Documenttranscriptie
Producten behandeld in deze
handleiding
De volgende producten worden behandeld in deze handleiding:
2691351-00, 2691351-01, 2691352-00, 2691352-01,
2691353-00, 2691353-01, 2691353-02, 2691357-00,
2691357-01, 2691359-00, 2691359-01, 2691359-02,
2691391-00, 2691391-01, 2691395-00, 2691395-01,
2691410-00, 2691410-01, 2691411-00, 2691411-01,
2691412-00
Inhoudsopgave:
Giftige dampen
Terugslag
Draag
Gevaarlijke
Oogbescherming chemische stof
Explosie
Aan / uit
Heet oppervlak
Choke
Lees de
handleiding
Snel
Langzaam
Olie
Brandstof
Brandstofkraan
Kantelen
Verlies van
lichaamsdelen
Veiligheid van de gebruiker..............................................152
Controle van het veiligheidsvergrendelsysteem...........158
Functies en bedieningselementen...................................159
Bediening...........................................................................159
Onderhoud.........................................................................164
Specificaties......................................................................168
wordt gebruikt om
Het veiligheidssymbool
veiligheidsinformatie aan te duiden over gevaren die kunnen
leiden tot lichamelijk letsel. Een signaalwoord (GEVAAR,
WAARSCHUWING of VOORZICHTIG) wordt samen met het
veiligheidssymbool gebruikt om te wijzen op de
waarschijnlijkheid en de mogelijke ernst van het letsel. Ook kan
een gevarensymbool worden gebruikt om het soort gevaar aan
te duiden.
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
Bewaar deze instructies. Deze handleiding bevat
veiligheidsinformatie om u te wijzen op de gevaren en risico’s
van dit product en hoe u deze kunt vermijden. De handleiding
bevat ook belangrijke instructies die moeten worden opgevolgd
tijdens het aanvankelijk opzetten, het gebruik en het onderhoud
van het product. Bewaar deze originele instructies voor
toekomstig gebruik.
Veiligheidssymbool en signaalwoorden
n
Problemen oplossen.........................................................168
Opmerking: Voor instructies met betrekking tot het installeren,
verwijderen en waterpas zetten van het maaidek (inclusief het
vervangen van de riem) raadpleegt u het handboek van het
maaidek dat bij deze machine is meegeleverd.
Opmerking: De motorgegevens in deze handleiding gelden
alleen voor Briggs & Stratton-motoren. Voor informatie over
niet-Briggs-motoren raadpleegt u de motorhandleiding die bij
uw machine werd geleverd.
De afbeeldingen in dit document zijn representatief en zijn
bedoeld om de instructieve tekst waar ze bij horen aan te vullen.
Uw machine kan verschillen van de weergegeven afbeeldingen.
LINKS en RECHTS zijn te zien vanuit de gebruikers positie.
Veiligheid van de gebruiker
Gevarensymbolen en hun betekenis
Brand
152
Bewegende
delen
Schok
Stop
GEVAAR duidt op een gevaar dat, indien het niet wordt
voorkomen, zal resulteren in de dood of ernstig letsel.
WAARSCHUWING duidt op een gevaar dat, indien het niet
wordt voorkomen, kan resulteren in de dood of ernstig letsel.
VOORZICHTIG duidt op een gevaar dat, indien het niet
wordt voorkomen, kan resulteren in licht of matig letsel.
OPGEPAST duidt op een situatie die kan resulteren in schade
aan het product.
Waarschuwing koolmonoxidevergiftiging
WAARSCHUWING
Een draaiende motor stoot koolmonoxide uit, een
geurloos, kleurloos, giftig gas.
Het inademen van koolmonoxide kan hoofdpijn,
vermoeidheid, duizeligheid, braken, verwardheid,
toevallen, misselijkheid, flauwvallen of de dood
veroorzaken.
• Gebruik de machine ALLEEN buiten.
• • Zorg ervoor dat er geen uitlaatgas terecht komt in een
gesloten ruimte via ramen, deuren, ventilatie- of andere
openingen.
Algemene veiligheidsinstructies
14. Gebruik de machine niet onder invloed van alcohol of drugs.
15. Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of
een weg moet oversteken.
Algemeen gebruik
1. Voor u begint, leest u alle instructies in de handleiding en
op het toestel en zorgt u ervoor dat u ze begrijpt; leef ze
ook na.
2. Houd handen en voeten uit de buurt van bewegende
onderdelen en de onderkant van de machine. Blijf ook
steeds uit de buurt van de afvoeropening.
17. Draag altijd een veiligheidsbril wanneer u het toestel
gebruikt.
18. Uit gegevens blijkt dat gebruikers vanaf de leeftijd van 60
jaar betrokken zijn in een groot percentage van ongevallen
met toestellen met motoraandrijving die letselschade tot
gevolg hebben. Gebruikers in die leeftijdsgroep moeten
nagaan of zij in staat zijn om de machine voldoende veilig
te gebruiken om zichzelf en anderen te behoeden voor
verwondingen.
19. Houd u aan de aanbevelingen van de fabrikant voor
wielgewichten en tegengewichten.
20. Vergeet niet dat de gebruiker verantwoordelijk is voor
ongevallen waarvan personen of voorwerpen het slachtoffer
worden.
21. Alle bestuurders moeten een beroep doen op iemand die
hen een professionele en praktische opleiding geeft.
22. Draag altijd stevig schoeisel en een lange broek. Gebruik
de zitmaaier nooit blootsvoets of op sandalen.
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
3. Laat alleen verantwoordelijke volwassenen die vertrouwd
zijn met de instructies met het toestel werken (de lokale
wetgeving kan leeftijdsbeperkingen voor de gebruiker
opleggen).
16. Wees extra voorzichtig wanneer u de zitmaaier op een
aanhangwagen of vrachtwagen zet of hem eraf haalt.
n
WAARSCHUWING
Lees deze veiligheidsvoorschriften en volg ze nauwgezet op.
Het niet naleven van deze voorschriften kan ertoe leiden dat
u de controle over de machine verliest of kan leiden tot ernstig
persoonlijk of dodelijk letsel voor u of omstanders of materiële
schade aan eigendommen of apparatuur. Het maaidek is in
staat om handen en voeten af te hakken en voorwerpen
in het rond te slingeren. De driehoek in de tekst duidt op
belangrijke voorzorgsmaatregelen of waarschuwingen die
moeten worden opgevolgd.
4. Zorg ervoor dat zich binnen het te maaien gebied geen
voorwerpen bevinden zoals stenen, speelgoed, draden,
enz. die door het blad/de bladen opgenomen en
weggeslingerd zouden kunnen worden.
5. Vergewis u ervan dat zich geen andere personen in de
buurt bevinden voor u begint te maaien. Zet het toestel stop
wanneer iemand in de buurt komt.
6. Vervoer nooit passagiers.
7. Maai niet achteruit, tenzij absoluut noodzakelijk. Kijk altijd
omlaag en achter u voordat en terwijl u achteruitrijdt.
8. Richt het afgevoerde materiaal nooit op iemand. Vermijd
afvoeren van materiaal tegen een wand of obstakel. Het
materiaal kan terugkaatsen naar de gebruiker. Stop het
blad/de bladen wanneer u over grind rijdt.
9. Gebruik de maaier niet wanneer de volledige
grasopvangzak, de afvoerbeschermkap (deflector) of andere
veiligheidsvoorzieningen niet volledig zijn aangebracht.
10. Verlaag uw snelheid voordat u een bocht neemt.
11. Laat de maaier nooit onbeheerd draaien. Schakel altijd de
PTO uit, activeer de parkeerrem, leg de motor stil en haal
de sleutels uit het contact voor u van de zitmaaier stapt.
12. Schakel de bladen (PTO) uit wanneer u niet aan het maaien
bent. Leg de motor stil en wacht tot alle onderdelen volledig
tot stilstand zijn gekomen voor u de machine schoonmaakt,
de grasopvangzak verwijdert of de afvoerbescherming vrij
maakt van verstoppingen.
13. Gebruik de machine alleen bij daglicht of goede kunstmatige
verlichting.
23. Controleer voor elk gebruik visueel of de bladen en het
bevestigingsmateriaal van de bladen zijn aangebracht, intact
zijn en stevig vastzitten. Vervang versleten of beschadigde
onderdelen.
24. Schakel appendages/hulpstukken uit voor: het bijvullen van
brandstof, het verwijderen van een appendage/hulpstuk en
het bijregelen (tenzij de bijregeling van op de
bestuurdersstoel kan gebeuren).
25. Wanneer de machine geparkeerd of opgeborgen is of
onbeheerd wordt achtergelaten, laat u de snijinrichting
zakken tenzij een positief mechanisch slot wordt gebruikt.
26. Schakel, voordat u de bestuurdersstoel om welke reden
dan ook verlaat, de PTO uit, trek de handrem aan (indien
aanwezig), stop de motor en haal de sleutel uit het contact.
27. Om het brandgevaar te beperken zorgt u ervoor dat er zich
geen gras, bladeren of olieresten op de zitmaaier bevinden.
Stop of parkeer niet op droge bladeren, gras of brandbare
materialen.
28. Overeenkomstig de California Public Resource Code
Section 4442 is het verboden de motor te gebruiken in of
in de buurt van een bos-, kreupelhout- of grasgebied tenzij
het uitlaatsysteem is uitgerust met een vonkenvanger die
voldoet aan de geldende plaatselijke wetten en
deelstaatwetten. In andere deelstaten of landen gelden
mogelijk vergelijkbare wetten.
Transport en berging
1. Zorg ervoor dat de voorkant van de zitmaaier naar voren,
d.w.z. in de rijrichting, gericht is wanneer u hem op een
open aanhangwagen vervoert. Als de voorkant van de
153
zitmaaier naar achteren is gericht, kan de opstuwende
kracht van de wind de zitmaaier beschadigen.
2. Leef altijd de voorschriften inzake veilig bijvullen van
brandstof en omgang met brandstof na wanneer u het
toestel bijvult na transport of berging.
