. voor een kruispunt)
De keuzehendel in stand laten staan en de wa-
gen met het rempedaal op zijn plaats houden.
Stoppen
Het rempedaal ingetrapt houden.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De knop in de keuzehendel indrukken en deze in de
stand zetten.
De motor afzetten.
In nullaststand rijden
Indien het systeem herkend dat tijdens de rit geen
versnelling hoeft te zijn ingeschakeld, wordt automa-
tisch naar de nullaststand geschakeld.
in het instrumentenpaneel gaat branden.
Voorwaarden voor het rijden in de nullaststand
Zowel gas- als rempedaal worden niet ingetrapt.
Rijsnelheid tussen 20-130 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen belas-
ting aangesloten.
Handmatig schakelen met de keuzehendel
Om in te schakelen de keuzehendel in de stand
naar rechts (bij wagens met rechts stuur naar
links) verplaatsen.
Om uit te schakelen de keuzehendel weer in de
stand zetten.
+
Opschakelen
-
Terugschakelen
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel
-
Terugschakelen
+
Opschakelen
Om in te schakelen de
peddel
-
of
+
indruk-
ken.
Om uit te schakelen
de peddel
+
ingedrukt
houden.
Indien de peddels gedu-
rende een bepaalde tijd niet worden bediend, wordt
de handmatige schakelmodus automatisch uitge-
schakeld.
Bij een dreigend te hoog toerental van de motor
De versnellingsbak schakelt automatisch op naar
de volgende hogere versnelling.
De versnellingsbak voorkomt het terugschakelen
naar de volgende lagere versnelling.
Probleemoplossing
De keuzehendel kan niet op normale wijze uit
stand worden gehaald
De hendel noodontgrendelen » Pagina 120.
Versnellingsbak oververhit
of brandt
Melding versnellingsbak oververhit
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
of
brandt
Melding versnellingsbak oververhit
Niet verder rijden! Stoppen en de motor afzetten.
Na het uitgaan van het controlelampje kan de rit
worden voortgezet.
Indien het controlelampje niet uit gaat, niet verder
rijden! De hulp van een specialist inroepen.
Versnellingsbak defect
of
brandt
Melding versnellingsbak in noodprogramma
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
Onmiddellijk de hulp van een specialist inroepen.
of
brandt
Melding versnellingsbak defect
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Losrijden van een vastgereden wagen
De keuzehendel vlot tussen en heen en weer
verstellen. De wagen gaat hierdoor schommelen en
kan hierdoor worden vrijgereden.
Noodontgrendeling keuzehendel
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Een schroevendraaier
of vergelijkbaar ge-
reedschap in de spleet
bij de pijl
A steken.
De afdekking van de
schakelcoulisse voor-
zichtig losmaken en
optillen.
Het schuimstof inzet-
stuk zo ver wegschui-
ven, tot de gele ont-
grendelingshendel zichtbaar is.
120
Starten en rijden › Automatische versnellingsbak
Met de wagensleutel
op de ontgrendelings-
hendel drukken en te-
gelijkertijd de knop in
de keuzehendel indruk-
ken.
De keuzehendel in
stand zetten.
Rijmodus van de wagen
Gebruiksdoel
De rijmodus biedt de mogelijkheid om het rijgedrag
aan te passen aan de gewenste rijstijl.
Overzicht
De weergave van informatie over de geselecteerde
rijmodus vindt plaats in de statusbalk op het infotain-
mentbeeldscherm en op het digitale instrumenten-
paneel.
Modus Eco
De Eco-modus is geschikt voor een rustige rijstijl en
helpt bij het verminderen van het brandstofverbruik.
Modus Normal
De Normal-modus is geschikt voor een normale rijst-
ijl.
Modus Sport
De Sport-modus is geschikt voor een sportieve rijst-
ijl.
Modus Individual
De Individual-modus biedt de mogelijkheid om be-
paalde wagensystemen individueel in te stellen.
Bediening
Rijmodus selecteren
De toets
indrukken.
In het infotainment verschijnt een rijmodusmenu.
A
Informatie over systeeminstellingen van de mo-
menteel geselecteerde modus / systeeminstel-
lingen bij geselecteerde Individual-modus
B
Rijmodusmenu
De betreende functietoets B aantippen.
Of:
Meerdere malen op de toets drukken.
Probleemoplossing
Storing schokdempers Sport Chassis Preset
of brandt
Voorzichtig verder rijden. De hulp van een spe-
cialist inroepen.
Zuinige rijstijl
Tips voor een zuinige rijstijl en beoordeling
van de zuinigheid
Tips voor een zuinige rijstijl
Onnodig accelereren en remmen vermijden.
Op het schakeladvies letten » Pagina 52, Display-
overzicht en overzicht van de menupunten in het
hoofdmenu.
Volgas en hoge snelheden voorkomen.
Voorkomen van stationair draaien van de motor bij
langere tijd stilstand.
De motor niet bij stilstand laten warmdraaien. Zo
mogelijk direct na het starten van de motor wegrij-
den.
De voorgeschreven bandenspanning in acht ne-
men » Pagina 155, Sticker met voorgeschreven
bandenspanningswaarden.
Onnodige ballast verwijderen.
Voor het rijden het dakdragersysteem verwijderen,
wanneer dit niet benodigd is.
Elektrische verbruikers alleen zo lang als nodig in-
schakelen.
De ruiten tijdens het rijden niet geopend laten.
Weergave van de beoordeling in het infotainment
DriveGreen
121
Starten en rijden › Rijmodus van de wagen
Of:
DriveGreen
A
Weergave voor soepel rijden
Bij een soepele rijstijl staat de weergave in de
buurt van de groene punt.
B
Blad
Des te groener het blad wordt, des te zuiniger is
de rijstijl. Door aantippen van het beeldscherm
bij het blad worden tips weergegeven voor het
verminderen van het brandstof- en energiever-
bruik.
C
Zuinigheidsdiagram
Elke staaf geeft de rij-economie in stappen van 5
s aan. De actuele staaf staat links. Des te hoger
de staaf wordt, des te zuiniger is de rijstijl.
D
Puntentoekenning (0-100)
Des te hoger de waarde wordt, des te zuiniger is
de rijstijl. Door aantippen van het beeldscherm
bij de waarde D wordt een beoordeling van de
laatste 30 minuten rijden weergegeven.
E
Gemiddeld brandstofverbruik
Door aantippen van het beeldscherm bij de
waarde E
wordt het gemiddelde brandstofver-
bruik gedurende de laatste 30 minuten rijden
weergegeven.
F
Informatie over de actuele rijstijl
Zuinige rijstijl
De snelheid heeft een negatief eect op het
brandstofverbruik
De rit verloopt niet soepel
Schakeladvies
Zuiniger rijtoestand
In de volgende situaties vindt een geringe verminde-
ring plaats van het brandstofverbruik. in het in-
strumentenpaneel gaat branden.
Het actief cilindermanagement heeft enkele cilin-
ders van de motor tijdelijk gedeactiveerd (geldt
voor bepaalde motortypes).
De wagen met automatische versnellingsbak rolt in
de nullaststand.
Rijden met een aanhangwagen
Waarop letten
WAARSCHUWING
Bij het rijden met een aanhangwagen is bijzondere
voorzichtigheid vereist!
LET OP
Bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen wordt
de wagen bovenmatig belast, en dient daarom ook
tussen de voorgeschreven service-intervallen in te
worden gecontroleerd.
Adviezen voor het aanhangwagengebruik
De bandenspanning van de wagen aanpassen voor
de volledige belasting.
Het in de technische wagendocumentatie (bv. in
het goedkeuringsdocument, het CVO-document)
en op het typeplaatje vermelde maximaal toege-
staan gewicht van de wagen en het treingewicht
niet overschrijden.
Bij het rijden met een aanhangwagen de actuele
beladingstoestand van de wagen en de verdeling
van de lading in de aanhangwagen in acht nemen.
De aangekoppelde aanhangwagen verhoogt de as-
belasting achter en kan zo het laadvermogen verla-
gen.
De lichtbundelhoogte van de koplampen instellen
overeenkomstig de belading van de wagen. De
voorzijde van de wagen kan bij aangekoppelde aan-
hangwagen omhoogkomen en het licht kan andere
verkeersdeelnemers verblinden.
Een snelheid van 100 km/h niet overschrijden.
De snelheid door loslaten van het gaspedaal ver-
minderen, zodra een slingerbeweging van de aan-
hangwagen merkbaar is. Niet proberen een slinge-
rende combinatie weer recht te trekken door te
accelereren.
Als het verkeer achter de aanhangwagen niet kan
worden overzien, moeten er extra buitenspiegels
worden geplaatst.
Op tijd remmen. Bij een aanhangwagen met op-
looprem eerst zacht en daarna stevig remmen. Zo
worden remschokken door blokkerende aanhang-
wagenwielen voorkomen.
Voor hellingen een lagere versnelling kiezen, zodat
de motor als rem kan fungeren.
Verdelen van de lading over de combinatie
Zware voorwerpen tegen verschuiven vastzetten,
zo dicht mogelijk bij de aanhangwagenas.
Kleine en lichte voorwerpen in de bagageruimte
transporteren.
122
Starten en rijden › Rijden met een aanhangwagen
Toegestane aanhangwagengewichten
De informatie in de technische wagendocumentatie heeft voorrang boven de informatie in dit instructieboek-
je.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het toegestaan aanhangwagengewicht niet overschrijden.
Motortype Versnellingsbak Toegestaan aanhang-
wagengewicht, ge-
remd (kg)
a)
Toegestaan aanhang-
wagengewicht, onge-
remd (kg)
1,0 l/70 kW TSI Schakelbak 1150 590
1,0 l/85 kW TSI Schakelbak 1200 600
DSG
b)
1200 610
1,5 l/110 kW TSI Schakelbak
-
c)
-
c)
DSG
b)
-
c)
-
c)
1,6 l/81 kW MPI Schakelbak 1150 590
Automatische versnel-
lingsbak
1150 600
1,6 l/70 kW TDI CR Schakelbak
-
c)
-
c)
1,6 l/85 kW TDI CR Schakelbak 1250 660
DSG
b)
1250 660
a)
Bij hellingen tot 12%.
b)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
c)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
Sleepoog en afslepen
Sleepoog
Afdekkap voor verwijderen
Op de afdekkap druk-
ken en deze verwijde-
ren.
Afdekkap achter verwijderen
Op de afdekkap druk-
ken en deze verwijde-
ren.
Sleepoog inbouwen
Het sleepoog erin
schroeven.
De wielsleutel of een
vergelijkbaar voorwerp
door het sleepoog ste-
ken.
Het sleepoog vast-
draaien.
Na het afslepen
Het sleepoog eruit schroeven.
De afdekkap aanbrengen.
Wagen afslepen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De sleepkabel mag niet verdraaid zijn.
Bij het afslepen met een snelheid van maximaal
50 km/h rijden.
123
Starten en rijden › Sleepoog en afslepen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Voor het afslepen een gevlochten kabel van syn-
thetische vezels gebruiken. Geen gewonden sleep-
kabel gebruiken.
LET OP
De afsleepkabel tijdens het afslepen steeds strak
houden.
Een sleepafstand van 50 km niet overschrijden.
LET OP
Gevaar voor schade aan de versnellingsbak!
Als er geen versnellingsbakolie meer in de versnel-
lingsbak zit, mag de wagen alleen met opgetilde
vooras worden afgesleept of met een bergings-
voertuig worden vervoerd.
Wagens met automatische versnellingsbak mogen
niet met opgetilde achteras worden afgesleept.
Waarom moet de sleepkabel of trekstang worden
bevestigd
Aan het voorste sleepoog.
Aan het achterste sleepoog.
Aan de stang met kogelkop van de af fabriek inge-
bouwde trekhaak.
Aanwijzingen voor de bestuurder van de slepende
wagen
Langzaam en zonder schokken wegrijden.
Pas gas geven als de kabel gespannen is.
Aanwijzingen voor de bestuurder van de afge-
sleepte wagen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij afgezette motor werken de rembekrachtiger en
de stuurbekrachtiging niet. Bovendien bestaat het
gevaar dat het stuurslot vergrendelt.
Indien geen motorstart mogelijk is, het contact in-
schakelen!
De versnellingshendel in de neutrale stand resp. de
keuzehendel in de
stand zetten.
Remmen
Waarop letten
WAARSCHUWING
Problemen en defecten van het remsysteem kunnen
de remweg van de wagen verlengen!
GEVAAR
Gevaar voor een storing van de rembekrachtiger!
Tijdens het remmen met een wagen met schakel-
bak, ingeschakelde versnelling en in een laag toe-
rentalbereik, moet het koppelingspedaal worden
ingetrapt.
GEVAAR
Gevaar voor oververhitting van de remmen!
Het rempedaal niet intrappen als niet hoeft te wor-
den geremd.
Indien de standaard gemonteerde voorspoiler is
beschadigd, zorg dan voor luchttoevoer naar de
voorremmen.
Remvloeistofpeil controleren
Controlevoorwaarden
Wagen op een horizontale ondergrond plaatsen.
Motor afgezet.
Controle
Het vloeistofpeil moet in
het gemarkeerde gebied
liggen.
Indien het peil onder de
markering ligt, niet
verderrijden.
Geen vloeistof bijvul-
len.
De hulp van een speci-
alist inroepen.
Een te laag remvloeistofpeil wordt in het instrumen-
tenpaneel door het branden van
weergegeven.
Toch raden wij aan het remvloeistofpeil regelmatig
via het reservoir te controleren.
Specificatie
De remvloeistof moet voldoen aan de norm VW 501
14 (deze norm voldoet aan de eisen van norm FMVSS
116 DOT4).
De remvloeistof door een specialist laten verversen.
124
Starten en rijden › Remmen
WAARSCHUWING
Gevaar voor weigerende remmen!
Indien de termijn voor het verversen van de rem-
vloeistof wordt overschreden, kan er tijdens krach-
tig remmen dampbelvorming in het remsysteem
optreden.
Als het vloeistofpeil binnen korte tijd duidelijk daalt
of tot onder de
markering zakt, kan het rem-
systeem lek zijn.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Probleemoplossing
Remvloeistofpeil te laag
brandt
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Storing remsysteem en antiblokkeersysteem
brandt samen met
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Verminderde remwerking
Vochtige, bevroren, met zout verontreinigde of ge-
corrodeerde remmen kunnen de remwerking beïn-
vloeden.
De remmen reinigen door meerdere malen te rem-
men als de verkeersomstandigheden dit toelaten.
Bij afgezette motor werkt de rembekrachtiger niet
Het rempedaal krachtiger intrappen.
Handrem
Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een niet goed losgezette parkeerrem heeft invloed
op de werking van het remsysteem.
De parkeerrem voor het rijden volledig loszetten.
Vastzetten
De hendel tot de aan-
slag aantrekken.
De weergave
gaat
branden.
Loszetten
De hendel iets omhoogtrekken en de grendelknop
indrukken.
De grendelknop ingedrukt houden en de hendel
volledig naar beneden duwen.
Bestuurdershulpsystemen
Rem- en stabiliseringssystemen
Overzicht
Stabiliseringscontrole (ESC)
ESC helpt bij het stabiliseren van de wagen in grens-
situaties (bv. wanneer de wagen in een slip dreigt te
raken). ESC remt de afzonderlijke wielen af om de rij-
richting vast te houden.
knippert - ESC grijpt in
Aandrijfslipregeling (ASR)
ASR helpt bij het stabiliseren van de wagen bij het
accelereren of rijden op wegen met weinig grip. ASR
beperkt bij doordraaiende wielen de aandrijfkracht
die op de wielen wordt overgebracht.
knippert - ASR grijpt in
Antiblokkeersysteem (ABS)
ABS helpt de controle over de wagen te behouden
bij voluit remmen. Een ABS-ingreep is merkbaar aan
de pulserende bewegingen van het rempedaal.
Motorsleepmomentregeling (MSR)
MSR helpt om de controle over de wagen te behou-
den bij het terugschakelen of abrupt gas terugne-
men, bv. op een bevroren wegdek. Indien de aange-
dreven wielen blokkeren, verhoogt de MSR het mo-
tortoerental. Daardoor wordt de remwerking van de
motor gereduceerd en kunnen de wielen weer vrij
draaien.
Elektronisch sperdierentieel (EDS)
EDS helpt de wagen te stabiliseren bij het rijden op
wegen met verschillende grip onder de afzonderlijke
wielen. EDS remt een doordraaiend wiel af en draagt
de aandrijfkracht over op een ander aangedreven
wiel.
Elektronisch sperdierentieel (EDS+)
XDS+ helpt de wagen te stabiliseren tijdens snel
bochtenwerk door het binnenste wiel van de aange-
dreven as af te remmen.
Actieve stuurondersteuning (DSR)
DSR geeft de bestuurder in grenssituaties een stuur-
advies om de wagen te stabiliseren.
Bergwegrijhulp
De bergwegrijhulp helpt bij het wegrijden op hellin-
gen door de wagen ongeveer 2 s af te remmen nadat
het rempedaal is losgelaten.
Werkingsvoorwaarden
De helling is min. 5%.
Het bestuurdersportier is gesloten.
125
Bestuurdershulpsystemen › Handrem
Multicollision brake (MCB)
MCB helpt om de wagen na een aanrijding met een
obstakel te vertragen en te stabiliseren. Hierdoor
wordt het gevaar voor een volgende aanrijding ver-
minderd.
Werkingsvoorwaarden
Er is een frontale aanrijding geweest of een van
opzij of van achteren, met een bepaalde hevig-
heid.
De botssnelheid was hoger dan circa 10 km/h.
De remmen, ESC en andere noodzakelijke syste-
men werken nog na de aanrijding.
Het gaspedaal wordt niet bediend.
Aanhangwagenstabilisator (TSA)
TSA helpt om de combinatie te stabiliseren. Als de
combinatie begint te slingeren, stabiliseert TSA de
combinatie door de afzonderlijke wielen van de wa-
gen af te remmen.
Werkingsvoorwaarden
De trekhaak is af fabriek gemonteerd of aange-
schaft uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma.
De aanhangwagen is aangesloten op het stopcon-
tact voor de aanhangwagen.
ASR geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan 60 km/h.
Instellingen
ASR deactiveren/activeren
De deactivering of activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Bij de deactivering gaat in het instrumentenpaneel
branden.
gaat uit bij hernieuwde activering.
De deactivering van de ASR kan in de volgende situ-
aties nuttig zijn.
Rijden met sneeuwkettingen.
Rijden in verse sneeuw of op een losse ondergrond.
Wegrijden bij een vastgereden wagen.
Probleemoplossing
Storing ESC of ASR / door het systeem uitgescha-
keld
brandt
De motor afzetten en weer starten.
Indien het controlelampje na het afleggen van een
korte afstand niet uit gaat, de hulp van een specia-
list inroepen.
Storing ABS
brandt
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
De hulp van een specialist inroepen.
Storing remsysteem en antiblokkeersysteem
brandt samen met
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Front Assist
Werking
Front Assist bewaakt de afstand tot het voor u rij-
dend voertuig en wijst u erop, indien de veilige af-
stand wordt onderschreden. In grenssituaties helpt
het met remingrepen een aanrijding te voorkomen.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
- Veilige afstand onderschreden
of - Waarschuwing bij aanrijdingsgevaar
Automatische remingreep bij gevaar voor een aan-
rijding
Bij gevaar voor een aanrijding wordt als waarschu-
wing het symbool
of weergegeven. Als u niet
op de waarschuwing reageert, wordt de wagen afge-
remd.
Bij een rijsnelheid t/m 30 km/h wordt de wagen zon-
der voorgaande waarschuwing afgeremd.
De automatische remingreep kan worden afgebro-
ken door het gaspedaal te bedienen of door een
stuuringreep.
Bij een automatische remingreep stijgt de druk in het
remsysteem. Het rempedaal kan niet over de gebrui-
kelijke pedaalslag worden ingetrapt.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De Front Assist reageert niet op kruisende of tege-
moetkomende voertuigen.
Werkingsvoorwaarden
ASR geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan 5 km/h.
126
Bestuurdershulpsystemen › Front Assist
Functiebeperking
De functie kan bijvoorbeeld in de volgende situaties
beperkt of niet beschikbaar zijn.
Ongeveer 30 s na het wegrijden. In het instrumen-
tenpaneel brandt .
Bij rijden door een scherpe bocht.
Tijdens een ESC-ingreep.
Instellingen
Automatische activering
Front Assist wordt automatisch geactiveerd na het
inschakelen van het contact.
Activering/deactivering in het instrumentenpaneel
Op het display in het menupunt
Hulpsystemen
Activatie/deactivatie en instelling in het infotain-
ment
In het menu:
Weergave van de systeemdeactivering op het dis-
play van het instrumentenpaneel
of
- Front Assist is gedeactiveerd
Front Assist deactiveren als de wagen wordt ver-
voerd op een oplegger, een veerboot of dergelijke.
Probleemoplossing
Front Assist is niet beschikbaar
De radarsensor voor schoonmaken.
De motor afzetten en weer starten.
Als Front Assist nog steeds niet beschikbaar is, de
remlichten van de wagen en de aangekoppelde
aanhangwagen controleren.
Defecte gloeilampjes vervangen.
Als de remlichten werken en Front Assist is nog
steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist
inroepen.
Er kwam een onterechte waarschuwing of sys-
teemingreep voor
De radarsensor voor schoonmaken.
Als het systeem dan nog steeds niet correct werkt,
Front Assist uitschakelen en de hulp van een speci-
alist inroepen.
Voetgangerherkenning
Werking
De voetgangersherkenning helpt door automatische
remingrepen een aanrijding met overstekende voet-
gangers te voorkomen.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
of - Aanrijdingsgevaar
Aanrijdingsgevaar bij een snelheid tussen
5-30 km/h
Het systeem zet een automatische remming in.
Aanrijdingsgevaar bij een snelheid tussen
30-60 km/h
Het systeem waarschuwt eerst voor het aanrijdings-
gevaar. Indien de bestuurder niet reageert, wordt de
wagen automatisch afgeremd.
Werkingsvoorwaarden
Front Assist geactiveerd.
Rijsnelheid tussen 5-60 km/h.
Snelheidsbegrenzer
Werking
De snelheidsbegrenzer regelt de maximum rijsnel-
heid overeenkomstig de ingestelde snelheidslimiet.
Als bij bergafwaarts rijden de grenswaarde wordt
overschreden, de wagen met het rempedaal afrem-
men.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
- Snelheidsbegrenzer is geactiveerd
Bij het starten van de regeling wordt weergege-
ven en de ingestelde grenswaarde getoond.
brandt - Regeling is actief
knippert - De ingestelde limiet is overschreden
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 30 km/h.
127
Bestuurdershulpsystemen › Voetgangerherkenning
Bediening
Variant zonder snelheidsregelsysteem
A
Begrenzer activeren (regeling inactief)
Begrenzer deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Regeling weer hervatten
1)
/ limiet verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
limiet verlagen
Variant met snelheidsregelsysteem
A
Snelheidsregelsysteem activeren (voorwaar-
de voor de aansluitende activering van de be-
grenzer).
Om de snelheidsbegrenzer te activeren op de
toets D of E drukken.
Begrenzer deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Regeling weer hervatten
1)
/ limiet verho-
gen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
limiet verlagen
D
Afhankelijk van de uitrusting:
Tussen snelheidsregelsysteem en snelheids-
begrenzer omschakelen
Of:
Menu van de hulpsystemen weergeven - Mo-
gelijkheid om tussen het snelheidsregelsysteem
en de snelheidsbegrenzer om te schakelen
Door om te schakelen naar het snelheidsregel-
systeem wordt de regeling onderbroken.
E
Menu van de hulpsystemen weergeven - Moge-
lijkheid om tussen het snelheidsregelsysteem en
de snelheidsbegrenzer om te schakelen
Door om te schakelen naar het snelheidsregel-
systeem wordt de regeling onderbroken.
Aanpassing van de snelheidslimiet met de toetsen
B en C
Door indrukken in stappen van 1 km/h.
Door ingedrukt houden in stappen van 10 km/h.
Variant met ACC
ACC activeren (voorwaarde voor de aanslui-
tende activering van de begrenzer). Om de
begrenzer te activeren op de toets A druk-
ken.
Regeling weer herstellen
1)
/ limiet met
sprongen van 1 km/h verhogen (tegen de
veerdruk in)
Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
Begrenzer deactiveren
Limiet met sprongen van 10 km/h verhogen
Limiet met sprongen van 10 km/h verlagen
Regeling starten / limiet met sprongen van 1
km/h verlagen
A
Tussen ACC en snelheidsbegrenzer omscha-
kelen (door om te schakelen naar het snel-
heidsregelsysteem wordt de regeling onder-
broken)
Overschrijding grenswaarde
Het gaspedaal volledig intrappen.
