12
3/ OPLADEN VAN DE BOOSTER
De booster moet altijd opgeladen blijven wanneer hij niet gebruikt wordt.
Controleer, alvorens uw booster op te laden, of de kabels apart opgerold zijn op de twee haspels van de booster zoals getoond
op de foto van de woordenlijst.
Alle FACOM boosters moeten in een geventileerde, droge ruimte opgeladen worden.
Gebruik uitsluitend de FACOM oplader 12V 7A B.124HDCH voor het opladen van uw BOOSTER.
Maak de contactdoos 12V – 24V los. Sluit deze niet aan tijdens het opladen.
Controleer of de twee beschermknoppen 16A op de achterkant van de booster ingeschakeld zijn. Zo niet, druk deze dan krachtig in.
Sluit de 4-polige stekker aan op de oplader in de booster.
Sluit de stekker van de oplader aan op het spanningsnet. Het lampje “POWER” brandt groen.
Druk op de knop “START STOP” van de oplader.
- Het lampje linksboven brandt geel: de accu wordt opgeladen.
- Het lampje linksonder brandt groen: de accu is opgeladen.
- Het lampje rechtsboven brandt rood: intern probleem van de booster. In dat geval moet de stekker uit het stopcontact
gehaald worden en moet u contact opnemen met uw FACOM dealer.
- Het lampje rechtsonder brandt rood: de booster en de oplader zijn niet aangesloten.
Wanneer de booster is opgeladen, moet men deze laten opladen. De B.124HDCH is voorzien van een “FLOATING” modus die
de booster opgeladen laat zonder het risico deze te beschadigen.
4/ CONTROLE VAN HET LAADNIVEAU
Om het laadniveau van uw booster te controleren, moet u nakijken of deze niet op zijn oplader is aangesloten.
De booster 12V – 24V heeft twee accu’s van 12V. De voltmeter geeft het gemiddelde van de spanning van de twee accu’s aan.
Druk op de controleknop van het laadniveau.
Wanneer de accu’s volledig zijn opgeladen, geeft de voltmeter 13 V aan.
De booster mag niet gebruikt worden wanneer de naald zich tijdens de spanningstest in de gele of groene zone bevindt.
5/ GEBRUIK VAN DE BOOSTER
Voor de booster te gaan gebruiken, moet u controleren:
- Of het voertuig niet kan bewegen, de transmissie in de neutrale stand staat, het voertuig geen problemen heeft en in
goede mechanische staat verkeert.
- Of de operator(s) goed opgeleid zijn en het gebruik van de booster kennen.
- Of de procedures van de fabrikant van het voertuig in acht genomen zijn.
- Controleer of het laadniveau van de booster voldoende is.
- Controleer of de spanningscontactdoos niet is aangesloten.
- Controleer of de booster op een stevige ondergrond staat, ofwel op de grond, ofwel op het voertuig.
- Sluit als eerste de rode plusklem + aan op de plusklem + van het voertuig en vervolgens de zwarte minklem – .
- Controleer of het geluidsalarm en het alarmlichtje van de polariteit uit zijn.
Als het alarm actief is, moet de booster onmiddellijk losgemaakt worden.
- Sluit de contactdoos aan op 12 V voor een voertuig van 12 V en op 24 V voor een voertuig van 24 V.
- Controleer of de booster en zijn kabels en verder alle andere voorwerpen en personen niet in contact komen of zich in de
buurt bevinden van een bewegend orgaan in de motor. (Zoals de distributieriem)
- Start het voertuig.
Kijkuitdatudestartmotornooitlangerdan8secondenachterelkaarinschakelt.
- Als meerdere pogingen nodig zijn voor het starten van het voertuig, wacht dan 3 minuten na iedere poging.
- Controleer of tussen twee pogingen het laadniveau voldoende is.
- Maak de spanningscontactdoos los.
- Maak na hetstartendezwarteminklem–alseerste los en bergt de kabel en de klem op en maak vervolgens de rode
plusklem + los en berg de kabel en de klem op.