SKODA Octavia (2020/05) de handleiding

Type
de handleiding
INSTRUCTIEBOEKJE
ŠKODA OCTAVIA
Uw instructieboekje
Digitale versie op internet
http://go.skoda.eu/owners-manuals
ŠKODA OCTAVIA 01.2020
Holandština/Dutch
5E3012732AB
Documentatie van de aflevering van de wagen
Chassisnummer (VIN)
Datum van aflevering van de wagen ________ / ________ / ________________
ŠKODA Partner
Stempel en handtekening verkoper
Ik bevestig dat de wagen in correcte staat is afgeleverd en ik vertrouwd ben gemaakt met het juiste gebruik
ervan en de garantievoorwaarden.
Handtekening van de klant
Heeft de wagen verlengde garantie?
JA
NEE
Beperking van de ŠKODA garantieverlenging
a)
_______________
of
_______________
resp.
_______________
a)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
Jaar:
Km:
Mijlen:
Nadruk, reproductie, vertaling of andere vormen van gebruik, ook van gedeelten, is zonder schriftelijke toe-
stemming van ŠKODA AUTO a.s. niet toegestaan.
ŠKODA AUTO a.s. behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op grond van het auteursrecht voor.
Wijzigingen voorbehouden.
Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s.
© ŠKODA AUTO a.s. 2020
5E3012732AB
Eigenaar
1e eigenaar 2e eigenaar
Deze wagen met kenteken
__________________________________________
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
__________________________________________
__________________________________________
Adres:
__________________________________________
__________________________________________
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
ŠKODA Partner:
Serviceadviseur:
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
Deze wagen met kenteken
__________________________________________
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
__________________________________________
__________________________________________
Adres:
__________________________________________
__________________________________________
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
ŠKODA Partner:
Serviceadviseur:
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
1
Eigenaar
5E3012732AB
Inhoudsopgave
1 Eigenaar
5 Over dit instructieboekje
5 Over dit instructieboekje
6 Omschrijvingen
6 Digitale handleiding in het infotainment
van de wagen
6 Gebruik-beknopte informatie
7 Wagenoverzichten
7 Voorzijde wagen
9 Achterzijde wagen
10 Bestuurdersplaats
10 Middenconsole en bijrijdersplaats
11 Motorruimte
11 Controlelampjes
11 Werking
11 Controlelampjesoverzicht
14 Controlelampjesoverzicht
17 Veilig en op de juiste wijze
17 Inleidende aanwijzingen voor een correct
gebruik
17 Nieuwe wagen of nieuwe onderdelen
17 Periodieke controles
17 Geen ondeskundige aanpassingen aan de
wagen
18 Werking van sensoren en camera's behouden
18 Motorruimte
18 Accu
18 Elektrische stopcontacten in de wagen
gebruiken
18 Voor de rit
20 Veilig rijden
22 Noodoproep
22 Na een ongeval
24 Sleutels, sloten en alarmsysteem
24 Sleutel
25 Geheugenfunctie van de sleutel
25 Centrale vergrendeling
27 Sleutelloos vergrendelen (KESSY)
28 Alarmsysteem
29 Portieren, ruiten en achterklep
29 Portieren
29 Kindersloten aan de achterportieren
29 Ruiten - elektrisch bediend
31 Schuif-kanteldak
31 Rolgordijn - elektrisch bediend
32 Rolgordijn voor de achterruit
32 Rolgordijnen voor de achterste portierruiten
32 Zonnekleppen
32 Ruitverwarming
33 Achterklep - handmatig bediend
33 Achterklep - elektrisch bediend
35 Elektrische bagageruimteklep zonder
aanraken bedienen
35 Achterklep ontgrendelen
36 Stoelen, stuurwiel en spiegels
36 Voorstoel - handmatig bediend
36 Voorstoel - elektrisch bediend
36 Geheugenfunctie van de stoelen
37 Massage-functie van de stoel
38 Achterbank
38 Inbouwstand van de veiligheidsgordels
achterin
38 Hoofdsteunen
39 Armsteun voorin
39 Armsteun achterin
39 Skiluik
39 Stoelverwarming en -ventilatie
40 Stuurwiel
41 Stuurwielverwarming
41 Binnenspiegel
41 Buitenspiegels
43 Veiligheidssystemen en airbags
43 Veiligheidsgordels
44 Kinderzitje
45 Bevestigingselementen voor kinderzitjes
47 Airbags
48 Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
50 Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers
50 Buitenverlichting
53 Buitenverlichting COMING HOME, LEAVING
HOME
53 Grootlichtassistent Light Assist
54 Dynamische grootlichtassistent Dynamic
Light Assist
54 Binnenverlichting
55 Interieurverlichting sfeerverlichting
56 Ruitenwissers en -sproeiers
59 Verwarming en airconditioning
59 Handbediende airconditioning
60 Automatische airconditioning Climatronic
62 Interieurvoorverwarming en -ventilatie
64 Bestuurdersinformatiesysteem
64 Digitaal instrumentenpaneel
65 Rijgegevens
67 Head-updisplay
67 Wagentoestand
67 Toets SET
68 Infotainment Swing
68 Infotainmentoverzicht
68 Systeem
69 Beeldscherm
70 Infotainmenttoetsenbord
71 Bedieningscentrum
71 Radio
2
Inhoudsopgave
74 Media
77 Beheer mobiele apparaten
79 Telefoon
81 WLAN
81 SmartLink
85 Infotainment Columbus
85 Infotainmentoverzicht
85 Systeem
86 Beeldscherm
87 Toetsenbord
88 Spraakbediening
90 Bedieningscentrum
90 Radio
94 Media
98 Beheer mobiele apparaten
100 Telefoon
103 Wifi
104 Dataverbinding
105 SmartLink
108 Navigatie
113 Onlinediensten
113 ŠKODA Connect
113 Gebruikersregistratie en activeren van de
ŠKODA Connectdiensten
114 Instelling van de bescherming van persoonlijke
gegevens
115 Informatie-oproep
115 Pechoproep
116 Gebruikersbeheer
118 Personalisatie
118 Beheer van de onlinediensten
119 eSIM dataverbinding
119 Online-systeemupdate
120 Shop
121 Serviceafspraakplanning
121 Wagenstatusrapport
121 Toegang op afstand tot de wagen
122 Starten en rijden
122 Start
122 Startproblemen
122 Start-stopsysteem
123 Schakelbak
123 Automatische versnellingsbak
125 Rijmodus van de wagen
126 Zuinige rijstijl
126 Rijden met een aanhangwagen
127 Sleepoog en afslepen
128 Remmen
129 Elektronische parkeerrem
130 Automatische beveiliging tegen wegrollen
Auto Hold
131 Bestuurdershulpsystemen
131 Rem- en stabiliseringssystemen
132 Front Assist
133 Voetgangerherkenning
133 Snelheidsbegrenzer
134 Snelheidsregelsysteem
135 Automatische afstandsregeling (ACC)
137 Rijstrookbehoudassistent Lane Assist
138 Travel Assist
139 Rijstrookwisselassistent Side Assist
140 Verkeerstekenherkenning
141 Proactieve inzittendenbescherming Crew
Protect Assist
141 Vermoeidheidsherkenningsassistent Driver
Alert
141 Hulpsysteem voor noodsituaties Emergency
Assist
142 Parkeerhulpsystemen
142 Parkeerhulp Park Pilot
143 Achteruitrijcamera
144 Uitparkeerassistent
145 Uitstapwaarschuwing
146 Parkeerassistent
148 Motor, uitlaatsysteem en brandstof
148 Motorkap
148 Motorolie
149 Koelvloeistof
150 Motorelektronica
150 Roetfilter
151 Uitlaatgascontrolesysteem
151 Brandstolter
151 Radiateurjaloezieën
151 Tankklep
151 AdBlue
152 Benzine
154 Diesel
155 Accu en zekeringen
155 Accu
156 Startkabel gebruiken
157 Zekeringen
157 Zekeringen in het dashboard
159 Zekeringen in de motorruimte
160 Wielen
160 Banden en velgen
161 Allweather- of winterbanden
161 Sneeuwkettingen
162 Reserve- en noodreservewiel
162 Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen .
164 Bandenafdichtset
165 Bandenspanning
166 Bandencontrole
166 Doppen van de wielbouten
166 Wieldop
167 Opbergvakken en interieuruitrusting
167 Uitrusting in de bagageruimte
168 Nooduitrusting
168 Opbergvak voor het reflectievest
168 Bevestigingselementen in de bagageruimte
169 Tassenhaken in de bagageruimte
3
Inhoudsopgave
170 Opbergvak met cargo-elementen in de
bagageruimte
170 Cargo-elementen in de bagageruimte
170 Bagagenetten
170 Multifunctionele tas
171 Scheidingsnet
172 Dubbelzijdige bodembekleding
172 Harde bagageruimteafdekking
172 Oprolbare bagageruimteafdekking
173 Variabele laadvloer in de bagageruimte
174 Scheidingsnet in de bagageruimte
174 Scheidingswand met het bevestigingselement
in de bagageruimte
174 Skizak
175 Overzicht van de passagiersruimteuitrusting
176 Parkeertickethouder
176 Flessenhouder in het opbergvak van het
voorportier
177 Flessenhouder in het opbergvak van het
achterportier
177 USB-aansluitingen
177 Haken aan de middelste carrosseriestijl
178 Brillenvak
178 Pennenhouder
178 Opbergvak voor kaart in het opbergvak aan
bestuurderszijde
178 Opbergvak onder de voorstoel
178 Opbergvak voor de paraplu
179 Opbergvak voor de handveger
179 Phonebox
180 Bekerhouder
180 Multimediahouder
180 Afvalbak
180 Deksel
180 Display in middenconsole achterin
181 Tablethouder
182 12 volt-stopcontact
182 230 volt-stopcontact
182 Opbergvak met luchtrooster
183 Dakdragersysteem en trekhaak
183 Dakdrager
183 Zwenkbare trekhaak
185 Verzorgen en schoonmaken
185 Servicesoorten
185 Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen
186 Interieur
187 Buitenzijde
188 IJskrabber aan de tankklep
189 Technische gegevens en voorschriften
189 Voorschriften voor technische gegevens
189 Kenmerkende wagengegevens
189 Maximaal toegestane gewichten
190 Rijklaar gewicht
190 Wagenafmetingen
190 Motorspecificaties
191 Ongevalgegevensrecorder (Event Data
Recorder)
192 Persoonlijke gegevens
192 Informatie over de radio-apparatuur in de
wagen
193 Rechten die voortkomen uit gebrekkige
prestaties, ŠKODA garanties
195 Trefwoordenlijst
4
Inhoudsopgave
Over dit instructieboekje
Algemeen
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievari-
anten van de wagen en voor alle bijbehorende mo-
delvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
Hier worden alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, mo-
delvariant of landafhankelijke uitrusting worden aan-
gegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrus-
tingscomponenten die in dit instructieboekje wor-
den beschreven, aanwezig.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen
ter illustratie. De afbeeldingen kunnen afwijken van
uw wagen; zij zijn slechts als algemene informatie op
te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbe-
tering van alle wagens. Te allen tijde zijn er daarom
wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje ver-
melde informatie komt overeen met de stand van de
gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en infor-
matie in dit instructieboekje kunnen daarom geen
aanspraken worden afgeleid.
Digitale versie van het instructieboekje
In het gedrukte instructieboekje staat de belangrijk-
ste informatie vermeld aangaande de bediening en
het onderhoud van de wagen.
De volledige informatie staat in de digitale versie van
het instructieboekje. Dit staat op de ŠKODA-inter-
netpagina's en in de mobiele app MyŠKODA klaar om
te worden gedownload.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
Digitale versie van het instructieboekje in het info-
tainment
Geldt voor het infotainment Columbus.
De digitale versie van het instructieboekje kan in het
infotainment als volgt worden weergegeven.
aantippen.
Het gewenste onderwerp van het instructieboekje
kiezen.
Het digitale instructieboekje kan worden geactuali-
seerd, indien het beschermingsniveau van persoonlij-
ke gegevens niet op
Maximale privésfeer
is ingesteld.
Over dit instructieboekje
Algemeen
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievari-
anten van de wagen en voor alle bijbehorende mo-
delvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
Hier worden alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, mo-
delvariant of landafhankelijke uitrusting worden aan-
gegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrus-
tingscomponenten die in dit instructieboekje wor-
den beschreven, aanwezig.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen
ter illustratie. De afbeeldingen kunnen afwijken van
uw wagen; zij zijn slechts als algemene informatie op
te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbe-
tering van alle wagens. Te allen tijde zijn er daarom
wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje ver-
melde informatie komt overeen met de stand van de
gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en infor-
matie in dit instructieboekje kunnen daarom geen
aanspraken worden afgeleid.
5
Over dit instructieboekje
Omschrijvingen
Gebruikte begrippen
- Werkplaats die vakkundig service-
werkzaamheden aan wagens van het merk ŠKO-
DA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKO-
DA Partner, een ŠKODA Servicepartner als ook
een onafhankelijke werkplaats zijn.
- Werkplaats die con-
tractueel door de firma ŠKODA AUTO of de be-
treende importeur is geautoriseerd service-
werkzaamheden aan wagens van het merk ŠKO-
DA uit te voeren en ŠKODA originele onderdelen
te verkopen.
- Onderneming die contractueel
door de firma ŠKODA AUTO of de betreende
importeur is geautoriseerd om nieuwe wagens
van het merk ŠKODA te verkopen en, indien van
toepassing, servicewerkzaamheden hieraan uit
te voeren met gebruik van ŠKODA originele on-
derdelen en ŠKODA originele onderdelen te ver-
kopen.
Tekstaanwijzingen
- kort indrukken (bv. van een toets) < 1
s
- lang indrukken (bv. van een
toets) > 1 s
Richtingsinformatie
Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor",
"achter", heeft betrekking op het vooruit rijden van
de wagen.
GEVAAR
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot dodelijk of zwaar letsel kunnen leiden.
WAARSCHUWING
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot dodelijk of zwaar letsel kunnen leiden.
VOORZICHTIG
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot licht of middelzwaar letsel kunnen lei-
den.
LET OP
Teksten met dit symbool wijzen op situaties, die bij
veronachtzaming van de betreende aanwijzingen
tot schade aan de wagen kunnen leiden.
In teksten met dit symbool staat extra informatie.
"Specialist"
"ŠKODA Servicepartner"
"ŠKODA Partner"
"Indrukken"
"Ingedrukt houden"
Digitale handleiding in het
infotainment van de wagen
Gebruik-beknopte informatie
Interactieve afbeeldingen
Op de afbeeldingen met de buitenzijde en binnenzij-
de van de wagen staan punten. Door het aantippen
van een punt wordt een menu met onderwerpen of
een gedetailleerde afbeelding weergegeven.
Symbolen
Informatie over symbolen die op het display van het
instrumentenpaneel kunnen worden weergegeven.
Door het aantippen van het symbool wordt een ge-
detailleerde beschrijving getoond.
Onderwerpen
Inhoud instructieboekje, ingedeeld op onderwerp.
Weergegeven onderwerp
Bovenste onderwerpenbalk
A
Omschrijving van het onderwerp
B
Soort weergegeven informatie / Weergave van
het menu met informatie
C
Tekstzoeken
Over het instructieboekje
Selectie van de taal voor het instructieboekje en de
update.
6
Omschrijvingen › Gebruik-beknopte informatie
Wagenoverzichten
Voorzijde wagen
A
Onder de voorruit:
Camera voor hulpsystemen.
Lichtsensor voor automatische aansturing rijverlichting » Pagina 50.
Regensensor voor wisautomaat » Pagina 56.
B
Voorruit - Verwarming » Pagina 33.
C
Ruitenwissers - Bediening » Pagina 56.
D
Ontgrendelingshendel voor motorkap (onder de klep) » Pagina 148.
E
Koplampsproeiers » Pagina 56.
F
Afdekking in de grille:
Front-radarsensor voor hulpsystemen.
G
Afdekking voor het montagegat van het inschroefbare sleepoog » Pagina 127.
H
Ultrasoonsensoren voor hulpsystemen.
I
Mistlampen - Bediening » Pagina 50.
J
Wielen:
Banden en velgen » Pagina 160.
Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoogbrengen » Pagina 162.
Bandenafdichtset » Pagina 164.
Bandenspanning » Pagina 165.
Bandencontrole » Pagina 166.
K
Koplampen:
Bediening » Pagina 50.
Grootlichtassistent Light Assist » Pagina 53.
Koplampassistent Dynamic Light Assist » Pagina 53.
L
Portiergrepen:
Openen van het portier » Pagina 29.
Sleutelloos vergrendelen (KESSY) » Pagina 27.
7
Wagenoverzichten › Voorzijde wagen
M
Buitenspiegels:
Bediening » Pagina 41.
N
Ruiten van de zijportieren - Bediening » Pagina 30.
De sensoren en camera's voor hulpsystemen schoon houden » Pagina 18.
8
Wagenoverzichten › Voorzijde wagen
Achterzijde wagen
A
Achterruit - Verwarming » Pagina 33.
B
Achterruitwisser en -sproeier - Bediening » Pagina 56.
C
Greep van de achterklep:
Klep met handmatige bediening » Pagina 33.
Klep met elektrische bediening » Pagina 33.
Camera voor hulpsystemen.
D
Radarsensoren voor hulpsystemen (in de bumper).
E
Ultrasoonsensoren voor hulpsystemen.
F
Zwenkbare trekhaak » Pagina 183.
G
Afdekking voor het montagegat van het inschroefbare sleepoog » Pagina 127.
H
Tankklep » Pagina 151.
Sticker met bandenspanningswaarden » Pagina 165.
Sticker met voorgeschreven brandstof.
IJskrabber.
Vulopening van de AdBlue
®
-tank » Pagina 151.
I
Dakreling » Pagina 183.
J
Schuif-kanteldak » Pagina 31.
De sensoren en camera's voor hulpsystemen schoon houden » Pagina 18.
9
Wagenoverzichten › Achterzijde wagen
Bestuurdersplaats
A
Controlelampje van de rijstrookwisselassistent
Side Assist » Pagina 139.
B
Portiergreep » Pagina 29.
C
Lichtschakelaar» Pagina 50.
D
Luchtrooster.
E
Bedieningshendel (afhankelijk van de uitrusting):
Knipper- en grootlicht » Pagina 50.
Snelheidsregelsysteem » Pagina 134.
Snelheidsbegrenzer » Pagina 133.
Grootlichtassistent » Pagina 53.
Koplampassistent » Pagina 54.
F
Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuur-
wiel » Pagina 64.
G
Digitaal instrumentenpaneel » Pagina 64.
H
Bedieningshendel:
Ruitenwissers en -sproeiers » Pagina 56.
I
Startknop » Pagina 122.
J
Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorair-
bag » Pagina 47.
K
Vergrendelingshendel voor stuurwielverstel-
ling » Pagina 40.
L
Bediening van de automatische afstandsrege-
ling » Pagina 136.
M
Ontgrendeling van de motorkap » Pagina 148.
N
Toets voor de elektrische achterklep » Pagi-
na 33.
O
Buitenspiegelbediening » Pagina 41.
P
Ruitbediening » Pagina 30.
Middenconsole en bijrijdersplaats
A
Infotainment (afhankelijk van de uitrusting):
Columbus » Pagina 85.
Swing » Pagina 68.
B
Toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
Snelle toegang tot de instellingen van be-
paalde wagensystemen (afhankelijk van de uit-
rusting):
Uitschakelen van het start-stopsys-
teem » Pagina 122.
Uitschakelen van de tractiecontrole
ASR » Pagina 131.
Inschakelen van het stabiliseringspro-
gramma ESC Sport » Pagina 131.
Interieurbewaking » Pagina 28.
Bandencontrole » Pagina 166.
Toegang tot verdere wageninstellingen.
Toegang tot de selectie en instelling van de
bestuurdershulpsystemen.
Selectie van de rijmodus » Pagina 125.
Menu met parkeerhulpsystemen » Pagi-
na 142.
Toets voor alarmlichten » Pagina 50.
Centrale vergrendeling » Pagina 25.
Weergave van het airco-bedieningsbeelds-
cherm in het infotainmentbeeldscherm » Pagi-
na 59, » Pagina 60.
Snelle ventilatie/Ontwasemen van de voor-
ruit.
Achterruitverwarming » Pagina 33.
C
Luchtrooster.
D
Portiergreep » Pagina 29.
E
Controlelampje van de rijstrookwisselassistent
Side Assist » Pagina 139.
F
Ruitbediening in het bijrijdersportier » Pagi-
na 30.
10
Wagenoverzichten › Bestuurdersplaats
G
Toetsen:
Auto Hold » Pagina 130.
Parkeerrem » Pagina 129.
H
Afhankelijk van de uitrusting:
Versnellingshendel (schakelbak) » Pagina 123.
Keuzehendel (automatische versnellings-
bak) » Pagina 123.
Motorruimte
A
Koelvloeistofexpansiereservoir » Pagina 149
B
Motoroliepeilstok » Pagina 148
C
Motorolievulopening » Pagina 148
D
Remvloeistofreservoir » Pagina 128
E
Accu » Pagina 155
F
Zekeringenhouder » Pagina 159
G
Ruitensproeiervloeistofreservoir » Pagina 57
Controlelampjes
Werking
WAARSCHUWING
Het negeren van brandende controlelampjes en de
bijbehorende meldingen op het display van het in-
strumentenpaneel kan leiden tot ongevallen, zware
verwondingen of schade aan de wagen.
De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven
de actuele toestand van bepaalde functies resp. sto-
ringen aan.
Bij sommige controlelampjes die gaan branden, klin-
ken bovendien akoestische signalen en verschijnen
meldingen op het display in het instrumentenpaneel.
Aanvullende controlelampjes
Afhankelijk van de betekenis gaat samen met enkele
controlelampjes op het display ook het aanvullende
controlelampje branden.
- Gevaar
- Waarschuwing
Controlelampjesoverzicht
Na het inschakelen van het contact gaan enkele con-
trolelampjes ter controle van de werking van de wa-
gensystemen kort branden. Indien de gecontroleerde
systemen in orde zijn, gaan de betreende controle-
lampjes enkele seconden na het inschakelen van het
contact of na het starten van de motor uit.
Meer informatie » Pagina 11, Werking.
Symbool Betekenis
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 11.
Veiligheidsgordel voorin niet omge-
gespt » Pagina 43.
Accu wordt niet geladen » Pagi-
na 156.
Samen met - Motorstoring » Pagi-
na 150, » Pagina 156.
Motoroliedruk te laag » Pagina 149.
Motoroliepeil te laag » Pagina 149.
Koelvloeistofpeil te laag » Pagina 150.
Koelvloeistoftemperatuur te
hoog » Pagina 150.
11
Controlelampjes › Motorruimte
Symbool Betekenis
Remvloeistofpeil te laag » Pagina 129.
Storing elektromechanische rem-
bekrachtiger » Pagina 132.
Samen met - Storing remsysteem
en ABS » Pagina 132.
Parkeren op te steile helling » Pagi-
na 129.
Parkeerrem ingeschakeld » Pagi-
na 129.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 40.
Knippert - Storing stuurkolomver-
grendeling » Pagina 41.
Automatische versnellingsbak de-
fect » Pagina 125.
Automatische versnellingsbak over-
verhit » Pagina 125.
AdBlue
®
-vloeistofpeil te laag » Pagi-
na 152.
AdBlue
®
-systeem defect » Pagi-
na 152.
Waarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding » Pagina 132.
ACC vertraagt niet voldoende » Pa-
gina 136.
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 11.
De brandstofvoorraad heeft het re-
servegebied bereikt. » Pagi-
na 154, » Pagina 155.
Ruitensproeiervloeistofpeil te
laag » Pagina 57.
Gloeilampje defect » Pagina 53.
Mistachterlicht ingeschakeld » Pagi-
na 51.
Motoroliepeil te hoog of motorolie-
peilsensor defect » Pagina 149.
Roetfilter verstopt » Pagina 150.
Parkeerremstoring » Pagina 129.
Storing ABS » Pagina 132.
Remblokken versleten » Pagina 129.
Symbool Betekenis
Automatische versnellingsbak over-
verhit » Pagina 125.
Automatische versnellingsbak de-
fect » Pagina 125.
Water in brandstolter » Pagina 151.
AdBlue
®
-systeem defect » Pagi-
na 152.
AdBlue
®
-vloeistofpeil te laag » Pagi-
na 152.
Storing bandenspanningscontrole-
systeem » Pagina 166.
Bandenspanningsverandering » Pagi-
na 161, » Pagina 166.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 40.
Knippert - Stuurkolomvergrendeling
niet ontgrendeld » Pagina 41.
Knippert - Storing stuurslot » Pagi-
na 41.
KESSY - Startprobleem » Pagina 122.
KESSY - geen sleutel gebonden » Pa-
gina 27.
Adaptieve onderstelregeling ontre-
geld » Pagina 126.
Storing benzinemotorregeling » Pa-
gina 150.
Storing uitlaatgascontrolesys-
teem » Pagina 151.
Brandt, of als dit na het inschakelen
van het contact niet gaat branden -
Storing dieselvoorgloeisysteem » Pa-
gina 150.
Knippert - Storing dieselmotorrege-
ling » Pagina 150.
Knippert samen met - Storing
sleutelschakelaar voor buiten werk-
ing stelling airbag » Pagina 49.
Bijrijdersvoorairbag buiten werking
gesteld » Pagina 49.
Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht » Pagina 49.
12
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Symbool Betekenis
Storing airbagsysteem » Pagina 48.
Storing proactief systeem voor inzit-
tendenbescherming » Pagina 141.
Brandt 4 s en knippert vervolgens -
Airbag of gordelspanner met diagno-
seapparaat buiten werking ge-
steld » Pagina 48.
Stang met kogelkop niet vergren-
deld » Pagina 184.
ASR gedeactiveerd » Pagina 131.
Brandt - Storing ESC of ASR » Pagi-
na 132.
Knippert - ESC of ASR grijpt in » Pa-
gina 131.
Front Assist gedeactiveerd » Pagi-
na 132.
Front Assist niet beschikbaar » Pagi-
na 133.
ACC niet beschikbaar » Pagina 137.
Lane Assist grijpt in » Pagina 138.
Interieurvoorverwarming en -ventila-
tie ingeschakeld » Pagina 63.
Knipperlicht links » Pagina 51, » Pa-
gina 53.
Knipperlicht rechts » Pagi-
na 51, » Pagina 52.
Aanhangwagenknipperlicht » Pagi-
na 53.
Mistlampen ingeschakeld » Pagi-
na 51.
De automatische versnellingsbak be-
vindt zich in de modus P » Pagi-
na 124.
Wagen wordt door Auto Hold vast-
gezet » Pagina 130.
Lane Assist is geactiveerd en gereed
voor een ingreep » Pagina 137.
ACC regelt de rijsnelheid » Pagi-
na 135.
Snelheidsregelsysteem regelt de rij-
snelheid » Pagina 134.
Snelheidsbegrenzer regelt de rijsnel-
heid » Pagina 133.
Symbool Betekenis
Travel Assist geactiveerd » Pagi-
na 138.
Grootlicht of grootlichtsignaal inge-
schakeld » Pagina 51.
Veiligheidsgordel op de zitplaats ach-
terin niet omgegespt » Pagina 43.
Omgegespte veiligheidsgordel op de
zitplaats achterin » Pagina 43.
Grootlichtassistent ingescha-
keld » Pagina 53, » Pagina 54.
Geen licht ingeschakeld » Pagina 50.
AdBlue
®
-vloeistofpeil te laag » Pagi-
na 152.
AdBlue
®
-systeem defect. » Pagi-
na 152.
Servicesoorten » Pagina 185.
Motor is door START-STOP automa-
tisch uitgeschakeld » Pagina 123.
Motor is door start-stopsysteem niet
automatisch uitgeschakeld » Pagi-
na 123.
Storing snelheidsbegrenzer » Pagi-
na 134.
Snelheidsbegrenzer geacti-
veerd » Pagina 133.
Travel Assist gedeactiveerd » Pagi-
na 138.
ASR geactiveerd » Pagina 135.
ACC regelt de snelheid overeenkom-
stig het routeverloop » Pagina 136.
ACC regelt de snelheid overeenkom-
stig de toegestane snelheid » Pagi-
na 135.
Storing snelheidsregelsysteem » Pa-
gina 135.
Snelheidsregelsysteem geacti-
veerd » Pagina 134.
Front Assist wordt gestart » Pagi-
na 132.
Veilige afstand onderschreden » Pa-
gina 132.
Zuiniger rijtoestand » Pagina 126.
13
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Symbool Betekenis
Rusttijd aanbevolen » Pagina 141.
Rijmodus Normal » Pagina 125.
Rijmodus Eco » Pagina 125.
Rijmodus Comfort » Pagina 125.
Rijmodus Individual » Pagina 125.
Rijmodus Sport » Pagina 125.
Controlelampjesoverzicht
Na het inschakelen van het contact gaan enkele con-
trolelampjes ter controle van de werking van de wa-
gensystemen kort branden. Indien de gecontroleerde
systemen in orde zijn, gaan de betreende controle-
lampjes enkele seconden na het inschakelen van het
contact of na het starten van de motor uit.
Symbool Betekenis
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 11.
Veiligheidsgordel voorin niet omge-
gespt » Pagina 43.
Accu wordt niet geladen » Pagi-
na 156.
Samen met - Motorstoring » Pagi-
na 150, » Pagina 156.
Motoroliedruk te laag » Pagina 149.
Motoroliepeil te laag » Pagina 149.
Koelvloeistofpeil te laag » Pagi-
na 150.
Koelvloeistoftemperatuur te
hoog » Pagina 150.
Remvloeistofpeil te laag » Pagi-
na 129.
Storing elektromechanische rem-
bekrachtiger » Pagina 132.
Samen met - Storing remsysteem
en ABS » Pagina 132.
Parkeren op te steile helling » Pagi-
na 129.
Symbool Betekenis
Parkeerrem ingeschakeld » Pagi-
na 129.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 40.
Knippert - Storing stuurkolomver-
grendeling » Pagina 41.
Automatische versnellingsbak de-
fect » Pagina 125.
Automatische versnellingsbak over-
verhit » Pagina 125.
AdBlue
®
-vloeistofpeil te laag » Pagi-
na 152.
AdBlue
®
-systeem defect » Pagi-
na 152.
Waarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding » Pagina 132.
ACC vertraagt niet voldoende » Pa-
gina 136.
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 11.
De brandstofvoorraad heeft het re-
servegebied bereikt. » Pagi-
na 154, » Pagina 155.
Ruitensproeiervloeistofpeil te
laag » Pagina 57.
Gloeilampje defect » Pagina 53.
Mistachterlicht ingeschakeld » Pagi-
na 51.
Motoroliepeil te hoog of motorolie-
peilsensor defect » Pagina 149.
Roetfilter verstopt » Pagina 150.
Parkeerremstoring » Pagina 129.
Storing ABS » Pagina 132.
Remblokken versleten » Pagina 129.
Automatische versnellingsbak over-
verhit » Pagina 125.
Automatische versnellingsbak de-
fect » Pagina 125.
Water in brandstolter » Pagina 151.
14
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Symbool Betekenis
AdBlue
®
-systeem defect » Pagi-
na 152.
AdBlue
®
-vloeistofpeil te laag » Pagi-
na 152.
Storing bandenspanningscontrole-
systeem » Pagina 166.
Bandenspanningsverandering » Pagi-
na 161, » Pagina 166.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 40.
Knippert - Stuurkolomvergrendeling
niet ontgrendeld » Pagina 41.
Knippert - Storing stuurslot » Pagi-
na 41.
KESSY - Startprobleem » Pagina 122.
KESSY - geen sleutel gebonden » Pa-
gina 27.
Adaptieve onderstelregeling ontre-
geld » Pagina 126.
Storing benzinemotorregeling » Pa-
gina 150.
Storing uitlaatgascontrolesys-
teem » Pagina 151.
Brandt, of als dit na het inschakelen
van het contact niet gaat branden -
Storing dieselvoorgloeisysteem » Pa-
gina 150.
Knippert - Storing dieselmotorrege-
ling » Pagina 150.
Knippert samen met - Storing
sleutelschakelaar voor buiten werk-
ing stelling airbag » Pagina 49.
Bijrijdersvoorairbag buiten werking
gesteld » Pagina 49.
Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht » Pagina 49.
Storing airbagsysteem » Pagina 48.
Storing proactief systeem voor inzit-
tendenbescherming » Pagina 141.
Brandt 4 s en knippert vervolgens -
Airbag of gordelspanner met diagno-
seapparaat buiten werking ge-
steld » Pagina 48.
Stang met kogelkop niet vergren-
deld » Pagina 184.
Symbool Betekenis
ASR gedeactiveerd » Pagina 131.
Brandt - Storing ESC of ASR » Pagi-
na 132.
Knippert - ESC of ASR grijpt in » Pa-
gina 131.
Front Assist gedeactiveerd » Pagi-
na 132.
Front Assist niet beschikbaar » Pagi-
na 133.
ACC niet beschikbaar » Pagina 137.
Lane Assist grijpt in » Pagina 138.
Interieurvoorverwarming en -ventila-
tie ingeschakeld » Pagina 63.
Knipperlicht links » Pagina 51, » Pa-
gina 53.
Knipperlicht rechts » Pagi-
na 51, » Pagina 52.
Aanhangwagenknipperlicht » Pagi-
na 53.
Mistlampen ingeschakeld » Pagi-
na 51.
De automatische versnellingsbak be-
vindt zich in de modus P » Pagi-
na 124.
Wagen wordt door Auto Hold vast-
gezet » Pagina 130.
Lane Assist is geactiveerd en gereed
voor een ingreep » Pagina 137.
ACC regelt de rijsnelheid » Pagi-
na 135.
Snelheidsregelsysteem regelt de rij-
snelheid » Pagina 134.
Snelheidsbegrenzer regelt de rijsnel-
heid » Pagina 133.
Travel Assist geactiveerd » Pagi-
na 138.
Grootlicht of grootlichtsignaal inge-
schakeld » Pagina 51.
Veiligheidsgordel op de zitplaats ach-
terin niet omgegespt » Pagina 43.
Omgegespte veiligheidsgordel op de
zitplaats achterin » Pagina 43.
15
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Symbool Betekenis
Grootlichtassistent ingescha-
keld » Pagina 53, » Pagina 54.
Geen licht ingeschakeld » Pagina 50.
AdBlue
®
-vloeistofpeil te laag » Pagi-
na 152.
AdBlue
®
-systeem defect. » Pagi-
na 152.
Servicesoorten » Pagina 185.
Motor is door START-STOP automa-
tisch uitgeschakeld » Pagina 123.
Motor is door start-stopsysteem niet
automatisch uitgeschakeld » Pagi-
na 123.
Storing snelheidsbegrenzer » Pagi-
na 134.
Snelheidsbegrenzer geacti-
veerd » Pagina 133.
Travel Assist gedeactiveerd » Pagi-
na 138.
ASR geactiveerd » Pagina 135.
ACC regelt de snelheid overeenkom-
stig het routeverloop » Pagina 136.
ACC regelt de snelheid overeenkom-
stig de toegestane snelheid » Pagi-
na 135.
Storing snelheidsregelsysteem » Pa-
gina 135.
Snelheidsregelsysteem geacti-
veerd » Pagina 134.
Front Assist wordt gestart » Pagi-
na 132.
Veilige afstand onderschreden » Pa-
gina 132.
Zuiniger rijtoestand » Pagina 126.
Rusttijd aanbevolen » Pagina 141.
Rijmodus Normal » Pagina 125.
Rijmodus Eco » Pagina 125.
Rijmodus Comfort » Pagina 125.
Symbool Betekenis
Rijmodus Individual » Pagina 125.
Rijmodus Sport » Pagina 125.
16
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Veilig en op de juiste wijze
Inleidende aanwijzingen voor een correct
gebruik
Dit instructieboekje aandachtig doorlezen, omdat
dit een voorwaarde vormt voor een juiste bedie-
ning van de wagen. Het instructieboekje moet
daarom altijd in de wagen aanwezig zijn.
Bij het gebruik van de wagen dienen de algemeen
bindende, landspecifieke wettelijke bepalingen in
te acht worden genomen. Bijvoorbeeld die voor het
vervoer van kinderen, het buiten werking stellen
van airbags, het gebruik van banden, het wegver-
keer en dergelijke.
De maximaal toegestane gewichten en lasten niet
overschrijden.
De maximaal toegestane dakbelasting niet over-
schrijden.
De voorgeschreven brandstof en bedrijfsvloeistof-
fen gebruiken.
Rijd alleen op wegen die overeenkomen met de
technische wagenparameters. Het rijden over ob-
stakels die groter zijn dan de bodemvrijheid kan
schade aan de wagen toebrengen.
Tijdens werkzaamheden die verband houden met
de bediening, onderhoud en zelfhulp moet zorgvul-
digheid worden betracht om schade aan de wagen
of letsel te voorkomen. Zo nodig de hulp van een
specialist inroepen.
Alle werkzaamheden aan de veiligheidssystemen
van de wagen, bv. aan de veiligheidsgordels of aan
het airbagsysteem, mogen alleen door een specia-
list worden uitgevoerd.
Bij het gebruik van accessoires de in de gebruiks-
aanwijzing van de accessoirefabrikant vermelde
aanwijzingen in acht nemen. Het gaat hierbij bv. om
kinderzitjes, dakdragers, compressor enz.
De service-intervallen opvolgen.
Nieuwe wagen of nieuwe onderdelen
Nieuwe wagen – Inlopen van de motor
De rijstijl gedurende de eerste 1.500 km bepaalt de
kwaliteit van het inloopproces van de motor.
Tijdens de eerste 1.000 km de motor niet met
meer dan 3/4 van het maximaal toegestane motor-
toerental belasten en niet met een aanhangwagen
rijden.
Tijdens de volgende 500 km kan het motortoeren-
tal langzaam worden verhoogd.
De motor verbruikt, afhankelijk van de rijstijl en de
bedrijfsomstandigheden, iets olie (tot 0,5 l/1.000
km). Tijdens de eerste 5.000 km kan het olieverbruik
ook daarboven liggen.
Nieuwe remblokken
Nieuwe remblokken hebben tijdens de eerste 200
km nog niet de optimale remwerking en moeten
eerst worden ingeremd. Daarom bijzonder voorzich-
tig rijden.
Nieuwe banden
Nieuwe banden hebben tijdens de eerste 500 km
nog niet de maximale grip. Daarom bijzonder voor-
zichtig rijden.
Periodieke controles
Waarop letten voor de rit?
Een wagen met technische storingen kan het risico
op ongevallen en verwondingen vergroten.
Eventuele storingen vóór de rit verhelpen. Zo nodig
de hulp van een specialist inroepen.
Let met name op de volgende punten.
Banden onbeschadigd?
Bandenprofiel voldoende?
Bandenspanning voldoende?
Werken koplampen, remlichten en knipperlichten?
Is de voorruit onbeschadigd?
Is het motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistof-
peil in orde?
Luchtinlaat in de motorruimte niet afgedekt?
Luchtroosters of luchtinlaat voor de voorruit niet
afgedekt?
Werken ruitenwissers en sproeierinstallatie en zijn
de ruitenwisserbladen in orde?
Ruitensproeiervloeistofpeil voldoende?
Ruitenwisserbladen niet vastgevroren?
Alle onderdelen van het veiligheidsgordelsysteem
in orde? Veiligheidsgordels niet verontreinigd en
gordelsloten niet verstopt?
Spoiler onbeschadigd?
Onderdelen en componenten van de wagen zitten
niet zichtbaar los?
Geen olievlekken of andere bedrijfsvloeistoen on-
der de wagen aanwezig?
Geen ondeskundige aanpassingen aan de
wagen
Ondeskundig uitgevoerde veranderingen kunnen
storingen veroorzaken en een negatieve invloed heb-
ben op veiligheidsrelevante en overige functies van
de wagen.
Laat reparaties en technische wijzigingen aan de
wagen alleen door een specialist uitvoeren.
De motor niet met extra dempingsmateriaal (bv.
een deken) afdekken.
17
Veilig en op de juiste wijze › Inleidende aanwijzingen voor een correct gebruik
Werking van sensoren en camera's
behouden
Sommige functies van de wagen worden onder-
steund door sensoren en camera's in en aan buiten-
zijde van de wagen.
Aan de achterzijde van de wagen gemonteerde ac-
cessoires, bv. een fietsdrager, kunnen de werking van
de systemen en camera's hinderen.
De sensoren en camera's niet afdekken of afplak-
ken en schoon houden.
In geval van vermoedelijk beschadigde sensoren of
camera's de hulp van een specialist inroepen.
Motorruimte
Alvorens de motorkap te openen
Verbrandingsgevaar! De motorkap niet openen als er
stoom of koelvloeistof uit de motorruimte komt.
De motor afzetten en laten afkoelen.
Het bestuurdersportier openen.
Bij werkzaamheden in de motorruimte
Kinderen bij de motorruimte weghouden.
Niet in de koelluchtventilator grijpen. De koellucht-
ventilator kan ook bij uitgeschakeld contact vanzelf
inschakelen.
Elektrische kabels niet aanraken. Kortsluiting in de
elektrische installatie voorkomen, vooral bij de ac-
cu.
Niet roken in de omgeving van de motorruimte en
geen open vuur of ontstekingsbronnen gebruiken.
Als in de motorruimte bij draaiende motor moet
worden gewerkt, dan op draaiende motoronderde-
len en elektrische installaties letten.
Geen voorwerpen in de motorruimte laten liggen.
Werken met bedrijfsvloeistoen
Uw wagen heeft verschillende bedrijfsvloeistoen
nodig die bij lekkage schadelijk kunnen zijn voor de
gezondheid of het milieu. Hiertoe behoren brandstof,
oliën, accuzuur, koelvloeistof en remvloeistof of Ad-
Blue
®
.
Bedrijfsvloeistoen alleen in de open lucht of in
goed geventileerde ruimtes gebruiken. Indien
noodzakelijk beschermende middelen dragen.
Bedrijfsvloeistoen niet gebruiken of controleren
bij draaiende motor.
In geval van contact met bedrijfsvloeistoen de
betreende plaatsen met warm water afspoelen.
Zo nodig medische hulp opzoeken.
Gelekte motorolie in de motorruimte kan brand tot
gevolg hebben, daarom dit met een doek afvegen.
Verontreinigde doeken tot het moment van afvoer
op een goed geventileerde plaats bewaren. Doeken
met resten van motorolie zijn zelfontvlambaar en
kunnen brand veroorzaken.
Accu
Werken met de accu
Accuzuur heeft een sterke bijtende werking. Een on-
deskundige omgang met de accu kan explosie, brand,
corrosie of vergiftiging veroorzaken!
Bij het werken met de accu oog- en huidbescher-
ming dragen.
De accu niet kantelen, omdat er accuzuur uit kan
lopen.
Bij huidcontact met accuzuur de betreende plaats
enkele minuten met water afspoelen. Onmiddellijk
medische hulp inroepen.
Een bevroren of ontdooide accu niet opladen. Een
bevroren accu vervangen.
Geen beschadigde accu gebruiken.
Gevaar voor kortsluiting! De accupolen niet met
elkaar verbinden.
Elektrische stopcontacten in de wagen
gebruiken
Een ondeskundige omgang met de stopcontacten
kan leiden tot een levensgevaarlijke elektrische
schok of tot brand.
De stopcontacten kunnen tijdens het gebruik
warm worden. Warm geworden stopcontacten
niet aanraken.
Stopcontacten beschermen tegen vloeistoen.
Als vocht in het stopcontact komt, dan het stop-
contact laten drogen voordat dit weer wordt ge-
bruikt.
Geen voorwerpen in de contacten van het stop-
contact steken.
Voor de rit
Volwassenen en kinderen, lading en voorwerpen - al-
les heeft een plek in de wagen. Volg de volgende
aanwijzingen op, zodat ook bij een ongeval alle inzit-
tenden optimaal zijn beschermd.
Alvorens weg te rijden
Voor een goed zicht naar buiten zorgen. Externe
apparaten (bv. navigatiesysteem) zodanig bevesti-
gen, dat ze het zicht naar buiten niet belemmeren.
De achteruitkijkspiegel afstellen.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
De juiste zithouding innemen, de stoel juist instel-
len en de veiligheidsgordel correct omgespen. De
passagiers erop wijzen dit eveneens te doen. De
18
Veilig en op de juiste wijze › Werking van sensoren en camera's behouden
veiligheidsgordel tijdens het rijden altijd omge-
gespt laten.
Een veiligheidsgordel kan slechts voor een persoon
worden gebruikt.
Controleer of de veiligheidsgordels niet zijn inge-
klemd, bv. in het portier of in de stoel.
Veiligheidsgordels, de sloten en de bevestigings-
punten ervan op beschadiging controleren.
Veilig zitten
Met het oog op de veiligheid van de passagier en om
het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te
verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in
acht worden genomen.
De rugleuningen rechtop zetten. Indien de bijrij-
dersstoelleuning naar voren is geklapt, mag alleen
de zitplaats achter de bestuurdersstoel worden ge-
bruikt om personen te vervoeren.
De rugleuningen van de zitplaatsen achterin cor-
rect vergrendelen.
De in hoogte verstelbare hoofdsteun zodanig in-
stellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zoveel
mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van
het hoofd.
Op de bezette zitplaats achterin mag de hoofd-
steun niet in de onderste positie staan, hoewel de
bovenzijde van de hoofdsteun in lijn ligt met het
bovenste gedeelte van het hoofd.
De voeten in de voetenruimte laten.
De volledige zitting gebruiken.
Niet naar voren leunen of opzij gaan zitten.
De ledematen niet door de ruitopeningen naar bui-
ten steken.
De bestuurdersstoel in
lengterichting zo in-
stellen dat u de peda-
len met licht gebogen
benen volledig kunt in-
trappen.
Het stuurwiel zo instel-
len dat de afstand
A
tussen stuurwiel en
borstkas ten minste
25 cm bedraagt.
Bij wagens met bestuurdersknie-airbag de be-
stuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat de
afstand
B van de benen tot het dashboard op
kniehoogte ten minste 6 cm bedraagt.
De hoek van de leuning zodanig instellen, dat u het
stuurwiel op het bovenste punt met licht gebogen
armen kunt vastpakken.
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren
schuiven. De bijrijder moet een minimumafstand
van 25 cm t.o.v. het dashboard in acht nemen.
Juist gordelverloop
Voor de optimale be-
schermende werking van
de veiligheidsgordels is
het gordelverloop van
groot belang.
Het schoudergordelge-
deelte moet over het
midden van de schou-
der lopen, mag nooit
over de hals lopen en
moet strak tegen het
lichaam aanliggen (mag niet over losse kledingla-
gen lopen).
Het heupgordelgedeelte moet voor het bekken lo-
pen en strak aanliggen.
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordelge-
deelte zo diep mogelijk tegen het bekken liggen,
zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitge-
oefend.
De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid
en langs scherpe randen schuren.
De gordel nooit over vaste of breekbare voorwer-
pen in de kleding leiden, bv. sleutels enz.
De slotgesp mag alleen in het gordelslot van de be-
treende stoel worden gestoken.
De gordelband moet strak aanliggen. Daarom geen
klemmen of vergelijkbare voorwerpen voor het in-
stellen van de veiligheidsgordel aan de lichaams-
grootte bevestigen.
Juist vasthouden van het stuurwiel
Het stuurwiel met bei-
de handen vasthouden
aan de buitenzijde van
het stuur op kwart
over negen. Anders
kunt u bij een airbagac-
tivering zware verwon-
dingen aan armen, han-
den en hoofd oplopen.
Rekening houden met de werking van het airbag-
systeem
Airbagsystemen kunnen hun beschermende werking
alleen ontwikkelen, indien alle inzittenden de gordel
hebben omgegespt en de juiste zithouding hebben
ingenomen.
In het werkingsgebied van de airbag » Pagina 48
mogen zich geen personen, dieren of voorwerpen,
zoals bv. bekerhouders, kledinghaken enz. bevinden.
Het stuurwiel en het dashboard niet afplakken of
afdekken. De voorairbags zouden zich anders niet
kunnen ontvouwen.
19
Veilig en op de juiste wijze › Voor de rit
In enkele situaties moet de bijrijdersvoorairbag bui-
ten werking worden gesteld » Pagina 49.
Kinderen juist vastzetten
Kinderen niet op schoot vervoeren en voor het
kind en uzelf een veiligheidsgordel gebruiken.
Kinderen uitsluitend in een geschikt kinderzitje ver-
voeren » Pagina 45.
Kinderen kleiner dan 150 cm zijn zonder kinderzitje
niet goed beschermd. Niet juist beschermde kinde-
ren kunnen bij een ongeval of een plotselinge rijma-
noeuvre door de wagen worden geslingerd. Ze kun-
nen daarbij zichzelf en andere inzittenden levensge-
vaarlijk verwonden.
Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of
een verkeerde zithouding innemen, staan ze bij een
ongeval bloot aan een groter risico op lichamelijk let-
sel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de
bijrijdersstoel worden vervoerd - als het airbagsys-
teem bij een ongeval wordt geactiveerd kunnen ze
zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
Een verkeerd vastgezet kind in een verkeerde zit-
houding - bedreigd door de zij-airbag
Kinderen mogen zich
nooit in het gebied be-
vinden waarin de zij-air-
bag naar buiten komt.
Een juist vastgezet kind in een kinderzitje
Tussen het kind en het
gebied waarin de zij-air-
bag naar buiten komt,
moet voldoende ruimte
aanwezig, zodat de zij-
airbag de best mogelijke
bescherming kan bieden.
Voorwerpen veilig transporteren
Bij het transport van zware voorwerpen treedt een
verplaatsing op van het zwaartepunt. Hierdoor ver-
andert ook het rijgedrag van de wagen.
De rijsnelheid en de rijstijl op het gewijzigde rijg-
edrag afstemmen.
Onbeveiligde of onjuist opgeborgen voorwerpen
kunnen bij een ongeval of een plotselinge rijma-
noeuvre worden rondgeslingerd. Gevaar voor zware
verwondingen en verlies van controle over de wagen!
Bij een kop-staartbotsing met 50 km/h worden on-
beveiligde voorwerpen naar voren geslingerd met
tot 50 keer hun eigen gewicht. Een 1,5 liter waterfles
wordt zo met tot 75 kg naar voren geslingerd.
Voorwerpen beveiligd transporteren.
Voorwerpen zodanig opbergen, dat ze de bestuur-
der niet hinderen. De bestuurdersvoetenruimte
vrijhouden.
Kleine voorwerpen in de opbergvakken opbergen.
Afsluitbare opbergvakken niet geopend laten.
Voorwerpen niet uit de opbergvakken laten steken.
Deze aanwijzing geldt niet voor flessen in flessen-
houders.
Geen voorwerpen op het dashboard of op de baga-
geruimteafdekking leggen.
De maximaal toelaatbare belasting van bevesti-
gingselementen en opbergvakken niet overschrij-
den.
De lading in de bagageruimte gelijkmatig verdelen
en zodanig bevestigen dat deze niet kan verschui-
ven.
Zware voorwerpen in de bagageruimte zo ver mo-
gelijk naar voren leggen.
Veilig rijden
Inleidende aanwijzingen
Houd uw aandacht a.u.b. bij het autorijden! Als be-
stuurder draagt u de volledige verantwoordelijk-
heid voor een veilig verkeersgedrag.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg
en de verkeers- en weersomstandigheden aanpas-
sen.
Op waarschuwingssignalen letten
Het bestuurdersinformatiesysteem waarschuwt u bij
storingen met controlelampjes en meldingen.
Indien u de waarschuwingen negeert, kan de kans op
ongevallen en letsel toenemen.
Als de wagen een waarschuwingssignaal geeft, dan
de wagen veilig stilzetten en de informatie in het
instrumentenpaneel en in dit instructieboekje op-
volgen.
Hulpsystemen slim gebruiken
De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en
ontslaan u niet van de verantwoording voor het be-
dienen van de wagen.
De hulpsystemen zijn onderhevig aan natuurkundige
en technische grenzen. Daarom kunnen de systeem-
reacties in bepaalde situaties als ongewenst of ver-
traagd worden waargenomen.
Blijf opmerkzaam en gereed om in te grijpen.
Maak uzelf vertrouwd met de hulpsystemen, hun
grenzen en werkingsvoorwaarden.
20
Veilig en op de juiste wijze › Veilig rijden
De hulpsystemen zodanig activeren, deactiveren
en instellen dat u de wagen in elke verkeerssituatie
volledig onder controle hebt.
Rijden met een niet-volwaardig reservewiel of
noodreservewiel
Een niet-volwaardig reservewiel of noodreservewiel
dient alleen voor het bereiken van de dichtstbijzijnde
specialist.
Het wiel tot de maximaal voorgeschreven banden-
spanning oppompen.
De aanwijzingen op de waarschuwingssticker op
de velg in acht nemen.
De waarschuwingssticker niet afdekken.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel ne-
men van bochten vermijden.
Nooit met meer dan één gemonteerd noodreserve-
wiel rijden.
Geen sneeuwkettingen gebruiken op het noodre-
servewiel.
Rijden met beladen dakdragers
Bij het transport van voorwerpen op de dakdragers
verandert het rijgedrag van de wagen.
De snelheid en rijstijl daarom daarop afstemmen.
Rijden met een aanhangwagen
Met een aanhangwagen verandert het rijgedrag van
de wagen. Ook de hulpsystemen kunnen zich anders
gedragen.
Langzamer rijden, een te hoge snelheid kan leiden
tot verlies van controle over de wagen.
Een grotere afstand aanhouden tot voorliggers.
De maximaal toegestane kogeldruk en het maxi-
maal toegestane aanhangwagengewicht niet over-
schrijden.
Rijden door water
Er mag geen water binnendringen in de wagensyste-
men, bv. in het luchtaanzuigsysteem van de motor!
Vóór het rijden door water de diepte van het water
vaststellen. Het waterpeil mag maximaal tot de on-
derkant van de dorpel reiken.
Niet harder dan stapvoets rijden. Anders kan zich
voor de wagen een golf vormen die het waterpeil
verhoogt.
Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden
of de motor afzetten.
Gebruik van de wagen onder afwijkende weers-
omstandigheden
Wanneer u de wagen wilt gebruiken in landen met
sterk afwijkende weersomstandigheden, contact op-
nemen met een ŠKODA Partner. Die geeft advies of
er bepaalde voorzorgsmaatregelen moeten worden
genomen, om de volledige functionaliteit van de wa-
gen te waarborgen en beschadigingen te voorkomen
(bv. koelvloeistof verversen, accu vervangen e.d.).
Is er iets mis?
Let op veranderingen in het rijgedrag van de wa-
gen.
In geval van twijfel over de veiligheid de rit beëindi-
gen en de hulp van een specialist inroepen.
Ongewone trillingen of “scheeftrekken” van de wa-
gen kan duiden op bandenschade.
Bij zeer snel bandenspanningsverlies moet worden
geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder
heftige stuurbewegingen en zonder sterk remmen
tot stilstand te brengen.
In het bandenprofiel vastzittende vreemde voor-
werpen direct verwijderen.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnenge-
drongen, niet verwijderen. De bandenspanning
controleren en de hulp van een specialist inroepen.
Onder de bodem ingeklemde voorwerpen direct
verwijderen. Deze kunnen schade toebrengen aan
de wagen of ontsteken en brand veroorzaken.
Wagen veilig parkeren
Een niet veilig geparkeerde wagen kan wegrollen en
ongevallen veroorzaken.
Om te parkeren een plek met een geschikte onder-
grond zoeken. De wagen niet parkeren boven licht
ontvlambare materialen, bv. boven droge bladeren,
gemorste brandstof. Hete wagenonderdelen kun-
nen een brand veroorzaken.
De handelingen bij het parkeren in de aangegeven
volgorde uitvoeren.
De wagen afremmen tot stilstand en het rempe-
daal ingetrapt houden.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de
modus
kiezen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling of de
achteruitversnelling inschakelen.
Het rempedaal loslaten.
Wagen verlaten
Kinderen niet zonder toezicht in de wagen laten!
Kinderen kunnen zich verwonden aan de stoelen,
de parkeerrem loszetten e.d.
Kinderen zijn in noodsituaties niet in staat, de wa-
gen zelfstandig te verlaten of zichzelf te redden.
Bij bijzonder hoge of bijzonder lage temperaturen
bestaat er levensgevaar!
Bij het vergrendelen van de wagen schakelt de SA-
FE-functie in. Hierdoor kunnen de portieren en rui-
ten niet meer van binnenuit worden geopend. De
SAFE-functie uitschakelen wanneer personen in de
vergrendelde wagen achterblijven » Pagina 25.
21
Veilig en op de juiste wijze › Veilig rijden
Noodoproep
WAARSCHUWING
Voor de verbindingsopbouw met het noodoproep-
nummer is de beschikbaarheid van een mobiel tele-
foonnetwerk onontbeerlijk.
WAARSCHUWING
De noodoproepdienst is alleen beschikbaar in som-
mige landen.
WAARSCHUWING
Bevindt de wagen zich in een gebied zonder werken-
de noodoproepsysteeminfrastructuur dan worden
geen wagengegevens doorgegeven aan de noodop-
roepcentrale.
De noodoproepcentrale ontvangt na het starten van
het gesprek tegelijkertijd informatie over het onge-
val, bv. over de locatie en zwaarte van het ongeval,
het aantal gordeldragende inzittenden en het chas-
sisnummer (VIN).
Na de verbindingsopbouw vindt de communicatie
met de noodoproepcentrale plaats via de in wagen
gemonteerde luidsprekers en de microfoon.
Persoonlijke gegevens
Persoonlijke klantgegevens worden door ŠKODA
AUTO overeenkomstig de algemeen geldende bepa-
lingen inzake bescherming persoonsgegevens verza-
meld, verwerkt en gebruikt.
De actuele verklaring over de bescherming van per-
soonsgegevens is te vinden op de volgende website:
https://www.skoda-auto.com/other/personal-data.
Zwaar ongeval - automatische oproep
Bij een ongeval waarbij airbags of gordelspanners zijn
geactiveerd, wordt automatisch een gesprek met de
noodoproepcentrale gestart.
Het automatische gesprek met de noodoproepcen-
trale wordt ook gestart na een ingreep van de assis-
tent voor noodsituaties Emergency Assist.
Licht ongeval - optionele oproep
Op het infotainmentbeeldscherm verschijnt de optie
voor het opbouwen van een verbinding met de nood-
oproepcentrale of de reparatiedienst.
Handmatige oproep
De noodoproeptoets be-
vindt zich onder de kap
met het symbool
.
Voor het openklappen
van de kap hierop
drukken.
Voor het dichtklappen
van de kap hierop
drukken tot deze hoor-
baar vergrendelt.
De toets onder de
kap ingedrukt houden.
Op het infotainment-
beeldscherm de ver-
bindingsopbouw met
de noodoproepcentra-
le bevestigen.
Om de verbindingsop-
bouw met de noodop-
roepcentrale vóór de
start van het gesprek
af te breken, de noodoproeptoets opnieuw indruk-
ken of het afbreken van de verbindingsopbouw op
het infotainmentbeeldscherm bevestigen.
De handmatige oproep kan bv. ook worden gebruikt
om een ongeval te melden waarbij u niet direct be-
trokken bent.
Controlelampje
De systeemtoestand
wordt na het inschakelen
van het contact door het
branden van het contro-
lelampje
A aangegeven.
Groen - brandt - het
systeem functioneert.
Groen - knippert - er
wordt een gesprek
met de noodoproep-
centrale gevoerd.
Rood - brandt - er is een systeemstoring, onmid-
dellijk de hulp van een specialist inroepen.
Brandt niet - het systeem werkt niet vanwege een
langdurig niet beschikbaar mobiel telefoonnet-
werk. Als deze omstandigheid zich blijft voordoen,
de hulp van een specialist inroepen.
WAARSCHUWING
Indien er sprake is van een systeemstoring, is geen
noodoproep mogelijk.
Na een ongeval
Wat te doen na een ongeval
Indien mogelijk de volgende aanwijzingen opvolgen.
Het contact uitschakelen.
De alarmlichten inschakelen.
De gevarendriehoek opzetten om de andere weg-
gebruikers te waarschuwen.
Samen met de passagiers een veilige afstand tot de
wagen aanhouden.
Het ongeval melden bij de reddingsdiensten.
Wachten tot de reddingsdiensten zijn gearriveerd.
22
Veilig en op de juiste wijze › Noodoproep
Veiligheidssystemen
Na een ongeval zijn de veiligheidssystemen van de
wagen, bv. veiligheidsgordels en airbagsysteem mo-
gelijk buiten werking.
De veiligheidssystemen van de wagen, ook als
geen belasting of activering heeft plaatsgevonden,
door een specialist laten controleren.
Beschadigde, belaste of geactiveerde onderdelen
van de veiligheidssystemen door een specialist la-
ten vervangen.
Wat doen in geval van brand
Indien mogelijk de volgende aanwijzingen opvolgen.
Het contact uitschakelen.
De alarmlichten inschakelen.
De gevarendriehoek opzetten om de andere weg-
gebruikers te waarschuwen.
Samen met de passagiers een veilige afstand tot de
wagen aanhouden.
De brand melden bij de reddingsdiensten.
Wachten tot de reddingsdiensten zijn gearriveerd.
23
Veilig en op de juiste wijze › Na een ongeval
Sleutels, sloten en alarmsysteem
Sleutel
Sleuteloverzicht
Wagen vergrendelen
Achterklep bedienen
Wagen ontgrendelen
A
Controlelampje voor
accutoestand
B
Borglip voor uitne-
men van de sleutel-
baard
LET OP
De sleutel beschermen tegen vocht en sterke tril-
lingen.
De groeven in de sleutelbaard schoon houden.
Het bereik van het sleutelsignaal bedraagt onge-
veer 30 m. Het bereik kan verminderen door bv. sto-
ring door andere zenders.
Sleutelbaard uitnemen
Op borglip A drukken.
De greep B van de
sleutelbaard klapt uit.
De borglip A
opnieuw
indrukken.
De sleutelbaard verwij-
deren.
Probleemoplossing
De batterij in de sleutel is bijna ontladen
Na het drukken op een toets op de sleutel knippert
het controlelampje niet.
Of:
Er wordt een melding weergegeven dat de batterij
moet worden vervangen.
De batterij vervangen » Pagina 24.
De wagen kan met de afstandsbediening niet wor-
den ontgrendeld of vergrendeld
Hiervoor kunnen de volgende oorzaken zijn.
De batterij in de sleutel is ontladen.
De batterij vervangen » Pagina 24.
De sleutel is niet gesynchroniseerd.
De sleutel als volgt synchroniseren.
Een van de toetsen op de sleutel indrukken.
Het portier binnen 1 minuut met de sleutel via de
slotcilinder ontgrendelen » Pagina 26.
De sleutel moet worden gesynchroniseerd, indien
herhaaldelijk op een van de toetsen op de sleutel is
gedrukt buiten het werkingsgebied van de afstands-
bediening.
Batterij van sleutel vervangen
De nieuwe batterij moet dezelfde specificaties heb-
ben als de oorspronkelijke batterij.
De sleutelbaard verwij-
deren en gedeeltelijk in
de opening steken.
De sleutelhanger naar
beneden drukken om
de bovenste afdekking
te ontgrendelen.
Het batterijdeksel ope-
nen.
Een dunne schroeven-
draaier in de uitsparing
A steken en de batte-
rij verwijderen.
Een willekeurige toets
op de sleutel met radi-
ografische afstandsbe-
diening indrukken, de
sleutel voert een reset
uit.
De nieuwe batterij aan-
brengen.
24
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Sleutel
Het batterijdeksel plaatsen en aandrukken tot deze
hoorbaar vastklikt.
Geheugenfunctie van de sleutel
Werking
Geldt voor wagens zonder personaliseringsfunctie.
Bij elke vergrendeling van de wagen worden de in-
stelling van de bestuurdersstoel- en buitenspiegelpo-
sitie opgeslagen in het geheugen van de sleutel
waarmee de wagen is vergrendeld.
Bediening
Opgeslagen stand oproepen
De wagen ontgrendelen en het bestuurdersportier
openen.
De bestuurdersstoel en de buitenspiegels nemen de
stand in die in het geheugen van de sleutel is opge-
slagen waarmee de wagen werd ontgrendeld.
Standverandering stoppen
Op een willekeurige toets op de in te stellen stoel
drukken.
Of:
De toets
op de sleutel indrukken.
Instellingen
Bestuurdersstoel- en buitenspiegelpositie voor het
vooruitrijden opslaan
Het opslaan vindt iedere keer automatisch plaats bij
het vergrendelen van de wagen.
De stoelpositie kan worden opgeslagen als de
hellingshoek van de rugleuning ten opzichte van de
zitting kleiner is dan ongeveer 110° en de stoel zich
niet in een van de eindposities bevindt.
Centrale vergrendeling
Werking
Centrale vergrendelingssysteem
Het systeem ontgrendelt en vergrendelt alle portie-
ren, de tankklep en de achterklep.
Ontgrendelingsindicatie: tweemaal knipperen van
de knipperlichten.
Vergrendelingsindicatie: eenmaal knipperen van de
knipperlichten.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert na het vergrendelen van de wagen circa 2 s snel
achter elkaar, daarna begint het gelijkmatig en met
langere tussenpozen te knipperen.
Indien geen van de portieren of de achterklep
binnen 45 s na het ontgrendelen wordt geopend,
vergrendelt de wagen automatisch opnieuw.
SAFE-functie
In het centrale vergrendelingssysteem kan afhanke-
lijk van de uitrusting de SAFE-functie zijn geïnte-
greerd.
De SAFE-functie voorkomt dat na het vergrendelen
van de wagen de portieren van binnenuit kunnen
worden geopend.
De SAFE-functie wordt ingeschakeld als de wagen
van buitenaf wordt vergrendeld.
Op het display van het instrumentenpaneel wordt na
het uitschakelen van het contact een melding over
de SAFE-functie weergegeven.
GEVAAR
Levensgevaar!
Bij vergrendelde wagen met ingeschakelde SAFE-
functie mogen geen personen in de wagen achter-
blijven.
SAFE-functie uitschakelen
Door dubbel vergrendelen binnen 2 s.
Of:
Samen met de deactivering van de interieurbewa-
king » Pagina 28, Instellingen.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert na het vergrendelen van de wagen circa 2 s snel
achter elkaar, daarna gaat het uit en begint na onge-
veer 30 s gelijkmatig en met langere tussenpozen te
knipperen.
Bij uitgeschakelde SAFE-functie kan het portier van
binnenuit door eenmaal trekken aan de bedienings-
hendel worden geopend.
De SAFE-functie wordt na het ontgrendelen en ver-
grendelen van de wagen weer ingeschakeld.
Bediening
Middelen voor de bediening van de centrale ver-
grendeling
Afhankelijk van de uitrusting:
Sleutel » Pagina 24.
Sleutelloos vergrendelen (KESSY) » Pagina 27.
Knop voor centrale vergrendeling.