1)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
128
Bestuurdershulpsystemen › Snelheidsbegrenzer
De regeling wordt hervat, zodra de snelheid tot on-
der de ingestelde grenswaarde daalt.
Probleemoplossing
Storing snelheidsbegrenzer
brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Snelheidsregelsysteem
Werking
Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestel-
de snelheid constant, zonder dat het gaspedaal hoeft
te worden bediend.
Dit is echter alleen mogelijk in de mate waarin het
motorvermogen resp. de motorremwerking dit toe-
laten.
WAARSCHUWING
Gevaar voor onbedoeld starten van het SRS!
Het SRS na gebruik deactiveren.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
- het SRS is geactiveerd
- de snelheidsregeling is actief
Bij het starten van de snelheidsregeling wordt
de ingestelde snelheid weergegeven.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 20 km/h.
Bediening
Met de hendel bedienen
A
SRS activeren (snelheidsregeling inactief)
SRS deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Snelheidsregeling weer hervatten
1)
/ snel-
heid verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
snelheid verlagen
D
Menu van de hulpsystemen weergeven - Mo-
gelijkheid om tussen het snelheidsregelsysteem
en de snelheidsbegrenzer om te schakelen
Tijdelijk accelereren
Het gaspedaal intrappen.
Na het loslaten van het gaspedaal daalt de snelheid
tot de opgeslagen waarde.
Snelheidsregeling onderbreken
Na het intrappen van het rempedaal.
Na een ESC-ingreep.
Probleemoplossing
Storing snelheidsregelsysteem
brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Werking
Regeling
ACC houdt de ingestelde snelheid vast. Als uw wa-
gen een voorligger nadert, begint de ACC automa-
tisch de ingestelde afstand tot dit voertuig vast te
houden.
Het vasthouden van de ingestelde snelheid en de af-
stand wordt hierna regeling genoemd.
WAARSCHUWING
ACC reageert niet op stilstaande objecten noch op
kruisende of tegemoetkomende objecten.
ACC is met name bedoeld voor gebruik op snel-
wegen.
Snelheidsgebied
Afhankelijk van de uitrusting maakt ACC een snel-
heidsinstelling mogelijk in een gebied van 30-160 of
30-210 km/h.
Als bij wagen met automatische versnellingsbak de
regeling wordt gestart bij een snelheid van minder
dan 30 km/h, wordt de snelheid automatisch ver-
hoogd naar 30 km/h of geregeld op basis van de
snelheid van de voorligger.
1)
Als geen snelheid is ingesteld, wordt de actuele snelheid overgenomen.
129
Bestuurdershulpsystemen › Snelheidsregelsysteem
Afstandsniveau
De afstand tot de voorligger is instelbaar in het be-
reik van 1 tot 3,6 s in vijf verschillende niveaus.
Automatisch stoppen en wegrijden
Een wagen met automatische versnellingsbak kan
met behulp van de ACC tot stilstand vertragen en
weer in beweging komen. Als er langer wordt ge-
stopt, verschijnt op het display een aanwijzing het
rempedaal in te trappen.
Het rempedaal ingetrapt houden tot de voorligger
in beweging komt.
Als het rempedaal niet wordt ingetrapt, wordt de re-
geling onderbroken.
Inhalen
Indien uw wagen naar de linker rijbaan wisselt en
geen voorligger wordt herkend, accelereert ACC tot
de ingestelde snelheid.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
- ACC is geactiveerd
Afhankelijk van de uitrusting:
of
samen met - Regeling is actief
Bij het starten van de regeling wordt de inge-
stelde snelheid weergegeven.
- ACC vertraagt niet voldoende
Het rempedaal intrappen.
Bediening
Met de hendel bedienen
ACC activeren (regeling inactief)
Regeling starten of weer herstellen / snel-
heid met sprongen van 1 km/h verhogen (te-
gen de veerdruk in)
Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
ACC deactiveren
Snelheid met sprongen van 10 km/h verho-
gen
Snelheid met sprongen van 10 km/h verla-
gen
Afstandsniveau instellen
Regeling starten / snelheid in sprongen van
1 km/h verlagen
Regeling met de actuele snelheid starten
aantippen.
Of:
Indien geen snelheid is opgeslagen, de hendel te-
gen de veerdruk in stand zetten.
Afstandsniveau instellen
De schakelaar tegen de veerdruk in stand
of zetten.
Op het display verschijnt
de lijn A , die de af-
standsverschuiving aan-
geeft.
Met de schakelaar
het gewenste
afstandsniveau instel-
len.
Voor een tijdelijke acceleratie
Het gaspedaal intrappen.
De wagen accelereert, de regeling wordt tijdelijk on-
derbroken. Na het loslaten van het gaspedaal wordt
de regeling weer hervat.
Snelheidsregeling onderbreken
Na het intrappen van het rempedaal tijdens het rij-
den.
Bij langdurig intrappen van het koppelingspedaal.
Na een ESC-ingreep.
Na de deactivering van de ASR.
Regeling weer herstellen
Indien een snelheid is opgeslagen, de hendel tegen
de veerdruk in stand
zetten.
De wagen wordt met de ingestelde snelheid gere-
geld. De ingestelde snelheid wordt op het display
van het instrumentenpaneel weergegeven.
Functiebeperking
WAARSCHUWING
Wees bijzonder attent en alert in de volgende situ-
aties.
130
Bestuurdershulpsystemen › Automatische afstandsregeling (ACC)
Regeling overeenkomstig het voertuig op de
naastgelegen rijstrook
Indien uw wagen bij een snelheid van meer dan 80
km/h sneller rijdt dan het voertuig op de naastgele-
gen rijstrook, kan het voorkomen dat uw wagen
overeenkomstig dit voertuig wordt geregeld.
In bochten
In bochten kan een voertuig op de naastgelegen
rijstrook in het gedetecteerde gebied komen. Uw
wagen wordt dan overeenkomstig dit voertuig gere-
geld.
Smalle of versprongen rijdende voertuigen
ACC herkent een smal of versprongen rijdend voer-
tuig pas wanneer dit zich in het door de radar gede-
tecteerde gebied bevindt.
Rijstrookverandering ander voertuig
Een voertuigen dat op korte afstand naar de eigen
rijstrook wisselt, kan niet altijd tijdig door de ACC
worden herkend.
Stilstaande voertuigen
Indien een voorligger uitwijkt en zich voor dit voer-
tuig een stilstaand voertuig bevindt, reageert de
ACC niet op dit stilstaande voertuig.
Voertuigen met bijzondere lading of speciale op-
bouwen
Lading of opbouwen die buien het voertuig steken,
kunnen niet altijd door de ACC worden herkend.
Instellingen
In het infotainment in het menu:
ACC (automatische afstandsregeling)
Rijprogramma:
- Instelling voor de acceleratie van de
wagen bij ingeschakelde ACC (bij wagens waarbij
de rijmodus kan worden gekozen wordt deze in-
stelling uitgevoerd » Pagina 121)
Laatstgekozen afstand
- In-/uitschakelen van het laatst-
gekozen afstandsniveau
Afstand:
- Instelling van de afstand ten opzichte van
voorliggers
Probleemoplossing
ACC niet beschikbaar
of brandt
De motor afzetten en weer starten.
Indien ACC nog steeds niet beschikbaar is, de rem-
lichten van de wagen of van de aangekoppelde
aanhangwagen controleren.
Defecte gloeilampjes vervangen.
Als de remlichten werken en ACC nog steeds niet
beschikbaar is, de hulp van een specialist inroepen.
Rijstrookbehoudassistent Lane Assist
Gebruiksdoel
Lane Assist helpt om de wagen op de rijstrook te
houden. Het systeem oriënteert zich aan de hand van
begrenzingslijnen. Dit zijn bv. strepen op de weg,
randen van de rijbaan of objecten zoals stoepranden
of verkeerskegels.
131
Bestuurdershulpsystemen › Rijstrookbehoudassistent Lane Assist
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op
snelwegen.
Werking
Indien de wagen een begrenzingslijn nadert, voert
het systeem een stuurbeweging uit in tegengestelde
richting van de begrenzingslijn. Deze stuuringreep
kan op elk moment handmatig worden overgeno-
men.
Bij een verandering van rijstrook met ingeschakeld
knipperlicht vindt er geen systeemingreep plaats.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - het systeem is geactiveerd en ge-
reed voor een ingreep
brandt - het systeem is geactiveerd en ge-
reed voor een ingreep
brandt - het systeem grijpt in
brandt - het systeem grijpt in
Displayweergave
Weergavevoorbeeld op het monochroom display.
Rijstrookbegrenzing
rechts geaccentueerd:
Het systeem grijpt in bij
het naderen van de rech-
ter begrenzingslijn.
Op het kleurendisplay
worden de lijnen ge-
kleurd weergegeven.
Waarschuwing door stuurwielvibraties
Bij stuurwielvibraties is het systeem niet in staat de
wagen op de rijstrook te houden.
De stuurbeweging corrigeren.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 60 km/h.
De begrenzingslijnen zijn goed zichtbaar.
Functiebeperking
De systeemfunctie kan bv. in de volgende situaties
beperkt zijn.
Het zichtbereik van de sensor is door de vervuilde
ruit, een obstakel of een voorligger beperkt.
Bij ongunstige weersomstandigheden.
Bij rijden door een scherpe bocht.
Bij het rijden op een hellend wegdek of in sporen.
Bij het rijden op een te smalle rijstrook.
WAARSCHUWING
Gevaar voor een onjuiste stuuringreep!
Bepaalde voorwerpen of markeringen op de rijbaan
kunnen onjuist als begrenzingslijn worden herkend.
Houd altijd de handen aan het stuurwiel en wees
voorbereid om de stuuringreep te corrigeren.
Instellingen
Activering/deactivering in het instrumentenpaneel
Op het display in het menupunt
Hulpsystemen
Instelling in het infotainment
In het menu:
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De voorruit bij het sensorgedeelte reinigen.
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
Rijstrookwisselassistent Side Assist
Gebruiksdoel
Side Assist bewaakt het gebied naast en achter de
wagen tot een afstand van ongeveer 70 m.
Het systeem attendeert met optische signalen in de
buitenspiegel op voertuigen die bij een verandering
van rijstrook een gevaar zouden kunnen vormen.
Werking
Het systeem waarschuwt voor een naderend voer-
tuig door het controlelampje in de buitenspiegel-
kap aan wagenzijde waar het voertuig wordt gede-
tecteerd.
132
Bestuurdershulpsystemen › Rijstrookwisselassistent Side Assist
Rijsituaties waarin een systeemwaarschuwing
plaatsvindt
Uw wagen wordt door voertuig
A
ingehaald. Des te
sneller het voertuig
A nadert, des te vroeger vindt
de waarschuwing plaats door het controlelampje.
Het voertuig
B wordt door uw wagen met een max.
10 km/h hogere snelheid ingehaald. Indien de snel-
heid tijdens het inhalen hoger is, dan volgt er geen
waarschuwing door het controlelampje.
Controlelampje
brandt - Achter uw wagen bevindt zich een ander
voertuig
knippert - Achter uw wagen bevindt zich een an-
der voertuig, aan dezelfde zijde is het knipperlicht in-
geschakeld
Bij wagens met Lane Assist knippert het controle-
lampje ook wanneer uw wagen de begrenzingslijn in
de richting van het naderende voertuig overschrijdt.
Het systeem laat hierbij het stuurwiel vibreren.
Daarvoor moet Lane Assist zijn geactiveerd en moe-
ten de begrenzingslijnen tussen de wagens herkend
zijn.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 15 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
Functiebeperking
Het systeem kan de rijstrookbreedte niet herkennen.
Daarom kan het bv. in de volgende gevallen op een
wagen op een verder gelegen rijstrook reageren.
Bij het rijden op een smalle rijstrook of langs de
rand van de rijstrook.
Rijden door bochten.
Het systeem kan attenderen op objecten langs de rij-
baan, zoals bv. hoge vangrails of geluidsschermen.
In de volgende gevallen kan het systeem geen of een
onjuiste waarschuwing voor een voertuig geven.
Ongunstige weersomstandigheden.
Een zeer snel naderend voertuig.
Bij het rijden door een scherpe bocht of op een ro-
tonde.
Instellingen
De systeeminstelling vindt plaats op het display van
het instrumentenpaneel in het menupunt
Hulpsystemen
.
De systeeminstelling vindt plaats in het infotainment
in het volgende menu.
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
Proactieve inzittendenbescherming Crew
Protect Assist
Gebruiksdoel
Het proactief systeem voor inzittendenbescherming
verhoogt de bescherming van de inzittenden op de
voorstoelen bij een dreigende aanrijding.
Werking
Het eerste beschermingsniveau
Bij een dynamische rijstijl trekt het systeem de voor-
ste veiligheidsgordels strakker aan.
Het tweede beschermingsniveau
Indien het systeem de situatie als kritisch beoor-
deeld:
De veiligheidsgordels worden strakgetrokken.
Geopende ruiten worden tot op een kleine spleet
gesloten.
Instellingen
Automatische activering
Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij het
inschakelen van het contact.
Deactivering van het eerste beveiligingsniveau
De deactivering van het eerste beschermingsniveau
is als volgt mogelijk.
Door de deactivering van de ASR.
Door het selecteren van de rijmodus Sport.
In het infotainment in het menu: .
.
133
Bestuurdershulpsystemen › Proactieve inzittendenbescherming Crew Protect Assist
Probleemoplossing
Storing proactief systeem voor inzittendenbe-
scherming
brandt
Melding over de niet beschikbaarheid of func-
tiebeperking
De hulp van een specialist inroepen.
Vermoeidheidsherkenningsassistent
Driver Alert
Werking
De vermoeidheidsherkenning analyseert het stuur-
gedrag. Als deze vermoeidheid bij de bestuurder de-
tecteert, wordt een rusttijd aanbevolen. Op het dis-
play van het instrumentenpaneel gaat het symbool
branden.
WAARSCHUWING
Bij een zogenaamde microslaap vindt geen waar-
schuwing plaats.
Terugzetten van de aanbevolen rusttijd
Het terugzetten van de aanbevolen rusttijd vindt
plaats in de volgende gevallen.
Er wordt gestopt en het contact wordt uitgescha-
keld.
Er wordt gestopt, de veiligheidsgordel wordt afge-
daan en het bestuurdersportier geopend.
Er wordt langer dan 15 minuten gestopt.
In enkele situaties kan het systeem ten onrechte
een rusttijd aanbevelen.
Werkingsvoorwaarden
Rijsnelheid tussen 60-200 km/h.
Instellingen
Activering/deactivering
In het infotainment in het menu:
Parkeerhulpsystemen
Parkeerhulp Park Pilot
Werking
Als een obstakel wordt gedetecteerd, geeft het info-
tainment een grafische melding weer en klinkt er een
akoestisch signaal. Met de vermindering van de af-
stand tot het obstakel wordt het interval tussen de
signalen korter. Bij een afstand van minder dan 30
cm tot een obstakel klinkt een continu geluidssig-
naal.
Als de bestuurder niet op de waarschuwing reageert,
activeert het systeem bij een snelheid lager dan 8
km/h een automatisch noodstop om de impact te
verminderen. De automatische noodstop kan in het
infotainment worden geactiveerd en gedeactiveerd.
Weergave
De geregistreerde gebieden zijn verschillend afhan-
kelijk van de uitrusting.
A
Rijspoor dat wordt gevolgd bij de actuele stuur-
hoek
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen
Eenmalige deactivering/activering van de auto-
matische remming
Omschakelen naar de weergave van de achteruit-
rijcamera
Systeemstoring
Obstakel op een afstand van minder dan 30 cm
Obstakel op een afstand van meer dan 30 cm
Obstakel buiten het rijspoor
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
134
Parkeerhulpsystemen › Vermoeidheidsherkenningsassistent Driver Alert
Bediening
Inschakelen
De achteruitversnelling inschakelen.
Of:
De toets
indrukken.
Automatisch inschakelen bij vooruitrijden
Bij het naderen van een obstakel met een snelheid la-
ger dan 10 km/h.
Bij het automatisch inschakelen is geen automati-
sche remming geactiveerd.
Uitschakelen
Uit de achteruitversnelling schakelen.
Of:
De toets indrukken.
Automatisch uitschakelen
De rijsnelheid is hoger dan 15 km/h.
Functiebeperking
In de volgende gevallen kan het systeem geen of een
onjuiste waarschuwing voor een obstakel geven.
Ongunstige weersomstandigheden.
De geregistreerde obstakels bewegen.
Sensorsignalen worden door het oppervlak van de
obstakels niet gereflecteerd.
Het betreft een klein obstakel, bv. een steen of een
pilaar.
Instellingen
De systeeminstelling vindt plaats in het infotainment
in het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Na het inschakelen klinkt gedurende 3 s een
akoestisch signaal en in de buurt van de wagen be-
vindt zich geen obstakel
De hulp van een specialist inroepen.
Na het inschakelen knippert in de toets het sym-
bool
De hulp van een specialist inroepen.
Na het inschakelen worden niet alle gecontroleer-
de gebieden op het infotainmentbeeldscherm
weergegeven
De wagen enkele meters vooruit of achteruit rij-
den.
Indien de gecontroleerde gebieden dan nog steeds
niet worden weergegeven, de hulp van een specia-
list inroepen.
Achteruitrijcamera
Werking
Bij het achteruitrijden wordt op het infotainment-
beeldscherm het gebied achter de wagen met oriën-
tatielijnen weergegeven.
De camera is uitgerust met een reinigingssys-
teem. De reiniging vindt automatisch plaats samen
met het wassen van de achterruit.
Oriënteringslijnen en functietoetsen
Oriënteringslijnen
A
Afstand ongeveer 40 cm
B
Afstand ongeveer 100 cm
C
Afstand ongeveer 200 cm
De afstand tussen de zijlijnen komt ongeveer over-
een met de wagenbreedte incl. de buitenspiegels.
Functietoetsen
Helderheids-, contrast- en kleurinstellingen van
het beeldscherm
Uitschakelen van de weergave van het gebied
achter de wagen
135
Parkeerhulpsystemen › Achteruitrijcamera
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen van
de parkeerhulp
Eenmalige deactivering/activering van de auto-
matische remming
Volledig schermweergave van de parkeerhulp.
Werkingsvoorwaarden
De achterklep is gesloten.
Het contact is ingeschakeld.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Bediening
Inschakelen
De achteruitversnelling inschakelen.
Uitschakelen
Uit de achteruitversnelling schakelen.
Beperking
Het camerabeeld is vervormd in vergelijking met het
werkelijke zicht. De weergave slechts beperkt ge-
bruiken om de afstand in te schatten.
Enkele voorwerpen kunnen op het beeldscherm mo-
gelijk niet goed worden weergegeven. Bv. smalle ko-
lommen, gaashekwerken, roosters of wegdekonef-
fenheden.
Uitparkeerassistent
Werking
De uitparkeerassistent
waarschuwt bij het ach-
teruitrijden voor nade-
rende voertuigen.
Als de bestuurder niet
reageert op de waar-
schuwing, wordt het
voertuig bij een snelheid
lager dan 10 km/h auto-
matisch afgeremd.
WAARSCHUWING
Bij gedeactiveerd ESC/ASR-systeem vindt geen au-
tomatische remactie plaats.
Wagen met parkeerhulp
Als een naderend voertuig wordt gedetecteerd in
het gebied achter uw wagen, verschijnt in het info-
tainment een grafische melding. Gelijktijdig klinkt
een continu geluidssignaal.
Voertuig in aanrijdingsgebied – Aanrijdingsgevaar!
Naderend voertuig
Wagen zonder parkeerhulp
Als een naderend voertuig wordt gedetecteerd in
het gebied achter uw wagen, verschijnt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een aanwijzing voor
de bestuurder om het achteropkomende verkeer in
de gaten te houden. Gelijktijdig klinkt een akoestisch
signaal.
Werkingsvoorwaarden
ASR geactiveerd.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
Functiebeperking
De werking van de uitparkeerassistent kan onder on-
gunstige weersomstandigheden beperkt zijn.
Instellingen
De activering of deactivering van het systeem vindt
plaats op het display van het instrumentenpaneel in
het menupunt
Hulpsystemen
.
De deactivering of activering van het systeem vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
136
Parkeerhulpsystemen › Uitparkeerassistent
Parkeerassistent
Gebruiksdoel
De parkeerassistent ondersteunt de bestuurder bij
het inparkeren in parkeerruimtes parallel aan en
haaks op de rijbaan en bij het uitparkeren uit par-
keerruimtes parallel aan de rijbaan.
Waarop letten
Het systeem in de volgende situaties niet te gebrui-
ken.
Op een losse of gladde ondergrond.
Als sneeuwkettingen of een noodreservewiel zijn
gemonteerd.
Als het systeem een niet-passende parkeerruimte
voor het inparkeren aanbiedt.
Werking
Het systeem zoekt een parkeerruimte en neemt tij-
dens het in- of uitparkeren alleen de besturing over.
De bestuurder bedient de pedalen en de versnel-
lings- resp. keuzehendel.
Het systeem geeft informatie en aanwijzingen weer
op het display van het instrumentenpaneel.
Als het systeem een gevaar voor een aanrijding her-
kent, wordt een automatische noodstop uitgevoerd
om de impact te verminderen.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is lager dan 7 km/h.
De ASR is geactiveerd en er vindt geen ingreep
plaats.
Er vindt geen ingreep door de bestuurder plaats
bij het automatisch sturen.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
Bediening
Inschakelen/uitschakelen
De toets indrukken.
Bij ingeschakeld systeem brandt in de toets het
symbool
.
Rijbaanzijde voor het inparkeren selecteren
Het systeem zoekt automatisch naar een passende
parkeerruimte aan bijrijderszijde.
Het knipperlicht voor de bestuurderszijde bedienen
om een parkeerruimte aan deze rijbaanzijde te zoe-
ken.
Procedure bij het zoeken van parkeerruimte
Langs een aantal geparkeerde wagens rijden op
een afstand van 0,5 - 1,5 m.
Om naar een parkeerruimte dwars op de rijbaan te
zoeken, langzamer dan 20 km/h rijden.
Om naar een fileparkeerruimte te zoeken, langza-
mer dan 40 km/h rijden.
Indien op het display het symbool
(km/h) wordt
weergegeven, de rijsnelheid verlagen. Wanneer het
systeem een parkeerruimte vindt, verschijnt op het
display de aanbevolen parkeermodus.
Parkeermodus wisselen
Als er een geschikte parkeerruimte wordt gevonden,
kunnen op het display de volgende parkeermodi
worden weergegeven.
Achteruit fileparkeren
Achteruit inparkeren
Vooruit inparkeren
De parkeermodus kan worden gewisseld, door op de
toets te drukken.
Door opnieuw op de toets te drukken, wordt het
systeem uitgeschakeld.
Om naar de oorspronkelijk geadviseerde parkeer-
modus terug te keren opnieuw op de toets
drukken.
Voor de inparkeermanoeuvre
Als er een geschikte parkeerruimte wordt gevon-
den, stoppen en overeenkomstig de pijl op het dis-
play vooruit- of achteruitrijden.
Zodra een melding over de stuuringreep wordt
weergegeven, het stuurwiel loslaten. Het sturen
wordt door het systeem overgenomen.
Inparkeermanoeuvre
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Tijdens het inparkeren niet tussen de stuurwielspa-
ken grijpen.
Alleen de pedalen en de versnellings-/keuzehendel
bedienen.
De omgeving van de wagen in de gaten houden en
overeenkomstig de pijl op het display achteruit- of
vooruitrijden.
137
Parkeerhulpsystemen › Parkeerassistent
Zodra op het display het symbool wordt weer-
gegeven en een akoestisch signaal klinkt, stoppen.
Het stuurwiel wordt overeenkomstig gedraaid. Het
symbool gaat uit.
Overeenkomstig de pijl op het display achteruit- of
vooruitrijden.
Zodra de inparkeermanoeuvre is voltooid, wordt de
betreende melding weergegeven en klinkt een
akoestisch signaal.
De inparkeermanoeuvre kan op elk moment worden
onderbroken door op de toets te drukken.
Wanneer gedeeltelijk vooruit wordt ingeparkeerd
in een geschikte parkeerruimte dwars op de rijbaan,
op de toets
drukken. De inparkeermanoeuvre
wordt door het systeem voltooid.
