11
nl
3.6. Verificatie van de juiste positie
•Een correcte plaatsing moet leiden tot een lekvrije
afdichting tegen de glottis met de tip van de cuff bij de
sfincter van de bovenste slokdarm.
•De verticale lijn op het omhulsel van de connector
moet anterieur gericht zijn op de neus van de patiënt.
•Aura-i is correct ingebracht wanneer de snijtanden
van de patiënt zich tussen de normale diepte van de
inbrengmarkeringen (de twee horizontale lijnen) op
het omhulsel van de connector bevinden. 2, item 5.
Verplaats het masker als de snijtanden van de patiënt
zich buiten dit bereik bevinden.
•De positie van de Aura-i kan worden beoordeeld
door capnografie, door observatie van veranderingen
in het teugvolume (bijv. een vermindering van het
uitgeademde teugvolume), door ausculteren van
bilaterale ademgeluiden en het ontbreken van geluiden
boven het epigastrium en/of het omhoog gaan van
de borstkas door de beademing. Als u vermoedt
dat de Aura-i verkeerd is geplaatst, verwijdert u het
en brengt u het opnieuw in - en zorg daarbij dat de
anesthesiediepte voldoende is.
•Een visuele bevestiging van de anatomisch correcte
positie wordt aanbevolen, bijv. door het gebruik van
een flexibele endoscoop.
ONVERWACHTE REGURGITATIE:
• Regurgitatie kan worden veroorzaakt door
onvoldoende anesthesie. De eerste tekenen van
regurgitatie kunnen spontane ademhaling, hoesten of
adem inhouden zijn.
•Als er regurgitatie optreedt en de zuurstofverzadiging
op een aanvaardbaar niveau blijft, mag de Aura-i niet
worden verwijderd. Er moet iets aan gedaan worden
door de patiënt in een 'hoofd-omlaag'-positie te
plaatsen. Koppel het anesthesiecircuit even los, zodat
de maaginhoud niet de longen in wordt geforceerd.
Controleer of de anesthesiediepte voldoende is en
verdiep de anesthesie zo nodig intraveneus.
•Breng afzuiging aan via de patiëntslang van het masker
en via de mond. Zuig de tracheobronchiale boom op
en inspecteer de bronchiën met behulp van een
flexibele endoscoop.
3.7. Gebruik met andere apparaten/apparatuur
ANESTHESIESYSTEEM EN BEADEMINGSBALLON
Het masker kan zowel voor spontane als
voor gecontroleerde beademing worden gebruikt.
Tijdens de anesthesie kan zich stikstofoxide in de cuff
verspreiden, waardoor het volume/de druk van de cuff
toeneemt. Pas de cuffdruk net genoeg aan om een goede
afdichting te verkrijgen (de cuffdruk mag niet hoger zijn
dan 60 cmH2O).
Het anesthesiebeademingssysteem moet voldoende
worden ondersteund wanneer het op de Aura-i is
aangesloten om draaien van het masker te voorkomen.
GEBRUIK MET SPONTANE BEADEMING
Aura-i is geschikt voor spontaan ademende patiënten
wanneer het masker wordt gebruikt met vluchtige middelen
of intraveneuze anesthesie op voorwaarde dat de anesthesie
voldoende is om het niveau van chirurgische stimulus te
evenaren en de cuff niet te hard wordt opgeblazen.
GEBRUIK MET POSITIEVEDRUKBEADEMING
Zorg er bij positieve-drukbeademing voor dat de
afdichting voldoende is. Om de afdichting te verbeteren,
wordt het volgende aanbevolen:
•Optimaliseer de plaatsing van de Aura-i door het hoofd
te draaien of door tractie.
•Pas de cuffdruk aan. Probeer zowel een lagere als een
hogere druk uit (een slechte afdichting van de cuff kan
worden veroorzaakt door een te lage of te hoge druk
op de cuff).
•Als er lekkage rond de cuff optreedt, verwijdert u het
masker en plaatst u het opnieuw terwijl u ervoor zorgt
dat de anesthesiediepte voldoende is.
INTUBATIE VIA AURAI
Zie tabel 1 voor het kiezen van de juiste maat ET-slang.
Controleer vóór de ingreep altijd de compatibiliteit
tussen de ET-slang en de Aura-i. Breng smeermiddel
op de ET-slang aan en controleer of de slang vrij in
de patiëntslang van de Aura-i beweegt.