KTM 1290 Super Duke GT 2020 de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

BEDIENINGSHANDLEIDING 2020
1290 Super Duke GT
Artikelnr. 3214112nl
BESTE KTM KLANT,
*3214112nl*
3214112nl
10/2019
BESTE KTM KLANT,
Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een modern en sportief
voertuig dat, mits goed onderhouden, u lang plezier zal schenken.
We wensen u te allen tijde een goede en veilige reis toe!
Vul hieronder de serienummers van uw voertuig in.
Voertuigidentificatiennummer ( pag. 28) Stempel dealer
Motornummer ( pag. 29)
Sleutelnummer ( pag. 29)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het
model. Kleine afwijkingen die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden
uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische
gegevens, prijzen, kleuren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en der-
gelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te
annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van een bepaald model zonder voor-
afgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen van
afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien
van speciale uitrustingen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
BESTE KTM KLANT,
2
© 2019 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toe-
stemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past kwaliteitsborgingsprocessen toe in de zin van de internationale kwaliteitsmanagement-
norm ISO 9001 om een zo hoog mogelijke productkwaliteit te bereiken.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
Stallhofnerstraße 3
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
1290 Super Duke GT EU (F9903TE, F9903TF)
1290 Super Duke GT JP (F9986TE)
INHOUDSOPGAVE
3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN............... 11
1.1 Gebruikte pictogrammen................... 11
1.2 Gebruikte formatering....................... 12
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ...................... 13
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik..... 13
2.2 Onjuist gebruik ................................ 13
2.3 Veiligheidsaanwijzingen.................... 13
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ....... 15
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ....... 16
2.6 Veilig gebruik .................................. 17
2.7 Beschermende kleding ..................... 18
2.8 Werkinstructies................................ 18
2.9 Milieu............................................. 19
2.10 Bedieningshandleiding ..................... 19
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ................... 21
3.1 Garantie.......................................... 21
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen ........... 21
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ......... 21
3.4 Service ........................................... 22
3.5 Afbeeldingen ................................... 22
3.6 Klantenservice................................. 23
4 AFBEELDING VOERTUIG............................. 24
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor
(symbolische weergave) .................... 24
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter
(symbolische weergave) .................... 26
5 SERIENUMMERS........................................ 28
5.1 Voertuigidentificatiennummer ........... 28
5.2 Typeplaatje ..................................... 28
5.3 Sleutelnummer................................ 29
5.4 Motornummer.................................. 29
5.5 Artikelnummer voorvork .................... 30
5.6 Artikelnummer schokdemper............. 30
5.7 Artikelnummer stuurdemper.............. 31
6 BEDIENINGSELEMENTEN........................... 32
6.1 Koppelingshendel ............................ 32
6.2 Remhendel...................................... 32
6.3 Gashendel....................................... 33
6.4 Combinatieschakelaar links............... 33
6.5 Lichtschakelaar ............................... 34
6.6 Menutoets....................................... 35
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar ............. 35
6.8 Claxonknop ..................................... 37
6.9 Schakelaar van cruisecontrol............. 37
INHOUDSOPGAVE
4
6.10 Combinatieschakelaar rechts............. 41
6.11 Noodstopschakelaar/e-startknop ........ 42
6.12 Noodknipperlichtschakelaar .............. 43
6.13 RACE-ON-knop ................................ 44
6.14 RACE-ON-sleutel ............................. 45
6.15 Stuurslot (antenne) .......................... 46
6.16 Wegrijblokkering .............................. 47
6.17 Stopcontact voor elektrisch
toebehoren ...................................... 48
6.18 USBaansluiting............................... 48
6.19 USB-kabel verbinden........................ 49
6.20 USB-kabel loskoppelen..................... 49
6.21 Opbergvak links openen.................... 51
6.22 Opbergvak rechts openen.................. 52
6.23 Opbergvak links sluiten..................... 53
6.24 Opbergvak rechts sluiten................... 53
6.25 Tankdop openen .............................. 54
6.26 Tankdop sluiten ............................... 56
6.27 Zadelslot......................................... 57
6.28 Boordgereedschap............................ 57
6.29 Greep ............................................. 58
6.30 Kofferdragers................................... 58
6.31 Voetsteun passagier.......................... 59
6.32 Versnellingshendel ........................... 60
6.33 Rempedaal...................................... 61
6.34 Zijstandaard .................................... 61
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................. 63
7.1 Gecombineerd instrument................. 63
7.2 Activering en test............................. 64
7.3 Dagnacht-modus............................. 65
7.4 Waarschuwingen.............................. 66
7.5 Temperatuurwaarschuwing
remsysteem..................................... 67
7.6 Waarschuwing voor glad wegdek ........ 67
7.7 Controlelampjes............................... 70
7.8 Display ........................................... 74
7.9 Tracklayout (optioneel) .................... 76
7.10 Performancelayout (optioneel).......... 77
7.11 Toerental......................................... 77
7.12 Schakelindicator.............................. 78
7.13 Weergave van de cruisecontrol........... 79
7.14 Snelheid ......................................... 80
7.15 ABSweergave.................................. 81
7.16 MTCweergave ................................. 81
7.17 Rideweergave ................................. 82
7.18 Dampweergave ............................... 82
7.19 Versnellingsindicatie ........................ 83
7.20 Handgreepverwarming (optioneel)...... 83
7.21 Zadelverwarming (optioneel) ............. 84
7.22 Loadweergave................................. 84
INHOUDSOPGAVE
5
7.23 Weergave van de
koelmiddeltemperatuur..................... 85
7.24 Brandstofpeilweergave...................... 85
7.25 Omgevingslucht-
temperatuurindicator........................ 87
7.26 Tijd ................................................ 87
7.27 Favouritesweergave ......................... 88
7.28 Quick Selector 1weergave ................ 88
7.29 Quick Selector 2weergave ................ 89
7.30 Navigationweergave (optioneel) ........ 89
7.31 Menu.............................................. 90
7.31.1 KTM MY RIDE (optioneel)............. 91
7.31.2 Audio (optioneel) ......................... 92
7.31.3 Navigation (optional).................... 94
7.31.4 Navigatie setup (optioneel) ........... 95
7.31.5 Navigatie informatie (optioneel)..... 97
7.31.6 Volume (optioneel)....................... 98
7.31.7 Bluetooth (optioneel).................... 99
7.31.8 Pairing (optioneel) ..................... 101
7.31.9 Telefonie (optioneel) .................. 104
7.31.10 Info .......................................... 105
7.31.11 Trip 1 ....................................... 106
7.31.12 Trip 2 ....................................... 107
7.31.13 General Info ............................. 108
7.31.14 TPMS ....................................... 108
7.31.15 Warnings................................... 110
7.31.16 Service ..................................... 111
7.31.17 Extra Functions ......................... 111
7.31.18 Motorcycle ................................ 112
7.31.19 Heated Grips (optioneel)............. 113
7.31.20 Heated Seat (optioneel).............. 113
7.31.21 Load......................................... 114
7.31.22 Damping................................... 115
7.31.23 Ride Mode ................................ 116
7.31.24 MTC ......................................... 117
7.31.25 MTC+MSR (optioneel)................ 118
7.31.26 ABS.......................................... 119
7.31.27 HHC (optioneel)......................... 120
7.31.28 Settings .................................... 120
7.31.29 Favourites ................................. 121
7.31.30 Quick Selector 1........................ 122
7.31.31 Quick Selector 2........................ 123
7.31.32 Shift Light ................................ 124
7.31.33 Units ........................................ 125
7.31.34 Distance ................................... 125
7.31.35 Temperature.............................. 126
7.31.36 Pressure ................................... 127
7.31.37 Consumption............................. 128
7.31.38 Language .................................. 129
7.31.39 Tijd en datum instellen .............. 129
7.31.40 Daytime Runn. Light .................. 132
7.31.41 Quickshift + (optioneel).............. 133
INHOUDSOPGAVE
6
7.31.42 Track (optioneel)........................ 134
7.31.43 Layout (optioneel)...................... 135
7.31.44 Launch Control (optioneel).......... 135
7.31.45 Anti Wheelie Mode (optioneel) .... 136
7.31.46 Heated Grips (optioneel)............. 137
7.31.47 Heated Seat Rider (optioneel) ..... 138
7.31.48 Heated Seat Pas (optioneel)........ 139
7.31.49 Corner. Light Test ...................... 140
8 ERGONOMIE ............................................ 142
8.1 Stuurstand .................................... 142
8.2 Stuurstand instellen ................... 142
8.3 Stuuruitslag instellen .................. 146
8.4 Windscherm instellen..................... 147
8.5 Helling van het gecombineerde
instrument instellen ....................... 148
8.6 Uitgangspositie koppelingshendel
instellen........................................ 150
8.7 Uitgangspositie van de remhendel
instellen........................................ 151
8.8 Uitgangspositie van het rempedaal
instellen .................................... 152
8.9 Trapper van rempedaal instellen...... 153
8.10 Uitgangspositie versnellingshendel
controleren.................................... 154
8.11 Uitgangspositie van de
versnellingshendel instellen ......... 155
8.12 Versnellingshendelvlak instellen ...... 156
9 INBEDRIJFSTELLING................................ 157
9.1 Aanwijzingen voor eerste
inbedrijfstelling ............................. 157
9.2 Motor inrijden................................ 159
9.3 Voertuig beladen............................ 160
10 RIJ-INSTRUCTIES..................................... 163
10.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfstelling ............................. 163
10.2 Voertuig starten ............................. 164
10.3 LaunchControl (optioneel).............. 168
10.4 Beginnen met rijden....................... 168
10.5 Beginnen met rijden met
LaunchControl (optioneel).............. 169
10.6 Beginnen met rijden met HHC
(Optie: Hill Hold Control) ................ 170
10.7 Anti-wheelie-modus (optioneel) ....... 171
10.8 Quickshifter + (optioneel) ............... 172
10.9 Schakelen, rijden........................... 173
10.10 MSR (optioneel)............................. 179
10.11 Afremmen ..................................... 180
10.12 Stoppen, parkeren.......................... 183
INHOUDSOPGAVE
7
10.13 Transporteren ................................ 185
10.14 Brandstof tanken ........................... 186
11 SERVICESCHEMA..................................... 189
11.1 Extra informatie ............................. 189
11.2 Verplichte werkzaamheden.............. 189
11.3 Aanbevolen werkzaamheden............ 192
12 CHASSIS AFSTELLEN ............................... 193
12.1 Voorvork/schokdemper.................... 193
12.2 "Load"........................................... 193
12.3 "Damping"..................................... 194
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ....... 195
13.1 Motorfiets met hefbok achter
opkrikken ...................................... 195
13.2 Motorfiets van hefbok achter
nemen .......................................... 195
13.3 Motorfiets met hefbok voor
opkrikken ...................................... 196
13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen ... 197
13.5 Buddyseat verwijderen.................... 198
13.6 Buddyseat monteren ...................... 199
13.7 Bestuurderszadel verwijderen .......... 199
13.8 Bestuurderszadel monteren............. 201
13.9 Windscherm demonteren ................ 202
13.10 Windscherm monteren.................... 202
13.11 Einddemper demonteren ............. 203
13.12 Einddemper monteren ................ 205
13.13 Kettingvervuiling controleren........... 206
13.14 Ketting reinigen ............................. 207
13.15 Kettingspanning controleren ........... 209
13.16 Kettingspanning instellen ............... 211
13.17 Ketting, kettingwiel,
ketting-aandrijfwiel en
kettinggeleiding controleren ............ 213
13.18 Vloeistofpeil hydraulische
koppeling controleren/corrigeren...... 218
13.19 Brandstoftankspoiler demonteren .... 221
13.20 Brandstoftankspoiler monteren........ 222
13.21 Spatbord voor demonteren .............. 223
13.22 Spatbord voor monteren .............. 223
13.23 Vuilschrapers vorkpoten
reinigen ..................................... 224
14 REMSYSTEEM.......................................... 226
14.1 Antiblokkeersysteem (ABS) ............. 226
14.2 Remtemperatuurbewaking
achter (BTM) ................................. 230
14.3 Remschijven controleren................. 231
14.4 Remvloeistofpeil voorwielrem
controleren.................................... 232
INHOUDSOPGAVE
8
14.5 Remvloeistof van de voorwielrem
bijvullen .................................... 233
14.6 Remplaketten van de voorwielrem
controleren.................................... 236
14.7 Remvloeistofpeil achterwielrem
controleren.................................... 237
14.8 Remvloeistof achterwielrem
bijvullen .................................... 238
14.9 Remplaketten achterwielrem
controleren.................................... 241
15 WIELEN, BANDEN .................................... 243
15.1 Voorwiel demonteren .................. 243
15.2 Voorwiel monteren ...................... 245
15.3 Achterwiel demonteren ............... 248
15.4 Achterwiel monteren ................... 250
15.5 Bandentoestand controleren............ 253
15.6 Bandenspanning controleren........... 255
15.7 Gebruik van bandenreparatiespray ... 257
16 ELEKTRONICA.......................................... 259
16.1 dagrijlicht (DRL) ............................. 259
16.2 Bochtverlichting............................. 260
16.3 Stopcontact voor elektrisch
toebehoren .................................... 261
16.4 12V-accu demonteren ................. 262
16.5 12V-accu monteren .................... 264
16.6 12V-accu laden .......................... 267
16.7 RACE-ON-sleutelbatterij
vervangen...................................... 272
16.8 Hoofdzekering vervangen ................ 273
16.9 Zekeringen in zekeringenblok
vervangen...................................... 275
16.10 Instelling lichtsysteem
controleren.................................... 278
16.11 Lichtbundelbreedte van de
koplamp instellen .......................... 282
16.12 Lichtbundelbreedte
bochtverlichting instellen................ 283
16.13 Diagnosestekker............................. 287
16.14 ACC1 en ACC2 vooraan .................. 288
16.15 ACC1 en ACC2 achterzijde.............. 289
17 KOELSYSTEEM......................................... 290
17.1 Koelmiddelpeil in het
compensatiereservoir controleren..... 290
17.2 Koelmiddelpeil in
compensatiereservoir corrigeren....... 292
18 MOTORAFSTEMMING ............................... 294
18.1 Ride Mode .................................... 294
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC)........ 295
INHOUDSOPGAVE
9
18.3 Slipaanpassing (optioneel) .............. 296
18.4 Throttle Response (optioneel).......... 297
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ......... 298
19.1 Motoroliepeil controleren ................ 298
19.2 Motorolie verversen, oliefilter
vervangen en oliezeven reinigen ... 299
19.3 Motorolie bijvullen ......................... 307
20 REINIGING, ONDERHOUD......................... 310
20.1 Motorfiets reinigen ......................... 310
20.2 Controle en onderhoud voor rijden
in de winter................................... 314
21 STALLING ................................................ 316
21.1 Stalling......................................... 316
21.2 Inbedrijfstelling na stalling ............. 318
22 FOUTEN OPSPOREN................................. 319
23 TECHNISCHE GEGEVENS.......................... 323
23.1 motor............................................ 323
23.2 Aanhaalmomenten motor ................ 325
23.3 Vulhoeveelheden............................ 330
23.3.1 Motorolie .................................. 330
23.3.2 Koelmiddel ............................... 330
23.3.3 Brandstof.................................. 331
23.4 Chassis ......................................... 331
23.5 Elektronica.................................... 333
23.6 Banden......................................... 334
23.7 Voorvork........................................ 334
23.8 Schokdemper ................................ 335
23.9 Aanhaalmomenten chassis.............. 335
24 VERKLARINGEN VAN
OVEREENSTEMMING................................ 343
24.1 Verklaringen van
overeenstemming........................... 343
24.2 Landspecifieke verklaring van
overeenstemming........................... 344
25 GEBRUIKSSTOFFEN ................................. 345
26 HULPSTOFFEN......................................... 349
27 NORMEN ................................................. 351
28 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ...................... 352
29 LIJST MET AFKORTINGEN ........................ 354
30 LIJST MET SYMBOLEN ............................. 355
30.1 Rode pictogrammen ....................... 355
30.2 Gele of oranje pictogrammen........... 355
INHOUDSOPGAVE
10
30.3 Groene en blauwe pictogrammen..... 356
INDEX ............................................................. 357
SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 1
11
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen toegelicht.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch
begrip. Laat de werkzaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-
garage! Daar wordt uw motorfiets door speciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het
benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een aanwijzing met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN
12
Kenmerkt een spanningsmeting.
Kenmerkt een stroommeting.
Kenmerkt het einde van een werkzaamheid, inclusief eventuele nabewerkingen.
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen
die in de begrippenlijst worden uitgelegd.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
13
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
Dit voertuig is ontworpen en gebouwd om bestand te zijn tegen de gebruikelijke belastingen van normaal wegge-
bruik en gebruik op het circuit. Dit voertuig is alleen geschikt voor gebruik op geasfalteerde wegen.
Info
Dit voertuig is alleen in de gehomologeerde uitvoering toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Onjuist gebruik
Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en
milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfs- en hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specifica-
ties.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het beschreven product dienen enkele veiligheidsaanwijzingen in acht te worden
genomen. Lees daarom deze handleiding en alle andere handleidingen in de omvang van de levering zorgvul-
dig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de
tekst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
14
Info
Op goed zichtbare plaatsen op het beschreven product zijn verschillende aanwijzings- en waarschuwings-
stickers aangebracht. Geen stickers met aanwijzingen en waarschuwingen verwijderen. Als deze ontbreken
kunt u of andere personen de gevaren niet herkennen en daardoor letsel oplopen.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
15
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg
heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaat-
regelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgs-
maatregelen neemt.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
16
2.5 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende
maatregelen of de realisatie van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking stellen van systemen of componenten van een nieuw voertuig die de geluids-
demping dienen voordat het wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruiksduur van het
voertuig voor andere doeleinden dan voor service, reparatie of vervanging, evenals
2 Gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten wer-
king is gesteld.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten die uitlaat-
gassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van delen van het inlaatsysteem.
3 Gebruik in niet-correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van
het inlaatsysteem door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
17
2.6 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer
heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Het voertuig mag uitsluitend door geïnstrueerde personen worden gebruikt. Voor het wegverkeer is het juiste rijbe-
wijs vereist.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
18
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2.7 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende
kleding.
2.8 Werkinstructies
Voor zover niet anders aangegeven moet bij alle werkzaamheden het contact zijn uitgeschakeld (modellen met
contactslot, modellen met transpondersleutel) resp. de motor stilstaan (modellen zonder contactslot of transpon-
dersleutel).
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar
kunnen worden besteld onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker
(15112017000)
Onderdelen die niet kunnen worden hergebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
dichtringen, keerringen, splitpennen, borgplaten) tijdens de montage door nieuwe onderdelen vervangen.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
19
Voor enkele schroefverbindingen is schroefborging (bijvoorbeeld Loctite
®
) vereist. Specifieke aanwijzingen van de
fabrikant bij het gebruik in acht nemen.
Als op een nieuw onderdeel reeds schroefborgmiddel (bijv. Precote
®
) is aangebracht, geen extra borgmiddel aan-
brengen.
Onderdelen die na de demontage worden hergebruikt, reinigen en controleren op beschadiging en slijtage.
Beschadigde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt controleren of het voertuig verkeersveilig is.
2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en
conflicten ontstaan. Om de toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebrui-
ken, dient u milieubewust te handelen en de rechten van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de gel-
dende wet- en regelgeving in het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wet-
telijke regeling voor het afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2.10 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedie-
ningshandleiding vindt u veel informatie en tips die bediening, gebruik en service eenvoudiger maken. Alleen zo
komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt
raadplegen wanneer dat nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer
tijdens het lezen iets niet duidelijk is.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
20
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eige-
naar worden gegeven.
De bedieningshandleiding is bovendien als download op uw geautoriseerde KTM Motorcycles-dealer en op de
KTM Motorcycles-website beschikbaar.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3
21
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage
worden uitgevoerd en moeten in het service- en garantieboekje en op KTM Dealer.net worden bevestigd, aangezien
anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij schade of gevolgschade die door manipulaties en/of wijzigingen aan
het voertuig zijn veroorzaakt, bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het service- & garantieboekje.
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
Bedrijfsmiddelen en hulpstoffen volgens de bedieningshandleiding en specificaties gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aan-
bevolen en laat deze alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor ver-
oorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw
geautoriseerde KTM-dealer adviseert u graag.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
22
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor een storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de
bedieningshandleiding genoemde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis.
Door een onjuist afgesteld chassis kunnen chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt, zoals bij sterke regen, hoge temperaturen
of met zware bagage, kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk snel-
ler verslijten. Daarom kan het nodig zijn onderdelen reeds voor het bereiken van het volgende service-interval te
controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming
daarvan draagt in belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
Bij de intervallen gebaseerd op tijd of kilometerstand is het interval dat als eerste komt doorslaggevend.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de
betreffende beschrijving is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u
zich aan de aanwijzingen in de tekst.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3
23
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
4 AFBEELDING VOERTUIG
24
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
S03247-10
AFBEELDING VOERTUIG 4
25
1
Stopcontact voor elektrisch toebehoren ( pag. 48)
2
Koppelingshendel ( pag. 32)
3
Zadelslot ( pag. 57)
4
Boordgereedschap ( pag. 57)
5
Greep ( pag. 58)
6
Voetsteun passagier ( pag. 59)
7
Bestuurdersvoetsteunen
8
Versnellingshendel ( pag. 60)
9
Zijstandaard ( pag. 61)
bk
Vulopening voor motorolie
bl
Kijkglas voor motorolie
bm
Bochtverlichting ( pag. 260)
4 AFBEELDING VOERTUIG
26
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
S03249-10
AFBEELDING VOERTUIG 4
27
1
Stuurslot (antenne) ( pag. 46)
2
Tankdop
3
Combinatieschakelaar links ( pag. 33)
4
RACE-ON-knop ( pag. 44)
5
Noodstopschakelaar/e-startknop ( pag. 42)
6
Gashendel ( pag. 33)
7
Remhendel ( pag. 32)
8
Compensatiereservoir koelsysteem
9
Rempedaal ( pag. 61)
bk
Kofferdragers ( pag. 58)
5 SERIENUMMERS
28
5.1 Voertuigidentificatiennummer
402324-10
Het voertuigidentificatienummer
1
is aan de rechterkant van het
balhoofd gegraveerd.