Uit een fileparkeerruimte uitparkeren
De toets
indrukken.
Bij ingeschakeld systeem brandt in de toets het
symbool .
De aanwijzingen op het beeldscherm opvolgen.
Automatische snelheidsverlaging
Als een snelheid van 7 km/h wordt overschreden tij-
dens het inparkeren, verlaagt het systeem de snel-
heid.
Bij de tweede snelheidsoverschrijding van 7 km/h
wordt de inparkeermanoeuvre beëindigd.
Functiebeperking
Als de parkeerruimte te klein is, kan er niet met hulp
van het systeem worden uitgeparkeerd. Op het dis-
play in het instrumentenpaneel verschijnt een betref-
fende melding.
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
Onjuiste eindpositie van de wagen in de parkeer-
ruimte
De correcte inparkeerprocedure is afhankelijk van de
omtrek van de wielen. Indien andere dan door ŠKO-
DA AUTO goedgekeurde wielen worden gemon-
teerd, het systeem door een specialist opnieuw laten
instellen.
Motor, uitlaatsysteem en brandstof
Motorkap
Motorkap openen
Voor het openen
Controleren of de ruitenwisserarmen op de voor-
ruit liggen.
Alle personen weghouden bij de motorruimte.
Openen
Aan de ontgrendelings-
hendel onder het dash-
board trekken .
De vergrendeling los-
maken.
De kap openen.
De motorkapsteun uit
de houder nemen en
het uiteinde van de
steun in de opening in
de kap aanbrengen.
Sluiten
De kap optillen.
De motorkapsteun losmaken en in de houder aan-
brengen.
De kap omlaag klappen en vanaf een hoogte van
ca. 30 cm laten vallen.
Controleren of de kap goed gesloten is.
LET OP
Een niet gesloten kap niet nadrukken.
138
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Motorkap
Motorolie
Vloeistofpeil controleren en bijvullen
Controlevoorwaarden
Wagen op een horizontale ondergrond plaatsen.
De afgezette motor is op bedrijfstemperatuur.
Vloeistofpeil controleren
Een paar minuten wachten tot de motorolie in de
carterpan is teruggestroomd.
De oliepeilstok eruit trekken en met een schone
doek afvegen.
De oliepeilstok tot de aanslag erin schuiven en op-
nieuw eruit trekken.
Het oliepeil aflezen en de oliepeilstok opnieuw erin
schuiven.
Het oliepeil moet in het gemarkeerde gebied liggen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Het oliepeil mag niet buiten het gemarkeerde ge-
beid liggen. Als het bijvullen van motorolie niet mo-
gelijk is of als het oliepeil boven het gemarkeerde
gebied ligt, niet verder rijden. De motor afzetten en
de hulp van een specialist inroepen.
Geen additieven gebruiken.
De motor verbruikt, afhankelijk van de rijstijl en de
bedrijfsomstandigheden, iets olie (tot 0,5 l/1.000
km). Tijdens de eerste 5.000 km kan het olieverbruik
ook daarboven liggen.
Bijvullen
De dop van de motorolievulopening losdraaien.
De voorgeschreven olie met telkens 0,5 liter per
keer bijvullen.
Het oliepeil controleren.
De dop van de motorolievulopening dichtdraaien.
Specificatie
Informeer bij een specialist naar de juiste motorolie-
specificatie voor uw wagen.
Indien geen olie met de juiste specificatie beschik-
baar is, kan tot de volgende olieverversing max. 0,5 l
olie met de volgende specificatie worden gebruikt.
Benzinemotoren: VW 504 00, VW 508 00,
ACEA C3, ACEA C5.
Dieselmotoren: VW 507 00, ACEA C3 of API CJ-4.
Bij wagens zonder roetfilter kan optioneel de mo-
torolie VW 505 01 worden gebruikt.
Vervangen
De olie door een specialist laten verversen.
Probleemoplossing
Motoroliedruk te laag
of knippert
Het motoroliepeil controleren.
Het oliepeil is in orde, het controlelampje blijft knip-
peren:
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Motoroliepeil te laag
of
brandt
Melding dat motorolie moet worden bijgevuld
Het motoroliepeil controleren, zo nodig olie bijvul-
len.
Motoroliepeil te hoog
of brandt
Melding motoroliepeil verlagen
Het motoroliepeil controleren.
Het oliepeil is te hoog:
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
Motoroliepeilsensor defect
of
brandt
Melding motoroliepeilsensor
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistof
Koelvloeistoftemperatuurmeter
A
Koud bereik
Hoge motortoerentallen voorkomen.
139
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Motorolie
B
Bereik bedrijfswarme motor
C
Bereik te hoge temperatuur
Vloeistofpeil controleren en bijvullen
Controlevoorwaarden
Wagen op een horizontale ondergrond plaatsen.
De motor is afgezet en afgekoeld.
Vloeistofpeil controleren
Het vloeistofpeil moet in
het gemarkeerde gebied
liggen.
Indien het vloeistofpeil
onder de marke-
ring ligt, koelvloeistof
bijvullen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motorruimte!
De koelvloeistof niet bijvullen tot boven het gemar-
keerde gebied. De koelvloeistof kan anders bij op-
warming uit het koelsysteem worden gedrukt.
LET OP
In het reservoir moet altijd een geringe hoeveelheid
koelvloeistof aanwezig zijn. Bij een leeg reservoir
geen koelvloeistof bijvullen.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Bijvullen
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Het koelsysteem staat onder druk. De vuldop van
het koelvloeistofexpansiereservoir niet openen, zo-
lang de motor warm is. De motor laten afkoelen.
Een doek op de dop van het reservoir leggen en de
dop voorzichtig losschroeven.
Koelvloeistof bijvullen die aan de voorgeschreven
specificatie voldoet.
De dop vastdraaien, tot deze vergrendelt.
Specificatie
Voor het bijvullen het koelvloeistofconcentraat
G12evo (TL 774 L) of G13 (TL 774 J) gebruiken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het koelsysteem en de
motor!
Koelvloeistofconcentraat die niet voldoet aan de
voorgeschreven specificatie kan de bescherming te-
gen corrosie aanzienlijk verminderen.
Probleemoplossing
Koelvloeistofpeil te laag
of brandt
Melding controle koelvloeistofpeil noodzakelijk
Het koelvloeistofpeil controleren.
Het koelvloeistofpeil is in orde:
De zekering voor de koelluchtventilator controle-
ren en deze zo nodig vervangen » Pagina 147, Ze-
kering vervangen.
De zekering is in orde, het controlelampje brandt op-
nieuw:
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
of brandt
Melding motor oververhit
Niet verder rijden.
De motor afzetten en laten afkoelen.
Na het uitgaan van het controlelampje verder rij-
den.
Motorstoring
of
brandt
Niet verder rijden!
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Er is geen koelvloeistof met de juiste specificatie
beschikbaar
Gedestilleerd of gedemineraliseerd water bijvullen.
De juiste mengverhouding van de koelvloeistof zo
snel mogelijk door een specialist laten corrigeren.
Er is voor het bijvullen ander water gebruikt dan ge-
destilleerd of gedemineraliseerd water:
De koelvloeistof door een specialist laten verver-
sen.
Het is niet mogelijk om voldoende koelvloeistof bij
te vullen
Niet verder rijden.
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Er is koelvloeistofverlies
Koelvloeistof bijvullen en de hulp van een specialist
inroepen.
Motorelektronica
Probleemoplossing
Storing benzinemotorregeling
brandt
140
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Motorelektronica
Er kan in het noodprogramma worden gereden - Er
kan een merkbare vermindering van het motorver-
mogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Storing dieselmotorregeling
knippert
Er kan in het noodprogramma worden gereden - Er
kan een merkbare vermindering van het motorver-
mogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Storing dieselvoorgloeisysteem
brandt, of indien na het inschakelen van het
contact niet gaat branden
Er kan in het noodprogramma worden gereden - Er
kan een merkbare vermindering van het motorver-
mogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Roetfilter
Probleemoplossing
Roetfilter verstopt
of brandt
Het filter reinigen.
Bij een brandend controlelampje moet rekening
worden gehouden met een verhoogd brandstofver-
bruik, een verminderd motorvermogen en een niet
beschikbare start-stop-functie.
Filterreiniging
Voorwaarde voor de reiniging
De motor is op bedrijfstemperatuur.
Handelwijze voor wagens met dieselmotoren
Met een snelheid van min. 60 km/h bij motortoe-
rentallen van min. 2.000/min rijden.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het contro-
lelampje
uit.
Indien het controlelamje binnen 40 minuten niet
uit gaat, is het filter niet gereinigd.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Handelwijze voor wagens met benzinemotoren
Met een snelheid van min. 80 km/h bij motortoe-
rentallen tussen 3.000-5.000/min rijden.
Het gaspedaal loslaten en de wagen enkele secon-
den met ingeschakelde versnelling laten rollen.
Deze handelwijze meerdere malen herhalen.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het contro-
lelampje uit.
Indien het controlelamje binnen 30 minuten niet
uit gaat, is het filter niet gereinigd.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Uitlaatgascontrolesysteem
Probleemoplossing
Storing uitlaatgascontrolesysteem
brandt
Er kan in het noodprogramma worden gere-
den - Er kan een merkbare vermindering van het mo-
torvermogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Brandstolter
Probleemoplossing
Water in brandstolter
of brandt
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Tankklep
Tankklep openen
Op de klep drukken en
deze openen.
AdBlue
Voorschriften
Alleen AdBlue
®
gebruiken, die voldoet aan de norm
ISO 22241-1. Geen additieven aan de AdBlue
®
toe-
voegen.
141
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Roetfilter
AdBlue
®
is een geregistreerd merk van de VDA en is
ook bekend als AUS 32 (Aqueous Urea Solution) of
DEF (Diesel Exhaust Fluid).
Werking
Om de emissies van schadelijke stoen te verminde-
ren, wordt in het uitlaatsysteem automatisch een
ureumoplossing - AdBlue
®
ingespoten.
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen onder -11 C. De
werking van het systeem wordt door een automati-
sche verwarming gegarandeerd.
Vloeistofpeil controleren en bijvullen
Vloeistofpeil controleren
Het AdBlue
®
-vloeistofpeil wordt automatisch be-
waakt.
De actieradius met de aanwezige AdBlue
®
-tankin-
houd en de informatie over de minimale en maximale
AdBlue
®
-bijvulhoeveelheid kunnen in de rijgegevens
op het display van het instrumentenpaneel worden
weergegeven.
Indien de actieradius met de aanwezige AdBlue
®
-
tankinhoud tot 0 km daalt, is geen motorstart moge-
lijk.
Indien mogelijk, AdBlue
®
tot het maximum vloei-
stofpeil bijvullen.
Voorwaarden voor het bijvullen
Wagen ontgrendeld.
Contact uitgeschakeld.
Wagen op een horizontale ondergrond plaatsen.
Methoden voor het bijvullen
Met het vulpistool bij het tankstation.
Met de navulfles.
Bij een specialist.
Wij adviseren u, voor het bijvullen met een navulfles
navulflessen van ŠKODA originele onderdelen te ge-
bruiken. Deze zijn voorzien van een beveiliging tegen
teveel bijvullen.
Bijvullen
De tankklep openen.
De tankdop in pijlrich-
ting draaien en verwij-
deren.
De tankdop op de
tankklep steken.
AdBlue
®
bijvullen.
De AdBlue
®
-tank is vol,
wanneer het vulpistool
uitschakelt resp. zodra
geen AdBlue
®
meer uit de navulfles stroomt. Niet
verder bijvullen.
De tankdop op de vulopening aanbrengen en tegen
de pijlrichting in draaien tot deze vastklikt.
De tankklep sluiten en vergrendelen.
Vóór het starten van de motor het contact 30 se-
conden ingeschakeld laten, zodat het bijvullen door
het systeem kan worden herkend.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het AdBlue
®
-systeem!
De in het instrumentenpaneel aangegeven maxima-
le bijvulhoeveelheid niet overschrijden.
De houdbaarheid van AdBlue
®
bedraagt 4 jaar. In-
dien de tankinhoud niet binnen deze tijd wordt ver-
bruikt, dan moet dit door een specialist worden
vervangen. Voor het bijvullen geen AdBlue
®
gebrui-
ken waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken.
Probleemoplossing
AdBlue
®
-vloeistofpeil te laag
of of brandt
AdBlue
®
bijvullen.
AdBlue
®
-systeem defect.
of of brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Technische gegevens
De AdBlue
®
-vulhoeveelheid bedraagt ongeveer 12 li-
ter.
Benzine
Waarop letten
GEVAAR
Levensgevaar!
Brandstoen en brandstofdampen zijn explosief.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden!
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet
worden gebruikt, kunt u contact opnemen met een
ŠKODA Partner. Deze kan u informeren of een ge-
schikte brandstof in het betreende land wordt aan-
geboden.
142
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Benzine
Voorschriften
Normen
De benzine moet aan de Europese norm EN 228 (in
Rusland GOST 32513-2013) voldoen.
Alleen loodvrije benzine gebruiken die maximaal
10% bioethanol (E10) bevat.
We adviseren benzine met additieven te gebrui-
ken, die bij tankstations bij de pomp verkrijgbaar is.
Octaangetal
De benzine gebruiken met het voor uw wagen voor-
geschreven octaangetal.
Benzine met een hoger octaangetal dan voorge-
schreven kan zonder beperkingen worden gebruikt.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Wanneer benzine met een lager dan het voorge-
schreven octaangetal wordt gebruikt, dan de rit al-
leen met gemiddelde toerentallen en minimale mo-
torbelasting voortzetten.
Zo snel mogelijk weer benzine met het voorge-
schreven octaangetal tanken.
Geen benzine met een lager octaangetal dan 91
gebruiken!
Voorgeschreven benzine 95/min. 92 resp. 93 RON
Wij adviseren benzine 95 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 92 resp. 93 RON worden
getankt (gering vermogensverlies, licht verhoogd
brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91 RON worden
gebruikt (gering vermogensverlies, licht verhoogd
brandstofverbruik).
Voorgeschreven benzine min. 95 RON
Minimaal benzine 95 RON gebruiken.
Het gebruik van benzine met een hoger octaangetal
dan 95 RON kan voor een vermogenstoename en
een lager brandstofverbruik zorgen.
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93
RON worden gebruikt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
Voorgeschreven benzine 98/(95) RON
Wij adviseren benzine 98 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 95 RON worden getankt
(gering vermogensverlies, licht verhoogd brandstof-
verbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93
RON worden gebruikt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
Additieven
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Geen benzine met additieven op metaalbasis, bv.
mangaan, ijzer, lood en bv. ook geen LRP-benzine -
lead replacement petrol gebruiken.
Aan benzine conform EN 228 geen extra additie-
ven toevoegen.
Wanneer benzine wordt gebruikt die niet conform
EN 228 is, adviseren informatie bij een specialist te
verkrijgen over het eventueel gebruik van door
ŠKODA AUTO goedgekeurde benzineadditieven.
Voorwaarden voor het tanken
Wagen ontgrendeld.
Contact uitgeschakeld.
Bijvullen
Bijvullen
De tankklep openen.
De tankdop in pijlrich-
ting draaien en verwij-
deren.
De tankdop op de
tankklep steken.
Het vulpistool tot de
aanslag in de brand-
stofvulopening steken
en tanken.
Het tanken na het uit-
schakelen van het vul-
pistool niet voortzetten.
Het vulpistool uitnemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening aanbren-
gen en tegen de pijlrichting in draaien tot deze
vastklikt.
De tankklep sluiten en vergrendelen.
Probleemoplossing
Als een andere brandstof is getankt dan loodvrije
benzine volgens de voor uw wagen geldende nor-
men
De motor niet starten en het contact niet inscha-
kelen.
De hulp van een specialist inroepen.
143
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Benzine
Technische gegevens
De voorgeschreven brandstof voor uw wagen staat
vermeld op een sticker aan de binnenkant van de
tankklep.
A
Loodvrije benzine
B
Bio-aandeel in pro-
cent
De tankinhoud bedraagt ongeveer 50 liter, waarvan 7
liter reserve.
De brandstofvoorraad heeft het reservegebied
bereikt.
Diesel
Waarop letten
GEVAAR
Levensgevaar!
Brandstoen en brandstofdampen zijn explosief.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden!
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet
worden gebruikt, kunt u contact opnemen met een
ŠKODA Partner. Deze kan u informeren of een ge-
schikte brandstof in het betreende land wordt aan-
geboden.
Voorschriften
Normen
De diesel moet aan de Europese norm EN 590 (in
Rusland GOST 32511-2013 of GOST R 55475-2013)
voldoen.
Alleen diesel gebruiken die maximaal 7% biodie-
sel(B7) bevat.
We adviseren diesel met additieven te gebruiken,
die bij tankstations bij de pomp verkrijgbaar is.
Gebruik onder afwijkende weersomstandigheden
Alleen diesel gebruiken die is bedoeld voor de huidi-
ge of te verwachten weersomstandigheden.
Additieven
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Geen RME-biobrandstof gebruiken, ook niet als
dieseladditief.
Aan diesel conform EN 590 geen extra additieven
toevoegen.
Wanneer diesel wordt gebruikt die niet conform
EN 590 is, adviseren informatie bij een specialist te
verkrijgen over het eventueel gebruik van door
ŠKODA AUTO goedgekeurde dieseladditieven.
Voorwaarden voor het tanken
Wagen ontgrendeld.
Contact uitgeschakeld.
Bijvullen
Beveiliging tegen verkeerd tanken
De brandstofvulopening van wagens met dieselmo-
tor kan uitgerust zijn met een beveiliging tegen ver-
keerd tanken.
In enkele landen kan de diameter van het dieselvul-
pistool identiek zijn aan die van het benzinevulpistool.
Voordat u in deze landen gaat rijden, de beveiliging
door een specialist laten uitbouwen.
Bijvullen
De tankklep openen.
De tankdop in pijlrich-
ting draaien en verwij-
deren.
De tankdop op de
tankklep steken.
Het vulpistool tot de
aanslag in de brand-
stofvulopening steken
en tanken.
Het tanken na het uit-
schakelen van het vul-
pistool niet voortzetten.
Het vulpistool uitnemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening aanbren-
gen en tegen de pijlrichting in draaien tot deze
vastklikt.
De tankklep sluiten en vergrendelen.
144
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Diesel
Probleemoplossing
Als een andere brandstof is getankt dan diesel vol-
gens de voor uw wagen geldende normen
De motor niet starten en het contact niet inscha-
kelen.
De hulp van een specialist inroepen.
Het dieselvulpistool kan niet correct in de tankvu-
lopening worden gestoken
Als het dieselvulpistool niet correct in de tankvulo-
pening kan worden gestoken, het dieselvulpistool
bij het insteken iets heen en weer bewegen.
Technische gegevens
De voorgeschreven brandstof voor uw wagen staat
vermeld op een sticker aan de binnenkant van de
tankklep.
A
Diesel
B
Bio-aandeel in pro-
cent
De tankinhoud bedraagt ongeveer 50 liter, waarvan 7
liter reserve.
De brandstofvoorraad heeft het reservegebied
bereikt.
Accu en zekeringen
Accu
Werking - Ontladingsbeveiliging
Mogelijke oorzaken van de accu-ontlading
Veelvuldig stadsverkeer.
Lage temperaturen.
Langdurige wagenstilstand.
Systeemeigen ontladingsbeveiligingsmaatregelen
Verhoging van het stationair motortoerental.
Uitschakeling resp. vermogensbegrenzing van be-
paalde verbruikers.
Maatregelen bij een wagenstilstand van meer dan
drie weken
De
-pool van de accu losmaken.
Accu controleren en laden
Toestand controleren
De toestand van de accu wordt bij de inspectie bij
een specialist gecontroleerd.
Accuzuurstand controleren
Geldt voor een accu met zuurstandindicator.
Vóór de controle op de
indicator kloppen om
luchtbellen te verwij-
deren.
Zwarte kleur - Zuurstand in orde.
Kleurloze of lichtgele kleur - Zuurstand te laag, de
accu moet worden vervangen.
Voorwaarden voor het laden
Contact uitgeschakeld.
Stroomverbruikers uitgeschakeld.
Acculaadprocedure
Voor het volledig opladen van de accu een laad-
stroom van max. 0,1 keer de accucapaciteit instellen.
145
Accu en zekeringen › Accu
De -klem van de ac-
culader op de -pool
van de accu aansluiten.
De -klem van de ac-
culader op het massa-
punt A aansluiten.
De stekker van de ac-
culader in het stopcon-
tact steken en het ap-
paraat inschakelen.
Na het opladen de ac-
culader uitschakelen en de stekker uit het stopcon-
tact trekken.
De klemmen van de acculader losmaken van de ac-
cu.
WAARSCHUWING
Explosiegevaar!
Tijdens het laden komt waterstof vrij. Een explosie
kan ook worden veroorzaakt door bijvoorbeeld
vonken die ontstaan bij het losmaken van de accu-
kabels of het lostrekken van een stekker.
Nooit een bevroren of ontdooide accu opladen.
Het zogenaamde snelladen van de accu niet zelf
uitvoeren, maar door een specialist laten uitvoeren.
LET OP
Een ontladen accu kan makkelijk bevriezen.
Probleemoplossing
Accu wordt bij draaiende motor niet geladen
of brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Motorstoring
of brandt
Niet verder rijden!
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Losmaken, vastmaken en vervangen
VOORZICHTIG
Brandgevaar!
De aansluitkabels mogen niet worden verwisseld.
Losmaken
De elektrische achterklep, alle ruiten en het elektri-
sche rolgordijn sluiten.
Het contact en alle aangesloten elektrische ver-
bruikers uitschakelen.
De
-pool en vervolgens de -pool losmaken.
Vastmaken
De -pool en vervolgens de -pool vastmaken.
Massapunt
Na het inschakelen van het contact gaan de contro-
lelampjes branden.
Indien na korte tijd een van de genoemde controle-
lampjes niet uitgaat, de hulp van een specialist in-
roepen.
Functies na het los- en vastmaken van de accu in
gebruik nemen
Tijd instellen » Pagina 50.
Ruitbediening » Pagina 24.
Rolgordijn » Pagina 25.
Vervangen
De nieuwe accu moet dezelfde parameters hebben
als de originele accu. De vervanging door een specia-
list laten uitvoeren.
Startkabel gebruiken
Waarop letten
WAARSCHUWING
Explosiegevaar en bijtende werking!
Onder de volgende omstandigheden moet worden
afgezien van starthulp met de accu van een ander
voertuig.
De ontladen accu is bevroren. Een ontladen ac-
cu kan al bij temperaturen net onder 0 °C be-
vriezen.
De accuzuurstand is te laag » Pagina 145.
Startkabels gebruiken met een voldoende grote dia-
meter en met geïsoleerde poolklemmen.
De nominale spanning van beide accu's moet 12 V
zijn. De capaciteit (in Ah) van de stroomleverende ac-
cu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit van
de ontladen accu.
Starten met behulp van de accu van een
andere wagen
WAARSCHUWING
Gevaar voor verwondingen en beschadiging van de
wagen!
De startkabels zo leggen, dat ze niet door draaien-
de delen in de motorruimte kunnen worden ge-
raakt.
LET OP
Gevaar voor kortsluiting!
De niet-geïsoleerde delen van de pooltangen mo-
gen elkaar niet raken.
De op de pluspool van de accu aangesloten kabel
mag niet met elektrisch geleidende delen van de
wagen in aanraking komen.
De wagens mogen elkaar niet aanraken.
146
Accu en zekeringen › Startkabel gebruiken
Motor starten
De pooltangen van de startkabels aansluiten over-
eenkomstig de volgorde in de legenda.
1
-pool van de ontladen accu.
2
-pool van de stroomgevende accu.
3
-pool van de stroomgevende accu.
4
massapunt van de te starten motor.
De motor van de
stroomgevende wagen
starten en stationair la-
ten draaien.
De motor van de wa-
gen met de ontladen
accu starten.
Indien de motor van de
wagen met de ontla-
den accu niet binnen
10 s aanslaat, de start-
procedure na ongeveer
30 s herhalen.
Kabels losmaken
De kabels in omgekeerde volgorde van het vastma-
ken losnemen.
Zekeringen
Waarop letten
LET OP
Brandgevaar en gevaar voor beschadiging van de
elektrische installatie!
De zekeringen niet repareren en ook niet vervan-
gen door zwaardere zekeringen.
De defecte zekering door een nieuwe zekering met
hetzelfde amperage vervangen.