Met de knop voor centrale vergrendeling vergren-
delen/ontgrendelen
De toets
in het middelste gedeelte van het dash-
board indrukken.
Het symbool
in de toets gaat branden bij het ver-
grendelen.
Met de knop worden alle portieren en de achterklep
vergrendeld.
25
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Geheugenfunctie van de sleutel
Het ontgrendelen van de wagen vindt ook plaats bij
het openen van een portier van binnenuit.
WAARSCHUWING
Een met de knop voor de centrale vergrendeling ver-
grendelde wagen maakt het hulpverleners in geval
van nood moeilijk in de wagen te komen.
Instelling van de ontgrendelings- en
vergrendelingsfunctie
De instelling van de ontgrendelings- en vergrende-
lingsfuncties vindt plaats in het infotainment in het
volgende menu.
Buiten
Openen en sluiten
Of:
Buiten
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Centrale vergrendeling
selecte-
ren.
Het menupunt
Centrale vergrendeling
selecteren.
Alle portieren
Het ontgrendelen van alle portieren, de achterklep
en de tankklep.
Afzonderlijk portier
Met de toets op de sleutel worden het bestuurder-
sportier en de tankklep ontgrendeld.
Bij wagens met sleutelloos vergrendelingssysteem
worden door het aanraken van de portiergreep het
portier waar de sleutel zich bevindt en de tankklep
ontgrendeld.
Bij nogmaals ontgrendelen worden ook de andere
portieren en de achterklep ontgrendeld.
Portieren aan één zijde ontgrendelen
Met de toets
op de sleutel worden de portieren
aan bestuurderszijde en de tankklep ontgrendeld.
Bij wagens met sleutelloos vergrendelingssysteem
worden door het aanraken van de portiergreep de
portieren aan de wagenzijde waar de sleutel zich be-
vindt en de tankklep ontgrendeld.
Bij nogmaals ontgrendelen worden ook de andere
portieren en de achterklep ontgrendeld.
Automatisch vergrendelen na het wegrijden
Na het wegrijden worden vanaf een snelheid van15
km/h alle portieren en de achterklep vergrendeld.
Het ontgrendelen van de wagen vindt plaats bij het
openen van een portier van binnenuit.
WAARSCHUWING
Een automatisch vergrendelde wagen maakt het
hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen
te komen.
Probleemoplossing
Storing centrale vergrendeling
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert eerst gedurende 2 s snel achter elkaar.
Daarna brandt het continu.
Na 30 s gaat het langzaam knipperen.
De hulp van een specialist inroepen.
Portier mechanisch ontgrendelen en
vergrendelen
Portier met slotcilinder ontgrendelen en vergren-
delen
Afdekking verwijderen
Aan de greep van het
linker voorportier trek-
ken en deze vasthou-
den.
De sleutelbaard in de
uitsparing aan de on-
derzijde van de afdek-
king schuiven.
De afdekking in pijl-
richting openen.
De portiergreep loslaten.
Openen en sluiten
De uitgenomen sleutel-
baard, met de greep
naar rechts gericht, in
de slotcilinder steken
en ontgrendelen resp.
vergrendelen.
Afdekking inbouwen
Aan de portiergreep
trekken en deze uitge-
trokken houden.
De afdekking weer aanbrengen.
De portiergreep loslaten.
Portier zonder slotcilinder vergrendelen
Het portier openen.
Bij wagens met de afdekking voor de opening, de
afdekking verwijderen.
26
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Centrale vergrendeling
De sleutel of een schroevendraaier in de sleuf aan-
brengen.
De sleutel of een schroevendraaier in de richting
uit de wagen (tegen de veerdruk in) draaien.
Na het sluiten wordt het portier vergrendeld.
Sleutelloos vergrendelen (KESSY)
Gebruiksdoel
Met het sleutelloos vergrendelingssysteem KESSY
kan de wagen worden ontgrendeld en vergrendeld
zonder actief gebruik van de sleutel.
Bediening
Bij het ontgrendelen en vergrendelen de sleutel bij u
dragen.
De sensoren op greep zijn bedoeld voor bediening
met blote handen, een hand met handschoen kan de
werking van de sensoren nadelig beïnvloeden.
Ontgrendelen
De portiergreep vast-
pakken.
Het portier openen.
Vergrendelen
De sensor aanraken.
Na het vergrendelen is
het niet mogelijk om
deze binnen de volgen-
de 2 seconden door
aanraken van de por-
tiergreep te ontgren-
delen. Daardoor kan er
worden gecontroleerd
of de wagen is ver-
grendeld.
Achterklep ontgrendelen
Op de greep van de achterklep drukken.
Beveiliging tegen per ongeluk achterlaten van de
sleutel in de wagen
Als de sleutel in de wagen wordt achtergelaten,
wordt de wagen automatisch ontgrendeld. Als bin-
nen circa 45 s geen portier wordt geopend, wordt de
wagen automatisch weer vergrendeld.
Als de sleutel in de bagageruimte wordt achtergela-
ten, wordt de achterklep automatisch ontgrendeld.
Instellingen
Sleutelloos vergrendelen deactiveren
De wagen met de toets op de sleutel vergrende-
len.
Binnen 5 s de sensor op de portiergreep met een
vinger aanraken.
De deactivering wordt door het eenmalig knippe-
ren van de knipperlichten aangegeven.
Om de deactivering te controleren, ten minste 10 s
wachten en vervolgens aan de portiergreep trek-
ken.
Het portier moet vergrendeld blijven.
Het sleutelloos vergrendelen wordt na het ontgren-
delen van de wagen weer automatisch geactiveerd.
Automatische ontgrendeling
Afhankelijk van de uitrusting kan het sleutelloos ver-
grendelingssysteem ook de functie automatisch ont-
grendelen omvatten.
Als de sleutel de wagen nadert, wordt de wagen au-
tomatisch ontgrendeld.
De instelling van de functie vindt plaats in het info-
tainment in het volgende menu.
Buiten
Openen en sluiten
Automatisch ontgrendelen
Of:
Buiten
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Centrale vergrendeling
selecte-
ren.
Het menupunt
Centrale vergrendeling
Wagen ontgrendelen bij het
naderen
selecteren.
Indien de wagen niet binnen 72 uur wordt ont-
grendeld, wordt de functie automatisch gedeacti-
veerd.
Probleemoplossing
De wagen kan via de sensoren op de greep niet
worden ontgrendeld of vergrendeld
De wagen met de toets op de sleutel ontgrendelen
of vergrendelen.
Vervolgens proberen de wagen via de sensoren op
de greep te ontgrendelen of te vergrendelen.
Indien het sleutelloos vergrendelen niet werkt, de
hulp van een specialist inroepen.
Bij ingeschakeld contact is geen sleutel gevonden
brandt
Een melding dat geen sleutel in de wagen is ge-
vonden.
27
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Sleutelloos vergrendelen (KESSY)
De sleutel in de wagen leggen.
Alarmsysteem
Werking
Het alarmsysteem geeft akoestische en visuele sig-
nalen bij een poging tot inbraak of afslepen.
De automatische inschakeling van het alarmsysteem
vindt plaats ongeveer 30 s nadat de wagen is ver-
grendeld.
De automatische uitschakeling van het alarmsys-
teem vindt plaats na het ontgrendelen van de wagen.
Activering van een alarm
Het ingeschakelde alarmsysteem geeft een alarm
wanneer zich een van de volgende gebeurtenissen
voordoet.
Openen van de motorkap.
Openen van de achterklep.
Openen van het portier.
Manipulatie van het contactslot.
Afslepen van de wagen.
Beweging in de wagen.
Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de
elektrische installatie.
Afkoppelen van de aanhangwagen.
Openen van het via de slotcilinder ontgrendelde
portier.
Geactiveerd alarm afzetten
De wagen ontgrendelen.
Of:
Het contact inschakelen.
Werkingsvoorwaarden
Voor de correcte werking van het alarmsysteem
moeten alle ruiten gesloten zijn.
Een aanhangwagen is onder de volgende voorwaar-
den in het alarmsysteem geïntegreerd.
De wagen is af fabriek met een trekhaak uitge-
rust.
De aanhangwagen is via het aanhangwagenstop-
contact elektrisch met de wagen verbonden.
De aanhangwagen is niet uitgerust met ledach-
terlichten.
Indien bij een wagen met ingeschakeld alarmsysteem
de elektrische verbinding met de aanhangwagen
wordt onderbroken, worden waarschuwingssignalen
gegeven.
Het alarmsysteem uitschakelen, voordat een aan-
hangwagen wordt aan- of afgekoppeld.
Instellingen
De volgende functies van het alarmsysteem kunnen
gelijktijdig worden uitgeschakeld.
Interieurbewaking.
Afsleepalarm.
Door de uitschakeling wordt ook de SAFE-functie
uitgeschakeld » Pagina 25, Werking.
Uitschakeling
Door dubbel vergrendelen binnen 2 s.
Of:
In het infotainment in het menu:
Buiten
Openen en sluiten
.
Het vinkje verwijderen om de interieurbewaking uit
te schakelen.
Of:
In het infotainment in het menu:
Buiten
.
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Centrale vergrendeling
selecte-
ren.
Het menupunt
Centrale vergrendeling
selecteren en door
beweging van de schuifknop naar links de interi-
eurbewaking uitschakelen.
De uitgeschakelde functies worden na het ontgren-
delen en vergrendelen van de wagen weer ingescha-
keld.
Het uitschakelen moet worden uitgevoerd als de
wagen bv. wordt afgesleept of getransporteerd.
Na het uitschakelen van de motor wordt in het in-
fotainmentbeeldscherm een menu weergegeven
waarin de interieurbewaking kan worden uitgescha-
keld.
28
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Alarmsysteem
Portieren, ruiten en achterklep
Portieren
Portier openen/sluiten
Van buitenaf openen
De wagen ontgrende-
len en aan de portier-
greep trekken.
Van binnenuit openen
Aan de portiergreep
trekken en het portier
van u af drukken.
Van binnenuit sluiten
De sluitgreep vastpakken en het portier sluiten.
Kindersloten aan de achterportieren
Bediening
De beveiliging voorkomt dat de achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend.
In- en uitschakelen
De beveiliging verdraaien met de wagensleutel of
een schroevendraaier.
A Beveiliging uitgeschakeld
B
Beveiliging ingeschakeld
Beveiliging met elektrische bediening
De linker toets indrukken, om de beveiliging in het
linker achterportier in- of uit te schakelen.
De rechter toets indrukken, om de beveiliging in
het rechter achterportier in- of uit te schakelen.
Het inschakelen van de beveiliging wordt aangege-
ven doordat
gaat branden.
Na het inschakelen van de beveiliging wordt ook de
elektrische ruitbediening in het betreende portier
geblokkeerd.
Ruiten - elektrisch bediend
Waarop letten
Sluitkrachtbegrenzing
Om de kans op verwondingen door knellen bij het
sluiten van de ruiten te verminderen, beschikt de wa-
gen over een sluitkrachtbegrenzing.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten
van de ruit onderbroken en gaat de ruit weer enkele
centimeters omlaag.
Als het obstakel het sluiten van de ruit gedurende de
volgende 10 s weer verhindert, wordt de sluitproce-
dure opnieuw onderbroken en gaat de ruit enkele
centimeters omlaag.
Als wordt geprobeerd de ruit te sluiten binnen 10 s
nadat deze voor de tweede keer weer enkele centi-
meters is geopend en het obstakel nog steeds niet is
verwijderd, wordt de sluitprocedure slechts onder-
broken. Gedurende deze periode is het niet mogelijk
de ruit automatisch te sluiten, door de schakelaar tot
de aanslag aan te trekken. De sluitkrachtbegrenzing
is echter ingeschakeld.
De sluitkrachtbegrenzing is pas buiten werking als
binnen de volgende 10 s weer wordt geprobeerd de
ruit te sluiten - de ruit wordt nu met volle kracht ge-
sloten! Als langer dan 10 s wordt gewacht, is de sluit-
krachtbegrenzing weer ingeschakeld.
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
De ruiten voorzichtig sluiten, hoewel ze over een
sluitkrachtbegrenzing beschikken.
29
Portieren, ruiten en achterklep › Portieren
Overzicht van de bedieningsschakelaars in het
bestuurdersportier
Afhankelijk van de uitrusting:
A
Ruit linksvoor
B
Ruit rechtsvoor
C
Ruit linksachter
D
Ruit rechtsachter
E
Deactivering/activering van de schakelaars in de
achterportieren
F
Deactivering/activering van de schakelaar in het
linkerachterportier (onderdeel van de kinderbe-
veiliging met elektrische bediening)
G
Deactivering/activering van de schakelaar in het
rechterachterportier (onderdeel van de kinder-
beveiliging met elektrische bediening)
Bediening
Openen
De betreende schakelaar iets naar beneden in-
drukken en zo lang ingedrukt houden, tot de ruit de
gewenste stand heeft bereikt.
Of:
De betreende schakelaar tot de aanslag indruk-
ken, de ruit gaat automatisch open. Door opnieuw
op de schakelaar te drukken, wordt de openings-
procedure gestopt.
Sluiten
De betreende schakelaar iets naar boven trekken
en zo lang aangetrokken houden, tot de ruit de ge-
wenste stand heeft bereikt.
Of:
De betreende schakelaar tot de aanslag trekken,
de ruit sluit automatisch. Door opnieuw aan de
schakelaar te trekken wordt de sluitprocedure ge-
stopt.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunnen de
ruiten nog circa 10 minuten worden geopend en ge-
sloten, zolang geen van de portieren wordt geopend.
Alle ruiten gelijktijdig openen
De toets
op de sleutel ingedrukt houden.
Of:
Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier
openen en de knop voor de bestuurdersruit tot de
aanslag ingedrukt houden .
Afhankelijk van de instelling kan alleen de be-
stuurdersruit op deze wijze worden geopend.
Alle ruiten gelijktijdig sluiten
De toets op de sleutel ingedrukt houden.
Of:
Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier
openen en de knop voor de bestuurdersruit tot de
aanslag aangetrokken houden .
Of:
Bij wagens met sleutelloos vergrendelingssysteem
een vinger op de sensor aan buitenzijde van de por-
tiergreep van het voorportier houden .
Afhankelijk van de instelling kan alleen de be-
stuurdersruit op deze wijze worden gesloten.
Instellingen
De instelling van de ruitbediening vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Menupunt voor de ruitbediening
Of:
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt voor de ruitbediening
selecteren.
Het menupunt voor de ruitbediening selecteren en
de instelling uitvoeren.
Probleemoplossing
De ruitbediening werkt niet na herhaald openen en
sluiten
Het ruitbedieningsmechanisme kan oververhit zijn.
Hert ruitbedieningsmechanisme laten afkoelen.
De automatische ruitbediening werkt niet na het
losmaken van de accu
De automatische ruitbediening activeren » Pagi-
na 30.
Activering na het losmaken van de accu
Automatische ruitbediening activeren
Het contact inschakelen.
30
Portieren, ruiten en achterklep › Ruiten - elektrisch bediend
De betreende schakelaar omhoogtrekken en de
ruit sluiten.
De schakelaar loslaten.
De betreende schakelaar opnieuw omhoogtrek-
ken en gedurende 1 s vasthouden.
Schuif-kanteldak
Waarop letten
Sluitkrachtbegrenzing
Om de kans op verwondingen door knellen bij het
sluiten van het schuif-kanteldak te verminderen, be-
schikt de wagen over een sluitkrachtbegrenzing.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten
van het glaspaneel onderbroken en beweegt het pa-
neel weer enkele centimeters terug.
Als het obstakel niet wordt verwijderd, wordt de
sluitkrachtbegrenzing uitgeschakeld bij de derde
sluitpoging. Het schuif-kanteldak sluit met volle
kracht.
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Het schuif-kanteldak voorzichtig sluiten, hoewel
deze over een sluitkrachtbegrenzing beschikt.
LET OP
In de winterperiode vóór het openen eventueel
aanwezig ijs en sneeuw van het schuif-kanteldak
verwijderen.
Vóór het losmaken van de accu moet het schuif-
kanteldak worden gesloten.
Werkingsvoorwaarden
Contact ingeschakeld.
De buitentemperatuur is hoger dan -20 °C (geldt
voor het openen van het schuif-kanteldak).
Bediening
Openen
Met de vinger naar
achteren verschuiven.
Sluiten
Met de vinger naar vo-
ren verschuiven.
Beweging van het schuif-kanteldak stoppen/
hervatten
Om de beweging van het schuif-kanteldak te stop-
pen,
indrukken.
Om de beweging van het schuif-kanteldak te her-
vatten, met de vinger in de gewenste richting ver-
schuiven.
Schuif-kanteldak omhoogzetten/terugklappen
Om het schuif-kanteldak omhoog te zetten of te-
rug te klappen,
indrukken.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kan het
schuif-kanteldak nog circa 10 minuten worden be-
diend, zolang geen van de portieren wordt geopend.
Comfortbediening van het schuif-kanteldak
Met de comfortbediening is het mogelijk het schuif-
kanteldak met de sleutel omhoog te kantelen resp.
te sluiten.
Om omhoog te kantelen de knop
ingedrukt hou-
den.
Om te sluiten de knop ingedrukt houden.
Bij wagens met sleutelloos vergrendelingssysteem is
het mogelijk, het schuif-kanteldak via de sensor in de
portiergreep van het voorportier te sluiten.
Een vinger op de sensor aan de buitenzijde van de
portiergreep van het voorportier houden.
Rolgordijn - elektrisch bediend
Bediening
Openen
Met de vinger naar
achteren verschuiven.
31
Portieren, ruiten en achterklep › Schuif-kanteldak
Sluiten
Met de vinger naar vo-
ren verschuiven.
Beweging van het rolgordijn stoppen/hervatten
Om de beweging van het rolgordijn te stoppen,
indrukken.
Om de beweging van het rolgordijn te hervatten,
met de vinger in de gewenste richting verschuiven.
Rolgordijn voor de achterruit
Bediening
Verduisteren
Het rolgordijn aan de greep eruit trekken en in de
houders A
bevestigen.
Oprollen
Het rolgordijn aan de greep uit de houders nemen
en langzaam laten oprollen.
Rolgordijnen voor de achterste
portierruiten
Bediening
Verduisteren
Het rolgordijn aan de greep eruit trekken en in de
houder
A bevestigen.
Oprollen
Het rolgordijn aan de greep uit de houder nemen
en langzaam laten oprollen.
Zonnekleppen
Omhoog- en omlaagklappen
1
Klep naar voorruit zwenken
2
Klep naar portier zwenken
Ruitverwarming
Gebruiksdoel
De ruitverwarming dient voor het ontdooien resp.
ontwasemen van de ruit.
Voorwaarden
De motor draait.
De buitentemperatuur ligt onder ongeveer 35 °C.
32
Portieren, ruiten en achterklep › Rolgordijn voor de achterruit
Bediening
Achterruitverwarming
De toets onder het infotainment indrukken.
Voorruitverwarming
De toets onder het infotainment indrukken.
De functietoets /
Voorin
op het infotain-
mentbeeldscherm aantippen.
Of:
onder het infotainment indrukken.
De functietoets op het infotainmentbeelds-
cherm aantippen.
De ruitverwarming schakelt na ongeveer 10 minuten
automatisch uit.
Als bij ingeschakeld contact de motor wordt afgezet
en binnen ongeveer 10 minuten weer wordt gestart,
dan wordt de verwarming voortgezet.
Modus voor de ventilatie/ontwaseming van de
vooruit
De toets onder het infotainment indrukken.
Instellingen
Automatische voorruitverwarming
De voorruitverwarming schakelt automatisch in als
de voorruit kan beslaan.
De toets onder het infotainment indrukken
op het infotainmentbeeldscherm aantippen, om de
voorruitverwarming in te schakelen.
Het menupunt voor de automatische voorruitver-
warming selecteren.
Probleemoplossing
Het controlelampje in de toets of onder de toets
knippert
De verwarming functioneert niet vanwege de te lage
acculadingstoestand.
Achterklep - handmatig bediend
Bediening
Openen
De greep indrukken en
de klep optillen.
De openingsmogelijkheid door het indrukken van de
greep wordt vanaf een snelheid van 5 km/h gedeac-
tiveerd. Na het stoppen en openen van een portier
wordt deze weer geactiveerd.
Sluiten
De handgreep A vast-
pakken en de klep naar
beneden trekken.
VOORZICHTIG
Gevaar voor het openen van de klep tijdens het rij-
den!
Na het sluiten controleren of de klep goed is ver-
grendeld.
Vertraagde achterklepvergrendeling instellen
Als de achterklep met de toets op de sleutel
wordt ontgrendeld, dan wordt de klep na het sluiten
automatisch weer vergrendeld.
De tijd waarna de achterklep na het sluiten automa-
tisch wordt vergrendeld, kan door een specialist
worden ingesteld.
Achterklep - elektrisch bediend
Bediening
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
De klep alleen bedienen, indien zich geen personen
of voorwerpen in het zwenkbereik bevinden.
33
Portieren, ruiten en achterklep › Achterklep - handmatig bediend
VOORZICHTIG
Gevaar voor het openen van de klep tijdens het rij-
den!
Na het sluiten controleren of de klep goed is ver-
grendeld.
LET OP
De klep tijdens de beweging niet handmatig slui-
ten.
Voor de bediening van de klep controleren of zich
geen voorwerpen in het zwenkbereik bevinden die
de klep zouden kunnen beschadigen. Eveneens
controleren of zich in de directe omgeving van de
wagen geen voorwerpen bevinden die het interieur
van de wagen en de getransporteerde voorwerpen
kunnen beschadigen.
Indien de klep bij het openen op een obstakel
stoot, stopt de beweging en klinkt een akoestisch
signaal.
Als de klep zelfstandig sluit (bv. door een laag
sneeuw) klinkt een onderbroken signaaltoon.
Greep in de klep
De greep indrukken
om de klep te openen,
te sluiten of de bewe-
ging van de klep te
stoppen.
De openingsmogelijkheid
door het indrukken van
de greep wordt vanaf
een snelheid van 5 km/h
gedeactiveerd. Na het
stoppen en openen van
een portier wordt deze weer geactiveerd.
Toets in de klep
Op de toets drukken
om de klep te openen,
te sluiten of de bewe-
ging van de klep te
stoppen.
Toets in het portier
Om de klep te openen,
aan de toets trekken
en deze aangetrokken
houden tot de klep be-
gint te openen.
Om de klep te sluiten,
aan de toets trekken
en deze aangetrokken
houden tot de klep vol-
ledig gesloten is.
Om de beweging van de klep te stoppen, aan de
toets trekken of deze loslaten.
Toets op de sleutel
Op de toets
druk-
ken om de klep te ope-
nen, te sluiten of de
beweging van de klep
te stoppen.
De sluitmogelijkheid is
alleen aanwezig bij wa-
gens met sleutelloos ver-
grendelingssysteem. De
sleutel mag zich niet in
de wagen bevinden en
moet zich op een maximale afstand van circa 2 meter
van de klep bevinden.
De klep kan ook worden gesloten door deze kort
naar beneden te trekken.
Instellingen
Bovenste positie van de klep instellen en opslaan
Het is zinvol om de bovenste positie van de klep in te
stellen, bv. in een afgesloten ruimte vanwege de be-
perkte garagehoogte.
De klep in de gewenste stand houden.
De knop
aan de onderzijde van de klep inge-
drukt houden tot een akoestisch signaal klinkt.
Bovenste uitgangspositie van de klep herstellen
De klep voorzichtig handmatig tot de aanslag optil-
len.
De knop
aan de onderzijde van de klep inge-
drukt houden tot een akoestisch signaal klinkt.
Probleemoplossing
De klep reageert niet op het openingssignaal
Een eventueel obstakel, bv. sneeuw, verwijderen.
Of:
De greep in de klep indrukken en de klep optillen.
Of:
34
Portieren, ruiten en achterklep › Achterklep - elektrisch bediend
De klep mechanisch ontgrendelen » Pagina 35.
De klep reageert niet op het sluitsignaal
De klep handmatig sluiten.
LET OP
De klep langzaam sluiten, bij het nadrukken van de
klep in het slot in het midden van de rand van de
klep drukken.
Elektrische bagageruimteklep zonder
aanraken bedienen
Werkingsvoorwaarden
Contact uitgeschakeld.
Men moet de sleutel van de wagen bij zich heb-
ben.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is
geen aanhangwagen of een andere accessoire
aangesloten.
Bediening
Klep openen/sluiten
In het midden achter de bumper gaan staan.
Een voet met een vlotte beweging onder de bum-
per steken en weer verwijderen.
Indien de klep niet beweegt, enkele seconden wach-
ten en de zwenkbeweging herhalen.
Sluitweergave
Bij het sluiten van de klep klinken akoestische signa-
len.
Klepbeweging stoppen/hervatten
De klepbeweging kan door een snelle zwenkbewe-
ging met de voet worden gestopt. Door een her-
nieuwde zwenkbeweging met de voet wordt de
klepbeweging hervat.
Beperking
De systeemfunctie kan bijvoorbeeld in de volgende
situaties beperkt zijn.
Slagregen.
Verontreinigde achterbumper.
Instellingen
Activeren en deactiveren
In het infotainment het volgende menupunt selec-
teren.
Buiten
"Easy Open"
Of:
Buiten
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
"Easy Open"
selecteren.
Het menupunt
"Easy Open"
selecteren.
We adviseren om de functie in de volgende gevallen
te deactiveren.
Montage van een dakdrager.
Aankoppelen van een aanhangwagen of een ander
accessoire aan de trekhaak.
Wassen van de wagen.
Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de
achterzijde van de wagen.
Achterklep ontgrendelen
Ontgrendelen
Indien de achterklep niet kan worden geopend, kan
deze handmatig als volgt worden ontgrendeld.
In de opening in de bekleding een schroevendraaier
steken.
De klep door beweging in pijlrichting ontgrendelen.
35
Portieren, ruiten en achterklep › Elektrische bagageruimteklep zonder aanraken bedienen
Stoelen, stuurwiel en spiegels
Voorstoel - handmatig bediend
Bedieningselementen van de stoel
A
In langsrichting instellen - na het loslaten van de
bedieningshendel moet de vergrendeling hoor-
baar vergrendelen
B
Hoogte instellen
C
Schuine stand van de rugleuning instellen - bij de
instelling niet tegen de rugleuning leunen
D
Bolling van de welving van de lendensteun instel-
len
In het verstelmechanisme voor schuine stand van de
rugleuning kan na enige tijd speling ontstaan.
Neerklapbare bijrijdersstoelleuning
Neerklappen
Aan de bedieningshen-
del trekken.
De rugleuning neer-
klappen tot deze hoor-
baar vergrendelt.
Terugklappen
Aan de bedieningshendel trekken.
De leuning terugklappen tot deze hoorbaar ver-
grendelt.
Voorstoel - elektrisch bediend
Bedieningselementen van de stoel
Zitting instellen
A
In lengterichting ver-
stellen
B
Hoek instellen
C
Hoogte instellen
Rugleuning instellen
A
Hoek instellen
Lendensteun instellen
A
Positie van de wel-
ving instellen
B
Bolling van de wel-
ving instellen
Lengte van de zitting handmatig instellen
De ontgrendelings-
greep indrukken.
Het voorste gedeelte
van de zitting naar vo-
ren of naar achteren
schuiven.
Geheugenfunctie van de stoelen
Werking
Geldt voor wagens met elektrisch verstelbare be-
stuurdersstoel.
36
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Voorstoel - handmatig bediend
Met de geheugentoetsen op de bestuurdersstoel
kan de ingestelde bestuurdersstoel- en buitenspie-
gelstand worden opgeslagen en weer worden opge-
roepen.
Afhankelijk van de uitrusting kan ook de bijrijders-
stoel over de geheugenfunctie beschikken.
Bediening
Opgeslagen stand oproepen
Bij uitgeschakeld contact en geopend bestuurder-
sportier de gewenste geheugentoets indrukken.
In andere gevallen de toets ingedrukt houden, bv.
bij ingeschakeld contact of gesloten bestuurder-
sportier.
De stand van de bijrijdersstoel is op vergelijkbare wij-
ze oproepbaar.
Standverandering stoppen
Bij uitgeschakeld contact en geopend bestuurder-
sportier een willekeurige toets op de in te stellen
stoel indrukken.
Of:
De toets
op de sleutel indrukken.
In andere gevallen de ingedrukte geheugentoets
loslaten.
Instellingen
Bestuurdersstoel- en buitenspiegelpositie voor het
vooruitrijden opslaan
Het contact inschake-
len.
De stoel en de buiten-
spiegel instellen.
De toets
A
en binnen
10 s een van de geheu-
gentoetsen B indruk-
ken.
Het opslaan wordt met
een akoestisch signaal
bevestigd.
De stoelpositie kan worden opgeslagen als de
hellingshoek van de rugleuning ten opzichte van de
zitting kleiner is dan ongeveer 110° en de stoel zich
niet in een van de eindposities bevindt.
Bijrijdersstoelpositie opslaan
Het opslaan van de positie van de bijrijdersstoel vindt
op dezelfde wijze plaats als het opslaan van de posi-
tie van de bestuurdersstoel.
Positie buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het
achteruitrijden opslaan
Geldt voor het infotainment Swing.
Het contact inschakelen.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Spiegels en wissers
De wegklapfunctie van de spiegel activeren.
De draaiknop voor de buitenspiegel in de stand
zetten .
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen.
De ingestelde spiegelpositie wordt opgeslagen.
Bij het wijzigen van de opgeslagen positie van de
stoel- en buitenspiegelpositie voor het vooruitrijden
moet de spiegelpositie aan bijrijderszijde voor het
achteruitrijden opnieuw worden opgeslagen.
Positie buitenspiegel aan bijrijderszijde voor het
achteruitrijden opslaan
Geldt voor het infotainment Columbus.
Het contact inschakelen.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Spiegels
selecteren.
Het menupunt
Spiegels
selecteren en de wegklap-
functie van de spiegel activeren.
De draaiknop voor de buitenspiegel in de stand
zetten .
De achteruitversnelling inschakelen.
De spiegel in de gewenste stand zetten.
Uit de achteruitversnelling schakelen.
De ingestelde spiegelpositie wordt opgeslagen.
Bij het wijzigen van de opgeslagen positie van de
stoel- en buitenspiegelpositie voor het vooruitrijden
moet de spiegelpositie aan bijrijderszijde voor het
achteruitrijden opnieuw worden opgeslagen.
Massage-functie van de stoel
Inschakelen/uitschakelen
De toets indrukken.
De functie schakelt na 10
minuten automatisch uit.
VOORZICHTIG
De functie alleen bij stilstaande wagen in- en uit-
schakelen.
37
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Massage-functie van de stoel
Achterbank
Rugleuningen neerklappen
Voor het neerklappen
De hoofdsteunen achterin tot de aanslag inschui-
ven of verwijderen.
De voorstoelen zodanig verstellen, dat deze door
de neergeklapte rugleuningen niet worden bescha-
digd.
De buitenste veiligheidsgordel naar de zijbekleding
trekken.
Neerklappen vanuit de passagiersruimte
De ontgrendelings-
greep indrukken en de
rugleuning neerklap-
pen.
Neerklappen vanuit de bagageruimte
Aan de hendel trekken.
De rugleuning wordt
ontgrendeld en gedeel-
telijk neergeklapt.
Terugklappen
De buitenste veilig-
heidsgordel naar de zij-
bekleding trekken.
De stoelleuning terug-
klappen.
De ontgrendelingsgreep
moet hoorbaar vergren-
delen.
De vergrendeling van
de rugleuning contro-
leren. De pen
A mag niet zichtbaar zijn.
Inbouwstand van de veiligheidsgordels
achterin
Hoofdsteunen
Hoogte van de hoofdsteunen instellen
Hoofdsteunen voorin
De vergrendelingsknop
indrukken en de hoofd-
steun in de gewenste
richting verschuiven.
Hoofdsteunen achterin
De hoofdsteun in de
gewenste richting
schuiven.
Bij het naar beneden
schuiven moet de ver-
grendelingsknop inge-
drukt worden gehou-
den.
Neerklapbare zijwangen van de hoofdsteun ach-
terin
De neergeklapte zijwan-
gen verminderen een on-
gecontroleerde hoofd-
beweging, bv. bij het sla-
pen.
De hoofdsteun in de
eerste uitgetrokken
positie instellen.
De zijwangen van de
hoofdsteun neerklap-
pen.
38
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Achterbank
Hoofdsteunen achterin verwijderen en
aanbrengen
Verwijderen
De betreende rugleu-
ning gedeeltelijk naar
voren klappen.
De hoofdsteun naar
boven tot de aanslag
verschuiven.
De vergrendelingsknop
A en B tegelijkertijd
indrukken en de hoofd-
steun verwijderen.
Aanbrengen
De hoofdsteun in de rugleuning schuiven.
De vergrendelingsknop moet hoorbaar vergrende-
len.
Armsteun voorin
Instellingen
Hoogte instellen
De rugleuning in een
van de blokkeerstan-
den optillen.
Omlaagklappen
De rugleuning voorbij
de hoogste blokkeer-
stand optillen en weer
omlaagklappen.
In lengterichting verstel-
len
De rugleuning in de gewenste stand verschuiven.
Armsteun achterin
Instellingen
De armsteun omlaag-
klappen.
De omlaaggeklapte
armleuning kan als ta-
fel worden gebruikt.
Skiluik
Openen en sluiten
Openen vanuit de passagiersruimte
De armsteun omlaag-
klappen.
Het deksel aan boven-
zijde aandrukken en
aan de greep trekken.
Het deksel neerklap-
pen.
Openen vanuit de bagageruimte
De vergrendelingsknop
indrukken.
Het deksel neerklap-
pen.
Sluiten
Het deksel vanuit de passagiersruimte terugklap-
pen, tot het hoorbaar vergrendelt.
Na het sluiten mag de rode markering aan achter-
zijde van het deksel boven de vergrendelingsknop
niet zichtbaar zijn.
WAARSCHUWING
Het skiluik is uitsluitend bestemd voor het vervoe-
ren van ski's in de bevestigde skizak.
Stoelverwarming en -ventilatie
Waarop letten
WAARSCHUWING
Verbrandingsgevaar!
Bij personen met een beperkte pijn- of tempera-
tuurwaarneming de stoelverwarming niet gebrui-
ken.
39
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Armsteun voorin
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de stoel!
Niet op de stoelen knielen en deze ook niet aan an-
dere puntbelastingen blootstellen.
De verwarming in de volgende situaties niet in-
schakelen.
De stoel is niet bezet.
Op de stoelen bevinden zich voorwerpen, bv.
een kinderzitje.
Op de stoelen zijn extra beschermhoezen aan-
gebracht.
Voorwaarden
De motor draait.
Bediening
De voorstoelen kunnen afhankelijk van de uitrusting
worden verwarmd of verwarmd en geventileerd. De
buitenste zitplaatsen achterin kunnen alleen worden
verwarmd.
Variant zonder stoelventilatie
De functietoets
of op het infotainmentbeelds-
cherm aantippen.
Door herhaaldelijk aantippen van de functietoets
het verwarmingsvermogen instellen.
Het verwarmingsvermogen wordt aangegeven aan
de hand van het aantal brandende controlelampjes in
de functietoets op het infotainmentbeeldscherm.
Variant met stoelventilatie
De functietoets of op het infotainmentbeelds-
cherm aantippen.
Er wordt een menu voor de bediening van de voor-
stoelverwarming en -ventilatie weergegeven.
Het verwarmingsvermogen/de ventilatiestand in-
stellen.
Weergave van het verwarmingsvermogen/de ven-
tilatiestand in de toets
Stoelverwarming ingeschakeld
Stoelventilatie ingeschakeld
Als bij ingeschakelde verwarming/ventilatie de mo-
tor wordt afgezet en binnen ongeveer 10 minuten
weer wordt gestart, dan wordt de verwarming/
ventilatie voortgezet overeenkomstig de instelling
voor het afzetten van de motor.
Instellingen
Verhoging van het verwarmingsvermogen van de
verwarming voor de zitplaatsen achterin vergren-
delen
De toets onder de Climatronic indrukken
Achter
/ op het infotainmentbeeldscherm
aantippen, om het verhogen van het verwarmings-
vermogen te vergrendelen.
Bij ingeschakelde functie kan het verwarmingsver-
mogen alleen omlaag worden geregeld.
Stuurwiel
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het stuurwiel niet tijdens het rijden instellen.
De borghendel naar
beneden zwenken.
Het stuurwiel in de ge-
wenste stand zetten.
De borghendel tot de
aanslag drukken.
Probleemoplossing
Storing stuurbekrachtiging
brandt - Stuurbekrachtiging volledig uitgeval-
len, voor het sturen is meer kracht nodig
Het contact uitschakelen, de motor starten en en-
kele meters rijden.
Indien het controlelampje
niet uit gaat, niet ver-
der rijden. De hulp van een specialist inroepen.
brandt - Stuurbekrachtiging gedeeltelijk uitge-
vallen, voor het sturen is mogelijk meer kracht
nodig
Het contact uitschakelen, de motor starten en en-
kele meters rijden.
40
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Stuurwiel
Indien het controlelampje niet uit gaat, kan
voorzichtig verder worden gereden. De hulp van
een specialist inroepen.
Storing stuurkolomvergrendeling
knippert
Melding betreende een storing van de stuur-
kolomvergrendeling
De wagen stilzetten.
De hulp van een specialist inroepen.
Na het afzetten van het contact is het niet meer mo-
gelijk het contact in te schakelen, de stuurinrichting
te vergrendelen en de elektrische verbruikers in te
schakelen.
knippert
Melding betreende een storing van het
stuurslot
Er kan voorzichtig verder worden gereden. De hulp
van een specialist inroepen.
Stuurkolomvergrendeling niet ontgrendeld
knippert
Melding betreende de noodzakelijke stuur-
wielbeweging
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen.
Als de stuurinrichting niet wordt ontgrendeld, de
wagen stilzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Stuurwielverwarming
Voorwaarden
De motor draait.
Bediening
De toets op het multifunctiestuurwiel indrukken.
Of:
onder het infotainment indrukken / op
het infotainmentbeeldscherm aantippen.
De stoelverwarming wordt met maximumverwar-
mingsvermogen ingeschakeld. Door nogmaals op de
toets te drukken, wordt het verwarmingsvermogen
teruggeregeld tot de verwarming uitschakelt.
Door het ingedrukt houden van de toets
op het
multifunctiestuurwiel kan de verwarming worden
uitgeschakeld of worden ingeschakeld met het ver-
warmingsvermogen dat voor het uitschakelen van de
verwarming was ingesteld.
Instellingen
Stuurwielverwarming samen met de bestuurders-
stoelverwarming
Geldt voor de Climatronic.
Bij ingeschakelde functie wordt door het indrukken
van de toets voor de bestuurdersstoelverwarming
ook de stuurwielverwarming in- resp. uitgeschakeld.
De functie als volgt inschakelen.
De toets op de Climatronic indrukken op
het infotainmentbeeldscherm aantippen en het
menupunt voor de koppeling van de stoel- en
stuurwielverwarming selecteren.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm aan-
tippen en het menupunt voor de koppeling van de
stoel- en stuurwielverwarming selecteren.
Bij het inschakelen van de functie wordt op het info-
tainmentbeeldscherm de functietoets weergege-
ven. Hiermee kan de stuurwielverwarming worden
in- resp. uitgeschakeld.
Binnenspiegel
Bediening
Binnenspiegel met handmatige dimfunctie
A
Spiegel niet gedimd
B
Spiegel gedimd
Binnenspiegel met zelfdimfunctie
Het dimmen van de spiegel wordt na het starten van
de motor automatisch geregeld door de sensoren in
de spiegel.
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
Een oplichtend display van bv. een mobiele telefoon
of een navigatie-apparaat kan de werking van de
zelfdimfunctie beïnvloeden.
Deze apparaten niet in de buurt van de spiegel be-
vestigen.
Buitenspiegels
Bediening
De buitenspiegels kunnen afhankelijk van de uitrus-
ting handmatig of elektrisch inklapbaar zijn.
41
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Stuurwielverwarming
Standen van de draaiknop
Spiegelvlak links in-
stellen
Bediening uitschake-
len
Spiegelvlak rechts
instellen
Spiegels elektrisch
inklappen (om terug
te klappen een ande-
re stand selecteren)
Spiegels verwarmen bij draaiende motor
Spiegelvlakken instellen
De stand of selecteren.
De draaiknop in de richting van de pijlen bewegen.
Elektrisch inklapbare spiegels automatisch inklap-
pen
De spiegels worden bij het vergrendelen van de wa-
gen ingeklapt en bij het ontgrendelen teruggeklapt,
wanneer deze functie is geactiveerd.
Het inklappen van de spiegels is geen indicatie
voor het vergrendelen van de wagen. Het vergrende-
len van de wagen wordt weergegeven door het knip-
peren van de knipperlichten.
Handmatig inklapbare spiegels
De spiegel met de hand richting de zijruit inklap-
pen.
Spiegelvlakken synchroon instellen
Bij de instelling van het spiegelvlak van de bestuur-
dersspiegel wordt tegelijkertijd het spiegelvlak van
de bijrijdersspiegel ingesteld, indien deze functie ge-
activeerd is.
Spiegel met geheugenfunctie
Geldt voor wagens met elektrisch verstelbare be-
stuurdersstoel.
De actuele instelling van de buitenspiegelvlakken kan
in het geheugen van de bestuurdersstoel worden op-
geslagen » Pagina 37.
Spiegelvlak van bijrijdersspiegel bij het achteruitrij-
den laten zakken
Geldt voor wagens met elektrisch verstelbare be-
stuurdersstoel.
Het spiegelvlak van de bijrijdersspiegel neem de in
het geheugen van de bestuurdersstoel opgeslagen
positie in, om het zicht bij het achteruitrijden te ver-
beteren » Pagina 37.
Voorwaarden
De functie is in het infotainment geactiveerd.
De spiegelpositie is opgeslagen.
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
De draaiknop staat in stand
.
De spiegel neem automatisch de uitgangspositie
weer in bij het vooruitrijden met een snelheid boven
15 km/u of na het uitschakelen van het contact.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De buitenspiegels laten objecten verder weg lijken.
De binnenspiegel gebruiken om de afstand tot ach-
teropkomend verkeer te bepalen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de spiegel!
Wordt de elektrisch inklapbare spiegel door invloe-
den van buitenaf (bv. door een botsing tijdens het
manoeuvreren) naar buiten geklapt, dan de spiegel
eerst met de draaiknop inklappen en een hoorbaar
klapgeluid afwachten.
Instellingen
De activering of deactivering van het automatisch in-
klappen van de buitenspiegels, de synchrooninstel-
ling van de spiegelvlakken en het zakken van het
spiegeloppervlak aan bijrijderszijde bij het achteruit-
rijden vindt als volgt plaats in het infotainment.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Spiegels
De activering of de deactivering uitvoeren.
Of:
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Spiegels
selecteren.
Het menupunt
Spiegels
selecteren en de activering of
de deactivering uitvoeren.
Probleemoplossing
Elektrische spiegelbediening defect
Het spiegelglas door een lichte vingerdruk instel-
len.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Warme buitenspiegelglazen niet aanraken.
42
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Buitenspiegels
Veiligheidssystemen en airbags
Veiligheidsgordels
Werking
Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een
zeer goede bescherming bij ongelukken. Ze verklei-
nen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en ver-
groten de kans een zwaar ongeval te overleven.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordels mogen niet worden uitge-
bouwd en op geen enkele manier worden gewij-
zigd.
Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te re-
pareren. Een beschadigde veiligheidsgordel direct
door een specialist laten vervangen.
Gordeloprolautomaat
De gordeloprolautomaat blokkeert de gordel als hier
met een ruk aan wordt getrokken. De veiligheidsgor-
dels blokkeren ook bij een noodstop, bij het accele-
reren, bij het rijden in de bergen en in bochten.
WAARSCHUWING
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier
met een ruk aan wordt getrokken, dient de oprol-
automaat door een specialist te worden gecontro-
leerd.
Gordelspanners
De veiligheid van gordeldragende bestuurder, bijrij-
der en de passagiers op de buitenste zitplaatsen ach-
terin wordt door de gordelspanners op de oprolauto-
maten van de voorste en achterste buitenste veilig-
heidsgordels vergroot.
De veiligheidsgordel wordt bij een ongeval met een
bepaalde hevigheid door de gordelspanner gespan-
nen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging
wordt voorkomen.
De gordelspanner kan ook bij niet gedragen veilig-
heidsgordel worden geactiveerd.
Bij lichte botsingen, bij een koprol en bij ongevallen
waarbij geen grote krachten werkzaam zijn, vindt er
geen activering van de gordelspanners plaats.
Bij het activeren van de gordelspanners komt
rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen in brand
staat.
Reversibele gordelspanners
Wagens met proactief systeem voor inzittendenbe-
scherming zijn uitgerust met reversibele gordelspan-
ners » Pagina 141.
De reversibele gordelspanners verhogen de veilig-
heid voor de bestuurder en voorpassagier die de gor-
del hebben omgegespt, doordat de veiligheidsgordel
in kritische rijsituaties nauw over het lichaam ge-
spannen en aansluitend weer ontspannen wordt.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel
voorin
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel op
de zitplaats achterin
brandt - omgegespte veiligheidsgordel op de
zitplaats achterin
Bediening
Gordel omgespen
De slotgesp vastpak-
ken en de gordelband
langzaam over borst en
bekken in richting van
het gordelslot trekken.
De slotgesp in het gor-
delslot steken tot deze
hoorbaar vastklikt.
Aan de veiligheidsgor-
del trekken en contro-
leren of de slotgesp
goed is vastgeklikt.
Gordel losmaken
De slotgesp vastpak-
ken en losmaken door
de rode knop in te
drukken.
De gordelband vast-
houden, zodat deze bij
het oprollen niet ver-
draaid.
Instelling
De gordelgeleiding
naar boven verschui-
ven om de hoogte te
vergroten.
43
Veiligheidssystemen en airbags › Veiligheidsgordels
De borgknop indruk-
ken en de gordelgelei-
ding naar beneden ver-
schuiven om de hoogte
te verkleinen.
Na het instellen met
een ruk aan de veilig-
heidsgordel trekken
om te controleren of
de gordelgeleiding
goed is vergrendeld en
of de gordel goed blokkeert.
Probleemoplossing
Geblokkeerde gordeloprolautomaat
De gordelband in het
midden vastpakken en
krachtig in pijlrichting
trekken.
De gordelband vast-
houden en langzaam la-
ten oprollen.
Aan de gordel trekken
om te controleren of
de oprolautomaat
functioneert.
Indien de gordelband nog steeds geblokkeerd is, de
ontgrendelingsprocedure een- of tweemaal herha-
len.
Indien de gordelband geblokkeerd blijft, de hulp
van een specialist inroepen.
Kinderzitje
Waarop letten
Bij de inbouw en het gebruik van kinderzitjes de aan-
wijzingen in dit instructieboekje en in de gebruiks-
aanwijzing van het kinderzitje in acht nemen.
Wij adviseren u om veiligheidsredenen, kinderen al-
tijd op de achterbank mee te nemen. Kinderen alleen
in uitzonderingsgevallen op de bijrijdersstoel vervoe-
ren.
Kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm van de Euro-
pese Unie gebruiken.
Kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm zijn voorzien
van een keuringslabel: grote E in een cirkel met daar-
onder het testnummer.
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma te gebruiken. Deze kinderzi-
tjes zijn voor het gebruik in ŠKODA-wagens ontwik-
keld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
WAARSCHUWING
Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zit-
plaats achterin moet de betreende voorstoel zo
worden ingesteld dat deze niet het kinderzitje resp.
het in het kinderzitje meegenomen kind raakt.
Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kin-
derzitje de betreende hoofdsteun zo laag moge-
lijk instellen.
Indien de hoofdsteun de inbouw van het kinderzitje
hindert, de hoofdsteun in de hoogste stand instel-
len.
Bij gebruik van een zitverhoger de hoofdsteun zo-
danig afstellen dat het hoofd van het kind zich op
dezelfde hoogte bevindt als de bovenzijde van de
hoofdsteun, maar hier niet bovenuit steekt.
Gebruik van het kinderzitje op de
bijrijdersstoel
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel
moeten de landspecifieke voorschriften in acht wor-
den genomen.
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje gebrui-
ken op een stoel die door een hiervoor aangebrachte
parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan hierdoor
zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Dit wordt ook door de volgende stickers aangege-
ven.
Sticker op de zonneklep
aan bijrijderszijde.
Sticker op de middelste
carrosseriestijl aan bijrij-
derszijde.
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel
moeten de volgende aanwijzingen worden opge-
volgd.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzi-
tje op de bijrijdersstoel, moet de bijrijdersvoorair-
bag beslist buiten werking worden gesteld.
De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zet-
ten, zodat tussen rugleuning en het kinderzitje een
stabiel contact bestaat.
44
Veiligheidssystemen en airbags › Kinderzitje
De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren ver-
schuiven, zodat geen contact bestaat tussen de bij-
rijdersstoel en het daarachter aangebrachte kin-
derzitje.
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mo-
gelijk omhoog zetten.
De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver
mogelijk naar boven verstellen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor nekletsel van het vervoerde kind door
de veiligheidsgordel!
Bij kinderzitjes van de groepen 2 en 3 dient erop te
worden gelet dat de gordelgeleiding aan de hoofd-
steun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de gordelgeleiding op de mid-
delste carrosseriestijl.
De hoogte van de veiligheidsgordel aan bijrijderszij-
de zodanig instellen dat de gordel zonder knikken
door de gordelgeleiding loopt en niet door de rand
van de gordelgeleiding wordt verbogen.
WAARSCHUWING
Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de
bijrijdersstoel niet meer wordt gebruikt, dient de
bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid te worden
gebracht.
Geadviseerde kinderzitjes
Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm.
Groep Gewicht van het kind
0 tot 10 kg
0+ tot 13 kg
1 9-18 kg
2 15-25 kg
3 22-36 kg
Geadviseerde kinderzitjes
Groep Fabrikant Type Bevestiging Bestelnummer
Goedkeurings-
nummer (E1 ...)
0+
tot 13 kg
Britax Römer Baby Safe Plus Isofix-base 1ST019907 04 301146
1
9-18 kg
Britax Römer Duo Plus TT
ISOFIX en TOP
TETHER
DDA000006 04 301133
2-3
15-36 kg
Britax Römer
Kidfix XP
a)
ISOFIX 000019906K 04 301198
Britax Römer Kidfix II XP ISOFIX 000019906L 04 301323
a)
Voor een optimale bescherming bij met name een aanrijding van opzij wordt geadviseerd dit kinderzitje
samen met de rugleuning te gebruiken.
Bevestigingselementen voor kinderzitjes
Gebruik van kinderzitjes
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes overeenkomstig de norm ECE-R 16
45
Veiligheidssystemen en airbags › Bevestigingselementen voor kinderzitjes
Kinderzitjes met het ISOFIX-systeem
Groep
Grootteklasse
van het kinder-
zitje
a)
Bijrijdersstoel
met parate
voorairbag
Bijrijdersstoel
met buiten
werking gestel-
de voorairbag
b)
Achterbank bui-
tenste zitplaat-
sen
b)
Achterbank middel-
ste zitplaats
0
tot 10 kg
E X IL IL X
0+
tot 13 kg
E
X IL IL X
D
C
1
9-18 kg
D
IUF
IL
IUF
IL
IUF
X
C
B
B1
A
2
15-25 kg
- IUF IL IL X
3
22-36 kg
- IUF IL IL X
a)
De grootteklasse van het kinderzitje staat vermeld op het plaatje op het kinderzitje.
b)
De stoel is geschikt voor de ISO/R3 bevestiging.
IL De stoel is geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes met de goedkeuring "semi-universeel".
IUF De stoel is geschikt voor in rijrichting geplaatste kinderzitjes die goedgekeurd zijn voor het gebruik in deze
gewichtscategorie.
X De stoel is niet uitgerust met bevestigingsogen van het ISOFIX-systeem.
i-Size
Bijrijdersstoel met parate
voorairbag
Bijrijdersstoel met buiten
werking gestelde voorair-
bag
Achterbank buitenste zit-
plaatsen
Achterbank middelste zit-
plaats
i-UF i-U i-U X
i-UF De stoel is uitsluitend geschikt voor in rijrichting geplaatste i-Size-kinderzitjes van de categorie "univer-
seel".
i-U De stoel is geschikt voor in rijrichting geplaatste en naar achteren gerichte i-Size-kinderzitjes van de cate-
gorie "universeel".
X De stoel is niet geschikt voor i-Size-kinderzitjes van de categorie "universeel".
Met een veiligheidsgordel bevestigde kinderzitjes
Groep
Bijrijdersstoel met
parate voorairbag
Bijrijdersstoel met bui-
ten werking gestelde
voorairbag
Achterbank buitenste
zitplaatsen
Achterbank middelste
zitplaats
a)
0
tot 10 kg
X
U
b)
U U
0+
tot 13 kg
X
U
b)
U U
1
9-18 kg
UF U U U
2
15-25 kg
UF U U U
3
22-36 kg
UF U U U
a)
Het is verboden een kinderzitje met steun op de middelste zitplaats achterin te monteren.
b)
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
46
Veiligheidssystemen en airbags › Bevestigingselementen voor kinderzitjes
U De stoel is geschikt voor kinderzitjes van de categorie "universeel" die goedgekeurd zijn voor het gebruik in
deze gewichtsgroep.
UF De stoel is geschikt voor in rijrichting geplaatste kinderzitjes van de categorie "universeel" die goedge-
keurd zijn voor het gebruik in deze gewichtsgroep.
X De zitplaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
Overzicht
ISOFIX
WAARSCHUWING
Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het
ISOFIX-systeem bedoelde bevestigingsogen geen
andere kinderzitjes, gordels of andere voorwerpen
bevestigen.
Het ISOFIX-systeem maakt een snelle en veilige be-
vestiging van het kinderzitje mogelijk. De bevesti-
gingsogen voor het inbouwen van het kinderzitje
met het ISOFIX-systeem bevinden zich op de buiten-
ste zitplaatsen achterin en eventueel ook op de bijrij-
dersstoel.
Een kinderzitje met het ISOFIX-systeem kan alleen in
de wagen worden ingebouwd als deze voor dit mo-
del is goedgekeurd. Meer informatie is verkrijgbaar
bij een ŠKODA Partner of staat vermeld op een lijst
met voertuigen die bij het kinderzitje is gevoegd.
Vóór het inbouwen van
het kinderzitje de af-
dekkappen openklap-
pen.
TOP TETHER
WAARSCHUWING
Kinderzitjes met het TOP TETHER-systeem alleen
gebruiken op stoelen die van bevestigingsogen
met het TOP TETHER-symbool zijn voorzien.
Altijd slechts één bevestigingsgordel van het kin-
derzitje aan het bevestigingsoog van het TOP TE-
THER-systeem bevestigen.
Bij de bevestiging van het kinderzitje met het TOP
TETHER-systeem mag geen ander voorwerp aan
het bevestigingsoog van het TOP TETHER-sys-
teem bevestigd zijn.
Bevestigingsogen aan de zitplaatsen achterin
Bevestigingsoog aan de bijrijdersstoel
De bevestigde gordel van het TOP TETHER-systeem
beperkt de bewegingen van het bovenste gedeelte
van het kinderzitje. De bevestigingsogen voor de be-
vestiging van de gordel bevinden zich aan de buiten-
ste zitplaatsen achterin
A en eventueel ook aan de
middelste zitplaats achterin
B
of aan de bijrijders-
stoel.
Airbags
Gebruiksdoel
Het airbagsysteem biedt als aanvulling op de veilig-
heidsgordels een extra inzittendenbescherming bij
ernstige aanrijdingen van voren en van opzij.
De optimale beschermende werking van de airbag
wordt alleen in combinatie met de omgegespte vei-
ligheidsgordel bereikt. Het airbagsysteem is geen
vervanging voor de veiligheidsgordels.
Werking
Bij het contact met de opgeblazen airbag wordt de
voorwaartse beweging van het lichaam gedempt en
het verwondingsrisico verminderd.
47
Veiligheidssystemen en airbags › Airbags
Bij het opblazen van de airbag komt rook vrij. Dat
is geen teken dat de wagen in brand staat.
Airbagactivering bij een ongeval
De airbagactivering wordt door vele factoren beïn-
vloed. Doorslaggevend is de optredende vertraging
tijdens het ongeval.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ernstig of dodelijk letsel!
De juiste zithouding innemen.
De ledematen niet in het werkingsgebied van de
airbags houden.
In de volgende situaties vindt geen airbagactivering
plaats.
Lichte frontale aanrijdingen en aanrijdingen van op-
zij.
Aanrijding van achteren.
Over de kop slaan.
Indien de geregistreerde vertraging kleiner is dan
een in het regelapparaat ingeprogrammeerde refe-
rentiewaarde worden de airbags, ondanks mogelijk
zware beschadiging van de wagen, niet geactiveerd.
Airbagoverzicht
A
Voorairbags
B
Zij-airbags voorin
C
Hoofdairbags
D
Zij-airbags achterin
E
Bestuurdersknie-airbag
De inbouwplaats van de airbag is voorzien van het
opschrift .
WAARSCHUWING
Gevaar voor een storing van de zij-airbag!
Geen te grote krachten, bv. stoten, op de rugleu-
ningen uitoefenen.
Geen stoelhoezen gebruiken die niet door ŠKODA
zijn goedgekeurd.
Beschadigde stoelbekledingen bij de inbouwplaats
van de zij-airbags door een specialist laten repare-
ren.
Airbags buiten werking stellen
Wij adviseren het buiten werking stellen van andere
airbags dan de bijrijdersvoorairbag » Pagina 49, Be-
diening door een ŠKODA Servicepartner te laten uit-
voeren.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen
bedoeld voor de volgende situaties.
Bij een correcte instelling van de bestuurdersstoel
kan de afstand van ten minste 25 cm tussen het
midden van het stuurwiel en het borstbeen niet
kan worden aangehouden.
In de wagen zijn extra bedieningselementen voor
bestuurders met een lichaamsbeperking inge-
bouwd.
De wagen beschikt over speciale stoelen, bv. or-
thopedische stoelen zonder zij-airbags.
brandt na het inschakelen van het contact 4 s
en knippert vervolgens 12 s - De airbag of de
gordelspanner is met het diagnoseapparaat buiten
werking gesteld
Melding betreende de buiten werking gestelde air-
bag of gordelspanner
WAARSCHUWING
Indien bij verkoop van de wagen een airbag buiten
werking is gesteld, dan moet de koper daarover wor-
den geïnformeerd!
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
Probleemoplossing
Storing airbagsysteem
brandt
Melding betreende een airbagstoring
De hulp van een specialist inroepen.
Sleutelschakelaar voor
bijrijdersvoorairbag
Gebruiksdoel
De optie voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersvoorairbag is bv. bedoeld voor de volgende situ-
aties.
Op de bijrijdersstoel is een kinderzitje bevestigd,
waarbij het kind met de rug naar het dashboard is
gekeerd.
De wagen beschikt over speciale stoelen, bv. or-
thopedische stoelen zonder zij-airbags.
48
Veiligheidssystemen en airbags › Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor een storing van het systeem voor het
buiten werking stellen van de bijrijdersairbag!
De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking
stellen!
WAARSCHUWING
Gevaar voor een onverwachte activering van de bij-
rijdersairbag bij een ongeval!
Indien de bijrijdersairbag met de sleutel buiten
werking is gesteld, de sleutel tijdens het rijden niet
in de sleutelschakelaar laten zitten. Door trillingen
kan de sleutel in de sleuf verdraaien en de airbag in
paraatheid brengen!
Bediening
Voor het buiten werking stellen/in paraatheid
brengen van de bijrijdersairbag
De sleutelbaard verwijderen.
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen/in pa-
raatheid brengen
Het contact uitschake-
len.
Het bijrijdersportier
openen.
De sleutelbaard tot de
aanslag in de sleuf van
de sleutelschakelaar
schuiven.
Voor het buiten werk-
ing stellen de sleutel-
schakelaar voorzichtig
in stand
draaien.
Voor het in paraatheid brengen de sleutelschake-
laar voorzichtig in stand
draaien.
De sleutelbaard uit de sleuf verwijderen.
Het bijrijdersportier sluiten.
Het contact inschakelen en controleren of de con-
trolelampjes voor de bijrijdersvoorairbag branden.
Controlelampjes
Na het inschakelen van
het contact gaan de
beide controlelampjes
kort branden.
Indien het systeem in
orde is, gaan de beide
controlelampjes uit.
Vervolgens gaat een van de controlelampjes, af-
hankelijk van de positie van de sleutelschakelaar,
weer branden.
brandt - Bijrijdersvoorairbag buiten werk-
ing gesteld
brandt 65 s na inschakelen van het contact
- Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht
Probleemoplossing
Storing sleutelschakelaar buiten werking stellen
airbag
knippert samen met
De bijrijdersvoorairbag wordt bij een onge-
val niet geactiveerd!
Het airbagsysteem zo snel mogelijk door een spe-
cialist laten controleren.
49
Veiligheidssystemen en airbags › Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
Verlichting, ruitenwissers en -
sproeiers
Buitenverlichting
Werking
Het licht werkt bij ingeschakeld contact, voor zover
niet anders is aangegeven.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting zorgt voor de verlichting van het
gebied vóór de wagen.
Bij wagens voor bepaalde markten zorgt dit ook
voor de verlichting van de achterzijde van de wagen.
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in de modus .
Licht automatisch in-/uitschakelen
Het licht wordt automatisch in- of uitgeschakeld op
basis van de gegeven lichtomstandigheden en het
gebruik van de wagen (stilstand/rijden).
Enkele van de volgende lichtfuncties worden auto-
matisch in-/uitgeschakeld.
Dim- en stadslicht.
Dagrijverlichting.
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in de modus
.
De automatische aansturing van het dim- en stads-
licht wordt aangegeven door het branden van het
symbool
in de lichtschakelaar.
Dimlicht bij regen automatisch in-/uitschakelen
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in de modus .
De functie is geactiveerd.
De ruitenwissers vóór zijn langer dan 30 s inge-
schakeld.
De automatische aansturing rijverlichting wordt aan-
gegeven door het branden van het symbool
in de
lichtschakelaar.
Full led-koplampen
Als de lichtschakelaar in de modus staat, zorgen
de koplampen voor de best mogelijke lichtbundel
voor de wagen.
De functie dynamische bochtenverlichting zorgt
voor de best mogelijke verlichting van de bocht.
CORNER-functie
De CORNER-functie is bedoeld voor het afslaan of
manoeuvreren (bv. bij het inparkeren).
De functie verlicht de directe omgeving van de voor-
zijde van de wagen in rijrichting.
Werkingsvoorwaarden
Het knipperlicht is ingeschakeld of de voorwielen
zijn sterk ingedraaid.
Het dimlicht is ingeschakeld.
In de omgeving van de wagen is het zicht ver-
slechterd.
De mistlampen zijn niet ingeschakeld.
De rijsnelheid is lager dan 40 km/h.
Als geen licht is ingeschakeld
Het branden van het controlelampje in het instru-
mentenpaneel geeft dit aan dat het nodig is om het
licht in te schakelen.
brandt
Het licht inschakelen.
Bediening
Lichtmodi
Met de schakelaar
kan de lichtmodus wor-
den gekozen.
De schakelaar
her-
haaldelijk indrukken en
de gewenste modus
kiezen.
De informatie over de
gekozen modus wordt
kort op het display van
het instrumentenpaneel weergegeven.
Het menu met beschikbare lichtmodi varieert afhan-
kelijk van de gegeven lichtomstandigheden en het
gebruik van de wagen (stilstand/rijden).
- Automatische modus
Automatisch in-/uitschakelen van het dimlicht,
stadslicht of de dagrijverlichting.
In de lichtschakelaar brandt
.
Indien ook het dimlicht automatisch ingeschakeld
is, brandt in de schakelaar ook .
- Dimlicht
Inschakelen van het dimlicht.
In de lichtschakelaar brandt .
- Stadslicht
Inschakelen van het stadslicht.
In de lichtschakelaar brandt .
- Licht uitgeschakeld
Uitschakelen van het licht.
In de lichtschakelaar brandt geen groen controle-
lampje.
Na het inschakelen van het contact wordt auto-
matisch de modus
ingesteld.
Het inschakelen van het stadslicht en het uitscha-
kelen van het licht is alleen mogelijk bij stilstand of
50
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
tijdens het rijden met een snelheid van max. 10 km/h
over een afstand van max. 100 m. Bij het overschrij-
den van een van de waarden vindt de automatische
aansturing van de rijverlichting plaats.
Grootlicht
Het grootlicht werkt bij ingeschakeld dimlicht.
A
Grootlicht inschake-
len - in het instru-
mentenpaneel
brandt het controle-
lampje
B
Grootlicht uitscha-
kelen - in het instru-
mentenpaneel
brandt het controlelampje
/ grootlichtsignaal
inschakelen - het controlelampje brandt
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
Met het grootlicht niet andere verkeersdeelnemers
verblinden.
Knipperlicht
A
Rechterknipperlicht
inschakelen - in het
instrumentenpaneel
knippert het contro-
lelampje
B
Linkerknipperlicht
inschakelen - in het
instrumentenpaneel
knippert het contro-
lelampje
Knipperlicht - Comfortknipperen
Met het comfortknipperen kan driemaal met het
knipperlicht worden geknipperd zonder dat de hen-
del omhoog of omlaag hoeft te worden bewogen.
De bedieningshendel naar boven of naar beneden
aantippen.
De betreende knipperlichten knipperen driemaal.
De hendel in de tegengestelde richting aantippen
om het knipperen voortijdig te beëindigen.
Mistlicht
Schakelaar voor mis-
tlampen/mistachterlicht
A
Mistlampen - in het
instrumentenpaneel
brandt het controle-
lampje
B
Mistachterlicht - in
het instrumentenpa-
neel brandt het con-
trolelampje
De betreende schakelaar (voor mistlampen/
mistachterlicht) inschakelen.
Het mistachterlicht brandt niet als een accessoire
is aangesloten op het aanhangwagenstopcontact.
Alarmlichten
Voor het in- of uitschakelen de toets
in het mid-
delste gedeelte van de dashboard indrukken.
Als bij ingeschakelde alarmlichten het knipperlicht
wordt ingeschakeld, worden de alarmlichten tijdelijk
uitgeschakeld en knippert alleen het knipperlicht aan
de betreende wagenzijde.
Het automatisch inschakelen van de alarmlichten kan
bij een heftige remmanoeuvre gebeuren. De alarm-
lichten worden bij het wegrijden of accelereren auto-
matisch uitgeschakeld.
Parkeerlicht aan één zijde
Met het eenzijdige parkeerlicht kan één zijde van de
geparkeerde wagen worden verlicht door het betref-
fende stadslicht in te schakelen.
A
Stadslicht rechts in-
schakelen
B
Stadslicht links in-
schakelen
Het contact uitschake-
len.
De hendel in de betref-
fende stand zetten.
