VEILIGHEID 1
nl-5
d Houd uw benen, armen en lichaam binnen het
machinistcompartiment terwijl u de maaier
gebruikt. Houd uw handen en voeten uit de buurt
van de maaieenheden.
e Gebruik de maaier niet op hellingen groter dan de
veilige maximumhelling voor de uitrusting.
f Bescherming tegen omkantelen of verlies van
controle:
– Bedien de maaier op en neer op een helling
(verticaal), rijd niet dwars op de helling
(horizontaal).
– Stop of start niet plotseling op hellingen.
– Verlaag de snelheid wanneer u op hellingen werkt
of wanneer u moet draaien. Wees voorzichtig
wanneer u van richting verandert. De toestand van
het gras kan de maaierstabiliteit beïnvloeden.
– Wees voorzichtig wanneer u de maaier bedient in
de buurt van laad- en losplaatsen, sloten of dijken.
– Wees voorzichtig voor gaten in het terrein en
andere, niet-zichtbare gevaren.
g Kijk achter u en controleer of de weg vrij is
wanneer u achteruitrijdt. Bedien de maaieenheden
niet wanneer u achteruitrijdt.
h Wees voorzichtig wanneer u in de buurt komt van
hoeken, bomen of andere voorwerpen die uw zicht
kunnen belemmeren.
i De uitrusting moet beantwoorden aan de huidige
regelgeving voor gebruik op openbare wegen.
j Voordat u op paden of wegen rijdt of de maaier
erop gebruikt, schakelt u de PTO-schakelaar uit,
brengt u de maaiers omhoog en rijdt u verder
tegen een lagere snelheid. Let op ander verkeer.
k Stop de messen wanneer de maaier zich op een
ander oppervlak dan gras bevindt.
l Projecteer het gemaaide gras niet in de richting
van personen of laat andere personen niet in de
buurt komen terwijl u de maaier bedient.
m Bedien de maaier niet met beschadigde
beschermingsplaten of zonder dat de
veiligheidsvoorzieningen zijn geplaatst.
n Verander de instelling van de motorregelaar niet of
voer de motor niet op. Breng geen wijzigingen aan
de afstellers aan of knoei er niet mee. Deze zijn
voorzien van een afdichting voor de
snelheidsregeling van de motor.
o Voordat u het machinistcompartiment om een
willekeurige reden verlaat, moet u:
– Alle aandrijvingen ontkoppelen en de
aanbouwelementen neerlaten.
– De handrem koppelen.
– De motor stoppen en de sleutel verwijderen.
p Wanneer u tegen een voorwerp rijdt of wanneer de
maaier abnormaal begint te trillen, controleert u de
maaier op schade en voert u de nodige reparaties
uit.
q Verlaag de instelling van de gasklep voordat u de
motor stopt.
r Gebruik deze uitrusting niet voor toepassingen
waarvoor de maaier niet is ontworpen.
ROPS
a De ROPS is een veiligheidsapparaat. Houd de
ROPS in verticale en vergrendelde positie. Draag
altijd de veiligheidsgordel wanneer u de maaier
bedient. Zorg dat u de veiligheidsgordel snel kunt
losmaken in een noodgeval.
b Bedien de maaier alleen met de ROPS in
opgevouwen positie op een vlakke en gelijke
ondergrond indien nodig. Bedien de maaier niet
met de ROPS in opgevouwen positie op hellingen,
in de buurt van scherpe randen of water. Er is geen
kantelbescherming als de ROPS is opgevouwen.
c Controleer de speling voordat u onder objecten
rijdt. Vermijd contact tussen de ROPS en takken,
elektrische kabels en andere objecten.
d Gebruik de veiligheidsgordel nooit met de ROPS in
opgevouwen positie.
e Controleer de ROPS op schade. Zorg dat de
onderdelen van de ROPS bevestigd blijven.
f Voer geen las- of boorwerkzaamheden uit op de
ROPS en verander of buig de ROPS niet. Vervang
een beschadigde ROPS. Probeer een
beschadigde ROPS niet te repareren.
g Verwijder de ROPS niet van de maaier.
h Ransomes Jacobsen Ltd moet alle veranderingen
aan de ROPS goedkeuren.
VEILIGE HANTERING VAN BRANDSTOF
a De brandstof en brandstofdampen zijn
ontvlambaar. Wees voorzichtig wanneer u de
brandstof van de maaier bijvult. De
brandstofdampen kunnen leiden tot een explosie.
b Gebruik nooit recipiënten die niet zijn goedgekeurd
voor het opslaan of transporteren van brandstof.
c Bewaar de maaier of brandstofrecipiënten nooit in
de buurt van een open vuur of een apparaat dat tot
ontsteking van brandstof of brandstofdampen kan
leiden.
d Vul de brandstofrecipiënten niet in een voertuig, op
een aanhanger of oplegger met een plastic
bekleding. Zet de brandstofrecipiënt altijd op de
grond en uit de buurt van uw voertuig voordat u de
recipiënt vult.
e Vul de brandstof bij voordat u de maaier start.
Wanneer de motor wordt gebruikt of terwijl de
motor warm is, mag u nooit de brandstofkap
verwijderen noch brandstof aan de maaier
toevoegen.
f Tank alleen buitenshuis en rook niet tijdens het
bijvullen. Doof alle ontstekingsbronnen.
g Het brandstofinspuitstuk moet de rand van het
brandstofreservoir raken wanneer u brandstof aan
de maaier toevoegt. Gebruik geen apparaat om het
brandstofinspuitstuk in open positie te
vergrendelen.