3. Berg de machine (met brandstof) nooit op in een afgesloten,
slecht geventileerde ruimte. Benzinedampen kunnen in
contact komen met een ontstekingsbron (zoals een geiser,
boiler etc.) en een explosie veroorzaken. Brandstofdampen
zijn ook giftig voor mens en dier.
1. Maai hellingen in de hellingsrichting, niet overdwars.
2. Let op voor putten, voren of bulten. Als het terrein oneffen
is, kan de zitmaaier kantelen. Obstakels kunnen door hoog
gras aan het zicht worden onttrokken.
3. Kies een lage snelheid zodat u niet hoeft te stoppen of van
snelheid hoeft te veranderen terwijl u zich op de helling
bevindt.
4. Maai niet als het gras nat is. De banden kunnen dan hun
grip verliezen.
4. Volg steeds de instructies in de motorhandleiding voor het
voorbereiden van de berging voor u het toestel voor zowel
korte als lange periodes opbergt.
5. Rijd altijd met de zitmaaier in versnelling, in het bijzonder
wanneer u hellingen afrijdt. Zet de maaier niet in neutraal
om zo van een helling te rijden.
5. Volg altijd de instructies in de motorhandleiding voor de
correcte opstart procedures wanneer u het toestel opnieuw
in gebruik neemt.
6. Vermijd op een helling te starten, stoppen of draaien. Als
de banden hun grip verliezen, schakelt u het maaiblad/de
maaibladen uit en rijdt u traag de helling recht af.
6. Berg het toestel of een benzinehouder nooit op in een ruimte
met een open vlam of waakvlam, zoals van een watergeiser.
Laat het toestel afkoelen voor u het opbergt.
7. Voer alle bewegingen op hellingen traag en geleidelijk uit.
Verander niet plotseling van snelheid of richting, want dan
kan de zitmaaier omkantelen.
9. Probeer de machine niet te stabiliseren door uw voet op de
grond te zetten (bij zitmaaiers).
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
Rij deze zero-turn zitmaaier niet op een aanhangwagen of
vrachtwagen met twee aparte oprijplaten. Gebruik alleen één
enkele oprijplaat die ten minste 30 cm (1 foot) breder is dan
de totale breedte van de achterwielen van deze zitmaaier.
Deze machine heeft een draaicirkel van nul en de wielen
zouden over de rand kunnen rijden, waardoor de maaier kan
kantelen en de bestuurder of omstanders gewond kunnen
raken.
n
WAARSCHUWING
Gevaar van onveilig gebruik
8. Wees extra voorzichtig bij het bedienen van machines met
grasopvangzakken of andere appendages; zij kunnen de
stabiliteit van de machine negatief beïnvloeden. Gebruik
ze niet op steile hellingen.
10. Maai niet in de buurt van steile dalingen, greppels of
muurtjes. De grasmaaier zou plotseling kunnen kantelen
als een wiel over de rand van een klif of gracht raakt of als
een rand inzakt.
11. Gebruik geen grasopvangzak op steile hellingen.
12. Maai geen hellingen waar u niet achteruit op kan rijden.
13. Neem contact op met uw erkende verdeler/kleinhandelaar
voor aanbevelingen inzake wielgewichten of tegengewichten
om de stabiliteit te verbeteren.
14. Verwijder obstakels zoals stenen, dikke takken, enz.
15. Houd een lage snelheid aan. Zelfs als de remmen naar
behoren werken kunnen de banden op hellingen hun grip
verliezen.
Gebruik op hellingen
Hellingen vormen een belangrijke factor met betrekking tot
ongevallen door verlies van controle en kantelen die tot ernstige
letsels of de dood kunnen leiden. Bij gebruik op hellingen is
extra voorzichtigheid geboden. Als u zich op een helling niet op
uw gemak voelt, werk daar dan niet.
Door de rem te gebruiken zal u een (zelftrekkende) duwmaaier
of een zitmaaier niet onder controle krijgen als de machine op
een helling begint te glijden. De belangrijkste oorzaken van het
verlies van controle zijn: onvoldoende grip op de grond, te hoge
snelheid, onvoldoende remmen, het type machine is niet
geschikt voor de taak, onvoldoende kennis over de
bodemgesteldheid, verkeerd vastkoppelen en verkeerde
verdeling van de belasting.
154
16. Maak geen bochten op hellingen tenzij noodzakelijk, en
draai dan traag en gelijkmatig indien mogelijk naar beneden.
nog een ritje en daarbij vooruit of achteruit omver worden
gereden.
WAARSCHUWING
Gevaar van onveilig gebruik
5. Laat kinderen nooit het toestel bedienen.
Gebruik de zitmaaier nooit op hellingen van meer dan 17,6
percent (10°) wat neerkomt op een hoogteverschil van 106
cm over een afstand van 607 cm.
6. Wees extra voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken,
struiken, bomen of andere voorwerpen die het zicht kunnen
beperken.
Wanneer u op hellingen maait, moet u extra wielgewichten of
tegengewichten gebruiken. Neem contact op met uw
verdeler/kleinhandelaar die u kan zeggen welke gewichten
verkrijgbaar en geschikt zijn voor uw maaier.
Kies een lage rijsnelheid voor u de helling oprijdt. Gebruik
gewichten vooraan en wees bovendien extra voorzichtig
wanneer u op een helling maait met een op de achterkant
aangebrachte grasopvangzak.
Maai IN DE HELLINGSRICHTING, nooit overdwars, wees
voorzichtig wanneer u van richting verandert en START OF
STOP NIET OP EEN HELLING.
Uitlaatgassen
1. De motoruitlaatgassen van deze machine bevatten
chemische stoffen waarvan men weet dat ze in bepaalde
hoeveelheden kanker of aangeboren afwijkingen
veroorzaken of het voortplantingssysteem schaden.
2. De relevante informatie inzake duurzaamheidsperiode en
luchtkwaliteit van uitlaatgassen vindt u op het
motoruitlaatgassenlabel.
Onderhoud
Veilig omgaan met benzine
2. Houd u aan de aanbevelingen van de fabrikant inzake de
gewichtslimieten voor aanhanguitrusting en het slepen op
hellingen.
3. Laat nooit kinderen of andere personen in of op de
aanhanguitrusting plaatsnemen.
4. Op hellingen kan het gewicht van de aanhanguitrusting
verlies van grip en van controle veroorzaken.
5. Rijd traag en houd rekening met extra stopafstand.
6. Zet de maaier niet in vrij om zo van een helling te rijden.
Kinderen
2. Gebruik uitsluitend houders die zijn goedgekeurd om
benzine te bevatten.
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
1. Sleep alleen met een machine die is uitgerust met een
bevestigingsvoorziening die geschikt is voor slepen.
Bevestig geen aanhanguitrusting op een andere plaats dan
aan het sleeppunt.
1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere
ontstekingsbronnen.
n
Aanhanguitrusting (zitmaaiers)
Er kunnen zich tragische ongevallen voordoen als de gebruiker
onvoldoende aandacht heeft voor de aanwezigheid van
kinderen. Kinderen worden vaak aangetrokken door de machine
en de maaiactiviteit. Ga er nooit vanuit dat kinderen op de plaats
zullen blijven staan waar u ze het laatst zag.
1. Houd kinderen uit de buurt van waar u aan het maaien bent
en laat een andere verantwoordelijke volwassene goed op
ze passen.
2. Wees attent en zet het toestel uit als kinderen in de buurt
komen.
3. Voor en tijdens het achteruitrijden moet u achter u en naar
beneden kijken zodat u kleine kinderen op kan merken.
4. Voer nooit kinderen mee, zelfs niet als het blad/de bladen
is/zijn uitgeschakeld. Zij zouden kunnen vallen en ernstig
gewond raken of de veilige bediening van de zitmaaier
kunnen hinderen. Kinderen die ooit al mee hebben mogen
rijden kunnen plotseling in het maaigebied opduiken voor
3. Verwijder nooit de brandstofdop en vul nooit brandstof bij
terwijl de motor draait. Laat de motor afkoelen vóór u
benzine bijvult.
4. Vul de machine nooit binnenshuis bij.
5. Berg de machine of de benzinehouder nooit op in een ruimte
met een open vlam of waakvlam, zoals in de buurt van een
watergeiser of ander toestel.
6. Vul houders nooit in een voertuig of in een laadbak met
plastic bekleding. Plaats houders steeds op de grond en
uit de buurt van uw voertuig voor u ze vult.
7. Haal toestellen die op benzine werken van de vrachtwagen
of aanhangwagen en vul ze op de grond bij. Als dat niet
mogelijk is, vult u de toestellen op een aanhangwagen bij
met een draagbare houder in plaats van met een
benzinepomppistool .
8. Houd het mondstuk steeds in contact met de rand van de
brandstoftank of houder tot het bijvullen is voltooid. Gebruik
geen voorzieningen die het mondstuk vanzelf open houden.
9. Als u brandstof op uw kleding hebt gemorst, trek dan
onmiddellijk iets anders aan.
10. Doe de brandstoftank nooit te vol. Breng de dop weer aan
en draai hem stevig vast.
11. Wees extra voorzichtig bij de omgang met benzine en
andere brandstoffen. Het zijn ontvlambare producten met
explosieve dampen.
12. Indien brandstof werd gemorst, mag u niet proberen om de
motor te starten maar verplaatst u de machine uit de buurt
van het gebied waar de brandstof werd gemorst om te
vermijden dat er zich een ontstekingsbron zou vormen totdat
de brandstofdampen zijn vervlogen.
155
Onderhoud
1. Laat het toestel nooit draaien in een gesloten ruimte waar
zich koolmonoxidedampen kunnen verzamelen.
2. Zorg ervoor dat alle moeren en bouten, in het bijzonder de
bevestigingsbouten van de maaibladen, goed vastzitten en
houd het toestel in een goede toestand.
3. Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen. Controleer
regelmatig of ze goed werken en voer de nodige reparaties
uit indien niet.