De wagen vergrende-
len.
Bij ingeschakeld parkeerlicht klinkt na het openen
van het bestuurdersportier een akoestisch waar-
schuwingssignaal. Na enkele seconden of na het slui-
ten van het bestuurdersportier stopt het waarschu-
wingssignaal.
Parkeerlicht aan beide zijden
Met het parkeerlicht aan beide zijden kan de gepar-
keerde wagen worden verlicht door het stadslicht in
te schakelen.
Het contact inschakelen.
De lichtmodus
kiezen.
Het contact uitschakelen.
De wagen vergrendelen.
Het licht kan vanwege een te geringe acculadings-
toestand automatisch uitschakelen. Als het parkeer-
licht aan beide zijden bij uitgeschakeld contact wordt
ingeschakeld, wordt het licht niet automatisch uitge-
schakeld.
Bij ingeschakeld parkeerlicht klinkt na het uitschake-
len van het contact en het openen van het bestuur-
dersportier een akoestisch waarschuwingssignaal.
Na enkele seconden of na het sluiten van het be-
stuurdersportier stopt het waarschuwingssignaal.
51
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
Instellingen
Automatische aansturing rijverlichting bij regen
activeren/deactiveren
De deactivering of activering van de functie vindt als
volgt plaats in het infotainment.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Rijverlichting
De functie activeren of deactiveren.
Of:
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
.
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Rijverlichting
selecteren.
Het menupunt
Rijverlichting
selecteren en de functie
activeren/deactiveren.
Comfortknipperen activeren/deactiveren
De deactivering of activering van de functie vindt als
volgt plaats in het infotainment.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Rijverlichting
De functie activeren of deactiveren.
Of:
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
.
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Rijverlichting
selecteren.
Het menupunt
Rijverlichting
selecteren en de functie
activeren/deactiveren.
Lichtbundelhoogteverstelling van de led-koplam-
pen
De lichtbundelhoogteverstelling vindt als volgt plaats
in het infotainment.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Rijverlichting
Het menupunt voor de lichtbundelhoogteverstel-
ling selecteren.
De instelling via de schuifknop uitvoeren.
Of:
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
.
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Rijverlichting
selecteren.
Het menupunt
Rijverlichting
kiezen.
Het menupunt voor de lichtbundelhoogteverstel-
ling selecteren.
De instelling via de schuifknop uitvoeren.
De stand kiezen afhankelijk van de beladingstoe-
stand van de wagen.
Voorstoelen bezet, bagageruimte leeg
Alle zitplaatsen bezet, bagageruimte leeg
Alle zitplaatsen bezet, bagageruimte beladen
Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen
Bij een andere belading van de wagen kunnen ook de
standen , , worden gebruikt.
Bij de full led-koplampen vindt de lichtbundel-
hoogteverstelling automatisch plaats.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een verkeerd ingestelde lichtbundelhoogte leidt tot
een onvoldoende verlichting van de weg of verblin-
ding van andere weggebruikers.
De lichtbundelhoogte correct instellen.
Functie Dynamische bochtenverlichting voor de
full led-koplampen activeren/deactiveren
De deactivering of activering van de functie vindt als
volgt plaats in het infotainment.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Rijverlichting
De functie
Dynamische bochtenverlichting
activeren of deac-
tiveren.
Of:
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
.
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Rijverlichting
selecteren.
Het menupunt
Rijverlichting
selecteren en de functie
Dynamische bochtenverlichting
activeren/deactiveren.
Full led-koplampen instellen voor links-/rechtsrij-
dend verkeer - Rijden in het buitenland
De instelling van het reismodustype (links-/rechtsrij-
dend verkeer) vindt als volgt plaats in het infotain-
ment.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Rijverlichting
De reismodus instellen.
Of:
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
.
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Rijverlichting
selecteren.
Het menupunt
Rijverlichting
selecteren en de reismo-
dus instellen.
Probleemoplossing
Knipperlicht uitgevallen
knippert sneller - Knipperlicht rechts uitgeval-
len
Het knipperlicht rechts controleren.
52
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
knippert sneller - Knipperlicht links uitgevallen
Het knipperlicht links controleren.
knippert niet bij aangekoppelde aanhangwa-
gen - Aanhangwagenknipperlicht uitgevallen
De aanhangwagenverlichting controleren.
Led-lampje of gloeilampje defect
brandt samen met
Op het display verschijnt informatie over het
betreende lampje.
De hulp van een specialist inroepen.
Koplampen aan binnenzijde beslagen
In de koplamp kan vocht neerslaan. Dit is geen de-
fect.
Onjuiste werking van de automatische aansturing
rijverlichting
De voorruit bij de regen-lichtsensor reinigen.
Lichtbundel voor de wagen is duidelijk korter ge-
worden
Koplamp defect.
De hulp van een specialist inroepen.
Rijverlichting uitgevallen
Indien een melding over de uitgevallen rijverlichting
wordt weergegeven, werkt het licht in het noodpro-
gramma.
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
Buitenverlichting COMING HOME,
LEAVING HOME
Werking
De functie COMING HOME schakelt het licht in na
het uitschakelen van het contact en het openen van
het bestuurdersportier. De verlichting wordt na het
aflopen van de ingestelde verlichtingsduur automa-
tisch uitgeschakeld.
De functie LEAVING HOME schakelt het licht in bij
het ontgrendelen van de wagen met de radiografi-
sche afstandsbediening.
Werkingsvoorwaarden
Verslechterd zicht.
De lichtschakelaar staat in de modus .
Instellingen
De instelling van de functie vindt als volgt plaats in
het infotainment.
Buiten
aantippen.
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Comfortlicht
selecteren.
Het menupunt
Comfortlicht
selecteren en de instelling
van de functie uitvoeren.
Grootlichtassistent Light Assist
Werking
De grootlichtassistent schakelt het grootlicht auto-
matisch in en uit.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het grootlicht zo nodig handmatig in- of uitschake-
len.
Werkingsvoorwaarden
Het systeem is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in de modus .
De rijsnelheid ligt boven 30 km/h (voor enkele
landen boven 60 km/h).
Het dimlicht is ingeschakeld.
Bediening
Inschakelen
De hendel in pijlrichting
drukken.
In het instrumentenpa-
neel brandt
.
Uitschakelen
Het grootlicht handmatig in- of uitschakelen.
Instellingen
Activering/deactivering
De deactivering of activering van de functie vindt als
volgt plaats in het infotainment.
Buiten
aantippen.
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Rijverlichting
selecteren.
Het menupunt
Rijverlichting
selecteren en de functie
Light Assist
activeren/deactiveren.
53
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting COMING HOME, LEAVING HOME
Dynamische grootlichtassistent Dynamic
Light Assist
Werking
De koplampassistent schakelt het grootlicht auto-
matisch in en uit.
Deze past bij ingeschakeld grootlicht de lichtbundel
zodanig aan, dat de bestuurders van tegemoetko-
mende voertuigen en voorliggers niet worden ver-
blind.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het grootlicht zo nodig handmatig in- of uitschake-
len.
Werkingsvoorwaarden
Het systeem is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in de modus
.
De rijsnelheid ligt boven 30 km/h (voor enkele
landen boven 60 km/h).
Het dimlicht is ingeschakeld.
Bediening
Inschakelen
De hendel in pijlrichting
drukken.
In het instrumentenpa-
neel brandt
.
Uitschakelen
Het grootlicht handmatig in- of uitschakelen.
Functiebeperking
Het systeem kan andere weggebruikers verblinden
als hun koplampen/lichten bv. om de volgende rede-
nen niet worden herkend.
De koplampen/lichten van de tegemoetkomende
voertuigen worden door bv. vangrails afgedekt.
De koplampen/lichten van het tegemoetkomende
voertuig of de voorligger zijn vervuild of werken
niet. Het systeem kan een voertuig ook als een
éénsporig verkeersmiddel herkennen.
Instellingen
Activering/deactivering
De deactivering of activering van de functie vindt als
volgt plaats in het infotainment.
Buiten
aantippen.
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Rijverlichting
selecteren.
Het menupunt
Rijverlichting
selecteren en de functie
Dynamic Light Assist
activeren/deactiveren.
Binnenverlichting
Bediening
Automatisch inschakelen
Het lampje wordt ingeschakeld, als een van de vol-
gende situaties zich voordoet.
De wagen wordt ontgrendeld.
Een portier wordt geopend.
Het contact wordt uitgeschakeld.
Automatisch uitschakelen
Het lampje wordt uitgeschakeld, als een van de vol-
gende situaties zich voordoet.
De wagen wordt vergrendeld.
Het contact wordt ingeschakeld.
Ongeveer 45 s na het sluiten van alle portieren.
Bediening van de verlichting
In-/uitschakelen van de verlichting voorin en
achterin
Deactivering van het automatisch inschake-
len (
brandt geel bij de deactivering)
De afzonderlijke lampjes kunnen worden in-/uitge-
schakeld door het bijbehorende lampje aan te raken.
Het helderheidsniveau van de verlichting kan worden
ingesteld door een vinger op het lampje te houden.
Het ingestelde helderheidsniveau wordt na het uit-
schakelen van de verlichting niet opgeslagen.
Indien een portier geopend blijft en het contact
uitgeschakeld is, wordt de verlichting na 10 minuten
automatisch uitgeschakeld.
Inschakelen van de verlichting van de make-up-
spiegel in de zonnekleppen bij de voorruit
De afdekking van de make-upspiegel openschui-
ven.
Instellingen
De helderheidsinstelling van de schakelaar- en in-
strumentenverlichting vindt plaats in het infotain-
ment op een van de volgende wijzen.
De rand aan bovenzijde
van het beeldscherm
indrukken en naar be-
neden slepen.
54
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Dynamische grootlichtassistent Dynamic Light Assist
Een venster met de schuifknop voor de instelling
van het helderheidsniveau wordt geopend.
Het helderheidsniveau met de schuifknop instellen.
Of:
Binnen
aantippen.
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt voor de binnenverlich-
ting selecteren.
Het menupunt voor de binnenverlichting selecte-
ren en het helderheidsniveau met de schuifknop in-
stellen.
Interieurverlichting sfeerverlichting
Gebruiksdoel
De sfeerverlichting zorgt voor een aangename sfeer
in het interieur.
De verlichting functioneert alleen bij ingeschakeld
dim- of stadslicht.
Het inschakelen van de verlichting vindt ook automa-
tisch plaats na het openen van het portier.
Bij het vergrendelen van de wagen gaat de verlich-
ting kort rood branden.
Bij het ontgrendelen van de wagen gaat de verlich-
ting kort groen branden.
Bij het openen van een van de portieren gaat de be-
treende portierverlichting rood branden om op het
geopende portier te attenderen.
Instellingen
De instelling van de sfeerverlichting vindt plaats in
het infotainment in het volgende menu.
Voorkeuze-opties van de sfeerverlichting
A
Af fabriek ingestelde voorkeuze-opties
Alleen het algemene helderheidsniveau van de
verlichting is instelbaar.
B
Door de gebruiker instelbare voorkeuze-optie.
De verlichtingskleur kan gezamenlijk voor het
dashboard en de portieren en onafhankelijk
voor de voetenruimte worden ingesteld.
Het helderheidsniveau van de verlichting kan
onafhankelijk voor het dashboard en de portie-
ren en voor de voetenruimte worden ingesteld.
C
Automatische voorkeuze-optie
De kleur en de helderheid veranderen automa-
tisch afhankelijk van de geselecteerde rijmo-
dus.
D
Uitschakelen van de verlichting
E
Instelling van het algemene helderheidsniveau
F
Instelling van de kleuren en het helderheidsni-
veau voor de voorkeuze-optie
Instelling van de kleur voor de voorkeuze-optie
A
Tabblad voor de instelling van de kleuren of het
helderheidsniveau
B
Optie voor de uniforme verlichtingskleur
De kleurinstelling vindt plaats met de schuif-
knop E
.
C
Optie voor de tweekleurige verlichting
De kleurinstelling voor het dashboard- en por-
tiergedeelte vindt plaats met de schuifknop E
.
De kleurinstelling voor de voetenruimte vindt
plaats met de schuifknop
F .
D
Optie voor de tweekleurige verlichting
De kleur voor het dashboard en de portieren
wordt vervangen door de kleur voor de voe-
tenruimte.
E
Schuifknop voor de instelling van de verlich-
tingskleur
F
Schuifknop voor de instelling van de verlich-
tingskleur
De voorkeuze-optie selecteren.
Het tabblad voor de instelling van de verlichtings-
kleur selecteren.
Selecteren of een uniforme verlichtingskleur of
een verschillende kleur voor het dashboard en de
portieren en een verschillende kleur voor de voe-
tenruimte moet worden ingesteld.
De gewenste verlichtingskleur met de schuifknop
instellen.
55
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Interieurverlichting sfeerverlichting
Instelling van het helderheidsniveau voor de voor-
keuze-optie
A
Tabblad voor de instelling van de kleuren of het
helderheidsniveau
B
Instelling van het helderheidsniveau voor het
dashboard
C
Instelling van het helderheidsniveau voor de voe-
tenruimte
D
Instelling van het helderheidsniveau voor de por-
tieren
De voorkeuze-optie selecteren.
Het tabblad voor de instelling van het helderheids-
niveau selecteren.
Het gedeelte selecteren waarvoor het helderheids-
niveau moet worden ingesteld.
Het gewenste verlichtingsniveau met de schuif-
knop instellen.
Ruitenwissers en -sproeiers
Werkingsvoorwaarden
Motorkap gesloten.
Achterklep gesloten.
Contact ingeschakeld.
Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij lage temperaturen kan de ruitensproeiervloeistof
op de ruit bevriezen en het zicht naar voren beper-
ken.
De ruitensproeierinstallatie pas gebruiken als de
ruit warm is.
Voorruit wassen en wissen
Snel wissen
Langzaam wissen
Afhankelijk van de uitrusting:
Intervalwissen
Automatisch door de regensensor geregeld
wissen
Uitschakelen
Tipwissen (tegen de veerdruk in)
A
Instelling van de wissnelheid voor de stand
Wassen en wissen (tegen de veerdruk in)
Afhankelijk van de uitrusting van de wagen kunnen
de ruitensproeiers van de voorruit na het starten van
de motor automatisch worden verwarmd.
Koplampen reinigen
Ingeschakelde koplampen worden bij de eerste keer
en na elke tiende keer wassen van de voorruit gerei-
nigd. De instelling van het reinigingsinterval kan door
een specialist worden uitgevoerd.
Achterruit wassen en wissen
Wassen en wissen van de ruit (tegen de veerdruk
in)
Wassen van de achteruitrijcamera (tegen de
veerdruk in)
Wissen
Uitschakelen
Automatisch wissen van de achterruit
Wanneer het voorruitwissen zonder onderbreking
plaatsvindt, dan wordt automatisch de achterruit in
regelmatige intervallen gewist.
56
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Ruitenwissers en -sproeiers
Bij ingeschakelde ruitenwissers vóór wordt de ach-
teruit bij het inschakelen van de achteruitversnelling
automatisch gewist.
Instellingen
Automatisch wissen activeren/deactiveren
De functies van het automatisch wissen van de ach-
terruit en het automatisch wissen bij regen kunnen in
het infotainment als volgt worden geactiveerd en
gedeactiveerd.
Het gewenste menu kiezen.
Buiten
Spiegels en wissers
Of:
Buiten
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Spiegels en wissers
selecte-
ren.
Het menupunt
Spiegels en wissers
selecteren.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een geschikte ruitensproeiervloeistof overeen-
komstig de weersomstandigheden gebruiken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de ruitensproeierin-
stallatie!
Bij het bijvullen van sproeiervloeistof de zeef niet
uit de aansluiting van het reservoir verwijderen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de koplampen!
Alleen sproeiervloeistof gebruiken die het polyca-
bonaat niet aantast.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van onderdelen van de
motorruimte!
Na het bijvullen van de ruitensproeiervloeistof het
reservoir sluiten.
Het ruitensproeiervloeistofreservoir bevindt zich in
de motorruimte » Pagina 11.
De inhoud van het reservoir bedraagt 3 liter, bij wa-
gens met koplampsproeiers 4,7 liter.
De motorkap openen » Pagina 148.
Het bovenste gedeelte van het deksel voorzichtig
openen.
De ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Probleemoplossing
Ruitensproeiervloeistofpeil te laag
brandt samen met
De ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Vastgevroren ruitenwissers
Vastgevroren ruitenwissers voor het inschakelen
van het contact voorzichtig van de ruit losmaken
en van sneeuw en ijs bevrijden.
Ruitenwisserarmen wegklappen en
ruitenwisserbladen vervangen
Ruitenwisserarmen handmatig van de ruit weg-
klappen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de ruitenwissers en de
motorkap!
De motorkap sluiten, voordat de ruitenwisserar-
men van de ruit worden weggeklapt.
Als de ruitenwisserarmen zijn weggeklapt het con-
tact niet inschakelen.
Het contact in- en weer uitschakelen.
Binnen 10 s de bedie-
ningshendel naar bene-
den drukken en onge-
veer 2 s vasthouden.
De ruitenwisserarmen
nemen de stand voor
het wegklappen in.
De ruitenwisserarmen
van de ruit wegklap-
pen.
57
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Ruitenwissers en -sproeiers
Ruitenwisserarmen van de ruit wegklappen via het
infotainment
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de ruitenwissers en de
motorkap!
Het contact uitschakelen en de motorkap sluiten,
voordat de ruitenwisserarmen van de ruit worden
weggeklapt.
Als de ruitenwisserarmen zijn weggeklapt het con-
tact niet inschakelen.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Spiegels en wissers
Het menupunt voor de servicestand van de ruiten-
wisserarmen selecteren.
De ruitenwisserarmen nemen de stand voor het
wegklappen in.
De ruitenwisserarmen van de ruit wegklappen.
Of:
Buiten
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Spiegels en wissers
selecte-
ren.
Het menupunt
Spiegelen en wissers
en vervolgens de ser-
vicestand van de ruitenwisserarmen selecteren.
De ruitenwisserarmen nemen de stand voor het
wegklappen in.
De ruitenwisserarmen van de ruit wegklappen.
Ruitenwisserbladen vervangen
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
De ruitenwisserbladen een- tot tweemaal per jaar
vervangen.
De ruitenwisserarm van de ruit wegklappen.
De borging indrukken
en het wisserblad ver-
wijderen.
Het nieuwe wisserblad
aanbrengen tot deze
vastklikt.
De ruitenwisserarm op
de ruit terugklappen.
Het contact inschake-
len en de bedienings-
hendel naar beneden
drukken.
Deksel voor het bijvullen van de
ruitensproeiervloeistof
58
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Ruitenwissers en -sproeiers
Verwarming en airconditioning
Handbediende airconditioning
Waarop letten
We adviseren een verschil van max. 5 °C tussen de
buitentemperatuur en de interieurtemperatuur aan
te houden.
Een keer per jaar wordt een desinfectie van de air-
conditioning aanbevolen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor condensvorming!
De ventilator altijd ingeschakeld laten.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
In de circulatiefunctie is er geen toevoer van buiten-
lucht. Dit kan leiden tot verminderde aandacht en het
beslaan van de ruiten.
De circulatiefunctie slechts kortstondig ingescha-
keld laten.
Werkingsvoorwaarden van de koelfunctie
De buitentemperatuur is hoger dan 2 °C.
De motor draait.
De ventilator is ingeschakeld.
Bediening
Menu voor de bediening van de airconditioning
onder het infotainment indrukken.
Het volgende menu wordt weergegeven.
Klassieke instelling van de airconditioning
weergeven
Overige instellingen van de airconditioning
Het menu voor de bediening van de airconditio-
ning wordt ook bij de temperatuur- of ventilatortoe-
rentalinstelling in de statusbalk van het infotainment-
beeldscherm weergegeven.
Instellingen
onder het infotainment indrukken op het in-
fotainmentbeeldscherm aantippen.
Het volgende menu wordt weergegeven.
A
Luchtuitstroomrichting instellen
B
Temperatuur instellen
C
Ventilatortoerental instellen
D
Airconditioning inschakelen
E
Overzicht van de momenteel geselecteerde
functie
Airconditioning in-/uitschakelen
Koelfunctie in-/uitschakelen
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » Pagina 33
Stuurwielverwarming in-/uitschakelen » Pagi-
na 41
Stoelverwarming in-/uitschakelen » Pagina 40
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
Overige instellingen
De functietoets
op het infotainmentbeelds-
cherm aantippen om verdere instellingen uit te
voeren.
Koelvloeistofverwarmer automatisch
- de snelle interieurver-
warming in-/uitschakelen.
Koelfunctie
Bij ingeschakelde koelfunctie worden de tempera-
tuur en de luchtvochtigheid in de wagen verlaagd.
Door het inschakelen van de koelfunctie wordt het
beslaan van de ruiten voorkomen.
Circulatiefunctie
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat veront-
reinigde buitenlucht in het interieur van de wagen
komt.
Het kortstondig inschakelen van de circulatiefunctie
kan de koelwerking verhogen.
Tijdens de werking van de airconditioning kan on-
der bepaalde omstandigheden het stationair toeren-
tal automatisch worden verhoogd.
Probleemoplossing
Water onder de wagen
Bij ingeschakelde koelfunctie kan water van de air-
conditioning druppelen. Dit is geen lekkage.
59
Verwarming en airconditioning › Handbediende airconditioning
Beslagen ruiten
Het ventilatortoerental verhogen, de koelfunctie
inschakelen en de luchtverdeling op de voorruit
zetten.
Zelfstandig in-/uitschakelen van de koelfunctie
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur kan de
koelfunctie automatisch uitschakelen. Hierdoor
wordt een voldoende motorkoeling gegarandeerd.
Automatische airconditioning
Climatronic
Waarop letten
We adviseren een verschil van max. 5 °C tussen de
buitentemperatuur en de interieurtemperatuur aan
te houden.
Een keer per jaar wordt een desinfectie van de air-
conditioning aanbevolen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor condensvorming!
De ventilator altijd ingeschakeld laten.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
In de circulatiefunctie is er geen toevoer van buiten-
lucht. Dit kan leiden tot verminderde aandacht en het
beslaan van de ruiten.
De circulatiefunctie slechts kortstondig ingescha-
keld laten.
Werking
Uitleg van de afzonderlijke functies van de Climatro-
nic.
Automatische regeling
De automatische regeling houdt de temperatuur
constant en voorkomt het beslaan van de ruiten.
Slimme airconditioning
De slimme airconditioning is de automatische rege-
ling met vooringestelde voorkeuze-opties.
Koelfunctie
Bij ingeschakelde koelfunctie worden de tempera-
tuur en de luchtvochtigheid in de wagen verlaagd.
Door het inschakelen van de koelfunctie wordt het
beslaan van de ruiten voorkomen.
Circulatiefunctie
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat veront-
reinigde buitenlucht in het interieur van de wagen
komt.
Air Care
Geldt voor het infotainment Swing.
De Air Care-functie voorkomt het binnendringen van
schadelijke stoen in het interieur. Tegelijkertijd
wordt de lucht gecirculeerd en gereinigd.
Voor de correcte werking moeten de portieren en
ruiten gesloten zijn.
De functie wordt door aantippen van de functietoets
Activeren
in het bedieningsmenu van de aircondi-
tioning gestart/uitgeschakeld.
Het luchtreinigingsproces wordt weergegeven in het
infotainment.
Air Care
Geldt voor het infotainment Columbus.
De Air Care-functie voorkomt het binnendringen van
schadelijke stoen in het interieur. Tegelijkertijd
wordt de lucht gecirculeerd en gereinigd.
Voor de correcte werking moeten de portieren en
ruiten gesloten zijn.
De functie wordt door aantippen van de functietoets
Air Care
in het bedieningsmenu van de airconditio-
ning gestart/uitgeschakeld.
Het inschakelen van de functie wordt aangegeven
door de groene verkleuring van de functietoets
Air Ca-
re
.
Het uitschakelen van de functie wordt aangegeven
door de witte verkleuring van de functietoets
Air Care
.
Na het uitschakelen van de functie blijft de func-
tietoets
Air Care
nog een bepaalde tijd groen branden.
Werkingsvoorwaarden van de koelfunctie
De buitentemperatuur is hoger dan 2 °C.
De motor draait.
De ventilator is ingeschakeld.
Bediening
Menu voor de bediening van de airconditioning
onder het infotainment indrukken.
Het volgende menu wordt weergegeven.
Slimme airconditioning met vooringestelde
voorkeuze-opties weergeven
Klassieke instelling van de airconditioning
weergeven
Air Care
Overige instellingen van de airconditioning
Geldt voor het infotainment Columbus.
Het menu voor de bediening van de airconditioning
wordt ook bij de temperatuurinstelling in de status-
balk van het infotainmentbeeldscherm weergegeven.
Geldt voor het infotainment Columbus.
60
Verwarming en airconditioning › Automatische airconditioning Climatronic
Na het inschakelen wordt de airconditioning gestart
overeenkomstig de instelling voor het uitschakelen.
Geldt voor het infotainment Swing.
Na het inschakelen van de airconditioning wordt al-
tijd de automatische regeling gestart.
Instellingen
Slimme airconditioning instellen
onder het infotainment indrukken op het in-
fotainmentbeeldscherm aantippen.
Afhankelijk van de uitrusting wordt een menu met
enkele van de volgende functies weergegeven.
Airconditioning in-/uitschakelen
Voorin
Instelling voorin weergeven
Achter
Instelling achterin weergeven
Ventilatie/ontwasemen van de voorruit
Warme luchtstroom naar de voetenruimte
Warme luchtstroom naar de handen
Koude luchtstroom naar de voetenruimte
Buitenluchtstroom naar het interieur
Koelfunctie in-/uitschakelen
Vasthouden van de interieurtemperatuur
overeenkomstig de temperatuurinstelling
voor de bestuurderszijde in-/uitschakelen
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » Pagi-
na 33
Stuurwielverwarming in-/uitschakelen » Pa-
gina 41
Stoelverwarming/-ventilatie in-/uitschake-
len » Pagina 40
Temperatuur verlagen
Temperatuur verhogen
De geselecteerde voorkeuze-optie wordt voor een
bepaalde tijd ingeschakeld.
Voor het starten van de voorkeuze-optie moet
aan bepaalde voorwaarden m.b.t. de wagentoestand
worden voldaan. Sommige voorwaarden kunnen niet
worden beïnvloed of herkend.
Klassieke airconditioning instellen
onder het infotainment indrukken op het in-
fotainmentbeeldscherm aantippen.
Het volgende menu wordt weergegeven.
Geldt voor het infotainment Swing.
A
Instelling voorin weergeven
B
Luchtuitstroomrichting instellen
C
Instelling achterin weergeven
D
Capaciteit in de automatische modus instellen
E
Ventilatortoerental instellen
F
Climatronic inschakelen, overzicht van de actu-
eel gekozen functies
Climatronic in-/uitschakelen
Koelfunctie in-/uitschakelen
Vasthouden van de interieurtemperatuur over-
eenkomstig de temperatuurinstelling voor de
bestuurderszijde in-/uitschakelen
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » Pagi-
na 33
Stuurwielverwarming in-/uitschakelen » Pagi-
na 41
Stoelverwarming/-ventilatie in-/uitschake-
len » Pagina 40
Verhoging van het verwarmingsvermogen van
de verwarming voor de zitplaatsen achterin ver-
grendelen » Pagina 40
Temperatuur verlagen
Temperatuur verhogen
Geldt voor het infotainment Columbus.
A
Instelling voorin weergeven
B
Luchtuitstroomrichting instellen
C
Instelling achterin weergeven
D
Capaciteit in de automatische modus instellen
E
Ventilatortoerental instellen
61
Verwarming en airconditioning › Automatische airconditioning Climatronic
F
Climatronic inschakelen, overzicht van de actu-
eel gekozen functies
Climatronic in-/uitschakelen
Voorruitverwarming in-/uitschakelen » Pagi-
na 33
Stuurwielverwarming in-/uitschakelen » Pagi-
na 41
Vasthouden van de interieurtemperatuur over-
eenkomstig de temperatuurinstelling voor de
bestuurderszijde in-/uitschakelen
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
Koelfunctie in-/uitschakelen
Stoelverwarming/-ventilatie in-/uitschake-
len » Pagina 40
Verhoging van het verwarmingsvermogen van
de verwarming voor de zitplaatsen achterin ver-
grendelen » Pagina 40
Temperatuur verlagen
Temperatuur verhogen
Bij een temperatuurinstelling buiten het getallenbe-
reik wordt op het infotainmentbeeldscherm een van
de volgende symbolen weergegeven.
Maximumkoelvermogen
Maximumverwarmingsvermogen
Tijdens de werking van de airconditioning kan on-
der bepaalde omstandigheden het stationair toeren-
tal automatisch worden verhoogd.
Verdere instellingen van de Climatronic
Geldt voor het infotainment Swing.
De functietoets
in het bedieningsmenu van de
airconditioning aantippen.
Het volgende menu wordt weergegeven.
Automatische circulatie
- In-/uitschakelen van de automati-
sche circulatiefunctie, waarbij wordt voorkomen
dat verontreinigde buitenlucht het interieur van de
wagen binnendringt.
Koelvloeistofverwarmer automatisch
- In-/uitschakelen van de
snelle interieurverwarming
Voorruitverwarming automatisch
- In-/uitschakelen van de au-
tomatische voorruitverwarming » Pagina 33.
Automatisch inschakelen van de stoel- en stuur-
wielverwarming bij het starten van de motor (af-
hankelijk van de interieurtemperatuur).
Verdere instellingen van de Climatronic
Geldt voor het infotainment Columbus.
De functietoets in het bedieningsmenu van de
airconditioning aantippen.
Het volgende menu wordt weergegeven.
Automatische circulatie
- In-/uitschakelen van de automati-
sche circulatiefunctie, waarbij wordt voorkomen
LO
HI
dat verontreinigde buitenlucht het interieur van de
wagen binnendringt.
Koelvloeistofverwarmer automatisch
- In-/uitschakelen van de
snelle interieurverwarming.
Voorruitverwarming automatisch
- In-/uitschakelen van de au-
tomatische voorruitverwarming » Pagina 33.
Automatisch inschakelen van de stoel- en stuur-
wielverwarming bij het starten van de motor (af-
hankelijk van de interieurtemperatuur).
Probleemoplossing
Water onder de wagen
Bij ingeschakelde koelfunctie kan water van de air-
conditioning druppelen. Dit is geen lekkage.
Beslagen ruiten
De automatische regeling inschakelen.
Of:
Het ventilatortoerental verhogen, de koelfunctie
inschakelen en de luchtverdeling op de voorruit
zetten.
Zelfstandig in-/uitschakelen van de koelfunctie
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur kan de
koelfunctie automatisch uitschakelen. Hierdoor
wordt een voldoende motorkoeling gegarandeerd.
Interieurvoorverwarming en -ventilatie
Gebruiksdoel
De interieurvoorverwarming verwarmt het wagenin-
terieur en de motor.
Met de interieurvoorventilatie is het mogelijk om het
interieur bij uitgeschakelde motor van verse lucht te
voorzien. Hierdoor wordt de temperatuur in het inte-
rieur verlaagd, bv. bij een in de zon geparkeerde wa-
gen.
Waarop letten
GEVAAR
Vergiftigingsgevaar!
De interieurvoorverwarming mag niet in gesloten
ruimtes worden gebruikt.
GEVAAR
Brandgevaar!
De interieurvoorverwarming voor het tanken uit-
schakelen.
De uitlaatpijp van de interieurvoorverwarming be-
vindt zich aan de onderzijde van de wagen. Daarom
de wagen niet op plaatsen stilzetten waar de on-
derzijde van de wagen met licht ontvlambare ma-
terialen, bv. droog gras, bladeren, gemorste brand-
stof e.d., in contact kan komen.
62
Verwarming en airconditioning › Interieurvoorverwarming en -ventilatie
Werking
Het interieur wordt overeenkomstig de in het menu
van de interieurvoorverwarming ingestelde tempera-
tuur verwarmd of geventileerd.
Voor de verwarming gebruikt het systeem brandstof
uit de brandstoftank.
Werkingsvoorwaarden
De acculadingstoestand is voldoende.
De brandstofvoorraad is voldoende, in het instru-
mentenpaneel brandt niet.
Bediening
In-/uitschakelen in het infotainment
aantippen.
Weergave van het controlelampje
Bij het inschakelen van het systeem brandt
in het
instrumentenpaneel.
In-/uitschakelen met de radiografische afstands-
bediening
De betreende toets ingedrukt houden.
A
Controlelampje
B
Antenne
Uitschakelen
Inschakelen
De radiografische afstandsbediening met de an-
tenne naar boven vasthouden.
LET OP
De radiografische afstandsbediening beschermen
tegen vocht, sterke schokken en direct zonlicht.
Weergave van het controlelampje van de radiogra-
fische afstandsbediening
Brandt 2 seconden groen - Inschakelen.
Brandt 2 seconden rood - Uitschakelen.
Reikwijdte van de radiografische afstandsbedie-
ning
De reikwijdte van de radiografische afstandsbedie-
ning bedraagt bij een volle batterij enkele honderden
meters. Obstakels of weersinvloeden kunnen de
reikwijdte verminderen.
Automatisch inschakelen instellen
Menu weergeven
op het infotainmentbeeldscherm aantip-
pen.
Instellingen en informatie op het infotainment-
beeldscherm
A
Lijst met inschakeltijden, activering/deactivering
van de inschakeltijd
B
Temperatuurinstelling
C
Directe activering
D
Bij ingeschakelde verwarming worden de ruiten
rood weergegeven
Bij ingeschakelde ventilatie worden de ruiten
blauw weergegeven
Instelling van de looptijd
Er kan altijd maar één ingestelde voorkeuzetijd actief
zijn. De geactiveerde voorkeuzetijd wordt na het au-
tomatisch starten weer gedeactiveerd. Voor het
starten van de volgende voorkeuzetijd moet deze
voorkeuzetijd worden geactiveerd.
Bij het kiezen van de dag in de voorkeuzetijd is er
tussen zondag en maandag een positie waarbij geen
dag wordt aangegeven. Bij de keuze van deze positie
wordt het systeem iedere dag ingeschakeld zonder
een dag te hoeven selecteren.
Probleemoplossing
Rook in de motorruimte
In de motorruimte kan tijdens de werking van de in-
terieurvoorverwarming rook- en geurontwikkeling
ontstaan. Dit is geen defect.
Doordraaien van de interieurvoorverwarming na
het afzetten van de motor
Na het uitschakelen werken de interieurvoorverwar-
ming en de waterpomp nog even door om de reste-
rende brandstof in de verwarming te verbranden.
Controlelampje in de radiografische afstandsbe-
diening
Knippert langzaam groen - het inschakelsignaal is
niet ontvangen.
Knippert langzaam rood - het uitschakelsignaal is
niet ontvangen.
63
Verwarming en airconditioning › Interieurvoorverwarming en -ventilatie
Knippert onregelmatig groen - de interieurvoorver-
warming is geblokkeerd, bv. omdat de brandstof-
tank bijna leeg is of als er sprake is van een storing.
De brandstofvoorraad controleren.
Indien de brandstofvoorraad in orde is, de hulp van
een specialist inroepen.
Brandt eerst oranje, daarna groen/rood - de batterij
is zwak, het in-/uitschakelsignaal is ontvangen.
Brandt eerst oranje, knippert daarna groen/rood -
de batterij is zwak, het in-/uitschakelsignaal is niet
ontvangen.
Knippert oranje - de batterij is vrijwel ontladen, het
in-/uitschakelsignaal is niet ontvangen.
Brandt niet - de batterij is ontladen, het in-/uitscha-
kelsignaal is niet ontvangen.
De batterij vervangen.
Batterij van de radiografische
afstandsbediening vervangen
Met een dunne schroe-
vendraaier de afdek-
king in het aangegeven
gebied losmaken.
De afdekking open-
klappen en eruit schui-
ven.
Met een schroeven-
draaier de batterij in
het aangegeven gebied
losmaken.
De batterij vervangen.
De batterij plaatsen en
erin drukken, tot hij
hoorbaar vastklikt.
Bestuurdersinformatiesysteem
Digitaal instrumentenpaneel
Overzicht
A
Rij controlelampjes
B
Koelvloeistoftemperatuurmeter
C
Brandstofmeter
D
Display
E
Displaygedeelte met geselecteerde informatie
voor de bestuurder
F
Centraal displaygedeelte
Bediening
Overzicht van de toetsen/kartelwielen op het mul-
tifunctiestuurwiel
Spraakbediening in-/uitschakelen
A
Volume en klank instellen
Naar de volgende titel/zender wisselen
Naar de vorige titel/zender wisselen
Menu van de hulpsystemen tonen
B
Weergave van de gekozen informatie regelen
Variant van de displayweergave wijzigen / Menu-
punten van het submenu aan de linker displayzij-
de weergeven
Variant van de displayweergave wijzigen / Menu-
punten van het submenu aan de rechter display-
zijde weergeven
64
Bestuurdersinformatiesysteem › Digitaal instrumentenpaneel
Volume en klank instellen
Om het volume in te stellen, het kartelwiel A
draaien.
Om de geluidsonderdrukking te activeren/te deac-
tiveren, het kartelwiel A indrukken.
Menu met geselecteerde informatie op het display
weergeven
Om het menu aan de rechterzijde van het display
weer te geven, het kartelwiel
B indrukken.
Om het menu aan de linkerzijde van het display
weer te geven, het kartelwiel B tweemaal indruk-
ken.
Om tussen informatie te wisselen, het kartelwiel
B draaien.
Bij bepaalde informatie kan het submenu door het in-
drukken van de pijltoets
resp. worden weergege-
ven.
Om tussen menupunten van het submenu te wis-
selen, het kartelwiel
B
draaien.
De optie om tussen informatie te wisselen, wordt
door pijlen aangegeven. Dit is slechts kortstondig
mogelijk.
Instellingen
Taal instellen
De instelling van de taal vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menu.
Tijd instellen
De instelling van de tijd vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menu.
Helderheid van de verlichting van het instrumen-
tenpaneel instellen
De helderheid wordt automatisch afhankelijk van de
omgevingsverlichting ingesteld.
De handmatige instelling van de helderheid vindt bij
ingeschakeld dimlicht als volgt plaats.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Binnen
Sfeerverlichting
De instelling uitvoeren.
Of:
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Binnen
Sfeerverlichting
De instelling uitvoeren.
Kilometerteller op het display van het instrumen-
tenpaneel terugzetten
Op het displaygedeelte met geselecteerde infor-
matie rechts of links het menupunt voor de kilome-
terweergave kiezen.
De toets resp. op het multifunctiestuurwiel in-
drukken.
In het weergegeven menu het menupunt voor het
terugzetten van de kilometerteller “Vanaf start” of
“Lange tijd” kiezen.
Kilometerteller in het infotainment terugzetten
Het terugzetten van de teller vindt plaats in het vol-
gende menu.
Of:
Het terugzetten van de kilometerteller is alleen
mogelijk bij “Vanaf start” of “Lange tijd”.
Variant van de displayweergave instellen
De toets of op het multifunctiestuurwiel in-
drukken om de variant van de displayweergave te
wijzigen.
Weergegeven variant selecteren
A
Klassieke weergave
B
Navigatieweergave
C
Rijassistenten
D
Basisweergave
Rijgegevens
Overzicht
De rijgegevensweergave werkt bij ingeschakeld con-
tact.
Op het display van het instrumentenpaneel
Afhankelijk van de uitrusting wordt op het display
van het instrumentenpaneel bv. snelheids-, ver-
bruiks-, actieradiusinformatie enz. weergegeven.
In het infotainment
In het infotainment worden de volgende gegevens
weergegeven.
Afgelegde afstand
65
Bestuurdersinformatiesysteem › Rijgegevens
Rijtijd
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik
Actieradius
Geheugen
Het systeem slaat de rijgegevens op in de volgende
geheugens.
Sinds start
In het geheugen worden rijgegevens vanaf de in-
schakeling tot aan de uitschakeling van het contact
opgeslagen. Bij een ritonderbreking van meer dan 2
uur wordt het geheugen teruggezet.
Lange tijd
In het geheugen worden de rijgegevens van alle rit-
ten tot in totaal 99 uur en 59 minuten rijtijd of
9.999 gereden kilometers opgeslagen. Indien een
van deze waarden wordt overschreden, wordt het
geheugen teruggezet.
Sinds tanken
In het geheugen worden rijgegevens sinds de laat-
ste maal brandstof tanken opgeslagen. Bij de vol-
gende keer tanken wordt het geheugen terugge-
zet.
Bediening
Rijgegevens op het display van het instrumenten-
paneel via het multifunctiestuurwiel weergeven
Om het menu aan de
rechterzijde van het
display weer te geven,
het kartelwiel
A in-
drukken.
Om het menu aan de
linkerzijde van het dis-
play weer te geven, het
kartelwiel
A twee-
maal indrukken.
Om tussen informatie te wisselen, het kartelwiel
A draaien.
Rijgegevens in het infotainment weergeven
De weergave van de rijgegevens vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Of:
Geheugen voor rijgegevens op het display van het
instrumentenpaneel via het multifunctiestuurwiel
selecteren en terugzetten
Om het geheugen voor
rechts weergegeven
rijgegevens te selecte-
ren, de toets
indruk-
ken. Het kartelwiel A
draaien om het bijbe-
horende geheugen te
selecteren resp. het
kartelwiel indrukken
om het geheugen te
bevestigen.
Om het geheugen voor links weergegeven rijgege-
vens te selecteren, de toets indrukken. Het kar-
telwiel
A draaien om het bijbehorende geheugen
te selecteren resp. het kartelwiel indrukken om het
geheugen te bevestigen.
Om het geheugen voor weergegeven rijgegevens
terug te zetten, de toets
of indrukken. Het
kartelwiel A
draaien om het terugzetten van het
bijbehorende geheugen te selecteren resp. het kar-
telwiel indrukken om het terugzetten te bevesti-
gen.
Geheugen in het infotainment selecteren
De geheugenkeuze vindt plaats door het aantippen
van het bijbehorende tabblad in het infotainment-
beeldscherm in het volgende menu.
Of:
Geheugen in het infotainment terugzetten
Het terugzetten van het geheugen vindt als volgt
plaats in het infotainment.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Binnen
Instrumentenpaneel
Het betreende geheugen terugzetten.
Of:
Binnen
Instrumentenpaneel
Het betreende geheugen terugzetten.
Instellingen
Eenheden instellen
De instelling van de eenheden vindt plaats in het in-
fotainment in het volgende menu.
66
Bestuurdersinformatiesysteem › Rijgegevens
Head-updisplay
Werking
Het head-updisplay projecteert geselecteerde infor-
matie op de voorruit in het gezichtsveld van de be-
stuurder.
Beperking
De functie kan bijvoorbeeld door sterke invallende
zonnestraling beperkt of niet beschikbaar zijn.
Zonnebrillen met polarisatiefilters kunnen de vi-
suele waarneming van de weergave negatief beïn-
vloeden.
Instellingen
Het gewenste menu kiezen.
Binnen
Head-updisplay
Of:
Binnen
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Head-updisplay
selecteren.
Het menupunt
Head-updisplay
selecteren.
In het weergegeven menu kunnen de volgende me-
nupunten worden ingesteld,
Activering/deactivering.
Positie.
Helderheid.
Kleurenschema.
Selectie van de geprojecteerde informatie.
De positie is eveneens instelbaar door het draaien
van het kartelwiel
A op het multifunctiestuurwiel.
Wagentoestand
weergave
De weergave van de wagenstatus vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Of:
A
Gekleurd weergegeven wagengedeelten wijzen
op bijbehorende waarschuwingsmeldingen
B
Servicetermijnen en chassisnummer (VIN)
C
Bandencontrole
D
Informatie over het motoroliepeil
E
Waarschuwingsmeldingen over de wagenstatus
en het aantal
F
Actieradius
G
Deactivering/activering van het start-stopsys-
teem
Werking
Bij een systeemstoring worden bij ingeschakeld con-
tact op het display van het instrumentenpaneel mel-
dingen over de betreende storing weergegeven.
Meldingen over storingen kunnen ook in het infotain-
ment worden weergegeven.
Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen,
worden de waarschuwingsmeldingen telkens weer
weergegeven. Na de eerste weergave van de mel-
ding worden alleen nog de controlelampjes
(ge-
vaar) of (waarschuwing) weergegeven.
Toets SET
Toets SET
Met de knop is een snelle toegang mogelijk tot de
instellingen van de volgende wagensystemen (afhan-
kelijk van de uitrusting).
Uitschakelen van het start-stopsysteem » Pagi-
na 122.
Uitschakelen van de aandrijfslipregeling
ASR » Pagina 131.
Inschakelen van het stabiliseringsprogramma
ESC Sport » Pagina 131.
Interieurbewaking » Pagina 28.
Bandencontrole » Pagina 166.
Toegang tot de selectie en instelling van de be-
stuurdershulpsystemen.
67
Bestuurdersinformatiesysteem › Head-updisplay
Toegang tot verdere wageninstellingen.
Infotainment Swing
Infotainmentoverzicht
A
Touchscreen
Draaiknop links
Indrukken: Infotainment in-/uitschakelen
Draaien: Volume instellen
Draaiknop rechts
Indrukken: Menupunt bevestigen
Draaien: Menupunt selecteren / waarde in-
stellen
Menu Radio en Media
Menu Telefoon
Alle menu's
Menu SmartLink
Aantippen: Menu weergeven
Ingedrukt houden: Spraakbediening van de
SmartLink-applicatie in-/uitschakelen
Informatie over wageninstellingen
Infotainment-instellingen
Systeem
Beperking
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele in-
fotainment-functies tijdens het rijden niet of slechts
beperkt mogelijk.
Het infotainment attendeert hierop middels een mel-
ding op het beeldscherm.
Basisinstellingen
Basisfuncties instellen
Voor de weergave van de beschikbare instellingen
van het infotainmentsysteem als volgt te werk gaan.
aantippen.
Of:
68
Infotainment Swing › Infotainmentoverzicht
aantippen.
De volgende basisfuncties kunnen bv. worden inge-
steld.
Tijd en datum.
Taal.
Eenheden.
Herstellen van de fabrieksinstelling.
Geluidsinstellingen
De instelling van het infotainment-geluid vindt plaats
in het menu
.
De volgende menupunten kunnen worden ingesteld.
Instelling van de equalizer.
Instelling van de volumeverhouding.
Volume-instelling van de afzonderlijke infotain-
ment-functies.
Instelbaar zijn bv. enkele van de volgende menu-
punten.
Instelling van het maximumvolume bij het inscha-
kelen van het infotainment.
Snelheidsafhankelijke volume-instelling.
Instelling van de infotainment-geluidsonderdruk-
king bij ingeschakelde parkeerhulp.
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende uitge-
breide geluidsinstellingen instelbaar.
Instelling van de ruimteoptimalisatie.
Instelling van de audioprofielen op genre.
Instelling van het subwoofer-volume.
Configuratiehulp
De configuratiehulp helpt bij de instelling van bepaal-
de infotainment-functies.
De configuratiehulp wordt automatisch weergege-
ven, wanneer er na het inschakelen van het infotain-
ment ten minste twee niet-ingestelde menupunten
zijn.
Voor het uitschakelen van de automatische weer-
gave, bij weergegeven configuratiehulp
Niet meer weer-
geven
aantippen.
Voor de handmatige weergave
Configura-
tiehulp
aantippen.
Menu MENU instellen
De positie van de functietoetsen in het menu MENU
kan als volgt worden aangepast.
De gewenste functietoets ingedrukt houden tot
deze vrij is.
De functietoets naar een andere positie verschui-
ven.
Fabrieksinstellingen
Door het terugzetten naar de fabrieksinstellingen
worden alle fabrieksinstellingen van het infotainment
hersteld.
Het contact en het infotainment inschakelen.
aantippen.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
selecteren en het terugzet-
ten bevestigen.
Om het succesvol terugzetten naar de fabrieksin-
stellingen te controleren, raden we aan om te con-
troleren of de gebruikersaccounts en het hoofdge-
bruikersaccount zijn verwijderd.
Probleemoplossing
Infotainment reageert niet
Het infotainment moet opnieuw worden opgestart.
langer dan 10 seconden indrukken.
Wachten tot de opstartprocedure is afgelopen.
Systeemupdate
Wij adviseren de systeemupdate door een specia-
list te laten uitvoeren.
De Systeemupdateupdate zorgt voor de optimale
werking van het infotainment, bv. compatibiliteit met
nieuwe telefoons.
Systeemversie bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
Of:
Systeeminformatie
aantippen.
Beeldscherm
Overzicht
A
Statusbalk
B
Regel met de functietoetsen van het weergege-
ven menu
C
Weergave/sluiten van het submenuvenster
D
Weergave van het infotainment-bedieningscen-
trum
69
Infotainment Swing › Beeldscherm
Bediening
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
De bediening van het infotainmentbeeldscherm
vindt plaats door een lichte aanraking met de
vingers.
De bediening is in principe vergelijkbaar met die van
een mobiele telefoon.
De volgende bedieningen zijn infotainmentspecifiek.
Aantippen
Functie of menupunt
selecteren.
Twee vingers naar boven of naar beneden slepen
Lijsten snel doorlopen.
Indrukken en ingedrukt houden
Bepaalde infotainment-
menu's met de optie
vrijgeven om deze ver-
volgens naar een ande-
re plaats op het beeld-
scherm te verplaatsen.
Instellingen
De instelling van de volgende basisfuncties van het
beeldscherm vindt plaats in het menu
Beeld-
scherm
.
Beeld van de beeldschermachtergrond
Helderheidsniveau van het beeldscherm.
Uitschakelen van het beeldscherm.
Weergave van de tijd.
Bevestigingsgeluiden.
Infotainmenttoetsenbord
Toetsenbordoverzicht
De indeling van de toetsenbordtekens is afhankelijk
van de ingestelde infotainment-taal.
In het infotainment worden afhankelijk van de con-
text de volgende typen gebruikt.
Alfanumeriek.
Numeriek.
Toetsenbord voor ingave.
Toetsenbord voor zoeken.
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens na elkaar wis-
sen
Lijst met gevonden items weergeven
B
Opgezochte vermeldingen
Detail van de opgezochte vermelding weerge-
ven
C
Toetsenbord-functietoetsen
Omschakelen tussen kleine letters/hoofdlet-
ters
/ Omschakelen naar taaltoetsenbord
Omschakelen tussen numeriek en teken-
toetsenbord
/ Extra toetsenbordtalen weergeven
Spatie invoegen
/ Cursor naar links/naar rechts verschuiven
De ingevoerde tekens bevestigen
Numeriek toetsenbord
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens wissen
70
Infotainment Swing › Infotainmenttoetsenbord
B
Toetsenbord-functietoetsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Als het contextafhankelijk mogelijk is, kunnen al-
fanumerieke tekens worden ingevoerd door een
functietoets met het cijfer ingedrukt te houden.
Bediening
Het infotainment-toetsenbord wordt gebruikt om
tekens, letters en cijfers in te geven.
Het toetsenbord wordt automatisch weergegeven
wanneer het infotainment vraagt om tekens in te ge-
ven.
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante
vermeldingen.
De vermelding die wordt gezocht kan inclusief dia-
kritische tekens worden ingevoerd.
Om de opgehaalde vermeldingen weer te geven
aantippen.
Extra toetsenbordtalen weergeven
Om de extra toetsenbordtalen te kunnen gebruiken,
moeten de gewenste talen eerst worden ingesteld.
of het vlagsymbool herhaaldelijk aantippen, tot
het toetsenbord met de gewenste taal wordt
weergegeven.
Verdere tekenvarianten
Door het vasthouden van het teken kunnen verdere
tekenvarianten worden weergegeven.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
De gewenste taal selecteren.
Bedieningscentrum
Overzicht
Weergave van het bedieningscentrum
De rand aan bovenzijde
van het beeldscherm
indrukken en naar be-
neden slepen.
Bedieningscentrum sluiten
De rand aan onderzijde van het beeldscherm in-
drukken en naar boven slepen.
Of:
5 s wachten.
Bedieningscentrum
Het infotainment-bedieningscentrum kan worden
gebruikt voor de snelle toegang tot de volgende
functies.
A
Voorkeursfuncties
B
Instelling van de instrumenten- en toetsenver-
lichting.
C
Instelling van het beschermingsniveau van per-
soonlijke gegevens.
Weergave van het beheer van het gebruikersac-
count.
Instellingen
Functietoetsen met voorkeursfuncties instellen
Voor de weergave van de editormodus de lege
functietoets met het symbool aantippen of de
bezette functietoets ingedrukt houden.
Voor het toevoegen van de voorkeursfunctie de
functietoets van de gewenste functie aantippen.
Voor het verwijderen van de voorkeursfunctie
aantippen.
Voor het sluiten van de editormodus aantippen.
Radio
Overzicht
Speler weergeven
aantippen.
De rand aan rechterzij-
de van het beeld-
scherm indrukken en
naar links slepen.
Speler sluiten
De rand aan linkerzijde van de speler indrukken en
naar rechts slepen.
71
Infotainment Swing › Bedieningscentrum
Analoge en digitale radiospeler
A
Radiozenderlogo
/
Naar de vorige/volgende zender wisselen
Het type omschakeling is afhankelijk van de in-
stelling van de pijltoetsen
Radio
Pijltoetsen:
.
Geluidsonderdrukking activeren/deactiveren
SCAN-functie in-/uitschakelen
Lijst met beschikbare zenders voor analoge en di-
gitale radio
Voor weergave aantippen.
Het gewenste frequentiegebied selecteren.
A
Lijst met beschikbare zenders
Beschikbare frequentiegebieden tonen
Na het selecteren van een frequentiegebied moet
nog de gewenste zender worden gekozen
Actueel opgeslagen zender
Onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender
Er is een verkeersinformatiezender ingesteld
Handmatig updaten van de AM- en DAB-zender-
lijst
B
Optie voor de zendersortering in de lijst in alfabe-
tische volgorde, op naam van de zendergroep of
op genre
C
Frequentiegebied selecteren
Na het selecteren van een frequentiegebied
wordt de laatst afgespeelde zender in het betref-
fende frequentiegebied ingesteld
In de zenderlijst kan informatie over het uitgezon-
den programmatype en het type regionale zender
worden weergegeven.
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Onder de voorkeuzetoetsen kunnen zenders uit alle
frequentiegebieden worden opgeslagen.
aantippen.
Momenteel beluisterde zender opslaan
Editormodus in-/uitschakelen
Alle wissen
- Alle voorkeuzezenders wissen
- De gewenste zender wissen
- Zenderlogo veranderen
De positie van de voorkeuzetoets kan worden ge-
wijzigd.
aantippen.
De gewenste voorkeuzetoets ingedrukt houden
tot deze vrij is.
De voorkeuzetoets naar een andere positie ver-
schuiven.
Bediening
SCAN-functie
De functie laat na elkaar de ontvangbare zenders van
het geselecteerde frequentiegebied gedurende en-
kele seconden horen.
Voor het starten van de scanfunctie in de weerge-
geven speler het menu Radio
aantippen of de
rechter draaiknop indrukken.
Voor het beëindigen van de scanfunctie in de
weergegeven speler het menu Radio aantippen
of de rechter draaiknop
indrukken.
Zender handmatig zoeken
Handmatig zoeken is beschikbaar voor AM- en FM-
zenders.
In de lijst beschikbare FM- of AM-zender aantip-
pen.
Om achtereenvolgens te zoeken of naast de
weergegeven schaal van het frequentiegebied aan-
tippen.
Of:
De scrollmarkering op de schaal van het frequen-
tiegebied ingedrukt houden en deze naar de ge-
wenste waarde verplaatsen.
Of:
Aan de rechter draaiknop draaien.
72
Infotainment Swing › Radio
Beperking
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
In de achterste zijruiten bevinden zich antennes
voor de ontvangst van het radiosignaal.
Het beplakken van de ruiten met folie of metaal
gecoate stickers kan de ontvangst van het radio-
signaal beïnvloeden.
ŠKODA AUTO aanvaardt geen verantwoordelijk-
heid voor de beschikbaarheid, correcte werking en
verzonden informatie van de RDS-dienst.
Instellingen
Zender uit de lijst met beschikbare zenders op-
slaan onder een voorkeuzetoets
Voor de weergave van de zenderlijst in het hoofd-
menu Radio aantippen.
De regel met de naam van de gewenste zender in-
gedrukt houden.
of de te vervangen voorkeuzetoets aantippen.
Zender uit de lijst met beschikbare zenders op-
slaan onder een voorkeuzetoets
Voor de weergave van de zenderlijst in het hoofd-
menu Radio
aantippen.
De regel met de naam van de gewenste zender in-
gedrukt houden.
of de te vervangen voorkeuzetoets aantippen.
De voorkeuzetoets wissen
Voor de weergave van de voorkeuzetoetsen in
het hoofdmenu Radio aantippen.
aantippen.
Voor het wissen van één voorkeuzetoets aan-
tippen.
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Functietoetsen / voor analoge en digitale radio
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De variant voor de zenderomschakeling in de radio-
speler met behulp van de functietoetsen / wordt
als volgt ingesteld.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Radio
Pijltoetsen:
aantippen.
De variant voor het omschakelen tussen de onder
de zendertoetsen opgeslagen zenders of de in de
lijst met beschikbare zenders opgeslagen zenders
selecteren.
Verkeersinformatie (TP) van de zender in-/uitscha-
kelen
Geldt voor het FM- en DAB-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Radio
Verkeersinformatie (TP)
aantippen.
RDS in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het menupunt is alleen beschikbaar voor sommige
landen.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Radio
Radio Data Systeem (RDS)
aantippen.
Als de RDS-functie is uitgeschakeld zijn de volgen-
de menupunten niet beschikbaar in de instellingen
van de FM-zender.
Verkeersinformatie (TP).
Radiotekst.
RDS regionaal.
Automatische frequentiewisseling (AF).
Regionaal zenderlogo.
Automatische frequentiewisseling (AF) in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de momen-
teel beluisterde FM-zender een zwak signaal heeft,
stelt het infotainment automatisch dezelfde zender
in op een andere frequentie met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
Automatische frequentiewisseling (AF)
aantippen.
Ingestelde zender op het display van het instru-
mentenpaneel weergeven
Het menu selecteren waarin de rijtijd en de afge-
legde afstand worden weergegeven.
Op het multifunctiestuurwiel de toets
geduren-
de min. 5 s indrukken.
Na het loslaten van de toets wordt een menu
weergegeven.
In het menu het menupunt
Info bij trackwijziging
selecte-
ren.
Automatische frequentiewisseling naar een regio-
naal verwante FM-zender
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om bij het
wegvallen van het signaal van de beluisterde FM-
zender automatisch over te schakelen naar een re-
gionaal verwante FM-zender.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
RDS regionaal:
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
Vast
- Bij het wegvallen van het signaal dient een
andere zender handmatig te worden ingesteld.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met
de momenteel beste signaalontvangst.
73
Infotainment Swing › Radio
Bij het wegvallen van de ontvangst in de betref-
fende regio stelt het infotainment automatisch
een andere beschikbare regio in.
Radiotekstontvangst in-/uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Bij ingeschakelde functie wordt nadere informatie
over de uitgezonden inhoud van de beluisterde zen-
der weergegeven.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
Radiotekst
aantippen.
Zenderlogo toevoegen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om logo's uit
de afbeeldingen op een externe bron aan de voor-
keuzetoetsen toe te voegen.
Voor zenderlogo's kunnen afbeeldingen in jpg-, png-
en bmp-formaat met een maximale resolutie van
500x500 pixels worden gebruikt.
In het hoofdmenu Radio
Radio
Zenderlogo's
aantip-
pen en de gewenste zender selecteren.
Of:
In de lijst met voorkeuzezenders bij de ge-
wenste voorkeuzetoets aantippen.
Het beschikbare logo kiezen.
Of:
Voor het importeren van een logo uit een externe
bron
Mijn logo laden
aantippen.
De externe bron met het logo kiezen.
Het gewenste logo opzoeken en selecteren.
Voor het uitschakelen van de logo-weergave in de
lijst met beschikbare logo's
aantippen.
Automatisch toevoegen van het zenderlogo in-/
uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld, wordt bij het
opslaan van de zender onder een voorkeuzetoets een
zenderlogo uit het infotainmentgeheugen toege-
voegd.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Radio
Automatische keuze zenderlogo's
aantippen.
Regionaal FM-zenderlogo
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om FM-zen-
derlogo’s landspecifiek te gebruiken.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Radio
Regio voor zenderlogo
aantippen.
Extra berichten van de DAB-zender in-/uitschake-
len
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld, worden naast
verkeersinformatie nog andere berichten ontvangen.
Bv. weerberichten, sportreportages, financieel
nieuws enz.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Radio
Andere DAB-berichten
aantippen.
Automatische programmavervolging van een DAB-
zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde zender in bij een an-
dere DAB-zendergroep met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
DAB - DAB programmavervolging
aantippen.
Automatische omschakeling van de DAB-zender
naar dezelfde FM-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde FM-zender in. Achter
de zendernaam wordt het symbool (FM) weergege-
ven.
Indien de corresponderende DAB-zender weer te
ontvangen is, schakelt de zender automatisch om
van FM naar DAB.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
Automatisch omschakelen DAB - FM
aantippen.
Automatische omschakeling naar een vergelijkba-
re DAB-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch een andere DAB-zender met
vergelijkbare inhoud in.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
Wissel naar een soortgelijke zender
aantippen.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een audiobron kunnen op het
display van de bron aanwijzingen worden weerge-
74
Infotainment Swing › Media
geven. Deze meldingen dienen in acht te worden
genomen en zo nodig te worden bevestigd .
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Overzicht
Speler weergeven
aantippen.
De rand aan rechterzij-
de van het beeld-
scherm indrukken en
naar links slepen.
Speler sluiten
De rand aan linkerzijde van de speler indrukken en
naar rechts slepen.
Mediaspeler
A
Beschikbare informatie over de weergegeven ti-
tel, artiest en album
B
Albumafbeelding
Map- en titellijst
A
Selectie van de bron
B
Lijst met beschikbare mappen en titels
C
Weergave van de multimedia-database
D
Naam van de momenteel aangesloten bron
Weergave beschikbare bronnen
Multimedia-database
A
Selectie van de bron
B
Map van de multimedia-database
C
Weergave van de map- en titellijst
D
Naam van de momenteel aangesloten bron
Titelzoeken
Weergave beschikbare bronnen
Bediening van de speler
Bediening - Basisprincipes
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin
weergeven
Ingedrukt houden: Snel terugspoelen binnen
de titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: Snel vooruitspoelen binnen
de titel
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door
de vinger over de tijdlijn te slepen.
Uitgebreide bediening
In-/uitschakelen van de herhaalde weergave van
de actuele titel
In-/uitschakelen van herhaalde weergave van ac-
tuele album/map
In-/uitschakelen van willekeurige weergave van
actuele album/map
Beperking
LET OP
De beschikbaarheid van sommige functies van de
mediabediening is afhankelijk van de aangesloten
bron en de gebruikte software, bv. Bluetooth®.
75
Infotainment Swing › Media
Instellingen
Verkeersinformatie
Om tijdens het afspelen van mediabestanden de
verkeersinformatiebewaking in of uit te schakelen
in het hoofdmenu Media
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Titelweergave inclusief submappen in-/uitschake-
len
In het hoofdmenu Media
Mix/Repeat inclusief submappen
aantippen.
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten USB-apparaat!
Om een USB-apparaat veilig te verwijderen, als volgt
te werk gaan.
In het hoofdmenu Media
Media
Veilig verwijderen
aantippen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het USB-apparaat verwijderen.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
FAT32
exFAT
NTFS
HDD
(zonder speciale
software)
USB-apparaten, die
het USB Mass Sto-
rage protocol on-
dersteunen
MTP
Apparaten met het
besturingssysteem
Android of Win-
dows Phone, die
het Media Transfer
Protocol onder-
steunen
Apple
Apparaten met het
besturingssysteem
iOS
HFS+
Bluetooth®-speler Bluetooth® -
Bluetooth®-proto-
collen
A2DP en AVRCP
(1.0 - 1.6)
-
Het Apple iAP1-protocol wordt door het infotainment niet ondersteund.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment compatibel is met de gekozen
te testen mobiele apparaten. Deze controle is te vinden via de volgende link of door het inlezen van de QR-
code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient alleen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege een soft-
ware-update van het infotainment en de mobiele apparaten.
76
Infotainment Swing › Media
Ondersteunde audiobestanden
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 3 mp3 32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3
mp3 8 - 160
16, 22, 24 Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2.5 Layer 3 8, 11, 12
WMA
Windows Media
Audio 9 en 9.1
wma
8 - 384
8, 11, 12, 16,
22, 32, 44,
48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Windows Media
Audio 9.2
8 - 320
Windows Media
Audio 10
8 - 768
32, 44, 48,
96
ADTS
AAC LC
aac
8 - 640
22, 24, 32,
44, 48
Mono,
Stereo
AAC HE 8 - 320
16, 22, 24,
32, 44, 48
AAC HEv2 16 - 64
FLAC FLAC flac -
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 64,
88, 96
Mono, Stereo,
5.1, 7.1
RIFF WAV wav 64 - 3072
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 96
Mono,
Stereo
SBC Bluetooth A2DP - 8 - 345 44, 48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Bij bestanden in MP4-indeling wordt alleen het geluidsspoor weergegeven.
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet onder-
steund.
Ondersteunde afspeellijsten
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
M3U8 m3u8
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
PLA pls
Beheer mobiele apparaten
Cybernetische veiligheid
Uw wagen bevat onderdelen die u helpen informatie
en gegevens uit te wisselen tussen de wagen en de
verbonden mobiele apparaten of het internet.
Deze onderdelen bevatten beveiligingsmechanismen
die het risico op ongeautoriseerde toegang tot de
wagensystemen minimaliseren.
Regelmatige software-updates helpen het risico op
ongeautoriseerde toegang tot de wagensystemen en
wagenfuncties te verminderen. De volgende aanwij-
zingen moeten desondanks worden opgevolgd.
Alleen gegevensdragers, Bluetooth®-apparaten en
mobiele apparaten gebruiken die geen schadelijke
gegevens of schadelijke software bevatten.
De door ŠKODA AUTO beschikbaar gestelde soft-
ware regelmatig updaten.
Wij adviseren u de update van de systeemsoftware
en de onderdelen door een specialist te laten uit-
voeren.
77
Infotainment Swing › Beheer mobiele apparaten
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Schadelijke software in de wagen kan bepaalde wa-
genfuncties beïnvloeden of deactiveren en eventueel
de controle hiervan overnemen.
Indien de wagen op een ongebruikelijke manier re-
ageert, direct de snelheid verlagen of stoppen.
De hulp van een specialist inroepen.
WAARSCHUWING
Schadelijke software in de wagen kan onbevoegden
toegang geven tot de informatie en gegevens van de
wagen en eventueel de verbonden mobiele appara-
ten.
Overzicht
Met behulp van het beheer van mobiele apparaten
kunnen de apparaten worden verbonden, losgekop-
peld en onderling worden gewisseld.