Het voertuigidentificatienummer staat ook op het typeplaatje.
5.2 Typeplaatje
402302-10
Het typeplaatje
1
is op het balhoofd aangebracht.
SERIENUMMERS 5
29
5.3 Sleutelnummer
F01249-10
Het sleutelnummer Code number
1
staat op de KEYCODECARD.
Info
U heeft het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te
bestellen. De KEYCODECARD op een veilig plaats bewaren.
5.4 Motornummer
402296-10
Het motornummer
1
is aan rechterkant van de motor gegraveerd.
5 SERIENUMMERS
30
5.5 Artikelnummer voorvork
402295-10
Het artikelnummer van de voorvork
1
is aan de binnenkant van
de asopname gegraveerd.
5.6 Artikelnummer schokdemper
H01165-10
Het artikelnummer van de schokdemper
1
is met een sticker aan
het schokdemperhuis onder de veer aangebracht.
SERIENUMMERS 5
31
5.7 Artikelnummer stuurdemper
H01060-10
Het artikelnummer van de stuurdemper
1
is aan de onderkant
van de stuurdemper gegraveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
32
6.1 Koppelingshendel
S03195-10
De koppelingshendel
1
is aan de linkerkant van het stuur aange-
bracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijge-
steld.
6.2 Remhendel
S03196-10
De remhendel
1
is rechts aan het stuur aangebracht.
De voorwielrem wordt bediend met de remhendel.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
33
6.3 Gashendel
S03196-11
De gashendel
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
6.4 Combinatieschakelaar links
De linker combinatieschakelaar is links aan het stuur aangebracht.
S03197-10
Overzicht combinatieschakelaar links
1
Lichtschakelaar ( pag. 34)
2
Schakelaar van cruisecontrol ( pag. 37)
3
Menutoets ( pag. 35)
4
Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 35)
5
Claxonknop ( pag. 37)
6 BEDIENINGSELEMENTEN
34
6.5 Lichtschakelaar
S03198-10
De lichtschakelaar
1
is links op de combinatieschakelaar aange-
bracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar in stand
A
. In deze
stand zijn het dimlicht en het achterlicht ingescha-
keld.
Groot licht aan Lichtschakelaar in stand
B
. In
deze stand zijn het groot licht en het achterlicht inge-
schakeld.
Seinlicht Lichtschakelaar in stand
C
. In deze
stand wordt het seinlicht bediend. De lichtschakelaar
springt na het bedienen terug in de stand
A
.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
35
6.6 Menutoets
S03197-11
De menutoets is in het midden van de combinatieschakelaar links
aangebracht.
Met de menutoetsen wordt het matrixdisplay op het gecombi-
neerde instrument bestuurd.
Toets
1
is de UPtoets.
Toets
2
is de DOWNtoets.
Toets
3
is de SETtoets.
Toets
4
is de BACKtoets.
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar
S03197-12
De richtingaanwijzerschakelaar
1
is aan de combinatieschakelaar
links aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit Richtingaanwijzerschakelaar
naar het schakelaarhuis duwen.
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar links geschakeld. De richtingaanwijzer-
schakelaar springt na het schakelen terug in de mid-
delste stand.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
36
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar rechts geschakeld. De richtingaanwijzer-
schakelaar springt na het schakelen terug in de mid-
delste stand.
Info
Als softwarefunctie is een automatische richtingaanwijzer-
uitschakelaar (ATIR) beschikbaar.
De ATIR-functie gebruikt een tijdklok en een rijafstandsme-
ter.
Als de richtingaanwijzer gedurende minimaal 10 seconden
en 150 meter rijafstand ingeschakeld is geweest, wordt de
richtingaanwijzer uitgeschakeld.
Als het voertuig stilstaat, worden de beide meters gestopt.
Als de richtingaanwijzerschakelaar opnieuw wordt bediend,
worden beide meters gereset.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
37
6.8 Claxonknop
S03197-13
De claxonknop
1
is op de gecombineerde schakelaar links aan-
gebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie.
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon
bediend.
6.9 Schakelaar van cruisecontrol
S03197-14
De schakelaar
1
van de cruisecontrol is links op de combinatie-
schakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Schakelaar van cruisecontrol in de uitgangspositie.
Schakelaar van cruisecontrol naar links gedrukt. In
deze stand wordt de cruisecontrol in- en uitgeschakeld. De
bedrijfstoestand wordt op het gecombineerde instrument
weergegeven.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
38
Schakelaar van cruisecontrol kort in stand RES/+ gedrukt.
De als laatste opgeslagen doelsnelheid wordt weer geacti-
veerd. Elke keer dat de schakelaar wordt aangetikt, wordt de
doelsnelheid met 1 km/h of 1 mph verhoogd.
Schakelaar van cruisecontrol in stand RES/+ gedrukt hou-
den. De doelsnelheid neemt stapsgewijs toe met 5 km/h of
5 mph.
Schakelaar van cruisecontrol kort in stand SET/ gedrukt.
De cruisecontrol wordt geactiveerd en de actuele snelheid
wordt aangehouden. Elke keer dat de schakelaar wordt aange-
tikt, wordt de doelsnelheid met 1 km/h of 1 mph verlaagd.
Schakelaar van cruisecontrol in stand SET/ gedrukt hou-
den. De doelsnelheid neemt stapsgewijs af met 5 km/h of
5 mph.
Info
Na activering van de cruisecontrol kan de gashendel in de
uitgangspositie teruggedraaid worden. De gekozen snelheid
blijft behouden.
Als de doelsnelheid door verdraaien van de gashendel voor
minder dan 30 seconden wordt overschreden, blijft de crui-
secontrol geactiveerd.
Om de cruisecontrol uit te schakelen, schakelaar van cruisecon-
trol naar links drukken.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
39
De cruisecontrol wordt bovendien in de onderstaande situaties
gedeactiveerd:
bediening van de remhendel
bediening van het rempedaal
bediening van de koppelingshendel
wisselen van versnelling
dichtdraaien van de gashendel tot voorbij de uitgangspositie
regeling van de motorfiets-tractiecontrole (MTC)
slip aan het achterwiel of omhoog komend voorwiel
optreden van een fout die de werking van de cruisecontrol
beperkt
overschrijden van de doelsnelheid bij een inhaalmanoeuvre
gedurende meer dan 30 seconden
6 BEDIENINGSELEMENTEN
40
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet snelheidsregelsysteem is niet
voor alle rijsituaties geschikt.
De gekozen doelsnelheid wordt onderschreden als op een
helling het motorvermogen niet voldoende is.
De gekozen doelsnelheid wordt overschreden als op een
helling het motorremwerking niet voldoende is.
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op wegen met
veel bochten.
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op een glad
wegdek (bijvoorbeeld regen, ijs, sneeuw) of op een
niet verharde ondergrond (bijvoorbeeld zand, stenen,
grind).
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet als de ver-
keerssituatie geen constante snelheid toelaat.
De cruisecontrol is alleen bij geactiveerde motorfiets-
tractiecontrole (MTC) beschikbaar.
Als de motorfiets-tractiecontrole (MTC) wordt uitgeschakeld, wordt
de cruiscontrol eveneens uitgeschakeld.
De cruisecontrol kan tijdens een sterke acceleratie niet worden
geactiveerd.
De cruisecontrol kan alleen in de 3e, 4e, 5e en 6e versnelling wor-
den geactiveerd.
Het regelbereik loopt van 40 tot 200 km/h of van 25 tot 125 mph.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
41
6.10 Combinatieschakelaar rechts
De rechter combinatieschakelaar is rechts op het stuur aange-
bracht.
S03199-10
Overzicht combinatieschakelaar rechts
1
Noodknipperlichtschakelaar ( pag. 43)
2
Noodstopschakelaar/e-startknop ( pag. 42)
3
RACE-ON-knop ( pag. 44)
6 BEDIENINGSELEMENTEN
42
6.11 Noodstopschakelaar/e-startknop
S03199-11
De noodstopschakelaar/e-startknop
1
is rechts op de combinatie-
schakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar/estartknop uit (bovenste stand)
In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken.
Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande
motor kan niet worden gestart. Er verschijnt een mel-
ding op het display.
Noodstopschakelaar/estartknop aan (middelste stand)
Deze stand is noodzakelijk bij het rijden, het ontste-
kingscircuit is gesloten.
Startmotor aan (onderste stand) In deze stand wordt
de startmotor geactiveerd.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
43
6.12 Noodknipperlichtschakelaar
S03199-12
De noodknipperlichtschakelaar
1
is rechts op de combinatie-
schakelaar aangebracht.
De noodknipperlichten worden gebruikt voor het aangeven van
noodsituaties.
Info
De noodknipperlichten kunnen bij ingeschakeld contact
of tot 60 seconden na het uitschakelen van het contact
worden in- of uitgeschakeld.
Noodknipperlichten slechts zo lang gebruiken als beslist
nodig is, aangezien dit de 12V-accu ontlaadt.
Mogelijke toestanden
Noodknipperlichten aan Alle vier knipperlichten
en de groene controlelampjes op het gecombineerde
instrument knipperen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
44
6.13 RACE-ON-knop
S03199-13
De RACE-ONknop
1
is op de combinatieschakelaar rechts aan-
gebracht.
Info
De RACE-ONknop heeft bij dit voertuig de functie van con-
tactslot.
De besturing kan alleen worden geblokkeerd als het stuur
naar links is gedraaid.
Mogelijke toestanden
RACE-ON-knop in de uitgangspositie.
RACE-ON-knop kort ingedrukt Kort indrukken schakelt
het contact in en ontgrendelt de stuurvergrendeling of scha-
kelt het contact uit. Het RACE-ON-controlelampje brandt een
keer kort ter bevestiging.
RACE-ON-knop lang ingedrukt Lang indrukken schakelt
het contact uit en vergrendelt tegelijkertijd de stuurvergrende-
ling.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
45
6.14 RACE-ON-sleutel
S01724-10
De RACE-ON-sleutel
1
heeft bij dit voertuig alles functies van
een klassieke contactsleutel.
Met de knop
2
wordt de sleutelbaard uitgeklapt. De sleutelbaard
wordt alleen gebruikt om het zadelslot te ontgrendelen en de kof-
fers (optioneel) te openen.
De zwarte contactsleutel
3
is alleen voor situaties bedoeld
waarin de RACE-ON-sleutel niet beschikbaar is of niet werkt.
De zwarte contactsleutel kan voor het starten van het voertuig wor-
den gebruikt als de batterijspanning van de RACE-ONsleutel te
laag is en de transponder van het voertuig niet wordt herkend. Ook
kan met de zwarte contactsleutel het zadelslot worden ontgrendeld
en kunnen de koffers (optioneel) worden geopend.
Info
De contactsleutels zijn uitgerust met elektronische compo-
nenten. Altijd een afstand van meerdere centimeter aan-
houden tot andere apparaten met elektronische componen-
ten.
Een verloren contactsleutel moet door een geautoriseerde KTM-
werkplaats worden gedeactiveerd om te voorkomen dat onbevoeg-
den met het voertuig gaan rijden.
De meegeleverde contactsleutels zijn in de leveringstoestand geac-
tiveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
46
Er kunnen in totaal tot vier contactsleutels onder vermelding van
het sleutelnummer bij een geautoriseerde KTM-werkplaats worden
geactiveerd.
6.15 Stuurslot (antenne)
S03212-10
Bij dit voertuig wordt het contact- en stuurslot door een contact-
loze sleutel met transponder (RACE-ONsleutel ( pag. 45)) ver-
vangen.
Om de stuurvergrendeling te activeren, moet het stuur naar links
gedraaid zijn.
Het stuur wordt via de RACE-ONknop ( pag. 44) elektrome-
chanisch ver- en ontgrendeld.
Als de batterijspanning van de RACE-ONsleutel te laag is, ofwel
de RACE-ONsleutel of de zwarte contactsleutel in het bereik
A
neerleggen en de startprocedure herhalen.
Info
Zodra de motor gestart is, de contactsleutel weer veilig
opbergen.
Mogelijke toestanden
Contact uit, besturing geblokkeerd In deze stand is het ont-
stekingscircuit onderbroken en de besturing geblokkeerd.
Contact uit, stuur ontgrendeld In deze stand is het ontste-
kingscircuit onderbroken en de besturing ontgrendeld.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
47
Contact aan, besturing ontgrendeld In deze stand is het ont-
stekingscircuit gesloten en de besturing ontgrendeld.
6.16 Wegrijblokkering
S03105-01
De elektronische wegrijblokkering beveiligt het voertuig tegen
gebruik door onbevoegden.
Zodra het contact via de RACE-ONknop ( pag. 44) wordt uit-
geschakeld, is de wegrijblokkering geactiveerd en de motorelektro-
nica geblokkeerd.
Het RACE-ONcontrolelampje
1
kan door knipperen fouten aan-
geven.
Als de optionele alarminstallatie is geïnstalleerd, knippert het
RACE-ON-controlelampje
1
als het contact is uitgeschakeld en
de alarminstallatie is ingeschakeld.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
48
6.17 Stopcontact voor elektrisch toebehoren
S03204-10
Het stopcontact
1
voor elektrisch toebehoren is aan de linker-
zijde van de instrumentenhouder aangebracht.
Deze is aangesloten op constant plus en gezekerd.
Stopcontact voor elektrisch toebehoren
Spanning 12 V
Maximale
stroomopname
10 A
6.18 USBaansluiting
S03200-10
In het linker opbergvak bevindt zich een USB-aansluiting
1
voor
de spanningsvoorziening van externe apparaten.
De USB-aansluiting wordt ingeschakeld met het contact.
USBaansluiting
Spanning 5 V
Maximale
stroomopname
2,1 A
BEDIENINGSELEMENTEN 6
49
6.19 USB-kabel verbinden
Voorwerk
Opbergvak links openen. ( pag. 51)
S03232-10
Hoofdwerk
Geschikte USB-kabel met de USB-aansluiting
1
verbinden.
USB-kabel met het apparaat verbinden en in het
opbergvak
2
opbergen.
Info
Afhankelijk van de grootte van het apparaat is een
hoekstekker handig.
Voorwerpen in het opbergvak altijd aanvullend tegen
vocht beschermen.
Kabel zodanig opbergen, dat deze niet beschadigd
raken.
Nawerk
Opbergvak links sluiten. ( pag. 53)
6.20 USB-kabel loskoppelen
Voorwerk
Opbergvak links openen. ( pag. 51)
6 BEDIENINGSELEMENTEN
50
S03232-11
Hoofdwerk
USB-kabel
1
van het apparaat loskoppelen.
USB-kabel van de USB-aansluiting
2
loskoppelen.
Nawerk
Opbergvak links sluiten. ( pag. 53)
BEDIENINGSELEMENTEN 6
51
6.21 Opbergvak links openen
S03201-10
Het stuur volledig naar rechts draaien.
Opbergvak in het bereik
A
richting vorkpoot uitklappen.
Opbergvak openen.
Info
In het opbergvak bevindt zich een USBbus
( pag. 48)
1
voor de stroomvoorziening van externe
apparaten.
Voor het rijden moet het opbergvak gesloten zijn.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
52
6.22 Opbergvak rechts openen
S03202-10
Stuur helemaal naar links draaien.
Opbergvak in het bereik
A
richting vorkpoot uitklappen.
Opbergvak openen.
Info
Voor het rijden moet het opbergvak gesloten zijn.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
53
6.23 Opbergvak links sluiten
S03201-11
Opbergvak sluiten.
Opbergvak dichtklappen.
Info
Bij naar links gedraaid stuur en geblokkeerde bestu-
ring is het opbergvak moeilijk toegankelijk, maar het
opbergvak kan niet worden afgesloten.
6.24 Opbergvak rechts sluiten
S03202-11
Opbergvak sluiten.
Opbergvak dichtklappen.
Info
Het opbergvak kan niet worden afgesloten.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
54
6.25 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
55
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
De motor is uit.
Het contact is ingeschakeld of sinds minder dan 1 minuut uitge-
schakeld.
S01718-10
Afdekking
1
langzaam omhoog klappen.
De tankdop ontgrendelt.
Tankdop
2
omhoogklappen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
56
6.26 Tankdop sluiten
S01719-10
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, gif-
tig en schadelijk voor de gezondheid.
De brandstoftankdop na het sluiten op correcte
vergrendeling controleren.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bij contact met de huid desbetreffende plek
onmiddellijk met veel water afspoelen.
Tankdop
1
omlaag klappen en omlaag drukken.
De tankdop klikt hoorbaar vast.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
57
6.27 Zadelslot
S03205-10
Het zadelslot
1
bevindt zich aan de linker voertuigzijde onder
het zadel.
Het kan met de RACE-ONsleutel of de zwarte contactsleutel wor-
den ontgrendeld.
6.28 Boordgereedschap
S01097-10
In het opbergvak onder de buddyseat bevindt zich het boordge-
reedschap
1
.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
58
6.29 Greep
S01566-10
De bijrijder kan zich tijdens het rijden aan de greep
1
vasthou-
den.
6.30 Kofferdragers
F01241-10
De kofferdragers
1
bevinden zich aan de zijkant naast de buddy-
seat.
Aan de kofferdragers kan een koffersysteem (optioneel) worden
bevestigd.
De kofferdragers mogen maximaal met het aangegeven gewicht
worden belast.
Hoogst toegestane
belasting van de kof-
ferdragers per zijde
7 kg
BEDIENINGSELEMENTEN 6
59
Info
Op de aanwijzingen van de kofferfabrikant letten.
6.31 Voetsteun passagier
S01098-11
De voetsteunen voor de passagier kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Voetsteun passagier ingeklapt Voor het rijden zonder passa-
gier.
Voetsteun passagier uitgeklapt Voor het rijden met passa-
gier.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
60
6.32 Versnellingshendel
402299-10
De versnellingshendel
1
is aan de motor links aangebracht.
402299-11
De positie van de versnellingen kan afgelezen worden van de
afbeelding.
De vrije stand bevindt zich tussen 1e en 2e versnelling.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
61
6.33 Rempedaal
402301-10
Het rempedaal
1
bevindt zich voor de rechter voetsteun.
Met het rempedaal wordt de achterwielrem bediend.
6.34 Zijstandaard
402029-10
De zijstandaard
1
bevindt zich aan de linker voertuigzijde.
De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motor-
fiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard ingeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsys-
teem. Lees de aanwijzingen in het hoofdstuk Stoppen, par-
keren.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
62
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard
worden neergezet. Het veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat
rijden. Het veiligheidsstartsysteem is niet actief.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
63
7.1 Gecombineerd instrument
S03106-10
Het gecombineerde instrument is voor het stuur aangebracht.
Het gecombineerde instrument is ingedeeld in twee functieseg-
menten.
1
Controlelampjes ( pag. 70)
2
Display
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingDelen van het gecombineerde
instrument worden in bepaalde situaties zeer heet.
Bij omgevingstemperaturen hoger dan 55 °C (131 °F),
langere stilstand bijvoorbeeld bij een verkeerslicht of
direct zonlicht, warmt vooral het display sterk op.
Raak het gecombineerde instrument in deze situaties
niet met blote handen aan.
Draag geschikte beschermende kleding.
Als u zich heeft verbrand dient u de verbrande plek
meteen onder lauwwarm water te houden.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
64
7.2 Activering en test
S03107-01
Activering
Het gecombineerde instrument wordt ingeschakeld met het con-
tact.
Info
De helderheid van de indicaties wordt geregeld door een
omgevingslichtsensor in het gecombineerde instrument.
Test
Op het display verschijnt de begroetingstekst en de controlelamp-
jes branden kort in het kader van een functiecontrole.
Info
Het controlelampje storing brandt altijd, zolang de motor
niet draait. Als de motor loopt en het controlelampje sto-
ring brandt, volgens de verkeersregels stoppen en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
Het waarschuwingslampje oliedruk brandt altijd, zolang
de motor niet loopt. Wanneer de motor loopt en het waar-
schuwingslampje oliedruk brandt, onmiddellijk volgens de
geldende verkeersregels stoppen en de motor afzetten.
Het ABS-waarschuwingslampje en het TCcontrolelampje
blijven branden totdat een snelheid van ca. 6 km/h (ca. 4
mph) of meer is bereikt.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
65
7.3 Dagnacht-modus
S03108-01
De dagmodus wordt in lichte kleuren weergegeven.
S03108-02
De nachtmodus wordt in donkere kleuren weergegeven.
Info
De omgevingslichtsensor in het gecombineerde instrument
meet de helderheid van de omgeving en schakelt het dis-
play automatisch in dag- of nachtmodus. Afhankelijk van
de helderheid die de omgevingslichtsensor meet, wordt het
display lichter of donkerder of in de andere modus gescha-
keld.
De weergavemodus kan niet handmatig worden gewisseld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
66
7.4 Waarschuwingen
S03109-01
Waarschuwingen verschijnen aan de onderste rand van het display.
Afhankelijk van hun relevantie krijgen ze een gele of rode achter-
grond.
Gele waarschuwingen
1
tonen fouten of informatie die een snelle
interventie of aanpassing van de rijstijl.
Rode waarschuwingen
2
tonen fouten of informatie die een
onmiddellijke interventie vereisen.
Info
Waarschuwingen worden verborgen door op een willekeu-
rige toets te drukken.