4. Zorg ervoor dat zich geen gras, bladeren en ander
afvalmateriaal opstapelen of afzetten in en op het toestel.
Neem gemorste olie of brandstof op en verwijder alle met
brandstof doordrenkte afval. Laat de machine afkoelen voor
u ze opbergt.
5. Als u een voorwerp raakt, stopt u en inspecteert u de
machine. Repareer de maaier, indien nodig, alvorens u hem
opnieuw te starten.
6. Voer nooit aanpassingen of herstellingen uit terwijl de motor
draait.
19. Bij maaiers met meerdere bladen moet u goed oppassen
want als u een blad laat draaien kan dat andere bladen
doen draaien.
20. Wijzig de toerenregelaar van de motor niet en drijf de motor
evenmin op. De motor gebruiken met een te grote snelheid
kan het risico op persoonlijke letsel doen toenemen.
21. Schakel de aandrijfappendages uit, leg de motor stil, haal
de sleutel uit het contact en maak de
ontstekingsbougiekabel(s) los alvorens blokkeringen van
de appendages en de afvoertrechter te verwijderen,
onderhoud of reparaties uit te voeren, bij het raken van een
voorwerp of wanneer de machine abnormaal trilt. Wanneer
u een voorwerp hebt geraakt, inspecteert u de machine op
schade en repareert u deze voor u ze opnieuw start en ze
gebruikt.
22. Blijf met uw handen altijd uit de buurt van bewegende
onderdelen, zoals de koelventilator van de hydropomp ,
wanneer de zitmaaier draait. (De koelventilator van de
hydropomp bevindt zich normaal op de bovenkant van de
aandrijfas).
23. Toestellen met hydraulische pompen, leidingen en motoren:
WAARSCHUWING: Hydraulische vloeistof die onder druk
ontsnapt kan voldoende kracht hebben om door de huid te
dringen en ernstige verwondingen te veroorzaken. Als
lichaamsvreemde vloeistof onder de huid terecht is
gekomen, moet ze binnen de paar uren chirurgisch worden
verwijderd door een arts die vertrouwd is met dit soort letsel.
Anders kan gangreen (koudvuur) optreden. Blijf met uw
lichaam en handen uit de buurt van de pengaten of
vulopeningen die hydraulische vloeistof onder hoge druk
uitstoten. Gebruik papier en karton in plaats van uw handen
om lekken op te sporen. Controleer of alle hydraulische
vloeistofaansluitingen goed dicht zijn en alle hydraulische
slangen en leidingen in goede staat verkeren voor u het
systeem onder druk zet. Als er lekken optreden, moet u de
machine onmiddellijk door een erkend dealer laten
repareren.
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
7. Inspecteer veelvuldig de onderdelen van de grasopvangzak
en afvoerbescherming en vervang waar nodig door
onderdelen die door de fabrikant worden aanbevolen.
gevaar tijdens het gebruik, beschadiging van het toestel en
het vervallen van de fabrieksgarantie.
n
13. Breng de dop van de brandstoftank en van de
brandstofhouder weer stevig aan.
8. Maaibladen zijn scherp. Omwikkel de bladen of draag
handschoenen en wees extra voorzichtig wanneer u aan
de maaibladen werkt.
9. Controleer veelvuldig de remwerking. Regel bij en herstel
waar nodig.
10. Houd de veiligheids- en instructielabels in goede staat of
vervang ze waar nodig.
11. Verwijder de brandstoffilter niet wanneer de motor warm is
want gemorste brandstof kan ontbranden. Spreid de
klemmen van de brandstofleiding niet verder dan
noodzakelijk. Zorg ervoor dat de klemmen de leidingen
stevig op de filter geklemd houden na de installatie.
12. Gebruik geen benzine die METHANOL bevat, geen gasohol
met meer dan 10% ETHANOL en ook geen
benzine-additieven of superbenzine want daardoor kan de
motor of het brandstofsysteem beschadigd worden.
13. Als u de brandstoftank leeg moet laten lopen , moet u dat
in de open lucht doen.
14. Vervang defecte knaldempers/knalpotten.
15. Gebruik uitsluitend door de fabrikant toegelaten
reserveonderdelen wanneer u herstellingen uitvoert.
16. Houd u altijd aan de specificaties van de fabrikant voor
instellingen en bijregelingen.
17. Doe voor grote onderhoudsbeurten en herstellingen
uitsluitend een beroep op erkende servicepunten.
18. Probeer nooit grote herstellingen aan dit toestel uit te voeren
tenzij u daarvoor de nodige opleiding hebt genoten. Onjuiste
onderhouds- en herstellingsprocedures kunnen leiden tot
156
24. WAARSCHUWING: Apparaat met verzamelde energie. De
foutieve ontspanning van veren kan tot ernstige lichamelijke
verwondingen leiden. Veren moeten door een bevoegd
technicus worden verwijderd.
25. Modellen die zijn uitgerust met een motorradiator:
WAARSCHUWING: Apparaat met verzamelde energie. Om
ernstig lichamelijk letsel door warme koelvloeistof of
ontsnappende stoom te voorkomen, mag u de dop van de
radiator nooit proberen verwijderen terwijl de motor draait.
Leg de motor stil en wacht tot hij is afgekoeld. Zelfs dan
moet u nog erg voorzichtig zijn wanneer u de dop verwijdert.
Veiligheids- en instructiestickers
Lees en begrijp vóór gebruik van uw machine de veiligheidsen instructiestickers. Vergelijk afbeelding 1 met de volgende
tabel. Deze voorzorgsmaatregelen, waarschuwingen en
instructies zijn voor uw veiligheid. Om persoonlijk letsel of
schade aan uw machine te voorkomen, moeten alle
veiligheidsstickers worden gelezen en opgevolgd.
E
Ond. nr. 7105868
Als een veiligheidssticker versleten of beschadigd of niet meer
leesbaar is, moet u vervangende stickers bij uw plaatselijke
dealer bestellen.
A
Sticker, Toerental
(zonder choke)
Sticker,
Hoofdveiligheid
Ond. nr. 1759648
F
Sticker,
Parkeerrem
Ond. nr. 1760177
Sticker, Afstelling
spoorbreedte
Ond. nr. 1759724
G
Sticker,
Ontgrendelingshendel
transmissie
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
B
n
(Modellen met een
handmatige
parkeerrem)
Ond. nr. 1758366
C
Sticker,
Maaihoogte
Ond. nr. 1759253
G
Sticker,
Ontgrendelingshendel
transmissie
(modellen met
vering)
Ond. nr. 1758366
D, H
Sticker, Gevaar,
Wegvliegende
voorwerpen
Ond. nr. 7106109
E
Sticker, Toerental
(choke)
Ond. nr. 7105770
157
Definities pictogrammen veiligheidsstickers
J
GEVAAR - GEVAAR VAN WEGVLIEGENDE VOORWERPEN EN
AMPUTATIE: Om letsel van ronddraaiende snijmessen te voorkomen
mogen u en anderen niet in de buurt van de rand van het maaidek
komen.
Controle van het
veiligheidsvergrendelsysteem
WAARSCHUWING
Werk NOOIT met de machine als een veiligheidsvergrendeling
of een veiligheidsinrichting niet aanwezig is of niet correct
werkt. Neem contact op met uw dealer als u hulp nodig hebt.
Probeer NOOIT om een veiligheidsinrichting te omzeilen, te
wijzigen of te verwijderen.
Modellen met een automatische
parkeerrem
TEST 1 - De motor mag NIET aanslaan als:
n
• PTO -schakelaar is ingeschakeld, OF
• rijsnelheidshendels zijn niet vergrendeld in de stand
STARTEN/PARKEREN.
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
TEST 2 - De motor MOET aanslaan als:
• PTO -schakelaar NIET is ingeschakeld, EN
• rijsnelheidshendels zijn vergrendeld in de stand
STARTEN/PARKEREN.
A
WAARSCHUWING: Zorg dat u de gebruikershandleiding hebt gelezen
en begrijpt voor u deze machine gebruikt. Weet waar alle
bedieningselementen zich bevinden en hoe deze werken. Gebruik
deze machine alleen als u voldoende kennis hebt.
B
GEVAAR - AMPUTATIE EN VERLIES VAN LEDEMATEN: Om letsel
van ronddraaiende snijmessen en bewegende delen te voorkomen,
moeten de veiligheidsvoorzieningen (beschermplaten, schermen en
schakelaars) aanwezig zijn en goed werken.
C
GEVAAR - GEVAAR VAN WEGVLIEGENDE VOORWERPEN EN
AMPUTATIE: Voorkom letsel en houdt toeschouwers en kinderen op
afstand. Verwijder voorwerpen die door de messen weggeslingerd
kunnen worden. Maai niet zonder dat de afvoertrechter of de gehele
grasopvangzak is aangebracht.
D
GEVAAR - GEVAAR VAN OMROLLEN/KANTELEN: Maai hellingen
in de hellingsrichting, niet overdwars. Maai niet op hellingen van meer
dan 10°. Verlaag uw snelheid wanneer u een bocht neemt.
E
GEVAAR - AMPUTATIEGEVAAR: Laat niemand meerijden, met
name kinderen, zelfs als de snijmessen zijn uitgeschakeld. Maai niet
achteruit, tenzij absoluut noodzakelijk. Kijk omlaag en achter u, voordat
en terwijl u achteruitrijdt.
F
GEVAAR - BEDIENINGSGEVAAR: Als er op een helling geen tractie
meer is, stop dan de voorwaartse beweging, schakel PTO uit, en rijd
langzaam achteruit de helling af.
G
GEVAAR: Activeer de parkeerrem, haal de sleutel uit het contactslot
en raadpleeg technische naslagwerken voor u reparaties of onderhoud
uitvoert.
H
GEVAAR - BRAND GEVAAR: Verwijder de sleutel en wacht drie (3)
minuten voordat u weer tankt.
I
GEVAAR - GEVAAR VAN WEGVLIEGENDE VOORWERPEN: Maai
niet zonder dat de afvoertrechter of de gehele grasopvangzak is
aangebracht.