Beheer mobiele apparaten weergeven
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Of:
Mobiele apparaten
aantippen.
In het menu Telefoon aantippen.
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Voorbeeld van het telefoonbeheer
A
Basistelefoon en extra telefoon
B
Lijst met bekende telefoons
C
Lijst met beschikbare telefoons
D
Instelling van de Bluetooth®-functie van het info-
tainment
De telefoon maakt een verbinding mogelijk via
het Bluetooth®-"handsfreeprofiel"
Telefoon uit lijst met bekende apparaten wissen
Om het prullenbak-symbool en de beschikbare
SmartLink-verbindingen weer te geven, op de regel
met het symbool drukken en naar links slepen. Bij
een groen weergegeven verbindingssymbool is de
verbinding actief.
Beperkingen mobiele apparaten en applicaties
Beschikbaarheid van functies
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhan-
kelijk van het type mobiele apparaat en de geïnstal-
leerde applicaties.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecon-
troleerd of het infotainment compatibel is met de
gekozen te testen mobiele apparaten. Deze controle
is te vinden via de volgende link of door het inlezen
van de QR-code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient al-
leen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en
volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege
een software-update van het infotainment en de
mobiele apparaten.
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten
Vanwege het grote aantal mobiele apparaten is het
niet mogelijk om een volledige Bluetooth®-compati-
biliteit met het infotainment te garanderen. De Blue-
tooth®-compatibiliteit is afhankelijk van de Blue-
tooth®-versie en de implementatie van de Blue-
tooth®-protocollen door de fabrikant van het mobie-
le apparaat.
Applicaties op mobiele apparaten
Op mobiele apparaten kunnen applicaties geïnstal-
leerd worden die het mogelijk maken extra informa-
tie op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue
doorontwikkeling ervan, kunnen de beschikbare ap-
plicaties mogelijk niet op alle mobiele apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werk-
ing hiervan niet zonder voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de
functies ervan zijn infotainment-, wagen- en landaf-
hankelijk.
Informatie over de ŠKODA-applicaties
Gedetailleerde informatie over de ŠKODA applicaties
is te vinden op de internetpagina's na het inlezen van
de volgende QR-code of via de volgenden link.
http://go.skoda.eu/mobile-apps
78
Infotainment Swing › Beheer mobiele apparaten
Verbindingsopbouw
Bluetooth®-verbinding van een mobiel apparaat
met het infotainment
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan in het menupunt
Verbinden via BT
Apparatennaam
worden vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Bluetooth®-verbinding van het infotainment met
een niet-gekoppeld mobiel apparaat
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Bluetooth®-verbinding van het infotainment met
een eerder verbonden mobiel apparaat
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met bekende ap-
paraten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
SmartLink-verbinding
Het infotainment biedt de mogelijkheid de Smart-
Link-verbinding met compatibele mobiele apparaten
op te bouwen m.b.v. de volgende verbindingstypen.
Android Auto
Apple CarPlay
MirrorLink
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel of wifi
met het infotainment worden verbonden, voor zover
het mobiele apparaat dit ondersteunt. » Pagina 83.
Het mobiele apparaat verbinden met het infotain-
ment via een USB-kabel of een WLAN opzoeken
en verbinden.
Mobiele apparaten
aantippen.
Het verbindingssymbool op het gewenste apparaat
aantippen.
Telefoon
Hoofdmenu Telefoon
Menu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
Contacten beheren
aantippen.
Indien twee telefoons zijn verbonden,
aantippen
en de gewenste telefoon selecteren.
A
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
B
Naam van de basistelefoon / telefoonwisseling
Oproeplijsten
Inschakelen van de spraakbediening van de ver-
bonden telefoon als de telefoon deze mogelijk-
heid biedt
Als er geen telefooncontacten worden weerge-
geven, controleer dan het verzoek m.b.t. het bevesti-
gen van de import van contacten in het aangesloten
mobiele apparaat.
Telefoons beheren
In het menu Telefoon aantippen.
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
A
Basistelefoon en extra telefoon
B
Lijst met bekende telefoons
C
Lijst met beschikbare telefoons
D
Instelling van de Bluetooth®-functie van het info-
tainment
De telefoon maakt een verbinding mogelijk via
het Bluetooth®-"handsfreeprofiel"
Telefoon uit lijst met bekende apparaten wissen
79
Infotainment Swing › Telefoon
Om het prullenbak-symbool en de beschikbare
SmartLink-verbindingen weer te geven, op de regel
met het symbool drukken en naar links slepen. Bij
een groen weergegeven verbindingssymbool is de
verbinding actief.
Voorwaarden voor de verbinding van een
telefoon met het infotainment
De Bluetooth®-functie van het infotainment en de
telefoon is ingeschakeld.
Het inschakelen van de Bluetooth®-functie van
het infotainment vindt plaats in het menupunt
Verbinden via BT
Bluetooth
.
De zichtbaarheid van het infotainment is inge-
schakeld.
Het inschakelen van de zichtbaarheid van het in-
fotainment vindt plaats in het menupunt
Verbinden via BT
Zichtbaarheid
.
De telefoon bevindt zich binnen het signaalbereik
van de Bluetooth®-eenheid van het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
De telefoon is zichtbaar voor het infotainment.
Telefoonbediening
Telefoonnummer ingeven
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het weergegeven nu-
merieke toetsenbord ingeven.
Het weergegeven numerieke toetsenbord kan
ook voor het zoeken van een contact worden ge-
bruikt.
Wanneer bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan
worden naast het numerieke toetsenbord de contac-
ten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
De lijst met telefooncontacten is uit de actueel ge-
kozen telefoon geïmporteerd.
Voor de weergave van de contactenlijst in het
hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Voor het zoeken in de lijst aantippen.
De gegevens voor het zoeken ingeven.
Voor een verbindingsopbouw met een contact de
functietoets met het gewenste contact aantippen.
Indien een contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het telefoonnummer uit de getoonde lijst kiezen.
Verbinding opbouwen met het nummer van de voi-
cemailbox
In het hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Telefoongesprek
Afhankelijk van de context van het telefoongesprek
zijn de volgende functies selecteerbaar.
Verbindingsopbouw beëindigen / binnenkomen-
de oproep afwijzen / oproep beëindigen
Binnenkomende oproep beantwoorden
Naar wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Bellerdetails weergeven
Een oproep op de tweede telefoon aannemen
tijdens een actief gesprek op de eerste telefoon
Het actieve gesprek op de eerste telefoon wordt
door het beantwoorden van de oproep beëin-
digd.
Om het gespreksgeluid van de luidsprekers naar
de telefoon om te schakelen,
aantippen.
Om het gespreksgeluid van de telefoon naar de
luidsprekers om te schakelen, aantippen.
Instellingen van de telefoonfuncties van het
infotainment
Telefoon-infotainment-verbindingssoorten
De verbinding van de telefoon vindt, afhankelijk van
het aantal telefoons dat momenteel is verbonden
met het infotainment, op de volgende wijze plaats.
Geen telefoon - De telefoon wordt als basistele-
foon verbonden.
Een telefoon - De telefoon wordt als extra tele-
foon verbonden.
Twee telefoons - De te vervangen telefoon kiezen.
Om om te schakelen tussen de basistelefoon en
de extra telefoon in het menu Telefoon aantip-
pen.
De gewenste telefoon kiezen.
Telefoon met het infotainment verbinden
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan in het menupunt
Verbinden via BT
Apparatennaam
worden vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat verbinden
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
/
/
80
Infotainment Swing › Telefoon
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Infotainment met een eerder gekoppelde telefoon
verbinden
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met bekende ap-
paraten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten behe-
ren
Voor de weergave van de favoriete contacten in
het menu Telefoon
aantippen.
Om het contact op te slaan
aantippen.
Het gewenste contact kiezen of opzoeken.
Indien het contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het gewenste telefoonnummer kiezen.
Om het contact te wissen in het menu Telefoon
aantippen.
Voor het wissen van één voorkeuzetoets aan-
tippen en de wisprocedure bevestigen.
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
Alle wis-
sen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
De positie van de favoriete contacten kan wor-
den gewijzigd.
aantippen.
Het gewenste contact ingedrukt houden tot deze
vrij is.
Het contact naar een andere positie verschuiven.
Telefooncontacten importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon
met het infotainment begint het importeren van de
telefooncontacten in het infotainmentgeheugen.
In het infotainment kunnen max. 2.000 telefooncon-
tacten met contactafbeeldingen worden geïmpor-
teerd. Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers
bevatten.
Afhankelijk van het telefoontype kan een importbe-
vestiging noodzakelijk zijn.
Telefooncontacten updaten
Bij de volgende verbinding van de telefoon met het
infotainment wordt de lijst automatisch geüpdatet.
Voor het handmatig updaten van de lijst in het
hoofdmenu Telefoon
Contacten importeren
aantippen.
Contacten in het telefoonboek sorteren
In het hoofdmenu Telefoon
Sorteren op:
aantippen.
Het gewenste sorteertype selecteren.
Nummer van de voicemailbox
Voor het instellen van het nummer van de voice-
mailbox in het hoofdmenu Telefoon
Voicemailnum-
mer:
aantippen.
Het nummer van de voicemailbox ingeven.
WLAN
Werking
De wifi kan voor de SmartLink-verbinding worden
gebruikt.
Met het infotainment kunnen maximaal 3 mobiele
apparaten worden verbonden.
Voor de weergave van de lijst met verbonden mo-
biele apparaten
Wifi
Verbonden apparaten
aan-
tippen.
Instellingen
Een mobiel apparaat verbinden met de infotain-
ment-hotspot
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
Wifi
WLAN hotspot
inschakelen.
Op het mobiele apparaat wifi inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
De naam van het infotainment is te vinden onder
het menupunt
Wifi
Netwerknaam:
.
De infotainment-hotspot kiezen en het vereiste
wachtwoord ingeven.
Het wachtwoord voor de verbinding met de info-
tainment-hotspot is te vinden onder het menupunt
Wifi
Netwerksleutel:
.
De verbindingsopbouw bevestigen.
Beveiligingsniveau van de infotainment-hotspot
Het beveiligingsniveau is op
WPA2
ingesteld en kan
niet worden veranderd.
Wachtwoord voor de verbinding met de infotain-
ment-hotspot wijzigen
Het wachtwoord moet minimaal 12 en mag maximaal
63 tekens bevatten.
Wifi
Netwerksleutel:
aantippen.
Het wachtwoord ingeven en bevestigen.
SmartLink
Werking
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde
applicaties van een aangesloten mobiel apparaat op
het infotainmentbeeldscherm weer te geven en te
bedienen.
81
Infotainment Swing › WLAN
De certificering kan beperkt zijn door het gebruik
van de nieuwste update van de betreende Smart-
Link-applicatie.
Applicaties kunnen bv. worden gebruikt voor de rou-
tegeleiding, het bellen, het luisteren naar muziek en
dergelijke.
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel of wifi
worden verbonden.
Ondersteunde verbindingstypen
SmartLink ondersteunt de volgende verbindingsty-
pen.
Android Auto.
Apple CarPlay.
MirrorLink.
Overzichten van de SmartLink-verbinding
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
Hoofdmenu - geen verbonden apparaat
A
Lijst met ondersteunde verbindingstypes
Hoofdmenu - verbonden apparaten
A
Lijst met aangesloten apparaten en beschikbare
verbindingstypes
Hoofdmenu - gebruikt apparaat
A
Gebruikt verbindingstype
B
Beschikbaar verbindingstype
Verbinding verbreken
Android Auto
In het hoofdmenu SmartLink
aantippen.
Het aangesloten apparaat selecteren.
Het verbindingstype selecteren.
Navigatie-applicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoonge-
sprekken, ontvangen berichten en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en
de optie om naar het hoofdmenu SmartLink terug
te keren
Inschakelen van de spraakbediening (Google Voi-
ce)
Apple CarPlay
In het hoofdmenu SmartLink
aantippen.
Het aangesloten apparaat selecteren.
Het verbindingstype selecteren.
A
Lijst met beschikbare applicaties
Afhankelijk van de bedieningsduur:
82
Infotainment Swing › SmartLink
Aantippen: Terugkeer naar het hoofdmenu Ap-
ple CarPlay
Ingedrukt houden: Inschakelen van de spraak-
bediening (Siri)
MirrorLink
In het hoofdmenu SmartLink aantippen.
Het aangesloten apparaat selecteren.
Het verbindingstype selecteren.
A
Weergave van de actieve applicaties
Bedienen van de applicatie is niet mogelijk tijdens
het rijden
Weergave beschikbare apparaten
Lijst met applicaties
Weergave van de laatste actieve applicatie op het
verbonden mobiele apparaat
Instellingen
Verbindingsvoorwaarden
Algemene verbindingsvoorwaarden
Het mobiele apparaat ondersteunt de SmartLink-
verbindingstypen Android Auto, Apple CarPlay of
MirrorLink.
Het mobiele apparaat en het SmartLink-verbin-
dingstype worden op de betreende markt on-
dersteund.
Bij enkele verbonden mobiele apparaten moet het
mobiele apparaat "ontgrendeld" zijn.
Voorwaarden voor Android Auto
Het te verbinden apparaat moet de Android Au-
to-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Android Auto-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc.
Op het mobiele apparaat is de Android Auto ap-
plicatie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het mobiele apparaat is ingeschakeld.
Voorwaarden voor Apple CarPlay
Het te verbinden apparaat moet de Apple Car-
Play-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Apple CarPlay-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Apple Inc.
De spraakbediening Siri is ingeschakeld.
De dataverbinding op het mobiele apparaat is in-
geschakeld.
Voorwaarden voor MirrorLink
Het te verbinden apparaat moet de MirrorLink-
verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten en applicaties die de Mir-
rorLink-verbinding ondersteunen, is te vinden op
de internetpagina's van Car Connectivity Consor-
tium®.
Op het mobiele apparaat is de MirrorLink applica-
tie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het aangesloten mobiele apparaat is inge-
schakeld.
Bediening
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
Weergave van de onderste bedieningsvlakken
Weergave van de bovenste bedieningsvlakken
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
Beperking
Beperking van de wifi-verbinding
In sommige landen is de wifi-verbinding om juridi-
sche redenen beperkt. Bij het passeren van de
grens van het betreende land kan de verbinding
van het via wifi aangesloten mobiele apparaat wor-
den beëindigd of beperkt.
Laat u informeren over de landspecifieke wettelij-
ke beperkingen. De wifi zo nodig handmatig uitscha-
kelen.
Het opbouwen van de wifi-verbinding is alleen mo-
gelijk bij wagens met de onlinediensten of met de
noodoproep.
Beperking van de SmartLink-applicaties tijdens het
rijden
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele
SmartLink-applicaties tijdens het rijden niet of
slechts beperkt mogelijk.
SmartLink-instellingen
Apple CarPlay - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
83
Infotainment Swing › SmartLink
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het info-
tainment
Op het Apple mobiele apparaat Bluetooth® en de
Bluetooth®-zichtbaarheid inschakelen.
Mobiele apparaten
aantippen.
In de getoonde lijst het gewenste apparaat met het
symbool opzoeken en selecteren.
De aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm
opvolgen en de Bluetooth®-koppeling bevestigen.
Indien een andere apparaat met het infotainment is
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het mo-
biele apparaat
Voor de verbindingsopbouw moet aan de volgende
voorwaarden zijn voldaan.
De minimaal vereiste iOS-versie is 9.
Er is geen ander mobiel apparaat via SmartLink
verbonden.
In het infotainment is de wifi- en Bluetooth®-
functie ingeschakeld.
Op het mobiele apparaat de CarPlay-functie in-
schakelen.
De toets
op het multifunctiestuurwiel ingedrukt
houden.
Op het infotainmentbeeldscherm wordt een mel-
ding weergegeven over de verbinding met de
naam van de Bluetooth®-eenheid van het infotain-
ment.
Beschikbare Bluetooth®-apparaten op de telefoon
opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
Eventueel de PIN bevestigen.
Op het infotainmentbeeldscherm het verbindings-
type Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Apple CarPlay de functietoets
"ŠKODA" aantippen.
aantippen.
Android Auto - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Android Auto selecteren.
Android Auto - Verbinding via wifi vanuit het info-
tainment
Mobiele apparaten
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het Bluetooth®-handsfreeprofiel selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien een andere apparaat met het infotainment is
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
In de lijst met bekende apparaten het gewenste
apparaat met het symbool
selecteren.
Android Auto - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Android Auto "Return to
SKODA" aantippen.
aantippen.
MirrorLink - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via MirrorLink selecteren.
MirrorLink - Verbinding via wifi vanuit het infotain-
ment
Op het mobiele apparaat wifi en de zichtbaarheid
inschakelen.
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
Wifi
WLAN hotspot
inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
Het vereiste wachtwoord ingeven.
Op sommige mobiele apparaten moet de commu-
nicatie tussen het apparaat en het infotainment in
de notificatiebalk van het mobiele apparaat worden
bevestigd.
Mobiele apparaten
aantippen.
In de lijst met beschikbare apparaten het gewen-
ste apparaat met het symbool
selecteren.
MirrorLink - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu MirrorLink aantippen.
aantippen.
Wisselen naar een ander apparaat / verbindingsty-
pe
Met het infotainment kan worden gewisseld tussen
de momenteel verbonden apparaten of het verbin-
dingstype.
In het hoofdmenu SmartLink
aantippen.
Het gewenste apparaat of het verbindingstype kie-
zen.
84
Infotainment Swing › SmartLink
Infotainment Columbus
Infotainmentoverzicht
A
Touchscreen
B
Sensorvelden
- Voorkeurmenu's
- Alle menu's
C
Voortgangsbalk voor de volume-instelling
Toestandsafhankelijk:
Infotainment uitgeschakeld
Aantippen: Infotainment inschakelen
Infotainment ingeschakeld
Aantippen: Geluid uit-/inschakelen
Ingedrukt houden: Infotainment uitschakelen
Systeem
Beperking
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele in-
fotainment-functies tijdens het rijden niet of slechts
beperkt mogelijk.
Het infotainment attendeert hierop middels een mel-
ding op het beeldscherm.
Basisinstellingen
Basisfuncties instellen
De instelling van de volgende infotainment-functies
vindt plaats in het menu
.
Tijd en datum.
Taal.
Eenheden.
Herstellen van de fabrieksinstelling.
Geluidsinstellingen
De instelling van het infotainment-geluid vindt plaats
in het menu
.
De volgende menupunten kunnen worden ingesteld.
Instelling van de equalizer.
Instelling van de volumeverhouding.
Volume-instelling van de afzonderlijke infotain-
ment-functies.
Instelbaar zijn bv. enkele van de volgende menu-
punten.
Volume-instelling van de commando's van de
spraakbediening.
Instelling van het maximumvolume bij het inscha-
kelen van het infotainment.
Snelheidsafhankelijke volume-instelling.
Instelling van de infotainment-geluidsonderdruk-
king bij ingeschakelde parkeerhulp.
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende uitge-
breide geluidsinstellingen instelbaar.
Instelling van de ruimteoptimalisatie.
Instelling van de audioprofielen op genre.
Instelling van het subwoofer-volume.
Configuratiehulp
De configuratiehulp helpt bij de instelling van bepaal-
de infotainment-functies.
De configuratiehulp wordt automatisch weergege-
ven, wanneer er na het inschakelen van het infotain-
ment ten minste twee niet-ingestelde menupunten
zijn.
Voor het uitschakelen van de automatische weer-
gave, bij weergegeven configuratiehulp
Niet meer weer-
geven
aantippen.
Voor de handmatige weergave
Configura-
tiehulp
aantippen.
Menu HOME instellen
Voor de weergave van de volgende pagina van
het menu HOME op het beeldscherm drukken en
naar links of rechts slepen.
Voorkeursmenu toevoegen
Voor de weergave van de editormodus met één
vinger op het beeldscherm drukken en ingedrukt
houden.
Een vrij veld met functietoetsen aantippen.
Een menu met de gewenste afmetingen van de
functietoets selecteren.
Het infotainment biedt alleen lettergroottes aan
die qua afmetingen overeenkomen met de actuele
vrije velden met functietoetsen.
Voor het beëindigen van de editormodus
aantip-
pen.
Voorkeursmenu verwijderen
Voor de weergave van de editormodus met één
vinger op het beeldscherm drukken en ingedrukt
houden.
bij het gewenste menu aantippen.
85
Infotainment Columbus › Infotainmentoverzicht
Voor het beëindigen van de editormodus aantip-
pen.
Een pagina van het menu HOME toevoegen/verwij-
deren
Voor de weergave van de editormodus met één
vinger op het beeldscherm drukken en ingedrukt
houden.
aantippen.
Voor het toevoegen van nog een pagina aantip-
pen.
Het maximale aantal pagina's bedraagt 4.
Voor het verwijderen van een pagina aantippen.
Het minimale aantal pagina's bedraagt 2.
Voor het terugkeren naar de editormodus
aan-
tippen.
Menu MENU instellen
De positie van de functietoetsen in het menu MENU
kan als volgt worden aangepast.
De gewenste functietoets ingedrukt houden tot
deze vrij is.
De functietoets naar een andere positie verschui-
ven.
Fabrieksinstellingen
Door het terugzetten naar de fabrieksinstellingen
worden alle fabrieksinstellingen van het infotainment
hersteld.
Het contact en het infotainment inschakelen.
aantippen.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
selecteren en het terugzet-
ten bevestigen.
Om het succesvol terugzetten naar de fabrieksin-
stellingen te controleren, raden we aan om te con-
troleren of de gebruikersaccounts en het hoofdge-
bruikersaccount zijn verwijderd.
Probleemoplossing
Infotainment reageert niet
Het infotainment moet opnieuw worden opgestart.
langer dan 10 seconden indrukken.
Wachten tot de opstartprocedure is afgelopen.
Systeemupdate
Wij adviseren de systeemupdate door een specia-
list te laten uitvoeren.
De Systeemupdateupdate zorgt voor de optimale
werking van het infotainment, bv. compatibiliteit met
nieuwe telefoons.
Systeemversie bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
Beeldscherm
Overzicht
A
Statusbalk
B
Regel met de functietoetsen van het weergege-
ven menu
C
Weergave/sluiten van het submenuvenster
D
Weergave van het infotainment-bedieningscen-
trum
Bediening
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
De bediening van het infotainmentbeeldscherm
vindt plaats door een lichte aanraking met de
vingers.
De bediening is in principe vergelijkbaar met die van
een mobiele telefoon.
De volgende bedieningen zijn infotainmentspecifiek.
Aantippen
Functie of menupunt
selecteren.
Wachtfunctie
Op de kaart inzoomen.
86
Infotainment Columbus › Beeldscherm
Twee vingers naar boven of naar beneden slepen
Lijsten snel doorlopen.
2D/3D-kaartweergave
wijzigen.
Twee vingers uit elkaar trekken
Op de kaart inzoomen.
Twee vingers naar elkaar toe trekken
Op de kaart uitzoomen.
Twee vingers draaien
Kaart draaien.
Indrukken en ingedrukt houden
Bepaalde infotainment-
menu's met de optie
vrijgeven om deze ver-
volgens naar een ande-
re plaats op het beeld-
scherm te verplaatsen.
Gebarenbediening
Enkele infotainmentmenu's kunnen met handgeba-
ren worden bediend.
De gebarenbediening
vindt plaats door de
hand langzaam onge-
veer 8 cm boven de
onderzijde van het
beeldscherm heen en
weer te bewegen.
Afhankelijk van de instel-
ling kan een herkend gebaar akoestisch en geani-
meerd worden bevestigd.
Bedieningshulp weergeven
aantippen.
Instellingen
De instelling van de volgende basisfuncties van het
beeldscherm vindt plaats in het menu
Beeld-
scherm
.
Beeld van de beeldschermachtergrond
Helderheidsniveau van het beeldscherm.
Uitschakelen van het beeldscherm.
Weergave van de tijd.
Bevestigingsgeluiden en animaties.
Toetsenbord
Toetsenbordoverzicht
De indeling van de toetsenbordtekens is afhankelijk
van de ingestelde infotainment-taal.
In het infotainment worden afhankelijk van de con-
text de volgende typen gebruikt.
Alfanumeriek.
Numeriek.
Toetsenbord voor ingave.
Toetsenbord voor zoeken.
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Door aantippen van de invoerregel worden
functietoetsen voor het verschuiven van de
cursor weergegeven
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatst ingevoerde teken wis-
sen
Ingedrukt houden: Alle ingevoerde tekens na
elkaar wissen
Alle ingevoerde tekens wissen
B
Opgezochte vermeldingen
Lijst met gevonden items weergeven
C
Toetsenbord-functietoetsen
Naar grote/kleine letters wisselen
/
Naar taaltoetsenbord wisselen
87
Infotainment Columbus › Toetsenbord
/ Naar numeriek/tekentoetsenbord wis-
selen
/ Naar andere tekenvarianten wisselen
Extra toetsenbordtalen weergeven
Het ingevoerde wachtwoord weergeven
/ De ingevoerde tekens bevestigen
Numeriek toetsenbord
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Door aantippen van de invoerregel worden
functietoetsen voor het verschuiven van de
cursor weergegeven
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens wissen
B
Toetsenbord-functietoetsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Als het contextafhankelijk mogelijk is, kunnen al-
fanumerieke tekens worden ingevoerd door een
functietoets met het cijfer ingedrukt te houden.
Bediening
Het infotainment-toetsenbord wordt gebruikt om
tekens, letters en cijfers in te geven.
Het toetsenbord wordt automatisch weergegeven
wanneer het infotainment vraagt om tekens in te ge-
ven.
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante
vermeldingen.
De vermelding die wordt gezocht kan inclusief dia-
kritische tekens worden ingevoerd.
Het toetsenbord geeft alleen tekens weer die over-
eenkomen met de opgeslagen vermeldingen.
Om de opgehaalde vermeldingen weer te geven
aantippen.
Boven het symbool wordt het aantal gevonden
vermeldingen weergegeven.
Extra toetsenbordtalen weergeven
Om de extra toetsenbordtalen te kunnen gebruiken,
moeten de gewenste talen eerst worden ingesteld.
Voor het gebruik
op het toetsenbord of het
vlagsymbool herhaaldelijk aantippen, tot het toets-
enbord met de gewenste taal wordt weergegeven.
Verdere tekenvarianten
Het teken met de verdere tekenvariant ingedrukt
houden.
Het gewenste teken selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Voor de instelling
Extra toetsenbordtalen
aan-
tippen.
De gewenste taal selecteren.
Spraakbediening
Werking
Spraakbedieningsprincipe
De spraakbediening werkt volgens het dialoogprinci-
pe tussen gebruiker en infotainment.
De gebruiker spreekt spraakcommando's uit. Het in-
fotainment antwoordt of voert de spraakcomman-
do's uit.
Het is mogelijk om een dialoog op elk gewenst mo-
ment te onderbreken en een nieuw commando te
geven zonder op een volledig antwoord te hoeven
wachten.
Uitgebreide spraakbediening
Met de uitgebreide spraakbediening van de wagen
kunnen wagenfuncties online worden doorzocht en
bediend.
De uitgebreide spraakbediening begrijpt vloeiend
uitgesproken hele zinnen. Er hoeven geen exact ge-
definieerde commando's of zinnen te worden ge-
bruikt.
De uitgebreide spraakbediening kan bijvoorbeeld
worden gebruikt voor het zoeken naar bijzondere
reisdoelen of het dicteren van SMS-berichten als de
verbonden telefoon dit toestaat.
Met deze functie kan het zoeken in de online- en of-
fline- gegevens van het infotainment worden ge-
combineerd. De overgang tussen online- en oine-
zoeken is naadloos en niet waarneembaar voor de
gebruiker.
Werkingsvoorwaarden
Contact ingeschakeld.
Infotainment ingeschakeld.
88
Infotainment Columbus › Spraakbediening
Werkingsvoorwaarden van de uitgebreide spraak-
bediening
Voor het gebruik van de uitgebreide spraakbediening
moet tevens aan de volgende voorwaarden zijn vol-
daan.
De wagen ondersteunt de functie.
De wagen beschikt over een infotainment en
functies die middels de uitgebreide spraakbedie-
ning bediend kunnen worden.
De ŠKODA Connect-diensten zijn actief.
De wagen bevindt zich binnen het bereik van een
contractueel mobiel telefoonnetwerk waarover
de ŠKODA Connect-diensten worden aangebo-
den.
Het beschermingsniveau van persoonlijke gege-
vens is op
Positie delen
ingesteld.
Bediening
Spraakbedieningsproces
Voor het inschakelen van de spraakbediening op
het multifunctiestuurwiel de toets indrukken.
Of:
Het activeringscommando "
OK Laura
" uitspreken.
Voorwaarde voor de herkenning van het active-
ringscommando is het ingeschakelde menupunt
Spraakbediening
Actief
.
Na het inschakelen wordt het symbool weergege-
ven.
Een spraakcommando uitspreken.
Tijdens de herkenning van het spraakcommando
wordt het symbool
weergegeven.
Het infotainment voert vervolgens het spraakcom-
mando uit of speelt de melding af. Tijdens de mel-
ding wordt het symbool weergegeven.
Na het uitvoeren van het spraakcommando schakelt
de spraakbediening uit.
Spraakcommando corrigeren
Tijdens het geven van het spraakcommando de
toets op het multifunctiestuurwiel indrukken en
een nieuw spraakcommando uitspreken.
Spraakbediening stoppen
Door het stoppen is meer tijd beschikbaar voor het
geven van het spraakcommando, bv. voor het zoeken
naar een telefooncontact.
De vinger over het infotainmentbeeldscherm naar
boven of naar beneden verschuiven.
Of:
Het spraakcommando "
onderbreek
" uitspreken.
Gestopte spraakbediening weer hervatten
De toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken.
Of:
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Afgespeelde melding beëindigen
De toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken.
Spraakbediening beëindigen
De toets
op het multifunctiestuurwiel tweemaal
indrukken.
Of:
Het spraakcommando "
annuleren
" uitspreken tijdens
het geven van een spraakcommando.
Beperking
Voor enkele infotainmenttalen is de spraakbediening
niet beschikbaar. Het infotainment attendeert hier-
op.
De meldingen worden door het infotainment gege-
nereerd. Een perfecte verstaanbaarheid (bv. straat-
of stadnaam) kan niet altijd worden gegarandeerd.
Gebruik van de spraakbediening tijdens een tele-
foongesprek is niet mogelijk.
Instellingen
De instelling van de volgende functies van de spraak-
bediening vindt plaats in het menu
Spraakbe-
diening
.
Bevestigingsgeluiden.
In-/uitschakelen van het gebruik van het active-
ringswoord.
Tips om het zelf te doen
Akoestische hulp starten
Wanneer het infotainment een spraakcommando
verwacht, "
Help
" uitspreken.
Het spraakcommando "
Help
" kan herhaaldelijk wor-
den uitgesproken voor meer tips over de spraakbe-
diening.
Help weergeven
aantippen.
Of:
Wanneer het infotainment een spraakcommando
verwacht, "
overzicht
" uitspreken.
89
Infotainment Columbus › Spraakbediening
Bedieningscentrum
Overzicht
Weergave van het bedieningscentrum
De rand aan bovenzijde
van het beeldscherm
indrukken en naar be-
neden slepen.
Bedieningscentrum sluiten
De rand aan onderzijde van het beeldscherm in-
drukken en naar boven slepen.
Of:
5 s wachten.
Bedieningscentrum
Het infotainment-bedieningscentrum kan worden
gebruikt voor de snelle toegang tot de volgende
functies.
A
Weergave en beheer van de functietoetsen met
voorkeursfuncties.
B
Weergave van de lijst met informatiemeldingen.
C
Voorkeursfuncties
D
Weergave van het beheer van het gebruikersac-
count.
E
Instelling van het beschermingsniveau van per-
soonlijke gegevens.
F
Instelling van de instrumenten- en toetsenver-
lichting.
Functietoetsen met voorkeursfuncties
instellen
Voor de weergave van de editormodus de lege
functietoets met het symbool aantippen of de
bezette functietoets ingedrukt houden.
Voor het toevoegen van de voorkeursfunctie de
functietoets van de gewenste functie ingedrukt
houden en van de onderzijde van het beeldscherm
naar de functietoets aan bovenzijde verschuiven.
Voor het sluiten van de editormodus
aantippen.
Radio
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Speler weergeven
aantippen.
De rand aan rechterzij-
de van het beeld-
scherm indrukken en
naar links slepen.
Speler sluiten
aantippen.
Of:
De rand aan linkerzijde van de speler indrukken en
naar rechts slepen.
Analoge en digitale radiospeler
A
Radiozenderlogo
/
Naar de vorige/volgende zender wisselen
Het type omschakeling is afhankelijk van de in-
stelling van de pijltoetsen
Radio
Pijltoetsen:
.
SCAN-functie in-/uitschakelen
Geluidsonderdrukking activeren/deactiveren
Speler sluiten
Lijst met beschikbare zenders voor analoge en di-
gitale radio
Voor weergave aantippen.
aantippen.
FM/DAB of AM selecteren.
A
Lijst met beschikbare zenders
90
Infotainment Columbus › Bedieningscentrum
Beschikbare frequentiegebieden tonen
Na het selecteren van een frequentiegebied moet
nog de gewenste zender worden gekozen
Frequentiegebied selecteren
Na het selecteren van een frequentiegebied
wordt de laatst afgespeelde zender in het betref-
fende frequentiegebied ingesteld
Actueel opgeslagen zender
Onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender
Er is een verkeersinformatiezender ingesteld
De DAB-zender verstuurt afbeeldingen die in de
informatie over de zender worden weergegeven
Handmatige actualisering van de zenderlijst
In de zenderlijst kan informatie over het uitgezon-
den programmatype en over de zenderherkenning
van de regionale zender worden weergegeven.
Webradio-speler
Voor het kiezen van een webradio in het menu Ra-
dio
Webradio
aantippen.
Een webradio in de getoonde lijsten kiezen.
Of:
aantippen om een webradio te zoeken.
A
Zendernaam
B
Informatie over de uitgezonden inhoud
C
Zenderlogo
/
Naar de vorige/volgende zender wisselen
Het type omschakeling is afhankelijk van de in-
stelling van de pijltoetsen
Radio
Pijltoetsen:
.
Gerelateerde webradio's en podcasts weerge-
ven
Speler sluiten
Als het symbool wordt getoond, is geen inter-
netverbinding beschikbaar.
Podcast-speler
Voor het kiezen van een podcast in het menu Ra-
dio
Webradio
aantippen.
Een podcast in de getoonde lijsten kiezen.
Of:
aantippen om podcasts te zoeken.
De podcasts zijn in de weergegeven lijsten voor-
zien van het symbool .
A
Podcast-naam
B
Informatie over de uitgezonden inhoud
C
Podcast-logo
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
/
Naar de vorige/volgende zender wisselen
Het type omschakeling is afhankelijk van
de instelling van de pijltoetsen
Radio
Pijl-
toetsen:
.
/
Aantippen: 15 s achteruit-/vooruitspoelen
Gerelateerde webradio's en podcasts
weergeven
Episodes van de weergegeven podcast to-
nen
Speler sluiten
Als het symbool wordt getoond, is geen inter-
netverbinding beschikbaar.
Lijst van webradio's en podcasts
Voor het weergeven van de lijst in het menu Radio
Webradio
aantippen.
Webradio's en podcasts zoeken
Laatst beluisterde webradio's en podcasts
100 populairste webradio's afhankelijk van de in-
gestelde infotainmenttaal
Podcasts opzoeken en selecteren
Webradio's en podcasts afhankelijk van het geko-
zen land opzoeken en selecteren
Webradio's en podcasts afhankelijk van de geko-
zen taal opzoeken en selecteren
91
Infotainment Columbus › Radio
Webradio's en podcasts afhankelijk van het geko-
zen genre opzoeken en selecteren
De podcasts zijn in de weergegeven lijsten voor-
zien van het symbool .
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders en pod-
casts
Onder de voorkeuzetoetsen kunnen zenders van alle
frequentiegebieden, webradio's en podcasts worden
opgeslagen.
aantippen.
Momenteel beluisterde zender of podcast opslaan
Editormodus in-/uitschakelen
- Alle voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezen-
ders en media wissen
- De gewenste voorkeuzetoets wissen
- Logo vervangen
De positie van de voorkeuzetoetsen kan worden
gewijzigd.
aantippen.
De gewenste voorkeuzetoets ingedrukt houden
tot deze vrij is.
De voorkeuzetoets naar een andere positie ver-
schuiven.
Bediening
SCAN-functie
De functie laat na elkaar de ontvangbare zenders van
het geselecteerde frequentiegebied gedurende en-
kele seconden horen.
De radiospeler weergeven.
Om de automatische afspeelfunctie te starten,
aantippen.
Om de automatische afspeelfunctie te beëindi-
gen, aantippen.
Zender handmatig zoeken
Handmatig zoeken is beschikbaar voor AM- en FM-
zenders.
De lijst met beschikbare zenders weergeven.
aantippen.
Voor FM-zenders is de functietoets
beschik-
baar, indien het menupunt
Radio
Zender-
weergave:
FM
is ingesteld.
/
Naar de vorige/volgende beschikbare zender
wisselen
/
Na elkaar zoeken
A
Actuele zender onder een voorkeuzetoets op-
slaan
De scrollmarkering op de schaal van het frequen-
tiegebied ingedrukt houden en deze naar de gewen-
ste waarde verplaatsen.
Beperking
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
In de achterste zijruiten bevinden zich antennes
voor de ontvangst van het radiosignaal.
Het beplakken van de ruiten met folie of metaal
gecoate stickers kan de ontvangst van het radio-
signaal beïnvloeden.
ŠKODA AUTO aanvaardt geen verantwoordelijk-
heid voor de beschikbaarheid, correcte werking en
verzonden informatie van de RDS-dienst.
Instellingen
Actuele zender onder een voorkeuzetoets opslaan
Voor het opslaan in het hoofdmenu Radio
aantippen.
Zender uit de lijst met beschikbare zenders op-
slaan onder een voorkeuzetoets
Voor de weergave van de zenderlijst in het hoofd-
menu Radio aantippen.
De regel met de naam van de gewenste zender in-
gedrukt houden.
of de te vervangen voorkeuzetoets aantippen.
De voorkeuzetoets wissen
Voor de weergave van de voorkeuzetoetsen in
het hoofdmenu Radio aantippen.
aantippen.
92
Infotainment Columbus › Radio
Voor het wissen van één voorkeuzetoets aan-
tippen.
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Functietoetsen / voor analoge en digitale radio
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De variant voor de zenderomschakeling in de radio-
speler met behulp van de functietoetsen / wordt
als volgt ingesteld.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Radio
Pijltoetsen:
aantippen.
De variant voor het omschakelen tussen de onder
de zendertoetsen opgeslagen zenders of de in de
lijst met beschikbare zenders opgeslagen zenders
selecteren.
Functietoetsen / voor webradio's en podcasts
Geldt voor webradio's en podcasts.
De variant voor de zenderomschakeling met behulp
van de functietoetsen in het hoofdmenu Radio
wordt als volgt ingesteld.
In het hoofdmenu Radio
Pijltoetsen:
aantippen.
De variant voor het omschakelen tussen de onder
de zendertoetsen opgeslagen zenders of de laatst
beluisterde webzenders en podcasts selecteren.
Verkeersinformatie (TP) van de zender in-/uitscha-
kelen
Geldt voor het FM- en DAB-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
Verkeersinformatie (TP)
aantippen.
RDS in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het menupunt is alleen beschikbaar voor sommige
landen.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Radio
Radio Data Systeem (RDS)
aantippen.
Als de RDS-functie is uitgeschakeld zijn de volgen-
de menupunten niet beschikbaar in de instellingen
van de FM-zender.
Verkeersinformatie (TP).
Radiotekst.
RDS regionaal.
Automatische frequentiewisseling (AF).
Regionaal zenderlogo.
Automatische frequentiewisseling (AF) in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de momen-
teel beluisterde FM-zender een zwak signaal heeft,
stelt het infotainment automatisch dezelfde zender
in op een andere frequentie met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Radio
Automatische frequentiewisseling (AF)
aantippen.
Ingestelde zender op het display van het instru-
mentenpaneel weergeven
Het menu selecteren waarin de rijtijd en de afge-
legde afstand worden weergegeven.
Op het multifunctiestuurwiel de toets geduren-
de min. 5 s indrukken.
Na het loslaten van de toets wordt een menu
weergegeven.
In het menu het menupunt
Info bij trackwijziging
selecte-
ren.
Automatische frequentiewisseling naar een regio-
naal verwante FM-zender
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om bij het
wegvallen van het signaal van de beluisterde FM-
zender automatisch over te schakelen naar een re-
gionaal verwante FM-zender.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
RDS regionaal:
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
Vast
- Bij het wegvallen van het signaal dient een
andere zender handmatig te worden ingesteld.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met
de momenteel beste signaalontvangst.
Bij het wegvallen van de ontvangst in de betref-
fende regio stelt het infotainment automatisch
een andere beschikbare regio in.
Radiotekstontvangst in-/uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Bij ingeschakelde functie wordt nadere informatie
over de uitgezonden inhoud van de beluisterde zen-
der weergegeven.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
Radiotekst
aantippen.
Zenderlogo toevoegen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om de logo's
die in het infotainmentgeheugen zijn opgeslagen aan
de zenders toe te wijzen.
In het hoofdmenu Radio
Radio
Zenderlogo's
aantip-
pen en de gewenste zender selecteren.
Of:
In de lijst met voorkeuzezenders bij de ge-
wenste voorkeuzetoets aantippen.
Het gewenste logo selecteren.
Voor het uitschakelen van de logo-weergave in de
lijst met beschikbare logo's
aantippen.
93
Infotainment Columbus › Radio
Automatisch toevoegen van het zenderlogo in-/
uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld, wordt bij het
opslaan van de zender onder een voorkeuzetoets een
zenderlogo uit het infotainmentgeheugen toege-
voegd.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
Automatische keuze zenderlogo's
aantippen.
Regionaal FM-zenderlogo
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om FM-zen-
derlogo’s landspecifiek te gebruiken.
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Radio
Regio voor zenderlogo
aantippen.
Extra berichten van de DAB-zender in-/uitschake-
len
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld, worden naast
verkeersinformatie nog andere berichten ontvangen.
Bv. weerberichten, sportreportages, financieel
nieuws enz.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
Andere DAB-berichten
aantippen.
FM-/DAB-zender of FM-zender in de lijst met be-
schikbare zenders weergeven
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Afhankelijk van de volgende instelling worden in de
lijst met beschikbare zenders de zenders van het ge-
kozen frequentiegebied weergegeven.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
Zenderweergave:
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
FM/DAB
- In de lijst worden beschikbare FM- en
DAB-zenders weergegeven.
FM
- In de lijst worden beschikbare FM-zenders
weergegeven.
Automatische omschakeling naar een vergelijkba-
re DAB-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch een andere DAB-zender met
vergelijkbare inhoud in.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
Radio
Wissel bij zwakke ontvangst naar een soortgelijke zender
aantip-
pen.
Geluidskwaliteit van de webradio's en podcasts
Geldt voor webradio's en podcasts.
Voor het instellen van de geluidskwaliteit in het
menu Radio
Audiokwaliteit:
aantippen.
Een geringe of hoge kwaliteit selecteren.
De ingestelde kwaliteit heeft invloed op de verbruik-
te datahoeveelheid van de dataverbinding.
De kwaliteit is eveneens afhankelijk van de snelheid
en beschikbaarheid van de dataverbinding.
Indien de weergave wordt onderbroken, de ge-
luidskwaliteit verlagen.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een audiobron kunnen op het
display van de bron aanwijzingen worden weerge-
geven. Deze meldingen dienen in acht te worden
genomen en zo nodig te worden bevestigd .
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Overzicht
Speler weergeven
aantippen.
De rand aan rechterzij-
de van het beeld-
scherm indrukken en
naar links slepen.
Speler sluiten
aantippen.
Of:
De rand aan linkerzijde van de speler indrukken en
naar rechts slepen.
94
Infotainment Columbus › Media
Mediaspeler
A
Beschikbare informatie over de weergegeven ti-
tel, artiest en album
B
Albumafbeelding
Aantippen: Lijst van beschikbare albums weerge-
ven
Speler sluiten
Videospeler
A
Naam van de weergegeven titel
Beeldweergave verkleinen / beeldweergave ver-
groten
Speler sluiten
Medialijst
A
Bron selecteren
B
Multimedia-database, verdeeld in muziek, video's
en afspeelijsten
C
Lijst met aangesloten mobiele apparaten
Beschikbare bronnen tonen
Voorkeursmedia
Onder de voorkeuzetoetsen voor voorkeursmedia
kan het momenteel beluisterde medium worden op-
geslagen.
Afhankelijk van de beschikbare informatie kan de ti-
tel, het album, de artiestnaam of het bijbehorende ti-
telgenre worden opgeslagen.
Voor de weergave in het hoofdmenu Media
aan-
tippen.
Bediening van de speler
Bediening - Basisprincipes
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin
weergeven
Ingedrukt houden: Snel terugspoelen binnen
de titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: Snel vooruitspoelen binnen
de titel
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door
de vinger over de tijdlijn te slepen.
Uitgebreide bediening
In-/uitschakelen van de herhaalde weergave
van de actuele titel
In-/uitschakelen van herhaalde weergave van
actuele album/map
In-/uitschakelen van willekeurige weergave
van actuele album/map
Opslaan van de weergegeven titel in de af-
speellijst "
Mijn afspeellijst
"
Beheer "Mijn afspeellijst"
Voor het opslaan van de momenteel weergege-
ven titel in de afspeellijst in de mediaspeler aan-
tippen.
Voor het weergeven van de afspeellijst aantip-
pen.
zo vaak aantippen tot de medialijst van de ac-
tuele bron wordt weergegeven.
aantippen.
Voor het beheer van de afspeellijst in de weerge-
geven afspeellijst
aantippen.
In het beheer van de afspeellijst kunnen de volgende
zaken worden uitgevoerd.
De weergave bedienen.
De volgorde van een titel in de lijst wijzigen door
ingedrukt te houden en naar de gewenste positie
te verschuiven.
Titel wissen door
aan te tippen.
95
Infotainment Columbus › Media
Beperking
LET OP
De beschikbaarheid van sommige functies van de
mediabediening is afhankelijk van de aangesloten
bron en de gebruikte software, bv. Bluetooth®.
Instellingen
Favorieten beheren
Voor het opslaan van het voorkeursmedium in het
hoofdmenu Media
aantippen.
Een menupunt uit het volgende menu A selecte-
ren.
Voor het wissen van een voorkeursmenupunt in
het hoofdmenu Media aantippen en het
wissen bevestigen.
Voor het wissen van alle voorkeursmenupunten
in het hoofdmenu Media aantippen en
het wissen bevestigen.
Verkeersinformatie
Om tijdens het afspelen van mediabestanden de
verkeersinformatiebewaking in of uit te schakelen
in het hoofdmenu Media
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
VFAT
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
HDD
(zonder speciale
software)
USB-apparaten, die
het USB Mass Sto-
rage protocol on-
dersteunen
MTP
Apparaten met het
besturingssysteem
Android of Win-
dows Phone, die
het Media Transfer
Protocol onder-
steunen
Apple
Apparaten met het
besturingssysteem
iOS en het iAP2-
protocol
HFS+
Bluetooth®-speler Bluetooth® -
Bluetooth®-proto-
collen
A2DP en AVRCP
(1.0 - 1.6)
-
96
Infotainment Columbus › Media
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment compatibel is met de gekozen
te testen mobiele apparaten. Deze controle is te vinden via de volgende link of door het inlezen van de QR-
code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient alleen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege een soft-
ware-update van het infotainment en de mobiele apparaten.
Ondersteunde audiobestanden
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 2
mp2
32 - 384 32, 44, 48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
MPEG 2Layer 2 8 - 160 16, 22, 24
MPEG 1 Layer 3
mp3
32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3
8 - 160
16, 22, 24
MPEG 2.5 Layer 3 8, 11, 12
WMA
Windows Media
Audio 7
wma
6 - 192
8, 16, 22, 32,
44, 48, 96
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Windows Media
Audio 8
8 - 384
8, 11, 16, 22,
32, 44, 48,
96
Windows Media
Audio 9 en 9.1
8 - 768
Windows Media
Audio 9.2
8 - 320
Windows Media
Audio 10
32 - 768
32, 44, 48,
96
ADTS
AAC LC
aac 16 - 2048
22, 24, 32,
44, 48
Stereo
AAC HE
16, 22, 24,
32, 44, 48
AAC HEv2
MP4
M4A LC
m4a
16 - 400
22, 24, 32,
44, 48
Stereo
M4A HE
16, 22, 24,
32, 44, 48
M4A HEv2 16 - 64
OGG OGG-Vorbis ogg 8 - 576
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 96
Mono,
Stereo
FLAC FLAC flac -
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 64,
88, 96, 192
Mono, Stereo,
Joint Stereo
RIFF WAV wav 64 - 3072
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 96
Mono,
Stereo
Monkey's Monkey's ape 8 - 192
SBC Bluetooth A2DP - 8 - 345
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
OPUS OPUS opus 6 - 2000 8 - 48
Mono, Stereo,
Multichanel
97
Infotainment Columbus › Media
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet afge-
speeld.
Ondersteunde videobestanden
Codec-type Bestandsux Max. bitsnelheid [Mbit/s]
MPEG 1
mpg
mpeg
m1v
mpv
1,5
MPEG 2
mpg
mpeg
ps
m2v
15
MPEG 4 (H.264) m4p
mp4
m4v
mp4v
mov
50
MPJEG
MPEG 4 (ISO)
Xvid Xvid 20
WMV9
wmv
asf
50
Ondersteunde afspeellijsten
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
M3U8 m3u8
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
Beheer mobiele apparaten
Cybernetische veiligheid
Uw wagen bevat onderdelen die u helpen informatie
en gegevens uit te wisselen tussen de wagen en de
verbonden mobiele apparaten of het internet.
Deze onderdelen bevatten beveiligingsmechanismen
die het risico op ongeautoriseerde toegang tot de
wagensystemen minimaliseren.
Regelmatige software-updates helpen het risico op
ongeautoriseerde toegang tot de wagensystemen en
wagenfuncties te verminderen. De volgende aanwij-
zingen moeten desondanks worden opgevolgd.
Alleen gegevensdragers, Bluetooth®-apparaten en
mobiele apparaten gebruiken die geen schadelijke
gegevens of schadelijke software bevatten.
De door ŠKODA AUTO beschikbaar gestelde soft-
ware regelmatig updaten.
Wij adviseren u de update van de systeemsoftware
en de onderdelen door een specialist te laten uit-
voeren.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Schadelijke software in de wagen kan bepaalde wa-
genfuncties beïnvloeden of deactiveren en eventueel
de controle hiervan overnemen.
Indien de wagen op een ongebruikelijke manier re-
ageert, direct de snelheid verlagen of stoppen.
De hulp van een specialist inroepen.
WAARSCHUWING
Schadelijke software in de wagen kan onbevoegden
toegang geven tot de informatie en gegevens van de
wagen en eventueel de verbonden mobiele appara-
ten.
Overzicht
Met behulp van het beheer van mobiele apparaten
kunnen de apparaten worden verbonden, losgekop-
peld en onderling worden gewisseld.
Beheer mobiele apparaten weergeven
Mobiele apparaten
aantippen.
98
Infotainment Columbus › Beheer mobiele apparaten
Verbonden / Eerder verbonden apparaten
Beschikbare apparaten
Het apparaat maakt een verbinding mogelijk via
het Bluetooth®-"handsfreeprofiel"
Het apparaat maakt een verbinding mogelijk via
het Bluetooth®-audioprofiel
Verwijderen van het apparaat uit de lijst met eer-
der verbonden apparaten
Het apparaat maakt een SmartLink-verbinding
mogelijk via Android Auto
Het apparaat maakt een SmartLink-verbinding
mogelijk via Apple CarPlay
Het apparaat maakt een SmartLink-verbinding
mogelijk via MirrorLink
Bij een groen weergegeven verbindingssymbool
is de verbinding actief.
Beperkingen mobiele apparaten en applicaties
Beschikbaarheid van functies
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhan-
kelijk van het type mobiele apparaat en de geïnstal-
leerde applicaties.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecon-
troleerd of het infotainment compatibel is met de
gekozen te testen mobiele apparaten. Deze controle
is te vinden via de volgende link of door het inlezen
van de QR-code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient al-
leen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en
volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege
een software-update van het infotainment en de
mobiele apparaten.
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten
Vanwege het grote aantal mobiele apparaten is het
niet mogelijk om een volledige Bluetooth®-compati-
biliteit met het infotainment te garanderen. De Blue-
tooth®-compatibiliteit is afhankelijk van de Blue-
A
B
tooth®-versie en de implementatie van de Blue-
tooth®-protocollen door de fabrikant van het mobie-
le apparaat.
Applicaties op mobiele apparaten
Op mobiele apparaten kunnen applicaties geïnstal-
leerd worden die het mogelijk maken extra informa-
tie op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue
doorontwikkeling ervan, kunnen de beschikbare ap-
plicaties mogelijk niet op alle mobiele apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werk-
ing hiervan niet zonder voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de
functies ervan zijn infotainment-, wagen- en landaf-
hankelijk.
Informatie over de ŠKODA-applicaties
Gedetailleerde informatie over de ŠKODA applicaties
is te vinden op de internetpagina's na het inlezen van
de volgende QR-code of via de volgenden link.
http://go.skoda.eu/mobile-apps
Verbindingsopbouw
Een mobiel apparaat met het infotainment verbin-
den
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan door het aantippen
van
Mobiele apparaten
Apparatennaam:
wor-
den bepaald.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat verbinden
Mobiele apparaten
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Infotainment met een eerder verbonden mobiel
apparaat verbinden
Mobiele apparaten
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met bekende ap-
paraten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
99
Infotainment Columbus › Beheer mobiele apparaten
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
SmartLink-verbinding
Het infotainment biedt de mogelijkheid de Smart-
Link-verbinding met compatibele mobiele apparaten
op te bouwen m.b.v. de volgende verbindingstypen.
Android Auto
Apple CarPlay
MirrorLink
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel of wifi
met het infotainment worden verbonden, voor zover
het mobiele apparaat dit ondersteunt. » Pagina 107.
Het mobiele apparaat verbinden met het infotain-
ment via een USB-kabel of een wifi-netwerk op-
zoeken en verbinden.
Het symbool van de ondersteunde verbinding aan-
tippen.
Telefoon
Overzicht
Menu weergeven
aantippen.
Contacten beheren
aantippen.
Indien twee telefoons zijn verbonden,
aantippen
en de gewenste telefoon selecteren.
A
Contact zoeken
B
Weergave van de voorkeurscontacten
C
Weergave van de lijst met alle contacten
D
Naam van de basistelefoon
E
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
Als er geen telefooncontacten worden weerge-
geven, controleer dan het verzoek m.b.t. het bevesti-
gen van de import van contacten in het aangesloten
mobiele apparaat.
Telefoons beheren
In het menu Telefoon
aantippen.
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
A
Basistelefoon, extra telefoon en bekende appara-
ten
B
Lijst met beschikbare telefoons
C
Instelling van de Bluetooth®-functie van het info-
tainment
De telefoon maakt een verbinding mogelijk via
het Bluetooth®-"handsfreeprofiel"
Telefoon uit lijst met bekende apparaten wissen
Om het prullenbak-symbool en de beschikbare
SmartLink-verbindingen weer te geven, op het sym-
bool drukken en naar links slepen.
Bij een groen weergegeven verbindingssymbool
is de verbinding actief.
Voorwaarden voor de verbinding van een
telefoon met het infotainment
De Bluetooth®-functie van het infotainment en de
telefoon is ingeschakeld.
Het inschakelen van de Bluetooth®-functie van
het infotainment vindt plaats in het menupunt
Mobiele apparaten
Bluetooth
.
De zichtbaarheid van het infotainment is inge-
schakeld.
Het inschakelen van de zichtbaarheid van het in-
fotainment vindt plaats in het menupunt
Mobiele apparaten
Zichtbaarheid
.
De telefoon bevindt zich binnen het signaalbereik
van de Bluetooth®-eenheid van het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Telefoonbediening
Telefoonnummer ingeven
aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het weergegeven nu-
merieke toetsenbord ingeven.
Voor de verbindingsopbouw
aantippen.
Het weergegeven numerieke toetsenbord kan
ook voor het zoeken van een contact worden ge-
bruikt.
100
Infotainment Columbus › Telefoon
Wanneer bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan
worden naast het numerieke toetsenbord de contac-
ten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Verbinding opbouwen met het nummer van de voi-
cemailbox
aantippen.
aantippen.
Indien geen nummer van de voicemailbox is inge-
geven, wordt een menu voor de ingave van dit
nummer weergegeven.
Telefoongesprek
Afhankelijk van de context van het telefoongesprek
zijn de volgende functies selecteerbaar.
Verbindingsopbouw beëindigen / binnenkomen-
de oproep afwijzen / oproep beëindigen
Binnenkomende oproep beantwoorden
Naar wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Bellerdetails weergeven
Een oproep op de tweede telefoon aannemen
tijdens een actief gesprek op de eerste telefoon
Het actieve gesprek op de eerste telefoon wordt
door het beantwoorden van de oproep beëin-
digd.
Om het gespreksgeluid van de luidsprekers naar
de telefoon om te schakelen,
.
Om het gespreksgeluid van de telefoon naar de
luidsprekers om te schakelen, aantippen.
Conferentiegesprek
Het conferentiegesprek is een gezamenlijk telefoon-
gesprek met minimaal 3 en maximaal 6 deelnemers.
Gedurende een oproep/een conferentie de volgen-
de oproep uitvoeren.
Of:
Een nieuwe binnenkomende oproep door aantip-
pen van de functietoets
aannemen.
Voor het starten van een conferentiegesprek de
functietoets aantippen.
Tijdens een actief conferentiegesprek zijn contextaf-
hankelijk de volgende functies selecteerbaar.
Conferentie vasthouden, tijdelijk verlaten
(de conferentie wordt op de achtergrond voort-
gezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Details van het conferentiegesprek weergeven
/
/
/
In de details van het conferentiegesprek zijn, afhan-
kelijk van de verbonden telefoon, de volgende func-
ties selecteerbaar.
Details van de deelnemer aan het conferentiege-
sprek weergeven
Gesprek met de deelnemer aan het conferentie-
gesprek beëindigen
Gesprek met een deelnemer buiten het confe-
rentiegesprek om
Bericht verzenden
In het menu Telefoon aantippen.
Afhankelijk van de verbonden telefoon kan het nog
nodig zijn het menupunt
SMS
te kiezen.
aantippen.
Een bericht schrijven en bevestigen, er wordt een
weergave van het bericht getoond.
Het bericht kan worden bewerkt door de tekst in
de weergave aan te raken.
De ontvanger van het bericht opzoeken of kiezen.
Er kunnen meerdere ontvangers worden toege-
voegd.
Zenden
aantippen.
Ontvangen berichten weergeven
In het menu Telefoon aantippen.
Afhankelijk van de verbonden telefoon kan het nog
nodig zijn het menupunt
SMS
te kiezen.
aantippen.
Ontvangen berichten worden weergegeven als af-
zonderlijke berichten of als berichten in een con-
versatie, afhankelijk van de volgende instelling.
Om de weergave van berichten in een conversa-
tie in of uit te schakelen, in het menu Telefoon
Berichten als conversatie weergeven
aantippen.
Om een grafische melding over de ontvangst van
een nieuw bericht in of uit te schakelen, in het me-
nu Telefoon
Waarschuwingen bij nieuwe berichten
aantip-
pen.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om het
bericht contextafhankelijk voor te lezen met de ge-
genereerde infotainmentstem door het aantippen
van
.
Voor een snel antwoord op het gekozen bericht
aantippen en het gewenste antwoord selecteren.
Ontvangen berichten weergeven
In het menu Telefoon aantippen.
Afhankelijk van de verbonden telefoon kan het nog
nodig zijn het menupunt
SMS
te kiezen.
aantippen.
Ontvangen berichten worden weergegeven als af-
zonderlijke berichten of als berichten in een con-
versatie, afhankelijk van de volgende instelling.
101
Infotainment Columbus › Telefoon
Om de weergave van berichten in een conversa-
tie in of uit te schakelen, in het menu Telefoon
Berichten als conversatie weergeven
aantippen.
Om een grafische melding over de ontvangst van
een nieuw bericht in of uit te schakelen, in het me-
nu Telefoon
Waarschuwingen bij nieuwe berichten
aantip-
pen.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om het
bericht contextafhankelijk voor te lezen met de ge-
genereerde infotainmentstem door het aantippen
van
.
Voor een snel antwoord op het gekozen bericht
aantippen en het gewenste antwoord selecteren.
E-mail verzenden
In het menu Telefoon
EMAIL
aantippen.
Het onderwerp van het bericht ingeven.
Een e-mail schrijven en bevestigen, er wordt een
weergave van de e-mail getoond.
De ontvanger van de e-mail opzoeken of kiezen.
Er kunnen meerdere ontvangers worden toege-
voegd.
Zenden
aantippen.
Binnengekomen e-mail weergeven
In het hoofdmenu Telefoon
EMAIL
aantip-
pen.
De gewenste e-mail kiezen.
In de weergegeven e-mail kunnen de volgende func-
ties worden geselecteerd.
Alle of alleen de afzender antwoorden.
Met een nieuwe e-mail antwoorden.
E-mail doorsturen.
E-mail-beheer.
Als het symbool wordt weergegeven, bevat de e-
mail een bijlage.
Om een grafische melding over de ontvangst van
een nieuw bericht in of uit te schakelen, in het me-
nu Telefoon
Waarschuwingen bij nieuwe berichten
aantip-
pen.
Instellingen van de telefoonfuncties van het
infotainment
Telefoon-infotainment-verbindingssoorten
De verbinding van de telefoon vindt, afhankelijk van
het aantal telefoons dat momenteel is verbonden
met het infotainment, op de volgende wijze plaats.
Geen telefoon - De telefoon wordt als basistele-
foon verbonden.
Een telefoon - De telefoon wordt als extra tele-
foon verbonden.
Twee telefoons - De te vervangen telefoon kiezen.
Om om te schakelen tussen de basistelefoon en
de extra telefoon in een willekeurig menu Tele-
foon aantippen.
De gewenste telefoon kiezen.
Telefoon met het infotainment verbinden
Beschikbare Bluetooth®-apparaten op de telefoon
opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan door het aantippen
van
Mobiele apparaten
Apparatennaam:
wor-
den bepaald.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat verbinden
Mobiele apparaten
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Infotainment met een eerder gekoppelde telefoon
verbinden
Mobiele apparaten
aantippen.
Of:
Mobiele telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met bekende ap-
paraten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten behe-
ren
Voor de weergave van de favoriete contacten in
het hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Om het contact op te slaan aantippen.
Het gewenste contact kiezen of opzoeken.
Indien het contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het gewenste telefoonnummer kiezen.
Om het contact te wissen in het hoofdmenu Tele-
foon
aantippen.
Voor het wissen van één voorkeuzetoets aan-
tippen en de wisprocedure bevestigen.
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
De positie van de favoriete contacten kan wor-
den gewijzigd.
aantippen.
Het gewenste contact ingedrukt houden tot deze
vrij is.
102
Infotainment Columbus › Telefoon
Het contact naar een andere positie verschuiven.
Nummer van de voicemailbox
Voor het instellen van het nummer van de voice-
mailbox in het hoofdmenu Telefoon
Voicemailnum-
mer:
aantippen.
Het nummer van de voicemailbox ingeven.
Beltoon
Bij enkele telefoons is het gebruik van de telefoon-
beltoon niet mogelijk. In plaats hiervan wordt de in-
fotainment-beltoon gebruikt.
Voor het instellen van de infotainment-beltoon in
het hoofdmenu Telefoon
Beltoon kiezen
aantippen.
De beltoon kiezen.
HD-gesprekskwaliteit van een gesprek in-/uitscha-
kelen
Met de functie is het mogelijk om de kwaliteit van
een telefoongesprek te verbeteren.
In het hoofdmenu Telefoon
HD spraakkwaliteit
aan-
tippen.
Annuleren van het gesprek met een bericht in-/
uitschakelen
Indien bij ingeschakelde functie een gesprek wordt
geannuleerd, kan een sms-bericht aan de beller wor-
den verzonden.
In het hoofdmenu Telefoon
Oproep met sms-sjabloon af-
wijzen
aantippen.
Contacten in het telefoonboek sorteren
In het hoofdmenu Telefoon
Sorteren op:
aantippen.
Het gewenste sorteertype selecteren.
Telefooncontacten importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon
met het infotainment begint het importeren van de
telefooncontacten in het infotainmentgeheugen.
In het infotainment kunnen max. 5000 telefooncon-
tacten met contactafbeeldingen worden geïmpor-
teerd. Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers
bevatten.
Afhankelijk van het telefoontype kan een importbe-
vestiging noodzakelijk zijn.
Telefooncontacten updaten
Bij de volgende verbinding van de telefoon met het
infotainment wordt de lijst automatisch geüpdatet.
Voor het handmatig updaten van de lijst in het
hoofdmenu Telefoon
Contacten importeren
aantippen.
Weergave van berichten als conversatie in-/
uitschakelen
Bij ingeschakelde functie worden de berichten in de
vorm van een conversatie weergegeven.
In het hoofdmenu Telefoon
Berichten als conversatie
weergeven
aantippen.
De
grafische melding over de ontvangst van een
nieuw bericht/nieuwe e-mail in- of uitschakelen
Wanneer de functie is ingeschakeld, wordt bij de
ontvangst van een nieuw bericht/nieuwe e-mail in de
statusbalk en in de functietoets voor de berichten
het symbool van een nieuw bericht weergegeven.
In het hoofdmenu Telefoon
Waarschuwingen bij nieuwe
berichten
aantippen.
Wifi
Werking
De wifi kan voor de internetverbinding of voor de
SmartLink-verbinding worden gebruikt.
Met het infotainment kunnen maximaal 8 mobiele
apparaten worden verbonden. Gelijktijdig kan het in-
fotainment met een andere hotspot worden verbon-
den.
Voor de weergave van de lijst met verbonden mo-
biele apparaten
Wifi
Infotainmentsysteem als hot-
spot
Verbonden apparaten
aantippen.
Overzicht van de beschikbare hotspots
Lijst van de beschikbare hotspots
Voor de weergave van de lijst
Wifi
Wifi:
aantippen.
A
Zoeken naar beschikbare zichtbare hotspots
B
Verbindingsopbouw met de hotspot middels
WPS
C
Eerder verbonden hotspots
D
Beschikbare hotspots
Momenteel verbonden hotspot
Informatie over de hotspot-verbinding wissen
Signaalsterkte van de hotspot
Hotspot-signaal is niet beschikbaar
Functiebeperking
Het infotainment kan alleen met een hotspot met
WPA2-beveiliging worden verbonden.