Wij adviseren u vervangingszekeringen uit het ori-
ginele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
Hierbij is een betrouwbare en veilige zekering van
de verbruikers gegarandeerd.
Indien een nieuw aangebrachte zekering weer
doorbrandt, de hulp van een specialist inroepen.
Massapunt
Op één zekering kunnen meerdere verbruikers
zijn aangesloten. Bij een verbruiker kunnen meerdere
zekeringen horen.
Werking
Doorgebrande zekering
Voorwaarden voor het vervangen van
zekeringen
Contactsleutel verwijderd (wagen zonder start-
knop).
Contact uitgeschakeld en bestuurdersportier ge-
opend (wagen met startknop).
Alle verbruikers uitgeschakeld.
Zekering vervangen
De zekering vervangen
met de klem die zich
aan de binnenzijde van
de afdekking van de
zekeringenhouder in de
motorruimte bevindt.
Het passende uiteinde
van de klem gebruiken
overeenkomstig de ze-
keringafmetingen.
Zekeringen in het dashboard
Overzicht
Toegang tot de zekeringen
Het opbergvak aan de bestuurderszijde openen.
De knop indrukken en
het vak openklappen.
Het vak door naar u
toe te trekken verwij-
deren.
De zekering vervangen.
Het vak op de oor-
spronkelijke plaats aan-
brengen en sluiten.
147
Accu en zekeringen › Zekeringen
Overzicht zekeringen
Zekering-
nummer
Verbruiker
1 Trekhaak
2 Ledkoplamp - linkerzijde
3 Muziekversterker
4 Koplampsproeiers
5 Schuif-kanteldak
6 Centrale vergrendeling, ruitensproeier-
installatie, achterruitwisser
7 Stoelverwarming achter
8 Climatronic
9 Ledkoplamp - rechterzijde
10 Trekhaak
11 Elektrische achterklep
12 Stuurwielverwarming
13 Lichtschakelaar, diagnoseaansluiting, re-
gensensor, bedieningshendel onder het
stuurwiel, voorruitverwarming
14 Ruitensproeierinstallatie
15 Instrumentenpaneel, noodoproep
16 Licht - rechterzijde
17 Elektrische ruitbediening - rechterzijde
18 Ruitenwissers voorruit
19 Infotainment
20 Achterruitverwarming
21
SCR (AdBlue
®
)
22 Vrij
23 Achteruitrijcamera
24 Phonebox, gsm-antenne, USB-aanslui-
ting, infotainmentbeeldscherm
25 Bedieningshendel onder het stuurwiel
26 Databus
27 Schokdemperinstelling (adaptief onder-
stel)
Zekering-
nummer
Verbruiker
28 Sensor van het alarmsysteem
29 Claxon van het alarmsysteem
30 Ontsteking (contactslot)
31 Airconditioning, verwarming
32 Gordelspanner bijrijder
33 Elektrische ruitbediening - linkerzijde
34 Gordelspanner bestuurder
35 Licht - linkerzijde
36 Claxon
37 Verwarming van de voorstoelen
38 Interieurverlichting, toetsenverlichting,
koplampsproeiers, sfeerverlichting,
handbediende airconditioning, verwar-
ming
39 Hulpsystemen
40 Lichtschakelaar, koplampen, lichtbun-
delhoogteverstelling, diagnoseaanslui-
ting, schakelaar achteruitrijlicht, bedie-
ningshendel onder het stuurwiel
41 Dimbare binnenspiegel, buitenspiegel-
verstelling
42 Koppelingspedaalschakelaar, motor-
start, airconditioning
43 Achterruitwisser
44 Airbagsysteem, airbagcontrolelampje
45 Ruitenwissers voorruit
46 Stoelverwarming achter
47 Vrij
48 Elektronische stuurkolomvergrendeling,
Kessy (sleutelloos vergrendel- en start-
systeem)
49
SCR (AdBlue
®
)
50 USB-aansluitingen achter
51 Vrij
52 Sigarettenaansteker / 12 volt stopcon-
tact voor
53 Uittrekblokkering contactsleutel, auto-
matische versnellingsbak
54 12 volt stopcontact in bagageruimte
55 Vrij
56 Handbediende airconditioning, verwar-
ming
57 Vrij
58 Ruitensproeierinstallatie
59 Buitenspiegelverwarming, verwarmde
ruitensproeiers
60 Trekhaak
61 Trekhaak
148
Accu en zekeringen › Zekeringen in het dashboard
Zekeringen in de motorruimte
Overzicht
Toegang tot de zekeringen
De vergrendelings-
knoppen van de afdek-
king van de zekerin-
genhouder gelijktijdig
indrukken en de afdek-
king verwijderen.
De zekering vervangen.
De afdekking aanbren-
gen en vastklikken.
LET OP
Gevaar voor binnendringend water in de zekeringen-
houder!
De afdekking goed aanbrengen en goed vastklik-
ken.
Overzicht zekeringen
Zekering-
nummer
Verbruiker
1 Motorregelapparaat
2 Uitlaatklep, waterpomp, radiateurjaloe-
zie, SCR (AdBlue
®
), motorcomponenten
3 Lambdasondes, NOx-regelapparaat
4 Brandstofpomp, motorcomponenten
5 Koelluchtventilator, laaddrukregelaar,
oliepeil- en olietemperatuursensor, mo-
torcomponenten
6 Carterontluchting, voorgloeisysteem,
motorcomponenten
7 Remsysteem (onderdrukpomp)
8 Brandstofpomp, motorcomponenten
9 Remlichtschakelaar
10 Databus, BCM-regelapparaat, accuge-
gevensmodule
11 Vrij
12 Airconditioning
13 Vrij
14 ESC, motorregelingssysteem, motor-
componenten
Zekering-
nummer
Verbruiker
15 Automatische versnellingsbak
16 Vrij
17 Motorregeling
18 Startmotor
19 Vrij
20 ESC
21 ESC
22 Vrij
23 Vrij
24 Vrij
25 Elektrische extra verwarming, koellucht-
ventilator
27 Elektrische extra verwarming, koellucht-
ventilator
28 Elektrische extra verwarming
29 Voorruitverwarming
149
Accu en zekeringen › Zekeringen in de motorruimte
Wielen
Banden en velgen
Waarop letten
LET OP
De banden beschermen tegen contact met smeer-
middelen en brandstof.
Wielen en banden koel, droog en zo donker moge-
lijk opslaan. De banden zelf rechtopstaand bewa-
ren.
Lichtmetalen velgen worden door pekel aangetast.
Oorzaken van ongelijkmatige bandenslijtage
Onjuiste bandenspanning.
Rijstijl (bv. snel rijden door bochten, hard accelere-
ren en remmen).
Verkeerde uitlijning.
Onjuiste wielbalancering.
Wielen verwisselen
Voor een gelijkmatige
slijtage van alle banden
adviseren we om de wie-
len elke 10.000 km over-
eenkomstig het schema
te verwisselen.
Aanwijzingen voor de bandenmontage
De aangegeven draairichting aanhouden, anders
kunnen de rijeigenschappen worden beïnvloed. De
draairichting is door een pijl op de wang van de
band gekenmerkt.
Banden altijd per as vervangen.
Aanvullende informatie
Alleen goedgekeurde radiaalbanden van dezelfde
constructie, maat (afrolomtrek) en met hetzelfde
profiel op één as gebruiken.
De goedgekeurde bandenmaten zijn opgenomen in
de technische wagendocumenten en in de conformi-
teitsverklaring (het zgn. COC-document).
De conformiteitsverklaring is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner (geldt alleen voor sommige landen
en sommige modeluitvoeringen).
Overzicht van het bandopschrift
Toelichting van het bandopschrift
Bv. 195/65 R 15 91 T
Bandbreedte in mm
Hoogte-/breedteverhouding in %
Code voor bandconstructie - Radiaal
Velgdiameter in inch
Belastingsindex
Snelheidscodeletter
195
65
R
15
91
T
Belastingsindex
De belastingsindex geeft het maximaal toegestane
draagvermogen van een afzonderlijke band aan.
560 kg
580 kg
600 kg
615 kg
630 kg
650 kg
670 kg
690 kg
Snelheidscodeletter
De snelheidscode geeft de maximaal toelaatbare
snelheid met gemonteerde banden van de betreen-
de categorie aan.
180 km/h
190 km/h
200 km/h
210 km/h
240 km/h
270 km/h
300 km/h
WAARSCHUWING
Nooit de voor de gemonteerde banden toegestane
belasting en snelheid overschrijden.
Slijtagemerktekens
Onderin het profiel van
de banden zitten slijtage-
merktekens die de toe-
gestane minimale pro-
fieldiepte weergeven.
Markeringen op de band-
wangen, zoals de letters
"TWI" en/of andere sym-
bolen, bv.
, geven de
plaats van de slijtage-
merktekens aan.
Een band moet als versleten worden beschouwd als
een van deze merktekens het bandenprofiel vlak af-
sluit.
De profieldiepte kan worden gemeten met een
profieldieptemeter op de ijskrabber. De ijskrabber
bevindt zich aan de binnenzijde van de tankklep.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Geen versleten banden gebruiken.
Bandproductiedatum
De productiedatum van de band staat op de wang
van de band vermeld.
Bijvoorbeeld DOT ... 10 18 betekent bijvoorbeeld dat
de band in week 10 van het jaar 2018 is geprodu-
ceerd.
88
89
90
91
92
93
94
95
S
T
U
H
V
W
Y
150
Wielen › Banden en velgen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Geen banden gebruiken die ouder zijn dan 6 jaar.
Probleemoplossing
Hulp bij bandenpech
Reserve- en noodreservewiel » Pagina 151.
Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoog-
brengen.
Bandenafdichtset » Pagina 154.
Verandering van de bandenspanning
Verandering van de bandenspanning
De wagen stilzetten.
De banden en de bandenspanningen controleren.
De band waarnaar het systeem verwijst, kan in het
infotainment in het volgende menupunt worden
weergegeven.
Wagenstatus
Of:
Wagenstatus
Allweather- of winterbanden
Gebruiksdoel
4-seizoenen- of (“winter”)-banden verbeteren de rij-
eigenschappen bij winterse omstandigheden. Ze zijn
voorzien van het opschrift M+S en een bergtop- en
sneeuwvloksymbool .
Waarop letten
Om de best mogelijke rijeigenschappen te behouden,
moeten op alle vier de wielen banden met een mini-
male profieldiepte van 4 mm zijn gemonteerd.
Winterbanden op het betreende tijdstip vervangen
door zomerbanden. Zomerbanden hebben op een
sneeuw- en ijsvrije rijbaan en bij temperaturen boven
7 °C betere rij- en remeigenschappen.
Gebruiksvoorwaarden
Als 4-seizoenenbanden zijn gemonteerd met een la-
gere snelheidscategorie dan de werkelijke maxi-
mumsnelheid van de wagen als volgt te werk gaan.
In het infotainment de snelheidsbegrenzing over-
eenkomstig de categorie van de gemonteerde ban-
den instellen.
In het gezichtsveld van de bestuurder een waar-
schuwingssticker aanbrengen met de maximum-
waarde van de snelheidscategorie voor de gemon-
teerde banden (geldt alleen voor bepaalde landen).
Instellingen
De instelling van de snelheidsbegrenzing voor ban-
den vindt plaats in het infotainment in het volgende
menupunt.
Of:
Sneeuwkettingen
Gebruiksdoel
Sneeuwkettingen verbeteren het rijgedrag bij win-
terse omstandigheden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen en gevaar voor bandenscha-
de!
De kettingen niet gebruiken op sneeuw- en ijsvrije
wegen.
Waarop letten
Vóór het monteren van de sneeuwkettingen de
wieldoppen verwijderen.
De sneeuwkettingen alleen op de voorwielen mon-
teren.
Technische gegevens
Toegestane velg-/bandcombinaties voor de montage
van sneeuwkettingen.
Velgmaat Bandenmaat
6Jx15 ET35 195/65 R15
6Jx16 ET35 195/60 R16
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de scha-
kels en sloten niet groter zijn dan 13 mm.
Reserve- en noodreservewiel
Overzicht
Reservewiel
Een volwaardig reservewiel is identiek aan de wie-
len die op de wagen zijn gemonteerd.
En niet-volwaardig reservewiel is van een waar-
schuwingssticker voorzien die op de velg is aange-
bracht. Dit wiel is bedoeld voor het bereiken van de
dichtstbijzijnde specialist.
151
Wielen › Allweather- of winterbanden
Een niet-volwaardig reservewiel op de maximaal
voorgeschreven spanning brengen.
Noodreservewiel
Een noodreservewiel is van een waarschuwingsstic-
ker voorzien die zich op de velg bevindt. Dit wiel is
bedoeld voor het bereiken van de dichtstbijzijnde
specialist.
Een noodreservewiel is aanzienlijk smaller dan af fa-
briek gemonteerde wielen.
Wiel bij wagens zonder soundsysteem
verwijderen en aanbrengen
Het reserve- of noodreservewiel is in de bagage-
ruimte in een kuip onder de bodembekleding of vari-
abele bagageruimtevloer bevestigd.
Verwijderen
De bevestigingsriem losmaken en de box met het
wagengereedschap verwijderen.
De borgbout eruit draaien.
Het wiel verwijderen.
Aanbrengen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de kuip
leggen.
De bevestigingsriem door de tegenoverliggende
openingen in de velg trekken.
De borgbout tot de aanslag indraaien.
De box met het wagengereedschap in het wiel aan-
brengen en met de riem vastzetten.
Wiel bij wagens met soundsysteem
verwijderen en aanbrengen
Verwijderen
De vergrendelings-
knoppen indrukken en
de stekker losmaken.
De borgmoer eruit
draaien.
De lagetonenluidspre-
ker verwijderen.
Het wiel verwijderen.
Aanbrengen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de kuip
leggen.
De lagetonenluidspreker aanbrengen.
De borgmoer tot de aanslag erop draaien.
De stekker op de lagetonenluidspreker aansluiten.
Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen .
Waarop letten
Vóór het verwisselen
De wagen veilig parkeren en tegen wegrollen be-
veiligen.
De motor afzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het ver-
wisselen van een wiel moeten de passagiers zich
naast de weg ophouden, bv. achter de vangrail.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan de-
ze afkoppelen.
152
Wielen › Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoogbrengen .
Wagen opkrikken
WAARSCHUWING
De grondplaat van de krik steeds beveiligen tegen
verschuiven!
Op losse ondergrond een stabiele draagplaat met
groot oppervlak onder de krik plaatsen.
Op gladde oppervlakken onder de krik een slipvas-
te onderlegger, bv. een rubberen vloermat, plaat-
sen.
De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn
gesloten.
Geen lichaamsdelen onder de opgekrikte wagen
houden.
De motor van de opgekrikte wagen niet starten.
LET OP
Gevaar voor schade aan de wagen!
Let erop dat de krik correct onder het steunpunt
van de dorpel wordt aangebracht.
Na het verwisselen
De bandenspanning van het gemonteerde wiel
controleren en zo nodig corrigeren.
Bij wagens met bandenspanningscontrole de ban-
denspanningswaarden in het systeem opslaan.
Het aantrekmoment van de wielbouten van het ge-
monteerde wiel zo snel mogelijk laten controleren.
Het voorgeschreven aantrekmoment bedraagt
120 Nm.
Tot de controle van het aanhaalmoment voorzichtig
rijden.
De beschadigde band vervangen. Een bandenrepara-
tie wordt afgeraden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een te laag aanhaalmoment kan ertoe leiden dat
het wiel loskomt tijdens het rijden.
Een te hoog aanhaalmoment kan leiden tot bescha-
diging van het schroefdraad en vervorming van de
velg.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bouten niet invetten of inoliën.
Geen gecorrodeerde of beschadigde bouten ge-
bruiken.
Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen
Bouten losdraaien
Indien de wagen beschikt over afdekkappen voor
de wielbouten of wieldoppen, deze verwijderen.
WAARSCHUWING
Wanneer bij het losdraaien van de bout op het sleu-
teluiteinde wordt gestaan, dan steun zoeken bij de
wagen voor een beter stabiliteit.
Enkele wagen kunnen
over antidiefstalwielbou-
ten beschikken die de
wielen beveiligen tegen
diefstal.
De adapter tot de aan-
slag op de antidiefstal-
wielbout steken.
De sleutel op de wiel-
bout of op de adapter
aanbrengen.
De bout maximaal een
halve omwenteling
draaien, zodat het wiel
niet loskomt en eraf
kan vallen.
Steunpunten voor de krik
De steunpunten bevinden zich onder de dorpel van
de wagen.
A
- 15,5 cm
B
- 25,8 cm
Krik aanbrengen en wagen opkrikken
De krik uit het wagengereedschap gebruiken.
De krik onder het steunpunt plaatsen dat het
dichtst bij het te verwisselen wiel ligt.
De slinger op de krik inhaken.
153
Wielen › Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoogbrengen .
De grondplaat van de krik met het volledige opper-
vlak op een rechte ondergrond plaatsen, zodat de
krik loodrecht onder het kriksteunpunt staat.
De krik met de slinger zo ver omhoogdraaien, dat
de klauw van de krik de rand omvat.
De wagen verder opkrikken tot het wiel net vrij van
de grond hangt.
Wiel verwisselen
De bouten eruit draaien en op een schone onder-
grond leggen.
Het wiel voorzichtig verwijderen.
Het wiel aanbrengen.
De bouten er licht indraaien.
De wagen laten zakken.
LET OP
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoire-
programma geleverde wieldoppen moet de antidief-
stalwielbout worden aangebracht overeenkomstig
de positie die op de achterzijde van de wieldop is
aangegeven.
Bouten vastdraaien
De tegenover elkaar liggende wielbouten incl. de
antidiefstalwielbout na elkaar vastdraaien.
De afdekkappen van de wielbouten of de wieldop-
pen weer aanbrengen.
De sticker met het codenummer van de antidief-
stalwielbouten bewaren. Aan de hand hiervan kan
een vervangende adapter uit het originele ŠKODA
onderdelenprogramma worden aangeschaft.
Bandenafdichtset
Inhoudsoverzicht
De set zit in een box onder de bodembekleding in de
bagageruimte.
A
Sticker met de snelheidsvermelding
B
Ventielsleutel
C
Vulslang met vuldop
D
Luchtcompressor (de plaatsing van de bedie-
ningselementen kan verschillend zijn, afhankelijk
van het type luchtcompressor)
E
Bandenvulslang
F
Knop voor verlagen van de spanning
G
Spanningsmeter
H
12 volt kabelstekker
I
Aan-uitschakelaar
J
Fles met bandenafdichtmiddel
K
Reserve-ventielinzetstuk
De conformiteitsverklaring zit bij de luchtcompres-
sor of in de wagendocumentiemap.
Gebruiksvoorwaarden
De reparatie met de afdichtset vervangt in geen ge-
val een normale bandenreparatie.
De reparatie met de afdichtset dient alleen voor het
bereiken van de dichtstbijzijnde specialist.
De met de afdichtset gerepareerde band zo snel mo-
gelijk vervangen.
Vóór het gebruik van de set
De wagen veilig parkeren en tegen wegrollen be-
veiligen.
De motor afzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens de bandre-
paratie moeten de passagiers zich naast de weg
ophouden, bv. achter de vangrail.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan de-
ze afkoppelen.
Na het gebruik van de set
Indien een bandenspanning van 2,0 bar niet kan wor-
den bereikt, is de band te sterk beschadigd en kan
met de afdichtset niet worden gedicht.
Niet verder rijden. De hulp van een specialist inroe-
pen.
Bij een bandenspanning van 2,0-2,5 bar kan de rit
met maximaal 80 km/h resp. 50 mph worden voort-
gezet.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel ne-
men van bochten vermijden.
Aanwijzingen voor het rijden met gerepareerde
band
De bandenspanning in de gerepareerde band na 10
minuten rijden controleren.
Indien de bandenspanning 1,3 bar of lager is, niet
verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
Indien de bandenspanning hoger is dan 1,3 bar, de
spanning naar de juiste waarde van min. 2 bar corri-
geren en de rit voortzetten.
154
Wielen › Bandenafdichtset
LET OP
Gevaar voor schade aan de compressor!
Na de maximale werkingstijd van de luchtcompres-
sor deze enkele minuten laten afkoelen.
WAARSCHUWING
Verbrandingsgevaar!
De luchtcompressor en de bandenvulslang kunnen
bij het oppompen heet worden.
De luchtcompressor en de slang enkele minuten la-
ten afkoelen.
Gebruiksbeperking
De set in de volgende situaties niet gebruiken.
De velg is beschadigd.
De buitentemperatuur is lager dan de in de handlei-
ding van de fles met bandenafdichtmiddel aange-
geven minimumtemperatuur.
Het gat in de band is groter dan 4 mm.
Beschadigingen in de wang van de band.
De minimale houdbaarheidsdatum op de fles met
bandenafdichtmiddel is verstreken.
Tips om het zelf te doen
Band afdichten
Het ventieldopje van de beschadigde band eraf
draaien.
Met de ventielsleutel het ventielinzetstuk eruit
draaien en op een schone ondergrond leggen.
De fles met bandenafdichtmiddel schudden.
De vulslang op de fles draaien. De folie op de dop
wordt doorgeprikt.
De sluitstop van de vulslang verwijderen en op het
bandenventiel steken.
De fles ondersteboven houden en de gehele inhoud
afdichtmiddel in de band vullen.
De vulslang van het ventiel verwijderen.
Het ventielinzetstuk aanbrengen.
Band oppompen
De vulslang van de luchtcompressor op het ventiel
van de band aanbrengen.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De motor starten.
De stekker van de luchtcompressor in het 12 volt
stopcontact steken.
De luchtcompressor inschakelen.
Zodra een spanning van 2,0-2,5 bar is bereikt, de
luchtcompressor uitschakelen.
De maximale werkingstijd van de luchtcompressor
volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van
de bandenafdichtset opvolgen.
Als de bandenspanning van 2,0-2,5 bar niet werd
bereikt, de vulslang van het ventiel afschroeven.
Ongeveer 10 meter voor- of achteruitrijden zodat
het afdichtmiddel zich in de band kan verdelen.
De vulslang opnieuw op het ventiel draaien en het
oppompen herhalen.
Bandenspanning
Waarop letten
LET OP
De bandenspanning altijd aan de belading aanpas-
sen.
De bandenspanning van alle banden ten minste
eenmaal per maand en voor elke grote rit controle-
ren.
De bandenspanning controleren als de banden
koud zijn. De verhoogde bandenspanning bij warme
banden zo mogelijk niet verminderen.
Na ieder wijzing van de bandenspanning de nieuwe
waarden in het bandenspanningscontrolesysteem
opslaan.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij zeer snel bandenspanningsverlies moet worden
geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder hef-
tige stuurbewegingen en zonder sterk remmen tot
stilstand te brengen.
Sticker met voorgeschreven
bandenspanningswaarden
De sticker met de voorgeschreven bandenspan-
ningswaarden bevindt zich aan de binnenzijde van de
tankklep.
A
Bandenspanning
voor halve belading
B
Bandenspanning
voor het milieu ont-
lastend gebruik (iets
lager brandstofver-
bruik en iets lagere
uitstoot van schade-
lijke stoen)
C
Bandenspanning
voor volle belading
D
Banddiameter in inch
Deze informatie dient slechts als informatie voor
de voorgeschreven bandenspanning. Het is geen
opsomming van de goedgekeurde bandenmaten
voor uw wagen. Deze zijn opgenomen in de
technische wagendocumenten en in de confor-
miteitsverklaring (het zgn. COC-document).
155
Wielen › Bandenspanning
E
Bandenspanningswaarde voor de banden van de
vooras
F
Bandenspanningswaarde voor de banden van de
achteras
G
Voorgeschreven bandenspanningswaarde voor
het noodreservewiel
Bandenspanningscontrolesysteem
Werking
De bandenspanningscontrole geeft een verandering
in de bandenspanning aan.
Waarschuwing bij een spanningsverandering
Brandt - Verandering van de bandenspanning
De wagen stilzetten.
De banden en de bandenspanningen controleren.
Banden met veranderde spanning weergeven
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Wagenstatus
Of:
Wagenstatus
Functiebeperking
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende ban-
denspanning niet waarschuwen, bv. bij een klapband.
De systeemfunctie kan bv. in de volgende situaties
beperkt zijn.
Ongelijkmatige belasting van de wielen, bv. bij het
rijden met een aanhangwagen.
Sportieve rijstijl.
Rijden op onverharde wegen.
Gemonteerde sneeuwkettingen.
Bandenspanningswaarden opslaan
Bandenspanningswaarden in het infotainment op-
slaan
De banden tot de voorgeschreven bandenspanning
oppompen.