TEST 3 - De motor moet UITSCHAKELEN als:
• de bestuurder van de stoel opstaat terwijl de PTO
geactiveerd is, OF
• de bestuurder van de stoel opstaat terwijl
rijsnelheidshendels niet zijn vergrendeld in de stand
STARTEN/PARKEREN .
TEST 4 - Remtijd van het maaiblad controleren
De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek moeten
volledig tot stilstand komen binnen de vijf seconden na het
uitschakelen van de elektrische PTO-schakelaar. Als de
aandrijfriem van de maaier niet binnen vijf seconden stopt, moet
u contact opnemen met uw dealer.
Als de motor eenmaal is gestopt, moet de PTO-schakelaar zijn
uitgeschakeld, moeten de snelheidshendels in de stand
STARTEN/PARKEREN zijn vergrendeld om de motor te kunnen
starten.
Modellen met een handmatige parkeerrem
TEST 1 - De motor mag NIET aanslaan als:
• PTO-schakelaar is ingeschakeld, OF
• de rijsnelheidshendels zijn niet vergrendeld in de stand
STARTEN/PARKEREN, OF
• de parkeerrem niet is ingeschakeld.
TEST 2 - De motor MOET aanslaan als:
• PTO-schakelaar NIET is ingeschakeld, EN
158
• rij snelheidshendels zijn vergrendeld in de stand
STARTEN/PARKEREN, EN
• de parkeer rem is ingeschakeld.
TEST 3 - De motor moet UITSCHAKELEN als:
• de bestuurder van de stoel opstaat terwijl de PTO
geactiveerd is, OF
• de bestuurder van de stoel opstaat terwijl
rijsnelheidshendels niet zijn vergrendeld in de stand
STARTEN/PARKEREN , OF
• de bestuurder van de stoel opstaat terwijl de parkeerrem
gedeactiveerd is.
Ref. Beschrijving/Functie
E
PTO-schakelaar - schakelt
maaibladkoppeling in en uit
PTO ingeschakeld - trek
schakelaar omhoog
F
Uurmeter
Geeft het totaalaantal
bedrijfsuren aan
G
Ontgrendelingshendels van
transmissie - ontgrendelt
transmissie zodat de machine vrij
kan rollen
Zie de sectie De eenheid
met de hand duwen
H
Dop brandstoftank
Draai de dop naar links om
deze te verwijderen
I
Bestuurdersstoel aanpassen
Zie de sectie Stoel
aanpassen
J
Linker snelheidsregelhendel regelt snelheid en richting van
linkerwiel
Versnellen rijsnelheid
vooruit - duw hendel naar
voren
TEST 4 - Remtijd van het maaiblad controleren
De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek moeten
volledig tot stilstand komen binnen de vijf seconden na het
uitschakelen van de elektrische PTO-schakelaar. Als de
aandrijfriem van de maaier niet binnen vijf seconden stopt, moet
u contact opnemen met uw dealer.
Neutraal - laat hendel los
Motorstart - duw hendel
naar buiten
Versnellen rijsnelheid
achteruit - trek hendel naar
achteren
Rechter snelheidsregelhendel regelt snelheid en richting van
rechterwiel; schakelt tevens
parkeerrem in *
n
K
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
Zodra de motor tot stilstand is gekomen, moet de
PTO-schakelaar worden uitgeschakeld, de parkeerrem worden
ingeschakeld en de rijsnelheidshendels moeten worden
vergrendeld in de stand STARTEN/PARKEREN om de motor
te starten.
Functies en
bedieningselementen
Pcio
tgramm
( en) Definitie/Bediening
Versnellen rijsnelheid
vooruit - duw hendel naar
voren
Neutraal - laat hendel los
Motorstart - duw hendel
naar buiten
Vergelijk de functies en de bedieningen in Afbeelding 2 met de
volgende tabel.
Versnellen rijsnelheid
achteruit - trek hendel naar
achteren
Ref. Beschrijving/Functie
* Parkeerrem (alleen
modellen met
automatische parkeerrem)
A
B
Maaidekpedaal, maaihoogtepen
en maaidekvergrendelingshendel
- stelt de maaihoogte af
Parkeerrem (alleen modellen met
een handmatige parkeerrem)
Pcio
tgramm
( en) Definitie/Bediening
Zie de sectie Afstelling
van de maaihoogte
Inschakelen - Duw hendel
naar voren en naar rechts
Uitschakelen - Duw hendel
naar links en naar
achteren
C
Toerentalregeling - regelt het
toerental van de motor
Choke aan (gesloten) Alleen op Briggs-motoren
Motortoerental snel
Motortoerental langzaam
D
Contactschakelaar - start de motor
Motor af
Motor aan (draaien)
Inschakelen - duw hendel
naar buiten
Uitschakelen - trek hendel
naar binnen
Bediening
Aanbevolen olie
Oliecapaciteit: Zie het hoofdstuk Specificaties .
Voor de beste prestatie raden wij het gebruik van Briggs &
Stratton Warranty Certified oliesoorten aan. Andere
hoogwaardige soorten reinigingsolie zijn acceptabel als zij
geschikt zijn voor SF, SG, SH, SJ of hoger. Gebruik geen
speciale additieven.
De buitentemperaturen bepalen de juiste olieviscositeit voor de
motor. Bepaal met behulp van de tabel de beste viscositeit voor
het verwachte buitentemperatuurbereik.
Motorstart
159
contact op met een erkende dealer en laat het oliedrukprobleem
verhelpen.
Aanbevolen brandstof
De brandstof moet aan de volgende eisen voldoen:
• Schone, verse, loodvrije benzine.
• Minimaal 87 octaan / 87 AKI (91 RON). Zie hieronder voor
gebruik op grote hoogte.
• Benzine met tot 10% ethanol (gasohol) is toegestaan.
SAE 30 - Onder 4°C (40°F) zal het gebruik van SAE 30 leiden tot
problemen bij het starten.
B
10W-30 - Boven 27°C (80°F) kan het gebruik van 10W-30 leiden tot
een hoger olieverbruik. Controleer het oliepeil vaker.
C
Synthetisch 5W-30
D
5W-30
Oliepeil controleren
Zie Afbeelding: 3
Voordat de olie bijgevuld of gecontroleerd wordt
Grote hoogte
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
• Zorg ervoor dat de motor waterpas staat.
• Verwijder eventueel vuil uit het olievulgebied.
Voeg een brandstofstabilisator aan de brandstof toe om het
brandstofsysteem tegen gomvorming te beschermen. Zie de
sectie OpslagNiet alle brandstoffen zijn gelijk. Verander bij startof prestatie problemen van tankstation of merk brandstof. Deze
motor is gecertificeerd om op benzine te lopen. Het
emissieregelsysteem voor deze motor is EM (Engine
Modifications).
n
A
OPGEPAST Gebruik geen benzine die niet is goedgekeurd
zoals E15 en E85. Meng geen olie in de benzine en pas de
motor niet aan voor alternatieve brandstoffen. Gebruik van
brandstoffen die niet zijn goedgekeurd zorgt voor schade aan
motoronderdelen, wat niet wordt gedekt onder de garantie.
1. Verwijder de peilstok (A, Afbeelding 3) en veeg deze met
een schone doek af.
2. Plaats de peilstok en draai deze vast (A, Afbeelding 3).
3. Verwijder de peilstok en controleer het oliepeil. Het oliepeil
is juist als het bovenaan bij de indicator voor vol (B,
Afbeelding 3) op de peilstok staat.
4. Als het oliepeil laag is, voeg dan langzaam olie toe via de
olievulopening (C, Afbeelding 3). Niet te veel bijvullen.
Wacht na het bijvullen één minuut en controleer het oliepeil
dan nogmaals.
Opmerking: Geen olie toevoegen aan de snelle olie-aflaat, indien
aanwezig. Voor de locatie, zie Functies en
bedieningselementen.
5. Plaats de peilstok (A, Afbeelding 3) terug en draai deze
vast.
Oliedruk
Als de oliedruk te laag is, zal een drukschakelaar (indien
aanwezig) de motor stoppen of een waarschuwingsvoorziening
activeren. Als dit gebeurt, stop dan de motor en controleer het
oliepeil met de peilstok.
Als het oliepeil tot onder de markering BIJVULLEN is gedaald,
moet u olie bijvullen tot aan de markering VOL. Start de motor
en controleer of de juiste druk aanwezig is voordat u doorgaat.
Indien het oliepeil zich bevindt tussen de markeringen ‘ADD’
(=bijvullen) en ‘FULL’ (=vol), de motor niet starten. Neem
160
Op hoogtes van meer dan 1524 meter (5.000 feet) is benzine
met minimaal 85 octaan/85 AKI (89 RON) toegestaan.
Voor machines met carburator is afstelling voor werken op grote
hoogte noodzakelijk om een goede werking te behouden.
Gebruik zonder deze afstelling veroorzaakt slechtere prestaties,
hoger brandstofverbruik en toegenomen emissies. Raadpleeg
een erkende Briggs & Stratton servicedealer voor instructies
over de afstelling voor grote hoogtes. Het gebruik van de motor
op hoogtes van minder dan 762 meter (2.500 feet) met de set
voor grote hoogtes wordt niet aanbevolen.
Voor machines met elektronische brandstofinspuiting (EFI) is
geen afstelling voor werken op grote hoogte nodig.
Brandstof bijvullen
Brand of explosie kan ernstige brandwonden of dodelijk
letsel veroorzaken.
Bij het toevoegen van brandstof
1. Reinig het gebied rond de tankdop. Verwijder de
brandstofdop (A, 4).
2. Vul de brandstoftank met brandstof. Vul de brandstoftank
niet tot boven de onderkant van de nek (B) zodat de
brandstof kan uitzetten.
3. Plaats de tankdop weer terug.
De motor starten
Het inademen van koolmonoxide kan hoofdpijn, vermoeidheid,
duizeligheid, braken, verwardheid, toevallen, misselijkheid,
flauwvallen of de dood veroorzaken.