Alle bestaande waarschuwingen worden in het
menu Warnings weergegeven totdat ze niet meer actief zijn.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
67
7.5 Temperatuurwaarschuwing remsysteem
S03182-01
Overmatig lang en vaak gebruiken van de achterwielrem, bijvoor-
beeld bij omlaag rijden, kan leiden tot een verhoogde temperatuur
van het remsysteem.
De waarschuwing
1
wordt in het onderste gedeelte van het
gecombineerde instrument weergegeven.
Aanbevolen wordt om de achterwielrem en de voorwielrem gecom-
bineerd te gebruiken.
7.6 Waarschuwing voor glad wegdek
S03110-10
Het verschijnen van de waarschuwing voor glad wegdek wijst op
een verhoogd risico op gladde wegen.
De waarschuwing voor glad wegdek wordt in het gedeelte
1
van het display weergegeven.
De waarschuwing voor glad wegdek verschijnt op het display
wanneer de omgevingstemperatuur onder de aangegeven waarde is
gedaald.
Temperatuur 3 °C
De waarschuwing voor glad wegdek verdwijnt weer van het dis-
play wanneer de omgevingstemperatuur weer boven de aangegeven
waarde is gestegen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
68
Temperatuur 4 °C
Info
Wanneer de waarschuwing voor glad wegdek oplicht, ver-
schijnt ook de waarschuwing ICE WARNING.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
69
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
70
7.7 Controlelampjes
F01267-01
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
71
De controlelampjes geven extra informatie over de toestand van de motorfiets.
Bij het inschakelen van het contact lichten alle controlelampjes kort op.
Info
Het controlelampje storing brandt altijd, zolang de motor niet draait. Als de motor loopt en het contro-
lelampje storing brandt, volgens de verkeersregels stoppen en contact opnemen met een geautoriseerde
KTM-garage.
Het waarschuwingslampje oliedruk brandt altijd, zolang de motor niet loopt. Wanneer de motor loopt en
het waarschuwingslampje oliedruk brandt, onmiddellijk volgens de geldende verkeersregels stoppen en de
motor afzetten.
Het ABS-waarschuwingslampje en het TC-controlelampje branden tot een snelheid van ca. 6 km/h (ca.
4 mph) of meer is bereikt.
Mogelijke toestanden
RACE-ONcontrolelampje brandt/knippert geel/oranje/rood Status- of foutmelding bij het
race-on-systeem/bij de alarminstallatie.
Linker controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richtingaanwij-
zer links is ingeschakeld.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Algemeen waarschuwingslampje brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid
is gedetecteerd. Dit wordt ook op het display weergegeven.
ABS-waarschuwingslampje brandt geel Status- of foutmelding bij het ABS. Het
ABS-waarschuwingslampje knippert als de ABS-modus Supermoto is geactiveerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
72
TC-controlelampje brandt/knippert geel De MTC ( pag. 295) is niet actief of is bezig met
regelen. Het TC-controlelampje brandt ook als er een fout wordt herkend. Contact opnemen
met geautoriseerde KTM-garage. Het TCcontrolelampje knippert als de motorfietstractiecon-
trole actief ingrijpt of als de HHC ( pag. 170) (optioneel) is geactiveerd.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in positie vrij geschakeld.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Oliedruk is te laag. Onmiddellijk veilig stoppen
en de motor afzetten.
Controlelampje cruisecontrol brandt geel De functie cruisecontrol is ingeschakeld, maar de
cruisecontrol is niet actief.
Controlelampje cruisecontrol brandt groen De functie cruisecontrol is ingeschakeld en de
cruisecontrol is actief.
Controlelampje storing brandt geel De OBD heeft een fout in de voertuigelektronica gecon-
stateerd.
Het rechter controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richting-
aanwijzer rechts is ingeschakeld.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
73
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
74
7.8 Display
S03112-01
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
75
Info
De afbeelding toont het startscherm van het gecombineerde instrument. Als het menu geopend is, wordt
verder de snelheid weergegeven.
1
Tijd ( pag. 87)
2
Omgevingslucht-temperatuurindicator ( pag. 87)
3
Waarschuwing voor glad wegdek ( pag. 67)
4
Toerental ( pag. 77)
4
Schakelindicator
De schakelindicator is in de weergave van de toerenteller geïntegreerd.
5
Weergave van de cruisecontrol ( pag. 79)
6
Snelheid ( pag. 80)
7
Weergave van de koelmiddeltemperatuur ( pag. 85)
8
Favorieten rechts
9
ABSweergave ( pag. 81)
bk
MTCweergave ( pag. 81)
bl
Rideweergave ( pag. 82)
bm
Dampweergave ( pag. 82)
bn
Brandstofpeilweergave ( pag. 85)
bo
Versnellingsindicatie ( pag. 83)
bp
Eenheid van de snelheidsindicator
bq
Zadelverwarming (optioneel) ( pag. 84)
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
76
br
Handgreepverwarming (optioneel) ( pag. 83)
bs
Loadweergave ( pag. 84)
bt
Favorieten links
ck
Weergave voor verbindingsstatus (GPS, Bluetooth
®
, headset)
7.9 Tracklayout (optioneel)
S03162-10
Info
De afbeelding toont het startscherm van het gecombineerde
instrument in de geactiveerde rijmodus TRACK (optioneel)
in de track-layout. In de tracklayout worden alle favorieten
verborgen.
KTM MY RIDE is in deze modus niet beschikbaar.
Als het menu geopend is, wordt verder de snelheid weerge-
geven.
1
Slipaanpassing (optioneel) ( pag. 296)
2
LaunchControl (optioneel) ( pag. 168)
3
Throttle Response (optioneel) ( pag. 297)
4
Anti-wheelie-modus (optioneel) ( pag. 171)
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
77
7.10 Performancelayout (optioneel)
S03183-01
De afbeelding toont het startscherm van het gecombineerde
instrument in de geactiveerde rijmodus TRACK (optioneel) in de
performance-layout.
In de performance-layout wordt het standaardaanzicht van het
gecombineerde instrument gecombineerd met de functies van de
TRACK-modus (optioneel). Alleen de linker favorieten worden weer-
gegeven.
Als het menu geopend is, wordt verder de snelheid weergegeven.
7.11 Toerental
S03113-10
Het toerental wordt in het gedeelte
1
van het display weergege-
ven.
Het toerental wordt in omwentelingen per minuut weergegeven.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
78
7.12 Schakelindicator
S03114-01
De schakelindicator is in de weergave van de toerenteller geïnte-
greerd.
In het menu Settings onder Shift Light kan het toerental voor de
schakelindicator worden ingesteld. Tijdens de inrijfase (tot
1000 km/621 mi) is de schakelindicator altijd actief. Pas daarna
kan de schakelindicator worden gedeactiveerd en kunnen de
waarden voor Shines en Flashes worden ingesteld. Bij Shines
brandt de schakelindicator rood en bij Flashes knippert hij rood.
Info
In de 6e versnelling is de schakelindicator bij warme motor
na de eerste service gedeactiveerd.
Koelmiddeltempera-
tuur
35 °C
ODO < 1.000 km
Schakelindicator
brandt altijd bij
6.500 1/min
Koelmiddeltempera-
tuur
> 35 °C
ODO > 1.000 km
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
79
Shines-
schakelindicator
brandt
Flashes-
schakelindicator
knippert
7.13 Weergave van de cruisecontrol
S03115-10
De bedrijfstoestand van de geactiveerde cruisecontrol wordt in het
gedeelte
1
van het display weergegeven.
De cruisecontrol wordt bestuurd met de
schakelaar van de cruisecontrol ( pag. 37).
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
80
7.14 Snelheid
S03115-11
De snelheid wordt in het gedeelte
1
van het display weergege-
ven.
De eenheid van de snelheid kan in het menu Settings onder UNITS
worden geconfigureerd.
De snelheid wordt in kilometer per uur km/h of in mijl per uur mph
weergegeven.
Info
Vanaf 160 km/h (100 mph) wordt de lettergrootte van de
weergave proportioneel groter met de snelheid.
Bij 200 km/h (124 mph) is de maximale lettergrootte
bereikt, daarna wordt het contrast van de achtergrond
gereduceerd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
81
7.15 ABSweergave
S03115-12
De ingestelde ABS-modus wordt in het gedeelte
1
van het dis-
play weergegeven.
In het menu Motorcycle kan het ABS onder ABS worden geconfigu-
reerd.
7.16 MTCweergave
S03115-13
In het gedeelte
1
van het display wordt weergegeven of MTC is
in- of uitgeschakeld.
In het menu Motorcycle onder MTC kan de motorfietstractiecon-
trole worden in- of uitgeschakeld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
82
7.17 Rideweergave
S03115-14
De ingestelde Ride Mode wordt in het gedeelte
1
van het display
weergegeven.
In het menu Ride Mode kan de rijmodus worden geconfigureerd.
7.18 Dampweergave
S03115-15
De ingestelde Damping modus wordt in het gedeelte
1
van het
display weergegeven.
In het menu Motorcycle onder Damping kan de demping worden
geconfigureerd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
83
7.19 Versnellingsindicatie
S03115-21
De actuele versnelling wordt in het gedeelte
1
van het display
weergegeven.
7.20 Handgreepverwarming (optioneel)
S03115-16
Bij ingeschakelde handgreepverwarming verschijnt
het Heated Gripssymbool in het gedeelte
1
van het display.
De handgreepverwarming kan in het menu Motorcycle onder Hea-
ted Grips worden geconfigureerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
84
7.21 Zadelverwarming (optioneel)
S03115-17
Bij ingeschakelde zadelverwarming verschijnt
het Heated Seatsymbool in het gedeelte
1
van het display.
De zadelverwarming kan in het menu Motorcycle onder Heated Seat
worden geconfigureerd.
Info
Het verwarmingsniveau van de buddyseatverwarming kan
door een schakelaar naast de rechter handgreep worden
geregeld.
7.22 Loadweergave
S03115-18
Het ingestelde laadvermogen wordt weergegeven in het
gedeelte
1
van het display.
De nuttige last kan in het menu Motorcycle onder Load worden
geconfigureerd.
De belading alleen in onbelaste toestand configureren.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
85
7.23 Weergave van de koelmiddeltemperatuur
S03116-01
De weergave van de koelmiddeltemperatuur bestaat uit balkjes.
Hoe meer balkjes er branden, hoe warmer het koelmiddel.
Info
Bij het knipperen van alle balkjes verschijnt ook de waar-
schuwing ENGINE TEMP HIGH.
Mogelijke toestanden
Motor koud Tot drie balkjes branden.
Motor warm Vier balkjes branden.
Motor heet Vijf tot acht balkjes branden.
Motor zeer heet Alle acht balkjes knipperen rood.
7.24 Brandstofpeilweergave
S03117-10
De inhoud van de brandstoftank wordt in het gedeelte
1
van het
display weergegeven.
De weergave van het brandstofpeil bestaat uit balkjes. Hoe meer
balkjes er branden, hoe meer brandstof zich in de brandstoftank
bevindt.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
86
Info
Wanneer de brandstofvoorraad slinkt, knipperen alle acht
balkjes rood en de waarschuwing LOW FUEL verschijnt.
Om voortdurend schommelen van de weergave tijdens het
rijden te vermijden, wordt het brandstofpeil iets vertraagd
weergegeven.
Als de zijstandaard is uitgeklapt of als de noodstopschake-
laar is uitgeschakeld, wordt de brandstofpeilweergave niet
geactualiseerd.
Als de zijstandaard wordt ingeklapt en de noodstopschake-
laar ingeschakeld, wordt de volgende actualisering pas na
2 minuten uitgevoerd.
Als het gecombineerde instrument geen signaal van de
brandstofpeilsensor ontvangt, knippert de brandstofpeil-
weergave.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
87
7.25 Omgevingslucht-temperatuurindicator
S03115-19
De omgevingstemperatuur wordt in het gedeelte
1
weergegeven.
De eenheid van de omgevingstemperatuur kan in het
menu Settings onder Units worden geconfigureerd.
De omgevingstemperatuur wordt in °C of °F weergegeven.
7.26 Tijd
S03115-20
De tijd wordt in het gedeelte
1
van het display weergegeven.
In alle talen kan de tijd in 24 uursformaat of 12 uursformaat wor-
den weergegeven.
In het menu Settings onder Clock/Date kan de tijd worden geconfi-
gureerd.
Info
De tijd moet worden ingesteld als de 12V-accu losgekop-
peld is geweest van het voertuig of als de zekering eruit is
gehaald.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
88
7.27 Favouritesweergave
S03118-01
In de Favourites-weergave links en rechts worden maximaal vier
informatieteksten weergegeven.
In het menu Settings onder Favourites kunnen de linker en rechter
favorieten vrij worden geconfigureerd.
Info
Elke informatie wordt op twee regels weergegeven.
Elke informatie kan vrij op een geselecteerde plaats worden
opgeslagen.
7.28 Quick Selector 1weergave
S03137-01
Door op de UP-knop te drukken, wordt bij gesloten
menu Quick Selector 1 opgeroepen.
Door op de BACKknop te drukken, wordt Quick Selector 1 gesloten.
Info
In het menu Settings kan Quick Selector 1 worden gecon-
figureerd. Er kan een willekeurige informatietekst worden
geselecteerd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
89
7.29 Quick Selector 2weergave
S03119-02
Door op de DOWN-knop te drukken, wordt bij gesloten
menu Quick Selector 2 opgeroepen.
Door op de BACKknop te drukken, wordt Quick Selector 2 gesloten.
Info
In het menu Settings kan Quick Selector 2 worden gecon-
figureerd. Er kan een willekeurige informatietekst worden
geselecteerd.
7.30 Navigationweergave (optioneel)
S03120-01
De Navigation-weergave verschijnt bij geactiveerde navigatiefunc-
tie.
In de Navigation-weergave worden de richtingspijl, de afstand tot
het volgende routepunt, de straatnaam, de tijd van aankomst en
de afstand tot de bestemming weergegeven.
In het menu KTM MY RIDE onder Navigation kan de Navigation-
weergave worden geconfigureerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
90
Info
Als de navigatie is geactiveerd en als instelling Turn by Turn
is geselecteerd, worden de favorieten links verborgen. De
favorieten rechts blijven weergegeven.
7.31 Menu
V01145-10
Info
Om het menu te openen op het startscherm op
de SETknop
1
drukken.
Met de UP-knop
2
of de DOWN-knop
3
in het menu
navigeren.
Door de BACK-knop
4
in te drukken, wordt het actuele
menu resp. het menuoverzicht gesloten.
Als bij geopend menu geen knop van de combinatiescha-
kelaar links wordt bediend, sluit het menu automatisch na
ca. 20 seconden. Door de SETknop nog eens in te drukken,
wordt het als laatst geopende menu geopend.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
91
7.31.1 KTM MY RIDE (optioneel)
S03122-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In KTM MY RIDE kan een geschikte mobiele telefoon of headset via
Bluetooth
®
met het gecombineerde instrument worden verbonden
en de navigatiefunctie worden geconfigureerd.
Info
Niet elke mobiele telefoon en niet elke headset is geschikt
om met het gecombineerde instrument te verbinden.
De standaard Bluetooth
®
2.1 moet ondersteund worden.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
92
7.31.2 Audio (optioneel)
S03123-01
Voorwaarden
Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele
telefoon verbonden.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte headset
verbonden.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe hoog volume van uw kopte-
lefoon kan van het verkeer afleiden.
Stel het volume van uw koptelefoon zodanig in dat
u het overige verkeer nog kunt horen.
UP- of DOWNknop indrukken tot Audio is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Ingedrukt houden van de UPknop verhoogt het audiovolume.
Ingedrukt houden van de DOWNknop verlaagt het audiovo-
lume.
Kort indrukken van de UPknop wisselt naar de volgende audio-
titel.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
93
Door kort of twee keer kort drukken op de DOWN-knop wordt
afhankelijk van het telefoonmodel naar de vorige audiotitel
gewisseld of de actuele audiotitel opnieuw van voren afge-
speeld.
Drukken op de SETknop speelt de audiotitel af of pauzeert de
audiotitel.
Tip
Bij sommige mobiele telefoons moet de audioplayer van
de mobiele telefoon worden gestart, voordat de weer-
gave mogelijk is.
Voor een eenvoudigere bediening kan de Audio-functie
aan Quick Selector 1 of aan Quick Selector 2 worden toe-
gevoegd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
94
7.31.3 Navigation (optional)
S03163-01
Voorwaarden
Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd.
De KTM MY RIDE-app (optioneel) is op een geschikte telefoon
(Android-apparaten vanaf versie 6.0, iOS-apparaten vanaf ver-
sie 10) geïnstalleerd en geopend.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele
telefoon verbonden.
De GPS-functie is geactiveerd op de verbonden telefoon.
Voor spraaknavigatie: het gecombineerde instrument is met
een geschikte headset verbonden en een passend taalpakket is
in de KTM MY RIDE app gedownload.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Navigation is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
In het menu Navigation kunnen verschillende instellingen worden
uitgevoerd en kan algemene informatie worden opgeroepen.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
95
Info
De Audio-functie kan gelijktijdig met de navigatiefunctie
worden gebruikt.
Een binnenkomende oproep wordt bij actieve navigatie-
functie in een klein venster in de bovenste displayrand van
het gecombineerde instrument weergegeven. Bij actieve
telefonie kan niet in het Navigation-menu worden genavi-
geerd.
Bij ingeschakelde navigatiefunctie en verbonden apparaat
verschijnt het GPS-symbool op het display van het gecombi-
neerde instrument.
7.31.4 Navigatie setup (optioneel)
S03126-01
Voorwaarden
Functie KTM MY RIDE geactiveerd (optioneel).
De KTM MY RIDE-app (optioneel) is op een geschikte telefoon
(Android-apparaten vanaf versie 6.0, iOS-apparaten vanaf ver-
sie 10) geïnstalleerd en geopend.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele
telefoon verbonden.
De GPS-functie is geactiveerd op de verbonden telefoon.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
96
UP- of DOWNknop indrukken tot Navigation is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
UP- of DOWNknop indrukken tot Navigation Setup is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot de gewenste navigatiemo-
dus Voice Navigation of Turn by Turn is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
Info
Met Voice Navigation kan de navigatie in spraaknaviga-
tie worden gewijzigd.
Met Turn by Turn kan de navigatie in richtingspijlen wor-
den gewijzigd.
In het submenu Navigation Setup kan de navigatiemodus worden
ingesteld.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
97
7.31.5 Navigatie informatie (optioneel)
S03165-01
Voorwaarden
Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd.
De KTM MY RIDE-app (optioneel) is op een geschikte telefoon
(Android-apparaten vanaf versie 6.0, iOS-apparaten vanaf ver-
sie 10) geïnstalleerd en geopend.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele
telefoon verbonden.
De GPS-functie is geactiveerd op de verbonden telefoon.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Navigation is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
UP- of DOWNknop indrukken tot Navigation Information is gese-
lecteerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
Info
Arrival Time toont de geschatte aankomsttijd van de
mobiele telefoon.
Distance to Target toont de afstand tot de eindbestem-
ming.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
98
In het submenu Navigation Information kan informatie over de actu-
ele navigatie worden bekeken.
7.31.6 Volume (optioneel)
S03163-01
Voorwaarden
Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd.
De KTM MY RIDE-app (optioneel) is op een geschikte telefoon
(Android-apparaten vanaf versie 6.0, iOS-apparaten vanaf ver-
sie 10) geïnstalleerd en geopend.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele
telefoon verbonden.
De GPS-functie is geactiveerd op de verbonden telefoon.
Voor spraaknavigatie: het gecombineerde instrument is met
een geschikte headset verbonden en een passend taalpakket is
in de KTM MY RIDE-app gedownload.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Navigation is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
99
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe hoog volume van uw kopte-
lefoon kan van het verkeer afleiden.
Stel het volume van uw koptelefoon zodanig in dat
u het overige verkeer nog kunt horen.
UP- of DOWNknop indrukken tot Volume is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UPknop ingedrukt houden om het audiovolume te verhogen.
DOWNknop ingedrukt houden om het audiovolume te verlagen.
In het submenu Volume kan het volume van de navigatie worden
ingesteld.
7.31.7 Bluetooth (optioneel)
S03169-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Bluetooth
®
is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
100
UP- of DOWNknop indrukken tot Bluetooth
®
OFF of ON is gese-
lecteerd. Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie
bevestigd.
Info
De functie Bluetooth
®
kan alleen in combinatie
met KTM MY RIDE (optioneel) worden gebruikt.
Bij ingeschakelde Bluetooth
®
-functie verschijnen telefoon-
en helmsymbolen in het bovenste gedeelte van het gecom-
bineerde instrument. Zodra een verbinding tussen mobiele
telefoon en/of een headset bestaat, worden de symbolen
ingekleurd weergegeven.
Niet elke mobiele telefoon en niet elke headset is geschikt
om met het gecombineerde instrument te verbinden.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
101
7.31.8 Pairing (optioneel)
S03170-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd.
Functie Bluetooth
®
(optioneel) geactiveerd.
Functie Bluetooth
®
op het apparaat dat moet worden gekoppeld
eveneens geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
UP- of DOWNknop indrukken tot Pairing is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot het gewenste menupunt
Phone, Headset Rider of Headset Pass. is geselecteerd.
Info
Er kunnen nooit twee mobiele telefoons tegelijkertijd
met het gecombineerde instrument worden verbon-
den. Slechts één mobiele telefoon en één headset per
submenu kunnen tegelijkertijd met het gecombineerde
instrument worden verbonden.
In het submenu Phone kan een geschikte mobiele telefoon met
het gecombineerde instrument worden verbonden.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
102
In het submenu Headset Rider kan een geschikte headset van
de bestuurder met het gecombineerde instrument worden ver-
bonden.
In het submenu Headset Pass. kan een geschikte headset van
de passagier met het gecombineerde instrument worden ver-
bonden.