Het contact inschakelen.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Wagenstatus
Of:
Wagenstatus
De functietoets aantippen.
Met de functietoetsen het menu voor de ban-
dencontrole selecteren.
Voor het overige de aanwijzingen op het beeld-
scherm opvolgen.
De bandenspanningswaarden in de volgende geval-
len opslaan.
Verandering van de bandenspanning.
Wisselen van een of meerdere wielen.
Positiewijziging van een wiel op de wagen.
Altijd na 10.000 km of 1x per jaar.
Probleemoplossing
Storing bandenspanningscontrolesysteem
knippert ongeveer 1 minuut en blijft daarna
branden
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de
motor starten.
Indien het symbool
na het starten van de motor
weer knippert, is er een systeemstoring.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Doppen van de wielbouten
Afdekkappen lostrekken en inbouwen
Lostrekken
De lostrekklem tot de aanslag op de afdekkap ste-
ken.
De afdekkap lostrekken.
Inbouwen
De afdekkap tot de aanslag op de wielbout steken.
Wieldop
Wieldop lostrekken en inbouwen
Geldt voor de af fabriek of uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma geleverde wieldoppen.
Lostrekken
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
om de rand van een van de openingen in de wiel-
dop haken.
156
Wielen › Bandenspanningscontrolesysteem
De wielsleutel door de beugel schuiven, de wiel-
sleutel op de band laten rusten en de wieldop los-
trekken.
Inbouwen
De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel
op de velg drukken.
Bij gebruik van een antidiefstalwielbout moet deze
zich op de op de wieldop aangegeven plaats bevin-
den.
De wieldop, beginnend bij het ventiel, zodanig op
de velg drukken tot deze over de gehele omtrek
correct vastklikt.
LET OP
De wieldop met de hand aandrukken, niet erop
slaan.
157
Wielen › Wieldop
Opbergvakken en interieuruitrusting
Uitrusting in de bagageruimte
Overzicht
A
Verwijderbare scheidingswand van het opbergvak
Belasting max. 2,5 kg
B
Schakelaar van de trekhaak
C
Opbergvak voor reserve- of noodreservewiel en wagengereedschap
D
12 volt-stopcontact
E
Opbergvak
Belasting max. 1,5 kg
Nooduitrusting
Overzicht van de nooduitrusting
Nooduitrusting in de bagageruimte
A
Plaats van de gevarendriehoek (afhankelijk van
de uitrusting)
B
Wagengereedschap
C
Plaats van de verbanddoos
Opbergvak voor het reflectievest
Het opbergvak voor het reflectievest bevindt zich in
het opbergvak in het voorportier.
Brandblusser onder de bijrijdersstoel
Wagengereedschap
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle volgen-
de onderdelen in het wagengereedschap aanwezig te
zijn.
A
Adapter voor de antidiefstalwielbouten
B
Sleepoog
158
Opbergvakken en interieuruitrusting › Uitrusting in de bagageruimte
C
Beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
D
Krik met aanwijzingenplaatje en slinger
E
Wielsleutel
F
Lostrekklem voor het verwijderen van de afdek-
kappen van de wielbouten
G
Bandenafdichtset
H
Schroevendraaier
De conformiteitsverklaring zit bij de krik of in de wa-
gendocumentiemap.
Bevestigingselementen in de
bagageruimte
Overzicht
Wagen zonder de variabele bagageruimtevloer
A
Tassenhaak
Belasting max. 7,5 kg
B
Bevestigingselementen voor de bevestiging van
de bagagenetten
C
Haak voor de bevestiging van de opbergtas
Belasting max. 1,5 kg
D
Bevestigingselementen voor de bevestiging van
de bagagenetten en de opbergtas
E
Sjorogen voor de bevestiging van de lading en de
bagagenetten
Belasting max. 350 kg
Wagen met de variabele bagageruimtevloer
A
Tassenhaak
Belasting max. 7,5 kg
B
Bevestigingselementen voor de bevestiging van
de bagagenetten
C
Haak voor de bevestiging van de opbergtas
Belasting max. 1,5 kg
D
Bevestigingselementen voor de bevestiging van
de bagagenetten en de opbergtas
E
Sjorogen voor de bevestiging van de lading en de
bagagenetten
Belasting max. 350 kg
F
Sjorogen voor de bevestiging van de lading en de
bagagenetten
Belasting max. 350 kg
Overige bevestigingselementen
A
Net aan bagageruimteafdekking
Belasting max. 1,5 kg
B
Haak voor de bevestiging van de lading aan het
bevstigingsoog van het TOP TETHER-systeem
Belasting max. 5 kg
C
Cargo-elementen
Belasting max. 8 kg
Er bevindt zich een opbergvak voor de cargo-
elementen onder de bodembekleding in de ba-
gageruimte.
Het cargo-element inklappen en op de bodem-
bekleding in de bagageruimte bevestigen.
159
Opbergvakken en interieuruitrusting › Bevestigingselementen in de bagageruimte
Bagagenetten
Overzicht
Het zijnet beschikt over een afsluitbare opberg-
tas.
De maximale belasting van de afsluitbare opbergtas
bedraagt 0,5 kg.
De maximale belasting van het bevestigingsnet met
de afsluitbare opbergtas bedraagt 0,5 kg.
De maximale belasting van de andere bevestigings-
netten bedraagt 1,5 kg.
Opbergtas
Ophangen
De opbergtas aan de
bevestigingspunten A ,
B
of
C
ophangen.
De maximale belasting
van de opbergtas be-
draagt 3,5 kg.
Scheidingsnet
Scheidingsnet bevestigen
Achter bevestigen
De stang in de bevestigingen A aanbrengen.
De musketonhaken B aan de sjorogen vastmaken.
De riemen aan de vrije uiteinden C straktrekken.
Voor bevestigen
De procedure is identiek aan de procedure voor ach-
ter.
De sjorogen voor de musketonhaken bevinden zich
onder de middelste carrosseriestijlen.
Losmaken
Het losmaken vindt plaats in omgekeerde volgorde
van het bevestigen.
Dubbelzijdige bodembekleding
Overzicht
Afhankelijk van de uitrusting kan de wagen zijn uit-
gerust met een dubbelzijdige bodembekleding in de
bagageruimte. Een zijde is van stof, de andere zijde is
afwasbaar.
Harde bagageruimteafdekking
Verwijderen en aanbrengen
De maximale belasting van de afdekking bedraagt
1 kg.
Verwijderen
De ophangkoorden los-
haken.
De afdekking verwijde-
ren.
Aanbrengen
De afdekking aanbrengen tot deze vastklikt.
De ophangkoorden vasthaken.
160
Opbergvakken en interieuruitrusting › Bagagenetten
Afdekking achter de achterste zitplaatsen opber-
gen
De afdekking achter de
achterste zitplaatsen
bevestigen.
Variabele laadvloer in de bagageruimte
Stand instellen
De maximale belasting van de variabele bagageruim-
tevloer in de bovenste stand bedraagt 75 kg.
In de bovenste of onderste stand instellen
De variabele bagage-
ruimtevloer optillen en
naar u toe trekken.
Voor het instellen in de
bovenste stand de vari-
abele bagageruimte-
vloer aan de voorzijde
op het vlak
A leggen.
Voor het instellen in de
onderste stand de vari-
abele bagageruimte-
vloer aan de voorzijde
in de ruimte
B
leggen.
De variabele bagage-
ruimtevloer naar voren
drukken en aanbren-
gen.
De opgetilde variabele bagageruimtevloer in de
bovenste stand bevestigen
De opgetilde variabele
bagageruimtevloer
met behulp van de om-
klapbare hoeken bij A
vergrendelen.
Verwijderen en aanbrengen
De variabele bagageruimtevloer tot een afstand
van circa 15 cm onder de bagageruimteafdekking
optillen en verwijderen.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Overzicht van de
passagiersruimteuitrusting
Overzicht van de praktische uitrustingen
voorin
A
Make-upspiegel
B
Tickethouder
C
Tickethouder
D
Brillenvak
Belasting max. 0,25 kg
Om te openen de toets indrukken.
E
Opbergvak met luchtrooster
161
Opbergvakken en interieuruitrusting › Variabele laadvloer in de bagageruimte
Belasting max. 3 kg
Om het vak te openen aan de greep trekken.
Voor het openen van het luchtrooster de rege-
laar in de stand
draaien.
F
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud
van max. 1,5 l
Opbergvak voor de afvalbak
Opbergvak voor het reflectievest
G
USB-aansluitingen
De USB-aansluiting kan zowel worden gebruikt
voor het opladen als voor dataoverdracht.
H
12 volt-stopcontact
I
Te openen en instelbare armsteun met opberg-
vak
In het onderste gedeelte van de armsteun be-
vindt zich een kaartenhouder.
Om het vak te openen aan de greep trekken.
J
Opbergvak
Belasting max. 0,5 kg
Om te openen aan de greep trekken.
LET OP
In het brillenvak
D
geen warmtegevoelige voor-
werpen laten liggen.
Overzicht van de praktische uitrustingen
achterin
A
Kledinghaak
Belasting max. 2 kg
B
Klaptafel
C
Opbergtas
D
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud
van max. 0,5 l
Opbergvak voor het reflectievest
E
Opbergtas
F
USB-aansluitingen
De USB-aansluiting is alleen bedoeld voor het
opladen.
Opbergvak onder de voorstoel
Opbergvak openen
De maximale belasting
van het opbergvak be-
draagt 1,5 kg.
Opbergvak voor de paraplu
Overzicht
Phonebox
Waarop letten
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar tijdens het opladen.
De telefoon kan warm worden, deze voorzichtig uit
het opbergvak verwijderen.
Geen metalen voorwerpen achterlaten in het vak
onder de telefoon. Bevindt zich in het opbergvak
een heet geworden metalen voorwerp, dan de te-
lefoon verwijderen en het voorwerp in het opberg-
vak laten afkoelen!
162
Opbergvakken en interieuruitrusting › Opbergvak onder de voorstoel
Werking
Functies van de phonebox
Draadloos opladen van telefoons.
Versterking van het telefoonsignaal (geldt alleen
voor enkele landen).
De phonebox bevindt zich in het opbergvak voorin de
middenconsole.
In het opbergvak een telefoon van maximaal
160x80 mm leggen.
Ladingstoestandweergave
De ladingstoestand wordt aangegeven door de ver-
kleuring van het symbool in de statusbalk van het
infotainmentbeeldscherm.
Wit - de telefoon bevindt zich in het opbergvak, is
herkend en wordt opgeladen.
Grijs - de telefoon bevindt zich niet in het opberg-
vak / ondersteunt geen draadloos opladen / is vol-
ledig opgeladen.
Rood - de telefoon bevindt zich in het opbergvak, is
herkend, maar kan niet worden opgeladen.
Geen symbool weergegeven - de functie is niet be-
schikbaar.
Adviezen voor een optimale werking
De telefoon ligt met het display naar boven ge-
richt.
De beschermhoes van de telefoon is verwijderd.
De telefoon bevindt zich midden op het telefoon-
symbool op het vlak.
Werkingsvoorwaarden
Voorwaarden voor het draadloos opladen
Contact ingeschakeld.
De telefoon ondersteunt de Qi-standaard.
Tussen het vlak en de telefoon bevindt zich geen
voorwerp.
Probleemoplossing
Op het infotainmentbeeldscherm wordt een melding
weergegeven dat de mobiele telefoon niet kan wor-
den opgeladen.
Controleer of tussen het vlak en de op te laden te-
lefoon geen voorwerp aanwezig is. Indien dit het
geval is, de telefoon en het voorwerp verwijderen.
De telefoon weer midden op het telefoonsymbool
op het vlak leggen.
Controleer of de positie van de op te laden tele-
foon niet is gewijzigd. Indien dit het geval is, dan de
telefoon verwijderen en weer midden op het tele-
foonsymbool op het vlak leggen.
Bekerhouder
Overzicht
Bekerhouder voorin
In het voorste gedeelte
kan een fles met een
hand worden geopend.
De fles in de houder
drukken en de dop los-
draaien.
Bekerhouder achterin
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie en
de bekledingen door gemorste dranken.
Multimediahouder
Overzicht
De multimediahouder wordt in de bekerhouder aan-
gebracht.
A
Opbergvak voor
munten
B
Opbergvak voor de
wagensleutel
C
Opbergvak voor de
mobiele telefoon
163
Opbergvakken en interieuruitrusting › Bekerhouder
Afvalbak
Zak vervangen
Asbak en sigarettenaansteker
Waarop moet gelet worden
VOORZICHTIG
Gevaar voor verbrandingen of brand!
Gebruik de asbak niet voor het bewaren van hete
of brandende voorwerpen.
Voorzichtig omgaan met de aansteker.
Bediening
De asbak wordt in de bekerhouder aangebracht.
Asbak openen
Deksel verwijderen
Sigarettenaansteker
De aansteker indruk-
ken.
Wachten tot de gloei-
ende aansteker terug-
springt.
De aansteker eruit ne-
men en gebruiken.
De aansteker weer
aanbrengen.
Het stopcontact van de
sigarettenaansteker dient als 12 volt stopcontact.
Klaptafel
Bediening
Tafel opklappen
De tafel in de gewen-
ste stand opklappen.
Tafel omlaagklappen
De vergrendelingsknop
indrukken en de tafel
omlaagklappen.
Bekerhouder uitschuiven
De maximale belasting van de tafel bedraagt 8,5 kg.
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Tijdens het rijden moet de tafel omlaaggeklapt zijn.
164
Opbergvakken en interieuruitrusting › Afvalbak
12 volt-stopcontact
Werkingsvoorwaarden
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de elektrische installa-
tie van de wagen!
De stopcontacten alleen gebruiken voor de aan-
sluiting van vrijgegeven elektrische accessoires
met een totale vermogensafname van maximaal
120 watt.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de aangesloten ver-
bruikers!
De verbruikers uitschakelen voor het in- of uitscha-
kelen van het contact en voor het afzetten van de
motor.
Dakdragersysteem en trekhaak
Dakdrager
Overzicht
Het maximale gewicht van de lading incl. de dragers
bedraagt 75 kg.
De dakdwarsdragers kunnen afhankelijk van de uit-
rusting aan de bevestigingspunten A en B worden
bevestigd.
Zwenkbare trekhaak
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De schakelaar voor het uitzwenken van de stang
met kogelkop niet manipuleren, zolang er een aan-
hangwagen of een ander accessoire aan de stang
met kogelkop gekoppeld is. De stang met kogel-
kop zou ontgrendeld kunnen worden.
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Met de trekhaak voorzichtig omgaan.
Bij het uitzwenken van de stang met kogelkop niet
in het midden achter de achterbumper gaan staan.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de trekhaak!
Bij niet-gebruikte trekhaak de stang met kogelkop
onder de bumper inzwenken.
165
Dakdragersysteem en trekhaak › 12 volt-stopcontact
Stang met kogelkop uit- en inzwenken
Stang met kogelkop uitzwenken
Aan de schakelaar
trekken. De stang met
kogelkop zwenkt naar
buiten. Het controle-
lampje
in de schake-
laar knippert.
De stang met kogelkop
aandrukken, tot deze
hoorbaar vergrendelt.
Vergrendeling contro-
leren: het controle-
lampje in de schake-
laar brandt.
Stang met kogelkop inzwenken
LET OP
Op de stang met kogelkop mag geen aanhangwa-
gen resp. geen ander accessoire aangekoppeld zijn.
Op het stopcontact mag geen stekker of adapter
zijn aangesloten.
Aan de schakelaar
trekken. De stang met
kogelkop wordt ont-
grendeld. Het contro-
lelampje
in de scha-
kelaar knippert.
De stang met kogelkop
onder de bumper in-
zwenken, tot deze
hoorbaar vergrendelt.
Vergrendeling contro-
leren: het controle-
lampje
in de schake-
laar brandt.
Aanhangwagen of accessoire aan- en
afkoppelen
De volgende informatie beschrijft de procedure voor
het aan- en afkoppelen van een aanhangwagen. De
informatie heeft ook betrekking op een andere ac-
cessoire, bv. op een fietsdrager.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het borgoog niet gebruiken voor het afslepen.
De lading correct verdelen en bevestigen.
De trekhaak beschikt over een 13-polig stopcon-
tact. Als de aanhangwagen over een 7-polige stekker
beschikt, een adapter uit de originele ŠKODA acces-
soires gebruiken.
Aankoppelen
De stang met kogelkop uitzwenken.
De aanhangwagendissel op de kogelkop bevesti-
gen.
De stekker van de aan-
hangwagen op het
stopcontact
A aanslui-
ten.
De losbreekkabel van
de aanhangwagen aan
het borgoog B vastha-
ken. De losbreekkabel
moet in alle standen
van de aanhangwagen
ten opzicht van de wagen doorhangen.
Afkoppelen
Het afkoppelen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Stroomvoorziening van aanhangwagenstroomnet
Bij de elektrische verbinding tussen wagen en aan-
hangwagen wordt de aanhangwagen vanuit de wa-
gen van stroom voorzien.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de wagenelektronica!
Het maximumvermogen van alle aangesloten ver-
bruikers op het aanhangwagenstroomnet mag maxi-
maal circa 350 watt bedragen.
Probleemoplossing
Storing trekhaak
Het controlelampje in de schakelaar brandt niet of
knippert of de stang met kogelkop kan niet worden
vergrendeld.
De trekhaak niet gebruiken.
De hulp van een specialist inroepen.
Stang met kogelkop niet vergrendeld
brandt
De stang met kogelkop vergrendelen.
166
Dakdragersysteem en trekhaak › Zwenkbare trekhaak
Technische gegevens
Maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik
De maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik is
afhankelijk van het motortype en de wagenuitrus-
ting.
De voor uw wagen geldende waarde is te vinden in
de technische wagendocumentatie (bv. het goed-
keuringsdocument, het COC-document) of op te
vragen bij een ŠKODA Partner.
Overige gegevens (bv. op het typeplaatje van de
trekhaak) geven alleen informatie over de testwaar-
den van de trekhaak.
Kogeldruk bij gemonteerde accessoires
Bij gebruik van accessoires (bv. een fietsendrager)
moet de maximale lengte hiervan evenals het maxi-
maal toegestaan gewicht incl. belasting in acht wor-
den genomen.
De maximale lengte van het gemonteerde accessoire
(vanaf de kogelkop van de trekhaak gemeten) mag
70 cm niet overschrijden.
Het maximaal toegestane gewicht van het gemon-
teerde accessoire incl. belading komt overeen met
de maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik.
Deze waarde geldt als het zwaartepunt van de bela-
ding zich op maximaal 30 cm van de kogelkop van de
trekhaak bevindt.
Is de afstand van het zwaartepunt van de belading
tot de kogelkop van de trekhaak groter dan 30 cm,
dan neemt het maximaal toegestane gewicht van het
accessoire inclusief belading af (bv. op een afstand
van 60 cm tot de kogelkop met ongeveer de helft).
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De maximale kogeldruk niet overschrijden.
Het toegestane aanhangwagengewicht en het ge-
wicht van een andere accessoire, bv. van de fiet-
sendrager, niet overschrijden.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de trekhaak en de wa-
gen zelf!
Bij gebruik van het accessoire (bv. fietsendrager)
op de maximale lengte en het maximaal toegestaan
gewicht van de accessoire incl. belasting letten.
Verzorgen en schoonmaken
Servicesoorten
Service-intervallen
Het naleven van de service-intervallen is van cruciaal
belang voor de levensduur en het waardebehoud van
de wagen.
Via het symbool
en de betreende melding op het
display van het instrumentenpaneel wordt op de vol-
gende servicetermijn geattendeerd.
Met betrekking tot de aard van de service-interval,
de opties voor de aanpassing ervan en de omvang
van de servicebeurt wordt u geïnformeerd door de
specialist.
Aan alle servicewerkzaamheden en het vervangen
resp. bijvullen van bedrijfsvloeistoen zijn voor de
klant kosten verbonden, ook gedurende de garantie-
periode, tenzij anders is vermeld in de garantiebepa-
lingen van ŠKODA AUTO of in andere bindende
overeenkomsten.
Bewijs van uitgevoerde servicewerkzaamheden
Een specialist legt de betreende bewijzen van uit-
gevoerde servicebeurten vast in het informatiesys-
teem met de naam Digitaal Serviceplan.
Het bewijs van uitgevoerde servicebeurten kunt u
voor uzelf laten afdrukken.
Servicetermijn weergeven
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Service
Of:
Service
Gegevens terugzetten
Wij adviseren om de gegevens met betrekking tot
de servicesoorten niet zelf terug te zetten. Anders
kunnen de service-intervallen mogelijk verkeerd
worden ingesteld waardoor eventuele storingen aan
de wagen zouden kunnen optreden.
Bij wagens met variabel service-interval worden na
het terugzetten van de weergave de waarden van
een nieuwe service-interval weergegeven, die over-
eenkomstig de eerdere bedrijfsomstandigheden
worden berekend. Deze waarden worden dan verder
continu overeenkomstig de actuele bedrijfsomstan-
digheden aangepast.
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen
Bij het gebruik van accessoires en het uitvoeren van
aanpassingen, reparaties of technische wijzigingen
aan de wagen dienen de aanwijzingen en richtlijnen
van ŠKODA AUTO a.s. in acht te worden genomen.
167
Verzorgen en schoonmaken › Servicesoorten
De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in
het belang van de verkeersveiligheid en de goede
technische toestand van de wagen.
We raden aan voor de wagen alleen goedgekeurde
originele ŠKODA accessoires en originele ŠKODA
onderdelen te gebruiken. Hierbij is de betrouwbaar-
heid, de veiligheid en geschiktheid voor uw wagen
gegarandeerd.
ŠKODA Servicepartner
Alle ŠKODA Servicepartners werken volgens de
richtlijnen en aanwijzingen van ŠKODA AUTO. Servi-
ce- en reparatiewerkzaamheden worden hierdoor tij-
dig en vakkundig uitgevoerd. De richtlijnen en aan-
wijzingen worden nageleefd in het belang van de ver-
keersveiligheid en de goede technische toestand van
de wagen.
Wij adviseren daarom alle aanpassingen, reparaties
en technische wijzigingen aan de wagen door een
ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren.
ŠKODA originele onderdelen
Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van ŠKO-
DA originele onderdelen, omdat deze onderdelen
door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Deze onder-
delen komen precies overeen met de voorschriften
van ŠKODA AUTO en zijn identiek aan de in de pro-
ductie gebruikte onderdelen.
ŠKODA AUTO staat garant voor de veiligheid, be-
trouwbaarheid en duurzaamheid van deze onderde-
len.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelij-
ke voorschriften tot 2 jaar na verkoop aansprakelijk
voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele on-
derdelen, voor zover in het koopcontract niet iets an-
ders is overeengekomen.
ŠKODA originele accessoires
Wij adviseren voor uw wagen alleen ŠKODA origine-
le accessoires te gebruiken. ŠKODA AUTO staat ga-
rant voor de betrouwbaarheid, de veiligheid en de
geschiktheid voor uw wagen van deze accessoires.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelij-
ke voorschriften tot 2 jaar na verkoop aansprakelijk
voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele ac-
cessoires, voor zover in het koopcontract niet iets
anders is overeengekomen.
Spoiler
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De originele spoiler op de voorbumper alleen ge-
bruiken in combinatie met de originele spoiler op
de achterklep.
De originele spoiler op de voorbumper kan niet al-
leen of in combinatie met een ongeschikte spoiler
op de achterklep worden gemonteerd.
Eventuele reparaties aan of het vervangen, toevoe-
gen of verwijderen van spoilers dienen met een
ŠKODA Servicepartner te worden overlegd.
Componentenbescherming
Sommige elektronische onderdelen (bijvoorbeeld het
instrumentenpaneel) zijn af fabriek met een compo-
nentenbescherming uitgerust. De componentenbe-
scherming zorgt voor een beperkte werking van de-
ze componenten bij een niet-legitieme inbouw in een
andere wagen (bv. na diefstal) of bij gebruik buiten
de wagen.
Interieur
Waarop letten
LET OP
Voor het reinigen en verzorgen van de afzonderlijke
materialen de hiervoor bestemde reinigingsmidde-
len gebruiken.
Geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische
oplosmiddelen gebruiken.
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ Suedia /
stof
LET OP
Verontreinigingen zo snel mogelijk verwijderen.
Voor Alcantara
®
- en Suedia-stoelbekleding geen
leerreiniger, boenwas, schoenpoets, vlekkenverwij-
deraar en dergelijke gebruiken.
