22
LET OP: Ga nooit alleen op trektocht, maar altijd
samen met een volwassene!
Draai het kijkglas (2) met de draaikrans (3) zodanig,
dat de iets langere gele lijn op het glas, samen met
de vizierdraad (1) en –spleet (4) op een lijn staat.
Stem het kompas en de wandelkaart op elkaar af
zoals beschreven in het hoofdstuk „Hoe richt je een
landkaart uit?“.
Bepaal door de vizierspleet (4) via de vizierdraad (1)
een doel (bijv. een kerk) (g. 1), dat je ook op de
kaart kunt vinden. Nu lees je door de loep (5) het
aantal graden (7) af op de 360°-schaalverdeling en
onthoud dit getal goed. Vervolgens leg je het kom-
pas op de kaart. Leg het kompas op de kaart zo
neer, dat de vizierdraad (1) naar het doel wijst (afb.
5, doel A) en overeenkomt met de gradenaandui-
ding die je hebt onthouden. Teken op je kaart een
lijn zoals in afbeelding 5 getoond. Maak hiervoor
gebruik van de noordlijn. Herhaal dit met een ander
doel (afb. 5, doel B) even hiernaast. Je bevindt je
op die plaats op de kaart waar de lijnen vanuit de
twee punten elkaar kruisen.
TIP: Als je een derde punt bepaalt en met een lijn
op de kaart intekent, kun je nog iets preciezer vast-
stellen waar je je bevindt.
5. Naar een doel in het terrein toe wandelen
De gele lijnen op het kijkglas (2) zijn bedoeld om
snel door te kunnen wandelen onder moeilijke
omstandigheden. Je ziet twee lijnen, een langere
en een kortere. Beide samen geven een hoek van
45°. Eerst draai je je kompas naar het Noorden,
dan draai je het kijkglas (2) met de draaikrans (3)
zodanig, dat de lijn in de richting van het aantal
graden (7) wijst waar je heen wilt lopen. Nu kun
je steeds een snelle blik op het kompas werpen.
Richt het kompas tijdens het lopen gewoon uit in
noordelijke richting en loop dan in de richting die
de lijn aangeeft.
Deze methode kun je ook gebruiken als je het doel
tijdens het wandelen niet meer kunt zien, bijv. als je
door dalen en ravijnen loopt.