103
Infotainment Columbus › Wifi
Instellingen
Een mobiel apparaat verbinden met de infotain-
ment-hotspot
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
Wifi
Infotainmentsysteem als hotspot
Als hot-
spot gebruiken
inschakelen.
Op het mobiele apparaat wifi inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
De naam van het infotainment is te vinden onder
het menupunt
Wifi
Infotainmentsysteem als hot-
spot
Netwerknaam:
.
De infotainment-hotspot kiezen en het vereiste
wachtwoord ingeven.
Het wachtwoord voor de verbinding met de info-
tainment-hotspot is te vinden onder het menupunt
Wifi
Infotainmentsysteem als hotspot
Password:
.
De verbindingsopbouw bevestigen.
Infotainment met de hotspot van het mobiele ap-
paraat verbinden
De wifi-eenheid van het infotainment in het menu-
punt
Wifi
Wifi:
Naar wifi zoeken
inschakelen.
De gewenste hotspot in de lijst met beschikbare
hotspots kiezen.
Het wachtwoord voor de verbindingsopbouw met
het mobiele apparaat ingeven.
Het infotainment slaat de wachtwoorden op voor
eerder verbonden hotspots.
Beveiligingsniveau van de infotainment-hotspot
Het beveiligingsniveau is op
WPA2
ingesteld en kan
niet worden veranderd.
Dataoverdracht met het verbonden apparaat
Voor het in of uitschakelen van de dataoverdracht
met het verbonden apparaat
Wifi
Infotain-
mentsysteem als hotspot
Verbonden apparaten
aantippen.
Naam van de infotainment-hotspot wijzigen
Wifi
Infotainmentsysteem als hotspot
Netwerknaam:
aantippen.
De naam ingeven en bevestigen.
Wachtwoord voor de verbinding met de infotain-
ment-hotspot wijzigen
Het wachtwoord moet minimaal 12 en mag maximaal
63 tekens bevatten.
Wifi
Infotainmentsysteem als hotspot
Wachtwoord;
aantippen.
Het wachtwoord ingeven en bevestigen.
Snelverbinding van het infotainment met de hot-
spot van het mobiele apparaat
Op het mobiele apparaat de hotspot, de zichtbaar-
heid en de optie voor de WPS-verbinding inscha-
kelen.
Wifi
Wifi:
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantip-
pen.
Automatische WPS-verbinding
Wifi
Snelverbinding met infotainmentsysteem
aantip-
pen.
Op het mobiele apparaat de optie voor de verbin-
ding via WPS inschakelen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Handmatige WPS-verbinding
Op het mobiele apparaat de optie voor de verbin-
ding via WPS-pincode inschakelen.
Op het display van het mobiele apparaat wordt de
WPS-pincode weergegeven voor de verbindings-
opbouw met het infotainment.
Wifi
Snelverbinding met infotainmentsysteem
WPS-pincode
aantippen.
De WPS-pincode op het infotainment ingeven en
bevestigen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Automatische verbinding via de QR-code
Wifi
Snelverbinding met infotainmentsysteem
aantip-
pen.
Op het mobiele apparaat de optie voor de verbin-
ding via de QR-code inschakelen.
De op het infotainmentbeeldscherm weergegeven
QR-code met het mobiele apparaat inlezen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Tips voor een goede verbinding
Alleen de te verbinden hotspot ingeschakeld laten,
de andere hotspots uitschakelen.
Niet-gebruikte hotspots wissen. Hierdoor wordt
de voor de verbindingsopbouw benodigde tijd ver-
kort.
Bij enkele hotspots duurt de verbindingsopbouw
langer, het einde van de verbindingsopbouw af-
wachten.
Bij onderbreking van de verbindingsopbouw op-
nieuw naar beschikbare hotspots zoeken en de
verbindingsopbouw herhalen.
Dataverbinding
Instellingen
Soorten opbouw van de dataverbinding
Door verbinding van het infotainment met de ex-
terne hotspot met internettoegang via wifi.
Of:
104
Infotainment Columbus › Dataverbinding
Met de eSIM van de actieve ŠKODA Connect onli-
nediensten.
Dataverbinding van de ŠKODA Connect online-
diensten in-/uitschakelen
Voor de ŠKODA Connect onlinediensten kan de pre-
paid-dataverbinding worden gebruikt.
De dataverbinding via wifi kan worden gedeeld met
nog 8 andere verbonden apparaten.
Dataverbinding
Geïntegreerde dataverbinding (eSIM)
aantippen.
Meer informatie over de werking van de dataver-
binding, gebruikersregistratie, beschikbaarheid van
de dataverbinding en het overzicht van datapakket-
ten en landen, met de mogelijkheid om deze aan te
schaen, is te vinden op de volgende website.
https://skoda.cubictelecom.com
Overzicht van het gebruik van de dataverbinding
van de ŠKODA Connect onlinediensten
Voor de weergave
Dataverbinding
Datapakket-
ten
aantippen.
In het overzicht van de gegevensverbinding kan
de geldigheid van de datapakketten worden ver-
lengd als deze functie door de gebruiker op de vol-
gende website is ingeschakeld.
https://skoda.cubictelecom.com
SmartLink
Werking
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde
applicaties van een aangesloten mobiel apparaat op
het infotainmentbeeldscherm weer te geven en te
bedienen.
De certificering kan beperkt zijn door het gebruik
van de nieuwste update van de betreende Smart-
Link-applicatie.
Applicaties kunnen bv. worden gebruikt voor de rou-
tegeleiding, het bellen, het luisteren naar muziek en
dergelijke.
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel of wifi
worden verbonden.
Ondersteunde verbindingstypen
SmartLink ondersteunt de volgende verbindingsty-
pen.
Android Auto.
Apple CarPlay.
MirrorLink.
Overzichten van de SmartLink-verbinding
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Hoofdmenu - geen verbonden apparaat
A
Lijst met ondersteunde verbindingstypes
Hoofdmenu - verbonden apparaten
A
Lijst met aangesloten apparaten en beschikbare
verbindingstypes
B
Lijst met beschikbare apparaten
Hoofdmenu - gebruikt apparaat
A
Gebruikt verbindingstype
B
Beschikbaar verbindingstype
Verbinding verbreken
Android Auto
In het hoofdmenu SmartLink aantippen.
Het aangesloten apparaat selecteren.
Het verbindingstype
selecteren.
105
Infotainment Columbus › SmartLink
Navigatie-applicaties
Telefoonapplicaties
Overzicht van actieve applicaties, telefoonge-
sprekken, ontvangen berichten en dergelijke.
Muziekapplicaties
Weergave van overige beschikbare applicaties en
de optie om naar het hoofdmenu SmartLink terug
te keren
Inschakelen van de spraakbediening (Google Voi-
ce)
Apple CarPlay
In het hoofdmenu SmartLink aantippen.
Het aangesloten apparaat selecteren.
Het verbindingstype selecteren.
A
Lijst met beschikbare applicaties
Afhankelijk van de bedieningsduur:
Aantippen: Terugkeer naar het hoofdmenu Ap-
ple CarPlay
Ingedrukt houden: Inschakelen van de spraak-
bediening (Siri)
MirrorLink
In het hoofdmenu SmartLink aantippen.
Het aangesloten apparaat selecteren.
Het verbindingstype
selecteren.
A
Weergave van de actieve applicaties
Bedienen van de applicatie is niet mogelijk tijdens
het rijden
Weergave beschikbare apparaten
Lijst met applicaties
Weergave van de laatste actieve applicatie op het
verbonden mobiele apparaat
Instellingen
Verbindingsvoorwaarden
Algemene verbindingsvoorwaarden
Het mobiele apparaat ondersteunt de SmartLink-
verbindingstypen Android Auto, Apple CarPlay of
MirrorLink.
Het mobiele apparaat en het SmartLink-verbin-
dingstype worden op de betreende markt on-
dersteund.
Bij enkele verbonden mobiele apparaten moet het
mobiele apparaat "ontgrendeld" zijn.
Voorwaarden voor Android Auto
Het te verbinden apparaat moet de Android Au-
to-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Android Auto-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc.
Op het mobiele apparaat is de Android Auto ap-
plicatie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het mobiele apparaat is ingeschakeld.
Voorwaarden voor Apple CarPlay
Het te verbinden apparaat moet de Apple Car-
Play-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Apple CarPlay-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Apple Inc.
De spraakbediening Siri is ingeschakeld.
De dataverbinding op het mobiele apparaat is in-
geschakeld.
106
Infotainment Columbus › SmartLink
Voorwaarden voor MirrorLink
Het te verbinden apparaat moet de MirrorLink-
verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten en applicaties die de Mir-
rorLink-verbinding ondersteunen, is te vinden op
de internetpagina's van Car Connectivity Consor-
tium®.
Op het mobiele apparaat is de MirrorLink applica-
tie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het aangesloten mobiele apparaat is inge-
schakeld.
Bediening
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
Weergave van de onderste bedieningsvlakken
Weergave van de bovenste bedieningsvlakken
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
Beperking
Beperking van de navigatiefunctie
Indien momenteel een routegeleiding plaatsvindt via
het infotainment, dan wordt deze door het starten
van de routegeleiding in de Apple CarPlay-applicatie
beëindigd.
Indien momenteel een routegeleiding in de Apple
CarPlay-applicatie plaatsvindt, dan wordt deze door
het starten van de routegeleiding op het infotain-
ment beëindigd.
Beperking van de SmartLink-applicaties tijdens het
rijden
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele
SmartLink-applicaties tijdens het rijden niet of
slechts beperkt mogelijk.
SmartLink-instellingen
Apple CarPlay - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het info-
tainment
Op het Apple mobiele apparaat Bluetooth® en de
Bluetooth®-zichtbaarheid inschakelen.
Mobiele apparaten
aantippen.
In de getoonde lijst het gewenste apparaat met het
symbool opzoeken en selecteren.
De aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm
opvolgen en de Bluetooth®-koppeling bevestigen.
Indien een andere apparaat met het infotainment is
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Apple CarPlay - Verbinding via wifi vanuit het mo-
biele apparaat
Voor de verbindingsopbouw moet aan de volgende
voorwaarden zijn voldaan.
De minimaal vereiste iOS-versie is 9.
Er is geen ander mobiel apparaat via SmartLink
verbonden.
In het infotainment is de wifi- en Bluetooth®-
functie ingeschakeld.
Op het mobiele apparaat de CarPlay-functie in-
schakelen.
De toets
op het multifunctiestuurwiel ingedrukt
houden.
Op het infotainmentbeeldscherm wordt een mel-
ding weergegeven over de verbinding met de
naam van de Bluetooth®-eenheid van het infotain-
ment.
Beschikbare Bluetooth®-apparaten op de telefoon
opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
Eventueel de PIN bevestigen.
Op het infotainmentbeeldscherm het verbindings-
type Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Apple CarPlay de functietoets
"ŠKODA" aantippen.
aantippen.
Android Auto - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Android Auto selecteren.
Android Auto - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Android Auto
"Return to
SKODA" aantippen.
aantippen.
MirrorLink - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via MirrorLink selecteren.
MirrorLink - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu MirrorLink
aantippen.
aantippen.
107
Infotainment Columbus › SmartLink
Wisselen naar een ander apparaat / verbindingsty-
pe
Met het infotainment kan worden gewisseld tussen
de momenteel verbonden apparaten of het verbin-
dingstype.
In het hoofdmenu SmartLink aantippen.
Het gewenste apparaat of het verbindingstype kie-
zen.
Navigatie
Navigatiemeldingen
De routegeleiding van het infotainment vindt plaats
met behulp van grafische rijadviezen en navigatie-
meldingen.
De navigatiemeldingen worden door het infotain-
ment gegenereerd. Een perfecte verstaanbaarheid
van de melding (bv. de straat- of stadnaam) kan niet
altijd worden gegarandeerd.
De laatste navigatiemelding herhalen
aantippen.
Navigatiemeldingen uitschakelen
aantippen.
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Kaartoverzicht
In het hoofdmenu Navigatie aantippen.
A
Wagenpositie
B
Route
C
Routeaanzicht
D
Indrukken en naar links slepen: Route-overzicht
weergeven
E
Volgende rijadvies
F
Symbool bijzonder reisdoel
Aantippen: Reisdoeldetails weergeven
G
Aantippen: Kaartoriëntatie wijzigen
Naar noorden gerichte 2D-kaart
In rijrichting gerichte 2D-kaart
In rijrichting gerichte 3D-kaart
H
Verkeerstekens voor het betreende routege-
deelte
Routegeleiding beëindigen
Kaart op de wagenpositie centreren
Menu voor instelling van de kaartweergave weer-
geven
Soort weergegeven kaart selecteren
In het hoofdmenu Navigatie
aantippen.
A
Kaart afhankelijk van de volgende instelling
weergeven
Auto
- Kaart in dag-/nachtfunctie afhankelijk van
de actueel ingeschakelde wagenverlichting
Dag
- Kaart in dagfunctie
Nacht
- Kaart in nachtfunctie
B
Bij actieve routegeleiding kan een van de volgen-
de kaartweergaven worden geselecteerd
- op de actuele wagenpositie gecentreerde
kaart
- kaart met de gehele route / keuzemogelijk-
heid voor alternatieve routes
Reisdoel zoeken
In het hoofdmenu Navigatie
Zoeken
aantippen.
A
Invoerregel
B
Lijst met recent opgezochte reisdoelen
C
Categorieën met bijzondere reisdoelen
Aantippen: Naar de gekozen categorie zoeken
Lijst met opgezochte reisdoelen weergeven
Reisdoel via het adres ingeven
Het opgezochte reisdoel kiezen
De gegevens voor het zoeken van het reisdoel in-
geven.
108
Infotainment Columbus › Navigatie
Het gewenste reisdoel kiezen.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Reisdoel via het adres ingeven
In het hoofdmenu Navigatie
Zoeken
aantip-
pen.
Er wordt een menu voor het ingeven van het reis-
doel via het adres getoond.
De benodigde gegevens ingeven.
Er worden details weergegeven van het opgezoch-
te reisdoel met de optie de routegeleiding door het
aantippen van
Start
te starten.
Reisdoel via GPS-coördinaten invoeren
In het hoofdmenu Navigatie
Zoeken
Breedte-
en lengtegraad ingeven
aantippen.
Er wordt een menu voor het ingeven van het reis-
doel via GPS-coördinaten getoond.
De gewenste breedte- en lengtegraad ingeven.
Kaart
aantippen.
Er worden details weergegeven van het opgezoch-
te reisdoel met de optie de routegeleiding door het
aantippen van
Start
te starten.
Reisdoel kiezen door aantippen van het punt op de
kaart
Het gewenste punt of het symbool van het bijzon-
dere reisdoel op de kaart aantippen.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Voorgestelde reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie
Suggesties
aantippen.
A
Naar noorden gerichte wagenpositie
Het geadviseerde reisdoel wissen
Reisdoel met het thuisadres
Reisdoel met het werkadres
In de weergave kunnen maximaal 5 geadviseerde
reisdoelen van de volgende categorieën worden
weergegeven.
Reisdoel met het thuisadres.
Reisdoel met het werkadres
Favorieten.
Laatste reisdoelen.
Predictieve reisdoelen.
De uitrichting van de reisdoelen is in overeenstem-
ming met de richting van de huidige wagenpositie.
Bij de functietoets met het reisdoel wordt informatie
over de geschatte rijtijd naar het reisdoel weergege-
ven.
Bij actieve ŠKODA Connect onlinediensten kan de
verbindingslijn tussen het reisdoel en de wagen, af-
hankelijk van de verkeersdichtheid, als volgt gekleurd
worden weergegeven.
Vrij doorstroming zonder vertragingen
Druk verkeer
Langzaam rijdend verkeer
Stilstaand verkeer met vertragingen
De informatie over de verkeersdichtheid is niet
beschikbaar
Het voorgestelde reisdoel wissen
De functietoets voor het voorgestelde reisdoel in-
drukken en de vinger naar links slepen.
aantippen.
Voorstellen van predictieve reisdoelen in-/uitscha-
kelen
Predictieve reisdoelen worden door het infotainment
automatisch voorgesteld afhankelijk van de ritfre-
quentie en de dagelijkse rijtijd naar het betreende
reisdoel.
Wanneer het voorstellen van predictieve reisdoelen
is ingeschakeld, worden de reisdoelen weergegeven
in de voorgestelde reisdoelen en tijdens het zoeken.
Instellingen basisfuncties
Gebruikspatroon leren
aantippen.
Informatie voor het voorstellen van predictieve
reisdoelen wissen
Instellingen basisfuncties
Gebruikspatroon wissen
aantippen.
Lijst met de laatste reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie
Ltste. reisd.
aantippen.
Door het aantippen van het lijstitem met het reisdoel
worden de reisdoeldetails met de optie voor het
starten van de routegeleiding weergegeven.
De lijst met laatste reisdoelen kan ook op het dis-
play van het instrumentenpaneel worden weergege-
ven.
Het menu kiezen waarin de navigatie wordt weer-
gegeven.
De toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken.
Het menu wordt weergegeven.
Lijst met favoriete reisdoelen
In het hoofdmenu Navigatie
Favorieten
aantippen.
Door het aantippen van het lijstitem met het reisdoel
worden de reisdoeldetails met de optie voor het
starten van de routegeleiding weergegeven.
109
Infotainment Columbus › Navigatie
Reisdoeldetails
Het detailvenster bevat een kaart, beschikbare infor-
matie over het reisdoel en functietoetsen voor het
kiezen van functies.
Het venster met reisdoeldetails wordt in de volgen-
de gevallen weergegeven.
Nadat een reisdoel in het menu is opgezocht of
gekozen.
Nadat een reisdoel in het route-overzicht wordt
aangetipt.
Nadat een punt of een symbool van het bijzondere
reisdoel op de kaart wordt aangetipt.
A
Routegeleiding starten
- Reisdoel als favoriet opslaan
- Favorieten wissen
B
Indrukken en naar links slepen: Venster met
reisdoeldetails vergroten
Afhankelijk van de reisdoelcontext en het reis-
doeltype worden de volgende functies weerge-
geven.
Demo
- Reisdoel instellen als startpunt voor de
routegeleiding in de demomodus
Hernoemen
- Het opgeslagen reisdoel hernoemen
Bellen
- Het telefoonnummer van het bijzondere
reisdoel bellen
Bewerken
- Optie voor het bewerken van het
thuis- of werkadres
Toevoegen
- Reisdoel toevoegen aan de route
Routegel. stoppen
- Routegeleiding stoppen
Route weergeven
Routeberekening
A
Actuele wagenpositie
B
Voorgestelde snelste route
C
Alternatieve routes
D
Reisdoelpositie
E
15 s aftellen voor het automatisch starten van de
routegeleiding
Aantippen: Aftellen onderbreken
F
Routegeleiding starten
Informatie over de gekozen route weergeven
Parameters voor de routeberekening instellen
Route-overzicht
A
Informatie over de actuele wagenpositie
B
Definitief reisdoel
Aantippen: De volgende menupunten kunnen
worden geselecteerd.
Op kaart tonen
Routegeleiding stoppen
C
Door het infotainment ter beschikking gesteld
reisdoel op de route
Aantippen: De volgende menupunten kunnen
worden geselecteerd.
Op kaart tonen
Tussenstop toevoegen
D
Route-tussenstop
Aantippen: De volgende menupunten kunnen
worden geselecteerd.
Op kaart tonen
Tussenstop toevoegen
E
Verkeersbelemmering op de route
Aantippen: De volgende menupunten kunnen
worden geselecteerd.
Op kaart tonen
Omrijden
F
Routeaanzicht
Bij actieve ŠKODA Connect onlinediensten kan
de verbindingslijn tussen het reisdoel en de wa-
gen, afhankelijk van de verkeersdichtheid, ge-
kleurd worden weergegeven.
Vrij doorstroming zonder vertragingen
Druk verkeer
Langzaam rijdend verkeer
Stilstaand verkeer met vertragingen
De informatie over de verkeersdichtheid is
niet beschikbaar
110
Infotainment Columbus › Navigatie
Reisdoelen onderling wisselen
In het route-overzicht is het mogelijk om het reisdoel
en de tussenstops onderling te verwisselen en zo
hun volgorde te wijzigen.
De regel met het gewenste reisdoel vasthouden
tot de functietoets voor het reisdoel vrij wordt.
Het reisdoel naar de gewenste positie verschuiven
en de functietoets loslaten.
De route wordt opnieuw berekend.
Bediening
Kaart verschuiven.
Reisdoel ingeven door
aantippen van het punt
op de kaart.
2D/3D-kaartweergave
wijzigen.
Op de kaart inzoomen.
Op de kaart uitzoomen.
Kaart draaien.
Beperking
Het infotainment kan onjuiste rijadviezen geven als
de wegconditie of de verkeerssituatie niet overeen-
komt met de navigatiegegevens. Dit kan ertoe leiden
dat de routegeleiding wordt uitgevoerd met een an-
dere route of een verandering van richting naar een
eenrichtingsweg wordt voorgesteld.
Informatie over het updaten van de navigatiegege-
vens kan bij een ŠKODA Partner worden opge-
vraagd.
Instellingen
Verkeersbelemmering ontwijken
Als de functie is ingeschakeld en het infotainment in-
formatie van de online-verkeersinformatie ontvangt
over een verkeersbelemmering op de route wordt de
route opnieuw berekend.
Het infotainment kan het ontwijken van de verkeers-
belemmering voorstellen afhankelijk van de volgende
instelling.
Instellingen routegeleiding
Verkeersopstopping omrijden
aantip-
pen.
Het gewenste menupunt kiezen.
Tankwaarschuwing in-/uitschakelen
Wanneer de functie is ingeschakeld en de brandstof-
voorraad het reservegebied heeft bereikt, verschijnt
een waarschuwingsmelding met de optie om naar
het dichtstbijzijnde tankstation te gaan.
Instellingen routegeleiding
Tankwaarschuwing
aantippen.
Weergave van landspecifieke snelheidslimieten
in-/uitschakelen
Bij ingeschakelde functie worden bij het overschrij-
den van de landsgrens de landspecifieke snelheidsli-
mieten weergegeven.
Instellingen routegeleiding
Landinformatie bij grensovergang
aan-
tippen.
Weergave van verkeerstekens op snelwegen in-/
uitschakelen
Bij ingeschakelde functie geeft het infotainment ver-
keers- en informatieborden op snelwegen weer.
Instellingen routegeleiding
Aanwijzingenbordje op autowegen
aan-
tippen.
Verkeerstekenweergave in-/uitschakelen
Bij ingeschakelde functie geeft het infotainment ver-
keerstekens aan op de route.
Instellingen routegeleiding
Verkeerstekens
Op kaart tonen
aan-
tippen.
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding in-/
uitschakelen
Instellingen routegeleiding
Verkeerstekens
aantippen.
111
Infotainment Columbus › Navigatie
De soort aanwijzing en de waarde voor de over-
schrijding van de toegestane snelheid instellen.
Rijden met een aanhangwagen
Voor de berekening van de juiste route voor het rij-
den met een aanhangwagen de optie inschakelen
voor het rekening houden met een aanhangwagen.
Instellingen routegeleiding
Aanhangwagen
Aanhangwagen meere-
kenen
aantippen.
Voor de juiste berekening van de rijtijd de maximum-
snelheid voor het rijden met een aanhangwagen in-
stellen.
Instellingen routegeleiding
Aanhangwagen
Maximumsnelheid voor
aanhangwagens
aantippen.
De maximumsnelheid voor de aanhangwagen in-
stellen.
Navigatiemeldingen instellen
Instellingen navigatiemeldingen
aantippen.
Het gewenste menupunt kiezen en instellen.
Voorstellen van predictieve reisdoelen in-/uitscha-
kelen
Instellingen basisfuncties
Gebruikspatroon leren
aantippen.
Informatie voor het voorstellen van vaak bezochte
bijzondere reisdoelen wissen
Instellingen basisfuncties
Gebruikspatroon wissen
aantippen.
Het wissen bevestigen.
Voorkeurscategorieën met bijzondere reisdoelen
weergeven
Voorkeurscategorieën met bijzondere reisdoelen
worden op de kaart weergegeven en bij het zoeken
van het reisdoel ter beschikking gesteld.
Instellingen basisfuncties
Voorkeurscategorieën bijzonder reisdoel
vastleggen
aantippen.
Voorkeurscategorieën instellen.
Demomodus in-/uitschakelen
In de demomodus wordt de routegeleiding van het
startpunt van de demomodus naar het gekozen reis-
doel gesimuleerd.
Bij ingeschakelde functie stelt het infotainment vóór
de start van de routegeleiding de vraag of de route-
geleiding op de normale manier of in de demomodus
moet plaatsvinden.
Instellingen basisfuncties
Demomodus
aantippen.
Startpunt van de demomodus vastleggen
De demomodus inschakelen.
Instellingen basisfuncties
Startpunkt demomodus bepalen
aan-
tippen.
Het gewenste reisdoel kiezen wat het startpunt
van de demomodus moet worden.
Of:
De demomodus inschakelen.
Het gewenste reisdoel kiezen of opzoeken wat het
startpunt van de demomodus moet worden.
Er worden reisdoeldetails weergegeven.
Het venster met reisdoeldetails als volledige beeld-
weergave weergeven.
Het venster wordt vergroot door de toets van de
menubalk ingedrukt te houden en naar links te sle-
pen.
Demo
aantippen.
Thuisadres instellen
Favorieten
Thuis
aantippen.
Het reisdoel selecteren en ingeven via het adres,
eventueel de actuele wagenpositie gebruiken.
Het vastgelegde thuisadres wordt weergegeven in
het overzicht van aanbevolen reisdoelen.
Suggesties
aantippen.
Werkadres instellen
Favorieten
Werk
aantippen.
Het reisdoel selecteren en ingeven via het adres,
eventueel de actuele wagenpositie gebruiken.
Het vastgelegde werkadres wordt weergegeven in
het overzicht van aanbevolen reisdoelen.
Suggesties
aantippen.
Update van de navigatiedatabase
Informatie over het updaten van de navigatiedataba-
se kan bij een ŠKODA Partner worden opgevraagd
of staat op de volgende ŠKODA-internetpagina.
http://go.skoda.eu/updateportal
Automatisch updaten
Het infotainment biedt automatisch een updatemo-
gelijkheid aan als aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan.
De "Infotainment Online" onlinediensten zijn ge-
activeerd.
Er is een update van de navigatiedatabase voor
de actuele wagenpositie of het reisdoel beschik-
baar.
Versie van de navigatiedatabase bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
112
Infotainment Columbus › Navigatie
Onlinediensten
ŠKODA Connect
Werking
De ŠKODA Connect-diensten bieden de mogelijk-
heid om de wagen met de online-wereld te verbin-
den. Ze vormen dus een uitbreiding van de wagen-
en infotainmentfuncties.
De ŠKODA Connect-diensten behoren niet tot de
uitrustingsomvang van de wagen. Deze worden af-
zonderlijk op de ŠKODA Connect Portal, in de ŠKO-
DA Connect-applicatie of in het infotainment be-
steld, als het infotainment deze mogelijkheid biedt.
Het aanbod van ŠKODA Connect-diensten is afhan-
kelijk van het wagentype en de uitrusting, van het in-
fotainment en het betreende land.
ŠKODA Connect-internetpagina
http://go.skoda.eu/skoda-connect
De ŠKODA Connect-internetpagina be-
vat actuele informatie met betrekking
tot de ŠKODA Connect-diensten, de link
naar de ŠKODA Connect Portal en de
optie om de ŠKODA Connect-applicatie
te downloaden.
ŠKODA Connect Portal
http://go.skoda.eu/connect-portal
De ŠKODA Connect Portal maakt bv. de
gebruikersregistratie, de bestelling van
ŠKODA Connect-diensten, het diensten-
beheer of de toegang op afstand tot de
wagen mogelijk.
ŠKODA Connect-applicatie
De ŠKODA Connect Portal maakt bv. de gebruikers-
registratie, de bestelling van ŠKODA Connect-dien-
sten of de toegang op afstand tot de wagen moge-
lijk.
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code of link naar het mobiele apparaat worden ge-
download.
http://go.skoda.eu/skodaconnectapp
Voorschriften
De rechten en plichten van de contractpartners met
betrekking tot de levering van deze diensten worden
geregeld in een afzonderlijke overeenkomst. Actuele
juridische documenten met betrekking tot de ŠKO-
DA Connect-diensten zijn te vinden op de ŠKODA
Connect Portal en in de ŠKODA Connect-applicatie.
Voorwaarden
Voor het gebruik van de ŠKODA Connect-diensten is
eerst een registratie van de hoofdgebruiker en een
aansluitende activering van de diensten noodzakelijk.
Voor de werking van de ŠKODA Connect-diensten
moet de wagen zich in het bereik van een mobiel te-
lefoonnetwerk bevinden, waarover de ŠKODA Con-
nect-diensten worden aangeboden. In gebieden met
onvoldoende signaal, bv. in ondergrondse garages,
kan de functie beperkt zijn.
De beschikbaarheid van de diensten wordt aangege-
ven door de verkleuring van het symbool
in de sta-
tusbalk van het infotainmentbeeldscherm.
Wit - De ŠKODA Connect-diensten zijn beschik-
baar.
Grijs - De ŠKODA Connect-diensten zijn niet be-
schikbaar.
Voorwaarden voor de beschikbaarheid van de
ŠKODA Connect-diensten
De beschikbaarheid is afhankelijk van de volgende
zaken.
Beschikbaarheid van de ŠKODA Connect-diensten
in het betreende land.
De beschikbaarheid kan op de ŠKODA Connect-in-
ternetpagina worden gecontroleerd.
Beschikbaarheid van een mobiel telefoonnetwerk
waarover de ŠKODA Connect-diensten worden
aangeboden.
De beschikbaarheid, de functionaliteit, de verbin-
dingssnelheid en de technologie van het mobiele
telefoonnetwerk kunnen verschillen in de betref-
fende landen en zijn afhankelijk van de exploitant
van het mobiele telefoonnetwerk.
Wagentype en -uitrusting.
Infotainmenttype.
Gebruikersaccounttype.
Activering van de betreende diensten.
Ingesteld beveiligingsniveau voor het verzenden
van persoonlijke gegevens.
Gebruikersregistratie en activeren van de
ŠKODA Connectdiensten
Werking
Door de gebruikersregistratie ontvangt u het ŠKODA
ID-gebruikersaccount dat in alle ŠKODA-applicaties
en diensten kan worden gebruikt
113
Onlinediensten › ŠKODA Connect
De gebruikersregistratie van de ŠKODA Connect-
diensten kan op de volgende plaatsen plaatsvinden.
ŠKODA Connect Portal.
ŠKODA Connect-applicatie.
Infotainment, als het deze functie ondersteunt.
Bij de registratie maakt u een S-PIN aan.
U heeft de S-PIN nodig voor het aanmelden bij be-
paalde ŠKODA Connect-diensten en voor het aan-
melden bij het beveiligde gebruikersaccount
Instellingen
Gebruiker in het infotainment registreren
Het infotainment inschakelen en in het getoonde
welkomstscherm
Gebruiker wisselen
Registreren
aantippen
en de aanwijzingen op het beeldscherm opvolgen.
Of:
Registreren
aantippen en de aanwijzin-
gen op het beeldscherm opvolgen.
LET OP
Om de gebruikersregistratie te voltooien, is toegang
tot de bij de registratie vermelde e-mailbox vereist.
ŠKODA Connect-diensten bij de registratie van de
hoofdgebruiker activeren
Na de registratie van de hoofdgebruiker verzoekt het
infotainment om de ŠKODA Connect-diensten te ac-
tiveren.
Om de activering te voltooien, moet u twee originele
wagensleutels bij u hebben.
De aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm
opvolgen.
ŠKODA Connect-diensten van een andere aange-
melde gebruiker activeren
Hoofdgebruiker worden
Hoofdgebruiker worden
aantippen.
De aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm
opvolgen.
Instelling van de bescherming van
persoonlijke gegevens
Persoonlijke gegevens
Persoonlijke klantgegevens worden door ŠKODA
AUTO overeenkomstig de algemeen geldende wet-
telijke bepalingen verzameld, verwerkt en gebruikt.
De actuele verklaring over de bescherming van per-
soonsgegevens is te vinden op de volgende website.
https://www.skoda-auto.com/other/personal-
data
Als contractpartner bij het gebruik van de ŠKODA
Connect-diensten dient u te zorgen voor de bescher-
ming van persoonsgegevens en het recht op privacy.
Informeer de gebruiker van de wagen en de passa-
giers dat de wagen gebruikersgegevens verzendt en
gebruik maakt van lokalisatiediensten. Indien u dit
nalaat, kunnen de rechten van de gebruiker van de
wagen en de passagiers worden geschonden.
De lokalisatiediensten omvatten bijvoorbeeld infor-
matie over de laatste parkeerpositie, gebiedswaar-
schuwingen en snelheidswaarschuwingen.
Indien de passagiers niet akkoord gaan met het ge-
bruik van de lokalisatiediensten, dan de diensten uit-
schakelen door het betreende beschermingsniveau
van persoonsgegevens in te stellen.
Werking
Bij het gebruik van de ŠKODA Connect-diensten
worden gebruikers- en wagengegevens en informa-
tie van de lokalisatiediensten verzonden.
Het verzenden wordt beïnvloed door de instelling
van het beschermingsniveau van persoonlijke gege-
vens.
Het ingestelde beschermingsniveau van persoonlijke
gegevens beïnvloedt de gegevensoverdracht mid-
dels eSIM. De gegevensoverdracht van een via wifi
verbonden apparaat wordt hierdoor niet beïnvloed.
Instellingen
De wettelijk vereiste diensten, zoals de noodoproep,
kunnen niet worden uitgeschakeld.
Elke gebruiker van de wagen kan het beschermings-
niveau van persoonlijke gegevens instellen.
Het beschermingsniveau van persoonlijke gegevens
is gekoppeld aan het gebruikersaccount. Dit wordt
na het aanmelden van de gebruiker ingesteld over-
eenkomstig het laatst ingestelde niveau.
Voor de volledige functionaliteit van sommige ŠKO-
DA Connect-diensten zijn geactiveerde lokalisatie-
diensten vereist.
114
Onlinediensten › Instelling van de bescherming van persoonlijke gegevens
Instelling in het bedieningscentrum
Het infotainment-be-
dieningscentrum ope-
nen door de rand aan
bovenzijde van het
beeldscherm ingedrukt
te houden en naar be-
neden te trekken.
Weergavevoorbeeld in het infotainment Columbus
A
Instelling van de bescherming van persoonlijke
gegevens
Uitvoerige informatie over de beschermingsni-
veaus van persoonlijke gegevens
Instelling in het gebruikersbeheer
Privésfeer en dienstenbeheer
aantippen.
Het gewenste beschermingsniveau van persoonlij-
ke gegevens instellen.
Maximale privésfeer
Alle ŠKODA Connect-diensten met uitzondering
van de momenteel benodigde diensten zijn uitge-
schakeld.
Alle lokalisatiediensten zijn uitgeschakeld. De infor-
matie over de wagenpositie wordt niet gedeeld.
De informatie-overdracht middels eSim is uitge-
schakeld.
Er zijn geen online-updates beschikbaar.
Geen locatie
Alle ŠKODA Connect-lokalisatiediensten zijn uitge-
schakeld. De informatie over de wagenpositie
wordt niet gedeeld.
De informatie-overdracht middels eSim is inge-
schakeld.
Alle functies die nodig zijn voor een verbinding
middels eSIM zijn actief.
Positie gebruiken
De ŠKODA Connect-lokalisatiediensten zijn inge-
schakeld. De informatie over de wagenpositie
wordt niet aan andere personen beschikbaar ge-
steld.
De informatie over de wagenpositie is op de ŠKO-
DA Connect Portal en in de ŠKODA Connect appli-
catie niet toegankelijk.
De informatie-overdracht middels eSim is inge-
schakeld.
Alle functies die nodig zijn voor een verbinding
middels eSIM zijn actief.
Positie delen
De ŠKODA Connect-lokalisatiediensten zijn inge-
schakeld. De informatie over de wagenpositie is
beschikbaar voor alle diensten die voor hun werk-
ing de wagenpositie nodig hebben.
De informatie over de wagenpositie is op de ŠKO-
DA Connect Portal en in de ŠKODA Connect appli-
catie toegankelijk.
De informatie-overdracht middels eSim is inge-
schakeld.
Alle functies die nodig zijn voor een verbinding
middels eSIM zijn actief.
Informatie-oproep
Gebruiksdoel
De informatieoproep kan bij problemen met de ŠKO-
DA Connect-diensten of voor informatie over de
producten en diensten van het merk ŠKODA worden
gebruikt.
Voorwaarden
De ŠKODA Connect-diensten zijn actief.
Het beschermingsniveau van persoonsgegevens
is niet op
Maximale privésfeer
ingesteld.
Voor het versturen van informatie over de wa-
genpositie moet het beschermingsniveau van
persoonsgegevens op
Positie delen
zijn ingesteld.
Bediening
De toets indrukken.
Pechoproep
Gebruiksdoel
De pechoproep kan worden gebruikt in geval van
pech.
Door op de toets
te drukken, wordt de verbinding
met de ŠKODA-reparatiedienst opgebouwd. Tegelij-
115
Onlinediensten › Informatie-oproep
kertijd verstuurt de wagen informatie over de wa-
genstatus en de wagenpositie.
Voorwaarden
De ŠKODA Connect-diensten zijn actief.
Het beschermingsniveau van persoonsgegevens
is niet op
Maximale privésfeer
ingesteld.
Voor het versturen van informatie over de wa-
genpositie moet het beschermingsniveau van
persoonsgegevens op
Positie delen
zijn ingesteld.
Bediening
De toets indrukken.
Gebruikersbeheer
Waarop letten
Wanneer u een oudere wagen met ŠKODA Connect-
diensten koopt, kunnen de diensten actief zijn en kan
de hoofdgebruiker de vorige eigenaar van de wagen
zijn. De vorige eigenaar kan dan nog steeds de moge-
lijkheid hebben om de wagenfuncties te regelen en
informatie te verkrijgen over de gebruikers en de
wagen.
Daarom adviseren wij de vorige hoofdgebruiker te
verwijderen. Meldt u zich vervolgens aan met het ei-
gen gebruikersaccount en maak uzelf de hoofdge-
bruiker van de wagen.
Als u een nieuwe gebruiker registreert en uzelf tij-
dens de registratie als hoofdgebruiker kiest, wordt
de vorige hoofdgebruiker automatisch overschreven.
Door de instelling van het beschermingsniveau
van persoonlijke gegevens kan het soort gebruikers-
en wageninformatie dat wordt verstuurd worden be-
invloed.
Werking
Gebruikersaccounts
Het gebruikersbeheer toont de accounts van de
laatst actieve gebruikers. In het gebruikersbeheer
kunnen de volgende zaken worden uitgevoerd.
Gebruikersaccount kiezen.
Gebruiker registreren.
ŠKODA Connect-diensten activeren.
Gebruikersaccounts toevoegen en verwijderen.
Hoofdgebruiker instellen.
Accountbeveiliging instellen.
Toewijzing van de instelling aan de gebruikte sleu-
tel in-/uitschakelen.
Overzicht
Hoofdgebruiker
De hoofdgebruiker is een geregistreerde gebruiker
met geactiveerde ŠKODA Connect-diensten en met
een wagen die aan zijn account is toegewezen.
De hoofdgebruiker kan de personaliseringsfunctie
volledig gebruiken.
De hoofdgebruiker heeft de volledige controle over
de instelling en bediening van de wagen.
Alle instellingen worden in het persoonlijke online-
account van de hoofdgebruiker opgeslagen.
Gebruiker met ŠKODA Connect online-account
De gebruiker is niet door de hoofdgebruiker geselec-
teerd, maar beschikt over een eigen ŠKODA Connect
online-account.
De gebruiker kan de personaliseringsfunctie volledig
gebruiken.
Alle instellingen worden in het persoonlijke online-
account van de aangemelde gebruiker opgeslagen.
Gast
Het gastaccount is anoniem en wordt niet met de
ŠKODA Connect-diensten gesynchroniseerd.
Alle instellingswijzigingen in verbinding met dit ac-
count blijven alleen in de wagen opgeslagen.
Voorwaarden
Voor onbeperkt gebruik van het beheer van de ge-
bruikersaccounts en hun synchronisatie met online-
accounts, moet aan de volgende voorwaarden wor-
den voldaan.
In het infotainment is een hoofdgebruiker met
actieve ŠKODA Connect-diensten geregistreerd.
De wagen bevindt zich binnen het bereik van een
mobiel netwerk.
In gebieden met onvoldoende signaal, bv. in on-
dergrondse garages, kan de functie beperkt zijn.
116
Onlinediensten › Gebruikersbeheer
Bediening
Gebruiker aanmelden
Bij het inschakelen van het contact en het infotain-
ment wordt het aanmeldingsscherm voor de aanmel-
ding bij het laatst gebruikte gebruikersacount ge-
toond.
Het aanmeldingsscherm kan niet worden overge-
slagen. Zonder aanmelding kan het infotainment niet
worden gebruikt.
De aanmelding bevestigen.
Indien u zich aanmeldt bij een beveiligd gebruikers-
account, de S-PIN ingeven en de aanmelding be-
vestigen.
Of:
Het menupunt voor de verandering van gebruiker
selecteren.
Er wordt een menu met beschikbare gebruikers
weergegeven.
Het gewenste account selecteren.
Indien u zich aanmeldt bij een beveiligd gebruikers-
account, de S-PIN ingeven en de aanmelding be-
vestigen.
Of:
Het menupunt voor de verandering van gebruiker
selecteren.
Indien u een nieuwe gebruiker bent,
aantippen
voor de aanmelding van de gebruiker.
De aanwijzingen op het infotainmentbeeldscherm
opvolgen.
Aanmelden bij het beveiligde gebruikersaccount
Enkele gebruikersaccounts kunnen beveiligd zijn. Be-
veiligde accounts zijn in de gebruikerslijst voorzien
van het symbool
.
Voor de aanmelding bij het beveiligde gebruikersac-
count is de S-PIN nodig die bij het aanmaken van het
gebruikersaccount op de ŠKODA Connect Portal of
in de ŠKODA Connect applicatie of bij de gebruikers-
registratie in het infotainment is aangemaakt.
A
Gebruikersnaam
B
Naam van de hoofdgebruiker van de wagen
C
Informatie over het instelde beveiligingsniveau
van de persoonsgegevens
D
Weergave van het gebruikersaccountbeheer
E
Uitschakelen van de aanmelding bij het account
met de S-PIN
Weergave van de informatie over het wijzigen
van de S-PIN
De verificatie van de gebruiker door de ingave
van de S-PIN kan in het menupunt
Ge-
bruikersprofiel beveiligen
Gebruikersprofiel met S-PIN beschermen
wor-
den uit-/ingeschakeld.
Het herstellen van de eigen S-PIN is mogelijk op
op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Con-
nect applicatie.
Gebruiker afmelden
Bij het uitschakelen van het contact wordt het af-
meldingsscherm weergegeven en wordt de gebrui-
ker automatisch afgemeld.
Indien het gebruikersaccount beveiligd is met de S-
PIN en in het aanmeldingsscherm de functietoets
Af-
melden
wordt aangetipt, is na het inschakelen van het
contact voor het aanmelden de S-PIN nodig.
Indien de functietoets
Afmelden
niet wordt aangetipt
en het contact binnen 30 minuten opnieuw wordt in-
geschakeld, hoeft de S-PIN niet te worden ingege-
ven.
Instellingen
Actuele gebruiker beheren
aantippen.
Online-account synchroniseren
Gebruikersbeheer
aantippen.
A
Aan de wagen toegewezen hoofdgebruiker
117
Onlinediensten › Gebruikersbeheer
B
Momenteel aangemelde gebruiker
Nieuwe gebruiker toevoegen
Een door de S-PIN beveiligd gebruikersaccount
Editormodus weergeven
Aanvullende informatie over het gebruikersbe-
heer weergeven
Hoofdgebruiker worden
Hoofdgebruiker worden
Hoofdgebruiker worden
aantippen.
De instelling bevestigen.
Gebruiker wissen
aantippen.
Het wissen bevestigen.
Het actuele gebruikersaccount wissen
Actieve gebruikers wissen
aantippen.
Het wissen bevestigen.
Hoofdgebruikersacount wissen
Hoofdgebruiker worden
Hoofdgebruiker wissen
aantippen.
Het wissen bevestigen.
Alle gebruikers wissen
Door het terugzetten van het infotainment naar de
fabrieksinstellingen worden alle gebruikersaccounts
gewist.
Het contact en het infotainment inschakelen.
aantippen.
Fabrieksinstellingen herstellen
selecteren en het terugzetten
bevestigen.
Om het succesvol terugzetten naar de fabrieksin-
stellingen te controleren, raden we aan om te con-
troleren of de gebruikersaccounts en het hoofdge-
bruikersaccount zijn verwijderd.
Personalisatie
Gebruiksdoel
De personaliseringsdienst maakt het mogelijk om
wageninstellingen in te stellen, op te slaan en te her-
stellen.
De personaliseringsdienst is gekoppeld aan het ge-
bruikersaccount. Elke wijziging van de ingestelde ge-
personaliseerde functies wordt automatisch in het
actieve gebruikersaccount opgeslagen.
Indien de wagen zich binnen het bereik van een mo-
biel netwerk bevindt, worden personaliseerbare in-
stellingen na het uitschakelen van het contact auto-
matisch opgeslagen in het ŠKODA ID online-gebrui-
kersaccount.
Door het aanmelden bij het gebruikersaccount in een
andere wagen van het merk ŠKODA worden de aan
het gebruikersaccount gekoppelde personaliseerba-
re functies afhankelijk van wagentype, uitrusting en
infotainment ingesteld.
Instellingen
Automatische toekenning van de wagensleutel in-/
uitschakelen
Wanneer de functie ingeschakeld is, wordt bij het
vergrendelen van de wagen de sleutel waarmee de
wagen is ontgrendeld, toegewezen aan het actuele
gebruikersaccount.
Na het ontgrendelen van de wagen en openen van
het bestuurdersportier worden alle gepersonaliseer-
de functies overeenkomstig het gebruikersaccount
ingesteld, dat aan de sleutel is toegewezen.
Voor het uit-/inschakelen
Wagensleutel
automatisch toewijzen
aantippen.
Wanneer de functie van de automatische sleuteltoe-
kenning aan het gebruikersaccount wordt uitgescha-
keld, wordt de sleuteltoekenning eveneens gewist.
Beheer van de onlinediensten
Gebruiksdoel
In het dienstenbeheer kunnen de volgende zaken
worden uitgevoerd.
Bescherming persoonsgegevens instellen.
Lijst met beschikbare diensten weergeven.
Informatie over de toestand van de diensten ont-
vangen.
Informatie over de geldigheidsduur van de dien-
sten ontvangen.
Gebruik van de diensten in-/uitschakelen.
Bediening
Lijst met onlinediensten weergeven
Privésfeer en dienstenbeheer
aantippen.
Details van de dienst weergeven
In de lijst met onlinediensten de gewenste dienst
selecteren.
De details van de dienst kan de volgende informatie
en functies bevatten.
Toestand van de dienst.
Reden waarom een dienst niet beschikbaar is of
wie deze heeft uitgeschakeld.
Naam van de groep van de onlinediensten waarin
de betreende dienst is opgenomen.
Vervaldatum van de geldigheid van de dienst.
In-/uitschakelen van het gebruik van de dienst.
118
Onlinediensten › Personalisatie
Gebruik van de dienst in-/uitschakelen
Privésfeer en dienstenbeheer
aantippen.
In de lijst met onlinediensten de gewenste dienst
selecteren.
In de wagen toestaan
aantippen.
Het gebruik van de dienst geldt voor alle gebrui-
kersaccounts. De dienst kan alleen worden gebruikt
indien deze beschikbaar is.
Voorwaarden
In het infotainment is een hoofdgebruiker met
actieve ŠKODA Connect-diensten geregistreerd.
De wagen bevindt zich binnen het bereik van een
mobiel netwerk.
In gebieden met onvoldoende signaal, bv. in on-
dergrondse garages, kan de functie beperkt zijn.
eSIM dataverbinding
Gebruiksdoel
Voor de ŠKODA Connect-diensten kan de prepaid-
eSIM-dataverbinding worden gebruikt.
De dataverbinding kan via wifi met nog 8 andere ver-
bonden apparaten worden gedeeld.
Meer informatie over de werking van de dataverbin-
ding, gebruikersregistratie, beschikbaarheid van de
dataverbinding en het overzicht van datapakketten
en landen, met de mogelijkheid om deze aan te
schaen, is te vinden op de volgende internetpagina.
https://skoda.cubictelecom.com
Bediening
ŠKODA Connect-datapakketten weergeven
Dataverbinding
Datapakketten
aantippen.
In het overzicht wordt de volgende informatie weer-
gegeven.
Overzicht van de aangeschafte pakketten.
Gebruik van de datapakketten.
Geldigheidsduur van het pakket.
De geldigheid van het pakket vervalt wanneer het
pakket volledig wordt gebruikt of wanneer de gel-
digheidsduur afloopt.
Instellingen
Dataverbinding van de ŠKODA Connect-diensten
in-/uitschakelen
Dataverbinding
Geïntegreerde dataverbinding (eSIM)
aantippen.
Online-systeemupdate
Gebruiksdoel
De online-update maakt een software-update moge-
lijk van het connectiviteit-regelapparaat (OCU) en
het infotainment.
Het infotainment informeert automatisch over een
eventueel beschikbare online-update door middel
van een melding op het infotainmentscherm. Het in-
fotainment biedt ook de mogelijkheid om de update
te downloaden of het downloaden uit te stellen.
Meer informatie over online-updates, de beschik-
baarheid in de betreende landen, ondersteunde wa-
gens en infotainmentsystemen is te vinden op de
volgende internetpagina's.
http://go.skoda.eu/online-system-update
Als het downloaden van de update wordt uitge-
steld, wordt de volgende keer dat het contact en het
infotainment worden ingeschakeld opnieuw de mo-
gelijkheid geboden om de update te downloaden.
Bediening
Update downloaden
Het contact en het infotainment inschakelen.
De op het infotainmentbeeldscherm getoonde
aanwijzingen en informatie opvolgen.
De downloadprocedure op het infotainment be-
vestigen.
De downloadprocedure kan op elk gewenst moment
worden afgebroken. Na het opnieuw inschakelen van
het contact wordt de downloadprocedure automa-
tisch weer hersteld.
De downloadtijd is afhankelijk van de snelheid en
kwaliteit van het mobiele netwerk, de bestands-
grootte en het type update.
Update installeren
WAARSCHUWING
Tijdens de installatie kan het connectiviteit-regelap-
paraat (OCU) of het infotainment mogelijk buiten
werking zijn.
In dit geval is geen noodoproep, geen automatische
noodoproep bij een ongeval en zijn geen ŠKODA
Connect-diensten beschikbaar.
De update bij stilstaande wagen installeren.
De wagen veilig parkeren.
Het contact uitschakelen.
De software-installatie op het infotainmentbeelds-
cherm bevestigen.
119
Onlinediensten › eSIM dataverbinding
De wagen kan worden verlaten, de installatie
wordt voortgezet.
Na de installatie of terugkeer bij de wagen het con-
tact en het infotainment inschakelen.
De melding aangaande een succesvolle installatie
op het infotainmentbeeldscherm controleren.
Het noodoproep-controlelampje brandt niet tij-
dens de installatie.
Na een succesvolle installatie brandt het noodop-
roep-controlelampje groen.
Voorwaarden
Voor een succesvolle update moet er aan de volgen-
de voorwaarden zijn voldaan.
Het contact en het infotainment zijn ingescha-
keld.
De ŠKODA Connect-diensten zijn actief.
De wagen bevindt zich binnen het bereik van een
mobiel telefoonnetwerk waarover de ŠKODA
Connect-diensten worden aangeboden.
De online-update is beschikbaar in het betreen-
de land.
De ladingstoestand van de accu is voldoende.
Tips om het zelf te doen
Indien bij het downloaden van de update of tijdens
de installatie een van de volgende gebeurtenissen
zich voordoet een specialist opzoeken.
Er verschijnt een melding op het infotainments-
cherm aangaande een foutieve downloadprocedu-
re of een foutieve installatie van de update.
Het infotainmentbeeldscherm gaat uit na het in-
schakelen.
Het noodoproep-controlelampje brandt rood.
Shop
Gebruiksdoel
In het infotainment in het menu Shop kunnen de vol-
gende zaken worden uitgevoerd.
Nieuwe functies en diensten bestellen.
Aangeschafte functies en diensten verlengen.
Datapakketten van de ŠKODA Connect-diensten
naderhand aanschaen.
Via wifi verbonden apparaten hebben ook toegang
tot de datapakketten.
Meer informatie over de datapakketten is te vin-
den op de volgende internetpagina's.
https://skoda.cubictelecom.com
Op de functies en diensten kan een geldigheidsduur
van toepassing zijn of ze kunnen voor onbepaalde tijd
gelden.
De aangeschafte functies en diensten zijn beschik-
baar voor alle wagengebruikers.
De functies en diensten kunnen ook naderhand op
de ŠKODA Connect Portal worden aangeschaft.
Overzicht
aantippen.
In de weergegeven lijst de gewenste functie of de
gewenste dienst selecteren.
Voorwaarden
De beschikbaarheid van de diensten en functies is af-
hankelijk van het wagen- en infotainmenttype en van
het betreende land.
Voor de activering van nieuwe diensten en functies
moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan.
Het infotainment ondersteunt de activering van
nieuw diensten en functies.
De wagenuitrusting maak het gebruik van nieuwe
diensten of functies mogelijk.
Als een dienst of functie is gekoppeld aan uitrus-
ting die niet beschikbaar is in de wagen, infor-
meer dan bij een specialist of de wagenuitrusting
kan worden uitgebreid.
De hoofdgebruiker van de wagen is aangemeld.
De ŠKODA Connect-diensten zijn actief.
De wagen bevindt zich binnen het bereik van een
contractueel mobiel telefoonnetwerk waarover
de ŠKODA Connect-diensten worden aangebo-
den.
De ladingstoestand van de accu is voldoende.
Voor bepaalde diensten of functies is een actieve da-
taverbinding nodig. Aan deze verbinding kunnen kos-
ten zijn verbonden.
Geactiveerde diensten en functies zijn niet gekop-
peld aan de geldigheidsduur van de ŠKODA Con-
nect-diensten.
Beperking
De functies zijn aan de wagen en niet aan het hoofd-
gebruikersaccount gekoppeld. Deze zijn niet over-
draagbaar naar een andere wagen waarin de gebrui-
ker zich aanmeldt.
120
Onlinediensten › Shop
Serviceafspraakplanning
Gebruiksdoel
Indien de wagen herkent dat een servicebezoek
noodzakelijk is, stuurt het deze informatie automa-
tisch naar de servicepartner van uw keuze.
De servicepartner neemt vervolgens contact met u
op en plant het servicebezoek na overleg met u in.
Voorwaarden
De dienst en de gekoppelde functies zijn beschikbaar
afhankelijk van de volgende voorwaarden.
Op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect applicatie is een servicepartner geselec-
teerd.
Het wagentype, de wagenuitrusting en het info-
tainmenttype worden ondersteund.
Het beschermingsniveau van persoonsgegevens
is niet op
Maximale privésfeer
ingesteld.
De ŠKODA Connect-diensten zijn actief.
De wagen bevindt zich binnen het bereik van een
mobiel telefoonnetwerk waarover de ŠKODA
Connect-diensten worden aangeboden.
Wagenstatusrapport
Gebruiksdoel
Met het wagenstatusrapport is het mogelijk om onli-
ne controle te hebben over de status van de wagen.
De dienst is beschikbaar in de ŠKODA Connect appli-
catie.
Tot de beschikbare wagengegevens behoren bijvoor-
beeld de afgelegde afstand, geselecteerde waar-
schuwingsmeldingen of eisen aan de inspectiebeurt.
Voorwaarden
De dienst en de gekoppelde functies zijn beschikbaar
afhankelijk van de volgende voorwaarden.
De ŠKODA Connect-diensten zijn actief.
Instelling van het beschermingsniveau van per-
soonlijke gegevens.
De wagen bevindt zich binnen het bereik van een
contractueel mobiel telefoonnetwerk waarover
de ŠKODA Connect-diensten worden aangebo-
den.
Toegang op afstand tot de wagen
Gebruiksdoel
De dienst met betrekking tot externe toegang tot de
wagen biedt de mogelijkheid om op afstand bepaal-
de wagenfuncties te bedienen en toegang te krijgen
tot wageninformatie.
Tot de beschikbare functies behoren bv. de volgen-
de.
Rittenoverzicht.
Melding bij activering van het alarm.
Meldingen van lokalisatiediensten, zoals bv. stand-
plaats-, gebieds- of snelheidsmelding
Zoeken van de wagen met licht- en geluidssigna-
len.
Wagenvergrendeling en -ontgrendeling op afstand.
Bediening van de interieurvoorverwarming.
Voorwaarden
De dienst en de gekoppelde functies zijn beschikbaar
afhankelijk van de volgende voorwaarden.
Het wagentype, de wagenuitrusting en het info-
tainmenttype worden ondersteund.
Instelling van het beschermingsniveau van per-
soonlijke gegevens.
De ŠKODA Connect-diensten zijn actief.
De wagen bevindt zich binnen het bereik van een
contractueel mobiel telefoonnetwerk waarover
de ŠKODA Connect-diensten worden aangebo-
den.
121
Onlinediensten › Serviceafspraakplanning
Starten en rijden
Start
Aanwijzingen voor het starten
GEVAAR
Vergiftigingsgevaar door uitlaatgassen!
De motor niet laten draaien in afgesloten ruimtes.
Werkingsvoorwaarden
De wagensleutel bevindt zich in het interieur.
LET OP
Gevaar voor verlies resp. beschadiging van de sleutel!
Het systeem kan de sleutel herkennen, ook als deze
op het dak van de wagen ligt en is vergeten.
De sleutel altijd bij u dragen.
Contact in- en uitschakelen
Op de startknop drukken.
Wagen met schakelbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De versnellingshendel in de neutrale stand zetten.
Het koppelingspedaal ingetrapt houden.
Op de startknop drukken.
Wagen met automatische versnellingsbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Het rempedaal ingetrapt houden.
Op de startknop drukken.
Bij wagens met dieselmotor brandt na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje
- voor-
gloeisysteem. De motor slaat na het uitgaan van
aan.
Motor afzetten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Op de startknop drukken.
WAARSCHUWING
Gevaar voor vergrendeling van de stuurinrichting!
Tijdens het rijden met afgezette motor moet het
contact ingeschakeld zijn.
LET OP
Gevaar voor oververhitting van de motor!
Na hoge motorbelasting de motor niet direct af-
zetten als de wagen stilstaat, maar nog circa 1 mi-
nuut stationair laten draaien.
Startproblemen
Probleemoplossing
LET OP
Gevaar voor motorschade!
De wagen niet starten door deze aan te slepen.
De motor slaat niet aan
Het contact uitschakelen.
30 s wachten en opnieuw starten.
Indien de motor niet aanslaat, starten met behulp
van de accu van een andere wagen » Pagina 156 of
de hulp van een specialist inroepen.
De motor slaat niet aan, op het display verschijnt
een melding over de wegrijblokkering
De andere wagensleutel gebruiken.
Indien de motor niet aanslaat, de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Met de startknop kan niet worden gestart, het sys-
teem heeft de sleutel niet herkend
brandt
De sleutel in de bekerhouder voorin leggen.
Op de startknop drukken.
Indien de motor niet aanslaat, de hulp van een spe-
cialist inroepen.
De sleutel kan mogelijk niet worden herkend als
de batterij in de sleutel bijna leeg is of als het signaal
wordt gestoord.
De motor kan niet met de startknop worden afge-
zet
De startknop ingedrukt houden of tweemaal druk-
ken.
De koelluchtventilator blijft draaien na het afzetten
van de motor
De koelluchtventilator kan na het afzetten van de
motor nog ongeveer 10 min doordraaien. Dit is geen
defect.
De motor maakt geluiden na de koude start
Het verhoogde werkingsgeluid wordt veroorzaakt
door het kortstondig verhoogde motortoerental. Dit
is geen defect.
Start-stopsysteem
Gebruiksdoel
Het start-stopsysteem vermindert schadelijke emis-
sies en de CO
2
-uitstoot en bespaart brandstof.
Als het systeem herkent dat bij het stoppen het
draaien van de motor niet nodig is, wordt de motor
afgezet en voor het wegrijden weer gestart.
122
Starten en rijden › Start
Werking
Wagen met schakelbak
Een systeemgerelateerde uitschakeling van de mo-
tor vindt plaats bij het stoppen, bij het schakelen van
de versnellingshendel in de neutrale stand en bij het
loslaten van het koppelingspedaal.
Een systeemgerelateerd starten van de motor vindt
plaats wanneer het koppelingspedaal wordt inge-
trapt.
Wagen met automatische versnellingsbak
Een systeemgerelateerde uitschakeling van de mo-
tor vindt plaats wanneer wordt gestopt en het rem-
pedaal wordt bediend.
Een systeemgerelateerd starten van de motor vindt
plaats wanneer het gaspedaal wordt bediend. Bij ge-
deactiveerde Auto Hold functie vindt een systeem-
gerelateerd starten plaats na het loslaten van het
rempedaal.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
- De motor is door het start-stopsysteem uit-
geschakeld
- De motor is door het start-stopsysteem niet
uitgeschakeld, omdat niet aan de werkings-
voorwaarden is voldaan
Werkingsvoorwaarden
Sommige voorwaarden zijn systeemgerelateerd en
kunnen niet worden beïnvloed of herkend. Daarom
kan het systeem in situaties, die voor de bestuurder
identiek zijn, verschillend reageren.
De bestuurder moet aan de volgende voorwaarden
voldoen.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De snelheid was na de laatste keer stoppen hoger
dan 4 km/h.
Instellingen
Automatische activering
Bij het starten van de motor.
Door het selecteren van de rijmodus Eco » Pagi-
na 126, Bediening.
Systeem deactiveren/activeren
De toets onder het infotainment indrukken.
In het weergegeven menu in het infotainment kan de
functie worden gedeactiveerd of geactiveerd.
Als er een systeemgerelateerde uitschakeling van de
motor plaatsvindt en het systeem wordt gedeacti-
veerd, slaat de motor aan.
Probleemoplossing
De motor schakelt niet uit bij het stoppen of slaat
aan voor het wegrijden
Het systeem heeft herkend dat een draaiende motor
noodzakelijk is.
Schakelbak
Bediening
LET OP
Gevaar voor motorschade!
Voor het bereiken van het rode gebied op de toe-
rentellerschaal opschakelen naar de volgende ho-
gere versnelling.
LET OP
Gevaar voor schade aan de versnellingsbak!
Het koppelingspedaal bij het schakelen volledig in-
trappen.
Wanneer er niet hoeft te worden geschakeld, de
hand niet op de versnellingshendel laten rusten.
Achteruitversnelling inschakelen
De wagen stilzetten.
Het koppelingspedaal volledig intrappen.
De versnellingshendel in de neutrale stand zetten.
De versnellingshendel naar beneden drukken.
Deze volledig naar links plaatsen.
Kort wachten.
De achteruitversnelling inschakelen.
Automatische versnellingsbak
Modi van de automatische versnellingsbak
Modus van de automatische versnellingsbak kie-
zen
Om de modus van de automatische versnellings-
bak te veranderen, de keuzehendel naar voren of
naar achteren verschuiven.
Vervolgens neemt de keuzehendel de oorspronke-
lijke positie weer in.
De toets
P indrukken om de modus te selecte-
ren.
De keuzehendel kan via twee standen naar voren
of naar achteren worden verschoven. Hierdoor kan
bv. de modus
direct uit de modus en omge-
keerd worden gekozen.
De gekozen modus wordt op het instrumentenpa-
neel weergegeven.
123
Starten en rijden › Schakelbak
Geparkeerde wa-
gen
De aangedreven
wielen zijn geblok-
keerd.
De modus
alleen
bij stilstaande wagen
kiezen.
Achteruitversnel-
ling
De modus kan alleen bij een snelheid lager dan
10 km/h worden geselecteerd.
Neutrale stand
Er vindt geen overdracht plaats van het motor-
vermogen naar de wielen.
Vooruitrijden / Sportprogramma
In de modus wordt bij hogere toerentallen ge-
schakeld dan in de modus .
De keuze tussen
en vindt plaats door het naar
achteren verschuiven van de keuzehendel.
Om de modus
, en te selecteren, moet eerst
de motor worden gestart. Alleen de modus kan
worden geselecteerd bij afgezette motor en inge-
schakeld contact. Dit kan bv. handig zijn bij het afsle-
pen van de wagen of bij het rijden door een was-
straat.
Automatische versnellingsbak uit de modus ont-
grendelen
brandt - de automatische versnellingsbak be-
vindt zich in de modus
Het rempedaal intrappen en de gewenste modus
kiezen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor wegrollen van de stilstaande wagen!
Indien de modus
, , of geselecteerd is, de wa-
gen met de rem op zijn plaats houden.
Bediening
Wegrijden
Het rempedaal ingetrapt houden.
De motor starten.
Met de keuzehendel de gewenste modus selecte-
ren.
Het rempedaal loslaten en het gaspedaal licht in-
trappen.
Tijdens het rijden maximaal accelereren (kick-
down)
Het gaspedaal volledig intrappen.
Kortstondig stoppen (bv. voor een kruispunt)
De geselecteerde modus
vasthouden en de
wagen met het rempedaal op zijn plaats houden.
Stoppen
Het rempedaal ingetrapt houden.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De modus
selecteren.
De motor afzetten.
Bij het afzetten van de motor in de modus
, of
wordt automatisch de modus geselecteerd.
In nullaststand rijden
Indien het systeem herkend dat tijdens de rit geen
versnelling hoeft te zijn ingeschakeld, wordt automa-
tisch naar de nullaststand geschakeld.
Er wordt
in het instrumentenpaneel weergege-
ven.
Voorwaarden voor het rijden in de nullaststand
De modus is geselecteerd.
Zowel gas- als rempedaal worden niet ingetrapt.
De rijsnelheid bedraagt 20-130 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen belas-
ting aangesloten.
Bij het wegrijden maximaal accelereren (Launch-
control)
Met de functie kan maximaal worden geaccelereerd
bij het wegrijden.
De
-modus of de handmatige schakelmodus se-
lecteren.
De ASR deactiveren » Pagina 131.
Het rempedaal ingetrapt houden.
Het gaspedaal volledig intrappen.
Het rempedaal loslaten.
De wagen rijdt met maximale acceleratie weg.
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel
-
Terugschakelen
+
Opschakelen
Om in te schakelen de
peddel
-
of
+
indruk-
ken.
Om uit te schakelen
de peddel
+
ingedrukt
houden of een andere
modus kiezen.