• Gebruik de machine ALLEEN buiten.
• Zorg ervoor dat er geen uitlaatgas terecht komt in een
gesloten ruimte via ramen, deuren, ventilatie- of andere
openingen.
WAARSCHUWING
• Als u niet begrijpt hoe een specifiek bedieningselement
werkt of nog niet het hoofdstuk Functies en
bedieningselementen hebt gelezen, doe dat dan nu.
• Gebruik de zitmaaier PAS als u volledig vertrouwd bent
met de locatie en functie van ALLE bedieningselementen.
1. Terwijl u op de bestuurdersstoel zit:
• Modellen met een automatische parkeerrem: Zorg
ervoor dat de PTO-schakelaar is uitgeschakeld en dat
de rijsnelheidshendels zijn vergrendeld in de stand
STARTEN/PARKEREN. (De parkeerrem is volledig
ingeschakeld wanneer de rijsnelheidshendels zijn
vergrendeld in de stand STARTEN/PARKEREN.)
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
• Schakel de motor uit en laat de motor ten minste
gedurende 3 minuten afkoelen voordat u de benzinedop
verwijdert.
• Vul de brandstoftank buiten of in een goed geventileerde
ruimte.
• Zorg dat de brandstoftank niet overloopt. Vul de
brandstoftank niet voorbij de onderkant van de vulhals
zodat de brandstof nog kan uitzetten.
• Houd de brandstof uit de buurt van vonken, open
vlammen, waakvlammen, hitte en andere
ontstekingsbronnen.
• Controleer brandstofleidingen, tank, vuldop en
koppelingen regelmatig op barsten of lekkages. Vervang
deze, indien noodzakelijk.
• Indien brandstof wordt gemorst, dient u te wachten tot
deze verdampt is voordat u de motor start.
WAARSCHUWING
Draaiende motor stoot koolmonoxide uit, een geurloos,
kleurloos, giftig gas.
n
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn uiterst ontvlambaar
en explosief.
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn uiterst ontvlambaar en
explosief.
Brand of explosie kan ernstige brandwonden of de dood
veroorzaken.
Bij het starten van motor
• Zorg dat de bougie, de geluiddemper, de benzine dop en
het luchtfilter (indien aanwezig) aanwezig zijn en goed
vastzitten.
• Probeer de motor niet te starten als de bougie verwijderd
is.
• Als de motor verzuipt, zet de choke (indien aanwezig) in
de stand OPEN/DRAAIEN (OPEN/RUN), zet de gashendel
(indien aanwezig) in de stand SNEL en start de motor
totdat deze aanslaat.
• Modellen met een handmatige parkeerrem: Verzeker
u ervan dat de PTO-schakelaar is uitgeschakeld, de
parkeerrem is geactiveerd en de rijsnelheids hendels
zijn vergrendeld in de stand STARTEN/PARKEREN.
2. Zet de motortoerentalregeling voorbij de stand SNEL, in de
stand CHOKE.
Bij een warme motor hoeft de choke niet te worden gebruikt.
Sommige motoren zijn uitgerust met een aparte choke.
®
Sommige motoren zijn uitgerust met een ReadyStart en
hebben geen choke.
3. Steek de sleutel in het contactslot en draai hem naar
START.
4. Schakel na het starten van de motor de choke uit (indien
aanwezig) en warm de motor op door deze minimaal een
minuut te laten draaien voordat u met de zitmaaier gaat
rijden.
5. Laat de maaier na het opwarmen van de motor altijd met
het maximale toerental werken tijdens het maaien.
In een noodgeval kunt u de motor direct stilleggen door de
contactsleutel op STOP te zetten. Gebruik deze methode
uitsluitend in noodsituaties. Om de motor op een normale manier
stil te leggen volgt u de procedure zoals beschreven in De
zitmaaier en motor stopzetten.
161
De maaier stoppen
1. Zet de rijsnelheidshendels weer in de middelste (of neutrale
‘N’) stand om de voortbeweging van de zitmaaier te stoppen.
Draai de hendels naar buiten om ze te vergrendelen in de
stand STARTEN/PARKEREN.
2. Trek de handrem aan.
Op modellen met een automatische parkeerrem, wanneer
u de rijsnelheidshendels in de stand STARTEN/PARKEREN
zet wordt automatisch de parkeerrem ingeschakeld.
3. Deactiveer de PTO door de PTO-schakelaar omlaag te
drukken.
4. Zet de motortoerentalschakelaar in de stand LANGZAAM
en draai de contactsleutel in de stand UIT. Haal de sleutel
uit het contact.
verwijder de sleutel en wacht totdat alle bewegende delen
stilstaan. Op modellen met een handmatige parkeerrem ,
trek de parkeerrem aan.
2. Zet, om de transmissie te deactiveren, de rolvrijgavehendels
(A of B, afbeelding 5, afhankelijk van model), in de stand
DUWEN zoals weergegeven.
3. Ontgrendel de handrem. Op modellen met een automatische
parkeerrem, zet de rijsnelheidshendels van de stand
STARTEN/PARKEREN naar de stand ‘N’ (Neutraal) om de
parkeerrem in te schakelen.
4. U kunt de zitmaaier nu met de hand voortduwen.
5. Na het verplaatsen van de zitmaaier heractiveert u de
transmissies door de rolvrijgavehendels terug te duwen
naar de stand RIJDEN.
Rijden
Maaien
Rijden met de Zero Turn oefenen
De rijsnelheidshendels van de zero-turn zitmaaier reageren
zeer snel en het vergt enige oefening voordat u de maaier
soepel en efficiënt vooruit en achteruit kunt rijden en kunt
draaien.
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
2. Start de motor. Zie de sectie De motor starten.
Voordat u probeert om met de zero-turn zitmaaier te rijden, leest
u de sectie Functies en bedieningselementen en moet u de
locatie en functie begrijpen van alle bedieningselementen van
de machine.
n
1. Zorgt dat de PTO-schakelaar uitgeschakeld is, dat de
snelheidsregelhendels in de stand STARTEN/PARKEREN
staan en dat de bestuurder op zijn stoel zit. Op modellen
met een handmatige parkeerrem , dient u ervoor te zorgen
dat de parkeerrem is aangetrokken.
3. Stel de maaihoogte in. Zie de sectie Afstelling van de
maaihoogte.
4. Zet de motortoerentalschakelaar in de stand SNEL.
5. Activeer de PTO door de PTO-schakelaar omhoog te
trekken.
6. Draai de rijsnelheidshendels van de stand
STARTEN/PARKEREN in de stand ‘N’ (neutraal).
7. Begin te maaien. Zie de sectie Veiligheid van de gebruiker
voor tips over veilig maaien.
8. Als u klaar bent, schakelt u de PTO uit.
9. Stop de motor. Zie de sectie De zitmaaier en motor
stopzetten.
De zitmaaier met de hand voortduwen
WAARSCHUWING
Gevaar van onveilig gebruik.
NOOIT de transmissies deactiveren en zo van hellingen af
rijden. NOOIT de rolvrijgave gebruiken voor het deactiveren
van de transmissies tenzij de beweging van de machine onder
controle is en de motor is uitgeschakeld.
OPGEPAST
De zitmaaier mag niet worden getrokken. Door het trekken
wordt de transmissie beschadigd. Gebruik geen ander voertuig
om deze machine voort te duwen of te trekken.
1. Schakel de PTO uit, vergrendel de snelheidshendels in de
stand STARTEN/PARKEREN, schakel het contact uit,
162
Neem even de tijd om de weergegeven bewegingen te oefenen
en om bekend te raken met hoe de machine voortbeweegt en
stuurt, voordat u begint te maaien.Dit is zeer belangrijk om
het meeste te halen uit de zero-turn zitmaaier.
Zoek een glad en vlak deel van uw gazon uit; één met voldoende
ruimte om te manoeuvreren. Verwijder voor u begint eerst alle
voorwerpen, dieren en personen. Gebruik de maaier met
gemiddelde snelheid tijdens deze oefening (maar gebruik de
maaier ALTIJD op volle snelheid tijdens het maaien), en neem
langzaam een bocht om slippen en beschadiging van uw gazon
te vermijden.
We raden aan om te beginnen met de procedure Soepel rijden
, en vervolgens verder gaat met de voorwaartse, achterwaartse
en draaimanoeuvres.
Soepel rijden
De bedieningshendels van de Zero Turn zitmaaier reageren
zeer snel.
De BESTE methode voor het gebruik van de rijsnelheidshendels
is het volgen van de drie stappen - zoals weergegeven in
afbeelding 6.
EEN plaats uw handen op de hendels zoals weergegeven.
TWEE om vooruit te rijden, moet u de hendels met uw palmen
langzaam naar voren duwen.
DRIE om het toerental te verhogen, moet u de hendels verder
naar voren duwen. Om het toerental soepel te verlagen, moet
u de hendels weer langzaam naar de neutrale stand bewegen.
Oefenen met vooruitrijden
Beweeg beide rijsnelheidshendels geleidelijk en gelijkmatig
NAAR VOREN vanuit de neutrale stand. Verlaag uw snelheid
en herhaal dit.
N.B.: Gewoon vooruit rijden vereist enige oefening. Indien
noodzakelijk kan de topsnelheid worden afgesteld — zie
Afstellen van de snelheid in de sectie Afstellingen achterin de
handleiding.
Oefenen met achteruitrijden
KIJK OMLAAG en ACHTER u en beweeg beide
rijsnelheidshendels dan geleidelijk en gelijkmatig NAAR
ACHTEREN vanuit de neutrale stand. Verlaag uw snelheid en
herhaal dit.
N.B.: Oefen enkele minuten met achteruitrijden voordat u dit in
de buurt van objecten probeert. De zitmaaier neemt
achteruitrijdend net zo scherpe bochten als vooruitrijdend en
het recht achteruitrijden vergt enige oefening.