Zorg ervoor dat het natuurnappa niet doordrenkt
raakt bij het reinigen en dat er geen water in de na-
den loopt.
De hemelbekleding niet met een borstel reinigen.
LET OP
Gevaar voor verbleken van de bekledingstoen.
Langere perioden van stilstand in de brandende zon
voorkomen of de bekledingen door afdekken be-
schermen.
Gedurende het gebruik kunnen de leren, Alcanta-
ra®- en Suedia-materialen kleine zichtbare verande-
ringen, bv. rimpels, verkleuringen, laten zien.
Enkele kledingstoen, bv. donkere jeansstof, heb-
ben deels onvoldoende kleurechtheid. Hierdoor
kunnen op de stoelbekledingen duidelijk zichtbare
verkleuringen ontstaan. Het gaat daarbij niet om
een gebrek van de bekledingstof.
Scherpe ritsen, klinknagels, klemmen en soortgelij-
ke kledingstukken kunnen de bekledingstoen van
de wagen beschadigen. Dergelijke beschadigingen
kunnen niet als een terechte klacht worden erkend.
168
Verzorgen en schoonmaken › Interieur
Kunststof delen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het dashboard.
Geen parfumeurs en luchtverfrissers aan het dash-
board bevestigen.
Ruiten
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de verwarmingsdra-
den of de ruitantenne.
Geen stickers op de verwarmingsdraden plakken.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het verwarmingssys-
teem.
De stoelen niet met water of andere vloeistoen
reinigen.
De stoelen niet drogen door het inschakelen van de
verwarming.
Veiligheidsgordels
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de veiligheidsgordels.
De veiligheidsgordels niet chemisch reinigen.
Gereinigde gordels voor het oprollen laten drogen.
Aanwijzingen voor het reinigen
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ Suedia /
stof
Stof en vuil op het oppervlak met een stofzuiger
verwijderen.
Verse verontreinigingen met water, licht bevoch-
tigde katoenen doek of wollen doek, indien nodig
met een milde zeepoplossing, verwijderen en afve-
gen met een droge doek.
Hardnekkige vlekken verwijderen met een hiervoor
bedoeld reinigingsmiddel.
Voor de regelmatige verzorging van natuurnappa
hiervoor bedoelde middelen gebruiken. Na elke rei-
niging een verzorgende crème gebruiken, die be-
scherming tegen licht biedt en impregneert.
Bij de verzorging van Alcantara
®
-, Suedia- en stof-
fen-oppervlakken hardnekkige haren met een rei-
nigingshandschoen verwijderen. Pillen op stoen
met een borstel verwijderen.
Kunststof delen
Verontreinigingen met water, licht bevochtigde
doek of spons en eventueel een hierdoor bedoeld
reinigingsmiddel verwijderen.
Ruiten
Verontreinigingen verwijderen met schoon water
en met een hiervoor bedoelde doek drogen.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
Verontreinigingen verwijderen met een hiervoor
bedoeld reinigingsmiddel.
Veiligheidsgordels
Verontreinigingen verwijderen met een zachte
doek en milde zeepoplossing.
Buitenzijde
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Na het wassen van de wagen kan de werking van het
remsysteem worden beïnvloed door vocht en in de
winter door ijs.
De remmen door enkele keren remmen drogen en
reinigen.
LET OP
Vogelpoep, insectenresten, pekelresten, gemorste
brandstof, AdBlue
®
enz. zo snel mogelijk verwijde-
ren.
Voor het verwijderen van vuil geen ruwe sponzen,
schuursponsjes en dergelijke gebruiken.
Voor het reinigen en verzorgen van de afzonderlijke
materialen de hiervoor bestemde reinigingsmidde-
len gebruiken.
Geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische
oplosmiddelen gebruiken.
De wagen niet poetsen in een stoge omgeving.
LET OP
AdBlue
®
tast enkele materialen, bv. lak en kunststof,
aan.
De betreende plaats met een vochtige doek en
koud water reinigen.
Opgedroogde oplossing verwijderen met warm
water en een spons.
LET OP
Lakschades zo spoedig mogelijk laten herstellen.
Mat gelakte delen niet met polijstmiddelen noch
met vaste was behandelen.
Folies niet polijsten.
Portierrubbers en ruitgeleidingen niet met onder-
houdsmiddelen behandelen. Uitgezonderd hiervan
zijn hiervoor bedoelde middelen uit het assorti-
ment ŠKODA originele accessoires. Hierbij is gega-
randeerd dat de beschermende laklaag van de af-
dichtingen en ruitgeleiders niet wordt aangetast.
Voor de reiniging van de achteruitrijcamera geen
schurende reinigingsmiddelen gebruiken.
Voordat u door een wasstraat rijdt
De gebruikelijke voorzorgsmaatregelen voor de
wasstraat in acht nemen, bv. alle ruiten sluiten, de
buitenspiegel inklappen enz.
169
Verzorgen en schoonmaken › Buitenzijde
De ruitenwisserhendel in de stand zetten.
Indien uw wagen is uitgerust met speciale aan-
bouwdelen, volg dan de instructies van de was-
straatexploitant.
LET OP
Bij wagens met elektrische achterklep kan deze au-
tomatisch openen door de drukinwerking van de
wasborstels.
De wagen, bv. met de centrale vergrendelingsknop,
vergrendelen.
Na het wassen met een wasconservering
De ruitenwisserbladen met een droge doek afve-
gen.
Wassen met een hogedrukreiniger
LET OP
De bedieningsinstructies van de hogedrukreiniger
opvolgen. Dit geldt met name voor aanwijzingen
met betrekking tot de druk en de spuitafstand tot
het wagenoppervlak.
De waterstraal niet direct richten op de volgende
wagendelen.
Folies.
Sloten.
Naden van de wagen.
Aanhangwagenstopcontact.
Zwenkbare stang met kogelkop.
Sensoren.
Cameraobjectieven.
Kunststof delen, verchroomde en geëloxeerde
delen.
Sneeuw en ijs verwijderen
LET OP
Sneeuw en ijs verwijderen met een kunststof krab-
ber of een geschikt ontdooingsmiddel.
Camera's met een handveger reinigen.
De krabber slechts in een richting bewegen.
Geen krabbers of andere scherpe voorwerpen voor
folies gebruiken.
Sneeuw en ijs niet met heet of warm water verwij-
deren.
Sneeuw en ijs niet verwijderen van sterk verontrei-
nigde oppervlakken.
Aanwijzingen voor het reinigen
Wassen met de hand
De wagen van boven tot onder met een zachte
spons of washandschoen en veel water evt. met de
daarvoor bedoelde schoonmaakmiddelen wassen.
Voor folies en koplampen een milde zeepoplossing
gebruiken met twee eetlepels witte neutrale zeep
op 1 liter lauwwarm water.
Voor de ruitenwisserbladen een ruitenreiniger ge-
bruiken.
Camera's met schoon water reinigen en met een
hiervoor bedoelde schone doek drogen.
LET OP
De spons of washandschoen regelmatig uitspoe-
len.
Voor de wielen, dorpels en de onderzijde van de
wagen een andere spons gebruiken dan voor de
overige wagendelen.
De wagen niet in de brandende zon wassen.
De koplampen niet droog reinigen en geen scherpe
voorwerpen gebruiken.
Bij het wassen geen druk op de carrosserie uitoe-
fenen.
De temperatuur van het water mag maximaal 60
°C bedragen.
Na het wassen met de hand
De wagen afspoelen en met een geschikte schone
doek afvegen.
Wagenlak
De lak minimaal tweemaal per jaar met een harde
was conserveren.
Voor matte lakken een polijstmiddel gebruiken.
Folies
De folies verouderen en worden poreus. Dit is volle-
dig normaal en is geen defect.
De volgende factoren hebben een negatieve invloed
op de levensduur of kleurechtheid van de folies.
Zonne-instraling.
Vochtigheid.
Luchtverontreiniging.
Steenslag.
Conservering van de holle ruimtes
Corrosiegevoelige holle ruimtes van de wagen wor-
den in de fabriek beschermd met conserveringswas.
Uitgelopen was met een kunststof schraper verwij-
deren, vlekken met wasbenzine reinigen.
Bodembeschermingslaag
De onderzijde van de wagen is af fabriek tegen che-
mische en mechanische invloeden beschermd.
De beschermlaag voor en na het koude jaargetijde
door een specialist laten controleren.
Wielen
De wielen na het wassen met een geschikt middel
conserveren.
LET OP
Sterke vervuiling op de wielen kan tot onbalans van
de wielen leiden.
170
Verzorgen en schoonmaken › Buitenzijde
Krik
Bewegende delen zo nodig met een geschikt
smeervet behandelen.
Trekhaak
De kogelkop van de trekhaak zo nodig met een ge-
schikt smeervet behandelen.
Technische gegevens en
voorschriften
Voorschriften voor technische gegevens
De uitlaatgasnorm, informatie over brandstofver-
bruik en andere geldige informatie voor uw wagen
staan vermeld in de technische wagendocumentatie
en in de conformiteitsverklaring in het zogenaamde
COC-document. De gegevens kunnen ook bij een
ŠKODA Partner worden opgevraagd.
De conformiteitsverklaring is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner.
De informatie in de technische wagendocumentatie
heeft voorrang boven de informatie in dit instructie-
boekje.
De vermelde rijprestaties zijn bepaald zonder presta-
tieverminderende meeruitvoeringen (bv. airconditio-
ning).
De vermelde waarden gelden voor het basismodel
zonder speciale uitvoeringen. De waarden zijn vast-
gesteld aan de hand van regels en onder omstandig-
heden die door wettelijke of technische voorschrif-
ten voor de bepaling van bedrijfsgegevens en techni-
sche gegevens van motorvoertuigen zijn vastgelegd.
Kenmerkende wagengegevens
Chassisnummer (VIN)
Het chassisnummer bevindt zich op de volgende
plaatsen.
Rechts in de motorruimte op de veerpootsteun.
Op een plaatje onder de voorruit in de linker onder-
hoek.
Op het typeplaatsje onder op de middelste carros-
seriestijl aan de rechter wagenzijde.
Typeplaatje.
A
Fabrikant van de wagen
B
Chassisnummer (VIN)
De weergave van het VIN vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menupunt.
Service
171
Technische gegevens en voorschriften › Voorschriften voor technische gegevens
Of:
Service
Motornummer
Het motornummer is ingeslagen op het motorblok.
Maximaal toegestane gewichten
De maximaal toegestane gewichten staan vermeld
op het typeplaatje.
Het typeplaatje bevindt zich onder op de middelste
carrosseriestijl aan de rechterzijde van de wagen.
A
Maximaal toegestaan gewicht
B
Maximaal toegestaan treingewicht (wagen +
aanhangwagen)
C
Maximaal toegestane voorasbelasting
D
Maximaal toegestane achterasbelasting
Maximaal toegestaan treingewicht
De vermelde waarde is geldig voor hoogten tot
1.000 m boven zeeniveau.
Met toenemende hoogte daalt het motorvermogen
en daarbij neem ook het klimvermogen af.
Daarom moet per 1.000 m hoogtetoename het maxi-
maal toegestane treingewicht van de combinatie
met 10% worden verminderd.
Het treingewicht bestaat uit het werkelijke gewicht
van de beladen, trekkende wagen en de beladen aan-
hangwagen.
Laadvermogen
Uit het verschil tussen het maximaal toegestaan ge-
wicht en het rijklaar gewicht is het mogelijk bij bena-
dering het laadvermogen te bepalen.
Het laadvermogen bestaat uit de volgende gewich-
ten.
Het gewicht van de passagiers.
Het gewicht van alle bagagestukken en andere
voorwerpen.
Het gewicht van de dakbelading inclusief het dak-
dragersysteem.
Het gewicht van de uitrustingen die niet tot het rij-
klaar gewicht behoren.
De aanhangwagenkogeldruk bij aanhangwagenge-
bruik » Pagina 167.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen en beschadiging van de wa-
gen!
De vermelde waarden voor de maximaal toegesta-
ne gewichten niet overschrijden.
Rijklaar gewicht
Rijklaar gewicht
De waarde komt overeen met het laagst mogelijke
rijklaar gewicht zonder verdere gewichtsverhogende
uitrustingen. Dit omvat 75 kg als bestuurdersge-
wicht, het gewicht van de bedrijfsvloeistoen en het
wagengereedschap en een voor minimaal 90% ge-
vulde brandstoftank.
Rijklaar gewicht - Scala
Motortype Versnellingsbak Rijklaar gewicht (kg)
1,0 l/70 kW TSI Schakelbak 1192
1,0 l/85 kW TSI Schakelbak 1209
DSG
a)
1229
1,5 l/110 kW TSI Schakelbak
-
b)
DSG
a)
-
b)
1,6 l/81 kW MPI Schakelbak 1194
Automatische versnellingsbak 1219
1,6 l/70 kW TDI CR Schakelbak
-
b)
1,6 l/85 kW TDI CR Schakelbak 1324
DSG
a)
1339
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
b)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
172
Technische gegevens en voorschriften › Maximaal toegestane gewichten
Het exacte wagengewicht kunt u opvragen bij een specialist.
Wagenafmetingen
Afmetingen
Afmetingen Waarde (in mm)
Wagenhoogte 1471
Wagenbreedte met ingeklapte spiegels 1793
Wagenbreedte met uitgeklapte spiegels 1988
Bodemvrijheid van de wagen 149
Wagenlengte 4362
Motorspecificaties
Overzicht
1,0 l/70 kW TSI » Pagina 173.
1,0 l/85 kW TSI » Pagina 173.
1,5 l/110 kW TSI » Pagina 174.
1,6 l/81 kW MPI » Pagina 174.
1,6 l/70 kW TDI CR » Pagina 174.
1,6 l/85 kW TDI CR» Pagina 174 .
1,0 l/70 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 70/5000-5500
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 175/2000-3500
Aantal cilinders / cilinderinhoud (cm
3
)
3/999
Versnellingsbak Schakelbak
Topsnelheid (km/h) 185
In vermelde ingeschakelde versnelling
5
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,9
1,0 l/85 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 85/5000-5500
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 200/2000-3500
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
3/999
Versnellingsbak Schakelbak
DSG
a)
Topsnelheid (km/h) 201 199
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
5 7
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,7 9,9
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
173
Technische gegevens en voorschriften › Wagenafmetingen
1,5 l/110 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1498
Versnellingsbak Schakelbak
DSG
a)
Topsnelheid (km/h)
-
b)
-
b)
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
-
b)
-
b)
Acceleratie 0-100 km/h (s)
-
b)
-
b)
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
b)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
1,6 l/81 kW MPI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 81/5800
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 155/3800-4000
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1598
Versnellingsbak Schakelbak Automatische versnellingsbak
Topsnelheid (km/h) 193 188
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
5 5
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,6 11,8
1,6 l/70 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 70/2750-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-2500
Aantal cilinders / cilinderinhoud (cm
3
)
4/1598
Versnellingsbak Schakelbak
Topsnelheid (km/h)
-
a)
In vermelde ingeschakelde versnelling
-
a)
Acceleratie 0-100 km/h (s)
-
a)
a)
De waarden waren ten tijde van de redactiesluiting niet beschikbaar.
1,6 l/85 kW TDI CR motor
Vermogen (kW bij 1/min) 85/3250-4000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3250
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1598
Versnellingsbak Schakelbak
DSG
a)
Topsnelheid (km/h) 201 200
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
6 7
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,1 10,1
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
174
Technische gegevens en voorschriften › Motorspecificaties
Ongevalgegevensrecorder (Event Data
Recorder)
De wagen is met een apparaat uitgerust dat als on-
gevalgegevens-recorder (hierna "EDR") dient. Het
belangrijkste doel van de EDR is het opslaan van ge-
gevens tijdens het verkeersongeval of een andere
buitengewone verkeerssituatie (hierna "ongeval")
waarbij de veiligheidssystemen worden geactiveerd.
De EDR slaat gedurende een korte periode de gege-
vens van het ongeval op (ongeveer 10 s), zoals bv.:
De werking van bepaalde systemen in de wagen.
De status van de veiligheidsgordel van de bestuur-
der en bijrijder.
De bediening van het rem- en gaspedaal.
De rijsnelheid van de wagen ten tijde van het onge-
val.
De opgeslagen gegevens dienen ter ondersteuning
bij de analyse, hoe de wagensystemen zich kort vóór,
tijdens of kort na het ongeval gedroegen, zodat de
omstandigheden waaronder het ongeval zich voor-
deed waarbij materiële schade en mogelijk persoon-
lijk letsel is opgetreden, duidelijker worden.
Daarnaast worden eveneens de gegevens van de
hulpsystemen in de wagen opgeslagen. Op deze ma-
nier is niet alleen de informatie beschikbaar of de be-
treende systemen op het bijbehorende tijdstip wa-
ren in- of uitgeschakeld slechts gedeeltelijk beschik-
baar waren of inactief waren, maar kan ook worden
achterhaald of deze wagenfuncties tijdens het onge-
val de wagen regelden, versnelden of afremden. Af-
hankelijk van de uitrusting gaat het bv. om de vol-
gende functies.
Automatische afstandsregeling (ACC).
Rijstrookbehoudassistent (Lane Assist).
Parkeerassistent.
Noodremfunctie (Front Assist).
EDR-gegevens worden alleen opgeslagen als zich
een ongeval voordoet waarbij de veiligheidssyste-
men worden geactiveerd. Onder normale rij-omstan-
digheden worden geen gegevens opgeslagen en
vindt er geen audio- of video-opname in het interieur
of de omgeving van de wagen plaats. Persoonlijke
gegevens, bijvoorbeeld naam, geslacht, leeftijd of de
plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden, wor-
den eveneens niet in de EDR opgeslagen. Derden,
waaronder bv. justitiële instanties, kunnen echter
met behulp van bepaalde hulpmiddelen informatie uit
de EDR aan andere gegevensbronnen koppelen, om
op die manier bij het onderzoek naar de oorzaak van
het ongeval de identiteit van betrokkenen bij het on-
geval te achterhalen.
Voor het uitlezen van de EDR-gegevens is een speci-
ale uitrusting met een speciale toegangsbevoegd-
heid en een wettelijk voorgeschreven diagnose-aan-
sluiting ("On-Board-Diagnostics") in de wagen nood-
zakelijk en moet het contact ingeschakeld zijn.
De firma ŠKODA AUTO zal zonder toestemming van
de eigenaar van de wagen of andere voor gebruik
van de wagen geautoriseerde persoon geen gege-
vens over de toedracht van het ongeval uit de EDR
uitlezen of op enigerlei andere wijze verwerken. Uit-
zonderingen zijn in de contractuele overeenkomsten
vastgelegd of zijn aan algemene bindende voor-
schriften onderhevig.
De firma ŠKODA AUTO is op grond van wettelijke
voorschriften verplicht om de kwaliteit en veiligheid
van de eigen producten te bewaken. Daarom mogen
wij gegevens uit de EDR alleen gebruiken voor het
toezicht houden op het product op de markt, voor
onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden en voor
kwaliteitsverbetering van de veiligheidssystemen
van de wagen. In het kader van onderzoeks- en ont-
wikkelingsdoeleinden stelt de firma ŠKODA AUTO
gegevens eveneens aan derden beschikbaar. Dit
vindt uitsluitend plaats in geanonimiseerde vorm,
d.w.z. zonder willekeurige connectie met een con-
crete wagen, de eigenaar van de wagen of een ande-
re bevoegde persoon.
Informatie over de radio-apparatuur in de
wagen
Uw wagen beschikt over diverse radio-apparatuur.
De fabrikanten van deze apparatuur verklaren dat
deze apparatuur voldoet aan de voorschriften con-
form de richtlijn 2014/53/EU en het technische
voorschrift voor radio-apparatuur, goedgekeurd
door het besluit van het kabinet van ministers van
Oekraïne van 25 mei 2017, nr. 355.
Voor de weergave van informatie over richtlijn
2014/53/E betreende de onderlinge aanpassing
van wetgeving van de lidstaten aangaande de ver-
markting van radio-apparatuur, het technische voor-
schrift voor radio-apparatuur, goedgekeurd door
het besluit van het kabinet van ministers van Oe-
kraïne van 25 mei 2017, nr. 355 en de conformi-
teitsverklaring als volgt te werk gaan.
1. De QR-code inlezen of het volgende adres in de
webbrowser ingeven.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
2. Op "Choose your manual" klikken.
3. Het gewenste model selecteren - Er wordt een
menu met de instructieboekjes weergegeven.
4. De productieperiode en de taal kiezen.
175
Technische gegevens en voorschriften › Ongevalgegevensrecorder (Event Data Recorder)
5. Het bestand “Informatie over richtlijn
2014/53/EU” of “Informatie over technische
voorschrift voor radio-apparatuur nr. 355“ in
pdf-formaat selecteren.
Rechten die voortkomen uit gebrekkige
prestaties, ŠKODA garantie voor nieuwe
wagens, ŠKODA mobiliteitsgarantie en
optionele ŠKODA garantieverlenging
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
Uw ŠKODA Partner is als verkopende partij conform
de wettelijke voorschriften en het koopcontract aan-
sprakelijk voor gebreken aan uw nieuwe ŠKODA, aan
ŠKODA originele onderdelen en aan ŠKODA originele
accessoires.
De koper heeft het recht om de rechten die voortko-
men uit gebrekkige prestaties te doen gelden bij de
verantwoordelijke ŠKODA Partner vanaf het mo-
ment dat de wagen wordt afgeleverd. De datum van
de aflevering van de wagen is samen met het chas-
sisnummer (VIN) correct in het hoofdstuk "Docu-
mentatie van de aflevering van de wagen" van dit in-
structieboekje gedocumenteerd.
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Naast de wettelijke rechten die voortkomen uit ge-
brekkige prestaties biedt de firma ŠKODA AUTO u
de ŠKODA garantie voor nieuwe wagens (hierna
ŠKODA garantie genoemd). Hiervoor gelden de hier-
na beschreven voorwaarden.
Binnen het kader van de ŠKODA garantie garandeert
de firma ŠKODA AUTO de volgende diensten.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek
aan uw wagen die binnen twee jaar na begin van de
ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek
aan de lak van uw wagen die binnen drie jaar na be-
gin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optre-
den.
Kosteloze reparatie van carrosserieschade door
doorroesten die binnen 12 jaar na begin van de ga-
rantie aan uw wagen optreedt. Onder doorroesten
wordt binnen de ŠKODA garantie uitsluitend het
doorroesten van carrosseriedelen van binnenuit
verstaan.
Het begin van de ŠKODA garantie is de dag waarop
de nieuwe wagen door een ŠKODA Partner aan de
eerste eigenaar, die geen ŠKODA Partner is, wordt
afgeleverd
1)
.
De ŠKODA Partner vermeldt deze datum in de be-
treende systemen van de fabrikant. Iedere lŠKODA
Partner zal u op verzoek informeren over deze da-
tum.
De reparatie van de wagen in het kader van de ŠKO-
DA garantie kan plaatsvinden door vervanging of re-
paratie van het defecte onderdeel. Over het soort re-
paratie van de wagen beslist de ŠKODA Servicepart-
ner. De reparatie van de wagen zal binnen een rede-
lijke termijn worden uitgevoerd binnen de mogelijk-
heden van de ŠKODA Servicepartner. Vervangen on-
derdelen worden eigendom van de ŠKODA Service-
partner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan de ŠKODA ga-
rantie worden ontleend. In het bijzonder kan geen
aanspraak worden gemaakt op de levering van een
vervangend product, op ontbinding van de koop-
overeenkomst, op een vervangende wagen geduren-
de de duur van de reparatie of op een schadevergoe-
ding.
De ŠKODA garantie is geldig bij elke willekeurige
ŠKODA Servicepartner.
Er bestaan geen aanspraken op de ŠKODA garantie
als schade aan de wagen is veroorzaakt in samen-
hang met een van de volgende omstandigheden.
De servicewerkzaamheden zijn niet tijdig en vak-
kundig uitgevoerd in overeenstemming met de
specificaties van ŠKODA AUTO of de uitvoering
ervan is door de klant niet aangetoond bij het doen
gelden van aanspraken uit de ŠKODA-garantie.
De beschadiging heeft betrekking op onderdelen
die onderhevig zijn aan natuurlijke slijtage zoals bv.
banden, bougies, ruitenwisserbladen, remblokken
en remschijven, koppeling, gloeilampen, synchroni-
satieringen, batterijen enz.
De beschadiging heeft betrekking op naderhand
gemonteerde onderdelen of defecten die hierdoor
zijn veroorzaakt.