Indien in de modus de peddels gedurende een
bepaalde tijd niet worden bediend, wordt de hand-
matige schakelmodus automatisch uitgeschakeld.
In de modus
wordt de handmatige schakelmodus
niet automatisch uitgeschakeld.
Bij een dreigend te hoog toerental van de motor
De versnellingsbak schakelt automatisch op naar
de volgende hogere versnelling.
124
Starten en rijden › Automatische versnellingsbak
De versnellingsbak voorkomt het terugschakelen
naar de volgende lagere versnelling.
Probleemoplossing
De modus van de automatische versnellingsbak
kan niet op de gebruikelijke wijze worden inge-
steld
De keuzehendel mechanisch ontgrendelen » Pagi-
na 125.
Versnellingsbak oververhit
brandt samen met
Melding versnellingsbak oververhit
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
brandt samen met
Melding versnellingsbak oververhit
Niet verder rijden! Stoppen en de motor afzetten.
Na het uitgaan van het controlelampje kan de rit
worden voortgezet.
Indien het controlelampje niet uit gaat, niet verder
rijden! De hulp van een specialist inroepen.
Versnellingsbak defect
brandt samen met
Melding versnellingsbak in noodprogramma
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
Onmiddellijk de hulp van een specialist inroepen.
brandt samen met
Melding versnellingsbak defect
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Losrijden van een vastgereden wagen
De keuzehendel vlot tussen en heen en weer
verstellen. De wagen gaat hierdoor schommelen en
kan hierdoor worden vrijgereden.
Mechanische ontgrendeling van de
automatische versnellingsbak
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Een schroevendraaier
of vergelijkbaar ge-
reedschap in de spleet
bij de pijl A steken.
De afdekking van de
schakelcoulisse voor-
zichtig losmaken en
optillen.
De trekstang in de richting van de pijlen 1
en
2
losmaken.
De trekstang tot de aanslag uitgetrokken houden.
De knop
B indrukken om de trekstang in de uitge-
trokken positie te fixeren.
Rijmodus van de wagen
Gebruiksdoel
De rijmodus biedt de mogelijkheid om het rijgedrag
aan te passen aan de gewenste rijstijl.
Overzicht
De weergave van informatie over de geselecteerde
rijmodus vindt plaats in de statusbalk op het infotain-
mentbeeldscherm en op het digitale instrumenten-
paneel.
Modus Eco
De Eco-modus is geschikt voor een rustige rijstijl en
helpt bij het verminderen van het brandstofverbruik.
Modus Comfort
De Comfort-modus is geschikt voor het rijden op
wegen met slecht wegdek of voor lange snelwegrit-
ten.
Modus Normal
De Normal-modus is geschikt voor een normale rijst-
ijl.
Modus Sport
De Sport-modus is geschikt voor een sportieve rijst-
ijl.
Modus Individual
De Individual-modus biedt de mogelijkheid om be-
paalde wagensystemen individueel in te stellen.
125
Starten en rijden › Rijmodus van de wagen
Bediening
Rijmodus selecteren
De toets indrukken.
In het infotainment verschijnt een rijmodusmenu.
Door opnieuw op de toets te drukken, wordt
het menu gesloten.
A
Informatie over systeeminstellingen van de mo-
menteel geselecteerde modus / systeeminstel-
lingen bij geselecteerde Individual-modus
B
Rijmodusmenu
De betreende functietoets B aantippen.
Na het inschakelen van het contact wordt auto-
matisch de Normal-modus gekozen.
Probleemoplossing
Adaptieve onderstelregeling DCC ontregeld
brandt samen met
Voorzichtig verder rijden. De hulp van een spe-
cialist inroepen.
Zuinige rijstijl
Tips voor een zuinige rijstijl en beoordeling
van de zuinigheid
Tips voor een zuinige rijstijl
Onnodig accelereren en remmen vermijden.
Op het schakeladvies letten » Pagina 64.
Volgas en te hoge snelheden voorkomen.
Voorkomen van stationair draaien van de motor bij
langere tijd stilstand.
De motor niet bij stilstand laten warmdraaien. Zo
mogelijk direct na het starten van de motor wegrij-
den.
De voorgeschreven bandenspanning in acht ne-
men » Pagina 165.
Onnodige ballast verwijderen.
Voor het rijden het dakdragersysteem verwijderen,
wanneer dit niet benodigd is.
Elektrische verbruikers alleen zo lang als nodig in-
schakelen.
De ruiten tijdens het rijden niet geopend laten.
Zuiniger rijtoestand
In de volgende situaties vindt een geringe verminde-
ring plaats van het brandstofverbruik. in het in-
strumentenpaneel gaat branden.
Het actief cilindermanagement heeft enkele cilin-
ders van de motor tijdelijk gedeactiveerd (geldt
voor bepaalde motortypes).
De wagen met automatische versnellingsbak rolt in
de nullaststand.
Rijden met een aanhangwagen
Waarop letten
WAARSCHUWING
Bij het rijden met een aanhangwagen is bijzondere
voorzichtigheid vereist!
LET OP
Bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen wordt
de wagen bovenmatig belast, en dient daarom ook
tussen de voorgeschreven service-intervallen in te
worden gecontroleerd.
Adviezen voor het aanhangwagengebruik
De bandenspanning van de wagen aanpassen voor
de volledige belasting.
Het in de technische wagendocumentatie (bv. in
het goedkeuringsdocument, het CVO-document)
en op het typeplaatje vermelde maximaal toege-
staan gewicht van de wagen en het treingewicht
niet overschrijden.
Bij het rijden met een aanhangwagen de actuele
beladingstoestand van de wagen en de verdeling
van de lading in de aanhangwagen in acht nemen.
De aangekoppelde aanhangwagen verhoogt de as-
belasting achter en kan zo het laadvermogen verla-
gen.
De lichtbundelhoogte van de koplampen instellen
overeenkomstig de belading van de wagen. De
voorzijde van de wagen kan bij aangekoppelde aan-
hangwagen omhoogkomen en het licht kan andere
verkeersdeelnemers verblinden.
Een snelheid van 100 km/h niet overschrijden.
De snelheid door loslaten van het gaspedaal ver-
minderen, zodra een slingerbeweging van de aan-
hangwagen merkbaar is. Niet proberen een slinge-
rende combinatie weer recht te trekken door te
accelereren.
Als het verkeer achter de aanhangwagen niet kan
worden overzien, moeten er extra buitenspiegels
worden geplaatst.
Op tijd remmen. Bij een aanhangwagen met op-
looprem eerst zacht en daarna stevig remmen. Zo
worden remschokken door blokkerende aanhang-
wagenwielen voorkomen.
126
Starten en rijden › Zuinige rijstijl
Voor hellingen een lagere versnelling kiezen, zodat
de motor als rem kan fungeren.
Verdelen van de lading over de combinatie
Zware voorwerpen tegen verschuiven vastzetten,
zo dicht mogelijk bij de aanhangwagenas.
Kleine en lichte voorwerpen in de bagageruimte
transporteren.
Toegestane aanhangwagengewichten
De informatie in de technische wagendocumentatie heeft voorrang boven de informatie in dit instructieboek-
je.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het toegestaan aanhangwagengewicht niet overschrijden.
Motortype
Versnellings-
bak
Toegestaan aanhangwagen-
gewicht, geremd (kg)
a)
Toegestaan aanhangwagen-
gewicht, ongeremd (kg)
Octavia Octavia
Combi
Octavia Octavia
Combi
1,5 l/110 kW TSI Schakelbak 1500 1500 660 680
2,0 l/85 kW TDI CR Schakelbak 1500 1500 710 720
2,0 l/110 kW TDI CR
DSG
b)
1600 1600 730 740
a)
Bij hellingen tot 12%.
b)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
Sleepoog en afslepen
Sleepoog
Afdekkap voor verwijderen
Op de afdekkap druk-
ken en deze verwijde-
ren.
Afdekkap achter verwijderen
Op de afdekkap druk-
ken en deze verwijde-
ren.
Sleepoog inbouwen
Het sleepoog erin
schroeven.
De wielsleutel of een
vergelijkbaar voorwerp
door het sleepoog ste-
ken.
Het sleepoog vast-
draaien.
Na het afslepen
Het sleepoog eruit schroeven.
De afdekkap aanbrengen.
Wagen afslepen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De sleepkabel mag niet verdraaid zijn.
Bij het afslepen met een snelheid van maximaal
50 km/h rijden.
127
Starten en rijden › Sleepoog en afslepen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Voor het afslepen een gevlochten kabel van syn-
thetische vezels gebruiken. Geen gewonden sleep-
kabel gebruiken.
LET OP
De sleepkabel tijdens het afslepen steeds strak
houden.
Een sleepafstand van 50 km niet overschrijden.
LET OP
Gevaar voor schade aan de versnellingsbak!
Als er geen versnellingsbakolie meer in de versnel-
lingsbak zit, mag de wagen alleen met opgetilde
vooras worden afgesleept of met een bergings-
voertuig worden vervoerd.
Wagens met automatische versnellingsbak mogen
niet zonder ingeschakeld contact of met opgetilde
achteras worden afgesleept.
Waarom moet de sleepkabel of trekstang worden
bevestigd
Aan het voorste sleepoog.
Aan het achterste sleepoog.
Aan de stang met kogelkop van de af fabriek inge-
bouwde trekhaak.
Aanwijzingen voor de bestuurder van de slepende
wagen
Langzaam en zonder schokken wegrijden.
Pas gas geven als de kabel gespannen is.
Aanwijzingen voor de bestuurder van de afge-
sleepte wagen
De versnellingshendel in de neutrale stand resp. de
keuzehendel in de
stand zetten.
Indien geen motorstart mogelijk is, het contact in-
schakelen!
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij afgezette motor werken de rembekrachtiger en
de stuurbekrachtiging niet. Bovendien bestaat het
gevaar dat het stuurslot vergrendelt.
Remmen
Waarop letten
WAARSCHUWING
Problemen en defecten van het remsysteem kunnen
de remweg van de wagen verlengen!
GEVAAR
Gevaar voor een storing van de rembekrachtiger!
Tijdens het remmen met een wagen met schakel-
bak, ingeschakelde versnelling en in een laag toe-
rentalbereik, moet het koppelingspedaal worden
ingetrapt.
GEVAAR
Gevaar voor oververhitting van de remmen!
Het rempedaal niet intrappen als niet hoeft te wor-
den geremd.
Indien de originele voorspoiler is beschadigd, zorg
dan voor luchttoevoer naar de voorremmen.
Remvloeistofpeil controleren
Controlevoorwaarden
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is afgezet.
Controle
Het vloeistofpeil moet in
het gemarkeerde gebied
liggen.
Indien het peil onder de
markering ligt, niet
verderrijden.
Geen vloeistof bijvul-
len.
De hulp van een speci-
alist inroepen.
Een te laag remvloeistofpeil wordt in het instrumen-
tenpaneel door het branden van
weergegeven.
Toch raden wij aan het remvloeistofpeil regelmatig
via het reservoir te controleren.
WAARSCHUWING
Gevaar voor weigerende remmen!
Als het vloeistofpeil binnen korte tijd duidelijk daalt
of tot onder de
markering zakt, kan het remsys-
teem lek zijn.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Specificatie
De remvloeistof moet voldoen aan de norm
VW 501 14. Deze norm voldoet aan de vereisten van
de norm FMVSS 116 DOT4.
Vervangen
De remvloeistof door een specialist laten verversen.
128
Starten en rijden › Remmen
WAARSCHUWING
Gevaar voor weigerende remmen!
Indien de termijn voor het verversen van de rem-
vloeistof wordt overschreden, kan er tijdens krachtig
remmen dampbelvorming in het remsysteem optre-
den.
Probleemoplossing
Remvloeistofpeil te laag
brandt
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Storing remsysteem en antiblokkeersysteem
brandt samen met
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Remblokken versleten
brandt
Met de nodige voorzichtigheid naar de
dichtstbijzijnde specialist rijden.
Verminderde remwerking
Vochtige, bevroren, met zout verontreinigde of ge-
corrodeerde remmen kunnen de remwerking beïn-
vloeden.
De remmen reinigen door meerdere malen te rem-
men als de verkeersomstandigheden dit toelaten.
Bij afgezette motor werkt de rembekrachtiger niet
Het rempedaal krachtiger intrappen.
Elektronische parkeerrem
Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor blokkering van de toetsen!
De greep voor de vingers voor de toets moet
leeg blijven.
Handmatig inschakelen
Aan de toets trek-
ken en deze vasthou-
den.
De volgende symbolen
gaan branden.
in de toets.
in het instrumen-
tenpaneel.
Automatisch inschakelen na het uitschakelen van
het contact
Bij wagens met schakelbak wordt de parkeerrem na
het uitschakelen van het contact automatisch inge-
schakeld.
De deactivering of activering van de functie vindt als
volgt plaats in het infotainment.
Buiten
aantippen.
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Remmen
selecteren.
Het menupunt
Remmen
selecteren en de functie acti-
veren of deactiveren.
Automatische uitschakeling
De parkeerrem schakelt bij het wegrijden automa-
tisch uit.
Wanneer de automatische uitschakeling bij bv. het
wegrijden op een helling wordt verhinderd, de toets
aangetrokken houden.
Voorwaarden voor de automatische uitschakeling
Bestuurdersportier gesloten, in enkele gevallen
ook de veiligheidsgordel van de bestuurder om-
gegespt.
Handmatige uitschakeling
Bij ingeschakeld con-
tact het rempedaal in-
trappen en tegelijk de
toets
indrukken.
Probleemoplossing
Parkeerremstoring
brandt
Melding parkeerremstoring
De hulp van een specialist inroepen.
Parkeren op een steile helling
knippert
Melding parkeerplaats met een te steile helling
Een andere parkeerplaats met een minder steile
helling zoeken.
Geluidsontwikkeling bij gebruik van de parkeerrem
Geluiden bij het gebruik van de parkeerrem zijn nor-
maal. Dit is geen defect.
129
Starten en rijden › Elektronische parkeerrem
De accu is ontladen, de parkeerrem kan niet wor-
den uitgeschakeld
De accu op een stroombron, bv. op de accu van
een andere wagen, aansluiten.
Noodstop bij defect remsysteem
Inschakelen
Aan de toets trek-
ken en deze vasthou-
den.
De wagen begint sterk
af te remmen en er
klinkt een akoestisch
signaal.
Uitschakelen
De toets
loslaten.
Of:
Het gaspedaal intrappen.
Automatische beveiliging tegen
wegrollen Auto Hold
Gebruiksdoel
Auto Hold beveiligt de wagen automatisch tegen
wegrollen als wordt gestopt.
Werking
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Auto Hold is niet in staat om de wagen onder alle
omstandigheden, bv. op een gladde ondergrond op
hellingen, stil te laten staan.
Wagen vastzetten en loszetten
Bij het stoppen wordt de wagen door Auto Hold au-
tomatisch vastgezet.
brandt in het instru-
mentenpaneel. Het rempedaal kan worden losgela-
ten.
Bij het wegrijden wordt de wagen door Auto Hold
automatisch losgezet.
Automatisch vastzetten door de parkeerrem
Het vastzetten van de wagen vindt onder bepaalde
omstandigheden plaats middels de parkeerrem.
brandt in het instrumentenpaneel.
Werkingsvoorwaarden
Het bestuurdersportier is gesloten.
De motor draait of is door het start-stop-sys-
teem afgezet.
Auto Hold is geactiveerd.
De -modus van de automatische versnellingsbak
is niet ingeschakeld.
Instellingen
Activering/deactivering
De toets
indrukken.
De activering wordt weergegeven door het oplich-
ten van het symbool
in de knop.
LET OP
Auto Hold deactiveren om de wagen te laten rollen,
indien dit noodzakelijk is in een wasstraat.
130
Starten en rijden › Automatische beveiliging tegen wegrollen Auto Hold
Bestuurdershulpsystemen
Rem- en stabiliseringssystemen
Overzicht
Stabiliseringscontrole (ESC)
ESC helpt bij het stabiliseren van de wagen in grens-
situaties (bv. wanneer de wagen in een slip dreigt te
raken). ESC remt de afzonderlijke wielen af om de rij-
richting vast te houden.
knippert - ESC grijpt in
ESC Sport
ESC Sport maakt een sportieve rijstijl mogelijk.
brandt - ESC Sport is geactiveerd
Aandrijfslipregeling (ASR)
ASR helpt bij het stabiliseren van de wagen bij het
accelereren of rijden op wegen met weinig grip. ASR
beperkt bij doordraaiende wielen de aandrijfkracht
die op de wielen wordt overgebracht.
knippert - ASR grijpt in
Antiblokkeersysteem (ABS)
ABS helpt de controle over de wagen te behouden
bij voluit remmen. Een ABS-ingreep is merkbaar aan
de pulserende bewegingen van het rempedaal.
Motorsleepmomentregeling (MSR)
MSR helpt om de controle over de wagen te behou-
den bij een plotselinge snelheidsverlaging, bv. op een
bevroren wegdek. Indien de aangedreven wielen
blokkeren, verhoogt de MSR het motortoerental.
Daardoor wordt de remwerking van de motor gere-
duceerd en kunnen de wielen weer vrij draaien.
Elektronisch sperdierentieel (EDS)
EDS helpt de wagen te stabiliseren bij het rijden op
wegen met verschillende grip onder de afzonderlijke
wielen. EDS remt een doordraaiend wiel af en draagt
de aandrijfkracht over op een ander aangedreven
wiel.
Elektronisch sperdierentieel (EDS+)
XDS+ helpt de wagen te stabiliseren tijdens snel
bochtenwerk door het binnenste wiel van de aange-
dreven as af te remmen.
Actieve stuurondersteuning (DSR)
DSR geeft de bestuurder in grenssituaties een stuur-
advies om de wagen te stabiliseren.
Bergwegrijhulp
De bergwegrijhulp helpt bij het wegrijden op hellin-
gen door de wagen ongeveer 2 s af te remmen nadat
het rempedaal is losgelaten.
Werkingsvoorwaarden
De helling is min. 5%.
Het bestuurdersportier is gesloten.
Multicollision brake (MCB)
MCB helpt om de wagen na een aanrijding met een
obstakel te vertragen en te stabiliseren. Hierdoor
wordt het gevaar voor een volgende aanrijding ver-
minderd.
Werkingsvoorwaarden
Er is een frontale aanrijding geweest of een van
opzij of van achteren, met een bepaalde hevig-
heid.
De botssnelheid was hoger dan circa 10 km/h.
De remmen, ESC en andere noodzakelijke syste-
men werken nog na de aanrijding.
Het gaspedaal wordt niet bediend.
Aanhangwagenstabilisator (TSA)
TSA helpt om de combinatie te stabiliseren. Als de
combinatie begint te slingeren, stabiliseert TSA de
combinatie door de afzonderlijke wielen van de wa-
gen af te remmen.
Werkingsvoorwaarden
De trekhaak is af fabriek gemonteerd of aange-
schaft uit het originele ŠKODA accessoirepro-
gramma.
De aanhangwagen is aangesloten op het stopcon-
tact voor de aanhangwagen.
ASR geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan 60 km/h.
Elektromechanische rembekrachtiger (eBKV)
eBKV vereenvoudigt de bediening van het rempe-
daal.
Na het uitschakelen van het contact is de eBKV-
functie beperkt of niet beschikbaar.
Indien de wagen m.b.v. een hulpsysteem wordt
afgeremd, kunnen pulserende bewegingen van het
rempedaal optreden.
Instellingen
ASR deactiveren/activeren
De toets onder het infotainment indrukken.
In het weergegeven menu in het infotainment kan de
functie worden gedeactiveerd of geactiveerd.
Bij de deactivering gaat
in het instrumentenpaneel
branden.
gaat uit bij hernieuwde activering.
De deactivering van de ASR kan in de volgende situ-
aties nuttig zijn.
Rijden met sneeuwkettingen.
Rijden in verse sneeuw of op een losse ondergrond.
Wegrijden bij een vastgereden wagen.
131
Bestuurdershulpsystemen › Rem- en stabiliseringssystemen
Probleemoplossing
Storing ESC of ASR / door het systeem uitgescha-
keld
brandt
De motor afzetten en weer starten.
Indien het controlelampje na het afleggen van een
korte afstand niet uit gaat, de hulp van een specia-
list inroepen.
Storing ABS
brandt
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
De hulp van een specialist inroepen.
Storing remsysteem en antiblokkeersysteem
brandt samen met
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Storing elektromechanische rembekrachtiger
brandt
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Front Assist
Werking
Front Assist bewaakt de afstand tot het voor u rij-
dend voertuig en wijst u erop, indien de veilige af-
stand wordt onderschreden. In grenssituaties helpt
het met remingrepen een aanrijding te voorkomen.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - Veilige afstand onderschreden
brandt - Waarschuwing bij aanrijdingsgevaar
Automatische remingreep bij gevaar voor een aan-
rijding
Bij gevaar voor een aanrijding brandt als waarschu-
wing het symbool
. Als u niet op de waarschuwing
reageert, wordt de wagen afgeremd.
Bij een rijsnelheid t/m 30 km/h wordt de wagen zon-
der voorgaande waarschuwing afgeremd.
De automatische remingreep kan worden afgebro-
ken door het gaspedaal te bedienen of door een
stuuringreep.
Bij een automatische remingreep stijgt de druk in het
remsysteem. Het rempedaal kan niet over de gebrui-
kelijke pedaalslag worden ingetrapt.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De Front Assist reageert niet op kruisende of tege-
moetkomende voertuigen.
Werkingsvoorwaarden
ASR geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan 5 km/h.
Functiebeperking
De functie kan bijvoorbeeld in de volgende situaties
beperkt of niet beschikbaar zijn.
Ongeveer 30 s na het wegrijden. In het instrumen-
tenpaneel brandt .
Bij rijden door een scherpe bocht.
Tijdens een ESC-ingreep.
Instellingen
Automatische activering
Front Assist wordt automatisch geactiveerd na het
inschakelen van het contact.
Activering/deactivering in het instrumentenpaneel
De toets op het multifunctiestuurwiel indrukken.
Het menupunt
Front Assist
kiezen.
Activatie/deactivatie en instelling in het infotain-
ment
In het menu:
Actief
- Activering/deactivering van de Front Assist
Voorwaarschuwing
- Activering/deactivering en instel-
ling van afstandsstap, waarbij er wordt gewaar-
schuwd
Afstandswaarschuwing weergeven
- Activering/deactivering
van de afstandswaarschuwing
Uitwijkassistent
- Bij geactiveerde functie kan het sys-
teem helpen om door rem- en stuuringrepen een
obstakel te ontwijken
Remfunctie voor afslaan
- Bij geactiveerde functie kan
het systeem bij lage snelheden de wagen afrem-
men bij het afslaan om een aanrijding met het te-
gemoetkomende voertuig te voorkomen
Weergave van de systeemdeactivering op het dis-
play van het instrumentenpaneel
brandt
Front Assist deactiveren als de wagen wordt ver-
voerd op een oplegger, een veerboot of dergelijke.
132
Bestuurdershulpsystemen › Front Assist
Probleemoplossing
Front Assist is niet beschikbaar
brandt samen met
De radarsensor voor schoonmaken.
De motor afzetten en weer starten.
Als Front Assist nog steeds niet beschikbaar is, de
remlichten van de wagen en de aangekoppelde
aanhangwagen controleren.
Defecte gloeilampjes vervangen.
Als de remlichten werken en Front Assist is nog
steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist
inroepen.
Er kwam een onterechte waarschuwing of sys-
teemingreep voor
De radarsensor voor schoonmaken.
Als het systeem dan nog steeds niet correct werkt,
Front Assist uitschakelen en de hulp van een speci-
alist inroepen.
Voetgangerherkenning
Werking
De voetgangerherkenning helpt door automatische
remingrepen een aanrijding met overstekende voet-
gangers te voorkomen.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - Aanrijdingsgevaar
Aanrijdingsgevaar bij een snelheid tussen
5-30 km/h
Het systeem zet een automatische remming in.
Aanrijdingsgevaar bij een snelheid tussen
30-60 km/h
Het systeem waarschuwt eerst voor het aanrijdings-
gevaar. Indien de bestuurder niet reageert, wordt de
wagen automatisch afgeremd.
Werkingsvoorwaarden
Front Assist geactiveerd.
Rijsnelheid tussen 5-60 km/h.
Snelheidsbegrenzer
Werking
De snelheidsbegrenzer regelt de maximum rijsnel-
heid overeenkomstig de ingestelde snelheidslimiet.
Als bij bergafwaarts rijden de grenswaarde wordt
overschreden, de wagen met het rempedaal afrem-
men.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - De snelheidsbegrenzer is geactiveerd
Bij het starten van de regeling wordt
weergege-
ven en de ingestelde grenswaarde getoond.
brandt - De regeling is actief
knippert - De ingestelde limiet is overschreden
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 30 km/h.
Bediening
Variant zonder snelheidsregelsysteem
A
Begrenzer activeren (regeling inactief)
Begrenzer deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Regeling weer hervatten
1)
/ limiet verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
limiet verlagen
Variant met snelheidsregelsysteem
A
Snelheidsregelsysteem activeren (voorwaar-
de voor de aansluitende activering van de be-
grenzer)
1)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
133
Bestuurdershulpsystemen › Voetgangerherkenning
Om de snelheidsbegrenzer te activeren, de
toets D indrukken en in het instrumentenpaneel
het menupunt
Snelh.begr.
selecteren.
Begrenzer deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Regeling weer hervatten
1)
/ limiet verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
limiet verlagen
D
Menu van de hulpsystemen weergeven - Mo-
gelijkheid om tussen het snelheidsregelsysteem
en de snelheidsbegrenzer om te schakelen
Door om te schakelen naar het snelheidsregel-
systeem wordt de regeling onderbroken.
Aanpassing van de snelheidslimiet met de toetsen
B
en
C
Door indrukken in stappen van 1 km/h.
Door ingedrukt houden in stappen van 10 km/h.
Variant met ACC
ACC activeren (voorwaarde voor de aanslui-
tende activering van de begrenzer). Om de
begrenzer te activeren, de toets op het
multifunctiestuurwiel indrukken en in het in-
strumentenpaneel het menupunt
Snelh.begr.
se-
lecteren.
Regeling weer herstellen
1)
/ limiet met spron-
gen van 1 km/h verhogen (tegen de veerdruk
in)
Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
Begrenzer deactiveren
Limiet met sprongen van 10 km/h verhogen
Limiet met sprongen van 10 km/h verlagen
Regeling starten / limiet met sprongen van 1
km/h verlagen
Overschrijding grenswaarde
Het gaspedaal volledig intrappen.
De regeling wordt hervat, zodra de snelheid tot on-
der de ingestelde grenswaarde daalt.
Probleemoplossing
Storing snelheidsbegrenzer
brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Snelheidsregelsysteem
Werking
Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestel-
de snelheid constant, zonder dat het gaspedaal hoeft
te worden bediend.
Dit is echter alleen mogelijk in de mate waarin het
motorvermogen resp. de motorremwerking dit toe-
laten.
WAARSCHUWING
Gevaar voor onbedoeld starten van het SRS!
Het SRS na gebruik deactiveren.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - Het SRS is geactiveerd
brandt - De snelheidsregeling is actief
Bij het starten van de snelheidsregeling wordt
de ingestelde snelheid weergegeven.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 20 km/h.
Bediening
Met de hendel bedienen
A
SRS activeren (snelheidsregeling inactief)
1)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
134
Bestuurdershulpsystemen › Snelheidsregelsysteem
SRS deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Snelheidsregeling weer hervatten
1)
/ snel-
heid verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
snelheid verlagen
D
Menu van de hulpsystemen weergeven - Mo-
gelijkheid om tussen het snelheidsregelsysteem
en de snelheidsbegrenzer om te schakelen
Met de hendel bedienen
A
SRS activeren (snelheidsregeling inactief)
SRS deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Snelheidsregeling weer hervatten
1)
/ snel-
heid verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
snelheid verlagen
D
Menu van de hulpsystemen weergeven - Mo-
gelijkheid om tussen het snelheidsregelsysteem
en de snelheidsbegrenzer om te schakelen
Tijdelijk accelereren
Het gaspedaal intrappen.
Na het loslaten van het gaspedaal daalt de snelheid
tot de opgeslagen waarde.
Snelheidsregeling onderbreken
Na het intrappen van het rempedaal.
Na een ESC-ingreep.
Probleemoplossing
Storing snelheidsregelsysteem
brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Werking
Regeling
ACC houdt de ingestelde snelheid vast. Als uw wa-
gen een voorligger nadert, begint de ACC automa-
tisch de ingestelde afstand tot dit voertuig vast te
houden.
Het vasthouden van de ingestelde snelheid en de af-
stand wordt hierna regeling genoemd.
WAARSCHUWING
ACC reageert niet op stilstaande objecten noch op
kruisende of tegemoetkomende objecten.
ACC is met name bedoeld voor gebruik op snel-
wegen.
Snelheidsgebied
Uitrustingsafhankelijk maakt ACC een snelheidsin-
stelling mogelijk in een gebied van 30-210 km/h.
Als bij wagen met automatische versnellingsbak de
regeling wordt gestart bij een snelheid van minder
dan 30 km/h, wordt de snelheid automatisch ver-
hoogd naar 30 km/h of geregeld op basis van de
snelheid van de voorligger.
Afstandsniveau
De afstand tot de voorligger is instelbaar in vijf ver-
schillende niveaus.
WAARSCHUWING
Een minimale afstand aanhouden conform de
landspecifieke wettelijke voorschriften.
Automatisch stoppen en wegrijden
Een wagen met automatische versnellingsbak kan
met behulp van de ACC tot stilstand vertragen en
weer in beweging komen. Bij een langere stopfase
wordt de regeling onderbroken.
Om de regeling te hervatten, het gaspedaal intrap-
pen of de hendel in stand
zetten.
Inhalen
Indien uw wagen naar de linker rijbaan wisselt en
geen voorligger wordt herkend, accelereert ACC tot
de ingestelde snelheid.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - ACC is geactiveerd
brandt - Regeling is actief
Bij het starten van de regeling wordt de ingestelde
snelheid weergegeven.
brandt - ACC regelt de snelheid overeenkom-
stig de toegestane snelheid
1)
Als geen snelheid is ingesteld, wordt de actuele snelheid overgenomen.
135
Bestuurdershulpsystemen › Automatische afstandsregeling (ACC)
Brandt - ACC regelt de snelheid overeenkom-
stig het routeverloop
brandt - ACC vertraagt niet voldoende
Het rempedaal intrappen.
Bediening
Met de hendel bedienen
ACC activeren (regeling inactief)
Regeling starten of weer herstellen / snel-
heid met sprongen van 1 km/h verhogen (te-
gen de veerdruk in)
Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
ACC deactiveren
Snelheid met sprongen van 10 km/h verho-
gen
Snelheid met sprongen van 10 km/h verla-
gen
Afstandsniveau instellen
Regeling starten / snelheid in sprongen van
1 km/h verlagen
Regeling met de actuele snelheid starten
aantippen.
Of:
Indien geen snelheid is opgeslagen, de hendel te-
gen de veerdruk in stand zetten.
Afstandsniveau instellen
De schakelaar tegen de veerdruk in stand
of zetten.
Op het display verschijnt
de lijn A , die de af-
standsverschuiving aan-
geeft.
Met de schakelaar
het gewenste
afstandsniveau instel-
len.
Voor een tijdelijke acceleratie
Het gaspedaal intrappen.
De wagen accelereert, de regeling wordt tijdelijk on-
derbroken. Na het loslaten van het gaspedaal wordt
de regeling weer hervat.
Snelheidsregeling onderbreken
Na het intrappen van het rempedaal.
Bij langdurig intrappen van het koppelingspedaal.
Na een ESC-ingreep.
Na de deactivering van de ASR.
Regeling weer herstellen
Indien een snelheid is opgeslagen, de hendel tegen
de veerdruk in stand
zetten.
De wagen wordt met de ingestelde snelheid gere-
geld. De ingestelde snelheid wordt op het display
van het instrumentenpaneel weergegeven.
Functiebeperking
WAARSCHUWING
Wees bijzonder attent en alert in de volgende situ-
aties.
Regeling overeenkomstig het voertuig op de
naastgelegen rijstrook
Indien uw wagen bij een snelheid van meer dan 80
km/h sneller rijdt dan het voertuig op de naastgele-
gen rijstrook, kan het voorkomen dat uw wagen
overeenkomstig dit voertuig wordt geregeld.
In bochten
In bochten kan een voertuig op de naastgelegen
rijstrook in het gedetecteerde gebied komen. Uw
wagen wordt dan overeenkomstig dit voertuig gere-
geld.
136
Bestuurdershulpsystemen › Automatische afstandsregeling (ACC)
Smalle of versprongen rijdende voertuigen
ACC herkent een smal of versprongen rijdend voer-
tuig pas wanneer dit zich in het door de radar gede-
tecteerde gebied bevindt.
Rijstrookverandering ander voertuig
Een voertuigen dat op korte afstand naar de eigen
rijstrook wisselt, kan niet altijd tijdig door de ACC
worden herkend.
Stilstaande voertuigen
Indien een voorligger uitwijkt en zich voor dit voer-
tuig een stilstaand voertuig bevindt, reageert de
ACC niet op dit stilstaande voertuig.
Voertuigen met bijzondere lading of speciale op-
bouwen
Lading of opbouwen die buien het voertuig steken,
kunnen niet altijd door de ACC worden herkend.
Instellingen
In het infotainment in het volgende menu.
Rijprofiel:
- Instelling voor de acceleratie van de wa-
gen bij ingeschakelde ACC (bij wagens waarbij de
rijmodus kan worden gekozen wordt deze instel-
ling uitgevoerd » Pagina 126)
Laatstgekozen afstand
- In-/uitschakelen van het laatst-
gekozen afstandsniveau
Afstand:
- Instelling van de afstand ten opzichte van
voorliggers
Voorspelling trajectverloop
- In-/uitschakelen van de snel-
heidsregeling overeenkomstig het routeverloop
(bv. snelheid terugnemen voor een bocht)
Voorspelling toegestane snelheid
- In-/uitschakelen van de
snelheidsregeling overeenkomstig de toegestane
snelheid
Probleemoplossing
ACC niet beschikbaar
brandt samen met
De motor afzetten en weer starten.
Indien ACC nog steeds niet beschikbaar is, de rem-
lichten van de wagen of van de aangekoppelde
aanhangwagen controleren.
Defecte gloeilampjes vervangen.
Als de remlichten werken en ACC nog steeds niet
beschikbaar is, de hulp van een specialist inroepen.
Rijstrookbehoudassistent Lane Assist
Gebruiksdoel
Lane Assist helpt om de wagen op de rijstrook te
houden. Het systeem oriënteert zich aan de hand van
begrenzingslijnen. Dit zijn bv. strepen op de weg,
randen van de rijbaan of objecten zoals stoepranden
of verkeerskegels.
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op
snelwegen.
Werking
Indien de wagen een begrenzingslijn nadert, voert
het systeem een stuurbeweging uit in tegengestelde
richting van de begrenzingslijn. Deze stuuringreep
kan op elk moment handmatig worden overgeno-
men.
Bij een verandering van rijstrook met ingeschakeld
knipperlicht vindt er geen systeemingreep plaats.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - het systeem is geactiveerd en ge-
reed voor een ingreep
137
Bestuurdershulpsystemen › Rijstrookbehoudassistent Lane Assist
brandt - het systeem grijpt in
Displayweergave
Rijstrookbegrenzing
rechts geaccentueerd:
Het systeem grijpt in bij
het naderen van de rech-
ter begrenzingslijn.
Waarschuwing door stuurwielvibraties
De stuurwielvibraties vinden in de volgende situaties
plaats:
De wagen overschrijdt de begrenzingslijn zonder
ingeschakeld knipperlicht.
Het systeem is niet in staat om de wagen binnen
de rijstrook te houden.
Bij vibraties de stuurbeweging corrigeren.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 60 km/h.
De begrenzingslijnen zijn goed zichtbaar.
Functiebeperking
De systeemfunctie kan bv. in de volgende situaties
beperkt zijn.
Het zichtbereik van de sensor is door de vervuilde
ruit, een obstakel of een voorligger beperkt.
Bij ongunstige weersomstandigheden.
Bij rijden door een scherpe bocht.
Bij het rijden op een hellend wegdek of in sporen.
Bij het rijden op een te smalle rijstrook.
Bij het rijden door wegwerkzaamheden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor een onjuiste stuuringreep!
Bepaalde voorwerpen of markeringen op de rijbaan
kunnen onjuist als begrenzingslijn worden herkend.
Houd altijd de handen aan het stuurwiel en wees
voorbereid om de stuuringreep te corrigeren.
Instellingen
Automatische activering
Lane Assist wordt automatisch altijd geactiveerd bij
het inschakelen van het contact.
Activering/deactivering in het instrumentenpaneel
De toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken.
Het menupunt
Lane Assist
kiezen.
Instelling in het infotainment
In het menu:
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De voorruit bij het sensorgedeelte reinigen.
De motor afzetten en na korte tijd weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
Travel Assist
Gebruiksdoel
Travel Assist helpt de wagen binnen de rijstrook te
houden en regelt tegelijkertijd de rijsnelheid.
Werking
Travel Assist maakt gebruik van de functies Lane As-
sist en ACC.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Houd altijd de handen aan het stuurwiel en wees
voorbereid om de besturing over te nemen.
De aanwijzingen in de werkingsbeschrijving van La-
ne Assist en ACC moeten in acht worden geno-
men.
Adaptieve rijstrookgeleiding
Het systeem houdt de door de bestuurder geselec-
teerde positie binnen de rijstrook aan.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - het systeem is geactiveerd, de snel-
heidsregeling en de adaptieve rijstrookgelei-
ding zijn actief
brandt - het systeem is geactiveerd, de snel-
heidsregeling is actief
brandt - het systeem is geactiveerd, de
adaptieve rijstrookgeleiding is actief
brandt grijs - het systeem is gedeactiveerd
Werkingsvoorwaarden
ACC is geactiveerd.
De rijsnelheid bedraagt max. 210 km/h.
De begrenzingslijnen zijn goed zichtbaar.
138
Bestuurdershulpsystemen › Travel Assist
Bediening
Activering
De toets op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken.
De regeling met de actuele snelheid wordt gestart.
Deactivering
Het rempedaal intrappen.
Of:
De ACC-hendel in de stand
» Pagina 136
zetten.
De overige instellingen zijn identiek aan ACC en
Lane Assist.
Functiebeperking
Travel Assist dient alleen als ondersteuning en ont-
slaan u niet van de verantwoording voor het bedie-
nen van de wagen.
De functie kan bijvoorbeeld in de volgende situaties
beperkt of niet beschikbaar zijn.
Het zichtbereik van de sensor is door de vervuilde
ruit, een obstakel of een voorligger beperkt.
Bij ongunstige weersomstandigheden.
Bij rijden door een scherpe bocht.
Bij het rijden op een hellend wegdek of in sporen.
Bij het rijden op een te smalle rijstrook.
Naast deze beperkingen ook de ACC-beperkin-
gen » Pagina 136 in acht nemen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor een onjuiste stuuringreep!
Bepaalde voorwerpen of markeringen op de rijbaan
kunnen onjuist als begrenzingslijn worden herkend.
Houd altijd de handen aan het stuurwiel en wees
voorbereid om de stuuringreep te corrigeren.
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De aanwijzingen voor de probleemoplossing bij La-
ne Assist » Pagina 138 en ACC » Pagina 137 opvol-
gen.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
Rijstrookwisselassistent Side Assist
Gebruiksdoel
Side Assist bewaakt het gebied naast en achter de
wagen.
Het systeem attendeert met optische signalen in de
buitenspiegel op voertuigen die bij een verandering
van rijstrook een gevaar zouden kunnen vormen.
Werking
Het systeem waarschuwt voor een naderend voer-
tuig door het controlelampje
in de buitenspiegel-
kap aan wagenzijde waar het voertuig wordt gede-
tecteerd.
Rijsituaties waarin een systeemwaarschuwing
plaatsvindt
Uw wagen wordt door voertuig A ingehaald. Des te
sneller het voertuig A nadert, des te vroeger vindt
de waarschuwing plaats door het controlelampje.
Het voertuig
B wordt door uw wagen met een max.
10 km/h hogere snelheid ingehaald. Indien de snel-
heid tijdens het inhalen hoger is, dan volgt er geen
waarschuwing door het controlelampje.
Controlelampje
brandt - Achter uw wagen bevindt zich een ander
voertuig
knippert - Achter uw wagen bevindt zich een an-
der voertuig, aan dezelfde zijde is het knipperlicht in-
geschakeld
Bij wagens met Lane Assist knippert het controle-
lampje ook wanneer uw wagen de begrenzingslijn in
de richting van het naderende voertuig overschrijdt.
Het systeem laat hierbij het stuurwiel vibreren.
Daarvoor moet Lane Assist zijn geactiveerd en moe-
ten de begrenzingslijnen tussen de wagens herkend
zijn.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 15 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
139
Bestuurdershulpsystemen › Rijstrookwisselassistent Side Assist
Functiebeperking
Het systeem kan de rijstrookbreedte niet herkennen.
Daarom kan het bv. in de volgende gevallen op een
wagen op een verder gelegen rijstrook reageren.
Bij het rijden op een smalle rijstrook of langs de
rand van de rijstrook.
Rijden door bochten.
Het systeem kan attenderen op objecten langs de rij-
baan, zoals bv. hoge vangrails of geluidsschermen.
De waarschuwing voor een voertuig kan in de vol-
gende gevallen niet of onterecht door het systeem
worden gegeven.
Ongunstige weersomstandigheden.
Een zeer snel naderend voertuig.
Bij het rijden door een scherpe bocht of op een ro-
tonde.
Instellingen
Op het display van het instrumentenpaneel
De systeeminstelling vindt plaats op het display van
het instrumentenpaneel in het menupunt
Hulpsystemen
.
In het infotainment
De systeeminstelling vindt plaats in het infotainment
in het volgende menu.
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
Verkeerstekenherkenning
Gebruiksdoel
De verkeerstekenherkenning toont verkeerstekens
op het display van het instrumentenpaneel. Hij atten-
deert ook op een snelheidsoverschrijding.
Werking
Weergegeven verkeerstekens
Snelheidsgeboden.
Inhaalverboden.
Inrijverboden - Eenrichtingsverkeer.
Gevaartekens.
Aanvullende tekens, bv. snelheidsbeperking bij nat
wegdek.
WAARSCHUWING
Verkeerstekens langs de weg hebben altijd voorrang
boven de op het display weergegeven verkeerste-
kens.
Rijden met een aanhangwagen
Indien een aanhangwagen of een ander accessoire
op het aanhangwagenstopcontact is aangesloten,
worden ook aanhangwagenrelevante verkeerstekens
weergegeven.
Rijden op wegen zonder snelheidsgeboden
Indien u zich op een weg zonder snelheidsbegrenzin-
gen bevindt, wordt op het display
weergegeven.
Voorbeeld van verkeerstekenweergave
Voorbeeld van aanvullende tekens
Voorbeeld van meerdere gelijktijdig her-
kende verkeerstekens.
Snelheidseenheden
De snelheidsinformatie in de weergegeven verkeers-
tekens heeft betrekking op de in het betreende
land gebruikelijke snelheidseenheden.
De weergave
kan bv. landspecifiek 30 km/h of
30 mph betekenen.
Beperking
De systeemfunctie kan bv. in de volgende situaties
beperkt zijn.
De sensor wordt door de zon of het tegemoetko-
mend verkeer verblind.
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door
een obstakel of een voorligger.
Bij ongunstige weersomstandigheden.
Bij hoge snelheden.
De verkeerstekens zijn afgedekt, beschadigd of
voldoen niet aan de norm.
De verkeerstekens zijn op knipperende neonbor-
den bevestigd.
Verouderd of niet beschikbaar kaartmateriaal van
de navigatie.
Instellingen
In het infotainment in het volgende menu.
Verkeerstekenherkenning
140
Bestuurdershulpsystemen › Verkeerstekenherkenning
In instrumentenpaneel weergeven
- Activering/deactivering
van aanvullende weergave op het display in het
instrumentenpaneel
Snelheidswaarschuwing:
- Instelling van een waarschu-
wing bij overschrijden van de toegestane snel-
heid
Waarschuwing bij meer dan
- Verhoging van de snelheids-
begrenzing voor de waarschuwing bij overschrij-
den van de toegestane snelheid
Aanhangwagenherkenning
Verkeerstekens m.b.t. aanhangwagens weergeven
- Activering/
deactivering van de weergave van verkeerste-
kens m.b.t. aanhangwagens
Voor routeberekening gebruiken
- Activering/deactivering
van het rekening houden met een aanhangwagen
voor de routeberekening in de navigatie
Max. snelheid voor aanhangwagens
- Instelling van de maxi-
mumsnelheid voor aanhangwagengebruik
Proactieve inzittendenbescherming Crew
Protect Assist
Gebruiksdoel
Het proactief systeem voor inzittendenbescherming
verhoogt de bescherming van de inzittenden op de
voorstoelen bij een dreigende aanrijding.
Werking
Het eerste beschermingsniveau
Bij een dynamische rijstijl trekt het systeem de voor-
ste veiligheidsgordels strakker aan.
Het tweede beschermingsniveau
Indien het systeem de situatie als kritisch beoor-
deeld:
Afhankelijk van de uitrusting kunnen de alarmlich-
ten inschakelen.
Geopende ruiten worden tot op een kleine spleet
gesloten.
Het schuif-kanteldak wordt gesloten.
De veiligheidsgordels worden strakgetrokken.
Instellingen
Automatische activering
Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij het
inschakelen van het contact.
Deactivering van het eerste beveiligingsniveau
De deactivering van het eerste beschermingsniveau
is als volgt mogelijk.
Door de activering van de ESC Sport.
Door de deactivering van de ASR.
Door het selecteren van de rijmodus Sport.
Probleemoplossing
Storing proactief systeem voor inzittendenbe-
scherming
brandt samen met
Melding over de niet beschikbaarheid of func-
tiebeperking
De hulp van een specialist inroepen.
Vermoeidheidsherkenningsassistent
Driver Alert
Werking
De vermoeidheidsherkenning analyseert het stuur-
gedrag. Als deze vermoeidheid bij de bestuurder de-
tecteert, wordt een rusttijd aanbevolen. Op het dis-
play van het instrumentenpaneel gaat het symbool
branden.
WAARSCHUWING
Bij een zogenaamde microslaap vindt geen waar-
schuwing plaats.
Terugzetten van de aanbevolen rusttijd
Het terugzetten van de aanbevolen rusttijd vindt
plaats in de volgende gevallen.
Er wordt gestopt en het contact wordt uitgescha-
keld.
Er wordt gestopt, de veiligheidsgordel wordt afge-
daan en het bestuurdersportier geopend.
Er wordt langer dan 15 minuten gestopt.
In enkele situaties kan het systeem ten onrechte
een rusttijd aanbevelen.
Werkingsvoorwaarden
Rijsnelheid tussen 60-200 km/h.
Instellingen
Activering/deactivering
In het infotainment in het menu:
Hulpsysteem voor noodsituaties
Emergency Assist
Gebruiksdoel
Het hulpsysteem voor noodsituaties herkent de inac-
tiviteit van de bestuurder, die bv. door een plotseling
bewustzijnsverlies kan worden veroorzaakt. Het sys-
141
Bestuurdershulpsystemen › Proactieve inzittendenbescherming Crew Protect Assist
teem neemt vervolgens maatregelen om de wagen
zo veilig mogelijk tot stilstand te vertragen.
Met het hulpsysteem kunnen alleen wagen met au-
tomatische versnellingsbak zijn uitgerust.
Werking
Indien het hulpsysteem inactiviteit van de bestuur-
der herkend
Er klinkt een akoestisch signaal en op het display in
het instrumentenpaneel verschijnt een melding.
Indien de bestuurder na herhaaldelijke waarschu-
wing de besturing niet overneemt, worden de
alarmlichten ingeschakeld en wordt de wagen au-
tomatisch afgeremd.
Nadat de wagen tot stilstand is gekomen, wordt de
parkeerrem ingeschakeld. Afhankelijk van de uit-
rusting kan een noodoproep worden gestart.
Onderbreking van het automatisch remmen
Door het intrappen van het rem- of gaspedaal.
Door een stuurbeweging.
Werkingsvoorwaarden
Assistent voor noodsituaties is geactiveerd.
Lane Assist is geactiveerd en de begrenzingslijnen
van de rijstrook zijn herkend.
Instellingen
Activeren en deactiveren in het infotainment
In het menu:
Parkeerhulpsystemen
Parkeerhulp Park Pilot
Werking
Als een obstakel wordt gedetecteerd, geeft het info-
tainment een grafische melding weer en klinkt er een
akoestisch signaal.
Met de vermindering van de afstand tot het obstakel
wordt het interval tussen de signalen korter. Bij een
afstand van minder dan 30 cm tot een obstakel
klinkt een continu geluidssignaal.
Als de bestuurder niet op de waarschuwing reageert,
activeert het systeem bij een snelheid lager dan 8
km/h een automatisch noodstop om de impact te
verminderen.
De automatische noodstop kan in het infotainment
worden geactiveerd en gedeactiveerd.
Weergave
De geregistreerde gebieden zijn verschillend afhan-
kelijk van de uitrusting.
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen
Eenmalige deactivering/activering van de auto-
matische remming
Parkeerassistent
Instelling van bepaalde parkeerhulpsystemen
Systeemstoring
Omschakelen naar de weergave van de achteruit-
rijcamera
Obstakel op een afstand van minder dan 30 cm
Obstakel op een afstand van meer dan 30 cm
Obstakel buiten het rijspoor
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
142
Parkeerhulpsystemen › Parkeerhulp Park Pilot
Inschakelen/uitschakelen
inschakelen
De achteruitversnelling inschakelen.
Of:
De toets
indrukken.
Automatisch inschakelen bij vooruitrijden
Bij het naderen van een obstakel met een snelheid la-
ger dan 10 km/h.
Bij het automatisch inschakelen is geen automati-
sche remming geactiveerd.
uitschakelen
Uit de achteruitversnelling schakelen.
Of:
De toets indrukken.
Automatisch uitschakelen
De rijsnelheid is hoger dan 15 km/h.
Functiebeperking
In de volgende gevallen kan het systeem geen of een
onjuiste waarschuwing voor een obstakel geven.
Ongunstige weersomstandigheden.
De geregistreerde obstakels bewegen.
Sensorsignalen worden door het oppervlak van de
obstakels niet gereflecteerd.
Het betreft een klein obstakel, bv. een steen of een
pilaar.
Instellingen
Om het menu voor de systeeminstellingen weer te
geven, als volgt te werk gaan.
De toets onder het infotainment indrukken
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Of:
De toets onder het infotainment indrukken
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Probleemoplossing
Na het inschakelen klinkt gedurende 3 s een
akoestisch signaal en in de buurt van de wagen be-
vindt zich geen obstakel
De hulp van een specialist inroepen.
Na het inschakelen worden niet alle gecontroleer-
de gebieden op het infotainmentbeeldscherm
weergegeven
De wagen enkele meters vooruit of achteruit rij-
den.
Indien de gecontroleerde gebieden dan nog steeds
niet worden weergegeven, de hulp van een specia-
list inroepen.
Achteruitrijcamera
Werking
Bij het achteruitrijden wordt op het infotainment-
beeldscherm het gebied achter de wagen met oriën-
tatielijnen weergegeven.
De camera is uitgerust met een reinigingssys-
teem. De reiniging vindt automatisch plaats samen
met het wassen van de achterruit of m.b.v. de func-
tietoets
in het infotainmentbeeldscherm.
Oriënteringslijnen en functietoetsen
Oriënteringslijnen
A
Afstand ongeveer 40 cm
B
Afstand ongeveer 100 cm
C
Afstand ongeveer 200 cm
D
De lijnen tonen de rijbaan die bij de actuele
stuurhoek wordt gevolgd. De afstand tussen de
zijlijnen komt ongeveer overeen met de wagen-
breedte incl. de buitenspiegels.
Functietoetsen
A
Modus voor haaks inparkeren
B
Modus voor naderen van een aanhangwagen/
afstandscontrole
C
Modus voor controle van het gebied achter de
wagen (breedbeeldweergave)
143
Parkeerhulpsystemen › Achteruitrijcamera
D
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen van
de parkeerhulp
E
Instelling van de parkeerhulp
F
Helderheids-, contrast- en kleurinstellingen van
de beeldweergave
Functietoets voor de reiniging van de achteruit-
rijcamera
G
Parkeerhulp-weergave
De activering van de volledig schermweergave van
de parkeerhulp vindt plaats door het aantippen van
de weergave.
Werkingsvoorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Bediening
Systeem inschakelen
De achteruitversnelling inschakelen.
Of:
De toets onder het infotainment indrukken
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Modus voor haaks inparkeren
De wagen stoppen
voor een geschikte
parkeerruimte.
Achteruitrijden, zodat
de gele lijnen in de par-
keerruimte leiden.
Uiterlijk stoppen, wan-
neer de rode lijn de
achterste begrenzing
(bv. trottoirrand) raakt.
Modus voor naderen van een aanhangwagen
Bij wagens met af fabriek ingebouwde trekhaak on-
dersteunt deze modus de bestuurder bij het naderen
door de wagen van een aanhangwagendissel. Op het
beeldscherm wordt een lijn voor het naderen van de
aanhangwagendissel weergegeven.
Modus voor controle van het gebied achter de wa-
gen
Op het beeldscherm wordt het gebied achter de wa-
gen in de beeldschermweergave getoond.
Systeem uitschakelen
De toets
onder het infotainment indrukken.
Of:
De functietoets op het infotainmentbeeldscherm
aantippen.
Of:
Bij wagens met automatische versnellingsbak de
modus kiezen.
Automatische uitschakeling
Die automatische systeemuitschakeling vindt plaats
bij vooruitrijden met een snelheid hoger dan 15 km/h.
Beperking
Het camerabeeld is vervormd in vergelijking met het
werkelijke zicht. De weergave slechts beperkt ge-
bruiken om de afstand in te schatten.
Enkele voorwerpen kunnen op het beeldscherm mo-
gelijk niet goed worden weergegeven. Bv. smalle ko-
lommen, gaashekwerken, roosters of wegdekonef-
fenheden.
Uitparkeerassistent
Werking
De uitparkeerassistent
waarschuwt bij het ach-
teruitrijden voor nade-
rende voertuigen.
Als de bestuurder niet
reageert op de waar-
schuwing, wordt het
voertuig bij een snelheid
lager dan 10 km/h auto-
matisch afgeremd.
WAARSCHUWING
Bij gedeactiveerd ESC/ASR-systeem vindt geen au-
tomatische remactie plaats.
Wagen met parkeerhulp
Als een naderend voertuig wordt gedetecteerd in
het gebied achter uw wagen, verschijnt in het info-
tainment een grafische melding. Gelijktijdig klinkt
een continu geluidssignaal.
Voertuig in aanrijdingsgebied – Aanrijdingsgevaar!
Naderend voertuig
Wagen zonder parkeerhulp
Als een naderend voertuig wordt gedetecteerd in
het gebied achter uw wagen, verschijnt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een aanwijzing voor
144
Parkeerhulpsystemen › Uitparkeerassistent
de bestuurder om het achteropkomende verkeer in
de gaten te houden. Gelijktijdig klinkt een akoestisch
signaal.
Werkingsvoorwaarden
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
Functiebeperking
De werking van de uitparkeerassistent kan onder on-
gunstige weersomstandigheden beperkt zijn.
Instellingen
Om het menu voor de systeemactivering/-deactive-
ring weer te geven, als volgt te werk gaan.
De toets onder het infotainment indrukken
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Of:
De toets op het multifunctiestuurwiel indrukken.
Het menupunt Uitparkeerhulp kiezen.
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
Uitstapwaarschuwing
Gebruiksdoel
Het hulpsysteem bewaakt het gebied naast en ach-
ter de wagen tot een afstand van ongeveer 35 m.
Het hulpsysteem waarschuwt bij het openen van het
portier voor naderende objecten, om een eventuele
aanrijding te voorkomen.
Werking
Situaties waarin een systeemwaarschuwing
plaatsvindt
Waarschuwing bij een dreigende aanrijding
Het controlelampje in de buitenspiegelafdekking
aan de zijde waar het object is gedetecteerd, gaat
knipperen en vervolgens branden.
Er klinkt een waarschuwingssignaal.
Waarschuwing indien geen direct aanrijdingsge-
vaar bestaat
Het controlelampje in de buitenspiegelafdekking
aan de zijde waar het voertuig is gedetecteerd,
gaat branden.
Voorwaarden
Stilstaand voertuig.
Het contact is ingeschakeld.
De snelheid van het naderende object is hoger
dan 2 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
Na het uitschakelen van het contact blijft het
hulpsysteem nog ongeveer 3 minuten lang actief.
Beperking
De waarschuwing voor een naderend object kan in
de volgende gevallen niet of onterecht door het sys-
teem worden gegeven.
Ongunstige weersomstandigheden.
Het detectiegebied van de sensoren wordt door
een obstakel beperkt.
Een zeer snel naderend object.
Instellingen
Om het menu voor de systeemactivering/-deactive-
ring weer te geven, als volgt te werk gaan.
De toets onder het infotainment indrukken
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
145
Parkeerhulpsystemen › Uitstapwaarschuwing
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
Parkeerassistent
Gebruiksdoel
De parkeerassistent ondersteunt de bestuurder bij
het inparkeren in parkeerruimtes parallel aan en
haaks op de rijbaan en bij het uitparkeren uit par-
keerruimtes parallel aan de rijbaan.
Waarop letten
De parkeerassistent in de volgende situaties niet ge-
bruiken.
Op een losse of gladde ondergrond.
Als sneeuwkettingen of een noodreservewiel zijn
gemonteerd.
Als het systeem een niet-passende parkeerruimte
voor het inparkeren aanbiedt.
Werking
Het systeem zoekt een parkeerruimte en neemt tij-
dens het in- of uitparkeren alleen de besturing over.
De bestuurder bedient de pedalen en de versnel-
lings- resp. keuzehendel.
Het systeem geeft informatie en aanwijzingen weer
op het display van het instrumentenpaneel en op het
infotainmentbeeldscherm.
Als het systeem een gevaar voor een aanrijding her-
kent, wordt een automatische noodstop uitgevoerd
om de impact te verminderen.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is lager dan 7 km/h.
De ASR is geactiveerd en er vindt geen ingreep
plaats.
Er vindt geen ingreep door de bestuurder plaats
bij het automatisch sturen.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
Bediening
Inschakelen
De toets onder het infotainment indrukken
Parkeerhulp
op het infotainmentbeeldscherm aantip-
pen.
Rijbaanzijde voor het inparkeren selecteren
Het systeem zoekt automatisch naar een passende
parkeerruimte aan bijrijderszijde.
Het knipperlicht voor de bestuurderszijde bedienen
om een parkeerruimte aan deze rijbaanzijde te zoe-
ken.
Procedure bij het zoeken van parkeerruimte
Langs een aantal geparkeerde wagens rijden op
een afstand van 0,5 - 1,5 m.
Om naar een parkeerruimte dwars op de rijbaan te
zoeken, langzamer dan 20 km/h rijden.
Om naar een fileparkeerruimte te zoeken, langza-
mer dan 40 km/h rijden.
Gevonden parkeerruimte weergeven
Achteruit inparkeren
Achteruit fileparkeren
Vooruit inparkeren
Symbool aantippen - Parkeermodus wisselen
Uitschakelen
De toets onder het infotainment indrukken.
Of:
De functietoets op het infotainmentbeeldscherm
aantippen.
Voor de inparkeermanoeuvre
Als er een geschikte parkeerruimte wordt gevon-
den, stoppen en overeenkomstig de pijl op het dis-
play van het instrumentenpaneel vooruit- of ach-
teruitrijden.
Zodra een melding over de stuuringreep wordt
weergegeven, het stuurwiel loslaten. Het sturen
wordt door het systeem overgenomen.
146
Parkeerhulpsystemen › Parkeerassistent
Inparkeermanoeuvre
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Tijdens het inparkeren niet tussen de stuurwielspa-
ken grijpen.
Alleen de pedalen en de versnellings-/keuzehendel
bedienen.
De omgeving van de wagen in de gaten houden en
overeenkomstig de pijl op het display van het in-
strumentenpaneel achteruit- of vooruitrijden.
Zodra op het display van het instrumentenpaneel
het symbool
wordt weergegeven en een akoes-
tisch signaal klinkt, stoppen. Het stuurwiel wordt
overeenkomstig gedraaid. Het symbool gaat uit.
Overeenkomstig de pijl op het display achteruit- of
vooruitrijden.
Zodra de inparkeermanoeuvre is voltooid, wordt de
betreende melding weergegeven en klinkt een
akoestisch signaal.
De inparkeermanoeuvre kan op elk moment op een
van de volgende manieren worden beëindigd.
Door te drukken op de toets
onder het info-
tainment
Door aantippen van het symbool op het infotain-
mentbeeldscherm.
Door een stuuringreep.
Inparkeermanoeuvre met de parkeerassistent af-
ronden
Gedeeltelijk in een pas-
sende haakse parkeer-
ruimte vooruit inparke-
ren.
De toets onder het
infotainment indrukken
Parkeerassistent
op het in-
fotainmentbeelds-
cherm aantippen.
De aanwijzingen op het
beeldscherm opvolgen.
Uit een fileparkeerruimte uitparkeren
De toets onder het
infotainment indrukken
Parkeerassistent
op het in-
fotainmentbeelds-
cherm aantippen.
Bij ingeschakeld sys-
teem brandt op het in-
fotainmentbeelds-
cherm het symbool
.
De aanwijzingen op het
display van het instrumentenpaneel opvolgen.
Automatische snelheidsverlaging
Als een snelheid van 7 km/h wordt overschreden tij-
dens het inparkeren, verlaagt het systeem de snel-
heid.
Bij de tweede snelheidsoverschrijding van 7 km/h
wordt de inparkeermanoeuvre beëindigd.
Functiebeperking
Als de parkeerruimte te klein is, kan er niet met hulp
van de parkeerassistent worden uitgeparkeerd. Op
het display in het instrumentenpaneel verschijnt een
betreende melding.
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
Onjuiste eindpositie van de wagen in de parkeer-
ruimte
De correcte inparkeerprocedure is afhankelijk van de
omtrek van de wielen. Indien andere dan door ŠKO-
DA AUTO goedgekeurde wielen worden gemon-
teerd, het systeem door een specialist opnieuw laten
instellen.
147
Parkeerhulpsystemen › Parkeerassistent
Motor, uitlaatsysteem en brandstof
Motorkap
Motorkap openen
Voor het openen
Controleren of de ruitenwisserarmen op de voor-
ruit liggen.
Alle personen weghouden bij de motorruimte.
Openen
Aan de ontgrendelings-
hendel onder het dash-
board trekken .
De vergrendeling los-
maken.
De motorkap optillen,
waarna de gasdrukve-
ren deze geopend hou-
den.
Sluiten
De motorkap naar beneden trekken.
De motorkap vanaf een hoogte van circa 20 cm
met een vlotte beweging sluiten.
Controleren of de kap goed gesloten is.
LET OP
Een niet gesloten kap niet nadrukken.
Motorolie
Vloeistofpeil controleren en bijvullen
Controlevoorwaarden
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De afgezette motor is op bedrijfstemperatuur.
Oliepeil met de oliepeilstok controleren
Een paar minuten wachten tot de motorolie in de
carterpan is teruggestroomd.
De oliepeilstok eruit trekken en met een schone
doek afvegen.
De oliepeilstok tot de aanslag erin schuiven en op-
nieuw eruit trekken.
Het oliepeil aflezen en de oliepeilstok opnieuw erin
schuiven.
Het oliepeil moet in het gemarkeerde gebied liggen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Het oliepeil mag niet buiten het gemarkeerde ge-
beid liggen. Als het bijvullen van motorolie niet mo-
gelijk is of als het oliepeil boven het gemarkeerde
gebied ligt, niet verder rijden. De motor afzetten en
de hulp van een specialist inroepen.
Geen additieven gebruiken.
Oliepeil in het infotainment controleren
Een paar minuten wachten tot de motorolie in de
carterpan is teruggestroomd.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Oliepeil
Of:
Oliepeil
In het infotainment wordt een schaal met informatie
over het motoroliepeil of een aanwijzing over de aan-
passing het oliepeil weergegeven.
De aanwijzingen over de aanpassing van het olie-
peil in acht nemen.
Bij het openen van de motorkap kan op het dis-
play van het instrumentenpaneel een schaal met in-
formatie over het motoroliepeil worden weergege-
ven.
Verbruik
De motor verbruikt, afhankelijk van de rijstijl en de
bedrijfsomstandigheden, iets olie (tot 0,5 l/1.000
km). Tijdens de eerste 5.000 km kan het olieverbruik
ook daarboven liggen.
Bijvullen
De dop van de motorolievulopening losdraaien.
De voorgeschreven olie met telkens 0,5 liter per
keer bijvullen.
Het oliepeil controleren.
De dop van de motorolievulopening dichtdraaien.
Specificatie
Informeer bij een specialist naar de juiste motorolie-
specificatie voor uw wagen.
148
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Motorkap
Indien geen olie met de juiste specificatie beschik-
baar is, kan tot de volgende olieverversing max. 0,5 l
olie met de volgende specificatie worden gebruikt.
Benzinemotoren: VW 504 00, VW 508 00,
ACEA C3, ACEA C5.
Dieselmotoren: VW 507 00, VW 509 00,
ACEA C3 of API CJ-4. Bij wagens zonder roetfilter
kan optioneel de motorolie VW 505 01 worden ge-
bruikt.
Vervangen
De olie door een specialist laten verversen.
Probleemoplossing
Motoroliedruk te laag
knippert, tegelijkertijd brandt
Het motoroliepeil controleren.
Het oliepeil is in orde, het controlelampje blijft knip-
peren:
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Motoroliepeil te laag
brandt samen met
Melding dat motorolie moet worden bijgevuld
Het motoroliepeil controleren, zo nodig olie bijvul-
len.
Motoroliepeil te hoog
brandt samen met
Melding motoroliepeil verlagen
Het motoroliepeil controleren.
Het oliepeil is te hoog:
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
Motoroliepeilsensor defect
brandt samen met
Melding motoroliepeilsensor
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistof
Koelvloeistoftemperatuurmeter
A
Koud bereik
Hoge motortoerentallen voorkomen.
B
Bereik bedrijfswarme motor
C
Bereik te hoge temperatuur
Vloeistofpeil controleren en bijvullen
Controlevoorwaarden
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is afgezet en afgekoeld.
Vloeistofpeil controleren
Het vloeistofpeil moet in
het gemarkeerde gebied
liggen.
Indien het vloeistofpeil
onder de
marke-
ring ligt, koelvloeistof
bijvullen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motorruimte!
De koelvloeistof niet bijvullen tot boven het ge-
markeerde gebied. De koelvloeistof kan anders bij
opwarming uit het koelsysteem worden gedrukt.