Oefenen met een bocht nemen
Laat, terwijl u vooruitrijdt, een hendel langzaam terugkomen
naar de neutrale stand. Herhaal dit een aantal keer.
Denk eraan: hoe meer u oefent, hoe meer controle u over
de maaier zult hebben!
Een aanhanger bevestigen
Bevestig de aanhangwagen met een trekhaakpen (A, figuur )
van de correcte grootte12en klem (B). Zie de sectie Veiligheid
van de gebruiker voor extra veiligheidsinformatie over
aanhangers en slepen.
WAARSCHUWING
Gevaar bij slepen
Slepen van lasten kan gevaarlijk zijn en leiden tot
controleverlies op hellingen.
• Het maximale bruto (aanhanger & last) gewicht van de
aanhanger is 200 lbs (91 kg).
• Maai niet op hellingen van meer dan 5 graden.
• Verminder snelheid en wees zeer voorzichtig op hellingen.
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
N.B.: Om beschadiging van uw gazon door ronddraaien direct
op het eigen spoor te voorkomen, kunt u het beste ervoor zorgen
dat beide wielen ten minste iets naar voren blijven draaien.
Als u zowel meer vertrouwen als meer ervaring krijgt met het
gebruik van uw Zero Turn zitmaaier, zult u meer bewegingen
leren maken, waardoor u minder tijd hoeft te besteden aan het
maaien en er meer plezier van hebt!
n
Basisbesturing
Oefenen met op de plaats ronddraaien
Om op de plaats rond te draaien (“zero turn”) moet u tegelijkertijd
de ene rijsnelheidshendel vanuit de neutrale stand naar voren
bewegen en de andere naar achteren. Herhaal dit een aantal
keer.
N.B.: Als u de mate waarin u aan elke hendel trekt verandert,
naar voren of naar achteren, wijzigt u daarmee het
“scharnierpunt” waar u omheen draait.
Afstelling van de maaihoogte
Het maaihoogtepedaal regelt de maaihoogte van de maaier.
Zie de sectie Specificaties voor afstellen van bereik
maaihoogte.
Afstellen van de maaihoogte:
1. Druk het maaihoogtepedaal volledig in (A, figuur 13) totdat
transportvrijgavehendel (B) het maaidek wordt in de hoogste
stand vergrendeld (transportpositie).
2. Verwijder de pen (C, figuur 13) van de afstelbeugel en plaats
deze in de gewenste opening.
Omkeren aan het einde van een rij
Opmerking: Zorg ervoor dat de pen is aangebracht in de
openingen in zowel de onderste als de bovenste plaat van de
afstelbeugel.
Dankzij het unieke vermogen van uw maaier om op de plaats
rond te draaien, kunt u omkeren aan het einde van een
maaistrook in plaats van te moeten stoppen en een bocht te
moeten maken voordat u met een nieuwe strook kunt beginnen.
3. Trap het maaihoogtepedaal in, beweeg de
transportvrijgavehendel naar buiten en laat het pedaal
langzaam los tot het tegen de pen rust.
Bijvoorbeeld, om aan het einde van de rij linksom te draaien,
moet u:
De maaier verwijderen en installeren
1. uw snelheid verlagen aan het einde van de rij.
Raadpleeg de handleiding van maaidek voor instructies voor
het verwijderen en installeren van het maaidek.
Gevorderd rijden
2. De RECHTER snelheidsregelhendel iets naar voren
bewegen, terwijl u de LINKER snelheidsregelhendel naar
achteren beweegt naar de middelste stand en dan vanuit
deze middelste stand iets naar achteren.
3. maai dan weer in voorwaartse richting.
Maaidek waterpas maken
Raadpleeg de handleiding van het maaidek voor instructies
over het waterpas maken van het maaidek.
Met deze techniek maakt u een bocht naar LINKS met een
kleine overlapping van de net gemaaide rij, waardoor u niet
meer terug hoeft te rijden om gemist gras opnieuw te maaien.
163
Bagagerek (niet op alle modellen)
Het bagagerek is ontworpen voor lasten tot 22,7 kg (50 lbs). In
de sleuven aan de achterkant van het rek past een 2 x 4 of een
2 x 6 om de lasten tijdens het transport op hun plaats te houden.
WAARSCHUWING
Verlies van lichaamsdelen
Draaiende maaibladen snijden armen en benen af. Laat
niemand meerijden (met name kinderen) zelfs niet als de
maaibladen zijn uitgeschakeld. Passagiers kunnen vallen of
terugkomen voor nog een ritje wanneer u dat totaal niet
verwacht.
Afstellen ophanging (indien aanwezig)
De schokbrekers (A, figuur 15 - voorkant wordt getoond,
achterkant hetzelfde) kunnen worden aangepast om de
voorspanning op de veren te veranderen. Zo kan de bestuurder
het rijgedrag aanpassen aan het gewicht van de bestuurder en
aan de bedrijfsomstandigheden.
Minder voorspanning:
• Laag bestuurdersgewicht
• Zachter, meer gedempt rijden
• De beste keus voor relatief vlak terrein
Meer voorspanning:
WAARSCHUWING
Verlies van controle en gevaar van kantelen
Weken met lasten op het bagaerek die zwaarder zijn dan 50
lbs kan gevaarlijk zijn en kan controleverlies en kantelen
veroorzaken.
De voorspanning instellen:
1. Parkeer de zitmaaier op een vlakke, horizontale ondergrond.
Ontkoppel de PTO, draai de snelheidshendels in de stand
STARTEN/PARKEREN en stop de motor.
n
Het bagagerek kan omhoog worden gebracht om bij het
motorcompartiment te kunnen zonder het rek te verwijderen.
• Hoog bestuurdersgewicht
• Stijver, ruiger rijden
• Beter te hanteren en meer stabiliteit op heuvelachtig terrein
2. Draai de voorspannings kraag (B, figuur 15) naar een
hogere sleuf (-) om de voorspanning te verlagen, of naar
een lagere sleuf (+) om de voorspanning te verhogen. Zorg
ervoor dat alle schokbrekers zijn ingesteld op dezelfde
hoeveelheid voorspanning.
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
Het bagagerek verhogen
1. Doe de zitting omhoog (A, figuur 14).
2. Trek stevig aan de achterkant van het rek (B, figuur 14).
3. Als het rek weer omlaag wordt gebracht, dient u stevig op
het rek te drukken om de achterkant van het rek weer goed
in de borgclips (D) te laten vallen.
Het verwijderen van het bagagerek
1. Verwijder de pennen (C, figuur 14), zet de voorkant van het
rek vast aan het frame van de zitmaaier.
2. Trek stevig aan de achterkant van het rek om de borgclips
los te maken (D, figuur 14).
3. Til het bagagerek op en verwijder deze van de zitmaaier.
VOORZICHTIG
Om letsel te voorkomen dient u asstentie te hebben bij het
verwijderen of monteren van het bagagerek.
Het bagagerek installeren
1. Plaatst het rek boven het motorcompartiment en brengt de
openingen aan de voorkant van het rek in lijn met de
openingen in de framebeugels.
2. Plaats de pennen (C, figuur 14) in de openingen.
3. Laat de achterkant van het rek zakken en druk er stevig op
zodat het in de borgclips valt (D, figuur 14).
VOORZICHTIG
Om letsel te voorkomen dient u asstentie te hebben bij het
verwijderen of monteren van het bagagerek.
164
Onderhoud
Onderhoudsschema
WAARSCHUWING
Onbedoelde vonken kunnen resulteren in brand of een
elektrische schok.
Ongewild starten kan leiden tot beknelling, traumatische
amputatie of scheurwonden.
Vóór het uitvoeren van instellingen of reparaties:
• Maak de bougie kabel los en houd de kabel op veilige
afstand van de ontstekingsbougie.
• Koppel de minkabel van de accu los (alleen bij maaiers
met elektrisch starten).
• Gebruik alleen correct gereedschap.
• Verander niets aan de regulateur, koppelingen of andere
onderdelen om het motortoerental te verhogen.
• Vervangende onderdelen moeten identiek zijn aan en op
dezelfde positie worden geïnstalleerd als de originele
onderdelen. Andere onderdelen zullen minder goed
werken, kunnen de maaier beschadigen en kunnen letsel
veroorzaken.
• Sla niet met een hamer of hard voorwerp tegen het
vliegwiel omdat het vliegwiel anders later uit elkaar kan
vliegen tijdens gebruik.
Remtijd van het maaidek controleren
ZITMAAIER EN MAAIDEK
Iedere 8 uur of dagelijks
Controleer het veiligheidsvergrendelsysteem
De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek moeten
volledig tot stilstand komen binnen de vijf seconden na het
uitschakelen van de elektrische PTO-schakelaar.
Verwijder het vuil van de zitmaaier en het maaidek
Verwijder het vuil uit de motorruimte
Iedere 25 uur of jaarlijks *
Controleer de stoptijd van de maaibladen
Controleer de zitmaaier en het maaidek op losse bevestigingsmiddelen
Controleer de bandenspanning
Iedere 50 uur of jaarlijks *
Controleer de remwerking van de zitmaaier
Reinig de accu en kabels
Raadpleeg uw dealer jaarlijks om
De zitmaaier en het maaidek te smeren
De maaibladen te controleren**
WAARSCHUWING
Gevaar van onveilig gebruik
Als het maaiblad niet binnen 5 seconden helemaal stopt, moet
het blad worden afgesteld. Gebruik de machine niet voordat
de juiste afstelling is uitgevoerd door een erkende dealer.
Controleer of het maaiblad correct werkt. Zie Tests voor het
veiligheidsvergrendelingensysteem. Het blad moet binnen 5
seconden nadat de bediening op UIT is gezet, stoppen met
draaien.
Onderhoud van de accu
* Wat als eerste komt
WAARSCHUWING
Gevaar van brand en explosie
MOTOR
Als u de accukabels plaatst of verwijdert, moet u de negatieve
accukabel EERST loskoppelen en als LAATSTE terug
aansluiten. Doet u dat niet, dan bestaat de kans op kortsluiting
tussen de positieve pool en een stuk gereedschap.
n
**Controleer de bladen vaker bij gebruik op zandige bodem of
in zeer stoffige omgevingen.