SET-knop indrukken.
Door de SETknop nog een keer in te drukken het submenu-
punt Pairing bevestigen.
Bij verbinding van het gecombineerde instrument met een
mobiele telefoon: op het gecombineerde instrument verschijnt
een melding, dat deze nu gereed is voor verbinding. Door
bevestiging van Passkey op de mobiele telefoon en op het
gecombineerde instrument wordt de verbinding succesvol
afgesloten.
Bij verbinding van het gecombineerde instrument met een
headset: de naam van de headset verschijnt op het gecombi-
neerde instrument. Door de SETknop in te drukken het appa-
raat selecteren. Door de SETknop nog een keer in te drukken
het submenupunt Confirm bevestigen. De verbinding van een
headset met het gecombineerde instrument wordt hier succes-
vol afgesloten.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
103
Info
Bij succesvolle koppeling met een geschikt apparaat
wordt de naam van de gekoppelde mobiele telefoon
of headset in het desbetreffende menu Phone, Head-
set Rider of Headset Pass. weergegeven.
UP- of DOWN-knop indrukken tot het gekoppelde appa-
raat is geselecteerd. Door de SET-knop in te drukken,
kan het gekoppelde apparaat worden gewist.
Niet elke mobiele telefoon en niet elke headset is
geschikt om met het gecombineerde instrument te
verbinden.
Als zich bij geactiveerde Bluetooth
®
-functie het als laatst ver-
bonden apparaat binnen bereik van het gecombineerde instru-
ment bevindt en eerder niet werd gewist:
Het apparaat wordt automatisch met het gecombineerde
instrument verbonden.
Als het apparaat niet automatisch na ca. 30 seconden met
het gecombineerde instrument wordt verbonden:
gecombineerd instrument opnieuw opstarten of Pai-
ring-procedure herhalen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
104
7.31.9 Telefonie (optioneel)
S03168-01
Voorwaarden
Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele
telefoon verbonden.
Het gecombineerde instrument is met een geschikte headset
verbonden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe hoog volume van uw kopte-
lefoon kan van het verkeer afleiden.
Stel het volume van uw koptelefoon zodanig in dat
u het overige verkeer nog kunt horen.
Door de SETknop in te drukken, wordt een binnenkomende
oproep aangenomen.
Door de BACKknop ingedrukt te houden, wordt een binnenko-
mende oproep afgewezen.
Ingedrukt houden van de UPknop verhoogt het audiovolume.
Ingedrukt houden van de DOWNknop verlaagt het audiovo-
lume.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
105
Info
Belduur en contactpersoon worden weergegeven.
Afhankelijk van de instelling van de mobiele
telefoon wordt de contactpersoon met naam en foto
weergegeven.
Een binnenkomende oproep wordt bij actieve navigatie-
functie in een klein venster in de bovenste displayrand
van het gecombineerde instrument weergegeven.
7.31.10 Info
S03128-01
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Info is geselecteerd. Door de
SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Info kan algemene informatie worden opgeroepen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
106
7.31.11 Trip 1
S03129-01
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Info is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Trip 1 is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Trip 1 geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bijvoor-
beeld tussen twee tankstops. Trip 1 loopt mee en telt tot 9999.
ØCons1 toont het gemiddelde verbruik op basis van Trip 1.
ØSpeed1 toont de gemiddelde snelheid op basis van Trip 1
en Trip Time1.
Trip Time1 toont de rijtijd op basis van Trip 1 en loopt zodra een
snelheidssignaal wordt ontvangen.
Fuel Range toont de mogelijk af te leggen afstand met de brand-
stofreserve.
SETknop
35 secon-
den ingedrukt
houden.
Alle items in het menu Trip 1 worden gereset.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
107
7.31.12 Trip 2
S03129-02
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Info is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Trip 2 is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Trip 2 geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bijvoor-
beeld tussen twee tankstops. Trip 2 loopt mee en telt tot 9999.
ØCons2 toont het gemiddelde verbruik op basis van Trip 2.
ØSpeed2 toont de gemiddelde snelheid op basis van Trip 2
en Trip Time2.
Trip Time2 toont de rijtijd op basis van Trip 2 en loopt zodra een
snelheidssignaal wordt ontvangen.
Fuel Range toont de mogelijk af te leggen afstand met de brand-
stofreserve.
SETknop
35 secon-
den ingedrukt
houden.
Alle items in het menu Trip 2 worden gereset.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
108
7.31.13 General Info
S03130-01
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Info is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot General Info is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Date geeft de datum aan.
ODO geeft de totale afstand aan.
Battery geeft de accuspanning aan.
Oil Temperature geeft de motorolietemperatuur aan.
7.31.14 TPMS
S03131-01
Voorwaarden
Model met TPMS.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Info is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
109
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet controlesysteem voor de
bandenspanning vormt geen vervanging voor de con-
trole voordat u gaat rijden.
Om valse alarmen te vermijden, worden de banden-
spanningswaarde over meerdere minuten geëvalueerd.
Controleer de bandenspanning voor iedere rit.
Corrigeer de bandenspanning als de deze afwijkt
van de opgegeven waarde.
Stop ook bij correcte bandenspanningswaarden
meteen als het gedrag van het voertuig op een
drukverlies in de band wijst.
UP- of DOWNknop indrukken tot Tire Air Pressure is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
Voorgeschreven waarde
Bandenspanning solo / met passagier / volledig laadvermo-
gen
voor: bij koude band 2,5 bar
achter: bij koude band 2,9 bar
In het menu Tire Air Pressure wordt de bandenspanning van voor-
en achterband weergegeven.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
110
TIRE PRESS FRONT geeft de bandenspanning voor aan.
TIRE PRESS REAR geeft de bandenspanning achter aan.
7.31.15 Warnings
S03171-01
Voorwaarden
Melding of waarschuwing aanwezig.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Info is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Warnings is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop door de waarschuwingen navigeren.
In het menu Warnings worden alle opgetreden waarschuwingen
weergegeven en opgeslagen.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
111
7.31.16 Service
S03132-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Info is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Service is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In het menu Service wordt de volgende vereiste service weergege-
ven.
7.31.17 Extra Functions
S03133-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Motorfiets met optionele extra functie.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Info is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Extra Functions is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
Met de UP- of DOWNknop door de extra functies navigeren.
In Extra Functions worden de optionele extra functies opgesomd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
112
Info
De actuele KTM PowerParts en de beschikbare software voor
uw voertuig vindt u op de KTM-website.
7.31.18 Motorcycle
S03134-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Motorcycle kunnen instellingen voor het ABS, chassis, tractiere-
geling en extra functies worden uitgevoerd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
113
7.31.19 Heated Grips (optioneel)
S03135-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Menu Heated Grips geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heated Grips is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop het verwarmingsniveau of OFF selec-
teren.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
7.31.20 Heated Seat (optioneel)
S03136-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Menu Heated Seat Rider geactiveerd.
Menu Heated Seat Pas geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heated Seat is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
114
Met de UP- of DOWNknop het verwarmingsniveau of OFF selec-
teren.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
Info
Het verwarmingsniveau voor de buddyseatverwarming
wordt met de schakelaar naast de rechter handgreep
geselecteerd.
7.31.21 Load
S03137-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil en is onbelast.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Load is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop de nuttige last selecteren.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
In het menu Load zijn vier nuttige lasten beschikbaar.
Het instellen van de veervoorspanning en de uitgaande demping
worden aangepast aan de nuttige last.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
115
7.31.22 Damping
S03138-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Damping is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop de demperinstelling selecteren.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
In de Damp-weergave wordt de ingestelde demping van de verings-
componenten weergegeven.
In het menu Damping zijn de instellingen SPORT, STREET en COM-
FORT beschikbaar.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
116
7.31.23 Ride Mode
S03139-01
Voorwaarden
Noodstopschakelaar/estartknop aan (middelste stand) Deze
stand is noodzakelijk bij het rijden, het ontstekingscircuit is
gesloten. ( pag. 42)
Cruisecontrol gedeactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Ride Mode is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop de gewenste Ride Mode selecteren.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
In het menu Ride Mode kunnen op elkaar afgestemde instel-
lingen van motor en motorfietstractiecontrole worden geselec-
teerd.
TRACK Optioneel beschikbare instelling met gehomo-
logeerd vermogen en uiterst directe respons. De motor-
fietstractiecontrole en de karakteristiek van de gasrespons
kunnen individueel worden ingesteld.
SPORT Gehomologeerd vermogen met zeer directe res-
pons, de motorfietstractiecontrole laat een hogere slip aan
het achterwiel toe.
STREET Gehomologeerd vermogen met evenwichtige
respons, de motorfietstractiecontrole laat een normale slip
aan het achterwiel toe.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
117
RAIN Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor
betere rijbaarheid, de motorfietstractiecontrole laat een
normale slip aan het achterwiel toe.
Info
Tijdens de selectie geen gas geven.
7.31.24 MTC
S03172-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Cruisecontrol gedeactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot MTC is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot MTCOFF of ON is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
SETknop
35 secon-
den ingedrukt
houden.
Activering van de motorfietstractiecontrole.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
118
7.31.25 MTC+MSR (optioneel)
S03173-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Cruisecontrol gedeactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot MTC+MSR is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot MTC+MSROFF of ON is gese-
lecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
Info
Bij actieve rijmodus Track is de MSR niet actief.
Na het inschakelen van het contact zijn de motorfiet-
stractiecontrole en de motorslipmomentregeling weer
actief.
SETknop
35 secon-
den ingedrukt
houden.
Activering van de motorfietstractiecontrole en
de motorslipmomentregeling.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
119
7.31.26 ABS
S03141-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot ABS is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop de gewenste ABS-modus selecteren.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
Info
Als de ABSmodus Road actief is, regelt het ABS aan
beide wielen.
Als de ABSmodus Supermoto actief is, regelt het ABS
alleen aan het voorwiel. Het achterwiel wordt niet meer
via het ABS geregeld; het kan bij het remmen blokke-
ren.
SETknop
35 secon-
den ingedrukt
houden.
Activering van de verschillende ABS-modi.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
120
7.31.27 HHC (optioneel)
S03142-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot HHC is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot HHCOFF of ON is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
7.31.28 Settings
S03174-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Settings kan de weergave van het gecombineerde instrument
worden geconfigureerd. Er kunnen instellingen voor eenheden of
verschillende waarden worden uitgevoerd. Enkele functies kunnen
worden geactiveerd of gedeactiveerd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
121
7.31.29 Favourites
S03175-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Favourites is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop de gewenste plaats selecteren. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop een gewenste favoriet selecteren en
met de SETknop bevestigen.
In het menu Favourites kunnen tot acht informatieteksten worden
geselecteerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
122
7.31.30 Quick Selector 1
S03145-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Quick Selector 1 is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
Met de UP- of DOWNknop het gewenste menupunt selecteren
en met de SETknop bevestigen.
In het menu Quick Selector 1 kan een menu voor directe selectie
worden vastgelegd.
Door op de UP-knop te drukken, wordt bij gesloten menu het
in Quick Selector 1 vastgelegde menu opgeroepen.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
123
7.31.31 Quick Selector 2
S03146-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Quick Selector 2 is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
Met de UP- of DOWNknop het gewenste menupunt selecteren
en met de SETknop bevestigen.
In het menu Quick Selector 2 kan een menu voor directe selectie
worden vastgelegd.
Door op de DOWN-knop te drukken, wordt bij gesloten menu het
in Quick Selector 2 vastgelegde menu opgeroepen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
124
7.31.32 Shift Light
S03180-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
ODO > 1000 km (621 mi).
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Shift Light is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop het gewenste menupunt selecteren.
Door de SETknop in te drukken, wordt het geselecteerde
menupunt geopend.
Met de UP- of DOWNknop de waarden voor Shines en Flashes
instellen en met de SET-knop bevestigen.
Info
Als het motortoerental de eerste ingestelde waarde Shi-
nes bereikt, brandt de toerentalindicatie rood.
Als het motortoerental de tweede ingestelde
waarde Flashes bereikt, knippert de toerentalindicatie
rood.
Schakelindicator met de menupunten OFF of ON uit- of inscha-
kelen.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
125
7.31.33 Units
S03147-01
Voorwaarden
Het voertuig staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Units is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
In Units kunnen instellingen voor eenheden of verschillende waar-
den worden uitgevoerd.
7.31.34 Distance
S03164-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Units is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Distance is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop naar het menupunt navigeren.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
126
Door de SETknop in te drukken, wordt de gewenste eenheid
bevestigd.
7.31.35 Temperature
S03176-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Units is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Temperature is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop naar het menupunt navigeren.
Door de SETknop in te drukken, wordt de gewenste eenheid
bevestigd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
127
7.31.36 Pressure
S03177-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Units is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Pressure is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop naar het menupunt navigeren.
Door de SETknop in te drukken, wordt de gewenste eenheid
bevestigd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
128
7.31.37 Consumption
S03178-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Units is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Consumption is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop naar het menupunt navigeren.
Door de SETknop in te drukken, wordt de gewenste eenheid
bevestigd.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
129
7.31.38 Language
S03179-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Units is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Language is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNknop naar het menupunt navigeren en
met de SETknop selecteren.
De menutalen zijn Engels US, Engels UK, Duits, Italiaans, Frans
en Spaans.
7.31.39 Tijd en datum instellen
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
130
S03154-01
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP of DOWNknop indrukken tot Settings verschijnt. Door de
SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Clock/Date is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
S03155-01
Tijd instellen
UP- of DOWNknop indrukken tot de gewenste tijd is gemar-
keerd.
SET-knop indrukken.
Het uur naast Clock knippert.
UP- of DOWNknop indrukken totdat het actuele uur inge-
steld is.
SET-knop indrukken.
De minuut naast Clock knippert.
UP- of DOWNknop indrukken totdat de actuele minuut
ingesteld is.
SET-knop indrukken.
Tijd wordt opgeslagen.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
131
S03156-01
Datum instellen
UP- of DOWNknop indrukken tot de datum is gemarkeerd.
SET-knop indrukken.
De dag naast Date knippert.
UP- of DOWNknop indrukken totdat de actuele dag inge-
steld is.
SET-knop indrukken.
De maand naast Date knippert.
UP- of DOWNknop indrukken totdat de actuele maand
ingesteld is.
SET-knop indrukken.
Het jaar naast Date knippert.
UP- of DOWNknop indrukken totdat het actuele jaar inge-
steld is.
SET-knop indrukken.
Datum wordt opgeslagen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
132
7.31.40 Daytime Runn. Light
S03157-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDagrijlicht is bij slecht zicht
geen vervanging voor dimlicht.
Bij zeer slecht zicht door mist, sneeuw of regen kan
de automatische omschakeling tussen dagrijlicht en
dimlicht slechts beperkt ter beschikking staan.
Steeds controleren of de juiste verlichting is gese-
lecteerd.
Dagrijlicht voor het rijden of bij stilstand via het
menu uitschakelen, zodat het dimlicht permanent
is ingeschakeld.
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het
dagrijlicht.
UP- of DOWNknop indrukken tot Daytime Runn. Light is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
133
UP- of DOWN-knop indrukken tot Daytime Runn. LightOFF of ON
is geselecteerd.
Door de SET-knop in te drukken dagrijlicht in- of uitschakelen.
7.31.41 Quickshift + (optioneel)
S03181-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Quickshift + is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Quickshift +OFF of ON is gese-
lecteerd.
Door de SET-knop in te drukken de quickshifter + in- of uit-
schakelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
134
7.31.42 Track (optioneel)
S03184-01
Voorwaarden
De rijmodus TRACK (optioneel) is geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot TRACK is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
Info
In TRACK kunnen instellingen van de TRACK-modus wor-
den uitgevoerd.
Via Leave Track wordt de rijmodus TRACK beëindigd en
automatisch naar de rijmodus STREET gewisseld. Daar-
bij geen gas geven.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
135
7.31.43 Layout (optioneel)
S03185-01
Voorwaarden
De rijmodus TRACK (optioneel) is geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot TRACK is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot LAYOUT is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot de gewenste layout is geselec-
teerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
7.31.44 Launch Control (optioneel)
S03186-01
Voorwaarden
De rijmodus TRACK (optioneel) is geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot TRACK is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Launch Control is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
136
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDe LaunchControl maakt zeer
snelle acceleratie mogelijk die voor onervaren bestuur-
ders moeilijkheden kan opleveren.
Gebruik de Launch-Control alleen als u over vol-
doende ervaring beschikt.
Gebruik de LaunchControl niet op de openbare
weg.
UP- of DOWN-knop indrukken tot Launch ControlOFF of ON is
geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
7.31.45 Anti Wheelie Mode (optioneel)
S03187-01
Voorwaarden
De rijmodus TRACK (optioneel) is geactiveerd.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot TRACK is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Anti Wheelie Mode is geselec-
teerd. Door de SET-knop in te drukken, wordt het menu geo-
pend
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
137
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij gedeactiveerde
AntiWheeliemodus wordt steigeren van het
voorwiel niet meer door de motorfietstractiecontrole
tegengegaan.
Schakel de AntiWheeliemodus alleen uit, als u
over voldoende ervaring beschikt.
UP- of DOWN-knop indrukken tot Anti Wheelie ModeOFF of ON is
geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie bevestigd.
7.31.46 Heated Grips (optioneel)
S03158-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heated Grips is geselecteerd.
Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heated GripsOFF of ON is gese-
lecteerd. Door de SETknop in te drukken, wordt de selectie
bevestigd.
SETknop indrukken om de selectie te bevestigen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
138
Info
In het menu Settings wordt de handgreepverwarming
geactiveerd en gedeactiveerd. De regeling van de hand-
greepverwarming wordt uitgevoerd in het menu Motorcy-
cle in het submenu Heated Grips.
7.31.47 Heated Seat Rider (optioneel)
S03159-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heated Seat Rider is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heated Set RiderOFF of ON is
geselecteerd.
SETknop indrukken om de selectie te bevestigen.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
139
Info
In het Settings-menu wordt de zadelverwarming geacti-
veerd en gedeactiveerd. De regeling van de zadelverwar-
ming wordt uitgevoerd in het menu Motorcycle in het
submenu Heated Seat.
7.31.48 Heated Seat Pas (optioneel)
S03160-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heated Seat Pas is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Heated Set PasOFF of ON is
geselecteerd.
SETknop indrukken om de selectie te bevestigen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
140
Info
In het menu Settings wordt de zadelverwarming geac-
tiveerd en gedeactiveerd. De regeling van de zadelver-
warming wordt uitgevoerd via een schakelaar naast de
rechtergreep.
7.31.49 Corner. Light Test
S03161-01
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Corner. Light Test is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
Met de UP- of DOWNknop naar het menupunt navigeren.
Info
In het menupunt Left wordt de test van de linker bocht-
verlichting uitgevoerd.
In het menupunt Right wordt de test van de rechter
bochtverlichting uitgevoerd.
In het menupunt Off wordt de test beëindigd.
SET-knop indrukken om de gewenste test uitvoeren.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
141
Info
De segmenten van de desbetreffende bochtverlichting
branden achtereenvolgens, beginnend met het onderste
segment.
Wanneer de test van de betreffende bochtverlichting is
voltooid, gaat het bovenste segment permanent bran-
den.
8 ERGONOMIE
142
8.1 Stuurstand
402651-11
Aan de bovenste kroonplaat bevinden zich twee boringen op een
afstand
A
van elkaar.
Afstand boringen
A
15 mm
De stuuradapters kunnen 180° worden gedraaid.
Het stuur kan in vier verschillende posities worden gemonteerd.
Daardoor is het mogelijk, het stuur in de aangenaamste positie
voor de bestuurder te zetten.
8.2 Stuurstand instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen gerepareerd stuur vormt een veiligheidsrisico.
Als het stuur werd verbogen of uitgelijnd, treedt materiaalmoeheid op. Hierdoor kan het stuur breken.
Vervang het stuur, als het stuur is verbogen of beschadigd.
ERGONOMIE 8
143
402651-10
Schroeven
1
verwijderen. Stuurklem
2
verwijderen. Stuur
verwijderen en naar achteren wegleggen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging
beschermen.
Kabels en leidingen niet knikken.
Schroeven
3
verwijderen. Stuuradapters
4
verwijderen.
Stuuradapters in de gewenste richting boven boring
A
of
B
positioneren.
Info
De stuuradapters zijn aan één zijde langer en hoger.
Stuuradapters links en rechts gelijkmatig positioneren.
Schroeven
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuur-
adapter
M10 40 Nm
Loctite
®
243™
8 ERGONOMIE
144
S03228-10
Stuur positioneren.
Info
Erop letten dat de kabels en leidingen correct worden
gelegd.
Stuurklem positioneren. Schroeven
1
monteren, maar nog
niet vastdraaien.
De markering
C
van de stuurschaal is naar de bovenrand
van de stuurklem gericht.
De hartlijn
D
van de stuurschaal is naar het midden van
de stuurklem gericht.
Stuurklem met schroeven
1
eerst aan de langere, hogere
zijde van de stuuradapters tegen elkaar schroeven.
Schroeven
1
gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurklem M8 20 Nm
ERGONOMIE 8
145
S03213-12
Op het voertuig gaan zitten en in horizontale positie beide ach-
teruitkijkspiegels instellen.
Minimale afstand
E
tussen spiegelstang en windscherm aan
beide zijden controleren bij volledig gedraaid stuur.
Voorgeschreven waarde
Minimale afstand
E
tussen
spiegelstand en windscherm
9 mm
»
Wanneer de minimale afstand
E
tussen spiegelstand en
windscherm onderschreden is:
Stuuruitslag instellen. ( pag. 146)
Ervoor zorgen dat er voldoende afstand is tussen de bedie-
ningselementen en de tank wanneer het stuur na voltooiing van
de werkzaamheden volledig omhoog wordt gezet.