LET OP
In het reservoir moet altijd een geringe hoeveelheid
koelvloeistof aanwezig zijn.
Bij een leeg reservoir geen koelvloeistof bijvullen.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Bijvullen
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Het koelsysteem staat onder druk.
De vuldop van het koelvloeistofexpansiereservoir
niet openen, zolang de motor warm is. De motor la-
ten afkoelen.
149
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Koelvloeistof
Een doek op de dop van het reservoir leggen en de
dop voorzichtig losschroeven.
Koelvloeistof bijvullen die aan de voorgeschreven
specificatie voldoet.
De dop vastdraaien, tot deze vergrendelt.
Specificatie
Voor het bijvullen het koelvloeistofconcentraat
G12evo (TL 774 L) gebruiken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het koelsysteem en de
motor!
Antivries die niet voldoet aan de voorgeschreven
specificatie kan de bescherming tegen corrosie aan-
zienlijk verminderen.
Probleemoplossing
Koelvloeistofpeil te laag
brandt samen met
Melding controle koelvloeistofpeil noodzakelijk
Het koelvloeistofpeil controleren.
Het koelvloeistofpeil is in orde:
De zekering voor de koelluchtventilator controle-
ren en deze zo nodig vervangen » Pagina 157, Ze-
kering vervangen.
De zekering is in orde, het controlelampje brandt op-
nieuw:
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
brandt samen met
Melding motor oververhit
Niet verder rijden.
De motor afzetten en laten afkoelen.
Na het uitgaan van het controlelampje verder rij-
den.
Motorstoring
brandt samen met
Niet verder rijden!
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Er is geen koelvloeistof met de juiste specificatie
beschikbaar
Gedestilleerd of gedemineraliseerd water bijvullen.
De juiste mengverhouding van de koelvloeistof zo
snel mogelijk door een specialist laten corrigeren.
Er is voor het bijvullen ander water gebruikt dan ge-
destilleerd of gedemineraliseerd water:
De koelvloeistof door een specialist laten verver-
sen.
Het is niet mogelijk om voldoende koelvloeistof bij
te vullen
Niet verder rijden.
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Er is koelvloeistofverlies
Koelvloeistof bijvullen en de hulp van een specialist
inroepen.
Motorelektronica
Probleemoplossing
Storing benzinemotorregeling
brandt
Er kan in het noodprogramma worden gere-
den - Er kan een merkbare vermindering van het mo-
torvermogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Storing dieselmotorregeling
knippert
Er kan in het noodprogramma worden gereden - Er
kan een merkbare vermindering van het motorver-
mogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Storing dieselvoorgloeisysteem
brandt, of indien na het inschakelen van het
contact niet gaat branden
Er kan in het noodprogramma worden gereden - Er
kan een merkbare vermindering van het motorver-
mogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Roetfilter
Probleemoplossing
Roetfilter verstopt
brandt samen met
Het filter reinigen.
Bij een brandend controlelampje moet rekening
worden gehouden met een verhoogd brandstofver-
bruik, een verminderd motorvermogen en een niet
beschikbare start-stop-functie.
150
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Motorelektronica
Filterreiniging
Voorwaarde voor de reiniging
De motor is op bedrijfstemperatuur.
Bij wagens met schakelbak het schakeladvies op
het display van het instrumentenpaneel in acht
nemen.
Handelwijze voor wagens met dieselmotoren
Met een snelheid van min. 60 km/h bij motortoe-
rentallen van min. 2000/min rijden.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het contro-
lelampje uit.
Indien het controlelampje binnen 40 minuten
niet uit gaat, is het filter niet gereinigd.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Handelwijze voor wagens met benzinemotoren
Met een snelheid van min. 80 km/h bij motortoe-
rentallen tussen 3.000-5.000/min rijden.
Het gaspedaal loslaten en de wagen enkele secon-
den met ingeschakelde versnelling laten rollen.
Deze handelwijze meerdere malen herhalen.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het contro-
lelampje
uit.
Indien het controlelampje
binnen 30 minuten
niet uit gaat, is het filter niet gereinigd.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Uitlaatgascontrolesysteem
Probleemoplossing
Storing uitlaatgascontrolesysteem
brandt
Er kan in het noodprogramma worden gere-
den - Er kan een merkbare vermindering van het mo-
torvermogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Brandstolter
Probleemoplossing
Water in brandstolter
brandt samen met
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Radiateurjaloezieën
Gebruiksdoel
De radiateurjaloezieën reduceren de schadelijke
emissies en de CO
2
-uitstoot en zorgen voor een
brandstofbesparing.
Probleemoplossing
Indien op het display van het instrumentenpaneel
een melding over de functiebeperking van de jaloe-
zieën verschijnt, wordt de maximumsnelheid van de
wagen begrensd op 160 km/h.
De oorzaak kan ijs of sneeuw bij de jaloezieën zijn.
Nadat het ijs resp. de sneeuw is ontdooid, werken de
jaloezieën weer.
Als de beperkte werking niet door ijs of sneeuw
werd veroorzaakt, de hulp van een specialist inroe-
pen.
Tankklep
Tankklep openen
Op de klep drukken en
deze openen.
AdBlue
Voorschriften
Alleen AdBlue
®
gebruiken, die voldoet aan de norm
ISO 22241-1. Geen additieven aan de AdBlue
®
toe-
voegen.
AdBlue
®
is een geregistreerd merk van de VDA en is
ook bekend als AUS 32 (Aqueous Urea Solution) of
DEF (Diesel Exhaust Fluid).
Werking
Om de emissies van schadelijke stoen te verminde-
ren, wordt in het uitlaatsysteem automatisch een
ureumoplossing - AdBlue
®
ingespoten.
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen onder -11 C. De
werking van het systeem wordt door een automati-
sche verwarming gegarandeerd.
151
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Uitlaatgascontrolesysteem
Vloeistofpeil controleren en bijvullen
Vloeistofpeil controleren
Het AdBlue
®
-vloeistofpeil wordt automatisch be-
waakt.
De actieradius met de aanwezige AdBlue
®
-tankin-
houd en de informatie over de minimale en maximale
AdBlue
®
-bijvulhoeveelheid kunnen in de rijgegevens
op het display van het instrumentenpaneel in het me-
nupunt
worden weergegeven.
Indien de actieradius met de aanwezige AdBlue
®
-
tankinhoud tot 0 km daalt, is geen motorstart moge-
lijk.
Indien mogelijk, AdBlue
®
tot het maximum vloei-
stofpeil bijvullen.
Voorwaarden voor het bijvullen
Wagen ontgrendeld.
Contact uitgeschakeld.
Wagen op een horizontale ondergrond plaatsen.
Methoden voor het bijvullen
Met het vulpistool bij het tankstation.
Met de navulfles of uit de jerrycan.
Bij een specialist.
Wij adviseren voor het bijvullen met een navulfles of
een jerrycan, navulflessen en jerrycans van ŠKODA
originele onderdelen te gebruiken. Deze navulflessen
zijn voorzien van een beveiliging tegen teveel bijvul-
len.
Bijvullen
De tankklep openen.
De tankdop in pijlrich-
ting draaien en verwij-
deren.
De tankdop op de
tankklep steken.
AdBlue
®
bijvullen.
De AdBlue
®
-tank is vol,
wanneer het vulpistool
uitschakelt resp. zodra
geen AdBlue
®
meer uit
de navulfles stroomt. Niet verder bijvullen.
De tankdop op de vulopening aanbrengen en tegen
de pijlrichting in draaien tot deze vastklikt.
De tankklep sluiten en vergrendelen.
Vóór het starten van de motor het contact 30 se-
conden ingeschakeld laten, zodat het bijvullen door
het systeem kan worden herkend.
LET OP
Gevaar voor een beschadiging van het systeem voor
de inspuiting van AdBlue
®
in het uitlaatsysteem!
De in het instrumentenpaneel aangegeven maxima-
le bijvulhoeveelheid niet overschrijden.
De houdbaarheid van AdBlue
®
bedraagt 4 jaar. In-
dien de tankinhoud niet binnen deze tijd wordt ver-
bruikt, dan moet dit door een specialist worden
vervangen. Voor het bijvullen geen AdBlue
®
gebrui-
ken waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken.
Probleemoplossing
AdBlue
®
-vloeistofpeil te laag
of of brandt
AdBlue
®
bijvullen.
AdBlue
®
-systeem defect.
of
of brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Technische gegevens
De AdBlue
®
-vulhoeveelheid bedraagt ongeveer 12 li-
ter.
Benzine
Waarop letten
GEVAAR
Levensgevaar!
Brandstoen en brandstofdampen zijn explosief.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden!
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet
worden gebruikt, kunt u contact opnemen met een
ŠKODA Partner. Deze kan u informeren of een ge-
schikte brandstof in het betreende land wordt aan-
geboden.
Voorschriften
Normen
De benzine moet aan de Europese norm EN 228 (in
Rusland GOST 32513-2013) voldoen.
Alleen loodvrije benzine gebruiken die maximaal
10% bioethanol (E10) bevat.
We adviseren benzine met additieven te gebrui-
ken, die bij tankstations bij de pomp verkrijgbaar is.
Octaangetal
De benzine gebruiken met het voor uw wagen voor-
geschreven octaangetal.
Benzine met een hoger octaangetal dan voorge-
schreven kan zonder beperkingen worden gebruikt.
152
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Benzine
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Wanneer benzine met een lager dan het voorge-
schreven octaangetal wordt gebruikt, dan de rit al-
leen met gemiddelde toerentallen en minimale mo-
torbelasting voortzetten.
Zo snel mogelijk weer benzine met het voorge-
schreven octaangetal tanken.
Geen benzine met een lager octaangetal dan 91
gebruiken!
Voorgeschreven benzine 95/min. 92 resp. 93 RON
Wij adviseren benzine 95 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 92 resp. 93 RON worden
getankt (gering vermogensverlies, licht verhoogd
brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91 RON worden
gebruikt (gering vermogensverlies, licht verhoogd
brandstofverbruik).
Voorgeschreven benzine min. 95 RON
Minimaal benzine 95 RON gebruiken.
Het gebruik van benzine met een hoger octaangetal
dan 95 RON kan voor een vermogenstoename en
een lager brandstofverbruik zorgen.
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93
RON worden gebruikt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
Voorgeschreven benzine 98/(95) RON
Wij adviseren benzine 98 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 95 RON worden getankt
(gering vermogensverlies, licht verhoogd brandstof-
verbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93
RON worden gebruikt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
Additieven
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Geen benzine met additieven op metaalbasis, bv.
mangaan, ijzer, lood en bv. ook geen LRP-benzine -
lead replacement petrol gebruiken.
Aan benzine conform EN 228 geen extra additie-
ven toevoegen.
Wanneer benzine wordt gebruikt die niet conform
EN 228 is, adviseren informatie bij een specialist te
verkrijgen over het eventueel gebruik van door
ŠKODA AUTO goedgekeurde benzineadditieven.
Voorwaarden voor het tanken
Wagen ontgrendeld.
Contact uitgeschakeld.
Bijvullen
De tankklep openen.
De tankdop in pijlrich-
ting draaien en verwij-
deren.
De tankdop op de
tankklep steken.
Het vulpistool tot de
aanslag in de brand-
stofvulopening steken
en tanken.
Het tanken na het uit-
schakelen van het vul-
pistool niet voortzetten.
Het vulpistool uitnemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening aanbren-
gen en tegen de pijlrichting in draaien tot deze
vastklikt.
De tankklep sluiten en vergrendelen.
Probleemoplossing
Als een andere brandstof is getankt dan loodvrije
benzine volgens de voor uw wagen geldende nor-
men
De motor niet starten en het contact niet inscha-
kelen.
De hulp van een specialist inroepen.
Technische gegevens
De voorgeschreven brandstof voor uw wagen staat
vermeld op een sticker aan de binnenkant van de
tankklep.
A
Loodvrije benzine
B
Bio-aandeel in pro-
cent
Tankinhoud bij wagens met voorwielaandrijving
Ongeveer 45 liter of 50 liter (afhankelijk van de uit-
rusting), waarvan 6 liter reserve.
Tankinhoud bij wagens met vierwielaandrijving
Ongeveer 55 liter, waarvan 6 liter reserve.
153
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Benzine
brandt - de brandstofvoorraad heeft het reser-
vegebied bereikt
Diesel
Waarop letten
GEVAAR
Levensgevaar!
Brandstoen en brandstofdampen zijn explosief.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden!
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet
worden gebruikt, kunt u contact opnemen met een
ŠKODA Partner. Deze kan u informeren of een ge-
schikte brandstof in het betreende land wordt aan-
geboden.
Voorschriften
Normen
De diesel moet aan de Europese norm EN 590 (in
Rusland GOST 32511-2013 of GOST R 55475-2013)
voldoen.
Alleen diesel gebruiken die maximaal 7% biodie-
sel(B7) bevat.
We adviseren diesel met additieven te gebruiken,
die bij tankstations bij de pomp verkrijgbaar is.
Gebruik onder afwijkende weersomstandigheden
Alleen diesel gebruiken die is bedoeld voor de huidi-
ge of te verwachten weersomstandigheden.
Additieven
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Geen RME-biobrandstof gebruiken, ook niet als
dieseladditief.
Aan diesel conform EN 590 geen extra additieven
toevoegen.
Wanneer diesel wordt gebruikt die niet conform
EN 590 is, adviseren informatie bij een specialist te
verkrijgen over het eventueel gebruik van door
ŠKODA AUTO goedgekeurde dieseladditieven.
Voorwaarden voor het tanken
Wagen ontgrendeld.
Contact uitgeschakeld.
Bijvullen
Beveiliging tegen verkeerd tanken
De brandstofvulopening van wagens met dieselmo-
tor kan uitgerust zijn met een beveiliging tegen ver-
keerd tanken.
In enkele landen kan de diameter van het dieselvul-
pistool identiek zijn aan die van het benzinevulpistool.
Voordat u in deze landen gaat rijden, de beveiliging
door een specialist laten uitbouwen.
Bijvullen
De tankklep openen.
De tankdop in pijlrich-
ting draaien en verwij-
deren.
De tankdop op de
tankklep steken.
Het vulpistool tot de
aanslag in de brand-
stofvulopening steken
en tanken.
Het tanken na het uit-
schakelen van het vul-
pistool niet voortzetten.
Het vulpistool uitnemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening aanbren-
gen en tegen de pijlrichting in draaien tot deze
vastklikt.
De tankklep sluiten en vergrendelen.
Probleemoplossing
Als een andere brandstof is getankt dan diesel vol-
gens de voor uw wagen geldende normen
De motor niet starten en het contact niet inscha-
kelen.
De hulp van een specialist inroepen.
Het dieselvulpistool kan niet correct in de tankvu-
lopening worden gestoken
Als het dieselvulpistool niet correct in de tankvulo-
pening kan worden gestoken, het dieselvulpistool
bij het insteken iets heen en weer bewegen.
Technische gegevens
De voorgeschreven brandstof voor uw wagen staat
vermeld op een sticker aan de binnenkant van de
tankklep.
154
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Diesel
A
Diesel
B
Bio-aandeel in pro-
cent
Tankinhoud bij wagens met voorwielaandrijving
Ongeveer 45 liter of 50 liter (afhankelijk van de uit-
rusting), waarvan 6 liter reserve.
Tankinhoud bij wagens met vierwielaandrijving
Ongeveer 55 liter, waarvan 6 liter reserve.
brandt - de brandstofvoorraad heeft het reser-
vegebied bereikt
Accu en zekeringen
Accu
Werking - Ontladingsbeveiliging
Mogelijke oorzaken van de accu-ontlading
Veelvuldig stadsverkeer.
Lage temperaturen.
Langdurige wagenstilstand.
Systeemeigen ontladingsbeveiligingsmaatregelen
Verhoging van het stationair motortoerental.
Uitschakeling resp. vermogensbegrenzing van be-
paalde verbruikers.
Maatregelen bij een wagenstilstand van meer dan
drie weken
De
-pool van de accu losmaken.
Accu controleren en laden
Toestand controleren
De toestand van de accu wordt bij de inspectie bij
een specialist gecontroleerd.
Accuzuurstand controleren
Geldt voor een accu met zuurstandindicator.
Vóór de controle op de
indicator kloppen om
luchtbellen te verwij-
deren.
Zwarte kleur - Zuur-
stand in orde.
Kleurloze of lichtgele
kleur - Zuurstand te
laag, de accu moet
worden vervangen.
Voorwaarden voor het laden
Contact uitgeschakeld.
Stroomverbruikers uitgeschakeld.
Acculaadprocedure
Voor het volledig opladen van de accu een laad-
stroom van max. 0,1 keer de accucapaciteit instellen.
De
-klem van de ac-
culader op de -pool
van de accu aansluiten.
De -klem van de ac-
culader op het massa-
punt A
aansluiten.
De stekker van de ac-
culader in het stopcon-
tact steken en het ap-
paraat inschakelen.
Massapunt
155
Accu en zekeringen › Accu
Na het opladen de acculader uitschakelen en de
stekker uit het stopcontact trekken.
De klemmen van de acculader losmaken van de ac-
cu.
WAARSCHUWING
Explosiegevaar!
Tijdens het laden komt waterstof vrij. Een explosie
kan ook worden veroorzaakt door bijvoorbeeld
vonken die ontstaan bij het losmaken van de accu-
kabels of het lostrekken van een stekker.
Nooit een bevroren of ontdooide accu opladen.
Het zogenaamde snelladen van de accu niet zelf
uitvoeren, maar door een specialist laten uitvoeren.
LET OP
Een ontladen accu kan makkelijk bevriezen!
Probleemoplossing
Accu wordt bij draaiende motor niet geladen
brandt samen met
De hulp van een specialist inroepen.
Motorstoring
brandt samen met
Niet verder rijden!
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Losmaken, vastmaken en vervangen
VOORZICHTIG
Brandgevaar!
De aansluitkabels mogen niet worden verwisseld.
Losmaken
De elektrische achterklep, alle ruiten, het schuif-
kanteldak en het elektrische rolgordijn sluiten.
Het contact en alle aangesloten elektrische ver-
bruikers uitschakelen.
De
-pool en vervolgens de -pool losmaken.
Vastmaken
De -pool en vervolgens de -pool vastmaken.
Na het inschakelen van het contact branden de con-
trolelampjes
.
Indien na korte tijd een van de genoemde controle-
lampjes niet uitgaat, de hulp van een specialist in-
roepen.
Vervangen
De nieuwe accu moet dezelfde parameters hebben
als de originele accu. De vervanging door een specia-
list laten uitvoeren.
Startkabel gebruiken
Waarop letten
WAARSCHUWING
Explosiegevaar en bijtende werking!
Onder de volgende omstandigheden moet worden
afgezien van starthulp met de accu van een ander
voertuig.
De ontladen accu is bevroren. Een ontladen ac-
cu kan al bij temperaturen net onder 0 °C be-
vriezen.
De accuzuurstand is te laag » Pagina 155.
Startkabels gebruiken met een voldoende grote dia-
meter en met geïsoleerde poolklemmen.
De nominale spanning van beide accu's moet 12 V
zijn. De capaciteit (in Ah) van de stroomleverende ac-
cu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit van
de ontladen accu.
Starten met behulp van de accu van een
andere wagen
WAARSCHUWING
Gevaar voor verwondingen en beschadiging van de
wagen!
De startkabels zo leggen, dat ze niet door draaien-
de delen in de motorruimte kunnen worden ge-
raakt.
LET OP
Gevaar voor kortsluiting!
De niet-geïsoleerde delen van de pooltangen mo-
gen elkaar niet raken.
De op de pluspool van de accu aangesloten kabel
mag niet met elektrisch geleidende delen van de
wagen in aanraking komen.
De wagens mogen elkaar niet aanraken.
Startkabels vastmaken
De pooltangen van de startkabels aansluiten over-
eenkomstig de volgorde in de legenda.
- ontladen accu / - stroomgevende accu
1
-pool van de ontladen accu
2
-pool van de stroomgevende accu
3
-pool van de stroomgevende accu
156
Accu en zekeringen › Startkabel gebruiken
4
Massapunt van de te starten motor
Motor starten
De motor van de stroomgevende wagen starten en
stationair laten draaien.
De motor van de wagen met de ontladen accu
starten.
Indien de motor van de wagen met de ontladen ac-
cu niet binnen 10 s aanslaat, de startprocedure na
ongeveer 30 s herhalen.
Kabels losmaken
De kabels in omgekeerde volgorde van het vastma-
ken losnemen.
Zekeringen
Waarop letten
LET OP
Brandgevaar en gevaar voor beschadiging van de
elektrische installatie!
De zekeringen niet repareren en ook niet vervan-
gen door zwaardere zekeringen.
De defecte zekering door een nieuwe zekering met
hetzelfde amperage vervangen.
Wij adviseren u vervangingszekeringen uit het ori-
ginele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
Hierbij is een betrouwbare en veilige zekering van
de verbruikers gegarandeerd.
Indien een nieuw aangebrachte zekering weer
doorbrandt, de hulp van een specialist inroepen.
Op één zekering kunnen meerdere verbruikers
zijn aangesloten. Bij een verbruiker kunnen meerdere
zekeringen horen.
Massapunt
Werking
Voorwaarden voor het vervangen van
zekeringen
Contact uitgeschakeld.
Bestuurdersportier geopend.
Alle verbruikers uitgeschakeld.
Zekering vervangen
De zekering vervangen
met de klem die zich
onder de afdekking van
de zekeringenhouder in
de motorruimte be-
vindt.
Het passende uiteinde
van de klem gebruiken
overeenkomstig de ze-
keringafmetingen.
Zekeringen in het dashboard
Overzicht
Toegang tot de zekeringen - Wagen met links
stuur
Het opbergvak aan de bestuurderszijde openen.
De knop indrukken en
het vak openklappen.
De zekering vervangen.
Het opbergvak sluiten.
Toegang tot de zekeringen - Wagen met rechts
stuur
Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
Doorgebrande zekering
157
Accu en zekeringen › Zekeringen
De remstang van het
opbergvak losmaken.
De blokkeringsnokken
indrukken, het opberg-
vak klapt omlaag.
De zekering vervangen.
De remstang aanbren-
gen en vergrendelen.
Het opbergvak sluiten.
Overzicht zekeringen
Zekering-
nummer
Verbruiker
1 Vrij
2 Vrij
3 Trekhaak
4
SCR (AdBlue
®
)
5 Keuzehendel (automatische versnel-
lingsbak)
6 Binnenverlichting
7 Verwarming van de voorstoelen
8 Schuif-kanteldak
9 Ruitbediening - linker wagenzijde
10 Vrij
Zekering-
nummer
Verbruiker
11 Trekhaak
12 Licht - rechterzijde
13 Centrale vergrendeling (portieren en
achterklep, tankklep), ruitensproeierin-
stallatie, koplampsproeiers
14 Muziekversterker
15 Vrij
16 Airbags
17
SCR (AdBlue
®
)
18 Stuurkolomvergrendeling, KESSY (sleu-
telloos sluitsysteem)
19 Instrumentenpaneel, noodoproep, onli-
ne-diensten
20 Phonebox, USB-aansluitingen
21 Achteruitrijcamera, omgevingsweerga-
ve (Top View)
22 Stoelventilatie voor
23 Interieurverlichting voorin, microfoon,
bediening van het schuif-kanteldak
24 4-wielaandrijving
25 Gordelspanner - linksvoor
26 Ruitbediening - rechter wagenzijde
27 Gordelspanner - rechtsvoor
28 Vrij
29 Trekhaak
30 Infotainment
31 Trekhaak
32 Stoelverwarming achter
33 Vrij
34 230 volt-stopcontact
35 Licht - linkerzijde
36 Airconditioning
37 Elektrische achterklep
38 Vrij
39 Stuurwielverwarming
40 Vrij
41 Databus
42 Automatische versnellingsbak, versnel-
lingsweergave
43 Klimaatregeling voorin, klimaatregeling
achterin, extra verwarming (interieur-
voorverwarming), achterruitverwarming
44 Rijstrookwisselassistent (Side Assist),
diagnoseaansluiting, regen-lichtsensor,
automatische lichtbundelhoogteverstel-
ling, parkeerrem, alarmsysteem, licht-
schakelaar, toetsen in middenconsole
45 Stuurkolomelektronica
46 Infotainmentbeeldscherm, head-updis-
play
47 Dynamische onderstelregeling (DCC)
48 Vrij
49 Vrij
50 Vrij
51 Vrij
158
Accu en zekeringen › Zekeringen in het dashboard
Zekering-
nummer
Verbruiker
52 12 volt stopcontact in bagageruimte
53 Contactloze bediening van de achter-
klep
54 Vrij
55 Vrij
56 Vrij
57 Vrij
58 Parkeerhulp, parkeerassistent, front-ra-
darsensor, frontcamera voor hulpsyste-
men
59 Parkeerrem, klimaatregeling, sensor
achteruitversnelling, binnenspiegel
60 Diagnoseaansluiting
61 Koppelingspedaalschakelaar, motorstart
62 USB achterin, USB bij binnenspiegel
63 Vrij
64 Vrij
65 Vrij
66 Achterruitwisser
67 Achterruitverwarming
Zekeringen in de motorruimte
Overzicht
Toegang tot de zekeringen
De vergrendelings-
knoppen van de afdek-
king van de zekerin-
genhouder gelijktijdig
indrukken en de afdek-
king verwijderen.
De zekering vervangen.
De afdekking aanbren-
gen en vastklikken.
LET OP
Gevaar voor binnendringend water in de zekeringen-
houder!
De afdekking goed aanbrengen en goed vastklik-
ken.
Overzicht zekeringen
Zekering-
nummer
Verbruiker
1 Stuurbekrachtiging
De zekering mag alleen door een specia-
list worden vervangen!
2 ESC, motorregelingssysteem, motor-
componenten
3 Contact
4 Linkerkoplamp
5 Rechterkoplamp
6 Alarmsysteem
7 Automatische versnellingsbak
8 Rembekrachtiger
9 Claxon
10 Ruitenwissers voorruit
11 Databus
12 Automatische versnellingsbak
13 ESC
14 Extra verwarming (interieurvoorverwar-
ming)
15 ESC
16 Vrij
17 Verwarming
18 Verwarming
19 Vrij
20 Voorasdwarssper (VAQ)
21 Motorregeling
22 Startmotor
23 Motorregeling
24 Motorcomponenten
25 Motorcomponenten
26 Motorcomponenten
27 Lambdasondes, roetfilter, NOx-sensor
28 Motorcomponenten
29 Brandstofpomp
30 Motorcomponenten
31 Vrij
32 Voorruitverwarming
33 Verwarming
159
Accu en zekeringen › Zekeringen in de motorruimte
Wielen
Banden en velgen
Waarop letten
LET OP
De banden beschermen tegen contact met smeer-
middelen en brandstof.
Wielen en banden koel, droog en zo donker moge-
lijk opslaan. De banden zelf rechtopstaand bewa-
ren.
Lichtmetalen velgen worden door pekel aangetast.
Oorzaken van ongelijkmatige bandenslijtage
Onjuiste bandenspanning.
Rijstijl (bv. snel rijden door bochten, hard accelere-
ren en remmen).
Verkeerde uitlijning.
Onjuiste wielbalancering.
Wielen verwisselen
Voor een gelijkmatige
slijtage van alle banden
adviseren we om de wie-
len elke 10.000 km over-
eenkomstig het schema
te verwisselen.
Aanwijzingen voor de bandenmontage
De aangegeven draairichting aanhouden, anders
kunnen de rijeigenschappen worden beïnvloed. De
draairichting is door een pijl op de wang van de
band gekenmerkt.
Banden altijd per as vervangen.
Aanvullende informatie
Alleen goedgekeurde radiaalbanden van dezelfde
constructie, maat (afrolomtrek) en met hetzelfde
profiel op één as gebruiken.
De goedgekeurde bandenmaten zijn opgenomen in
de technische wagendocumenten en in de conformi-
teitsverklaring (het zgn. COC-document).
De conformiteitsverklaring is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner (geldt alleen voor sommige landen
en sommige modeluitvoeringen).
Overzicht van het bandopschrift
Toelichting van het bandopschrift
Bijvoorbeeld 205/60 R 16 92 H
Bandbreedte in mm
Hoogte-/breedteverhouding in %
Code voor bandconstructie - Radiaal
Velgdiameter in inch
Belastingsindex
Snelheidscodeletter
205
60
R
16
92
H
Belastingsindex
De belastingsindex geeft het maximaal toegestane
draagvermogen van een afzonderlijke band aan.
560 kg
580 kg
600 kg
615 kg
630 kg
650 kg
670 kg
690 kg
Snelheidscodeletter
De snelheidscode geeft de maximaal toelaatbare
snelheid met gemonteerde banden van de betreen-
de categorie aan.
180 km/h
190 km/h
200 km/h
210 km/h
240 km/h
270 km/h
300 km/h
WAARSCHUWING
Nooit de voor de gemonteerde banden toegestane
belasting en snelheid overschrijden.
Slijtagemerktekens
Onderin het profiel van
de banden zitten slijtage-
merktekens die de toe-
gestane minimale pro-
fieldiepte weergeven.
Markeringen op de band-
wangen, zoals de letters
TWI en/of andere sym-
bolen, bv.
, geven de
plaats van de slijtage-
merktekens aan.
Een band moet als versleten worden beschouwd als
een van deze merktekens het bandenprofiel vlak af-
sluit.
De profieldiepte kan worden gemeten met een
profieldieptemeter op de ijskrabber. De ijskrabber
bevindt zich aan de binnenzijde van de tankklep.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Geen versleten banden gebruiken.
Bandproductiedatum
De productiedatum van de band staat op de wang
van de band vermeld.
Bijvoorbeeld DOT ... 10 19 betekent bijvoorbeeld dat
de band in week 10 van het jaar 2019 is geprodu-
ceerd.
88
89
90
91
92
93
94
95
S
T
U
H
V
W
Y
160
Wielen › Banden en velgen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Geen banden gebruiken die ouder zijn dan 6 jaar.
Probleemoplossing
Hulp bij bandenpech
Reserve- en noodreservewiel » Pagina 162.
Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoog-
brengen » Pagina 162.
Bandenafdichtset » Pagina 164.
Verandering van de bandenspanning
brandt
De wagen stilzetten.
De banden en de bandenspanningen controleren.
Banden met veranderde spanning weergeven
Het menupunt voor de weergave van de bandensta-
tus in het volgende menu selecteren.
Banden
Of:
Allweather- of winterbanden
Gebruiksdoel
4-seizoenen- of winterbanden verbeteren de rijei-
genschappen bij winterse omstandigheden. Ze zijn
voorzien van het opschrift M+S en een bergtop- en
sneeuwvloksymbool
.
Waarop letten
Om de best mogelijke rijeigenschappen te behouden,
moeten op alle vier de wielen banden met een mini-
male profieldiepte van 4 mm zijn gemonteerd.
Winterbanden op het betreende tijdstip vervangen
door zomerbanden. Zomerbanden hebben op een
sneeuw- en ijsvrije rijbaan en bij temperaturen boven
7 °C betere rij- en remeigenschappen.
Gebruiksvoorwaarden
Als 4-seizoenen- of winterbanden zijn gemonteerd
met een lagere snelheidscategorie dan de werkelijke
maximumsnelheid van de wagen als volgt te werk
gaan.
In het infotainment de snelheidsbegrenzing over-
eenkomstig de categorie van de gemonteerde ban-
den instellen.
In het gezichtsveld van de bestuurder een waar-
schuwingssticker aanbrengen met de maximum-
waarde van de snelheidscategorie voor de gemon-
teerde banden (geldt alleen voor bepaalde landen).
Instellingen
De instelling van de snelheidsbegrenzing voor ban-
den vindt plaats in het infotainment in het volgende
menupunt.
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Banden
Of:
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Buiten
Door een zijwaartse vingerbeweging het beeld-
scherm met het menupunt
Banden
selecteren.
Het menupunt
Banden
selecteren en de snelheidsbe-
grenzing instellen.
Sneeuwkettingen
Gebruiksdoel
Sneeuwkettingen verbeteren het rijgedrag bij win-
terse omstandigheden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen en gevaar voor bandenscha-
de!
De kettingen niet gebruiken op sneeuw- en ijsvrije
wegen.
Waarop letten
Vóór het monteren van de sneeuwkettingen de
wieldoppen verwijderen.
De sneeuwkettingen alleen op de voorwielen mon-
teren.
Technische gegevens
Toegestane velg-/bandcombinaties voor de montage
van sneeuwkettingen.
Velgmaat Bandenmaat
6,5Jx16 ET46 205/60 R16
6,5Jx17 ET46 205/55 R17
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de scha-
kels en sloten niet groter zijn dan 9 mm.
161
Wielen › Allweather- of winterbanden
Reserve- en noodreservewiel
Overzicht
Reservewiel
Een volwaardig reservewiel is identiek aan de wie-
len die op de wagen zijn gemonteerd.
En niet-volwaardig reservewiel is van een waar-
schuwingssticker voorzien die op de velg is aange-
bracht. Dit wiel is bedoeld voor het bereiken van de
dichtstbijzijnde specialist.
Een niet-volwaardig reservewiel op de maximaal
voorgeschreven spanning brengen.
Noodreservewiel
Een noodreservewiel is van een waarschuwingsstic-
ker voorzien die zich op de velg bevindt. Dit wiel is
bedoeld voor het bereiken van de dichtstbijzijnde
specialist.
Een noodreservewiel is aanzienlijk smaller dan af fa-
briek gemonteerde wielen.
Wiel bij wagens zonder soundsysteem
verwijderen en aanbrengen
Het reserve- of noodreservewiel is in de bagage-
ruimte in een kuip onder de bodembekleding of vari-
abele bagageruimtevloer bevestigd.
Verwijderen
De bevestigingsriem losmaken en de box met het
wagengereedschap verwijderen.
De borgmoer eruit draaien.
Het wiel verwijderen.
Aanbrengen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de kuip
leggen.
De bevestigingsriem door de tegenoverliggende
openingen in de velg trekken.
De borgmoer tot de aanslag erop draaien.
De box met het wagengereedschap in het wiel aan-
brengen en met de riem vastzetten.
Wiel bij wagens met soundsysteem
verwijderen en aanbrengen
Verwijderen
De borglip A gedeel-
telijk eruit trekken.
De vergrendelingsknop
indrukken en de stek-
ker losmaken.
De borgmoer eruit
draaien.
De lagetonenluidspre-
ker verwijderen.
Het wiel verwijderen.
Aanbrengen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de kuip
leggen.
De lagetonenluidspreker aanbrengen.
De borgmoer tot de aanslag erop draaien.
De stekker op de lagetonenluidspreker aansluiten.
De borglip
A
borgen.
Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen .
Waarop letten
Vóór het verwisselen
De wagen veilig parkeren en tegen wegrollen be-
veiligen.
De motor afzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het ver-
wisselen van een wiel moeten de passagiers zich
naast de weg ophouden, bv. achter de vangrail.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan de-
ze afkoppelen.
162
Wielen › Reserve- en noodreservewiel
Wagen opkrikken
WAARSCHUWING
De grondplaat van de krik steeds beveiligen tegen
verschuiven!
Op losse ondergrond een stabiele draagplaat met
groot oppervlak onder de krik plaatsen.
Op gladde oppervlakken onder de krik een slipvas-
te onderlegger, bv. een rubberen vloermat, plaat-
sen.
De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn
gesloten.
Geen lichaamsdelen onder de opgekrikte wagen
houden.
De motor van de opgekrikte wagen niet starten.
LET OP
Gevaar voor schade aan de wagen!
Let erop dat de krik correct onder het steunpunt
van de dorpel wordt aangebracht.
Na het verwisselen
De bandenspanning van het gemonteerde wiel
controleren en zo nodig corrigeren.
Bij wagens met bandenspanningscontrole de ban-
denspanningswaarden in het systeem opslaan.
Het aantrekmoment van de wielbouten van het ge-
monteerde wiel zo snel mogelijk laten controleren.
Het voorgeschreven aantrekmoment bedraagt
140 Nm.
Tot de controle van het aanhaalmoment voorzichtig
rijden.
De beschadigde band vervangen. Een bandenrepara-
tie wordt afgeraden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een te laag aanhaalmoment kan ertoe leiden dat
het wiel loskomt tijdens het rijden.
Een te hoog aanhaalmoment kan leiden tot bescha-
diging van het schroefdraad en vervorming van de
velg.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bouten niet invetten of inoliën.
Geen gecorrodeerde of beschadigde bouten ge-
bruiken.
Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen
Bouten losdraaien
Indien de wagen beschikt over afdekkappen voor
de wielbouten of wieldoppen, deze verwijderen.
WAARSCHUWING
Wanneer bij het losdraaien van de bout op het sleu-
teluiteinde wordt gestaan, dan steun zoeken bij de
wagen voor een beter stabiliteit.
Enkele wagen kunnen
over antidiefstalwielbou-
ten beschikken die de
wielen beveiligen tegen
diefstal.
De adapter tot de aan-
slag op de antidiefstal-
wielbout steken.
De sleutel op de wiel-
bout of op de adapter
aanbrengen.
De bout maximaal een
halve omwenteling
draaien, zodat het wiel
niet loskomt en eraf
kan vallen.
Steunpunten voor de krik
A
18 cm
B
30 cm
Krik aanbrengen en wagen opkrikken
De krik uit het wagengereedschap gebruiken.
De krik onder het steunpunt plaatsen dat het
dichtst bij het te verwisselen wiel ligt.
De slinger op de krik inhaken.
163
Wielen › Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoogbrengen .
De grondplaat van de krik met het volledige opper-
vlak op een rechte ondergrond plaatsen, zodat de
krik loodrecht onder het kriksteunpunt staat.
De krik met de slinger zo ver omhoogdraaien, dat
de klauw van de krik de rand omvat.
De wagen verder opkrikken tot het wiel net vrij van
de grond hangt.
Wiel verwisselen
De bouten eruit draaien en op een schone onder-
grond leggen.
Het wiel voorzichtig verwijderen.
Het wiel aanbrengen.
De bouten er licht indraaien.
De wagen laten zakken.
LET OP
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoi-
reprogramma geleverde wieldoppen moet de anti-
diefstalwielbout worden aangebracht overeen-
komstig de positie die op de achterzijde van de
wieldop is aangegeven.
Bouten vastdraaien
De tegenover elkaar liggende wielbouten incl. de
antidiefstalwielbout na elkaar vastdraaien.
De afdekkappen van de wielbouten of de wieldop-
pen weer aanbrengen.
De sticker met het codenummer van de antidief-
stalwielbouten bewaren. Aan de hand hiervan kan
een vervangende adapter uit het originele ŠKODA
onderdelenprogramma worden aangeschaft.
Bandenafdichtset
Inhoudsoverzicht
De set zit in een box onder de bodembekleding in de
bagageruimte.
A
Sticker met de snelheidsvermelding
B
Ventielsleutel
C
Vulslang met vuldop
D
Luchtcompressor (de plaatsing van de bedie-
ningselementen kan verschillend zijn, afhankelijk
van het type luchtcompressor)
E
Bandenvulslang
F
Knop voor verlagen van de spanning
G
Spanningsmeter
H
12 volt kabelstekker
I
Aan-uitschakelaar
J
Fles met bandenafdichtmiddel
K
Reserve-ventielinzetstuk
De conformiteitsverklaring zit bij de luchtcompres-
sor of in de wagendocumentiemap.
Gebruiksvoorwaarden
De reparatie met de afdichtset vervangt in geen ge-
val een normale bandenreparatie.
De reparatie met de afdichtset dient alleen voor het
bereiken van de dichtstbijzijnde specialist.
De met de afdichtset gerepareerde band zo snel mo-
gelijk vervangen.
Vóór het gebruik van de set
De wagen veilig parkeren en tegen wegrollen be-
veiligen.
De motor afzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens de bandre-
paratie moeten de passagiers zich naast de weg
ophouden, bv. achter de vangrail.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan de-
ze afkoppelen.
Na het gebruik van de set
Indien een bandenspanning van 2,0 bar niet kan wor-
den bereikt, is de band te sterk beschadigd en kan
met de afdichtset niet worden gedicht.
Niet verder rijden. De hulp van een specialist inroe-
pen.
Bij een bandenspanning van 2,0-2,5 bar kan de rit
met maximaal 80 km/h resp. 50 mph worden voort-
gezet.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel ne-
men van bochten vermijden.
Aanwijzingen voor het rijden met gerepareerde
band
De bandenspanning in de gerepareerde band na 10
minuten rijden controleren.
Indien de bandenspanning 1,3 bar of lager is, niet
verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
Indien de bandenspanning hoger is dan 1,3 bar, de
spanning naar de juiste waarde van min. 2 bar corri-
geren en de rit voortzetten.
164
Wielen › Bandenafdichtset
LET OP
Gevaar voor schade aan de compressor!
Na de maximale werkingstijd van de luchtcompres-
sor deze enkele minuten laten afkoelen.
WAARSCHUWING
Verbrandingsgevaar!
De luchtcompressor en de bandenvulslang kunnen
bij het oppompen heet worden.
De luchtcompressor en de slang enkele minuten la-
ten afkoelen.
Gebruiksbeperking
De set in de volgende situaties niet gebruiken.
De velg is beschadigd.
De buitentemperatuur is lager dan de in de handlei-
ding van de fles met bandenafdichtmiddel aange-
geven minimumtemperatuur.
Het gat in de band is groter dan 4 mm.
Beschadigingen in de wang van de band.
De minimale houdbaarheidsdatum op de fles met
bandenafdichtmiddel is verstreken.
Tips om het zelf te doen
Band afdichten
Het ventieldopje van de beschadigde band eraf
draaien.
Met de ventielsleutel het ventielinzetstuk eruit
draaien en op een schone ondergrond leggen.
De fles met bandenafdichtmiddel schudden.
De vulslang op de fles draaien. De folie op de dop
wordt doorgeprikt.
De sluitstop van de vulslang verwijderen en op het
bandenventiel steken.
De fles ondersteboven houden en de gehele inhoud
afdichtmiddel in de band vullen.
De vulslang van het ventiel verwijderen.
Het ventielinzetstuk aanbrengen.
Band oppompen
De vulslang van de luchtcompressor op het ventiel
van de band aanbrengen.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De motor starten.
De stekker van de luchtcompressor in het 12 volt
stopcontact steken.
De luchtcompressor inschakelen.
Zodra een spanning van 2,0-2,5 bar is bereikt, de
luchtcompressor uitschakelen.
De maximale werkingstijd van de luchtcompressor
volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van
de bandenafdichtset opvolgen.
Als de bandenspanning van 2,0-2,5 bar niet werd
bereikt, de vulslang van het ventiel afschroeven.
Ongeveer 10 meter voor- of achteruitrijden zodat
het afdichtmiddel zich in de band kan verdelen.
De vulslang opnieuw op het ventiel draaien en het
oppompen herhalen.
Bandenspanning
Waarop letten
LET OP
De bandenspanning altijd aan de belading aanpas-
sen.
De bandenspanning van alle banden ten minste
eenmaal per maand en voor elke grote rit controle-
ren.
De bandenspanning controleren als de banden
koud zijn. De verhoogde bandenspanning bij warme
banden zo mogelijk niet verminderen.
Na ieder wijzing van de bandenspanning de nieuwe
waarden in de bandencontrole opslaan.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij zeer snel bandenspanningsverlies moet worden
geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder
heftige stuurbewegingen en zonder sterk remmen
tot stilstand te brengen.
Sticker met voorgeschreven
bandenspanningswaarden
De sticker met de voorgeschreven bandenspan-
ningswaarden bevindt zich aan de binnenzijde van de
tankklep.
A
Bandenspanning
voor halve belading
B
Bandenspanning
voor volle belading
C
Banddiameter in inch
Deze informatie
dient slechts als in-
formatie voor de
voorgeschreven
bandenspanning. Het
is geen opsomming
van de goedgekeurde bandenmaten voor uw
wagen. Deze zijn opgenomen in de technische
wagendocumenten en in de conformiteitsverkla-
ring (het zgn. COC-document).
D
Bandenspanningswaarde voor de banden van de
vooras
E
Bandenspanningswaarde voor de banden van de
achteras
165
Wielen › Bandenspanning
F
Voorgeschreven bandenspanningswaarde voor
het noodreservewiel
Bandencontrole
Werking
De bandenspanningscontrole geeft een verandering
in de bandenspanning aan.
Waarschuwing bij een spanningsverandering
brandt
De wagen stilzetten.
De banden en de bandenspanningen controleren.
Banden met veranderde spanning weergeven
Het menupunt voor de weergave van de bandensta-
tus in het volgende menu selecteren.
Of:
Banden
Functiebeperking
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende ban-
denspanning niet waarschuwen, bv. bij een klapband.
De systeemfunctie kan bv. in de volgende situaties
beperkt zijn.
Ongelijkmatige belasting van de wielen, bv. bij het
rijden met een aanhangwagen.
Sportieve rijstijl.
Rijden op onverharde wegen.
Gemonteerde sneeuwkettingen.
Bandenspanningswaarden opslaan
Bandenspanningswaarden opslaan
De toets onder het infotainment indrukken.
In het getoonde menu in het infotainment de func-
tietoets aantippen.
Voor het overige de aanwijzingen op het beeld-
scherm opvolgen.
De bandenspanningswaarden in de volgende geval-
len opslaan.
Verandering van de bandenspanning.
Wisselen van een of meerdere wielen.
Positiewijziging van een wiel op de wagen.
Altijd na 10.000 km of 1x per jaar.
Probleemoplossing
Storing bandencontrole
knippert ongeveer 1 minuut en blijft daarna
branden
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de
motor starten.
Indien het symbool
na het starten van de motor
weer knippert, is er een systeemstoring.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Doppen van de wielbouten
Afdekkappen lostrekken en inbouwen
Lostrekken
De lostrekklem tot de aanslag op de afdekkap ste-
ken.
De afdekkap lostrekken.
Inbouwen
De afdekkap tot de aanslag op de wielbout steken.
Wieldop
Wieldop lostrekken en inbouwen
Geldt voor de af fabriek of uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma geleverde wieldoppen.
Lostrekken
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
om de rand van een van de openingen in de wiel-
dop haken.
De wielsleutel door de beugel schuiven, de wiel-
sleutel op de band laten rusten en de wieldop los-
trekken.
Inbouwen
De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel
op de velg drukken.
Bij gebruik van een antidiefstalwielbout moet deze
zich op de op de wieldop aangegeven plaats bevin-
den.
166
Wielen › Bandencontrole
De wieldop, beginnend bij het ventiel, zodanig op
de velg drukken tot deze over de gehele omtrek
correct vastklikt.
LET OP
De wieldop met de hand aandrukken, niet erop
slaan.
Opbergvakken en
interieuruitrusting
Uitrusting in de bagageruimte
Overzicht
Variant 1
A
Verwijderbare scheidingswand van het opberg-
vak
Belasting max. 2,5 kg
B
Hendel voor het neerklappen van de rugleunin-
gen van de zitplaatsen achterin
C
12 volt-stopcontact
D
Schakelaar van de trekhaak
Variant 2
A
Hendel voor het neerklappen van de rugleunin-
gen van de zitplaatsen achterin
B
Verwijderbare scheidingswand van het opberg-
vak
Belasting max. 2,5 kg
C
12 volt-stopcontact
D
Schakelaar van de trekhaak
167
Opbergvakken en interieuruitrusting › Uitrusting in de bagageruimte
Nooduitrusting
Overzicht van de nooduitrusting
Nooduitrusting in de bagageruimte
A
Plaats van de gevarendriehoek
B
Plaats van de verbanddoos
C
Wagengereedschap
Opbergvak voor het reflectievest
Het opbergvak voor het reflectievest bevindt zich in
het opbergvak in het voorportier.
Brandblusser onder de bijrijdersstoel
Wagengereedschap
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle volgen-
de onderdelen in het wagengereedschap aanwezig te
zijn.
A
Adapter voor de antidiefstalwielbouten
B
Sleepoog
C
Beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
D
Krik met aanwijzingenplaatje en slinger
E
Wielsleutel
F
Lostrekklem voor het verwijderen van de afdek-
kappen van de wielbouten
G
Bandenafdichtset
De conformiteitsverklaring zit bij de krik of in de wa-
gendocumentiemap.
Opbergvak voor het reflectievest
Bevestigingselementen in de
bagageruimte
Overzicht
Wagen zonder de variabele bagageruimtevloer
Variant 1
A
Haak voor de bevestiging van de bagagenetten
B
Uitklapbare dubbele tassenhaak
Belasting max. 5 kg aan iedere zijde van de dub-
bele haak
C
Bevestigingselement voor de bevestiging van de
bagagenetten
D
Sjoroog voor de bevestiging van de lading en de
bagagenetten
Belasting max. 350 kg
E
Sjorogen voor de bevestiging van de lading en de
bagagenetten
Belasting max. 350 kg
168
Opbergvakken en interieuruitrusting › Nooduitrusting
Variant 2
A
Uitklapbare tassenhaak
Belasting max. 7,5 kg
B
Haak voor de bevestiging van de bagagenetten
C
Bevestigingselement voor de bevestiging van de
bagagenetten
D
Sjoroog voor de bevestiging van de lading en de
bagagenetten
Belasting max. 350 kg
E
Sjorogen voor de bevestiging van de lading en de
bagagenetten
Belasting max. 350 kg
Wagen met de variabele bagageruimtevloer
A
Uitklapbare tassenhaak
Belasting max. 7,5 kg
B
Haak voor de bevestiging van de bagagenetten
C
Bevestigingselement voor de bevestiging van de
bagagenetten
D
Sjorogen voor de bevestiging van de lading en de
bagagenetten
Belasting max. 350 kg
E
Sjorogen voor de bevestiging van de lading en de
bagagenetten
Belasting max. 350 kg
Overige bevestigingselementen
A
Cargo-elementen
Belasting max. 8 kg
Het cargo-element
inklappen en op de
bodembekleding in
de bagageruimte
bevestigen.
Er bevindt zich een
vak voor de cargo-
elementen aan de
binnenzijde van het zijdelingse opbergvak of
onder de bodembekleding in de bagageruimte.
B
Ontgrendelingsknop voor de cargo-elementen
Tassenhaken in de bagageruimte
Variant 1
De maximale belasting van de beide zijden van de
dubbele haak bedraag 5 kg.
Variant 2
De maximale belasting van de haak bedraagt 7,5 kg.
169
Opbergvakken en interieuruitrusting › Tassenhaken in de bagageruimte
Opbergvak met cargo-elementen in de
bagageruimte
De maximale belasting
van de cargo-elementen
bedraagt 8 kg.
Cargo-elementen in de bagageruimte
De maximale belasting
van de cargo-elementen
bedraagt 8 kg.
Bagagenetten
Overzicht
Variant 1
Variant 2
De maximale belasting van de betreende bevesti-
gingsnetten bedraagt 1,5 kg.
Multifunctionele tas
Bediening
De maximale belasting van de multifunctionele tas
bedraagt 3 kg.
Uitvouwen
De achterste rand door
draaien in pijlrichting
losmaken.
De achterste rand in de
uitsparingen
A aan-
brengen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de achterruit.
De inhoud van de multifunctionele tas mag niet
voorbij de bovenzijde van de randen steken.
De voorste haken aan
beide bagageruimtezij-
den naar beneden klap-
pen.
De achterste rand door
draaien in pijlrichting
losmaken en op de ha-
ken aanbrengen.
Samenvouwen
De achterste rand van
de uitsparingen verwij-
deren.
De achterste rand te-
gen de voorste rand
leggen en de beide de-
len door draaien sa-
menklappen.
De achterste rand van
de haken verwijderen.
De achterste rand te-
gen de voorste rand
leggen en de beide de-
len door draaien sa-
menklappen.
Variant 1
Variant 2
Variant 1
Variant 2
170
Opbergvakken en interieuruitrusting › Opbergvak met cargo-elementen in de bagageruimte
Verwijderen en aanbrengen
Verwijderen
De bagageruimteafdekking verwijderen.
De samengevouwen tas naar boven verwijderen.
Aanbrengen
Het uiteinde van de
rand
A op de bevesti-
ging
B steken.
Aan de linkerzijde over-
eenkomstig te werk
gaan.
Het met geken-
merkte uiteinde van de
rand in de rechter hou-
der en het met
ge-
kenmerkte uiteinde in
de linker houder aan-
brengen.
Tas onder de variabele bagageruimtevloer opber-
gen
De variabele bagageruimtevloer verwijderen.
Of:
De variabele bagageruimtevloer in de bovenste
stand uitklappen en aan achterzijde optillen.
De tas in de verdiepin-
gen van de zijdelingse
scheidingswanden
plaatsen.
Indien de multifunctio-
nele tas en de oprolba-
re afdekking tegelijker-
tijd worden opgebor-
gen, moet de oprolbare
afdekking de multi-
functionele tas aan
voorzijde overlappen.
Variant 1
Variant 2
Scheidingsnet
Scheidingsnet bevestigen
Uitklappen/inklappen
De armen van de
dwarsstang openen tot
de vergrendelingsknop
hoorbaar vergrendelt.
De vergrendelingsknop
indrukken en de armen
van de dwarsstang in-
klappen.
Het ingeklapte scheidingsnet kan onder de varia-
bele bagageruimtevloer worden opgeborgen.
Achter bevestigen
De oprolbare afdekking eruit nemen of de rugleu-
ningen van de zitplaatsen achterin neerklappen.
De dwarsstang in de bevestiging
A aan de ene zij-
de aanbrengen en naar voren drukken.
De stang op dezelfde wijze aan de andere zijde be-
vestigen.
De musketonhaken
B aan de sjorogen vastmaken.
De gordels aan de vrije uiteinden C straktrekken.
Voor bevestigen
De procedure is identiek aan de procedure voor ach-
ter.
De sjorogen voor de musketonhaken bevinden zich
onder de middelste carrosseriestijlen.
Losmaken
Het losmaken vindt plaats in omgekeerde volgorde
van het bevestigen.
171
Opbergvakken en interieuruitrusting › Scheidingsnet
Dubbelzijdige bodembekleding
Overzicht
Afhankelijk van de uitrusting kan de wagen zijn uit-
gerust met een dubbelzijdige bodembekleding in de
bagageruimte. Een zijde is van stof, de andere zijde is
afwasbaar.
Harde bagageruimteafdekking
Verwijderen en aanbrengen
De maximale belasting van de afdekking bedraagt
1 kg.
Verwijderen
De ophangkoorden los-
haken.
De opgetilde afdekking
vasthouden en aan bei-
de zijkanten tegen de
onderzijde van de af-
dekking drukken.
De afdekking verwijde-
ren.
Aanbrengen
De bevestiging
A te-
genover de houder B
aan beide zijden van de
bagageruimte plaatsen.
Vanaf de bovenzijde op
de afdekking drukken,
tot deze vergrendelt.
De ophangkoorden
vasthaken.
Afdekking achter de achterste zitplaatsen opber-
gen
De afdekking verwijde-
ren en op de bodembe-
kleding in de bagage-
ruimte leggen.
De afdekking aan voor-
zijde optillen.
De afdekking naar bo-
ven tussen de achter-
ste zitplaatsen en de
houder
A schuiven.
Oprolbare bagageruimteafdekking
Bediening
Eruit trekken
De afdekking aan de
greep eruit trekken tot
deze vastklikt.
Oprollen
Op de afdekking bij de
greep drukken.
De afdekking rolt op
tot de tussenstand
A .
Door opnieuw drukken,
rolt de afdekking volle-
dig op.
Het is mogelijk dat de af-
dekking bij winterse om-
standigheden langzamer
oprolt.
172
Opbergvakken en interieuruitrusting › Dubbelzijdige bodembekleding
Verwijderen en aanbrengen
Opgerolde afdekking verwijderen en aanbrengen
Het uiteinde van de
dwarsstang indrukken
en de afdekking verwij-
deren of aanbrengen.
Afdekking onder de variabele bagageruimtevloer
opbergen
De variabele bagageruimtevloer verwijderen.
Of:
De variabele bagageruimtevloer in de bovenste
stand uitklappen en aan achterzijde optillen.
De afdekking in de ver-
diepingen van de zijde-
lingse scheidingswan-
den aanbrengen en het
vrije gedeelte met de
handgreep naar voren
omklappen.
Indien de oprolbare af-
dekking en de multi-
functionele tas tegelij-
kertijd worden opge-
borgen, moet de oprolbare afdekking de multifunc-
tionele tas aan voorzijde overlappen.
Variabele laadvloer in de bagageruimte
Stand instellen
De maximale belasting van de variabele bagageruim-
tevloer in de bovenste stand bedraagt 75 kg.
In de bovenste of onderste stand instellen
De variabele bagage-
ruimtevloer optillen en
naar u toe trekken, zo-
dat deze aan de voor-
zijde op de bodembe-
kleding in de bagage-
ruimte zakt.
Voor het instellen in de
bovenste stand de vari-
abele bagageruimte-
vloer aan de voorzijde
op het vlak
A
leggen.
Voor het instellen in de
onderste stand de vari-
abele bagageruimte-
vloer aan de voorzijde
in de ruimte B leggen.
De variabele bagage-
ruimtevloer naar voren
drukken en aanbren-
gen.
De opgetilde variabele bagageruimtevloer in de
bovenste stand bevestigen
Het achterste gedeelte
van de variabele baga-
geruimtevloer optillen.
De opgetilde variabele
bagageruimtevloer
met de haak aan het
frame van de achter-
klep bevestigen.
LET OP
Voor het sluiten van de achterklep de haak van het
frame losmaken.
Verwijderen en aanbrengen
De variabele bagageruimtevloer tot een afstand
van circa 15 cm onder de bagageruimteafdekking
optillen en verwijderen.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
173
Opbergvakken en interieuruitrusting › Variabele laadvloer in de bagageruimte
Scheidingsnet in de bagageruimte
Verwijderen en aanbrengen
Scheidingsnet verwijderen en aanbrengen
Het scheidingsnet voorkomt het verschuiven van de
lading.
De maximale belasting van het scheidingsnet be-
draagt 10 kg.
Voor het verwijderen
de borglip naar boven
eruit trekken en het
scheidingsnet verwij-
deren.
Voor het aanbrengen
het scheidingsnet in de
bevestigingspunten A
of B vergrendelen.
Bevestigingselement verwijderen en aanbrengen
Het bevestigingselement voorkomt het verschuiven
van de lading.
Het bevestigingselement wordt bevestigd aan het
scheidingsnet op de variabele bagageruimtevloer.
De maximale belasting van het bevestigingselement
bedraagt 10 kg.
Voor het aanbrengen
het bevestigingsele-
ment schuin op het
scheidingsnet steken
en naar beneden druk-
ken.
Het verwijderen ge-
beurt in omgekeerde
volgorde.
Bevestigingselement verschuiven
1
Ontgrendelen
2
Verschuiven
3
Vastzetten
Scheidingswand met het
bevestigingselement in de bagageruimte
De maximale belasting
van het scheidingsnet
bedraagt 10 kg.
De maximale belasting
van het bevestigingsele-
ment bedraagt 10 kg.
Skizak
Aanbrengen en vergrendelen
In de zak kunnen max. 4 paar ski's met stokken wor-
den getransporteerd.
De armsteun achterin en het deksel in de rugleu-
ning naar beneden klappen.
De lege zak zodanig in de opening plaatsen, dat het
uiteinde met de ritssluiting in de bagageruimte zit.
De ski's met de punten naar voren en de stokken
met de punten naar achteren in de zak schuiven en
de zak sluiten.
De trekband vóór de
binding stevig om de
ski's vastmaken.
De rugleuning iets naar
voren klappen.
174
Opbergvakken en interieuruitrusting › Scheidingsnet in de bagageruimte
De bevestigingsriem door de opening om de bo-
venzijde van de rugleuning leiden.
De rugleuning terugklappen, tot de grendelknop
vergrendelt.
De bevestigingsriem in het slot steken tot hij hoor-
baar vastklikt.
WAARSCHUWING
Het maximale gewicht van de getransporteerde ski's
bedraagt 17 kg.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de armleuning!
Voorzichtig omgaan met de zak en de ski's.
Overzicht van de
passagiersruimteuitrusting
Overzicht van de praktische uitrustingen
voorin
A
Make-upspiegel
B
Tickethouder
C
Tickethouder
D
Brillenvak
Belasting max. 0,25 kg
Om te openen de toets indrukken.
E
USB-aansluiting
De USB-aansluiting is alleen bedoeld voor het
opladen.
F
Opbergvak met luchtrooster
Belasting max. 3 kg
In het vak bevindt zich een kaartenhouder en een
penhouder.
Om het vak te openen aan de greep trekken.
Voor het openen van het luchtrooster de rege-
laar in de stand
draaien.
G
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud
van max. 1,5 l
Opbergvak voor de afvalbak
Opbergvak voor het reflectievest
H
Opbergvak (afhankelijk van de uitrusting):
Phonebox
USB-aansluitingen
De USB-aansluiting kan zowel worden gebruikt
voor het opladen als voor dataoverdracht.
I
Opbergvak
In het vak bevindt zich een bekerhouder.
Om het vak te openen aan de rand trekken.
J
Te openen en instelbare armsteun met opberg-
vak
Om het vak te openen de armsteun optillen.
K
Opbergvak
Belasting max. 0,5 kg
In het vak bevindt zich een kaartenhouder.
Om te openen aan de greep trekken.
LET OP
In het brillenvak D
geen warmtegevoelige voor-
werpen laten liggen.
175
Opbergvakken en interieuruitrusting › Overzicht van de passagiersruimteuitrusting
Overzicht van de praktische uitrustingen
achterin
A
Kledinghaken
Belasting max. 2 kg
B
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud
van max. 1,5 l
Opbergvak voor het reflectievest
C
Opbergtas
Telefoontas
D
Afhankelijk van de uitrusting:
230 volt stopcontact en USB-aansluiting
De USB-aansluiting is alleen bedoeld voor het
opladen.
USB-aansluitingen
De USB-aansluiting is alleen bedoeld voor het
opladen.
Opbergvak
WAARSCHUWING
Aan de haken alleen kleding met weinig gewicht
ophangen. In de zakken van de kledingstukken
geen zware of scherpe voorwerpen laten zitten.
Voor het ophangen van kledingstukken geen kle-
dinghaken gebruiken.
Parkeertickethouder
Flessenhouder in het opbergvak van het
voorportier
Het opbergvak is bedoeld voor flessen met een in-
houd van max. 1,5 l.
176
Opbergvakken en interieuruitrusting › Parkeertickethouder
Flessenhouder in het opbergvak van het
achterportier
Het opbergvak is bedoeld voor flessen met een in-
houd van max. 1,5 l.
USB-aansluitingen
A
De USB-aansluitingen kunnen zowel worden ge-
bruikt voor het opladen als voor dataoverdracht.
B
De USB-aansluiting is alleen bedoeld voor het
opladen.
De USB-aansluitingen zijn alleen bedoeld voor het
opladen.
Haken aan de middelste carrosseriestijl
De maximale belasting van de haken bedraagt 2 kg.
WAARSCHUWING
Aan de haken alleen kleding met weinig gewicht
ophangen. In de zakken van de kledingstukken
geen zware of scherpe voorwerpen laten zitten.
Voor het ophangen van kledingstukken geen kle-
dinghaken gebruiken.
177
Opbergvakken en interieuruitrusting › Flessenhouder in het opbergvak van het achterportier
Brillenvak
De maximale belasting van het vak bedraagt 0,25 kg.
LET OP
In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwer-
pen laten liggen.
Pennenhouder
Opbergvak voor kaart in het opbergvak
aan bestuurderszijde
Opbergvak onder de voorstoel
Opbergvak openen
De maximale belasting
van het opbergvak be-
draagt 1,5 kg.
Opbergvak voor de paraplu
Overzicht
178
Opbergvakken en interieuruitrusting › Brillenvak
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de carrosserie en de
binnenbekleding van de wagen!
In het opbergvak uitsluitend de paraplu uit de ŠKO-
DA originele accessoires aanbrengen.
De paraplu altijd tot de aanslag in het opbergvak
schuiven.
Opbergvak voor de handveger
Overzicht
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de carrosserie en de
binnenbekleding van de wagen!
In het opbergvak uitsluitend de handveger uit de
ŠKODA originele accessoires aanbrengen.
De handveger altijd tot de aanslag in het opbergvak
schuiven.
Phonebox
Waarop letten
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar tijdens het opladen.
De telefoon kan warm worden, deze voorzichtig uit
het opbergvak verwijderen.
Geen metalen voorwerpen achterlaten in het vak
onder de telefoon. Bevindt zich in het opbergvak
een heet geworden metalen voorwerp, dan de te-
lefoon verwijderen en het voorwerp in het opberg-
vak laten afkoelen!
Werking
Functies van de phonebox
Draadloos opladen van telefoons.
Versterking van het telefoonsignaal (geldt alleen
voor enkele landen).
De phonebox bevindt zich in het opbergvak voorin de
middenconsole.
In het opbergvak een telefoon van maximaal
160x80 mm leggen.
Ladingstoestandweergave
Geldt voor het infotainment Swing.
De ladingstoestand wordt aangegeven door de ver-
kleuring van het symbool
in de statusbalk van het
infotainmentbeeldscherm.
Wit - de telefoon bevindt zich in het opbergvak, is
herkend en wordt opgeladen.
Grijs - de telefoon bevindt zich niet in het opberg-
vak / ondersteunt geen draadloos opladen / is vol-
ledig opgeladen.
Rood - de telefoon bevindt zich in het opbergvak, is
herkend, maar kan niet worden opgeladen.
Geen symbool weergegeven - de functie is niet be-
schikbaar.
Ladingstoestandweergave
Geldt voor het infotainment Columbus.
De ladingstoestand wordt door tekst op het infotain-
mentbeeldscherm weergegeven.
Adviezen voor een optimale werking
De telefoon ligt met het display naar boven ge-
richt.
De beschermhoes van de telefoon is verwijderd.
De telefoon bevindt zich midden op het telefoon-
symbool op het vlak.
Werkingsvoorwaarden
Voorwaarden voor het draadloos opladen
Contact ingeschakeld.
De telefoon ondersteunt de Qi-standaard.
Tussen het vlak en de telefoon bevindt zich geen
voorwerp.
Probleemoplossing
Op het infotainmentbeeldscherm wordt een melding
weergegeven dat de mobiele telefoon niet kan wor-
den opgeladen. In de statusbalk brandt het symbool
samen met .
Controleer of tussen het vlak en de op te laden te-
lefoon geen voorwerp aanwezig is. Indien dit het
geval is, de telefoon en het voorwerp verwijderen.
De telefoon weer midden op het telefoonsymbool
op het vlak leggen.
Controleer of de positie van de op te laden tele-
foon niet is gewijzigd. Indien dit het geval is, dan de
telefoon verwijderen en weer midden op het tele-
foonsymbool op het vlak leggen.
179
Opbergvakken en interieuruitrusting › Opbergvak voor de handveger
Bekerhouder
Overzicht
Bekerhouder voorin
In de houders kan een
fles met een hand wor-
den geopend.