Motorolie verversen
Iedere 8 uur of dagelijks
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
Na de eerste 5 uur
Controleer het oliepeil van de motor
Iedere 25 uur of jaarlijks *
Reinig het motorluchtfilter en het voorfilter **
Iedere 50 uur of jaarlijks *
Motorolie verversen
Vervang het oliefilter
Jaarlijks
Vervang het luchtfilter
Voorfilter vervangen
Raadpleeg uw dealer jaarlijks om
De geluiddemper en vonkenvanger te inspecteren
De bougie te vervangen
Brandstoffilter te vervangen
Het luchtkoelsysteem van de motor te reinigen
* Wat als eerste komt
** In stoffige omgevingen of als vuildeeltjes in de lucht aanwezig
zijn, moet u vaker reinigen.
De bandenspanning controleren
De bandenspanning moet op regelmatige tijdstippen worden
gecontroleerd (zie afbeelding 16), en behouden op de niveaus
weergegeven op de Specificaties kaart. Merk op dat deze
waarden lichtjes kunnen afwijken van de maximale
bandenspanning die op de zijkant van de banden wordt vermeld.
De afgebeelde drukwaarden zijn ideale waarden voor de beste
tractie en voor een langere levensduur van de banden.
De accu en accukabels schoonmaken
1. Maak de kabels los van de accu; eerst de minkabel (B,
afbeelding 17).
2. Reinig de accupolen en kabeluiteinden met een staalborstel
totdat deze glanzen.
3. Plaats de accu terug en sluit de accukabels weer aan, de
positieve kabel het eerst (A, afbeelding 17).
4. Breng een laagje petrolatum of niet-geleidend smeervet
aan op de uiteinden van de batterijkabels en polen.
5. Vergeet niet om de beschermkap op de pluspool aan te
brengen (A, afbeelding 17.
De accu opladen
WAARSCHUWING
Gevaar van explosie en brand
Houd open vlammen en vonken uit de buurt van de accu; de
uit de accu ontsnappende gassen zijn zeer explosief. Zorg
voor een goede ventilatie tijdens het laden van de accu.
Een lege accu of een accu die te zwak is om de motor te starten
kan het gevolg zijn van een defect in het laadsysteem of in een
ander elektrisch onderdeel. Als u twijfelt aan de oorzaak van
het probleem neemt u contact op met uw dealer.
Om de accu op te laden volgt u de aanwijzingen van de fabrikant
van de acculader en neemt u alle waarschuwingen in acht die
onder Veiligheid van de gebruiker in deze handleiding zijn
165
vermeld. Laad de accu tot deze volledig is opgeladen. Laad
niet op met een vermogen van meer dan 10 ampère.
Afstellen stoel en rijsnelheidshendel
De stoel en de snelheidshendels moeten worden afgesteld
zodat de snelheids hendels het gehele bewegingsbereik kunnen
bestrijken zonder in contact te komen met de benen van de
bestuurder.
De olie aftappen
1. Ontkoppel de bougiekabel terwijl de motor is uitgeschakeld,
maar nog wel warm is (A, afbeelding 21) en houd deze uit
de buurt van de bougie.
2. Verwijder de peilstok (B, afbeelding 21).
Standaard olieaftapplug
De positie van de bestuurdersstoel aanpassen
1. Verwijder de olieaftapplug (C, afbeelding 21). Laat de olie
in een goedgekeurde bak stromen.
1. Til de stoel op.
2. Draai de olieaftapplug weer vast nadat de olie is afgetapt.
2. Maak de bevestigingsmiddelen (A of B, afbeelding 18,
afhankelijk van het type stoel) onder de basis van de stoel
los.
Optionele snelle olieaftap
4. Draai de bevestigingsmiddelen vast met 9 Nm (80 lb-ft).
Afstelling van de rijsnelheidshendel
1. Maak de bevestigingsmiddelen van de snelheidshendels
(A, afbeelding 19) los om de hendels naar voren of naar
achteren.
2. Draai de dop van de olieafvoerslang los en neem deze af
(I, afbeelding 22). Laat de olieafvoerslang (H) langzaam
zakken in een goedgekeurde bak (J).
3. Draai de olieaftapplug weer vast nadat de olie is afgetapt.
Maak de olieaftapslang weer aan de zijkant van de motor
vast.
Het oliefilter vervangen
n
3. Schuif de stoel naar voren of naar achteren tot de gewenste
positie.
1. Neem de olieaftapslang los (H, afbeelding 22) van de zijkant
van de motor.
Voor vervangingsintervallen, zie het Onderhoudsschema.
1. Tap de olie af. Zie de sectie De olie aftappen.
3. Zorg er altijd voor dat beide hendels worden afgesteld zodat
ze altijd in lijn blijven (B, afbeelding 19).
2. Verwijder het oliefilter (K, afbeelding 23) en gooi deze op
de juiste manier weg.
4. Na het voltooien van de afstelling draait u de
bevestigingsmiddelen vast met 18 Nm (13 lb-ft).
3. Smeer de olie filterpakking lichtjes met verse, schone olie
in voordat u het nieuwe oliefilter plaatst.
Afstelling van de snelheid (spoor)
4. Installeer het oliefilter met de hand totdat de pakking contact
maakt met de olie filteradapter en draai het oliefilter dan
een 1/2 of 3/4 slag vast.
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
2. Verwijder de bevestigingsmiddelen om de hendels te
verhogen of te verlagen.
Als de zitmaaier naar links of naar rechts uitzwaait als de
rijsnelheidshendels in de maximaal voorwaartse stand staan,
kan de topsnelheid van elk van deze hendels worden afgesteld.
Stel alleen de snelheid af van het wiel dat sneller rijdt.
1. Draai de knop (A, afbeelding 20) van het snelste wiel telkens
een halve slag (rechtsom) verder aan tot de zitmaaier
rechtuitrijdt (spoort).
WAARSCHUWING
Gevaar van onveilig gebruik
Stel de zitmaaier NOOIT af voor een hogere snelheid vooruit
of achteruit dan waar deze voor ontworpen is.
De olie verversen
Gebruikte olie is een gevaarlijk afvalproduct en moet op de
juiste manier worden afgevoerd. Voer het niet met het
huishoudelijk afval af. Raadpleeg de plaatselijke autoriteiten,
het service centrum of uw dealer voor veilige
afvoer-/recyclingbedrijven.
166
5. Vul olie bij. Zie de sectie Bediening - Oliepeil controleren.
6. Start de motor en laat deze draaien. Controleer op
olielekkage als de motor eenmaal is opgewarmd.
7. Stop de motor en controleer het oliepeil opnieuw.
Luchtfilter onderhouden
WAARSCHUWING
Gevaar van brand en explosie
Brandstof en brandstofdampen zijn uiterst ontvlambaar en
explosief.
Brand of explosie kan ernstige brandwonden of dodelijk letsel
veroorzaken.
• Nooit de motor starten of laten draaien zonder de
luchtfiltereenheid of het luchtfilter.
OPGEPAST
Reinig het filter niet met perslucht of oplosmiddelen. Perslucht
kan het filter beschadigen en oplosmiddelen kunnen het filter
oplossen.
1. Maak de bevestigingen (A, afbeelding 24) los en verwijder
het deksel (B).
1. Parkeer de zitmaaier op een gladde vlakke ondergrond.
2. Om het luchtfilter te verwijderen (C, afbeelding 24), tilt u
het uiteinde van de filter op.
2. Bevestig de snelaansluiting (A, afbeelding 25) aan de
tuinslang (B) en koppel het aan de afspuit aansluiting (C)
op het maaidek.
3. Verwijder het voorfilter (D, afbeelding 24), indien aanwezig,
van het filter.
3. Reinig met stromend water gras en vuil van de onderzijde
van het maaidek.
4. Tik het filter voorzichtig op een hard oppervlak om het vuil
los te maken. Als het filter zeer vuil is, vervang het dan door
een nieuw filter.
4. Zet de maaier aan en stel hem in op de hoogste
maaihoogte.
5. Was het voorfilter in water met een vloeibaar wasmiddel.
Laat het dan goed aan de lucht drogen. Breng geen olie
aan op het voorfilter.
6. Verwijder de tuinslang en de snelaansluiting van de
afspuitaansluiting als u klaar bent.
6. Monteer het droge voorfilter op het filter.
Opslag
8. Plaats de afdekking.
Reinigen
2. Verwijder vuilafzettingen in het motorcompartiment en van
of rond de motor.
WAARSCHUWING
Brandgevaar
Tuinafval is ontbrandbaar.
• Verwijder stof en vuil van de zitmaaier en het maaidek.
• Verwijder vuilafzettingen rondom de motor.
Het maaidek wassen
Zet de machine (met brandstof) nooit weg in een afgesloten,
niet geventileerde ruimte. Benzinedampen kunnen in contact
komen met een ontstekingsbron (zoals een geiser, boiler etc.)
en een explosie veroorzaken. Brandstofdampen zijn ook giftig
voor mens en dier.
Bij het opslaan van brandstof of machines met brandstof
in de tank
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
1. Verwijder stof en vuil van de zitmaaier en het maaidek.
Opmerking: Sommige maaidekken hebben een
afspuitaansluiting. Zie de sectie Het maaidek wassen.
WAARSCHUWING
Gevaar van brand en explosie
n
7. Installeer het filter in het carterdeksel (E, afbeelding 24) en
druk in tot het filter op zijn plaats klikt.
5. Zet de maaier uit.
Met de afspuitaansluiting kunt u een normale tuinslang
aansluiten op de zijkant (links) van het maaidek om gras en vuil
van de onderkant te verwijderen.
WAARSCHUWING
Amputatie en gevaar van wegvliegende voorwerpen
Aanraking van de maaibladen of contact met voorwerpen die
door de maaibladen in het rond worden geworpen, kunnen
ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
• Voor het gebruiken van de maaier controleert u of de
slang goed is bevestigd en niet in contact komt met de
maaibladen.