Hetzelfde geldt voor accessoires die niet af fabriek
zijn ingebouwd en/of zijn geleverd.
Aan of in de wagen zijn onderdelen gemonteerd
waarvan het gebruik door ŠKODA AUTO niet is
vrijgegeven of waardoor de wagen op een door
ŠKODA AUTO niet goedgekeurde wijze is veran-
derd (bv. tuning).
Ongeoorloofd gebruik, ondeskundige behandeling
(bijvoorbeeld bij autosportevenementen of overbe-
lading), ondeskundige verzorging en onderhoud of
ongeoorloofde veranderingen aan de wagen.
Het niet opvolgen van de voorschriften in het in-
structieboekje resp. in andere af fabriek geleverde
handleidingen.
Invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld een ongeval,
hagel, overstroming enz.).
1)
Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen, kan in plaats van de
datum van aflevering van de wagen de datum van de 1e kentekenregistratie worden vermeld.
176
Technische gegevens en voorschriften › Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties, ŠKODA garantie voor nieuwe wagens, ŠKODA mobiliteitsgarantie en optionele ŠKODA garantieverlenging
Een niet tijdig bij een specialist gemeld defect of
een defect dat niet vakkundig is verholpen.
De bewijsvoering van het ontbrekende oorzakelijk
verband ligt bij de klant.
Door de ŠKODA garantie worden de wettelijke rech-
ten van de koper aangaande de aansprakelijkheid van
de verkoper voor gebreken en mogelijke aanspraken
uit de productaansprakelijkheidswetgeving niet be-
perkt.
ŠKODA mobiliteitsgarantie
De mobiliteitsgarantie staat voor een gevoel van ze-
kerheid.
Indien u onderweg onverhoopt met pech blijft staan,
kunt u door de mobiliteitsgarantie toch uw reis
voortzetten. Tot de mobiliteitsgarantie behoren:
Pechhulp ter plaatse en het afslepen naar de ŠKODA
Servicepartner, telefonische technische ondersteu-
ning resp. herstel ter plaatse.
Indien de reparatie van uw wagen niet op dezelfde
dag kan plaatsvinden, kan de ŠKODA Servicepartner
zo nodig voor aanvullend vervoer zorgen (bus, trein
en dergelijke) of een vervangende wagen voor u
klaarzetten.
Aanspraken voor het gratis aanbieden van diensten
onder de ŠKODA mobiliteitsgarantie zijn alleen gel-
dig als uw wagen door een defect is stilgevallen dat
moet worden gerepareerd als gevolg van de naleving
van de ŠKODA-garantie.
Uw ŠKODA Partner kan u meer vertellen over de al-
gemene voorwaarden van de mobiliteitsgarantie. Hij
kan u eveneens de gedetailleerde voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie met betrekking tot uw wagen
mededelen. Indien voor uw wagen geen mobiliteits-
garantie geldt, kan hij u informeren over de mogelijk-
heden om deze alsnog af te sluiten.
Optionele ŠKODA garantieverlenging
Indien u bij de koop van uw nieuwe wagen ook een
ŠKODA garantieverlenging hebt gekocht, biedt ŠKO-
DA AUTO u binnen de garantieperiode een gratis re-
paratie van schade aan de wagen veroorzaakt door
een defect aan de wagen.
De ŠKODA garantieverlenging voor uw wagen is gel-
dig voor de afgesproken periode of totdat de afge-
sproken kilometerstand is bereikt, afhankelijk van
wat zich het eerst voordoet.
Voor de beoordeling van aanspraken uit de ŠKODA
garantieverlenging gelden dezelfde regels als voor de
ŠKODA garantie.
De reparatie van de wagen in het kader van de ŠKO-
DA garantieverlenging kan daarom alleen plaatsvin-
den door vervanging of reparatie van de defecte on-
derdelen, waarbij de ŠKODA Servicepartner beslist
over het soort reparatie. De reparatie van de wagen
zal binnen een redelijke termijn worden uitgevoerd
binnen de mogelijkheden van de ŠKODA Service-
partner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan de ŠKODA ga-
rantieverlenging worden ontleend. In het bijzonder
kan geen aanspraak worden gemaakt op de levering
van een vervangend product, op ontbinding van de
koopovereenkomst, op een vervangende wagen ge-
durende de duur van de reparatie of op een schade-
vergoeding.
De ŠKODA garantieverlenging geldt niet voor folies
aan binnen- en buitenzijde.
Meer gedetailleerde informatie over de ŠKODA ga-
rantieverlenging is te verkrijgen bij uw ŠKODA Part-
ner.
De ŠKODA mobiliteitsgarantie en de ŠKODA ga-
rantieverlenging gelden alleen voor sommige landen.
177
Technische gegevens en voorschriften › Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties, ŠKODA garantie voor nieuwe wagens, ŠKODA mobiliteitsgarantie en optionele ŠKODA garantieverlenging
Trefwoordenlijst
Getallen en symbolen
4-seizoenenbanden
Gebruiksdoel
151
Instelling 151
Voorwaarden 151
Waarop letten 151
A
Aandrijfslipregeling
Zie ASR 125
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
Infotainment Bolero 73
Infotainment Swing 56
Aanhangwagen
122
Aan- en afkoppelen 166
Rijden met aanhangwagen 122
Toegestaan gewicht 123
Veilig rijden
17
Verdelen van de lading 122
Aanhangwagenstabilisator 126
ABS
Probleemoplossing 126
Werking
125
ACC 129
Afstandsinstelling 130
Automatisch stoppen en wegrijden 130
Bediening 130
Beperking 130
Controlelampje 130
Hendel
130
Instelling in het infotainment 131
Onderbreking van de snelheidsregeling 130
Probleemoplossing 131
Werking
129
Accu 145
Controlelampje 146
Laden 145
Losmaken en vastmaken 146
Ontladingsbeveiliging
145
Probleemoplossing 146
Toestand controleren 145
Veiligheid 14
Accuzuur
145
Achterklep
Automatische vergrendeling 26
Elektrische bediening 26
Handmatige bediening 26
Instelling
27
Ontgrendelen 27
Probleemoplossing 27
Achteruitrijcamera
Bediening
136
Beperking 136
Functietoetsen 135
Orienteringslijnen 135
Overzicht 135
Werking
135
Werkingsvoorwaarden 136
Achterzijde wagen 8
Actieve stuurondersteuning
DSR 125
AdBlue
141
Bijvullen 142
Controlelampje 142
Controleren 142
Norm 141
Veiligheid
14
Vulhoeveelheid 142
Werking 142
Afbeeldingen
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Afbeeldingen - Infotainment Amundsen
Bediening door aanraken 100
Gebarenbediening 100
Hoofdmenu weergeven 100
Hoofdmenu-overzicht
100
Instellingen 101
Ondersteunde bestanden 101
Ondersteunde bronnen 101
Afvalbak 164
Afzetten van de motor
Contactslot
117
Startknop 117
Airbag 37
Activering
37
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen 38
Buiten werking stellen 38
Overzicht 37
Probleemoplossing 38
Veiligheid
15
Werking 37
Airconditioning
Zie Climatronic 49
Zie Handbediende airconditioning
48
Alarmlichten 40
Alarmsysteem 22
Aanhangwagen 22
Instelling 22
Uitschakeling
22
Voorwaarden 22
Werking 22
Analoog instrumentenpaneel 50
Instelling
50
Overzicht 50
Android Auto
Infotainment Amundsen 107
Infotainment Bolero 85
Infotainment Swing
68
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Antiblokkeersysteem
Zie ABS 125
Apple CarPlay
Infotainment Amundsen
107
Infotainment Bolero 85
Infotainment Swing 68
178
Trefwoordenlijst
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Armsteun
Achterin 29
Voorin 29
Asbak 164
ASR
Deactivering en activering
126
Probleemoplossing 126
Werking 125
Automatische aansturing rijverlichting
Instelling
41
Automatische afstandsregeling
Zie ACC 129
Automatische versnellingsbak 119
Bediening 119
Controlelampje 120
Handmatig schakelen met de keuzehendel 120
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel 120
In nullaststand rijden
120
Keuzehendel deblokkeren 119
Keuzehendelstanden 119
Kickdown 119
Noodontgrendeling keuzehendel 120
Probleemoplossing
120
Starten 117
Stoppen 120
Wegrijden 119
B
Bagageruimte 158
12 volt stopcontact 158
Bevestigingselementen
159
Bevestigingsnetten 160
Dubbelzijdige bodembekleding 160
Harde afdekking 160
Opbergtas 160
Opbergvakken
158
Schakelaar van de trekhaak 158
Scheidingsnet 160
Variabele bagageruimtevloer 161
Voorwerpen veilig transporteren
16
Zie Achterklep 26
Bagageruimteafdekking 160
Banden
4-seizoenenbanden of winterbanden 151
Bandenspanningscontrolesysteem
156
Overzicht van het opschrift 150
Spanning 155
Waarop letten 150
Bandenafdichtset
Beperking
155
Gebruik 155
Overzicht 154
Voorwaarden 154
Bandenspanningscontrole
Bandenspanningsverandering
156
Bandenspanningswaarden opslaan 156
Beperking
156
Controlelampje 156
Probleemoplossing 156
Bandenspanningscontrolesysteem 156
Bediening van het infotainment Amundsen
Door aanraken
91
Door gebaren 91
Door spraak 93
Bediening van het infotainment Bolero
Door aanraken 74
Door gebaren
74
Bediening van het infotainment Swing
Door aanraken 57
Door gebaren 57
Beheer mobiele apparaten - Infotainment
Amundsen
Applicaties op mobiele apparaten 102
Bluetooth-compatibiliteit mobiele apparaten 102
Compatibiliteit mobiele apparaten 102
Een mobiel apparaat met het infotainment
verbinden
103
Hoofdmenu weergeven 102
Infotainment met een eerder verbonden mobiel
apparaat verbinden 103
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel
apparaat verbinden
103
Overzicht 102
SmartLink-verbinding 103
Beheer mobiele apparaten - Infotainment Bolero
Applicaties op mobiele apparaten
81
Bluetooth-compatibiliteit mobiele apparaten 81
Compatibiliteit mobiele apparaten 81
Een mobiel apparaat met het infotainment
verbinden
81
Hoofdmenu weergeven 80
Infotainment met een eerder verbonden mobiel
apparaat verbinden 81
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel
apparaat verbinden
81
Overzicht 80
SmartLink-verbinding 81
Beheer mobiele apparaten - Infotainment Swing
Applicaties op mobiele apparaten
64
Bluetooth-compatibiliteit mobiele apparaten 64
Compatibiliteit mobiele apparaten 64
Een mobiel apparaat met het infotainment
verbinden
64
Hoofdmenu weergeven 63
Infotainment met een eerder verbonden mobiel
apparaat verbinden 64
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel
apparaat verbinden
64
Overzicht 63
SmartLink-verbinding 64
Bekerhouder 163
Benzine
142
Bijvullen 143
Normen 143
Probleemoplossing 143
179
Trefwoordenlijst
Tankinhoud 144
Voorgeschreven benzine 143
Voorgeschreven brandstof 144
Voorwaarden voor het tanken 143
Bergwegrijhulp 125
Bescherming tegen de zon
Bediening van de zonnekleppen
25
Elektrische bediening van het rolgordijn 25
Beslagen ruiten 49
Bestuurdersplaats 9
Bevestigingselementen in de bagageruimte
159
Bijrijdersplaats 9
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen
Controlelampjes 39
Sleutelschakelaar 38
Statusweergave op het display van het
instrumentenpaneel 38
Bijvullen
AdBlue 142
Benzine
143
Diesel 144
Koelvloeistof 140
Motorolie 139
Ruitensproeiervloeistof 46, 47
Binnenspiegel
31
Binnenverlichting 45
Bluetooth
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Bodembekleding in de bagageruimte
Dubbelzijdige bodembekleding
160
Brandblusser 158
Brandstof
Benzine 142
Diesel
144
Brandstolter 141
Brandstoftank 141
Klep openen 141
Buitenspiegel
Functies instellen
32
Positie van het spiegelvlak en het spiegelhuis
instellen 31
Buitenspiegels 31
Probleemoplossing
32
C
Cargo-elementen
159
Centrale vergrendeling
19
Bediening 20
Instelling 20
Knop 20
SAFE-functie
19
Storing 20
Werking 19
Chassisnummer (VIN) 171
Climatronic
Automatische regeling
49
Bediening 49
Circulatiefunctie 49
Climatronic-display
49
Instelling 49
Probleemoplossing 50
Ventilatortoerental instellen 49
Waarop letten 49
Werkingsvoorwaarden van de koelfunctie
49
Comfortknipperen 40
Instelling 41
COMING HOME 42
Instelling 42
Werking
42
Werkingsvoorwaarden 42
Configuratiehulp
Infotainment Amundsen 90
Infotainment Bolero 73
Infotainment Swing 56
Contactslot 117
Control Center
Infotainment Amundsen 89
Infotainment Bolero
72
Infotainment Swing 55
Controlelampjes
Overzicht 10
Voorwoord 10
Crew Protect Assist
Zie Proactieve inzittendenbescherming
133
D
Dagrijverlichting 39
Dakdrager 165
Daklast 165
Drager bevestigen 165
Dakdragers
Veilig rijden
17
Datum
Infotainment Amundsen 90
Infotainment Bolero 73
Infotainment Swing
56
Diesel 144
Beveiliging tegen verkeerd tanken 144
Bijvullen 144
Normen
144
Probleemoplossing 145
Tankinhoud 145
Voorgeschreven brandstof 145
Voorwaarden voor het tanken 144
Digitaal instrumentenpaneel
51
Extra informatie 51, 52
Instelling 51
Overzicht 51
Weergave
51
Dimlicht 39, 41
Dimlicht automatisch inschakelen 39
Display in het instrumentenpaneel 52
Display van het instrumentenpaneel
Bediening
52
Menu 52
Overzicht 52
180
Trefwoordenlijst
DriveGreen 121
Driver Alert
Zie Vermoeidheidsherkenning 134
DSR 125
E
EDS 125
Eenheden
Infotainment Amundsen
90
Infotainment Bolero 73
Infotainment Swing 56
Elektrische ruitbediening
Activering
24
Bediening 24
Instelling 24
Probleemoplossing 24
Schakelaars in het portier
24
Sluitkrachtbegrenzing 23
Elektronisch sperdierentieel
EDS 125
EDS+ 125
EPC
140
ESC 125
Probleemoplossing 126
Werking 125
F
Front Assist
126
Afstandswaarschuwing 126
Automatische remingreep 126
Beperking 127
Instelling 127
Probleemoplossing
127
Werking 126
Werkingsvoorwaarden 126
Full led-koplampen 39
G
Garantie 176
Garantie voor nieuwe wagens 176
Garantieverlenging
177
Mobiliteitsgarantie 177
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
176
Gebruikersaccount
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
Gebruikersbeheer
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Gebruikersbeheer - Infotainment Amundsen
Aanmelding
101
Beheer 101
Werking 101
Geluid
Infotainment Amundsen 90
Infotainment Bolero
73
Infotainment Swing 56
Gereedschap 158
Gevarendriehoek 158
Gewicht
Laadvermogen 172
Maximaal toegestaan 172
Gloeilampjes 42
Achteruitrijlicht - Vervangen 44
Grootlicht - Vervangen
43
Knipperlicht achter - Vervangen 44
Knipperlicht voor - Vervangen 43
Mistlamp - Vervangen 43
Veiligheid 42
Grootlicht
40
Grootlichtassistent 42
Grootlichtassistent 42
Activering en deactivering in het infotainment 42
Inschakelen 42
Uitschakelen 42
Voorwaarden 42
Werking 42
H
Haak
In de bagageruimte 159
In het interieur 162
Handbediende airconditioning
Bediening
48
Circulatiefunctie 48
Probleemoplossing 49
Waarop letten 48
Werkingsvoorwaarden van de koelfunctie
48
Handrem 125
Harde bagageruimteafdekking 160
Hendel
ACC
130
Grootlicht 40
Grootlichtassistent 42
Knipperlicht 40
Ruitenwissers en -sproeiers 46
Snelheidsbegrenzer
128
Snelheidsregelsysteem 129
HHC
Zie Bergwegrijhulp 125
Hoofdsteunen
Hoogte instellen
29
Verwijderen en aanbrengen 29
Hotspot
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Hulpsystemen
Bestuurdershulpsystemen
125
Parkeerassistent 134
Veiligheid 16
I
i-Size 35
IJskrabber 8
Informatie-oproep
Infotainment Bolero
87
Informatieoproep
Infotainment Amundsen 110
181
Trefwoordenlijst
Infotainment Swing 70
Infotainment Amundsen
Bediening door aanraken 91
Functiebeperking 90
Gebarenbediening 91
Opnieuw opstarten
91
Overzicht 89
Spraakbediening 93
Systeemupdate 91
Systeemversie 91
Toetsenbord
92
Infotainment Bolero
Bediening door aanraken 74
Functiebeperking 73
Gebarenbediening 74
Opnieuw opstarten 73
Overzicht 72
Systeemupdate 73
Systeemversie 73
Toetsenbord
74
Infotainment Swing
Bediening door aanraken 57
Functiebeperking 56
Gebarenbediening 57
Opnieuw opstarten
56
Overzicht 55
Systeemupdate 56
Systeemversie 56
Toetsenbord
57
Infotainment-bedieningscentrum
Infotainment Amundsen 89
Infotainment Bolero 72
Infotainment Swing 55
Infotainment-toetsenbord Amundsen
Bediening
93
Extra toetsenbordtalen 93
Instelling van de extra toetsenbordtalen 93
Overzicht
92
Tekenvarianten 93
Zoeken 93
Infotainment-toetsenbord Bolero
Bediening 75
Extra toetsenbordtalen
75
Instelling van de extra toetsenbordtalen 75
Overzicht 74
Tekenvarianten 75
Zoeken
75
Infotainment-toetsenbord Swing
Bediening 58
Extra toetsenbordtalen 58
Instelling van de extra toetsenbordtalen 58
Overzicht
57
Tekenvarianten 58
Zoeken 58
Infotainmentbeeldscherm Amundsen
Instellingen
92
Overzicht 91
Infotainmentbeeldscherm Bolero
Instellingen 74
Overzicht
74
Infotainmentbeeldscherm Swing
Instellingen 57
Overzicht 57
Infotainmentoverzicht Amundsen 89
Infotainmentoverzicht Bolero
72
Infotainmentoverzicht Swing 55
Infotainmenttoetsenbord
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Instrumentenpaneel
Analoog
50, 51
Display in het instrumentenpaneel 52
Interieurbewaking - Uitschakeling 22
Interieurverlichting
Bediening 45
Instelling 45
Sfeerverlichting 45
ISOFIX
Gebruik van kinderzitjes 35
Werking
36
K
Keuzehendel
120
Kinderbeveiliging
23
Kinderzitje 33
Bevestiging 36
Geadviseerde kinderzitjes 35
i-Size 35
ISOFIX
35, 36
Kinderen juist vastzetten 15
Met een gordel bevestigd kinderzitje 36
Op de bijrijdersstoel 34
TOP TETHER
37
Veiligheid 15
Waarop letten 33
Zie: Kinderzitje 33
Kinderzitjes
Groepenindeling
34
Klaptafel 164
Knipperlicht 40
Koelvloeistof 139
Bijvullen
140
Controlelampje 140
Controleren 140
Probleemoplossing 140
Specificatie 140
Temperatuurmeter
139
Veiligheid 14
Koplampen
Full led 39
Full led-instelling 41
Lichtbundelhoogteverstelling
41
L
Lading 172
Lane Assist 131, 132
Beperking 132
Instelling 132
182
Trefwoordenlijst
Probleemoplossing 132
Voorwaarden 132
LEAVING HOME 42
Instelling 42
Werking 42
Werkingsvoorwaarden
42
Licht 39
Alarmlichten 40
Automatisch inschakelen en uitschakelen 39, 41
Controlelampje 41
CORNER-functie
39
Dagrijverlichting 39
Dimlicht 39, 41
Full led-koplampen 39
Gloeilampjes vervangen 42
Grootlicht 40
Grootlichtassistent 42
Inschakelen en uitschakelen 40
Knipperlicht 40
Koplampen reinigen
46
Lichtbundelhoogteverstelling van de koplampen
41
Links-/rechtsrijdend verkeer 41
Mistlicht 40
Parkeerlicht
40
Probleemoplossing 41
Stadslicht 40
Lichtbundelhoogte 41
Lichtschakelaar
40
Light Assist
Zie Grootlichtassistent 42
M
Massapunt 147
MCB 126
Media
Afspeellijst 97
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
Media - Infotainment Amundsen
Bediening 97
Favorieten beheren 97
Hoofdmenu
96
Instellingen 97
Ondersteunde afspeellijsten 98
Ondersteunde audiobestanden 98
Ondersteunde bronnen 98
Ondersteunde videobestanden
98
Verkeersinformatie 97
Waarop letten 96
Media - Infotainment Bolero
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
78
Bediening 78
Hoofdmenu 78
iCloud 78
Instellingen 78
Ondersteunde afspeellijsten
79
Ondersteunde audiobestanden 79
Ondersteunde bronnen 79
Titelweergave inclusief submappen
78
Verkeersinformatie 78
Waarop letten 78
Weergave van online-media van het Apple-
apparaat 78
Media - Infotainment Swing
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
61
Bediening 61
Hoofdmenu 61
iCloud 61
Instellingen
61
Ondersteunde afspeellijsten 62
Ondersteunde audiobestanden 62
Ondersteunde bronnen 62
Titelweergave inclusief submappen 61
Verkeersinformatie 61
Waarop letten 61
Weergave van online-media van het Apple-
apparaat 61
Menu HOME instellen
Infotainment Amundsen
90
Menu MENU instellen
Infotainment Amundsen 90
Infotainment Bolero 73
Infotainment Swing
56
Middenconsole 9
MirrorLink
Infotainment Amundsen 107
Infotainment Bolero
85
Infotainment Swing 68
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Mistachterlicht 40
Achter 40
Mistlampen
40
Voor 40
Modi van de automatische versnellingsbak 119
Motorkap 138
Motornummer
171
Motorolie 139
Bijvullen 139
Controlelampje 139
Controleren 139
Specificatie
139
Veiligheid 14
Verversen 139
Motorruimte 10
Accu
145
Kap 138
Koelvloeistof 139
Motorolie 139
Remvloeistof 124
Ruitensproeiervloeistof
46, 47
Veiligheid 14
Motorsleepmomentregeling
Zie MSR 125
Motorstart
Contactslot
117
Probleemoplossing 118
Startkabels gebruiken 146
183
Trefwoordenlijst
Startknop 117
MSR 125
Multicollision brake
Zie MCB 126
Multimediahouder 163
N
Navigatie - infotainment Amundsen
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding
115
Navigatie - Infotainment Amundsen
Automatische update 116
Bediening door aanraken
114
Beperking van de routegeleiding 115
Categorieën met bijzondere reisdoelen 115
Demomodus
115
Geadviseerde reisdoelen 112
Het geadviseerde reisdoel wissen 112
Het opgeslagen reisdoel kiezen 112
Het opgezochte reisdoel kiezen
112
Hoofdmenu weergeven 112
Informatie over de rijtijd 115
Instellingen 115
Kaartoverzicht 112
Lijst met opgeslagen reisdoelen
112
Navigatiemeldingen 111
Navigatiemeldingen instellen 115
Reisdoel op de kaart kiezen 112
Reisdoel via het adres ingeven
112
Reisdoel zoeken 112
Reisdoelen wijzigen 112
Reisdoelinformatie 115
Rijden met een aanhangwagen 115
Route-overzicht
112
Routeberekening 112
Snelheidslimieten 115
Startpunt van de demomodus 115
Tankwaarschuwing
115
Thuisadres 115
Updaten van de navigatiedatabase 116
Verkeersbelemmering 115
Verkeersdichtheid 112
Verkeerstekenweergave
115
Versie van de navigatiedatabase 116
Werkadres 115
Netten in de bagageruimte 160
Noodgeval
Noodontgrendeling keuzehendel
120
Noodoproep 18
Portier ontgrendelen/vergrendelen 21
Startkabels gebruiken 146
Wagen afslepen
123
Noodoproep 18
Noodreservewiel 151
Veilig rijden 17
Verwijderen en aanbrengen 152
Nooduitrusting
Brandblusser
158
Gevarendriehoek 158
Krik
158
Reflectievest 158
Verbanddoos 158
Wagengereedschap 158
Nullast
Zie In nullaststand rijden