De fles in de houder
drukken en de dop los-
draaien.
Bekerhouder achterin
Om te openen het dek-
sel openklappen.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie en
de bekledingen door gemorste dranken.
Multimediahouder
Overzicht
De multimediahouder wordt in de bekerhouder aan-
gebracht.
A
Opbergvak voor de
mobiele telefoon
B
Opbergvak voor
munten
Afvalbak
Zak vervangen
Deksel
Verwijderen en aanbrengen
De deken bevindt zich in een zak die op een van de
volgende plaatsen kan worden bevestigd.
Aan de geleidestangen van de voorste hoofdsteu-
nen.
In de opbergtassen aan de achterzijde van de voor-
stoelen.
Display in middenconsole achterin
Overzicht
A
Temperatuurinstel-
ling
B
Display
180
Opbergvakken en interieuruitrusting › Bekerhouder
Tablethouder
Instellingen
Kantelen en draaien
Grootte aanpassen
De borglip eruit trek-
ken en het bovenste
gedeelte van de hou-
der in de gewenste po-
sitie verschuiven.
De lege houder op de
minimale grootte instel-
len om storende gelui-
den tijdens het rijden te
voorkomen.
Verwijderen en aanbrengen
Achter de hoofdsteunen bevestigen
De geopende adapter
tegen de geleidings-
stangen van de hoofd-
steun voor plaatsen en
voorzichtig vastklikken.
De houder in de adap-
ter vastklikken.
Verwijderen
De vergrendelingsknop
indrukken en de hou-
der verwijderen.
Op de adapter drukken
en deze verwijderen.
In de armsteun achterin aanbrengen
De houder in de ope-
ning vastklikken.
Verwijderen
De vergrendelingsknop
indrukken en de hou-
der verwijderen.
Technische gegevens
De houder is bedoeld voor de bevestiging van een
tablet met een hoogte van min. 12,2 cm en max.
19,5 cm.
De maximale belasting van de houder bedraagt
0,75 kg.
181
Opbergvakken en interieuruitrusting › Tablethouder
12 volt-stopcontact
Werkingsvoorwaarden
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de elektrische installa-
tie van de wagen!
De stopcontacten alleen gebruiken voor de aan-
sluiting van vrijgegeven elektrische accessoires
met een totale vermogensafname van maximaal
120 watt.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de aangesloten ver-
bruikers!
De verbruikers uitschakelen voor het in- of uitscha-
kelen van het contact en voor het afzetten van de
motor.
230 volt-stopcontact
Werking
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de aangesloten ver-
bruikers!
Geen tl-verlichting aansluiten op het stopcontact.
De verbruikers uitschakelen voor het in- of uitscha-
kelen van het contact en voor het afzetten van de
motor.
Statusweergave
Brandt groen - het stopcontact is ingeschakeld.
Knippert groen - het stopcontact is nog circa 10
minuten na het afzetten van de motor ingescha-
keld, als een verbruiker nog vóór het afzetten van
de motor was aangesloten.
Het stopcontact heeft een kinderbeveiliging. Bij
het insteken van de stekker wordt de kinderbeveili-
ging ontgrendeld en het stopcontact wordt inge-
schakeld.
Werkingsvoorwaarden
De motor draait.
Bij wagens met start-stopsysteem werkt het
stopcontact ook in de stop-fase.
Probleemoplossing
Het controlelampje knippert rood
Het stopcontact is bv. om de volgende redenen uit-
geschakeld.
Overmatige stroomsterkte.
Geringe laadtoestand van de accu.
Oververhitting van het stopcontact.
Als de bovenstaande redenen niet langer bestaan
en het stopcontact nog steeds niet automatisch
wordt ingeschakeld, de aangesloten verbruiker los-
koppelen van het stopcontact en na korte tijd weer
aansluiten.
Opbergvak met luchtrooster
Opbergvak met luchtrooster
In het vak bevindt zich een kaartenhouder en een
penhouder.
De maximale belasting van het vak bedraagt 3 kg.
Voor het openen van het luchtrooster de regelaar
in het vak in de stand draaien.
182
Opbergvakken en interieuruitrusting › 12 volt-stopcontact
Dakdragersysteem en trekhaak
Dakdrager
Overzicht
Het maximale gewicht van de lading incl. de dragers
bedraagt 75 kg.
De dakdwarsdragers kunnen afhankelijk van de uit-
rusting aan de bevestigingspunten A en B worden
bevestigd.
Zwenkbare trekhaak
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De schakelaar voor het uitzwenken van de stang
met kogelkop niet manipuleren, zolang er een aan-
hangwagen of een ander accessoire aan de stang
met kogelkop gekoppeld is. De stang met kogel-
kop zou ontgrendeld kunnen worden.
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Met de trekhaak voorzichtig omgaan.
Bij het uitzwenken van de stang met kogelkop niet
in het midden achter de achterbumper gaan staan.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de trekhaak!
Bij niet-gebruikte trekhaak de stang met kogelkop
onder de bumper inzwenken.
Stang met kogelkop uit- en inzwenken
Stang met kogelkop uitzwenken
Aan de schakelaar
trekken. De stang met
kogelkop zwenkt naar
buiten. Het controle-
lampje
in de schake-
laar knippert.
De stang met kogelkop
aandrukken, tot deze
hoorbaar vergrendelt.
Vergrendeling contro-
leren: het controle-
lampje in de schake-
laar brandt.
Stang met kogelkop inzwenken
LET OP
Op de stang met kogelkop mag geen aanhangwa-
gen resp. geen ander accessoire aangekoppeld zijn.
Op het stopcontact mag geen stekker of adapter
zijn aangesloten.
Aan de schakelaar
trekken. De stang met
kogelkop wordt ont-
grendeld. Het contro-
lelampje
in de scha-
kelaar knippert.
De stang met kogelkop
onder de bumper in-
zwenken, tot deze
hoorbaar vergrendelt.
Vergrendeling contro-
leren: het controle-
lampje
in de schake-
laar brandt.
Aanhangwagen of accessoire aan- en
afkoppelen
De volgende informatie beschrijft de procedure voor
het aan- en afkoppelen van een aanhangwagen. De
183
Dakdragersysteem en trekhaak › Dakdrager
informatie heeft ook betrekking op een andere ac-
cessoire, bv. op een fietsdrager.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het borgoog niet gebruiken voor het afslepen.
De lading correct verdelen en bevestigen.
De trekhaak beschikt over een 13-polig stopcon-
tact. Als de aanhangwagen over een 7-polige stekker
beschikt, een adapter uit de originele ŠKODA acces-
soires gebruiken.
Aankoppelen
De stang met kogelkop uitzwenken.
De aanhangwagendissel op de kogelkop bevesti-
gen.
De stekker van de aan-
hangwagen op het
stopcontact
A aanslui-
ten.
De losbreekkabel van
de aanhangwagen aan
het borgoog B vastha-
ken. De losbreekkabel
moet in alle standen
van de aanhangwagen
ten opzicht van de wagen doorhangen.
Afkoppelen
Het afkoppelen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Stroomvoorziening van aanhangwagenstroomnet
Bij de elektrische verbinding tussen wagen en aan-
hangwagen wordt de aanhangwagen vanuit de wa-
gen van stroom voorzien.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de wagenelektronica!
Het maximumvermogen van alle aangesloten ver-
bruikers op het aanhangwagenstroomnet mag maxi-
maal circa 350 watt bedragen.
Probleemoplossing
Storing trekhaak
Het controlelampje in de schakelaar brandt niet of
knippert of de stang met kogelkop kan niet worden
vergrendeld.
De trekhaak niet gebruiken.
De hulp van een specialist inroepen.
Stang met kogelkop niet vergrendeld
brandt
De stang met kogelkop vergrendelen.
Technische gegevens
Maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik
De maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik is
afhankelijk van het motortype en de wagenuitrus-
ting.
De voor uw wagen geldende waarde is te vinden in
de technische wagendocumentatie (bv. het goed-
keuringsdocument, het COC-document) of op te
vragen bij een ŠKODA Partner.
Overige gegevens (bv. op het typeplaatje van de
trekhaak) geven alleen informatie over de testwaar-
den van de trekhaak.
Kogeldruk bij gemonteerde accessoires
Bij gebruik van accessoires (bv. een fietsendrager)
moet de maximale lengte hiervan evenals het maxi-
maal toegestaan gewicht incl. belasting in acht wor-
den genomen.
De maximale lengte van het gemonteerde accessoire
(vanaf de kogelkop van de trekhaak gemeten) mag
70 cm niet overschrijden.
Het maximaal toegestane gewicht van het gemon-
teerde accessoire incl. belading komt overeen met
de maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik. De
waarde is te vinden in het goedkeuringsdocument
van de wagen.
Bedraagt de maximale kogeldruk bij aanhangwagen-
gebruik meer dan 75 kg, dan mag het maximaal toe-
gestane gewicht van het gemonteerde accessoire
incl. belading 75 kg niet overschrijden.
Deze waarde geldt als het zwaartepunt van de bela-
ding zich op maximaal 30 cm van de kogelkop van de
trekhaak bevindt.
Is de afstand van het zwaartepunt van de belading
tot de kogelkop van de trekhaak groter dan 30 cm,
dan neemt het maximaal toegestane gewicht van het
accessoire inclusief belading af (bv. op een afstand
van 60 cm tot de kogelkop met ongeveer de helft).
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De maximale kogeldruk niet overschrijden.
Het toegestane aanhangwagengewicht en het ge-
wicht van een andere accessoire, bv. van de fiet-
sendrager, niet overschrijden.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de trekhaak en de wa-
gen zelf!
Bij gebruik van het accessoire (bv. fietsendrager)
op de maximale lengte en het maximaal toegestaan
gewicht van de accessoire incl. belasting letten.
184
Dakdragersysteem en trekhaak › Zwenkbare trekhaak
Verzorgen en schoonmaken
Servicesoorten
Service-intervallen
Het naleven van de service-intervallen is van cruciaal
belang voor de levensduur en het waardebehoud van
de wagen.
Op de volgende servicetermijn wordt door het sym-
bool en de betreende melding op het display van
het instrumentenpaneel geattendeerd.
Met betrekking tot de aard van de service-interval,
de opties voor de aanpassing ervan en de omvang
van de servicebeurt wordt u geïnformeerd door de
specialist.
Aan alle servicewerkzaamheden en het vervangen
resp. bijvullen van bedrijfsvloeistoen zijn voor de
klant kosten verbonden, ook gedurende de garantie-
periode, tenzij anders is vermeld in de garantiebepa-
lingen van ŠKODA AUTO of in andere bindende
overeenkomsten.
Bewijs van uitgevoerde servicewerkzaamheden
Een specialist legt de betreende bewijzen van uit-
gevoerde servicebeurten vast in het informatiesys-
teem met de naam Digitaal Serviceplan.
Het bewijs van uitgevoerde servicebeurten kunt u
voor uzelf laten afdrukken.
Termijn in het infotainment weergeven
Het gewenste menu kiezen.
Menupunt voor de service
Of:
Menupunt voor de service
Termijn op het display van het instrumentenpaneel
weergeven
Het menu selecteren waarin de rijtijd en de afge-
legde afstand worden weergegeven.
Op het multifunctiestuurwiel de toets
geduren-
de min. 5 s indrukken.
Na het loslaten van de toets wordt een menu
weergegeven.
In het menu het menupunt voor de service selecte-
ren.
Gegevens terugzetten
Wij adviseren om de gegevens met betrekking tot
de servicesoorten niet zelf terug te zetten. Anders
kunnen de service-intervallen mogelijk verkeerd
worden ingesteld waardoor eventuele storingen aan
de wagen zouden kunnen optreden.
Bij wagens met variabel service-interval worden na
het terugzetten van de weergave de waarden van
een nieuwe service-interval weergegeven, die over-
eenkomstig de eerdere bedrijfsomstandigheden
worden berekend. Deze waarden worden dan verder
continu overeenkomstig de actuele bedrijfsomstan-
digheden aangepast.
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen
Bij het gebruik van accessoires en het uitvoeren van
aanpassingen, reparaties of technische wijzigingen
aan de wagen dienen de aanwijzingen en richtlijnen
van ŠKODA AUTO a.s. in acht te worden genomen.
De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in
het belang van de verkeersveiligheid en de goede
technische toestand van de wagen.
We raden aan voor de wagen alleen goedgekeurde
originele ŠKODA accessoires en originele ŠKODA
onderdelen te gebruiken. Hierbij is de betrouwbaar-
heid, de veiligheid en geschiktheid voor uw wagen
gegarandeerd.
ŠKODA Servicepartner
Alle ŠKODA Servicepartners werken volgens de
richtlijnen en aanwijzingen van ŠKODA AUTO. Servi-
ce- en reparatiewerkzaamheden worden hierdoor tij-
dig en vakkundig uitgevoerd. De richtlijnen en aan-
wijzingen worden nageleefd in het belang van de ver-
keersveiligheid en de goede technische toestand van
de wagen.
Wij adviseren daarom alle aanpassingen, reparaties
en technische wijzigingen aan de wagen door een
ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren.
ŠKODA originele onderdelen
Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van ŠKO-
DA originele onderdelen, omdat deze onderdelen
door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Deze onder-
delen komen precies overeen met de voorschriften
van ŠKODA AUTO en zijn identiek aan de in de pro-
ductie gebruikte onderdelen.
ŠKODA AUTO staat garant voor de veiligheid, be-
trouwbaarheid en duurzaamheid van deze onderde-
len.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelij-
ke voorschriften tot 2 jaar na verkoop aansprakelijk
voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele on-
derdelen, voor zover in het koopcontract niet iets an-
ders is overeengekomen.
ŠKODA originele accessoires
Wij adviseren voor uw wagen alleen ŠKODA origine-
le accessoires te gebruiken. ŠKODA AUTO staat ga-
rant voor de betrouwbaarheid, de veiligheid en de
geschiktheid voor uw wagen van deze accessoires.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelij-
ke voorschriften tot 2 jaar na verkoop aansprakelijk
voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele ac-
cessoires, voor zover in het koopcontract niet iets
anders is overeengekomen.
185
Verzorgen en schoonmaken › Servicesoorten
Spoiler
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De originele spoiler op de voorbumper alleen ge-
bruiken in combinatie met de originele spoiler op
de achterklep.
De originele spoiler op de voorbumper kan niet al-
leen of in combinatie met een ongeschikte spoiler
op de achterklep worden gemonteerd.
Eventuele reparaties aan of het vervangen, toevoe-
gen of verwijderen van spoilers dienen met een
ŠKODA Servicepartner te worden overlegd.
Componentenbescherming
Sommige elektronische onderdelen (bijvoorbeeld het
instrumentenpaneel) zijn af fabriek met een compo-
nentenbescherming uitgerust. De componentenbe-
scherming zorgt voor een beperkte werking van de-
ze componenten bij een niet-legitieme inbouw in een
andere wagen (bv. na diefstal) of bij gebruik buiten
de wagen.
Interieur
Waarop letten
LET OP
Voor het reinigen en verzorgen van de afzonderlijke
materialen de hiervoor bestemde reinigingsmidde-
len gebruiken.
Geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische
oplosmiddelen gebruiken.
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ Suedia /
stof
LET OP
Verontreinigingen zo snel mogelijk verwijderen.
Voor Alcantara
®
- en Suedia-stoelbekleding geen
leerreiniger, boenwas, schoenpoets, vlekkenverwij-
deraar en dergelijke gebruiken.
Zorg ervoor dat het natuurnappa niet doordrenkt
raakt bij het reinigen en dat er geen water in de na-
den loopt.
De hemelbekleding niet met een borstel reinigen.
LET OP
Gevaar voor verbleken van de bekledingstoen.
Langere perioden van stilstand in de brandende zon
voorkomen of de bekledingen door afdekken be-
schermen.
Gedurende het gebruik kunnen de leren, Alcanta-
ra
®
- en Suedia-delen kleine zichtbare veranderingen
(bv. rimpels, verkleuringen) laten zien.
Enkele kledingstoen, bv. donkere jeansstof, heb-
ben deels onvoldoende kleurechtheid. Hierdoor
kunnen op de stoelbekledingen duidelijk zichtbare
verkleuringen ontstaan. Het gaat daarbij niet om
een gebrek van de bekledingstof.
Scherpe ritsen, klinknagels, klemmen en soortgelij-
ke kledingstukken kunnen de bekledingstoen van
de wagen beschadigen. Dergelijke beschadigingen
kunnen niet als een terechte klacht worden erkend.
Kunststof delen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het dashboard.
Geen parfumeurs en luchtverfrissers aan het dash-
board bevestigen.
Ruiten
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de verwarmingsdra-
den of de ruitantenne.
Geen stickers op de verwarmingsdraden plakken.
Voor het schoonmaken van de ruiten geen scherpe
voorwerpen (bv. pannensponsjes, etc.) gebruiken.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het verwarmingssys-
teem.
De stoelen niet met water of andere vloeistoen
reinigen.
De stoelen niet drogen door het inschakelen van de
verwarming.
Veiligheidsgordels
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de veiligheidsgordels.
De veiligheidsgordels niet chemisch reinigen.
Gereinigde gordels voor het oprollen laten drogen.
Aanwijzingen voor het reinigen
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ Suedia /
stof
Stof en vuil op het oppervlak met een stofzuiger
verwijderen.
Verse verontreinigingen met water, licht bevoch-
tigde katoenen doek of wollen doek, indien nodig
met een milde zeepoplossing, verwijderen en afve-
gen met een droge doek.
Hardnekkige vlekken verwijderen met een hiervoor
bedoeld reinigingsmiddel.
Voor de regelmatige verzorging van natuurnappa
hiervoor bedoelde middelen gebruiken. Na elke rei-
niging een verzorgende crème gebruiken, die be-
scherming tegen licht biedt en impregneert.
Bij de verzorging van Alcantara
®
-, Suedia- en stof-
fen-oppervlakken hardnekkige haren met een rei-
nigingshandschoen verwijderen. Pillen op stoen
met een borstel verwijderen.
186
Verzorgen en schoonmaken › Interieur
Kunststof delen
Verontreinigingen met water, licht bevochtigde
doek of spons en eventueel een hierdoor bedoeld
reinigingsmiddel verwijderen.
Ruiten
Verontreinigingen verwijderen met schoon water
en met een hiervoor bedoelde doek drogen.
Infotainmentbeeldscherm
Verontreinigingen op het beeldscherm met hier-
voor bedoelde reinigingsmiddelen verwijderen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
Bij het verwijderen van vuil niet op het beeld-
scherm drukken.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
Verontreinigingen verwijderen met een hiervoor
bedoeld reinigingsmiddel.
Veiligheidsgordels
Verontreinigingen verwijderen met een zachte
doek en milde zeepoplossing.
Buitenzijde
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Na het wassen van de wagen kan de werking van het
remsysteem worden beïnvloed door vocht en in de
winter door ijs.
De remmen door enkele keren remmen drogen en
reinigen.
LET OP
Vogelpoep, insectenresten, pekelresten, gemorste
brandstof,AdBlue
®
enz. zo snel mogelijk verwijde-
ren.
Voor het verwijderen van vuil geen ruwe sponzen,
schuursponsjes en dergelijke gebruiken.
Voor het reinigen en verzorgen van de afzonderlijke
materialen de hiervoor bestemde reinigingsmidde-
len gebruiken.
Geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische
oplosmiddelen gebruiken.
De wagen niet poetsen in een stoge omgeving.
LET OP
AdBlue
®
tast enkele materialen, bv. lak en kunststof,
aan.
De betreende plaats met een vochtige doek en
koud water reinigen.
Opgedroogde oplossing verwijderen met warm
water en een spons.
LET OP
Lakschades zo spoedig mogelijk laten herstellen.
Mat gelakte delen niet met polijstmiddelen noch
met vaste was behandelen.
Folies niet polijsten.
Portierrubbers en ruitgeleidingen niet met onder-
houdsmiddelen behandelen. Uitgezonderd hiervan
zijn hiervoor bedoelde middelen uit het assorti-
ment ŠKODA originele accessoires. Hierbij is gega-
randeerd dat de beschermende laklaag van de af-
dichtingen en ruitgeleiders niet wordt aangetast.
Voor de reiniging van de achteruitrijcamera geen
schurende reinigingsmiddelen gebruiken.
Voordat u door een wasstraat rijdt
De gebruikelijke voorzorgsmaatregelen voor de
wasstraat in acht nemen, bv. alle ruiten sluiten, de
buitenspiegel inklappen enz.
De ruitenwisserhendel in de stand zetten.
Indien uw wagen is uitgerust met speciale aan-
bouwdelen, volg dan de instructies van de was-
straatexploitant.
LET OP
De Auto Hold functie deactiveren om de wagen te
laten rollen, indien dit noodzakelijk is in een was-
straat.
LET OP
Bij wagens met elektrische achterklep kan deze au-
tomatisch openen door de drukinwerking van de
wasborstels.
De wagen, bv. met de centrale vergrendelingsknop,
vergrendelen.
Na het wassen met een wasconservering
De ruitenwisserbladen met een droge doek afve-
gen.
Wassen met een hogedrukreiniger
LET OP
De bedieningsinstructies van de hogedrukreiniger
opvolgen. Dit geldt met name voor aanwijzingen
met betrekking tot de druk en de spuitafstand tot
het wagenoppervlak.
De waterstraal niet direct richten op de volgende
wagendelen.
Folies.
Sloten.
Naden van de wagen.
Aanhangwagenstopcontact.
Zwenkbare stang met kogelkop.
Sensoren.
Cameraobjectieven.
Kunststof delen, verchroomde en geëloxeerde
delen.
187
Verzorgen en schoonmaken › Buitenzijde
Sneeuw en ijs verwijderen
LET OP
Sneeuw en ijs verwijderen met een kunststof krab-
ber of een geschikt ontdooingsmiddel.
Camera's met een handveger reinigen.
De krabber slechts in een richting bewegen.
Geen krabbers of andere scherpe voorwerpen voor
folies gebruiken.
Sneeuw en ijs niet met heet of warm water verwij-
deren.
Sneeuw en ijs niet verwijderen van sterk verontrei-
nigde oppervlakken.
Aanwijzingen voor het reinigen
Wassen met de hand
De wagen van boven tot onder met een zachte
spons of washandschoen en veel water evt. met de
daarvoor bedoelde schoonmaakmiddelen wassen.
Voor folies en koplampen een milde zeepoplossing
gebruiken met twee eetlepels witte neutrale zeep
op 1 liter lauwwarm water.
Voor de ruitenwisserbladen een ruitenreiniger ge-
bruiken.
Camera's met schoon water reinigen en met een
hiervoor bedoelde schone doek drogen.
LET OP
De spons of washandschoen regelmatig uitspoe-
len.
Voor de wielen, dorpels en de onderzijde van de
wagen een andere spons gebruiken dan voor de
overige wagendelen.
De wagen niet in de brandende zon wassen.
De koplampen niet droog reinigen en geen scherpe
voorwerpen gebruiken.
Bij het wassen geen druk op de carrosserie uitoe-
fenen.
De temperatuur van het water mag maximaal 60
°C bedragen.
Na het wassen met de hand
De wagen afspoelen en met een geschikte schone
doek afvegen.
Wagenlak
De lak minimaal tweemaal per jaar met een harde
was conserveren.
Voor matte lakken een polijstmiddel gebruiken.
Folies
De folies verouderen en worden poreus. Dit is volle-
dig normaal en is geen defect.
De volgende factoren hebben een negatieve invloed
op de levensduur of kleurechtheid van de folies.
Zonne-instraling.
Vochtigheid.
Luchtverontreiniging.
Steenslag.
Conservering van de holle ruimtes
Corrosiegevoelige holle ruimtes van de wagen wor-
den in de fabriek beschermd met conserveringswas.
Uitgelopen was met een kunststof schraper verwij-
deren, vlekken met wasbenzine reinigen.
Bodembeschermingslaag
De onderzijde van de wagen is af fabriek tegen che-
mische en mechanische invloeden beschermd.
De beschermlaag voor en na het koude jaargetijde
door een specialist laten controleren.
Wielen
De wielen na het wassen met een geschikt middel
conserveren.
LET OP
Sterke vervuiling op de wielen kan tot onbalans van
de wielen leiden.
Krik
Bewegende delen zo nodig met een geschikt
smeervet behandelen.
Trekhaak
De kogelkop van de trekhaak zo nodig met een ge-
schikt smeervet behandelen.
IJskrabber aan de tankklep
188
Verzorgen en schoonmaken › IJskrabber aan de tankklep
Technische gegevens en
voorschriften
Voorschriften voor technische gegevens
De uitlaatgasnorm, informatie over brandstofver-
bruik en andere geldige informatie voor uw wagen
staan vermeld in de technische wagendocumentatie
en in de conformiteitsverklaring in het zogenaamde
COC-document. De gegevens kunnen ook bij een
ŠKODA Partner worden opgevraagd.
De conformiteitsverklaring is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner.
De informatie in de technische wagendocumentatie
heeft voorrang boven de informatie in dit instructie-
boekje.
De vermelde rijprestaties zijn bepaald zonder presta-
tieverminderende meeruitvoeringen (bv. airconditio-
ning).
De vermelde waarden gelden voor het basismodel
zonder speciale uitvoeringen. De waarden zijn vast-
gesteld aan de hand van regels en onder omstandig-
heden die door wettelijke of technische voorschrif-
ten voor de bepaling van bedrijfsgegevens en techni-
sche gegevens van motorvoertuigen zijn vastgelegd.
Kenmerkende wagengegevens
Chassisnummer (VIN)
Het chassisnummer bevindt zich op de volgende
plaatsen.
Rechts in de motorruimte op de veerpootsteun.
Op een plaatje onder de voorruit in de linker onder-
hoek.
Op het typeplaatje onder op de middelste carros-
seriestijl van de wagen.
Typeplaatje.
A
Fabrikant van de wagen
B
Chassisnummer (VIN)
VIN-weergave
De weergave van het VIN vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menupunt.
Menupunt voor de service
Of:
Menupunt voor de service
Motornummer
Het motornummer is ingeslagen op het motorblok.
Maximaal toegestane gewichten
De maximaal toegestane gewichten staan vermeld
op het typeplaatje.
Het typeplaatje bevindt zich onder op de middelste
carrosseriestijl van de wagen.
A
Maximaal toegestaan gewicht
B
Maximaal toegestaan treingewicht (wagen +
aanhangwagen)
C
Maximaal toegestane voorasbelasting
D
Maximaal toegestane achterasbelasting
Maximaal toegestaan treingewicht
De vermelde waarde is geldig voor hoogten tot
1.000 m boven zeeniveau.
Met toenemende hoogte daalt het motorvermogen
en daarbij neem ook het klimvermogen af.
Daarom moet per 1.000 m hoogtetoename het maxi-
maal toegestane treingewicht van de combinatie
met 10% worden verminderd.
Het treingewicht bestaat uit het werkelijke gewicht
van de beladen, trekkende wagen en de beladen aan-
hangwagen.
Laadvermogen
Uit het verschil tussen het maximaal toegestaan ge-
wicht en het rijklaar gewicht is het mogelijk bij bena-
dering het laadvermogen te bepalen.
Het laadvermogen bestaat uit de volgende gewich-
ten.
Het gewicht van de passagiers.
Het gewicht van alle bagagestukken en andere
voorwerpen.
Het gewicht van de dakbelading inclusief het dak-
dragersysteem.
Het gewicht van de uitrustingen die niet tot het rij-
klaar gewicht behoren.
189
Technische gegevens en voorschriften › Voorschriften voor technische gegevens
De aanhangwagenkogeldruk bij aanhangwagenge-
bruik » Pagina 184.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen en beschadiging van de wa-
gen!
De vermelde waarden voor de maximaal toegesta-
ne gewichten niet overschrijden.
Rijklaar gewicht
Rijklaar gewicht
De waarde komt overeen met het laagst mogelijke
rijklaar gewicht zonder verdere gewichtsverhogende
uitrustingen. Dit omvat 75 kg als bestuurdersge-
wicht, het gewicht van de bedrijfsvloeistoen en het
wagengereedschap en een voor minimaal 90% ge-
vulde brandstoftank.
Rijklaar gewicht
Motortype Versnellingsbak
Rijklaar gewicht (kg)
Octavia Octavia Combi
1,5 l/110 kW TSI Schakelbak 1338 1360
2,0 l/85 kW TDI CR Schakelbak 1423 1445
2,0 l/110 kW TDI CR
DSG
a)
1465 1487
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
Het exacte wagengewicht kunt u opvragen bij een specialist.
Wagenafmetingen
Afmetingen
Afmetingen
Waarde (in mm)
Octavia Octavia Combi
Wagenhoogte 1470 1468
Wagenbreedte met ingeklapte spie-
gels
1829 1829
Wagenbreedte met uitgeklapte
spiegels
2003 2003
Bodemvrijheid van de wagen 143 142
Wagenlengte 4689 4689
Motorspecificaties
Overzicht
1,5 l/110 kW TSI » Pagina 191
2,0 l/85 kW TDI CR » Pagina 191
2,0 l/110 kW TDI CR » Pagina 191
190
Technische gegevens en voorschriften › Rijklaar gewicht
1,5 l/110 kW TSI-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/5000-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 250/1500-3500
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1498
Versnellingsbak Schakelbak
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Topsnelheid (km/h) 230 224
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
6 5
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,2 8,3
2,0 l/85 kW TDI CR-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 85/2750-4250
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 300/1500-2500
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1968
Versnellingsbak Schakelbak
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Topsnelheid (km/h) 211 205
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
6 6
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,3 10,4
2,0 l/110 kW TDI CR-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 110/3000-4200
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 340/1700-2750
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1968
Versnellingsbak
DSG
a)
Carrosserie Octavia Octavia Combi
Topsnelheid (km/h) 227 222
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
7 7
Acceleratie 0-100 km/h (s) 8,7 8,8
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
Ongevalgegevensrecorder (Event Data
Recorder)
De wagen is met een apparaat uitgerust dat als on-
gevalgegevens-recorder (hierna "EDR") dient. Het
belangrijkste doel van de EDR is het opslaan van ge-
gevens tijdens het verkeersongeval of een andere
buitengewone verkeerssituatie (hierna "ongeval")
waarbij de veiligheidssystemen worden geactiveerd.
De EDR slaat gedurende een korte periode de gege-
vens van het ongeval op (ongeveer 10 s), zoals bv.:
De werking van bepaalde systemen in de wagen.
De status van de veiligheidsgordel van de bestuur-
der en bijrijder.
De bediening van het rem- en gaspedaal.
De rijsnelheid van de wagen ten tijde van het onge-
val.
De opgeslagen gegevens dienen ter ondersteuning
bij de analyse, hoe de wagensystemen zich kort vóór,
tijdens of kort na het ongeval gedroegen, zodat de
omstandigheden waaronder het ongeval zich voor-
deed waarbij materiële schade en mogelijk persoon-
lijk letsel is opgetreden, duidelijker worden.
Daarnaast worden eveneens de gegevens van de
hulpsystemen in de wagen opgeslagen. Op deze ma-
191
Technische gegevens en voorschriften › Ongevalgegevensrecorder (Event Data Recorder)
nier is niet alleen de informatie beschikbaar of de be-
treende systemen op het bijbehorende tijdstip wa-
ren in- of uitgeschakeld slechts gedeeltelijk beschik-
baar waren of inactief waren, maar kan ook worden
achterhaald of deze wagenfuncties tijdens het onge-
val de wagen regelden, versnelden of afremden. Af-
hankelijk van de uitrusting gaat het bv. om de vol-
gende functies.
Automatische afstandsregeling (ACC).
Rijstrookbehoudassistent (Lane Assist).
Parkeerassistent.
Noodremfunctie (Front Assist).
EDR-gegevens worden alleen opgeslagen als zich
een ongeval voordoet waarbij de veiligheidssyste-
men worden geactiveerd. Onder normale rij-omstan-
digheden worden geen gegevens opgeslagen en
vindt er geen audio- of video-opname in het interieur
of de omgeving van de wagen plaats. Persoonlijke
gegevens, bijvoorbeeld naam, geslacht, leeftijd of de
plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden, wor-
den eveneens niet in de EDR opgeslagen. Derden,
waaronder bv. justitiële instanties, kunnen echter
met behulp van bepaalde hulpmiddelen informatie uit
de EDR aan andere gegevensbronnen koppelen, om
op die manier bij het onderzoek naar de oorzaak van
het ongeval de identiteit van betrokkenen bij het on-
geval te achterhalen.
Voor het uitlezen van de EDR-gegevens is een speci-
ale uitrusting met een speciale toegangsbevoegd-
heid en een wettelijk voorgeschreven diagnose-aan-
sluiting ("On-Board-Diagnostics") in de wagen nood-
zakelijk en moet het contact ingeschakeld zijn.
De firma ŠKODA AUTO zal zonder toestemming van
de eigenaar van de wagen of andere voor gebruik
van de wagen geautoriseerde persoon geen gege-
vens over de toedracht van het ongeval uit de EDR
uitlezen of op enigerlei andere wijze verwerken. Uit-
zonderingen zijn in de contractuele overeenkomsten
vastgelegd of zijn aan algemene bindende voor-
schriften onderhevig.
De firma ŠKODA AUTO is op grond van wettelijke
voorschriften verplicht om de kwaliteit en veiligheid
van de eigen producten te bewaken. Daarom mogen
wij gegevens uit de EDR alleen gebruiken voor het
toezicht houden op het product op de markt, voor
onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden en voor
kwaliteitsverbetering van de veiligheidssystemen
van de wagen. In het kader van onderzoeks- en ont-
wikkelingsdoeleinden stelt de firma ŠKODA AUTO
gegevens eveneens aan derden beschikbaar. Dit
vindt uitsluitend plaats in geanonimiseerde vorm,
d.w.z. zonder willekeurige connectie met een con-
crete wagen, de eigenaar van de wagen of een ande-
re bevoegde persoon.
Persoonlijke gegevens
Persoonlijke klantgegevens worden door ŠKODA
AUTO overeenkomstig de algemeen geldende wet-
telijke bepalingen verzameld, verwerkt en gebruikt.
De actuele verklaring over de bescherming van per-
soonsgegevens is te vinden op de volgende website.
https://www.skoda-auto.com/other/personal-
data
Informatie over de radio-apparatuur in de
wagen
Uw wagen beschikt over diverse radio-apparatuur.
De fabrikanten van deze apparatuur verklaren dat
deze apparatuur voldoet aan de voorschriften con-
form de richtlijn 2014/53/EU en het technische
voorschrift voor radio-apparatuur, goedgekeurd
door het besluit van het kabinet van ministers van
Oekraïne van 25 mei 2017, nr. 355.
Voor de weergave van informatie over richtlijn
2014/53/E betreende de onderlinge aanpassing
van wetgeving van de lidstaten aangaande de ver-
markting van radio-apparatuur, het technische voor-
schrift voor radio-apparatuur, goedgekeurd door
het besluit van het kabinet van ministers van Oe-
kraïne van 25 mei 2017, nr. 355 en de conformi-
teitsverklaring als volgt te werk gaan.
1. De QR-code inlezen of het volgende adres in de
webbrowser ingeven.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
2. Op "Choose your manual" klikken.
3. Het gewenste model selecteren - Er wordt een
menu met de instructieboekjes weergegeven.
4. De productieperiode en de taal kiezen.
5. Het bestand “Informatie over richtlijn
2014/53/EU” of “Informatie over technische
voorschrift voor radio-apparatuur nr. 355“ in
pdf-formaat selecteren.
192
Technische gegevens en voorschriften › Persoonlijke gegevens
Rechten die voortkomen uit gebrekkige
prestaties, ŠKODA garanties
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
Uw ŠKODA Partner is als verkopende partij conform
de wettelijke voorschriften en het koopcontract aan-
sprakelijk voor gebreken aan uw nieuwe ŠKODA, aan
ŠKODA originele onderdelen en aan ŠKODA originele
accessoires.
De koper heeft het recht om de rechten die voortko-
men uit gebrekkige prestaties te doen gelden bij de
verantwoordelijke ŠKODA Partner vanaf het mo-
ment dat de wagen wordt afgeleverd. De datum van
de aflevering van de wagen is samen met het chas-
sisnummer (VIN) correct in het hoofdstuk "Docu-
mentatie van de aflevering van de wagen" van dit in-
structieboekje gedocumenteerd.
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Naast de wettelijke rechten die voortkomen uit ge-
brekkige prestaties biedt de firma ŠKODA AUTO u
de ŠKODA garantie voor nieuwe wagens (hierna
"ŠKODA garantie" genoemd). Hiervoor gelden de
hierna beschreven voorwaarden.
Binnen het kader van de ŠKODA garantie garandeert
de firma ŠKODA AUTO het volgende
1)
.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek
aan uw wagen die binnen twee jaar na begin van de
ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek
aan de lak van uw wagen die binnen drie jaar na be-
gin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optre-
den.
Kosteloze reparatie van carrosserieschade door
doorroesten die binnen 12 jaar na begin van de ga-
rantie aan uw wagen optreedt. Onder doorroesten
wordt binnen de ŠKODA garantie uitsluitend het
doorroesten van carrosseriedelen van binnenuit
verstaan.
Kosteloze reparatie van de hoogvoltaccu als deze
in de wagen is geïnstalleerd en de schade optreedt
binnen 8 jaar of vóór het bereiken van een kilome-
terstand van 160.000 km/100.000 mijl (afhankelijk
van wat het eerst wordt bereikt) vanaf het begin
van de ŠKODA-garantie. Een vermindering van de
capaciteit van de hoogvoltaccu na verloop van tijd
is een natuurlijke eigenschap van de techniek en
vormt geen defect dat onder de ŠKODA-garantie
valt, op voorwaarde dat deze waarde vóór het ein-
de van de 8 jaar of vóór het bereiken van een kilo-
meterstand van 160.000 km/100.000 mijl (afhan-
kelijk van wat het eerst wordt bereikt) vanaf het
begin van de ŠKODA-garantie niet 70% van de to-
tale bruikbare capaciteit onderschrijdt.
Het begin van de ŠKODA garantie is de dag waarop
de nieuwe wagen door een ŠKODA Partner aan de
eerste eigenaar, die geen ŠKODA Partner is, wordt
afgeleverd
2)
.
De ŠKODA Partner vermeldt deze datum in de be-
treende systemen van de fabrikant. Iedere ŠKODA
Partner zal u op verzoek informeren over deze da-
tum.
De reparatie van de wagen in het kader van de ŠKO-
DA garantie kan plaatsvinden door vervanging of re-
paratie van het defecte onderdeel. Over het soort re-
paratie van de wagen beslist de ŠKODA Servicepart-
ner. De reparatie van de wagen zal binnen een rede-
lijke termijn worden uitgevoerd binnen de mogelijk-
heden van de ŠKODA Servicepartner. Vervangen on-
derdelen worden eigendom van de ŠKODA Service-
partner.
Bij claims m.b.t. de ŠKODA-garantie aangaande scha-
de aan de hoogvoltaccu wanneer deze in de wagen is
geïnstalleerd, wordt de hoogvoltaccu in een staat
gebracht die overeenkomt met de leeftijd en de kilo-
meterstand van de wagen, waarbij de capaciteit van
de hoogvoltaccu na reparatie ten minste 70% van de
totale bruikbare capaciteit bedraagt.
Verdere aanspraken kunnen niet aan deze ŠKODA
garantie worden ontleend. In het bijzonder kan geen
aanspraak worden gemaakt op de levering van een
vervangend product, op ontbinding van de koop-
overeenkomst, op korting, op een vervangende wa-
gen gedurende de duur van de reparatie of op een
schadevergoeding.
De ŠKODA garantie is geldig bij elke willekeurige
ŠKODA Servicepartner.
Er bestaan geen aanspraken op de ŠKODA garantie
als schade aan de wagen is veroorzaakt in samen-
hang met een van de volgende omstandigheden.
De servicewerkzaamheden zijn niet tijdig en vak-
kundig uitgevoerd in overeenstemming met de
specificaties van ŠKODA AUTO of de uitvoering
ervan is door de klant niet aangetoond bij het doen
gelden van aanspraken uit de ŠKODA garantie.
De beschadiging heeft betrekking op onderdelen
die onderhevig zijn aan natuurlijke slijtage zoals bv.
banden, bougies, ruitenwisserbladen, remblokken
1)
Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen of landspecifieke
markteisen, kan de ŠKODA Partner of importeur een garantie bieden buiten het kader van de vermelde
ŠKODA garantie. Deze lokale garantie vergroot de reikwijdte van de prestaties conform de specifieke ga-
rantievoorwaarden van de ŠKODA Partner of importeur.
2)
Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen, kan in plaats van de
datum van aflevering van de wagen de datum van de 1e kentekenregistratie worden vermeld.
193
Technische gegevens en voorschriften › Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties, ŠKODA garanties
en remschijven, koppeling, gloeilampen, synchroni-
satieringen, batterijen enz.
Inbouw, aansluiting van onderdelen of accessoires,
uitvoering van andere aanpassingen of technische
wijzigingen aan de wagen die niet zijn goedgekeurd
door ŠKODA AUTO (bv. tuning).
Ongeoorloofd gebruik, ondeskundige behandeling
(bijvoorbeeld bij autosportevenementen of overbe-
lading), ondeskundige verzorging en onderhoud of
ongeoorloofde veranderingen aan de wagen.
Het niet opvolgen van de voorschriften in het in-
structieboekje resp. in andere af fabriek geleverde
handleidingen, o.a. het niet naleven van voorschrif-
ten met betrekking tot de procedure voor het op-
laden van de hoogvoltaccu als deze in de wagen is
geïnstalleerd.
Gebruik van de wagen als stationaire bron voor
elektrische energie.
Invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld een ongeval,
hagel, overstroming enz.).
Een niet tijdig bij een erkend reparateur gemeld
defect of een defect dat niet vakkundig is verhol-
pen.
De bewijsvoering van het ontbrekende oorzakelijk
verband ligt bij de klant.
Door de ŠKODA garantie worden de wettelijke rech-
ten van de koper aangaande de aansprakelijkheid van
de verkoper voor gebreken en mogelijke aanspraken
uit de productaansprakelijkheidswetgeving niet be-
perkt.
ŠKODA mobiliteitsgarantie
De mobiliteitsgarantie staat voor een gevoel van ze-
kerheid.
Indien u onderweg onverhoopt met pech blijft staan,
kunt u door de mobiliteitsgarantie toch uw reis
voortzetten. Tot de mobiliteitsgarantie behoren:
Pechhulp ter plaatse en het afslepen naar de ŠKODA
Servicepartner, telefonische technische ondersteu-
ning resp. herstel ter plaatse.
Indien de reparatie van uw wagen niet op dezelfde
dag kan plaatsvinden, kan de ŠKODA Servicepartner
zo nodig voor aanvullend vervoer zorgen (bus, trein
en dergelijke) of een vervangende wagen voor u
klaarzetten.
Bepaalde aanspraken voor het gratis aanbieden van
diensten onder de ŠKODA mobiliteitsgarantie zijn al-
leen geldig als uw wagen door een defect is stilge-
vallen dat moet worden gerepareerd als gevolg van
de naleving van de ŠKODA-garantie.
Uw ŠKODA Partner kan u meer vertellen over de al-
gemene voorwaarden van de mobiliteitsgarantie. Hij
kan u eveneens de gedetailleerde voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie met betrekking tot uw wagen
mededelen. Indien voor uw wagen geen mobiliteits-
garantie geldt, kan hij u informeren over de mogelijk-
heden om deze alsnog af te sluiten.
Optionele ŠKODA garantieverlenging
Indien u bij de koop van uw nieuwe wagen ook een
ŠKODA garantieverlenging hebt gekocht, biedt ŠKO-
DA AUTO u binnen de garantieperiode een gratis re-
paratie van schade aan de wagen veroorzaakt door
een defect aan de wagen.
De ŠKODA garantieverlenging voor uw wagen is gel-
dig voor de afgesproken periode of totdat de afge-
sproken kilometerstand is bereikt, afhankelijk van
wat zich het eerst voordoet.
Voor de beoordeling van aanspraken uit de ŠKODA
garantieverlenging gelden dezelfde regels als voor de
ŠKODA garantie.
De reparatie van de wagen in het kader van de ŠKO-
DA garantieverlenging kan alleen plaatsvinden door
vervanging of reparatie van de defecte onderdelen,
waarbij de ŠKODA Servicepartner beslist over het
soort reparatie. De reparatie van de wagen zal binnen
een redelijke termijn worden uitgevoerd binnen de
mogelijkheden van de ŠKODA Servicepartner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan de ŠKODA ga-
rantieverlenging worden ontleend. In het bijzonder
kan geen aanspraak worden gemaakt op de levering
van een vervangend product, op ontbinding van de
koopovereenkomst, op korting, op een vervangende
wagen gedurende de duur van de reparatie of op een
schadevergoeding.
De beschreven lakgarantie, de garantie tegen door-
roesten en de garantie op de hoogvoltaccu blijven
onaangetast door de ŠKODA garantieverlenging.
De ŠKODA garantieverlenging geldt niet voor folies
aan binnen- en buitenzijde.
Meer gedetailleerde informatie over de ŠKODA ga-
rantieverlenging is te verkrijgen bij uw ŠKODA Part-
ner.
De ŠKODA mobiliteitsgarantie en de ŠKODA ga-
rantieverlenging gelden alleen voor sommige landen.
194
Technische gegevens en voorschriften › Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties, ŠKODA garanties
Trefwoordenlijst
Getallen en symbolen
4-seizoenenbanden
161
A
Aanhangwagen 126
Aan- en afkoppelen 183
Alarmsysteem
28
Toegestaan gewicht 127
Veilig rijden 21
Aanhangwagenstabilisator 131
Aanwijzingen voor het starten 122
ABS 131
ACC 135
Afstandsinstelling
136
Automatisch stoppen en wegrijden 135
Onderbreking van de snelheidsregeling 136
Accu 155
Laden
155
Losmaken en vastmaken 156
Ontladingsbeveiliging 155
Storing 156
Toestand controleren 155
Veiligheid
18
Accuzuur 155
Achterbank
Neerklappen 38
Achterklep 33
Automatische vergrendeling 33
Bovenste positie instellen 34
Contactloze bediening
35
Handmatig ontgrendelen 35
Handmatige bediening 33
Probleemoplossing 34
Achteruitrijcamera
143
Bediening 144
Achterzijde wagen 9
Adaptief onderstel 126
AdBlue
Bijvullen
152
Controlelampje 152
Controleren 152
Norm 151
Veiligheid
18
Vulhoeveelheid 152
Werking 151
Afvalbak 180
Airbag 47
Activering
47
Airbags buiten werking stellen 48
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen 49
Inbouwplaatsen 48
Storing
48
Veiligheid 19
Airconditioning
Zie Climatronic 60
Zie Handbediende airconditioning 59
Alarmlichten 51
Alarmsysteem 28
Aanhangwagen
28
Android Auto
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Android Auto - Infotainment Columbus 105
Android Auto - Infotainment Swing 82
Apple CarPlay
Zie Digitale versie van het instructieboekje
5
Apple CarPlay - Infotainment Columbus 105
Apple CarPlay - Infotainment Swing 82
Armsteun
Achter 39
Voor 39
ASR 131
Assistent voor noodsituaties 141
Auto Hold
130
Automatisch afremmen
Zie Front Assist 132
Automatische aansturing rijverlichting
Instelling 52
Automatische afstandsregeling
135
Automatische regeling van de Climatronic 61
Automatische versnellingsbak 123
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel
124
B
Bagageruimte
167
12 volt-stopcontact
167
Bagagenetten 170
Bevestigingselementen 168
Dubbelzijdige bodembekleding 172
Harde afdekking 172
Hendel voor het neerklappen van de rugleuningen
van de zitplaatsen achterin
167
Multifunctionele tas 170
Opbergvakken 167
Oprolbare afdekking
172
Schakelaar van de trekhaak 167
Scheidingsnet 171
Variabele bagageruimtevloer 173
Voorwerpen veilig transporteren 20
Zie Achterklep
33
Bagageruimteafdekking 172
Banden 160, 161
Bandenafdichtset 164
Bandencontrole
166
Overzicht van het opschrift 160
Slijtagemerktekens 160
Spanning 165
Bandencontrole 166
Bandenspanningswaarden instellen
166
195
Trefwoordenlijst
Bediening - Infotainment Columbus 86
Bediening - Infotainment Swing 70
Bedieningscentrum - Infotainment Columbus 90
Bedieningscentrum - Infotainment Swing 71
Beeldscherm - Infotainment Columbus 87
Beeldscherm - Infotainment Swing
69, 70
Beheer mobiele apparaten - Infotainment
Columbus 98, 99
Applicaties op mobiele apparaten 99
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten 99
Compatibiliteit mobiele apparaten
99
Beheer mobiele apparaten - Infotainment Swing
77–79
Beheer van de onlinediensten 118
Bekerhouder 180
Benzine 152
Bijvullen 153
Normen 152
Probleemoplossing 153
Tankinhoud
153
Voorgeschreven benzine 153
Voorgeschreven brandstof 153
Voorwaarden voor het tanken 153
Bergwegrijhulp 131
Bescherming tegen de zon
32
Elektrische bediening van het rolgordijn 31
Beslagen ruiten 60, 62
Bestuurdershulpsysteem
Zie Travel Assist
138
Bestuurdersplaats 10
Bevestigingselementen in de bagageruimte 168
Bijrijdersplaats 10
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen 49
Bijvullen
AdBlue
152
Benzine 153
Diesel 154
Koelvloeistof
149
Motorolie 148
Ruitensproeiervloeistof 57
Binnenspiegel 41
Binnenverlichting 54
Sfeerverlichting
55
Bluetooth
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Bodembekleding in bagageruimte 172
Brandblusser
168
Brandstof
Benzine 152
Diesel 154
Brandstolter 151
Brandstoftank
Motorkap openen
151
Buitenspiegel
Functies instellen 42
Buitenspiegels
41
Bediening 41
Storing 42
C
Cargo-elementen 168
Centrale vergrendeling 25
SAFE-functie 25
Chassisnummer (VIN) 189
Circulatiefunctie 59, 61
Climatronic 60
Bedienungsmenu starten 60
Display in de middenconsole achterin
180
klassieke airconditioning instellen 61
Slimme airconditioning instellen 61
Comfortknipperen
51
Instelling 52
COMING HOME 53
Instelling 53
Werkingsvoorwaarden
53
Controlelampjes
Overzicht 11, 14
Voorwoord 11
Crew Protect Assist
Zie Proactieve inzittendenbescherming
141
Cybernetische veiligheid - Infotainment Columbus
98
Cybernetische veiligheid - Infotainment Swing 77
D
Dagrijverlichting
50
Dakdrager 183
Daklast 183
Drager bevestigen 183
Veilig rijden
21
Dataverbinding - Infotainment Columbus 104
DCC 126
Deksel 180
Diesel 154
Beveiliging tegen verkeerd tanken
154
Bijvullen 154
Normen 154
Probleemoplossing 154
Tankinhoud
154
Voorgeschreven brandstof 154
Voorwaarden voor het tanken 154
Digitaal instrumentenpaneel 64
Digitale assistente Laura 88
Dimlicht
50, 52
Dimlicht automatisch inschakelen 50
Driver Alert
Zie Vermoeidheidsherkenning 141
DSR
131
Dynamic cornering light 52
Dynamic Light Assist
Zie Koplampassistent 54
Dynamische bochtenverlichting
Functie van de full led-koplampen
50
E
eBKV
131
196
Trefwoordenlijst
EDS 131
Elektrische ruitbediening 30
Activering 30
Bediening 30
Probleemoplossing 30
Sluitkrachtbegrenzing
29
Elektronische parkeerrem 129
Emergency Assist
Zie Hulpsysteem voor noodsituaties 141
EPC 150
ESC
131
ESC Sport 131
F
Front Assist 132
Afstandswaarschuwing 132
Full led-koplampen
50
G
Garantie
193
Garantie voor nieuwe wagens
193
Mobiliteitsgarantie 194
Optionele garantieverlenging 194
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
193
Geheugenfunctie van de sleutel
25
Geheugenfunctie van de stoelen 36
Gereedschap 168
Gevarendriehoek 168
Gewicht 189
Grootlicht 51
Grootlichtassistent 53
Koplampassistent
54
Grootlichtassistent 53
H
Haak
In de bagageruimte 168
In het interieur 176
Handbediende airconditioning 59
Bedienungsmenu starten
59
Instellingen 59
Handveger 179
Head-updisplay 67
Hendel
Grootlicht
51
Grootlichtassistent 53
Knipperlicht 51
Koplampassistent 54
Ruitenwissers en -sproeiers
56
HHC
Zie Bergwegrijhulp 131
Hoofdsteunen 38
Hotspot
Zie Digitale versie van het instructieboekje
5
Hulpsystemen
Bestuurdershulpsystemen 131
Parkeerassistent 142
Veiligheid
20
I
i-Size 46
IJskrabber 9
In nullaststand rijden 124
Informatieoproep
115
Infotainment Columbus 85, 86
Basisinstellingen 85
Toetsenbord
87
Infotainment Swing 68, 69
Infotainment-toetsenbord Columbus
Overzicht
87
Infotainmentbeeldscherm Columbus
Overzicht
86
Infotainmenttoetsenbord
Zie Digitale versie van het instructieboekje
5
Instelling van de bescherming van persoonlijke
gegevens 114
Instellingen - Infotainment Swing 68
Instrumentenpaneel
Analoog
64
Interieurverlichting
Bediening 54
Sfeerverlichting 55
Interieurvoorverwarming en -ventilatie
62
Batterij van de radiografische afstandsbediening
vervangen 64
Probleemoplossing 63
ISOFIX 47
Bevestigingsogen 47
Gebruik van kinderzitjes 45
K
Kickdown 124
Kinderbeveiliging 29
Kinderzitje
44
Bevestiging 47
Bevestiging met een gordel 46
Geadviseerde kinderzitjes 45
Groepenindeling
45
i-Size 46
ISOFIX 45, 47
Kinderen juist vastzetten 20
Op de bijrijdersstoel 44
TOP TETHER
47
Veiligheidsaanwijzingen 44
Zie Kinderzitje 44
Knipperlicht 51
Knop voor centrale vergrendeling
25
Koelvloeistof 149
Bijvullen 149
Controlelampje 150
Controleren 149
Probleemoplossing
150
Specificatie 150
Temperatuurmeter 149
Veiligheid 18
197
Trefwoordenlijst
Koplampassistent 54
Activering en deactivering in het infotainment 54
Koplampen
Full led 50
Full led-instelling 52
Lichtbundelhoogteverstelling
52
L
Lane Assist 137
Launch-control 124
LEAVING HOME 53
Instelling
53
Werkingsvoorwaarden 53
Licht 50
Alarmlichten
51
Automatisch inschakelen en uitschakelen 50, 52
Bediening 50
Controlelampje 52
CORNER-functie
50
Dagrijverlichting 50
Dimlicht 50, 52
Full led-koplampen 50
Grootlicht 51
Grootlichtassistent
53
Knipperlicht 51
Koplampassistent 54
Koplampen reinigen 56
Lichtbundelhoogteverstelling van de koplampen
52
Links-/rechtsrijdend verkeer 52
Mistlicht 51
Parkeerlicht 51
Probleemoplossing
53
Stadslicht 51
Lichtbundelhoogte 52
Lichtschakelaar 50
Light Assist
Zie Grootlichtassistent
53
Lijst met radiozenders
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
M
Massage-functie van de stoel 37
Massapunt 156
MATRIX-koplampen
Zie Koplampassistent
54
MCB 131
Media
Verkeersinformatie 76
Zie Digitale versie van het instructieboekje
5
Media - Infotainment Columbus 94–96
waarop letten 94
Media - Infotainment Swing 75, 76
waarop letten 74
Middenconsole
10
MirrorLink
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
MirrorLink - Infotainment Columbus 105
MirrorLink - Infotainment Swing
82
Mistachterlicht 51
Achter 51
Mistlampen 51
Voor 51
Motor afzetten
122
Motorkap 148
Motornummer 189
Motorolie 148
Bijvullen 148
Controlelampje
149
In het infotainment controleren 148
Met de oliepeilstok controleren 148
Specificatie 148
Veiligheid 18
Vervangen 149
Motorruimte 11
Accu 155
Kap 148
Koelvloeistof
149
Motorolie 148
Ruitensproeiervloeistof 57
Veiligheid 18
Motorstart
Startkabels gebruiken
156
MSR 131
Multicollision brake
Zie MCB 131
Multifunctionele tas
170
Multimediahouder 180
N
Navigatie - Infotainment Columbus 108, 111, 112
Netten 170
Noodgeval
Noodoproep 22
Startkabels gebruiken 156
Wat doen in geval van brand
23
Wat te doen na een ongeval 22
Noodoproep 22
Noodreservewiel 162
Veilig rijden
21
Nooduitrusting 168
Krik 168
Wagengereedschap 168
O
Olie
Zie Motorolie 148
Omschrijvingen 6
Ondersteunde mediabestanden
Zie Digitale versie van het instructieboekje
5
Ondersteunde mediabronnen
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Ongevalgegevensrecorder
191
Onlinediensten
Beheer van de onlinediensten 118
198
Trefwoordenlijst
Gebruikersregistratie en activeren van de ŠKODA
Connect-diensten 113
Informatie-oproep 115
Pechoproep 116
Serviceafspraakplanning 121
Shop
120
ŠKODA Connect 113
Toegang op afstand tot de wagen 121
Wagenstatusrapport 121
Ontgrendelen 25, 27
Opbergmogelijkheden
175, 176
Opbergvakken 175, 176
Oprolbare bagageruimteafdekking 172
P
Paraplu
178
Parkeerassistent
146
Probleemoplossing 147
Parkeerhulp 142, 143
Probleemoplossing 143
Parkeerhulpsystemen 142
Parkeerlicht
51
Parkeerrem 129
Zie Elektronische parkeerrem 129
Parkeren
Achteruitrijcamera
143
Parkeerhulp 142
Uitparkeerhulp
144
Wagen veilig parkeren
21
ParkPilot
Zie Parkeerhulp 142
Pechoproep 116
Persoonlijke gegevens
114, 192
Phonebox 179
Portier
Openen/sluiten 29
Praktische uitrustingen 175
12 volt-stopcontact
167, 176, 182
230 volt stopcontact 182
230 volt-stopcontact 176
Bekerhouder 180
Brillenvak
175
Kledinghaken 176
Make-upspiegel 175
Multimediahouder 180
Opbergtassen 176
Opbergvak onder de voorstoel
178
Opbergvak voor de handveger 179
Opbergvak voor de paraplu 178
Opbergvakken 175, 176
Skizak
174
Tablethouder 181
Tickethouder 175
Productaansprakelijkheid
Zie Garantie 193
R
Radiateurjaloezie 151
Radio
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Radio - Infotainment Columbus 90, 92
Radio - Infotainment Swing 71–73
Beperking 73
Radiografische afstandsbediening van de
interieurvoorverwarming en -ventilatie
Batterij vervangen
64
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
Zie Garantie 193
Reflectievest
168
Reinigen van de wagen
Buiten 188
Interieur 186
Remblokken 129
Remmen 128, 129
Remvloeistof 128
Veiligheid 18
Reservewiel 162
Veilig rijden
21
Richtingaanwijzers
Zie Knipperlicht 51
Rijden met een aanhangwagen 126
Aanhangwagenstabilisator 131
Veiligheid
21
Rijgegevens 65, 66
Rijmodus van de wagen 125
Eco 125
Individual
125
Normal 125
Sport 125
Rijstrookbehoudassistent
Zie Lane Assist 137
Rijstrookwisselassistent
Zie Side Assist
139
Rolgordijn
Bediening van de rolgordijnen voor de achterste
portierruiten
32
Bediening van het rolgordijn achter 32
Rugleuning
Skiluik 39
Ruiten 30
Verwarming
32
Ruitensproeierinstallatie
Zie Ruitenwissers en -sproeiers 56
Ruitensproeiervloeistof
Hoe wordt de sproeiervloeistof bijgevuld
57
Peil te laag 57
Ruitenwissers en -sproeiers 56
Automatisch wissen 57
Automatische achterruitwisser 56
Ruitensproeiervloeistof bijvullen
57
Ruitensproeiervloeistofpeil te laag 57
Ruitenwisserarmen wegklappen 57
Ruitenwisserbladen vervangen 58
Ruitverwarming
32
199
Trefwoordenlijst
S
SAFE-functie
Omschrijving 25
uitschakelen 25
Schakelbak 123
Schakelen
Schakelbak 123
Scheidingsnet 171
Scheidingsnet in de bagageruimte
174
Schuif-kanteldak 31
Bediening 31
Elektrische bediening van het rolgordijn
31
Serviceafspraakplanning 121
Servicesoort
Bewijs 185
Gegevens terugzetten
185
Interval 185
Termijn weergeven 185
Servicestand van de ruitenwisserarmen 57
Servicewerkzaamheden
185
Sfeerverlichting 55
Shop 120
Side Assist 139
Skiluik 39
Skizak
174
Sleepkabel 127
Sleepoog 127
Sleutel 24
Geheugenfunctie van de sleutel 25
Sleutelbaard uitnemen 24
Sleutelloos vergrendelen (KESSY) 27
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
Storing sleutelschakelaar
49
Sleutelschakelaar voor buiten werking stellen
airbag 49
SmartLink
Zie Digitale versie van het instructieboekje
5
SmartLink - Infotainment Columbus 105–107
SmartLink - Infotainment Swing 81–83
Beperking tijdens het rijden 83
Beperking van de wifi-verbinding
83
Sneeuwkettingen 161
Snelheidsbegrenzer 133
Controlelampje 133
Zie Snelheidsbegrenzer
133
Snelheidsregelsysteem 134
Spiegel
Zie Binnenspiegel 41
Spiegels
Zie: Buitenspiegels
41
Spraakbediening - Infotainment Columbus 88, 89
Stadslicht
Zie Parkeerlicht 51
Start
122
Start-stopsysteem 122
Starthulp 156
Startkabel 156
Startknop 122
Stoelen
36
Geheugenfunctie van de stoelen 36
ISOFIX 47
Neerklappen 38
TOP TETHER 47
Veilig zitten
19
Ventilatie 40
Verwarming 40
Stoelventilatie 40
Stoelverwarming 40
Stopcontacten
12 volt-stopcontact
182
230 volt stopcontact 182
Veiligheid 18
Stuurbekrachtiging 40
Stuurkolomvergrendeling 40, 41
Stuurwiel 40
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel 124
Juist vasthouden
19
Toetsen/kartelwielen 64
Verwarming 41
Stuurwielverwarming 41
Systeemupdate - Infotainment Swing 69
T
Tablethouder 181
Tankinhoud
Benzine
153
Diesel 154
Tankklep 151
Technische gegevens 189
Afmetingen
190
Motorspecificaties 190
Telefoon - Infotainment Columbus 100, 102
Telefoon - Infotainment Swing 79, 80
Telefoon draadloos laden 179
Tips om het zelf te doen - Infotainment Swing
69
Tips voor een zuinige rijstijl 126
Tiptronic 124
Toegang op afstand tot de wagen 121
Toetsenbord - Infotainment Columbus
88
Toetsenbord - Infotainment Swing 70, 71
TOP TETHER 47
Bevestigingsogen 47
Topsnelheid 190
Transport
Voorwerpen veilig transporteren
20
Transporteren
Dakdrager 183
Trekhaak 183
Travel Assist
138
Trekhaak 183
Kogeldruk 184
Probleemoplossing 184
Stang met kogelkop uit- en inzwenken 183
TSA
Zie Aanhangwagenstabilisator
131
200
Trefwoordenlijst
Typeplaatje 189
U
Uitlaatgascontrolesysteem 151
Uitparkeerhulp 144
Uitrusting in de bagageruimte 167
Uitstapwaarschuwing
145
Werkingsvoorwaarden 145
Updaten van het infotainmentsysteem
Zie Digitale versie van het instructieboekje
5
USB 175, 176
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
V
Variabele laadvloer in de bagageruimte
173
Veilig rijden
20
Veiligheid
Aanpassingen aan de wagen 17
Accu 18
Airbag 19
Bedrijfsvloeistoen
18
Controlelampjes 20
Dakdrager 21
Gordelverloop 19
Hulpsystemen
20
Inlopen van de motor 17
Juiste zithouding 19
Kinderzitje 20
Lading transporteren 20
Motorruimte 18
Nieuwe banden 17
Nieuwe remblokken
17
Noodoproep 22
Parkeren 21
Reserve- en noodreservewiel 21
Rijden door water 21
Rijden met een aanhangwagen
21
Sensoren en camera's 18
Stopcontacten 18
Veilig rijden 20
Vervoer van kinderen
20
Voor de rit 17
Voorwerpen transporteren 20
Wagen verlaten 21
Wat doen in geval van brand 23
Wat te doen na een ongeval
22
Weersomstandigheden 21
Veiligheidsgordels 43
Geblokkeerde gordelband 44
Gordeloprolautomaat
43
Gordelspanners 43
Hoogte instellen 43
Juist verloop 19
Omgespen en losmaken 43
Reversibele gordelspanners
43
Statusweergave 43
Verbanddoos 168
Verdelen van de lading 126
Vergrendelen
25, 27
Verkeersongeval
Gegevensrecorder 191
Noodoproep 22
Wat te doen na een ongeval 22
Verkeerstekenherkenning
140
Verlichting
Binnenzijde 54
Buitenzijde 50
Sfeerverlichting 55
Vermoeidheidsherkenningassistent
141
Vest
Zie Reflectievest 168
VIN
Zie Chassisnummer 189
Virtuele cockpit
Zie Digitaal instrumentenpaneel 64
Voetgangerherkenning 133
Voorstoelen
Met elektrische bediening
36
Met handmatige bediening 36
Voorzijde wagen 7
Vrijloop
Zie In nullaststand rijden 124
W
Wagen afslepen 127
Wagen voor de rit controleren 18
Wagenaanpassingen
Adviezen
185
Wagenaccu
Zie Accu 155
Wagenafmetingen
190
Wagenbreedte 190
Wagenhoogte 190
Wagenlengte 190
Wagenstatus 67
Wagenstatusrapport
121
Wagentoestand 67
Water in brandstolter 151
Wegrijblokkering 122
Wielen
160
Afdekkappen van de bouten 166
Bandencontrole 166
Bandenspanning 165
Overzicht van het bandopschrift 160
Pech
161
Reserve- en noodreservewiel 162
Slijtagemerktekens 160
Sneeuwkettingen 161
Spanningsverandering 161
Verwisselen
162, 163
Wieldop 166
Wifi
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Wifi - Infotainment Columbus 103, 104
Wifi - Infotainment Swing
81
Winterbanden 161
201
Trefwoordenlijst
X
XDS+ 131
Z
Zekeringen
157
In de motorruimte 159
In het dashboard
157
Vervangen 157
Zuinige rijstijl 126
202
Trefwoordenlijst
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204

SKODA Octavia (2020/05) de handleiding

Type
de handleiding