• Als de maaier draait en de bladen geactiveerd zijn moet
de persoon die de maaier schoonmaakt op de
bestuurdersstoel zitten, en er mogen geen omstanders
in de omgeving zijn.
• Opslaan uit de buurt van fornuizen, ovens, waterkokers
of andere apparaten die een waakvlam bevatten of andere
ontstekingsbronnen, omdat deze brandstofdampen
kunnen doen ontbranden.
Apparatuur
Ontkoppel de PTO, vergrendel de rijsnelheidshendels in de
stand STARTEN/PARKEREN en verwijder de sleutel.
De accu zal langer meegaan als deze wordt verwijderd. Bewaar
de accu op een koele, droge plaats en houdt deze geheel
opgeladen tijdens de opslag. Als u de accu in de zitmaaier laat
zitten, moet u minkabel loskoppelen.
Brandstofsysteem
Brandstof kan verschalen als het langer dan 30 dagen wordt
bewaard. Verschaalde brandstof kan leiden tot zuur- en
gomafzettingen in het brandstofsysteem of op essentiële
carburateuronderdelen. Om brandstof vers te houden, kunt u
Briggs & Stratton® Behandeling met een geavanceerde
brandstofformule en -stabilisatorgebruiken, beschikbaar op
locaties waar originele Briggs & Stratton-onderdelen worden
verkocht.
U hoeft de benzine niet uit de motor af te tappen als een
brandstofstabilisator volgens de instructies wordt toegevoegd.
Laat de motor 2 minuten lopen zodat de stabilisator door het
brandstofsysteem kan circuleren. De motor en de brandstof
kunnen dan maximaal 24 maanden worden bewaard.
Als de benzine in de tank niet met een brandstofstabilisator is
behandeld, moet deze in een daarvoor goedgekeurde jerrycan
worden afgetapt. Laat de motor lopen totdat het door gebrek
167
aan brandstof stopt. Het gebruik van een brandstofstabilisator
in de opslagcontainer wordt aanbevolen om de brandstof vers
te houden.
PROBLEEM
ZOEK NAAR
OPLOSSING
Kloppende motor.
Laag oliepeil.
Controleer oliepeil en
voeg olie toe indien
nodig.
Verkeerde oliekwaliteit
gebruikt.
Zie de sectie
Aanbevolen olie.
Motorolie
Ververs de motorolie als de motor nog warm is.
Voor u het toestel start nadat het werd opgeborgen:
• Controleer het peil van alle vloeistoffen. Controleer alle
onderhoudspunten.
• Voer alle aanbevolen controles en procedures in deze
handleiding uit.
• Laat de motor enkele minuten warmlopen voordat u het
toestel gebruikt.
Overdreven olieverbruik. De motor raakt
oververhit.
Verkeerde oliekwaliteit
gebruikt.
Motoruitlaat is zwart.
Vuile luchtfilter.
OPLOSSING
De motor wil niet
aanslaan of starten.
Rijsnelheidshendels
staan niet in de stand
STARTEN/PARKEN.
Vergrendel de
rijsnelheidshendels in de
stand
STARTEN/PARKEN.
PTO-schakelaar
(elektrische koppeling)
staat in de stand AAN
(‘ON’).
Zet de schakelaar in de
stand UIT.
Parkeerrem
Activeer de parkeerrem
gedeactiveerd (alleen
modellen met een
handmatige parkeerrem)
Als de motor warm is,
laat u hem afkoelen en
vult u vervolgens
brandstof bij.
Aandrijfriem van
zitmaaier slipt.
Olie of vet op aandrijfriem Maak schoon waar nodig.
of riemschijven.
De zitmaaier stuurt
slecht.
Stuurstangenstelsel zit
los.
Zet de choke open
(indien aanwezig).
Benzine is oud of
verschaald.
Tap de brandstof af en
vul de tank met nieuwe
brandstof.
De polen van de accu
moeten worden
schoongemaakt.
Reinig de accupolen.
De accu is leeg of stuk.
Opladen of vervangen.
Problemen met het maaidek oplossen
PROBLEEM
ZOEK NAAR
OPLOSSING
Het maaidek komt niet
omhoog.
Maaidek niet goed
gemonteerd.
Zie de sectie De maaier
verwijderen en
installeren.
Maaier maait niet gelijk. Maaidek niet waterpas.
Maairesultaat ziet er
onafgewerkt uit.
De motor valt
gemakkelijk stil tijdens
het maaien.
Ontstekingsbougie(s)
Maak schoon, corrigeer
defect of vuil, of
elektrodenafstand of
elektrodenafstand onjuist. vervang.
Tap de brandstof af en
vul de tank met nieuwe
brandstof.
Motor is moeilijk te
Te rijk brandstofmengsel. Maak luchtfilter schoon.
starten of loopt niet goed.
Controleer de choke
(indien aanwezig).
Bougie defect of vuil, of Maak schoon, corrigeer
elektrodenafstand onjuist. elektrodenafstand of
vervang.
Brandstoffilter vervangen.
Zie de sectie Maaidek
waterpas maken.
De banden van de
zitmaaier zijn niet even
hard of correct
opgepompt.
Zie de sectie Onderhoud
.
Motortoerental te laag.
Zet toerentalschakelaar
in de stand SNEL.
Rijsnelheid te hoog.
Verlaag de rijsnelheid.
Motortoerental te laag.
Zet toerentalschakelaar
in de stand SNEL.
Rijsnelheid te hoog.
Verlaag de rijsnelheid.
Maaihoogte te laag
ingesteld.
Stel de maaihoogte bij de
eerste maaibeurt van
lang gras in op de
hoogste stand.
Het gemaaide gras blijft Maai met de grasafvoer
in de afvoerkoker steken. naar het reeds gemaaide
gedeelte gericht.
Overdreven
maaiervibraties.
Bevestigingen
maaibladen zitten los.
Draai vast met 68-81 Nm
(50-60 ft-lbs).
In alle andere gevallen raadpleegt u een erkende dealer.
Specificaties
MOTOR
Briggs & Stratton
Intek™ serie
168
Controleer en draai
eventuele losse
verbindingen vast.
In alle andere gevallen raadpleegt u een erkende dealer.
De brandstofafsluiter is Open de
dicht (indien aanwezig). brandstofafsluiter.
Motor verzopen.
Ontgrendel
rolvrijgavehendel(s).
n
ZOEK NAAR
De motor loopt, maar de Transmissie(s)
maaier wil niet rijden.
gedeactiveerd.
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
PROBLEEM
Brandstoffilter vuil.
Vervang het luchtfilter.
Choke in gesloten stand. Zet de choke open
(indien aanwezig).
Verhelpen van storingen van de zitmaaier
Water in brandstof.
Zie de sectie
Aanbevolen olie.
Te veel olie in het carter. Tap overtollige motorolie
af.
Problemen oplossen
Geen brandstof meer.
Controleer de koelribben
van de motor, het
aanjagerrooster en het
luchtfilter .
Cilinderinhoud
656 cc
Professional Series™
Cilinderinhoud
724 cc
- Voorwielen
1,52 bar (22 psi)
- Achterwielen
0,83 bar (12 psi)
TRANSMISSIE
Alle motoren
Oliecapaciteit
1,9 liter (64 oz)
Elektrodeafstand van bougie
0,030 inch. (0,76 mm)
Aanhaalkoppel bougie
20 Nm (180 in-lbs)
Type
Hydro-Gear® EZT®
MAAIER
Maaibreedte
107 cm (42”)
CHASSIS
117 cm (46”)
Inhoud brandstoftank
122 cm (48”)
11,4 L (3 gal)
Maaihoogte
Bandenspanning
3,8 - 11,7 cm (1,5” - 4,5”)
Nominaal vermogen
N
o
R tf
ep o
r
ro
du
ct
io
n
De aangegeven totale vermogenssterktes voor afzonderlijke modellen met benzinemotor voldoen aan of overtreffen SAE (Society
of Automotive Engineers) code J1940 Small Engine Power & Torque Rating Procedure, en de vermogenssterkte is verkregen
en gecorrigeerd volgens SAE J1995. Koppelwaarden zijn afgeleid bij 2600 TPM voor de motoren met een ‘rpm’ aangegeven op
het plaatje en 3060 TPM voor alle andere; paardenkrachtwaarden zijn afgeleid bij 3600 TPM. De grafieken van het brutovermogen
kunt u zien op www.BRIGGSandSTRATTON.COM. Het netto vermogen wordt gemeten met geplaatste uitlaat en lucht filter maar
het bruto vermogen wordt gemeten zonder deze onderdelen. Het werkelijke brutomotorvermogen zal hoger zijn dan het netto
motorvermogen en wordt o.a. beïnvloed door omgevingsomstandigheden en verschillen tussen de motoren. Gezien de vele
verschillende producten waarop onze motoren worden aangebracht, zal de benzinemotor mogelijk niet zijn nominale brutovermogen
ontwikkelen wanneer hij wordt gebruikt in een door een motor aangedreven machine. Dit verschil wordt veroorzaakt door diverse
factoren waaronder, maar niet uitsluitend, de verscheidenheid aan motoronderdelen (lucht filter, uitlaat, turbo, koelen, carburateur,
brandstofpomp etc.), toepassings beperkingen, omgevingsomstandigheden (temperatuur, vochtigheid, hoogte) en verschillen
tussen motoren. Vanwege productie- en capaciteits beperkingen kan het zijn dat Briggs & Stratton een motor met een hoger
nominaal vermogen gebruikt in plaats van de standaardmotor voor deze serie.
Opmerking: De motorgegevens in deze handleiding gelden
alleen voor Briggs & Stratton-motoren. Voor informatie over
niet-Briggs-motoren raadpleegt u de motorhandleiding die bij
uw machine werd geleverd.
Onderdelen en accessoires
Neem contact op met een erkende dealer.
169