120
O
Olie
Zie Motorolie 139
Zie: Motorolie 139
Omschrijvingen
6
Ondersteunde mediabestanden
Zie elektronische versie van het instructieboekje 5
Ondersteunde mediabronnen
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
Ongevalgegevensrecorder 175
Online-diensten - Infotainment Amundsen
Informatieoproep
110
Pechoproep 110
Rechten en plichten 110
ŠKODA Connect applicatie 110
ŠKODA Connect internetpagina 110
ŠKODA Connect Portal
110
Online-diensten - Infotainment Bolero
Informatie-oproep 87
Pechoproep 87
Rechten en plichten
87
ŠKODA Connect applicatie 87
ŠKODA Connect internetpagina 87
ŠKODA Connect Portal 87
Online-diensten - infotainment Swing
Informatieoproep
70
Online-diensten - Infotainment Swing
Pechoproep 70
Rechten en plichten 70
ŠKODA Connect applicatie
70
ŠKODA Connect internetpagina 70
ŠKODA Connect Portal 70
Online-diensten ŠKODA Connect
Infotainment Amundsen 110
Infotainment Bolero
87
Onlinediensten - Infotainment Amundsen
Gebruiker wissen 111
Gebruikmaking van de datadiensten 111
In-/uitschakelen van de datadiensten 111
Instelling van het beschermingsniveau van
persoonlijke gegevens
111
Instellingen 111
Registratie en activering van de onlinediensten 111
Registratie en activering van de onlinediensten In
het infotainment
111
Verbindingstoestand 111
Onlinediensten - Infotainment Bolero
Dienstenbeheer 88
Gebruiker wissen
88
Instelling van het veiligheidsniveau van
persoonsgegevens 88
184
Trefwoordenlijst
Pechoproep 88
Registratie en activatie van de onlinediensten 88
Verbindingstoestand 88
Onlinediensten - Infotainment Swing
Dienstenbeheer 71
Gebruiker wissen
71
Instelling van het beschermingsniveau van
persoonlijke gegevens 71
Instellingen 71
Registratie en activering van de onlinediensten 71
Verbindingstoestand
71
Ontgrendelen
Instelling 20
Knop voor centrale vergrendeling 20
Noodontgrendeling 21
Sleutelloos 21
Werking 19
Opbergmogelijkheden 161, 162
Opbergtas 160
Opbergvakken
161, 162
Opnieuw opstarten van het infotainment
Amundsen 91
Opnieuw opstarten van het infotainment Bolero
73
Opnieuw opstarten van het infotainment Swing
56
P
Paraplu 162
Park Assist
Zie: Parkeerassistent 137
Parkeerassistent
Bediening
137
Beperking 138
Gebruiksdoel 137
Inparkeermanoeuvre 137
Inparkeren 137
Inschakelen/uitschakelen
137
Parkeermodus wisselen 137
Probleemoplossing 138
Uit een fileparkeerruimte uitparkeren 138
Waarop letten
137
Werking 137
Werkingsvoorwaarden 137
Parkeerhulp
Bediening 135
Beperking
135
Instelling 135
Overzicht 134
Probleemoplossing 135
Werking
134
Werkingsvoorwaarden 134
Parkeerhulpsystemen 134
Parkeerlicht 40
Parkeerrem 125
Parkeren
Achteruitrijcamera
135
Parkeerassistent 137
Parkeerhulp
134
Uitparkeerassistent 136
Wagen veilig parkeren 17
ParkPilot
Zie Parkeerhulp 134
Pechoproep
Infotainment Amundsen
110
Infotainment Bolero 87
Infotainment Swing 70
Phonebox
Waarop letten
162
Werking 163
Werkingsvoorwaarden 163
Portier
Openen/sluiten 23
Praktische uitrustingen 161, 162
12 volt stopcontact 158, 161, 165
Afvalbak 164
Asbak 164
Bekerhouder
163
Brillenvak 161
Klaptafel 164
Kledinghaak 162
Make-upspiegel 161
Multimediahouder
163
Opbergtassen 162
Opbergvak onder de voorstoel 162
Opbergvak voor de paraplu 162
Opbergvakken
161, 162
Sigarettenaansteker 164
Tickethouder 161
Proactief systeem voor inzittendenbescherming
Deactivering 133
Probleemoplossing
134
Werking 133
Productaansprakelijkheid 176
R
Radio
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
Radio - Infotainment Amundsen
Andere DAB-berichten
95
Automatische toekenning van het zenderlogo 95
Beperking 95
Favorieten wissen 95
Hoofdmenu weergeven 94
Hoofdmenu-overzicht
94
Informatie over de zender 95
Instellingen 95
Lijst met beschikbare zenders 94
Omschakelen naar vergelijkbare FM-zender bij
zwakke ontvangst
95
Pijltoetsen 95
Radiotekst 95
RDS 95
Regionaal zenderlogo
95
SCAN-functie 94
Verkeersinformatie (TP) 95
185
Trefwoordenlijst
Weergave van het zenderlogo uitschakelen 95
Weergegeven zenders in de lijst met beschikbare
zenders 95
Zender handmatig zoeken 94
Zender kiezen 94
Zender vanuit de zenderlijst aan de favorieten
toevoegen
95
Zender vanuit het hoofdmenu aan de favorieten
toevoegen 95
Zenderlogo toekennen 95
Radio - Infotainment Bolero
Andere DAB-berichten
76
Automatische frequentiewisseling (AF) 76
Automatische toekenning van het zenderlogo 76
Beperking 76
DAB-verkeersinformatie 76
Favorieten wissen 76
Hoofdmenu weergeven 75
Hoofdmenu-overzicht 75
Informatie over de zender
76
Instellingen 76
Lijst met beschikbare zenders 75
Omschakelen naar een regionaal verwante FM-
zender 76
Omschakelen van DAB-zender naar vergelijkbare
DAB-zender
76
Omschakelen van DAB-zender naar vergelijkbare
FM-zender bij zwak signaal 76
Omschakelen van de DAB-zender naar dezelfde
DAB-zender
76
Pijltoetsen 76
Radiotekst 76
RDS 76
Regionaal zenderlogo
76
SCAN-functie 76
Verkeersinformatie (TP) 76
Zender handmatig zoeken 76
Zender kiezen
76
Zender vanuit de zenderlijst aan de favorieten
toevoegen 76
Zender vanuit het hoofdmenu aan de favorieten
toevoegen 76
Zenderlogo toekennen
76
Zenderlogo wissen 76
Zenders in de lijst met beschikbare zenders
sorteren 76
Radio - Infotainment Swing
Andere DAB-berichten
59
Automatische frequentiewisseling (AF) 59
Automatische toekenning van het zenderlogo 59
Beperking 59
DAB-verkeersinformatie
59
Favorieten wissen 59
Hoofdmenu weergeven 58
Hoofdmenu-overzicht 58
Informatie over de zender
59
Instellingen 59
Lijst met beschikbare zenders 58
Omschakelen naar een regionaal verwante FM-
zender 59
Omschakelen van DAB-zender naar dezelfde DAB-
zender 59
Omschakelen van DAB-zender naar vergelijkbare
DAB-zender
59
Omschakelen van DAB-zender naar vergelijkbare
FM-zender bij zwak signaal 59
Pijltoetsen 59
Radiotekst 59
RDS
59
Regionaal zenderlogo 59
SCAN-functie 59
Verkeersinformatie (TP) 59
Zender handmatig zoeken 59
Zender kiezen 59
Zender vanuit de zenderlijst aan de favorieten
toevoegen 59
Zender vanuit het hoofdmenu aan de favorieten
toevoegen
59
Zenderlogo toekennen 59
Zenderlogo wissen 59
Zenders in de lijst met beschikbare zenders
sorteren 59
Radiozenderlijst
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
176
Reflectievest
158
Reiniging van de wagen
Exterieur 169, 170
Interieur 168, 169
Waarop letten 168, 169
Remmen
124
Handrem 125
Probleemoplossing 125
Remvloeistof 124
Waarop letten
124
Remsystemen 125
Remvloeistof 124
Controlelampje 125
Controleren 124
Specificatie
124
Veiligheid 14
Reservewiel 151
Veilig rijden 17
Verwijderen en aanbrengen
152
Richtingaanwijzers
Zie Knipperlicht 40
Rijden met een aanhangwagen 122
Aanhangwagenstabilisator 126
Veiligheid
17
Rijgegevens 53
Geheugen 53, 54
Instelling 54
Overzicht
53
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 54
Weergave 53
Rijmodus van de wagen 121
186
Trefwoordenlijst
Eco 121
Gebruiksdoel 121
Individual 121
Normal 121
Overzicht 121
Probleemoplossing
121
Rijmodusselectie 121
Sport 121
Rijstrookbehoudassistent
Zie Lane Assist 131
Rijstrookwisselassistent
Zie Side Assist
132
Roetfilter 141
Probleemoplossing 141
Reiniging 141
Rolgordijn
Bediening van het rolgordijn activeren 25
Ruiten
Elektrische bediening 24
Mechanische bediening
23
Verwarming 25
Ruitensproeierinstallatie
Bediening 46
Bijvullen 46
Ruitensproeiervloeistofpeil te laag
47
Werkingsvoorwaarden 45
Ruitensproeiervloeistof
Controlelampje 47
Sproeiervloeistof bijvullen
46
Ruitenwissers en -sproeiers
Automatische achterruitwisser 46
Bediening 46
Instelling 46
Probleemoplossing
47
Ruitensproeiervloeistof bijvullen 46
Ruitenwisserarmen wegklappen 47
Ruitenwisserbladen vervangen 47
Werkingsvoorwaarden
45
Ruitverwarming
Bediening 25
Gebruiksdoel 25
Probleemoplossing 25
Voorwaarden
25
S
SAFE-functie
Beschrijving 19
Uitschakelen 20
Schakelbak 119
Schakelen
Automatische versnellingsbak
119
Handmatig schakelen met de keuzehendel 120
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel 120
Schakelbak 119
Scheidingsnet
160
Schuif-kanteldak
Elektrische bediening van het rolgordijn 25
Servicesoort
Bewijs 167
Gegevens terugzetten 167
Interval 167
Termijn weergeven 167
Servicewerkzaamheden
167
Sfeerverlichting 45
Side Assist
Beperking 133
Gebruiksdoel 132
Instelling
133
Probleemoplossing 133
Werking 132
Werkingsvoorwaarden 133
Sigarettenaansteker 164
ŠKODA Connect applicatie
Infotainment Amundsen 110
Infotainment Bolero 87
Infotainment Swing 70
ŠKODA Connect online-diensten
Infotainment Swing
70
Sleepoog 123
Sleutel
Batterij vervangen 19
Overzicht
19
Probleemoplossing 19
Sleutelloos vergrendelen (KESSY) 21
Bediening 21
Beveiliging tegen achterlaten van de sleutel in de
wagen
21
Deactivering 21
Gebruiksdoel 21
Probleemoplossing 22
Sleutelschakelaar voor buiten werking stellen
airbag
38
Smart Link - Infotainment Amundsen
Werking 107
Smart Link - Infotainment Bolero
Werking
84
Smart Link - Infotainment Swing
Werking 67
SmartLink
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
SmartLink - Infotainment Amundsen
Algemene verbindingsvoorwaarden 108
Android Auto 107
Android Auto - Verbinding via USB
109
Android Auto - Verbindingsverbreking 109
Apple CarPlay 107
Apple CarPlay - Verbinding via USB 109
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het
infotainment
109
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het
mobiele apparaat 109
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking 109
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
109
Beheer mobiele apparaten 103
Beperking tijdens het rijden 109
187
Trefwoordenlijst
Beperking van de navigatie 109
Hoofdmenu 107
Hoofdmenu weergeven 107
MirrorLink 107
MirrorLink - Verbinding via USB 109
MirrorLink - Verbindingsverbreking
109
Ondersteunde verbindingstypes 107
Verbindingsvoorwaarden Android Auto 108
Verbindingsvoorwaarden Apple CarPlay 108
Verbindingsvoorwaarden MirrorLink 108
Wisselen naar een ander apparaat
109
Wisselen naar een ander verbindingstype 109
SmartLink - Infotainment Bolero
Algemene verbindingsvoorwaarden 85
Android Auto 85
Android Auto - Verbinding verbreken 86
Android Auto - Verbinding via USB 86
Android Auto - Verbinding via wifi vanuit het
infotainment 86
Apple CarPlay
85
Apple CarPlay - Verbinding verbreken 86
Apple CarPlay - Verbinding via USB 86
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit een
mobiel apparaat 86
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het
infotainment
86
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie 86
Beheer mobiele apparaten 81
Beperking tijdens het rijden
86
Beperking van de wifi-verbinding 86
Hoofdmenu 85
Hoofdmenu weergeven 85
MirrorLink 85
MirrorLink - Verbinding verbreken
86
MirrorLink - Verbinding via USB 86
MirrorLink - Verbinding via wifi vanuit het
infotainment 86
Ondersteunde verbindingstypes
84
Verbindingsvoorwaarden Android Auto 85
Verbindingsvoorwaarden Apple CarPlay 85
Verbindingsvoorwaarden MirrorLink 85
Wisselen naar een ander apparaat 86
Wisselen naar een ander verbindingstype
86
SmartLink - Infotainment Swing
Algemene verbindingsvoorwaarden 68
Android Auto 68
Android Auto - Verbinding via USB
69
Android Auto - Verbinding via wifi vanuit het
infotainment 69
Android Auto - Verbindingsverbreking 69
Apple CarPlay 68
Apple CarPlay - Verbinding via USB
69
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het
infotainment 69
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het
mobiele apparaat
69
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking 69
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie 69
Beheer mobiele apparaten 64
Beperking tijdens het rijden
69
Beperking van de wifi-verbinding 69
Hoofdmenu 68
Hoofdmenu weergeven 68
MirrorLink 68
MirrorLink - Verbinding via USB
69
MirrorLink - Verbinding via wifi vanuit het
infotainment 69
MirrorLink - Verbindingsverbreking 69
Ondersteunde verbindingstypen 67
Verbindingsvoorwaarden Android Auto
68
Verbindingsvoorwaarden Apple CarPlay 68
Verbindingsvoorwaarden MirrorLink 68
Wisselen naar een ander apparaat 69
Wisselen naar een ander verbindingstype 69
Sneeuwkettingen
Gebruiksdoel 151
Voorwaarden 151
Snelheidsbegrenzer
Bediening
128
Controlelampje 127
Probleemoplossing 129
Werking 127
Zie Snelheidsbegrenzer 127
Snelheidsregelsysteem
129
Bediening 129
Controlelampje 129
Probleemoplossing 129
Werking
129
Spiegel
Zie Binnenspiegel 31
Spiegels
Zie: Binnenspiegel 31
Zie: Buitenspiegels
31
Spraakbediening - Infotainment Amundsen
Bediening 93
Beperking 94
Help
94
Instellingen 94
Werking 93
Werkingsvoorwaarden 93
Stabiliseringscontrole 125
Stabiliseringssystemen
125
Stadslicht
Zie Parkeerlicht 40
Start-stopsysteem 118
Controlelampje
118
Gebruiksdoel 118
Instelling 119
Probleemoplossing 119
Werking 118
Werkingsvoorwaarden
118
Starthulp 146
Startkabel 147
Startknop
Aanwijzingen voor het starten
117
Contact in- en uitschakelen 117
Motor afzetten 117
Probleemoplossing 118
188
Trefwoordenlijst
Stoelen
Elektrische verstelling 28
Handmatige instelling 28
Hoofdsteunen instellen 29
ISOFIX 36
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning
28
Neerklappen 28
TOP TETHER 37
Veilig zitten 15
Verwarming 30
Stoelverwarming
Bediening
30
Voorwaarden 30
Waarop letten 30
Stopcontacten
12 volt stopcontact 165
Veiligheid 14
Stuurbekrachtiging 30
Stuurkolomvergrendeling 30
Stuurwiel
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel
120
Juist vasthouden 15
Probleemoplossing 30
Stand instellen
30
Toetsen/instelwieltjes 52
Verwarming 31
Stuurwielverwarming
Bediening
31
Instellingen 31
Voorwaarden 31
Systeemupdate
Infotainment Amundsen 91
Infotainment Bolero
73
Infotainment Swing 56
T
Tankinhoud
Benzine 144
Diesel 145
Tankklep 141
Technische gegevens
171
Afmetingen 173
Maximaal toegestane gewichten 172
Motorspecificaties 173
Uitlaatgasnorm 171
Verbruik
171
Telefoon - Infotainment Amundsen
Beltoon 105
Bericht verzenden 103
Binnengekomen e-mail weergeven
103
Conferentiegesprek 103
Contacten in het telefoonboek sorteren 105
E-mail verzenden 103
Hoofdmenu weergeven 103
Hoofdmenu-overzicht
103
Infotainment met een telefoon verbinden 105
Lijst met telefooncontacten 103
Melding bij een binnenkomende sms/e-mail
105
Nummer van de voicemailbox 105
Ontvangen berichten weergeven 103
Parallelle gesprekken 105
Telefoon met het infotainment verbinden 105
Telefoon-infotainment-verbindingssoorten
105
Telefooncontacten importeren 105
Telefooncontacten updaten 105
Telefoongesprek 103
Telefoonnummer ingeven 103
Verbinding opbouwen met het nummer van de
voicemailbox
103
Verbindingsvoorwaarden 103
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
beheren 105
Telefoon - Infotainment Bolero
Beltoon 83
Conferentiegesprek 82
Contacten in het telefoonboek sorteren 83
Hoofdmenu weergeven
82
Hoofdmenu-overzicht 82
Infotainment met een telefoon verbinden 83
Lijst met telefooncontacten 82
Nummer van de voicemailbox 83
Parallelle gesprekken
83
Telefoon met het infotainment verbinden 83
Telefoon-infotainment-verbindingssoorten 83
Telefooncontacten importeren 83
Telefooncontacten updaten
83
Telefoongesprek 82
Telefoonnummer ingeven 82
Verbinding opbouwen met het nummer van de
voicemailbox 82
Verbindingsvoorwaarden
82
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
beheren 83
Telefoon - Infotainment Swing
Beltoon
66
Conferentiegesprek 65
Contacten in het telefoonboek sorteren 66
Hoofdmenu weergeven 65
Hoofdmenu-overzicht 65
Infotainment met een telefoon verbinden
66
Lijst met telefooncontacten 65
Nummer van de voicemailbox 66
Parallelle gesprekken 66
Telefoon met het infotainment verbinden
66
Telefoon-infotainment-verbindingssoorten 66
Telefooncontacten importeren 66
Telefooncontacten updaten 66
Telefoongesprek 65
Telefoonnummer ingeven
65
Verbinding opbouwen met het nummer van de
voicemailbox 65
Verbindingsvoorwaarden 65
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
beheren
66
Telefoon draadloos laden 163
Tijd
189
Trefwoordenlijst
Infotainment Amundsen 90
Infotainment Bolero 73
Infotainment Swing 56
Tiptronic
Handmatig schakelen met de keuzehendel 120
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel
120
TOP TETHER 37
Topsnelheid 173
Transport
Voorwerpen veilig transporteren
16
Transporteren
Aanhangwagen 122
Dakdrager 165
Trekhaak 165
Trekhaak 165
Controlelampje 166
Kogeldruk 167
Probleemoplossing 166
Stang met kogelkop uit- en inzwenken
166
Waarop letten 165
TSA
Zie Aanhangwagenstabilisator 126
Typeplaatje 171
U
Uitlaatgascontrolesysteem 141
Uitparkeerassistent
Beperking
136
Instelling 136
Probleemoplossing 136
Werking 136
Werkingsvoorwaarden
136
Uitrusting in de bagageruimte 158
Updaten van het infotainmentsysteem
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 5
USB 161, 162
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
V
Variabele bagageruimtevloer in de bagageruimte
Verwijderen en aanbrengen 161
Variabele laadvloer in de bagageruimte 161
Veilig rijden 16
Veiligheid
Aanpassingen aan de wagen
13
Accu 14
Airbag 15
Bedrijfsvloeistoen 14
Controlelampjes 16
Dakdragers
17
Gordelverloop 15
Hulpsystemen 16
Inlopen van de motor 13
Juiste zithouding
15
Kinderzitje 15
Lading transporteren 16
Motorruimte 14
Na een ongeval
18
Nieuwe banden 13
Nieuwe remblokken 13
Noodoproep 18
Parkeren 17
Periodieke controles
13
Reserve- en noodreservewiel 17
Rijden door water 17
Rijden met een aanhangwagen 17
Sensoren en camera's 14
Stopcontacten
14
Veilig rijden 16
Vervoer van kinderen 15
Voorwerpen transporteren 16
Wagen verlaten 17
Weersomstandigheden 17
Veiligheidsgordels 32
Geblokkeerde gordelband 33
Gordeloprolautomaat 32
Gordelspanners
32
Gordelspanners met voorspanning 32
Hoogte instellen 33
Juist verloop 15
Omgespen en losmaken 33
Probleemoplossing
33
Statusweergave op het display van het
instrumentenpaneel 33
Verbanddoos 158
Vergrendelen
Instelling
20
Knop voor centrale vergrendeling 20
Noodvergrendeling 21
Sleutelloos 21
Werking
19
Verkeersongeval
Gegevensrecorder 175
Noodoproep 18
Verlichting
Binnenzijde
45
Buitenzijde 39
Sfeerverlichting 45
Vermoeidheidsherkenning
Activering/deactivering
134
Controlelampje 134
Werking 134
Verwarming 48
Video
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
VIN
Zie Chassisnummer 171
Virtuele cockpit
Zie: Digitaal instrumentenpaneel
51
Voetgangersherkenning
Werking 127
Werkingsvoorwaarden 127
Volume bij het inschakelen van het infotainment
Infotainment Amundsen
90
Infotainment Bolero 73
Infotainment Swing 56
190
Trefwoordenlijst
Voorruitverwarming
Instelling 25
Voorstoelen
Elektrische verstelling 28
Handmatige instelling 28
Voorzijde wagen
7
W
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 54
Instelling 54
Wagen afslepen
Sleepkabel
123
Sleepoog 123
Wagen voor de rit controleren 14
Wagenaanpassingen
Adviezen
167
Wagenaccu
Zie Accu 145
Wagenafmetingen
173
Wagenbreedte 173
Wagenhoogte 173
Wagenlengte 173
Wagenstatus 55
Wagentoestand
54
Water in brandstolter 141
Wegrijblokkering 118
Wielen
Afdekkappen van de bouten
156
Bandenspanning 155
Overzicht van het bandopschrift 150
Probleemoplossing 151
Reserve- en noodreservewiel 151
Sneeuwkettingen
151
Verwisselen 152, 153
Waarop letten 150
Wieldop 156
Wifi
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
5
Wifi - Infotainment Amundsen
Automatische verbinding via de QR-code 106
Automatische WPS-verbinding 106
Beveiligingsniveau van de infotainment-hotspot
106
Dataverdracht met het verbonden apparaat 106
Een mobiel apparaat verbinden met de
infotainment-hotspot 106
Functiebeperking
106
Handmatige WPS-verbinding 106
Infotainment met de hotspot van het mobiele
apparaat verbinden 106
Naam van de infotainment-hotspot wijzigen
106
Overzicht van de beschikbare hotspots 106
Snelverbinding van het infotainment met de
hotspot 106
Wachtwoord voor de verbinding met de
infotainment-hotspot wijzigen
106
Werking 106
Wifi - Infotainment Swing
Beveiligingsniveau van de infotainment-hotspot
67
Een mobiel apparaat met de infotainment-hotspot
verbinden 67
Wachtwoord voor de verbinding met de
infotainment-hotspot wijzigen
67
Werking 67
Wifi- Infotainment Amundsen
Tips voor een goede verbinding 106
Wifi- Infotainment Bolero
Werking
84
Winterbanden
Gebruiksdoel 151
Instelling 151
Voorwaarden 151
Waarop letten 151
WLAN - Infotainment Bolero
Een mobiel apparaat verbinden met de
infotainment-hotspot 84
Password voor de verbinding met de infotainment-
hotspot wijzigen
84
Veiligheidsniveau van de Infotainment-hotspot 84
X
XDS+ 125
Z
Zekeringen
Doorgebrande zekering 147
In de motorruimte 149
In het dashboard 147
Vervangen 147
Zitplaatsen achterin
Neerklappen
28
Zuinige rijstijl
DriveGreen 121
Tips voor een zuinige rijstijl
121
191
Trefwoordenlijst
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193

SKODA Scala (2019/07) de handleiding

Type
de handleiding