8 ERGONOMIE
146
8.3 Stuuruitslag instellen
S03214-10
Moeren
1
losdraaien.
Ervoor zorgen dat na voltooiing van de werkzaamheden genoeg
stuuruitslag overblijft.
Info
Schroeven niet helemaal losdraaien.
Minimaal vijf schroefgangen moeten ingeschroefd zijn.
Stuuruitslag door het draaien van de stelschroeven
2
links en
rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Minimale afstand tussen
spiegelstand en windscherm
9 mm
Stelschroeven
2
zo draaien dat de stuuruitslag links en
rechts gelijkmatig wordt ingesteld.
Moeren
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende moeren
chassis
M8 25 Nm
Ervoor zorgen dat er voldoende afstand is tussen de bedie-
ningselementen en de tank wanneer het stuur na voltooiing van
de werkzaamheden volledig omhoog wordt gezet.
ERGONOMIE 8
147
8.4 Windscherm instellen
Info
Niet instellen tijdens het rijden.
S03215-10
Windscherm naar voren drukken.
Het windscherm is ontgrendeld.
S03216-10
Om het windscherm in de gewenste positie te brengen, wind-
scherm omhoog of omlaag schuiven.
8 ERGONOMIE
148
S03215-11
Windscherm naar achteren trekken.
Het windscherm is vergrendeld.
8.5 Helling van het gecombineerde instrument instellen
S03217-10
De spanhendel
1
aan linker onderzijde van het gecombi-
neerde instrument in pijlrichting trekken.
Het gecombineerde instrument is ontgrendeld.
ERGONOMIE 8
149
S03218-10
Om het gecombineerde instrument in de gewenste positie te
brengen, het gecombineerde instrument omhoog of omlaag
duwen.
S03219-10
De spanhendel
1
in de richting van de pijl trekken.
Het gecombineerde instrument is vergrendeld.
8 ERGONOMIE
150
8.6 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
S03206-10
Koppelingshendel naar voren drukken.
Uitgangspositie van de koppelingshendel met de
stelschroef
1
aanpassen aan de grootte van de hand.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid,
komt de koppelingshendel verder van het stuur af te
staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid,
komt de koppelingshendel dichter bij het stuur te
staan.
Het instelbereik is beperkt.
Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld
gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
ERGONOMIE 8
151
8.7 Uitgangspositie van de remhendel instellen
S03207-10
Handremhendel naar voren voor drukken.
Uitgangspositie van de remhendel met de stelschroef
1
aan
de grootte van de hand aanpassen.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid,
komt de remhendel verder van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid,
komt de remhendel dichter bij het stuur te staan.
Het instelbereik is beperkt.
Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld
gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
8 ERGONOMIE
152
8.8 Uitgangspositie van het rempedaal instellen
F01224-10
Moer
1
losdraaien.
Rempedaal omlaag duwen, om de drukstang
2
gemakkelijker
te kunnen draaien.
Drukstang draaien, totdat het rempedaal in de gewenste stand
staat.
Info
Het instelbereik is beperkt.
Minimaal vijf schroefgangen moeten in het kogelschar-
nier ingeschroefd zijn.
Moer
1
vastdraaien.
ERGONOMIE 8
153
8.9 Trapper van rempedaal instellen
F01225-10
Schroef
1
met trapper van rempedaal verwijderen.
Om de lengte van het rempedaal in te stellen, de trapper van
het rempedaal met behulp van de schroef
1
in één van de
boringen
2
positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard Middelste boring
Schroef
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef trapper
rempedaal
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
8 ERGONOMIE
154
8.10 Uitgangspositie versnellingshendel controleren
Info
De versnellingshendel mag bij het rijden in de uitgangspositie niet tegen de laars liggen.
Als de versnellingshendel steeds tegen de laars ligt, wordt de aandrijving te veel belast en kunnen storin-
gen van de quickshifter optreden.
400692-10
In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand
A
tussen de bovenkant van de laars en de versnellingshendel
meten.
Afstand versnellingshendel
tot bovenkant laars
10 … 20 mm
» Als de afstand niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen.
( pag. 155)
ERGONOMIE 8
155
8.11 Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen
S01570-10
Moer
1
losdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhou-
den.
Info
Moer
1
heeft linkse schroefdraad.
Moer
3
losdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhou-
den.
Door draaien van de draadstang
2
versnellingshendel instel-
len.
Info
Het instelbereik is beperkt.
De versnellingshendel mag bij het schakelen de voer-
tuigcomponenten niet raken.
Moer
3
vastdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhou-
den.
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M8 12 Nm
Moer
1
vastdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhou-
den.
8 ERGONOMIE
156
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M8LH 12 Nm
8.12 Versnellingshendelvlak instellen
S01571-10
Schroef
1
met versnellingshendelvlak verwijderen.
Versnellingshendelvlak met schroef afhankelijk van
de gewenste hendellengte in een van de boringen
2
positioneren.
Voorgeschreven waarde
Standaard Middelste boring
Schroef vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnel-
lingshendelvlak
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
INBEDRIJFSTELLING 9
157
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
9 INBEDRIJFSTELLING
158
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee dat andere mensen last kunnen hebben van over-
matig lawaai.
Zorg ervoor dat de werkzaamheden van de controle voor de verkoop worden uitgevoerd door een geautoriseerde
KTM-garage.
U ontvangt het leveringsdocument en het service- en garantieboekje bij de overdracht van het voertuig.
Voordat u voor het eerst gaat rijden, moet u de volledige bedieningshandleiding goed doorlezen.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Stel de motorfiets in op uw behoeften zoals beschreven in het hoofdstuk Ergonomie.
INBEDRIJFSTELLING 9
159
Raak gewend aan het rijgedrag van de motorfiets op een geschikte ondergrond voordat u een langere rit
maakt. Probeer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat de voeten op de voetsteunen rusten.
Motor inrijden.
9.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 6.500 1/min
Na de eerste: 1.000 km 10.500 1/min
Tip
Tijdens de inrijperiode het schakellicht instellen op het aangegeven motortoerental.
Vol gasgeven vermijden!
9 INBEDRIJFSTELLING
160
9.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de
bestuurder en passagier met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van de koffer of de tanktas heeft invloed op het rijgedrag.
De koffer en tanktas volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag bij hoge snelheid.
De snelheid aanpassen aan de extra belasting. Rijd langzamer als uw motorfiets is beladen met kof-
fers of andere bagage.
Maximale snelheid met bagage 130 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVernietiging van het koffersysteem.
Als u bagagekoffers op uw motorfiets heeft gemonteerd, moet u ook de aanwijzingen van de fabrikant
over de maximale belading in acht nemen.
INBEDRIJFSTELLING 9
161
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage beperkt de zichtbaarheid.
Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeer-
deelnemers.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor brandEen heet uitlaatsysteem kan de bagage doen verbranden.
De bagage zo bevestigen, dat deze niet aan het hete uitlaatsysteem kan verbranden of schroeien.
Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig en
moet het gewicht gelijkmatig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Houdt u zich aan het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting.
9 INBEDRIJFSTELLING
162
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 459 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 165 kg
Maximale asbelasting achter 294 kg
RIJ-INSTRUCTIES 10
163
10.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling
Info
Voordat u gaat rijden, controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gere-
den.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
H02217-01
Motoroliepeil controleren. ( pag. 298)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren.
( pag. 232)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren.
( pag. 237)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 236)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 241)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren.
( pag. 290)
Kettingvervuiling controleren. ( pag. 206)
Kettingspanning controleren. ( pag. 209)
Bandentoestand controleren. ( pag. 253)
Bandenspanning controleren. ( pag. 255)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en
soepel bewegen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
10 RIJ-INSTRUCTIES
164
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Instelling achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
10.2 Voertuig starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende 12V-accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken.
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
RIJ-INSTRUCTIES 10
165
E00711-10
Motorfiets van de zijstandaard nemen en op de motorfiets gaan
zitten.
De RACE-ON-sleutel binnen bereik van het stuurslot brengen.
Ervoor zorgen dat de RACE-ON-sleutel tijdens het rijden bin-
nen bereik blijft.
Voorgeschreven waarde
Maximale reikwijdte van de
RACE-ON-sleutel rondom het
stuurslot
1,5 m
Info
Verminderde batterijspanning van de RACE-ON-sleutel
en storende radiogolven kunnen de reikwijdte verminde-
ren.
Als de batterijspanning van de RACE-ON-sleutel te laag
is, een van de contactsleutels in het bereik van het
stuurslot ( pag. 46) leggen en na het starten weer
veilig opbergen.
Controleer of de noodstopschakelaar/e-startknop zich in de
middelste stand bevindt.
Contact inschakelen, hiervoor de RACE-ONknop kort
indrukken (maximaal 1 seconde).
Het stuur wordt ontgrendeld.
10 RIJ-INSTRUCTIES
166
De functiecontrole van het gecombineerde instrument uit-
gevoerd.
Het ABSwaarschuwingslampje gaat dan uit, als het voer-
tuig begint te rijden.
Info
Als de stuurvergrendeling niet ontgrendelt, het stuur
iets bewegen.
Versnelling in stationair schakelen.
Het groene stationair-controlelampje brandt.
S03199-01
Noodstopschakelaar/e-startknop in de onderste stand druk-
ken.
RIJ-INSTRUCTIES 10
167
Info
De noodstopschakelaar/e-startknop pas in de onderste
stand drukken, als de functiecontrole van het gecom-
bineerde instrument is afgesloten.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het
starten gas wordt gegeven, wordt geen brandstof inge-
spoten door het motormanagementsysteem en daardoor
slaat de motor niet aan.
Maximaal 5 seconden lang de noodstopschakelaar/e-
startknop in de onderste stand drukken. Tot de vol-
gende startpoging minimaal 5 seconden wachten.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstart-
systeem. De motor kan alleen worden gestart als de
versnelling in vrij is geschakeld of als bij geschakelde
versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als met
uitgeklapte zijstandaard een versnelling wordt gekozen,
blijft de motor stilstaan.
10 RIJ-INSTRUCTIES
168
10.3 LaunchControl (optioneel)
H02000-01
De LaunchControl is een optionele functie van de voertuigelektro-
nica.
De LaunchControl past het motortoerental aan om de optimale
acceleratie te bereiken.
De LaunchControl kan maximaal drie keer achtereen voor begin-
nen met rijden worden gebruikt. Om motor, transmissie en koelsys-
teem te beschermen tegen overbelasting, wordt de LaunchControl
na de derde keer beginnen met rijden tijdelijk gedeactiveerd.
De LaunchControl wordt ook gedeactiveerd als niet meer aan alle
voorwaarden voor de activering wordt voldaan.
De LaunchControl wordt in de volgende gevallen weer vrijgegeven:
de motor draait minstens drie minuten, de motor is 20 minuten uit
of er is een afstand van 1,5 km (0,93 mi) afgelegd.
10.4 Beginnen met rijden
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gelijktijdig
voorzichtig gasgeven.
RIJ-INSTRUCTIES 10
169
10.5 Beginnen met rijden met LaunchControl (optioneel)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDe LaunchControl maakt zeer snelle acceleratie mogelijk die voor onervaren
bestuurders moeilijkheden kan opleveren.
Gebruik de Launch-Control alleen als u over voldoende ervaring beschikt.
Gebruik de LaunchControl niet op de openbare weg.
H02000-01
Voorwaarde
De rijmodus TRACK (optioneel) is geactiveerd.
De eerste versnelling is geschakeld.
Het TC-controlelampje brandt niet.
Koelmiddeltemperatuur: > 60 °C
Totale afgelegde afstand: > 1.000 km
LaunchControl in het gecombineerde instrument active-
ren.
Het aantal beschikbare starts wordt op het startbeeld-
scherm weergegeven.
Bij aangetrokken koppelingshendel vol gas geven.
Het motortoerental wordt geregeld.
6.500 1/min
Het TCcontrolelampje knippert snel.
Koppelingshendel snel maar gedoseerd vrijgeven.
10 RIJ-INSTRUCTIES
170
10.6 Beginnen met rijden met HHC (Optie: Hill Hold Control)
402422-01
De HHC is een optionele extra functie van het remsysteem.
De HHC voorkomt dat de motorfiets op hellingen het per ongeluk
achterkant rolt.
De HHC herkent wanneer op een helling wordt gestopt en activeert
de achterwielrem.
Na het loslaten van de remhendel blijft de remkracht maximaal
5 seconden behouden, zolang de motorfiets niet vooruit beweegt.
Bij het starten zet de HHC de achterwielrem automatisch los.
Info
Als HHC actief is, knippert het TCcontrolelampje .
Ook als de motor uit staat, kan de HHC actief zijn bij inge-
schakeld contact.
Om achteruit te rollen bij actieve HHC, 5 seconden wach-
ten, ´in neutraal schakelen en contact uitschakelen.
Als de HHC na 5 seconden geen start herkent, wordt de remkracht
automatisch zacht verlaagd.
Als de remhendel bediend wordt, wordt de HHC weer gereacti-
veerd.
RIJ-INSTRUCTIES 10
171
10.7 Anti-wheelie-modus (optioneel)
S03187-01
De Anti Wheelie Mode is een optionele functie van de voertuigelek-
tronica.
De anti-wheelie-modus moet een stijgend voorwiel tijdens het ver-
snellen vermijden.
10 RIJ-INSTRUCTIES
172
10.8 Quickshifter + (optioneel)
H01989-10
Als de quickshifter + (optioneel) is geactiveerd, kan zonder bedie-
ning van de koppeling in een hogere of lagere versnelling worden
geschakeld.
Omdat de gashendel niet moet worden gesloten, kan zonder onder-
brekingen worden geschakeld.
De quickshifter + herkent aan de hand van de schakelaspositie of
er moet worden geschakeld en zendt een overeenkomstig signaal
naar de motorbesturing.
Als de quickshifter + in het gecombineerde instrument is gedeacti-
veerd, moet bij elke keer schakelen zoals gebruikelijk de koppeling
worden bediend.
RIJ-INSTRUCTIES 10
173
10.9 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motor-
fiets verliezen.
Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden.
De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbe-
last de motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer.
Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren.
Waarschuwing
Gevaar voor letselDoor verkeerd gedrag kan de passagier van de motorfiets vallen.
Zorg ervoor dat de passagier correct op de buddyseat zit, de voeten op de buddyseatvoetsteunen van
de passagier zet en zich aan de bestuurder of grepen vasthoudt.
Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor passagiers in
acht.
10 RIJ-INSTRUCTIES
174
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRiskant rijgedrag vormt een groot risico.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenKoude banden hebben minder grip.
De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de
bestuurder en passagier met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
RIJ-INSTRUCTIES 10
175
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt.
Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringen stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koel-
middeltemperatuur verschijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.
Aanwijzing
Beschadiging van de aandrijvingDe aandrijving raakt door verkeerd gebruik van de Quickshifter+ beschadigd.
Alleen als de functie in het gecombineerde instrument is geactiveerd, kan de Quickshifter+ worden gebruikt.
Als de koppelingshendel wordt aangetrokken, is de Quickshifter+ niet actief.
Gebruik de Quickshifter+ alleen in het aangegeven, toegestane toerentalbereik.
10 RIJ-INSTRUCTIES
176
Info
Treden tijdens het rijden ongewone geluiden op, onmiddellijk stoppen, de motor uitzetten en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
402299-11
Als de omstandigheden het toestaan (helling, rijsituatie etc.)
kunt u naar een hogere versnelling schakelen.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar
volgende versnelling schakelen, koppelingshendel vrijgeven en
gas geven.
Info
De positie van de versnellingen kan afgelezen worden
van de afbeelding. De vrije stand bevindt zich tussen
de 1e en 2e versnelling. De 1e versnelling is de start-
of bergversnelling.
Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale
snelheid is bereikt, deze tot ¾ gas terugdraaien. Pas uw snel-
heid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. De snelheid
verlaagt nauwelijks, maar er wordt aanmerkelijk minder brand-
stof verbruikt.
Slechts zo veel gas geven als de rijbaan en de weersomstandig-
heden toestaan. Vooral in bochten mag niet worden geschakeld
en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
RIJ-INSTRUCTIES 10
177
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afrem-
men en tegelijkertijd gas terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schake-
len, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gas geven of nog
een keer schakelen.
Als de motor bijvoorbeeld afslaat bij een kruispunt,
hoeft u alleen de koppelingshendel te trekken en de
noodstopschakelaar/e-startknop in de onderste stand te
drukken. De versnelling hoeft niet in stationair te worden
geschakeld.
Schakel de motor uit bij langdurig stationair toerental of bij
stilstand.
Als tijdens het rijden het waarschuwingslampje oliedruk
begint te branden, moet u rekening houdende met het ver-
keer stoppen en de motor uitschakelen. Contact opnemen met
geautoriseerde KTM-garage.
Als tijdens het rijden het storinglampje gaat branden, moet
u meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen
met een geautoriseerde KTM-garage.
Als tijdens het rijden het algemene waarschuwingslampje
gaat branden, toont het display 10 seconden een melding.
Info
Bijzonder belangrijke meldingen worden in het
menu Warning opgeslagen.
10 RIJ-INSTRUCTIES
178
Als de waarschuwing glad wegdek op het gecombineerde
instrument verschijnt, is een glad wegdek mogelijk. De
snelheid aanpassen aan de gewijzigde situatie.
H01997-10
Voorwaarde
Quickshifter + (optioneel) geactiveerd.
Als de quickshifter + in het gecombineerde instrument is
geactiveerd, kunt u binnen het opgegeven toerentalbereik
opschakelen zonder aan de koppelingshendel te trekken.
Info
Het minimale motortoerental voor het opschakelen
in omwentelingen per minuut is weergegeven in de
afbeelding.
Trek de versnellingspook snel tot aan de aanslag
zonder de positie van de gashendel te veranderen.
H01997-11
Als de quickshifter + in het gecombineerde instrument is
geactiveerd, kunt u binnen het opgegeven toerentalbereik
terugschakelen zonder aan de koppelingshendel te trekken.
RIJ-INSTRUCTIES 10
179
Info
Het maximale motortoerental voor het terugschake-
len in omwentelingen per minuut is weergegeven in
de afbeelding.
Duw de versnellingspook snel tot aan de aanslag
zonder de positie van de gashendel te veranderen.
10.10 MSR (optioneel)
402423-01
De MSR is een optionele functie van de motorbesturing.
Als de motorremwerking te hoog wordt, verhindert de MSR, dat het
achterwiel tijdens het rechtuitrijden blokkeert of bij schuine stand
wegglijdt.
Om slippen van het achterwiel te voorkomen, opent de MSR de
smoorkleppen slechts zover als absoluut noodzakelijk is.
De MSR wordt ingezet op oppervlakken waar de wrijvingswaarde te
laag is om de Anti-Hopping-koppeling te openen.
Om de rijveiligheid verder te verhogen, is de MSR afhankelijk van
de schuine stand.
Info
Bij uitgeschakelde MTC of actieve ABSmodus Supermoto is
de MSR niet actief.
10 RIJ-INSTRUCTIES
180
10.11 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoger totaal gewicht verlengt de remweg.
Hou rekening met een langere remweg, als u met een passagier of met bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStrooizout op de straat belemmert het remsysteem.
Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen.
RIJ-INSTRUCTIES 10
181
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenABS kan de remweg in bepaalde situaties verlengen.
Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor te sterk afremmen blokkeren de wielen.
De werking van het ABS kan alleen worden gegarandeerd, indien ABS is ingeschakeld.
ABS ingeschakeld laten om de beschermende functie te gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpvoorzieningen kunnen ongevallen alleen binnen de fysieke grenzen verhin-
deren.
Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt, wisselende straatoppervlakken, steile hellingen
of hard remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd worden gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw rijvaardigheden aan.
Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
Info
Met ABS kunt u zowel bij een volledige afremming als bij een slecht contact met de ondergrond op
zandige, natte of gladde ondergrond de volledige remkracht gebruiken, zonder het risico te lopen dat
de wielen blokkeren.
10 RIJ-INSTRUCTIES
182
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op gladde
ondergrond afremt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSchuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maximaal
mogelijke vertraging.
Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Schakel daarbij afhankelijk van de snel-
heid naar een lagere versnelling.
Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen
terug en hierbij de motor niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder te remmen en
raken de remmen niet oververhit.
RIJ-INSTRUCTIES 10
183
10.12 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor letselOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Als een geldige transponder binnen bereik is, kan het voertuig worden gestart.
Laat het voertuig nooit onbeheerd achter als de motor draait.
Laat het voertuig nooit onbeheerd achter als de RACE-ON-sleutel of de zwarte contactsleutel zich
rond het voertuig bevindt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Blokkeer het stuur als u het voertuig onbeheerd achterlaat.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer
heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
10 RIJ-INSTRUCTIES
184
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
Motorfiets afremmen.
Versnelling in stationair schakelen.
Contact uitschakelen, hiervoor de RACE-ONknop bij ingeschakeld contact kort indrukken (maximaal
1 seconde).
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot de RACE-ON-knop
ingeschakeld blijft, wordt de voeding van de meeste stroomverbruikers niet onderbroken. Daardoor
raakt de 12V-accu leeg. De motor daarom altijd met de RACE-ONknop uitzetten, de noodstopscha-
kelaar is uitsluitend bestemd voor noodsituaties.
Motorfiets parkeren op stevige ondergrond.
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Het stuur naar links draaien en de RACE-ONknop lang indrukken (minstens 2 seconden).
De besturing wordt geblokkeerd.
Info
Als de stuurvergrendeling niet vergrendelt, het stuur iets bewegen.
RIJ-INSTRUCTIES 10
185
10.13 Transporteren
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
401475-01
Motor uitzetten.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigings-
middelen beveiligen tegen omvallen en wegrollen.
