◦ Massieve metalen voorwerpen of apparaten
Á
in het pad
van de zender beperken de zendafstand aanzienlijk.
◦ Hoe minder massieve objecten aanwezig zijn in het pad
tussen de zender en het toestel, hoe betrouwbaarder het
signaal.
• Als de afstand tussen de camera en de zender groter is dan
de lengte van de meegeleverde kabel, kunt u extra
verlengkabels gebruiken. U kunt een verlengkabel van 15 m
(50 ft.) aanschaffen, en u kunt zelfs meer dan één
verlengkabel installeren. Bezoek uw plaatselijke Garmin
dealer of ga naar www.garmin.com voor meer informatie.
• De zekeringhouder bij de zender is niet waterdicht. Het wordt
afgeraden om de zekeringhouder te installeren op een locatie
die is blootgesteld aan de elementen.
• De connector tussen de camera en de zender is niet
waterdicht. Zorg ervoor dat de verbinding waterdicht is als u
deze wilt maken op een locatie die is blootgesteld aan de
elementen.
• Als u de camera op een boottrailer installeert of op een
andere locatie die kan blootstaan aan water, dient u alle
kabelaansluitingen en de zekeringhouder in de zenderkabel
waterdicht te maken.
De locatie van de camera en de zender testen
1
Bevestig de camera tijdelijk op de voorziene montagelocatie.
2
Plaats de zender tijdelijk op de voorziene installatielocatie en
verbind deze met de voeding en de camera.
TIP: Als u de bedrading van uw voertuig niet wilt losmaken
voor deze test, kunt u de zender en camera aansluiten op
een 12 V gelijkstroombatterij.
3
Test de zender op correcte werking door stroom toe te
voeren naar het GPS-toestel via de BC 30 ontvangerkabel.
Als u geen videobeelden op het GPS-toestel ziet op de
gewenste installatielocatie, verplaats de zender dan naar een
andere locatie en probeer het opnieuw.
4
Herhaal stap 2–3 totdat de zender goed werkt.
5
Test het camerabeeld door de videobeelden op het toestel te
bekijken.
6
Als de camera geen optimaal zicht biedt voor uw voertuig,
verplaats deze dan naar een andere locatie en probeer het
opnieuw.
7
Herhaal stap 5–6 totdat de montagelocatie van de camera
optimaal zicht biedt voor uw voertuig.
TIP: Onthoud welke richting boven is bij het testen van het
camerabeeld, zodat u bent verzekerd van een correcte
permanente bevestiging.
De camera monteren
Voordat u de camera permanent monteert, moet u controleren
of de montagelocatie optimaal zicht biedt voor uw voertuig (De
locatie van de camera en de zender testen).
Als u de camera al op de beugel hebt aangebracht, moet u deze
eerst losmaken.
1
Plaats de beugel
À
op de montagelocatie.
2
Selecteer een optie:
• Als u de beugel direct op het oppervlak van uw voertuig
monteert, markeert u de locatie van de twee gaten in de
beugel
Á
.
• Als u de beugel op een kentekenplaat aanbrengt,
verwijder dan een van de schroeven van de kentekenplaat
en breng de steun zo aan dat het gat in de beugel
Â
op
één lijn ligt met het gat in de kentekenplaat.
3
Bevestig de beugel op het voertuig met de meegeleverde
zelftappende schroeven
Ã
of met de schroef van de
kentekenplaat
Ä
die u in stap 2 hebt verwijderd.
4
Plaats de camera in de beugel en bepaal waar de
camerakabel
Å
het beste het voertuig kan worden
binnengeleid.
5
Boor met een geschikte boor een gat voor de camerakabel.
6
Voer de camerakabel door het gat en leid de kabel naar de
locatie van de zender.
Verlengkabels van 15 m (50 ft.) kunnen zo nodig apart
worden aangeschaft.
7
Bevestig de camera in de beugel met de meegeleverde
zeskantige bouten
Æ
.
8
Stel de hoek van de camera in en draai de zeskantige bouten
vast met de meegeleverde sleutel.
9
Breng RV-kit rond de kabel aan op de plaats waar deze het
voertuig binnengaat (optioneel).
De zender installeren
Voordat u de zender permanent installeert, moet u testen of de
zender correct werkt op de betreffende locatie (De locatie van
de camera en de zender testen).
1
Bevestig de zender op de installatielocatie met geschikte
bevestigingsmaterialen zoals schroeven, bouten of
kabelbinders.
De zekeringhouder bij de zender is niet waterdicht. Het wordt
afgeraden om de zekeringhouder te installeren op een locatie
die is blootgesteld aan de elementen.
2
Sluit de camera en de kabels van de zender aan.
De connector tussen de camera en de zender is niet
waterdicht. Zorg ervoor dat de verbinding waterdicht is als u
deze wilt maken op een locatie die is blootgesteld aan de
elementen.
3
Sluit de voedingskabel
À
van de zender aan op een 12–24 V
gelijkstroombron, bij voorkeur een achteruitrijlicht
Á
, met
behulp van een knijpconnector (niet meegeleverd).
Installatie-instructies 21