10 RIJ-INSTRUCTIES
186
10.14 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
RIJ-INSTRUCTIES 10
187
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt
tot problemen in het brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u
graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
10 RIJ-INSTRUCTIES
188
S03211-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 54)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant
A
van de vul-
opening met brandstof vullen.
Brandstoftankinhoud
totaal ca.
23 l Brandstof super
loodvrij (ROZ 95)
( pag. 345)
Tankdop sluiten. ( pag. 56)
SERVICESCHEMA 11
189
11.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden resp. de aanbevolen
werkzaamheden, moet een extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
In het kader van technische ontwikkelingen kunnen intervallen en omvang van afzonderlijke servicebeurten ver-
anderen. Het meest recente serviceschema vindt u altijd op KTM Dealer.net. Uw geautoriseerde KTM-dealer advi-
seert u graag.
11.2 Verplichte werkzaamheden
om de 24 maanden
om de 12 maanden
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitlezen.
Uitlaatkleppenbesturing controleren met KTMdiagnosetool.
Controleren of de elektrische installatie werkt.
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 299)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 236)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 241)
Remschijven controleren. ( pag. 231)
Remkabels controleren op beschadiging en lekkage.
11 SERVICESCHEMA
190
om de 24 maanden
om de 12 maanden
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Remvloeistof van de voorwielrem verversen.
Remvloeistof van de achterwielrem verversen.
Vloeistof van de hydraulische koppeling verversen.
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 232)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 237)
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren/corrigeren.
Schokdemper en voorvork controleren op lekkages. Service afhankelijk van behoefte en
gebruiksdoel uitvoeren.
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 224)
Speling balhoofdlager controleren.
Bandentoestand controleren. ( pag. 253)
Bandenspanning controleren. ( pag. 255)
Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren. ( pag. 213)
Kettingspanning controleren. ( pag. 209)
Wiellagerspeling meten, wiellagers en achterwielnaaf invetten.
Controleren of de achterwielmoer (rechter zijkant) het voorgeschreven aanhaalmoment
heeft.
SERVICESCHEMA 11
191
om de 24 maanden
om de 12 maanden
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Bougies vervangen (luchtfilter gedemonteerd).
Klepspeling controleren (luchtfilter en bougies gedemonteerd).
SLS-membranen vervangen.
Kabels controleren op beschadiging en montage zonder knikken (brandstoftank uitge-
bouwd).
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren. ( pag. 290)
Luchtfilter vervangen, luchtfilterbak reinigen.
Brandstofdruk controleren.
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 278)
Controleren of de radiateurventilator werkt.
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken.
Foutgeheugen na proefrit uitlezen met KTM-diagnosetool.
Serviceweergave met KTM-diagnosetool resetten.
Service in KTM Dealer.net invoeren en noteren in het service- & garantieboekje.
Eenmalig interval
Periodiek interval
11 SERVICESCHEMA
192
11.3 Aanbevolen werkzaamheden
om de 48 maanden
om de 12 maanden
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Frame controleren.
Achterbrug controleren.
Olievernevelaar voor koppelingssmering controleren/reinigen.
Achterbruglager controleren.
Wiellager controleren.
Afvoerboring van de schokdemperopname reinigen.
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting, ...) smeren en controle-
ren of ze gemakkelijk bewegen.
Aftapslangen legen.
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchting, aftapslangen, ...) en manchet-
ten controleren op scheuren, dichtheid en correcte legging.
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten.
Antivries controleren.
Koelmiddel verversen.
Eenmalig interval
Periodiek interval
CHASSIS AFSTELLEN 12
193
12.1 Voorvork/schokdemper
Met het semi-actieve chassis WP Semiactive Suspension kan het chassis zonder gereedschap individueel worden
afgesteld.
De elektronische chassisbasisinstelling WP Semiactive Suspension regels het de van het chassis permanent, reke-
ning houdend met diverse sensorgegevens.
Daarbij worden de elektrische dempingsventielen aangepast aan de actuele rijsituatie en de toestand van de
ondergrond en de instellingen die de bestuurder heeft ingesteld in de menu's "Load" en "Damping".
Chassis altijd aanpassen aan de rijstijl en de extra belading.
In het menu "Load" kan het chassis worden afgesteld op de beladingssituatie.
In het menu "Damping" kan het dempingsgedrag van het chassis worden ingesteld.
12.2 "Load"
S03137-01
In het menu "Load" kunnen afstellingen voor verschillende nuttige
lasten worden gekozen. U kunt kiezen uit rijden zonder bijrijder,
rijden zonder bijrijder met bagage, rijden met bijrijder en rijden
met bijrijder en bagage.
De als laatste gekozen nuttige last wordt rechts op het segmenten-
display weergegeven.
Info
De instelling kan door de motorfiets worden overgenomen
als de motorfiets stilstaat, onbelast is en de motor draait.
Het symbool van de laatste lading knippert tot de nieuwe
instelling is overgenomen.
12 CHASSIS AFSTELLEN
194
12.3 "Damping"
S03138-01
Mogelijke toestanden
SPORT Strakke afstelling van de veringscomponenten met
zeer directe feedback van het chassis
STREET Normale afstelling van de veringscomponenten met
directe feedback van het chassis
COMFORT Zachte afstelling van de veringscomponenten
met goede feedback van het chassis
In het menu "Damping" kunnen verschillende afstellingen voor de
demping van de veringscomponenten worden gekozen. U kunt kie-
zen uit "SPORT", "STREET" en "COMFORT".
Info
Wanneer de instelling in "Drive Mod" wordt gewijzigd, wij-
zigt tegelijkertijd de respectieve instelling bij "Damping".
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
195
13.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
E00695-01
Bevestiging achter in de hefbok plaatsen.
Hefbok achterwiel schommelarm (61329955000)
Motorfiets rechtop zetten, hefbok in de wielas positioneren en
motorfiets opkrikken.
13.2 Motorfiets van hefbok achter nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
196
402029-10
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok achter verwijderen en voertuig op de zijstandaard
1
plaatsen.
13.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 195)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
197
402345-01
Hoofdwerk
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Hefbok vooraan met adapter positioneren.
Opnamebout (69329965040)
Voorwielmontagebok groot (69329965100)
Hefbok vooraan met de vorkpoten uitlijnen.
Info
Motorfiets altijd eerst achter opkrikken.
Motorfiets voor opkrikken.
13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
198
402777-01
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok voor verwijderen.
13.5 Buddyseat verwijderen
S01106-10
De RACE-ON-sleutel of zwarte contactsleutel in het zadel-
slot
1
steken en met de klok mee draaien.
Buddyseat vooraan optillen, richting de brandstoftank trekken
en naar boven toe verwijderen.
De contactsleutel eruit trekken.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
199
13.6 Buddyseat monteren
402652-10
De haken van de buddyseat in de zadelhouders
1
haken.
Buddyseat vooraan neerlaten en naar achteren schuiven.
De vergrendelingsbout
2
in het slothuis plaatsen en buddy-
seat vooraan omlaag duwen.
De vergrendelingsbout vergrendelt met een hoorbare klik.
Controleren of de buddyseat correct is gemonteerd.
13.7 Bestuurderszadel verwijderen
Voorwerk
Buddyseat verwijderen. ( pag. 198)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
200
S01104-10
Hoofdwerk
Zadelontgrendeling
1
in pijlrichting duwen en bestuurdersza-
del achteraan optillen.
Bestuurderszadel vooraan losmaken en verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
201
13.8 Bestuurderszadel monteren
401921-10
Hoofdwerk
Uitsparingen
1
van bestuurderszadel aan brandstoftank
haken en bestuurderszadel naar voren schuiven.
De vergrendelingsbout
2
in de slotbehuizing positioneren en
bestuurderszadel achteraan omlaag duwen.
De vergrendelingsbout vergrendelt met een hoorbare klik.
Controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd.
Nawerk
Buddyseat monteren. ( pag. 199)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
202
13.9 Windscherm demonteren
S03220-10
Schroeven
1
miet rubberen bussen verwijderen en het wind-
scherm
2
verwijderen.
13.10 Windscherm monteren
S03220-11
Windscherm
1
positioneren.
Schroeven
2
met rubberen bussen monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef windscherm M5 3,5 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
203
13.11 Einddemper demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingHet uitlaatsysteem wordt bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Laat het uitlaatsysteem afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
H01297-10
Schroef
1
verwijderen.
Uitlaatklem verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
204
R00006-10
Schroef
2
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor letselBeweeglijke delen van de uitlaat-
klep vormen een gevaar voor letsel.
Raak de uitlaatklep niet aan als de einddemper
verwijderd is.
Zorg ervoor dat niemand beklemd raakt wanneer de
uitlaatklep wordt aangestuurd.
Einddemper verwijderen.
R00007-10
Afdichtring
3
verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
205
13.12 Einddemper monteren
R00007-11
Waarschuwing
Gevaar voor letselBeweeglijke delen van de uitlaat-
klep vormen een gevaar voor letsel.
Raak de uitlaatklep niet aan als de einddemper
verwijderd is.
Zorg ervoor dat niemand beklemd raakt wanneer de
uitlaatklep wordt aangestuurd.
Afdichtring
1
monteren.
R00006-10
Einddemper plaatsen.
Schroef
2
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M8 25 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
206
R00005-11
Uitlaatklem positioneren.
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef uitlaatklem
aan einddemper
M6 8 Nm
Schroef
2
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M8 25 Nm
13.13 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 207)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
207
13.14 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Regelmatige reiniging verlengt de levensduur van de ketting.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 195)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
208
400725-01
Hoofdwerk
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 349)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray Street ( pag. 349)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 195)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
209
13.15 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 195)
S01105-10
Hoofdwerk
Versnelling in stationair schakelen.
Bij glijblok in het bereik van de markeringen
A
en
B
de
ketting omhoog duwen en de kettingspanning bepalen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
210
Info
Het onderste deel van de ketting moet daarbij gespan-
nen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
De bovenkant van de ketting bevindt zich tussen de marke-
ringen
A
en
B
.
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 211)
H00380-11
Controleren of de beschermkappen
1
stevig vastzitten en niet
zijn beschadigd.
» Als de beschermkappen beschadigd of los zijn:
Beschermkappen vervangen.
Beschermkap achterbrug (61304041100)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 195)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
211
13.16 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 195)
Kettingspanning controleren. ( pag. 209)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
212
S01107-10
Hoofdwerk
Schroef
1
losdraaien.
Kettingspanning door draaien van de naafbehuizing instellen.
Contrasleutel (61329085000)
Greep voor contrasleutel (60012060000)
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de kettingspanning,
draaien tegen de klok in verlaagt de kettingspanning.
Kettingspanning controleren. ( pag. 209)
De kettingspanning komt overeen met voorgeschreven
waarde.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
Schroef
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef excenter M16 70 Nm
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 195)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
213
13.17 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 195)
100132-10
Hoofdwerk
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controleren.
» Als kettingwiel of ketting-aandrijfwiel versleten zijn:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moe-
ten altijd samen worden vervangen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
214
402004-11
Versnelling in stationair schakelen.
Aan het onderste deel van de ketting met het aangegeven
gewicht
A
trekken.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de
kettingslijtage
15 kg
De afstand
B
van 18 kettingschakels aan het onderste deel
van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
Maximale afstand
B
van
18 kettingschakels op het
langste stuk van de ketting
272 mm
»
Als de afstand
B
groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
215
Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd,
moeten ook het kettingwiel en het
ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten sneller op een oud,
versleten kettingwiel of ketting-aandrijfwiel.
De ketting heeft om veiligheidsredenen geen
sluitschakel.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
216
S01108-10
Glijblok aan de uitsparing op slijtage controleren.
»
Als de klinknagel
1
van de ketting niet meer aan de
onderkant
C
van de uitsparing van het glijblok te zien is:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef glijblok M5 5 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
217
L01489-01
Onderste glijblok op slijtage controleren.
» Als de onderkant van de ketting zich op dezelfde hoogte of
onder onderste glijblok bevindt:
Onderste glijblok vervangen.
Controleren of het onderste glijblok goed vastzit.
» Als het onderste glijblok loszit:
Schroef van het onderste glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende
schroeven chassis
M8 25 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 195)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
218
13.18 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren/corrigeren
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
219
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingplaten zijn versleten.
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en koppelingsleidingen zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische
koppeling in een horizontale positie zetten.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
220
S03208-10
Vloeistofpeil controleren.
Het vloeistofpeil moet tussen de markeringen MIN en MAX
liggen.
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschre-
ven waarde:
Schroefdop
1
met membraan
2
verwijderen.
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 347)
Schroefdop
1
met membraan
2
monteren en vast-
draaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen
met water afspoelen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
221
13.19 Brandstoftankspoiler demonteren
S03209-10
Schroeven
1
en
2
verwijderen.
S03210-10
Brandstoftankspoiler
3
voorzichtig naar voren trekken.
Brandstoftankspoiler verwijderen.
Werkstappen aan de tegenoverliggende kant herhalen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
222
13.20 Brandstoftankspoiler monteren
S03210-11
Brandstoftankspoiler
1
positioneren.
Brandstoftankspoiler
1
naar achteren schuiven.
Info
Controleren of brandstoftankspoiler correct geplaatst is
en in de hiervoor bedoelde houderpunten haken.
S03209-11
Schroeven
2
en
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekleding M5x12 3,5 Nm
Werkstappen aan de tegenoverliggende kant herhalen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
223
13.21 Spatbord voor demonteren
S01575-10
Schroeven
1
verwijderen.
Schroeven
2
verwijderen.
Spatbord verwijderen.
Info
Op de remkabels letten.
13.22 Spatbord voor monteren
S01575-10
Spatbord positioneren.
Info
Erop letten dat de remkabels correct worden gelegd.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekleding M5x12 3,5 Nm
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
224
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M5 5 Nm
13.23 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 195)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 196)
S01576-10
Hoofdwerk
Vuilschrapers
1
van beide vorkpoten naar beneden schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de bin-
nenpoot af. In de loop van de tijd kan er vuil achter te
vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende olie-
keerringen gaan lekken.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13
225
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven
vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreini-
gingsmiddel.
Vuilschrapers en de binnenpoten aan beide vorkpoten reinigen
en smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 350)
Vuilschrapers terugduwen in de inbouwpositie.
Overtollige olie verwijderen.
Nawerk
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 197)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 195)
14 REMSYSTEEM
226
14.1 Antiblokkeersysteem (ABS)
H01161-10
De ABSunit
1
, bestaat uit een hydraulische unit,
ABS-besturingsunit en retourpomp en is aan de rechterkant van
het voertuig onder de brandstoftank gemonteerd. Er bevindt zich
een wieltoerentalsensor
2
aan het voor- en achterwiel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVeranderingen aan het voertuig
beperken de functie van het ABS.
Laat het achterwiel bij vastgehouden voorwielrem
alleen doordraaien (burn out) als het ABS is
uitgeschakeld en nooit op de openbare weg.
Breng geen wijzigingen aan de veerweg aan.
Gebruik bij het remsysteem uitsluitend door KTM vrij-
gegeven en aanbevolen reserveonderdelen.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen
banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Neem de aangegeven bandenspanning in acht.
Zorg ervoor dat servicewerkzaamheden en reparaties
vakkundig worden uitgevoerd. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
REMSYSTEEM 14
227
Het ABS is een veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wie-
len bij het rechtuitrijden zonder inwerking van zijwaartse krachten
voorkomt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpvoorzieningen kunnen
ongevallen alleen binnen de fysieke grenzen verhinderen.
Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt,
wisselende straatoppervlakken, steile hellingen of hard
remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd worden
gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw
rijvaardigheden aan.
Het ABS heeft twee bedrijfsmodi, de ABSmodus "Road" en de
ABSmodus "Supermoto".
In de ABSmodus "Road" regelt het ABS aan beide wielen.
In de ABSmodus "Supermoto" regelt het ABS alleen aan het
voorwiel. Aan het achterwiel vindt er geen ABS-regeling plaats.
Het ABS-waarschuwingslampje
3
knippert langzaam om aan de
actieve ABSmodus "Supermoto" te herinneren.
Info
In de ABSmodus "Supermoto" kan het achterwiel blokkeren
gevaar voor vallen.
14 REMSYSTEEM
228
Het ABS werkt met twee onafhankelijk van elkaar werkende rem-
circuits (voorwiel- en achterwielrem). Als de ABS-besturingsunit
de blokkeerneiging van een wiel herkent, begint het ABS door het
regelen van de remdruk te werken. De regeling is merkbaar aan
een licht pulserende remhendel resp. licht pulserend rempedaal.
Het ABSwaarschuwingslampje
3
moet na het inschakelen van
het contact gaan branden en uitgaan wanneer het voertuig begint
te rijden. Als het lampje na het optrekken niet uitgaat of tijdens
het rijden brandt, duidt dit op een fout in het ABS-systeem. Het
ABS is dan niet meer actief en de wielen kunnen bij het remmen
blokkeren. Het remsysteem zelf blijft gewoon werken, alleen de
ABS-regeling valt uit.
Het ABSwaarschuwingslampje kan ook gaan branden als, in
extreme rijsituaties het toerental van het voor- en achterwiel
sterk van elkaar afwijkt, bijvoorbeeld bij een wheelie of als het
achterwiel doordraait. Daardoor wordt het ABS uitgeschakeld.
Om het ABS weer te activeren, moet het voertuig worden
gestopt en de ontsteking uitgeschakeld. Als u weer met het
voertuig gaat rijden, wordt ook het ABS weer geactiveerd. Het
ABSwaarschuwingslampje gaat dan uit, als het voertuig begint te
rijden.
MSC
De MSC is een extra functie naast het ABS die het blokkeren en
wegglijden van de wielen tijdens het remmen in schuine stand
(bochten) kan voorkomen.
REMSYSTEEM 14
229
Door de 5-Dsensor is de ABS-regeling nu afhankelijk van de hoek
in lengte- en dwarsas.
De van de hoek in lengte- en dwarsas afhankelijke ABS-regeling
verbetert de rijstabiliteit en de remwerking in alle rijsituaties. Zo
vermindert de MSC ook het opstelmoment bij krachtig remmen
in bochten. Daardoor wordt een ongewild omhoog komen vanuit
de schuine stand en een grotere bochtradius verhinderd. Door de
extra elektronische regeling van de remkrachtverdeling tussen de
beide wielen wordt de remkracht zo goed mogelijk verdeeld en
krijgt de motorfiets extra stabiliteit.
Info
De MSC is alleen in de ABS-modus "Road" actief.
In de ABSmodus "Supermoto" vervalt het bochtenABS.
14 REMSYSTEEM
230
14.2 Remtemperatuurbewaking achter (BTM)
S03253-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDe remtemperatuurbewaking
beschermt niet tegen oververhitting.
De remtemperatuur wordt berekend, niet gemeten.
Lees de aanwijzingen in het hoofdstuk Afremmen.
Stop ook zonder weergegeven temperatuurwaarschu-
wing, als het drukpunt van de remhendel onduidelijk
wordt.
Overmatig lang en vaak gebruiken van de achterwielrem, bijvoor-
beeld bij omlaag rijden, kan leiden tot een verhoogde temperatuur
van het remsysteem.
Als het remsysteem oververhit raakt, wordt het remvermogen tot
uitval van het remsysteem gereduceerd.
In het gecombineerde instrument wordt een waarschuwing
( pag. 67) van de Remtemperatuurbewaking weergegeven.
Om overbelasting van het achterste remsysteem te vermijden, de
voor- en achterwielrem alsmede de motorremwerking gecombi-
neerd gebruiken.
REMSYSTEEM 14
231
14.3 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage
is u graag van dienst.)
H01326-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken
van de remschijf op de maat
A
controleren.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in
het bereik van het raakvlak
1
van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven
waarde ligt.
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
Remschijven voor en achter op beschadiging, scheuren en ver-
vorming controleren.
14 REMSYSTEEM
232
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
14.4 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
REMSYSTEEM 14
233
S03221-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir
1
controleren.
»
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering
A
is
gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen.
( pag. 233)
14.5 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM
234
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
REMSYSTEEM 14
235
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 236)
S03222-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
A
bijvullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 347)
Deksel
2
met membraan
3
positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
14 REMSYSTEEM
236
14.6 Remplaketten van de voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hier-
door vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
S01115-10
Alle remplaketten aan beide remzadels op minimale minimale
voeringdikte
A
controleren.
Minimale voeringdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Alle remplaketten aan beide remzadels controleren op bescha-
diging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
REMSYSTEEM 14
237
14.7 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
S03843-10
Voertuig rechtop zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir
1
controleren.
»
Als het vloeistofpeil de MIN-markering
A
heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen.
( pag. 238)
14 REMSYSTEEM
238
14.8 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
REMSYSTEEM 14
239
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 241)
14 REMSYSTEEM
240
S03844-10
Hoofdwerk
Voertuig rechtop zetten.
Schroef
1
met schroefdopborging verwijderen.
Info
Opletten dat het reservoir verticaal blijft en er geen
remvloeistof uit stroomt.
Schroefdop
2
met ring en membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
A
bijvullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 347)
Schroefdop
2
met ring en membraan
3
monteren en vast-
draaien.
Schroefdopborging positioneren, schroef
1
monteren en vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef rem-
vloeistofreser-
voir achterwiel-
rem
M5 3,5 Nm
Loctite
®
243™
REMSYSTEEM 14
241
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
14.9 Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hier-
door vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
14 REMSYSTEEM
242
S01118-10
Remplaketten op minimale plaketdikte
A
controleren.
Minimale plaketdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
WIELEN, BANDEN 15
243
15.1 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 195)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 196)
E00163-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen en wieltoerentalsensor
2
uit de
boring trekken.
S01143-10
Schroeven
3
aan beide remzadels verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door de remzadels
licht naar de zijkant te kantelen. Remzadels voorzichtig naar
achteren van de remschijven trekken en opzij hangen.
Info
Remhendel bij verwijderde remzadels niet bedienen.
15 WIELEN, BANDEN
244
E00165-15
Schroef
4
en schroeven
5
losdraaien.
Schroef
4
ca. 6 slagen losdraaien en met de hand op de
schroef duwen, om de steekas uit de asopname te schuiven.
Schroef
4
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven ver-
minderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijven
niet worden beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de
voorvork nemen.
H01164-10
Afstandsbussen
6
verwijderen.
WIELEN, BANDEN 15
245
15.2 Voorwiel monteren
H01075-10
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager voor vervangen.
Radiale keerringen
1
en loopvlakken
A
van de afstandsbus-
sen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 349)
S01134-10
De brede afstandsbus
2
in looprichting links plaatsen.
Info
De pijl
B
geeft de looprichting van het voorwiel aan.
Het wieltoerentalsensor-wiel bevindt zich in de loop-
richting links.
De smalle afstandsbus in looprichting rechts inzetten.
15 WIELEN, BANDEN
246
E00167-12
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven
vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreini-
gingsmiddel.
Schroef
3
en steekas
4
reinigen.
Steekas licht invetten.
Duurzaam vet ( pag. 349)
Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas erin zetten.
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas
voor
M25x1,5 45 Nm
Schroefdraad ingevet
WIELEN, BANDEN 15
247
S01143-11
Remzadel positioneren en daarbij letten op de correcte plaat-
sing van de remplaketten.
Schroeven
5
aan beide remzadels monteren, maar nog niet
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remza-
del voor
M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Remhendel meerdere keren bedienen tot de remplaketten
tegen de remschijf liggen en er een drukpunt aanwezig is.
Remhendel ingedrukt vastzetten.
Remzadels worden uitgelijnd.
Schroeven
5
aan beide remzadels vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remza-
del voor
M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Vastzetting van de remhendel verwijderen.
15 WIELEN, BANDEN
248
E00163-11
Wieltoerentalsensor
6
in de boring positioneren.
Schroef
7
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef wieltoeren-
talsensor voor
M6 4 Nm
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 197)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 195)
S01144-10
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inve-
ren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven
8
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
15.3 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 195)
Einddemper demonteren. ( pag. 203)
WIELEN, BANDEN 15
249
B04149-10
Hoofdwerk
Binnenste borgdraad
1
verwijderen.
Buitenste borgdraad
2
verwijderen.
B04139-10
Achterwielrem door een assistent laten bedienen.
Moeren
3
losschroeven en met ring
4
verwijderen.
15 WIELEN, BANDEN
250
B04138-10
Achterwiel verwijderen.
15.4 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
WIELEN, BANDEN 15
251
E00180-10
Hoofdwerk
Achterwiellagers controleren op beschadiging en slijtage.
» Als de achterwiellagers beschadigd of versleten zijn:
Wiellager achter vervangen.
Schroefdraad van wielas en asmoer reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 349)
Achterwiel op wielas schuiven.
De meenemerbouten
1
grijpen in de boringen van de
velg
A
.
15 WIELEN, BANDEN
252
E00181-10
Ring
2
en moer
3
monteren.
Achterwielrem door een assistent laten bedienen.
Moer
3
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer wielas
achter
M50x1,5 250 Nm
Schroefdraad
ingevet/borgdraad met
borglak verzegelen
E00182-10
Buitenste borgdraad
4
monteren.
Binnenste borgdraad
5
monteren.
De pennen van de borgdraden grijpen in de boringen van
de wielas.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 195)
Einddemper monteren. ( pag. 205)
WIELEN, BANDEN 15
253
15.5 Bandentoestand controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAls een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar.
Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
15 WIELEN, BANDEN
254
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rem- en rijgedrag van het
voertuig.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed.
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen
die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en beschadi-
gingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwer-
pen tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
Info
Wettelijke landspecifieke minimale profieldiepte in acht
nemen.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
WIELEN, BANDEN 15
255
H01144-01
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het
opschrift van de banden en wordt met de laatste vier
cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eerste
twee cijfers wijzen op de week van de productie en de
laatste twee cijfers op het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervan-
gen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
15.6 Bandenspanning controleren
Info
Te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en een maximale levensduur van de band.
15 WIELEN, BANDEN
256
400695-01
Beschermkap verwijderen.
Bandenspanning controleren als de banden koud zijn.
Bandenspanning solo / met passagier / volledig laadvermo-
gen
voor: bij koude band 2,5 bar
achter: bij koude band 2,9 bar
» Als de bandenspanning niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt:
Bandenspanning corrigeren.
Beschermkap monteren.
WIELEN, BANDEN 15
257
15.7 Gebruik van bandenreparatiespray
H03319-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOnjuist gebruik van bandenrepara-
tiespray leidt tot drukverlies bij de gerepareerde band.
Niet elke beschadiging kan met bandenreparatiespray
worden gerepareerd.
Lees de aanwijzingen en richtlijnen van de fabrikant
van de bandenreparatiespray.
Rijd langzaam en voorzichtig wanneer u een band met
bandenreparatiespray hebt gerepareerd.
Rijd hoogstens naar de dichtstbijzijnde garage en laat
de band vervangen.
Een reparatie met bandenreparatiespray mag alleen in noodgeval-
len worden uitgevoerd.
Het wordt aanbevolen om het defecte voertuig naar de dichtstbij-
zijnde werkplaats te vervoeren in plaats van het te repareren.
15 WIELEN, BANDEN
258
(Super Duke GT EU)
Aanwijzing
Materiële schadeBandenreparatiespray beschadigt de band-
spanningssensor.
Houd er rekening mee dat de bandspanningssensor moge-
lijk moet worden vervangen na het gebruik van de banden-
reparatiespray.
ELEKTRONICA 16
259
16.1 dagrijlicht (DRL)
S03223-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDagrijlicht is bij slecht zicht geen
vervanging voor dimlicht.
Bij zeer slecht zicht door mist, sneeuw of regen kan de
automatische omschakeling tussen dagrijlicht en dimlicht
slechts beperkt ter beschikking staan.
Steeds controleren of de juiste verlichting is geselec-
teerd.
Dagrijlicht voor het rijden of bij stilstand via het menu
uitschakelen, zodat het dimlicht permanent is inge-
schakeld.
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dag-
rijlicht.
Het dagrijlicht/zijlicht is geïntegreerd in de hoofdkoplamp.
Het dagrijlicht kan bij goede zichtverhoudingen worden ingescha-
keld. Activeer het dagrijlicht in het gecombineerde instrument. De
omgevingssensor in het gecombineerde instrument zorgt voor de
regeling. Als er goede zichtverhoudingen zijn, wordt het dimlicht
uitgeschakeld en het dagrijlicht ingeschakeld. Deze brandt vier
keer helderder dan het zijlicht. Als het dagrijlicht uitgeschakeld is,
neemt het de functie van zijlicht over.
16 ELEKTRONICA
260
16.2 Bochtverlichting
S03224-01
De bochtverlichting bevindt zich links en rechts in de brandstof-
tankspoiler.
Info
Om de bochtverlichting te activeren moet het dimlicht
ingeschakeld en het dagrijlicht uitgeschakeld zijn.
De bochtverlichting wordt geactiveerd:
Schuinestandsen-
sor voor de onderste
leds
12°
Schuinestandsensor
voor de middelste
leds
20°
Schuinestandsensor
voor de bovenste
leds
28°
Snelheid 6 km/h
ELEKTRONICA 16
261
16.3 Stopcontact voor elektrisch toebehoren
S03204-10
Het stopcontact
1
voor elektrisch toebehoren is aan de linker-
zijde van de instrumentenhouder aangebracht.
Deze is aangesloten op constant plus en gezekerd.
Stopcontact voor elektrisch toebehoren
Spanning 12 V
Maximale
stroomopname
10 A
16 ELEKTRONICA
262
16.4 12V-accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende 12V-accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken.
Voorwerk
Contact uitschakelen, hiervoor de RACE-ONknop bij inge-
schakeld contact kort indrukken (maximaal 1 seconde).
Buddyseat verwijderen. ( pag. 198)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 199)
ELEKTRONICA 16
263
S03233-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Afdekking
2
achteraan optillen en naar achteren trekken.
Afdekking omhoog klappen.
S03234-10
Minkabel
3
van de 12V-accu loskoppelen.
Info
Om schade aan de boordelektronica te voorkomen,
eerst de minkabel van de 12V-accu loskoppelen.
Pluskabel
4
van de 12V-accu loskoppelen.
12V-accu uit het accuvak nemen.
16 ELEKTRONICA
264
16.5 12V-accu monteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende 12V-accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken.
ELEKTRONICA 16
265
S03235-10
Hoofdwerk
Afdekking
1
omhoog klappen.
12V-accu
2
in het accuvak plaatsen.
12V-accu (YTZ14S) ( pag. 333)
S03234-11
Pluskabel
3
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Info
Om schade aan de boordelektronica te voorkomen,
eerst de pluskabel met de 12V-accu verbinden.
Minkabel
4
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
16 ELEKTRONICA
266
S03233-11
Afdekking
1
omlaag klappen.
Schroef
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M5 5 Nm
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 201)
Buddyseat monteren. ( pag. 199)
Tijd en datum instellen.
ELEKTRONICA 16
267
16.6 12V-accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieu12V-accu’s bevatten voor het milieu schadelijke stoffen.
Gooi 12V-accu’s niet bij het huishoudelijk afval.
Geef 12V-accu’s af bij een verzamelpunt voor oude accu’s.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
16 ELEKTRONICA
268
Info
Ook als de 12V-accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de 12V-accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden, ontsnapt elektrolyt via de veiligheids-
kleppen. Daardoor verliest de 12V-accu aan capaciteit.
Als de 12V-accu leeg is gestart, de 12V-accu meteen opladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treden er diepteontlading en sulfatie op, waardoor de 12V-accu wordt
vernield.
De 12V-accu is onderhoudsvrij. Het zuurniveau hoeft niet te worden gecontroleerd.
Als de 12V-accu niet met een acculader van KTM wordt opgeladen, moet de 12V-accu voor het laden wor-
den gedemonteerd. Anders kunnen componenten beschadigd raken door overspanning. De 12V-accu laden
volgens de gegevens op het accuhuis.
Voorwerk
Contact uitschakelen, hiervoor de RACE-ONknop bij inge-
schakeld contact kort indrukken (maximaal 1 seconde).
Buddyseat verwijderen. ( pag. 198)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 199)
ELEKTRONICA 16
269
S03233-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Afdekking
2
achteraan optillen en naar achteren trekken.
Afdekking omhoog klappen.
S03234-10
Minkabel
3
van de 12V-accu loskoppelen.
Info
Als de minkabel met de 12V-accu verbonden blijft, is
beschadiging van de boordelektronica mogelijk.
Pluskabel
4
van de 12V-accu loskoppelen.
16 ELEKTRONICA
270
M00775-01
Acculader met 12V-accu verbinden.
Acculader (58429074000)
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het start-
vermogen van de 12V-accu en dynamo testen. Bovendien kan
met dit apparaat de 12V-accu niet worden overladen.
Info
12V-accu laden met maximaal 10 % van de capaciteit,
die op het accuhuis is aangegeven.
Acculader inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden
overschreden.
12V-accu regelmatig bijla-
den als de motorfiets niet
wordt gebruikt
3 maanden
Acculader na het laden uitschakelen en van de 12V-accu los-
koppelen.
ELEKTRONICA 16
271
S03234-10
Pluskabel
4
monteren en vastdraaien.
Minkabel
3
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
S03233-12
Afdekking
2
omlaag klappen.
Schroef
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M5 5 Nm
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 201)
Buddyseat monteren. ( pag. 199)
Tijd en datum instellen.
16 ELEKTRONICA
272
16.7 RACE-ON-sleutelbatterij vervangen
S01740-10
Sleutelbaard van de RACE-ON-sleutel uitklappen.
Onderste helft van de RACE-ON-sleutel in pijlrichting schuiven
en verwijderen.
S01739-10
Batterijafdekking
1
verwijderen.
RACE-ON-sleutelbatterij
2
verwijderen.
Nieuwe RACE-ON-sleutelbatterij met het opschrift naar boven
plaatsen.
RACE-ON-sleutelbatterij (CR 2032) ( pag. 333)
Batterijafdekking
1
monteren.
ELEKTRONICA 16
273
S01740-11
Onderste helft van de RACE-ON-sleutel plaatsen en in pijlrich-
ting vergrendelen.
16.8 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voorwerk
Contact uitschakelen, hiervoor de RACE-ONknop bij inge-
schakeld contact kort indrukken (maximaal 1 seconde).
Buddyseat verwijderen. ( pag. 198)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 199)
16 ELEKTRONICA
274
S03236-10
Hoofdwerk
Beschermkap
1
verwijderen.
S03237-10
Defecte hoofdzekering
2
verwijderen.
Info
Een defecte zekering heeft een gebroken
smeltdraad
A
.
In het startrelais bevindt zich een reservezekering
3
.
Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers
van het voertuig gezekerd.
Nieuwe hoofdzekering plaatsen.
Zekering (58011109130) ( pag. 333)
Werking van de elektrische installatie controleren.
Beschermkap monteren.
ELEKTRONICA 16
275
Tip
Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen,
zodat u er een bij u hebt als het nodig is.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 201)
Buddyseat monteren. ( pag. 199)
Tijd en datum instellen.
16.9 Zekeringen in zekeringenblok vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het
zadel.
16 ELEKTRONICA
276
Voorwerk
Contact uitschakelen, hiervoor de RACE-ONknop bij inge-
schakeld contact kort indrukken (maximaal 1 seconde).
Buddyseat verwijderen. ( pag. 198)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 199)
S03238-10
Hoofdwerk
Zekeringenblokdeksel
1
openen.
S03239-10
Zekeringen controleren.
Info
Een defecte zekering heeft een gebroken
smeltdraad
A
.
Defecte zekering verwijderen.
ELEKTRONICA 16
277
Voorgeschreven waarde
Zekering 1 - 10 A - KTM RACE ON, gecombineerd instru-
ment, alarminstallatie (optioneel)
Zekering 2 - 10 A - ACC 1
Zekering 3 - 10 A - achterlicht, nummerplaatverlichting, ver-
lichting voor combinatieschakelaar
Zekering 4 - 10 A - besturingsunit koplamp
Zekering 5 - 10 A - motorbesturingsunit, brandstofverneve-
lingsysteem, lambdasondes, SLS, bobines, inspuitkleppen
Zekering 6 - 15 A - semi-actief chassis, bochtverlichting
Zekering 7 - 25 A - ABSretourpomp
Zekering 8 - 15 A - hydraulische ABSunit
Zekering 9 - 10 A - ACC 2
Zekeringen Spare - 10 A - reserve
Zekering Spare - 15 A - reserve
Zekering Spare - 25 A - reserve
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (58011109110) ( pag. 333)
Zekering (58011109115) ( pag. 333)
Zekering (58011109125) ( pag. 333)
16 ELEKTRONICA
278
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen,
zodat u er een bij u heeft als het nodig is.
De werking van de stroomverbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 201)
Buddyseat monteren. ( pag. 199)
16.10 Instelling lichtsysteem controleren
402424-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur
zetten en ter hoogte van het midden van de dimlichtlamp een
markering aanbrengen.
Een tweede markering aanbrengen op een afstand
A
onder
de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
A
5 cm
ELEKTRONICA 16
279
402426-10
Nog twee markeringen op een afstand
B
links en rechts van
de tweede markering aanbrengen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
B
37 cm
402425-10
Voertuig op een afstand
C
loodrecht voor de muur zetten en
het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
C
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en passagier op
de motorfiets zitten.
Koplampinstelling controleren.
De grens tussen licht en donker van het dimlicht moet bij
een gebruiksklare motorfiets met bestuurder, eventueel met
bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt
met de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
( pag. 282)
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
16 ELEKTRONICA
280
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Corner. Light Test is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
Met de UP- of DOWNknop naar het menupunt navigeren.
Info
In het menupunt Left wordt de test van de linker bocht-
verlichting uitgevoerd.
In het menupunt Right wordt de test van de rechter
bochtverlichting uitgevoerd.
In het menupunt Off wordt de test beëindigd.
SET-knop indrukken om de gewenste test uitvoeren.
Info
De segmenten van de desbetreffende bochtverlichting
branden achtereenvolgens, beginnend met het onderste
segment.
Wanneer de test van de betreffende bochtverlichting is
voltooid, gaat het bovenste segment permanent bran-
den.
Test van linker bochtverlichting selecteren en enkele seconden
wachten tot het bovenste segment van de linker bochtverlich-
ting permanent brandt.
ELEKTRONICA 16
281
402427-01
Instelling van de linker bochtverlichting controleren.
De grens tussen licht en donker van het segment linksboven
moet precies door de markering links lopen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt
met de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte voor de bochtverlichting instellen.
( pag. 283)
Met de UP- of DOWNknop het menupunt Off selecteren en met
de SETknop de test beëindigen.
Test van rechter bochtverlichting selecteren en enkele secon-
den wachten tot het bovenste segment van de rechter bocht-
verlichting permanent brandt.
402428-01
Instelling van de rechter bochtverlichting controleren.
De grens tussen licht en donker van het segment rechtsbo-
ven moet precies door de markering rechts lopen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt
met de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte voor de bochtverlichting instellen.
( pag. 283)
Met de UP- of DOWNknop het menupunt Off selecteren en met
de SETknop de test beëindigen.
16 ELEKTRONICA
282
16.11 Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen
Voorwerk
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 278)
S03229-10
Hoofdwerk
Met de stelschroef
1
de lichtbundelbreedte van de koplamp
instellen.
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel-
breedte en draaien tegen de klok in versmalt de licht-
bundelbreedte.
Extra belasting kan mogelijk een correctie van de licht-
bundelbreedte vereisen.
402424-10
Koplamp op markering
A
instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare
motorfiets met bestuurder, eventueel met bagage en passa-
gier, precies op de onderste markering
A
liggen.
ELEKTRONICA 16
283
16.12 Lichtbundelbreedte bochtverlichting instellen
Voorwerk
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 278)
Hoofdwerk
Bij gesloten menu de SETknop indrukken.
UP- of DOWNknop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door
de SETknop in te drukken, wordt het menu geopend.
UP- of DOWNknop indrukken tot Corner. Light Test is geselec-
teerd. Door de SETknop in te drukken, wordt het menu geo-
pend.
Met de UP- of DOWNknop naar het menupunt navigeren.
Info
In het menupunt Left wordt de test van de linker bocht-
verlichting uitgevoerd.
In het menupunt Right wordt de test van de rechter
bochtverlichting uitgevoerd.
In het menupunt Off wordt de test beëindigd.
SET-knop indrukken om de gewenste test uitvoeren.
16 ELEKTRONICA
284
Info
De segmenten van de desbetreffende bochtverlichting
branden achtereenvolgens, beginnend met het onderste
segment.
Wanneer de test van de betreffende bochtverlichting is
voltooid, gaat het bovenste segment permanent bran-
den.
Test van linker bochtverlichting selecteren en enkele seconden
wachten tot het bovenste segment van de bochtverlichting per-
manent brandt.
S03230-10
Met de stelschroef
1
de lichtbundelbreedte van de linker
bochtverlichting instellen.
Voorgeschreven waarde
De instelschroef voorzichtig draaien en niet forceren, anders
raakt het instelmechanisme beschadigd.
Aanhaalmoment van de
instelschroef
0,25 Nm
ELEKTRONICA 16
285
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel-
breedte en draaien tegen de klok in versmalt de licht-
bundelbreedte.
Extra belasting kan mogelijk een correctie van de licht-
bundelbreedte vereisen.
402427-01
Bovenste segment op de linker markering instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment
moet precies door de linker markering lopen.
Met de UP- of DOWNknop het menupunt Off selecteren en met
de SETknop de test beëindigen.
Test van rechter bochtverlichting selecteren en enkele secon-
den wachten tot het bovenste segment van de bochtverlichting
permanent brandt.
16 ELEKTRONICA
286
S03231-10
Met de stelschroef
2
de lichtbundelbreedte van de rechter
bochtverlichting instellen.
Voorgeschreven waarde
De instelschroef voorzichtig draaien en niet forceren, anders
raakt het instelmechanisme beschadigd.
Aanhaalmoment van de
instelschroef
0,25 Nm
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel-
breedte en draaien tegen de klok in versmalt de licht-
bundelbreedte.
Extra belasting kan mogelijk een correctie van de licht-
bundelbreedte vereisen.
402428-01
Bovenste segment op de rechter markering instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment
moet precies door de rechter markering lopen.
Met de UP- of DOWNknop het menupunt Off selecteren en met
de SETknop de test beëindigen.
ELEKTRONICA 16
287
16.13 Diagnosestekker
S03240-10
De diagnosestekker
1
bevindt zicht onder het bestuurderszadel.
16 ELEKTRONICA
288
16.14 ACC1 en ACC2 vooraan
S03226-10
De voedingsspanningen ACC1
1
en ACC2
2
voor bevinden zich
aan de rechterzijde van de instrumentenhouder achter een afdek-
king
A
.
ELEKTRONICA 16
289
16.15 ACC1 en ACC2 achterzijde
P00147-10
De voedingen ACC1
1
en ACC2
2
achter bevinden zich rechts
naast de buddyseatvergrendeling.
17 KOELSYSTEEM
290
17.1 Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
KOELSYSTEEM 17
291
S03227-10
Motorfiets rechtop zetten op een horizontaal oppervlak.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir
1
aan de rechter
zijde controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als zich geen koelmiddel in het compensatiereservoir
bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten.
» Als het koelmiddelpeil in het compensatiereservoir niet
overeenkomt met de voorgeschreven waarde, maar nog niet
leeg is:
Koelmiddelpeil in compensatiereservoir corrigeren.
( pag. 292)
17 KOELSYSTEEM
292
17.2 Koelmiddelpeil in compensatiereservoir corrigeren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
KOELSYSTEEM 17
293
Voorwerk
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren.
( pag. 290)
Hoofdwerk
Brandstoftankspoiler demonteren. ( pag. 221)
Info
Alleen de rechter zijkant demonteren.
S01124-10
Deksel
1
van het compensatiereservoir verwijderen.
Koelmiddel tot de MAX-markering bijvullen.
Koelmiddel ( pag. 345)
Deksel
1
van het compensatiereservoir monteren.
Nawerk
Brandstoftankspoiler monteren. ( pag. 222)
18 MOTORAFSTEMMING
294
18.1 Ride Mode
S03139-01
Mogelijke toestanden
TRACK Optioneel beschikbare instelling met gehomolo-
geerd vermogen en uiterst directe respons. De motorfiets-
tractiecontrole en de karakteristiek van de gasrespons kunnen
individueel worden ingesteld.
SPORT SPORT Gehomologeerd vermogen met zeer directe
respons, de motorfiets-tractiecontrole laat een hogere slip aan
het achterwiel toe.
STREET STREET Gehomologeerd vermogen met even-
wichtige respons, de motorfiets-tractiecontrole laat een nor-
male slip aan het achterwiel toe.
RAIN Gehomologeerd vermogen met zeer zachte respons
voor betere rijbaarheid, de motorfiets-tractiecontrole laat een
normale slip aan het achterwiel toe.
In het menu Ride Mode kunnen verschillende afstellingen voor het
voertuig worden gekozen. Er zijn TRACK (optioneel), SPORT, STREET
en RAIN.
De als laatste gekozen rijmodus wordt op het display weergegeven.
De rijmodus kan ook tijdens het rijden met gesloten gashendel en
gedeactiveerde cruisecontrol worden gewisseld.
Info
De keuze van de rijmodus is niet van invloed op het ABS.
MOTORAFSTEMMING 18
295
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC)
S03172-01
De motorfietstractiecontrole (MTC) verlaagt het motorkoppel bij
tractieverlies aan het achterwiel.
Info
Als de motorfietstractiecontrole uitgeschakeld is, kan het
achterwiel bij sterke acceleratie of op oppervlakken met
slechte grip doordraaien gevaar voor vallen.
Na het inschakelen van het contact is de motorfietstractie-
controle weer actief.
In het gecombineerde instrument wordt de motorfietstractie-
controle via het menu "Motorcycle" ( pag. 81) gestuurd.
In het menu "MTC" kan de motorfietstractiecontrole worden
uitgeschakeld.
Info
Als de motorfietstractiecontrole regelt, knippert het
TCcontrolelampje .
Als de motorfietstractiecontrole is uitgeschakeld, brandt
het TCcontrolelampje .
18 MOTORAFSTEMMING
296
18.3 Slipaanpassing (optioneel)
402790-01
De slipaanpassing is een optionele functie van de
motorfiets-tractiecontrole.
Met de slipaanpassing kan de motorfiets-tractiecontrole in negen
niveaus op de gewenste karakteristiek worden afgesteld.
Bij niveau 1 is de meeste slip aan het achterwiel mogelijk, bij
niveau 9 de minste slip.
De slipaanpassing kan tijdens het rijden bij gesloten menu met de
UP- of DOWNknop worden ingesteld.
Info
De slipaanpassing is alleen bij een actieve rijmodus TRACK
( pag. 294) (optioneel) beschikbaar.
MOTORAFSTEMMING 18
297
18.4 Throttle Response (optioneel)
S03225-01
Mogelijke toestanden
TRACK Uiterst directe respons
SPORT Zeer directe respons
STREET Uitgebalanceerde respons
In het menu TRACK onder Throttle Response kan de karakteristiek
van de gasrepons worden aangepast.
Throttle Response kan ook tijdens het rijden met gesloten gashen-
del en gedeactiveerde cruisecontrol worden ingesteld.
Info
Throttle Response is alleen bij actieve rijmodus TRACK
( pag. 294) (optioneel) beschikbaar.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
298
19.1 Motoroliepeil controleren
Info
Het olieverbruik is afhankelijk van het rijgedrag en de gebruiksomstandigheden.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
401696-11
Hoofdwerk
Motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie controleren.
Info
Na het afzetten van de motor eerst een minuut wachten
en dan pas controleren.
Het motoroliepeil moet in het bovenste deel
B
van het
kijkglas voor de motorolie liggen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
A
ligt:
Geen motorolie bijvullen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
B
ligt:
Motorolie kan bijgevuld worden.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
299
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
C
ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 307)
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenMotor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets zeer heet.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
300
G03400-12
Hoofdwerk
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard
zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Plaat
2
verwijderen.
S01126-10
Geschikt reservoir onder de motor plaatsen.
Olieaftapschroeven
3
met magneten, keerringen en oliezeven
verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
301
S01127-10
Schroeven
4
verwijderen. Oliefilterdeksel
5
met keerring
verwijderen.
S01128-10
Oliefilter
6
uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlakken grondig reinigen.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
302
S01129-10
Nieuw oliefilter
6
plaatsen.
Info
Het oliefilter alleen met de hand plaatsen.
Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie. Oliefilter-
deksel
5
monteren.
S01127-11
Schroeven
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven
motor
M5 6 Nm
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
303
100773-12
Magneten
A
en oliezeven
B
van de olieaftapschroeven gron-
dig reinigen.
S01126-10
Olieaftapschroeven
3
met magneten, keerringen en oliezeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
304
S01130-10
Totale vulhoeveelheid klaarzetten.
Motorolie
Omgevingstempera-
tuur: 0 °C
3,50 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 346)
Motorolie
Omgevingstempera-
tuur: < 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 347)
Oliehoeveelheid in twee werkstappen vullen.
Olievulschroef
7
met keerring verwijderen en eerste deel bij-
vullen.
Motorolie (1e deel)
ca.
Omgevingstempera-
tuur: 0 °C
3,0 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 346)
Motorolie (1e deel)
ca.
Omgevingstempera-
tuur: < 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 347)
Olievulschroef
7
met keerring monteren.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
305
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Motor uitzetten.
S01131-10
Olievulschroef met keerring verwijderen en het tweede deel tot
de bovenste markering
A
op het kijkglas voor de motorolie
vullen.
Motorolie (2e deel)
ca.
Omgevingstempera-
tuur: 0 °C
0,50 l Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 346)
Motorolie (2e deel)
ca.
Omgevingstempera-
tuur: < 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 347)
Olievulschroef met keerring monteren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
306
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Motor uitzetten.
G03400-12
Plaat
2
positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Resterende schroe-
ven chassis
M5 5 Nm
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 298)
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
307
19.3 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of motorolie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Te hoog motoroliepeil kan leiden tot motorschade.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 298)
500345-10
Hoofdwerk
Olievulschroef
1
met keerring verwijderen.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
308
G03475-10
Motorolie tot de bovenste markering
A
op het kijkglas voor de
motorolie vullen.
Voorwaarden
Omgevingstemperatuur: 0 °C
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 346)
Voorwaarden
Omgevingstemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40) ( pag. 347)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aan-
geraden geen verschillende motoroliesoorten te men-
gen.
KTM raadt aan de motorolie te verversen als dat nodig
is.
Olievulschroef met keerring monteren.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19
309
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 298)
20 REINIGING, ONDERHOUD
310
20.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruik-
baar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Reinig de motorfiets regelmatig om zijn waarde en uitzicht gedurende lange tijd te behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
REINIGING, ONDERHOUD 20
311
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorko-
men.
Grof vuil met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale in de handel verkrijg-
bare motorfietsreiniger inspuiten en met een kwastje behande-
len.
Motorfietsreiniger ( pag. 350)
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motor-
fietsreiniger en een zachte spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbren-
gen, altijd eerst met water afspoelen.
Als het voertuig in strooizout is gebruikt, na de rit koud
water voor de reiniging gebruiken. Warm water versterkt
de zoutwerking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is
afgespoeld moet hij goed worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
20 REINIGING, ONDERHOUD
312
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het
remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaket-
ten en remschijven te drogen en vuil te verwijde-
ren.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtem-
peratuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toe-
gankelijke plaatsen van de motor en het remsysteem.
Beschermkappen van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat
het ingedrongen water kan verdampen.
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten
smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 207)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschij-
ven en het uitlaatsysteem) met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
( pag. 349)
REINIGING, ONDERHOUD 20
313
Gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel
voor lakken.
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
( pag. 350)
Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen
niet polijsten, omdat de materiaalkwaliteit anders sterk
beperkt wordt.
Kunststofonderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen
met een mild reinigings- en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal-
en kunststofvlakken ( pag. 350)
Stuurslot en zadelslot oliën.
Universele oliespray ( pag. 350)
20 REINIGING, ONDERHOUD
314
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet rekening worden gehouden met strooizout op de
wegen. Daarom moeten er voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als het voertuig in strooizout is gebruikt, na elke rit koud water voor de reiniging gebruiken. Warm water
versterkt de zoutwerking.
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 310)
Remmen reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout de remzadels en
remplaketten in afgekoelde en gemonteerde toestand,
grondig met koud water reinigen en goed laten drogen.
Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet de
motorfiets grondig met koud water worden gereinigd en
goed worden gedroogd.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderde-
len (m.u.v. de remschijven) worden behandeld met een anti-
roestmiddel op wasbasis.
REINIGING, ONDERHOUD 20
315
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven
terechtkomen. Daardoor wordt de remwerking sterk
verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 207)
21 STALLING
316
21.1 Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken, moet u volgende maatregelen nemen of laten
nemen.
Controleer voordat u de motorfiets gaat stallen eerst of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten.
Als er servicewerkzaamheden, reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste doen tijdens de
overwintering (minder drukte bij de werkplaatsen). Zo voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het
seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stilleggen van de motorfiets,
brandstofadditief bijmengen.
Brandstofadditief ( pag. 349)
Brandstof tanken. ( pag. 186)
Motorfiets reinigen. ( pag. 310)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reini-
gen. ( pag. 299)
Koelmiddelpeil en antivries controleren.
Bandenspanning controleren. ( pag. 255)
12V-accu demonteren. ( pag. 262)
STALLING 21
317
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur van de
12V-accu zonder blootstel-
ling aan directe zonnestralen
0 … 35 °C
12V-accu laden. ( pag. 267)
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan
grote temperatuurschommelingen.
Info
KTM adviseert de motorfiets op te krikken.
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 195)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 196)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een
deken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen
worden gebruikt, omdat er dan geen vocht kan ontsnap-
pen en er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets
voor korte tijd te laten draaien. Aangezien de motor
daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert de
waterdamp die bij de verbranding ontstaat en dit leidt
ertoe dat de ventielen en uitlaatsysteem gaan roesten.
21 STALLING
318
21.2 Inbedrijfstelling na stalling
401059-01
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 197)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 195)
12V-accu monteren. ( pag. 264)
Info
Als de 12V-accu gedemonteerd is geweest, moeten de
tijd en datum opnieuw worden ingesteld.
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling uitvoeren.
( pag. 163)
Een proefrit maken.
FOUTEN OPSPOREN 22
319
S03105-01
Het RACE-ONcontrolelampje
1
kan door knipperen fouten
aangeven. Deze worden tot vijf seconden na het bedienen van de
RACE-ON-knop aangegeven.
Info
Knippercodes die betrekking hebben op KTM RACE ON wor-
den slechts een keer weergegeven en niet herhaald.
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Geen reactie als op de RACE-
ON-knop wordt gedrukt
RACE-ON-knop defect RACE-ON-knop op beschadiging con-
troleren.
Kabel en stekker van de RACE-ON-
knop op beschadiging controleren.
22 FOUTEN OPSPOREN
320
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
RACE-ON-controlelampje knip-
pert twee keer
Geen antwoordsignaal van de
RACE-ON-sleutel
Ervoor zorgen dat de RACE-ON-sleutel
binnen bereik is.
Andere elektronische apparaten uit de
buurt van de RACE-ON-antenne verwij-
deren.
Batterijvak in de RACE-ON-sleutel op
juiste vergrendeling controleren.
Batterijvak in de RACE-ON-sleutel op
corrosie controleren.
RACE-ON-sleutelbatterij vervangen.
( pag. 272)
Zwarte contactsleutel gebruiken.
RACE-ON-controlelampje knip-
pert drie keer
12V-accu ontladen 12V-accu laden. ( pag. 267)
Ruststroom controleren.
RACE-ON-controlelampje knip-
pert vier keer
Stuurvergrendelingspen geblok-
keerd of gespannen
Stuur licht bewegen.
RACE-ON-controlelampje knip-
pert vijf keer
RACE-ON-antenne defect RACE-ON-antenne op beschadiging
controleren.
Er wordt niets weergegeven op
het display van het gecombi-
neerde instrument
Zekering 1 gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervan-
gen. ( pag. 275)
Hoofdzekering gesmolten Hoofdzekering vervangen.
( pag. 273)
FOUTEN OPSPOREN 22
321
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Er wordt niets weergegeven op
het display van het gecombi-
neerde instrument
12V-accu ontladen 12V-accu laden. ( pag. 267)
Ruststroom controleren.
Motor draait niet door als de
noodstopschakelaar/e-startknop
in de onderste stand wordt
gedrukt
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoe-
ren. ( pag. 164)
12V-accu ontladen 12V-accu laden. ( pag. 267)
Ruststroom controleren.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Fout in elektronisch systeem Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Motor draait alleen door, als de
koppelingshendel is getrokken
Er is een versnelling gescha-
keld
Versnelling in stationair schakelen.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Motor draait door, hoewel er
een versnelling is geschakeld
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Motor draait door, maar springt
niet aan
Koppeling van de snelsluitkop-
peling niet verbonden
Koppeling van de snelsluitkoppeling
verbinden.
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Brandstofkwaliteit onvoldoende Geschikte brandstof vullen.
22 FOUTEN OPSPOREN
322
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor slaat tijdens het rijden af Te weinig brandstof Brandstof tanken. ( pag. 186)
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Controlelampje storing brandt
of knippert
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
ABS-waarschuwingslampje
brandt
Zekering ABS gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervan-
gen. ( pag. 275)
Wieltoerental van voor- en ach-
terwiel wijkt sterk af
Stoppen, ontsteking uitschakelen,
opnieuw starten.
Fout in ABS Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren.
( pag. 298)
Vloeibaarheid motorolie te dun
(viscositeit)
Motorolie verversen, oliefilter
vervangen en oliezeven reinigen.
( pag. 299)
12V-accu ontladen Noodknipperlichten zijn inge-
schakeld
Noodknipperlichten uitschakelen.
12V-accu laden. ( pag. 267)
12V-accu wordt niet opgeladen
door de dynamo
Laadspanning controleren.
Contact bij het uitzetten van
het voertuig niet uitgeschakeld
12V-accu laden. ( pag. 267)
TECHNISCHE GEGEVENS 23
323
23.1 motor
Bouwwijze 2-cilinder 4-takt benzinemotor, 75° V-indeling,
gekoeld met vloeistof
Cilinderinhoud 1.301 cm³
Slag 71 mm
Boring 108 mm
Compressie 13,6:1
Stationair toerental 1.350 … 1.550 1/min
Besturing DOHC, 4 kleppen per cilinder, aandrijving via ketting
Ventiel diameter ventielschijf
Invoer 42 mm
Afvoer 34 mm
Klepspeling
Uitlaat bij: 20 °C 0,25 … 0,30 mm
Inlaat bij: 20 °C 0,10 … 0,15 mm
Krukaslager Glijlager
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveer 1 rechthoekige ring, 1 zuigerring, 1 olieschraapveer
Motorsmering Dry-sump smering met 3 rotorpompen
Primaire overbrenging 40:76
23 TECHNISCHE GEGEVENS
324
Koppeling Antihopping-koppeling in oliebad / hydraulisch
bediend
Aandrijving 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 12:35
2e versnelling 15:32
3e versnelling 18:30
4e versnelling 20:27
5e versnelling 24:27
6e versnelling 27:26
Mengselbehandeling Elektronische brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontste-
kingssysteem met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 450 W
Bougie
Binnenste bougie NGK LKAR9BI10
Buitenste bougie NGK LMAR7DI10
Elektrodenafstand bougie 1 mm
Koeling Vloeistofkoeling, permanente circulatie koelmiddel
door waterpomp
Starthulp Startmotor
TECHNISCHE GEGEVENS 23
325
23.2 Aanhaalmomenten motor
Schroef dempingplaat EJOT ALtracs
®
M6x14 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef steunplaat ventieldeksel
achter
EJOT ALtracs
®
M6x10 10 Nm
Slangklem aanzuigflens M4 1,5 Nm
Olievernevelaar M5 2 Nm
Loctite
®
243™
Overige schroeven motor M5 6 Nm
Schroef achterbrughoeksensor M5 5 Nm
Loctite
®
243™
Schroef kijkglas motorolie M5 4 Nm
Schroef krukas-toerentalsensor M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef lagerborging M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef lagerschaal-steunplaat M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef sensor versnellingsherken-
ning
M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Afsluitschroef onderdrukaanslui-
ting
M6 5 Nm
Loctite
®
243™
Moer cilinderkop M6 9 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
326
Ontluchtingsschroef waterpomp-
deksel
M6 10 Nm
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Schroef klepdeksel M6 10 Nm
Schroef koelmiddelaansluiting op
cilinderkop
M6 8 Nm
Loctite
®
243™
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Schroef koppelingsveer M6 12 Nm
Schroef motorbehuizing M6x60 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x80 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x90 10 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M6 10.9 10 Nm
Schroef oliepompdeksel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef starterwielgeleiding M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef stationaire ring M6 10.9 15 Nm
Loctite
®
648™
Schroef stator M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef vergrendelingshendel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
TECHNISCHE GEGEVENS 23
327
Schroef versnellingshendel M6 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingsvastzetting M6 12.9 18 Nm
Loctite
®
243™
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Tapeinden distributieketting-
schacht
M6 8 Nm
Sproeier 100 M6x0,75 4 Nm
Loctite
®
243™
Krukasborgbout M8 15 Nm
Schroef geleiderail M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef motorbehuizing M8 18 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
10 Nm
2e niveau
18 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
328
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
8,5 Nm
2e niveau
14,5 Nm
Geldt alleen bij gebruik van:
Opzetelement inbus
(61229025000)
Schroef spanrail M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Tapeind uitlaatflens M8 10 Nm
Schroef motorhouder M10 45 Nm
Afsluitschroef koppelingssmering M10x1 10 Nm
Afsluitschroef sleperas M10x1 15 Nm
Bougie M10x1 11 Nm
Oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm
Schroef drijfstanglager M10x1 1e niveau
25 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
Schroef ontgrendeling voor distri-
butiekettingspanner
M10x1 10 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
329
Sluitschroef vergrendeling verdeel-
transmissie
M10x1 12 Nm
Schroef cilinderkop M11x1,5 Draaivolgorde:
kruislings
1e niveau
15 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
4e niveau
90°
Geolied met motorolie
Bougie M12x1,5 18 Nm
Koelmiddeltemperatuursensor M12x1,5 12 Nm
Schroef rotor M12x1,5 115 Nm
Moer ketting-aandrijfwiel M20x1,5 100 Nm
Loctite
®
243™
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
Moer koppelingsmeenemer M22x1,5 120 Nm
Loctite
®
243™
Afsluitschroef distributieketting-
spanner
M24x1,5 25 Nm
Sluitschroef dynamodeksel M24x1,5 8 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
330
Moer primair tandwiel M33LHx1,5 130 Nm
Loctite
®
243™
23.3 Vulhoeveelheden
23.3.1 Motorolie
Motorolie
Omgevingstemperatuur: 0 °C
3,50 l Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 346)
Motorolie
Omgevingstemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40)
( pag. 347)
23.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 3,20 l Koelmiddel ( pag. 345)
TECHNISCHE GEGEVENS 23
331
23.3.3 Brandstof
A00420-10
Op markering op EU-brandstofpompen letten.
Brandstoftankinhoud totaal ca. 23 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 345)
Brandstofreserve ca. 3,5 l
23.4 Chassis
Frame Buisframe van chroommolybdeen staalbuizen, geë-
loxeerd
Voorvork WP SuspensionSemiactive Suspension
Schokdemper WP SuspensionSemiactive Suspension
Veerweg
voor 125 mm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
332
achter 156 mm
Remsysteem
Voor Dubbele schijfrem met radiaal geschroefde remzadels
met vier zuigers, remschijven vlottend gelagerd
achter Enkele schijfrem met remzadel met 2 zuigers, rem-
schijf vast gelagerd
Remschijven - diameter
voor 320 mm
achter 240 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 4,5 mm
Bandenspanning solo / met passagier / volledig laadvermogen
voor: bij koude band 2,5 bar
achter: bij koude band 2,9 bar
Secundaire overbrenging 17:38
Ketting 5/8 x 5/16 (525) Xring
Balhoofdhoek 65,1°
Wielstand 1.482 ± 15 mm
Zadelhoogte onbelast 835 mm
Bodemvrijheid onbelast 141 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 216 kg
TECHNISCHE GEGEVENS 23
333
Hoogst toegestane asbelasting voor 165 kg
Maximale asbelasting achter 294 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 459 kg
23.5 Elektronica
12V-accu YTZ14S Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 11,2 Ah
onderhoudsvrij
RACE-ON-sleutelbatterij CR 2032 3 V
Zekering 58011109110 10 A
Zekering 58011109115 15 A
Zekering 58011109125 25 A
Zekering 58011109130 30 A
Dimlicht/groot licht Led
Zijlicht Led
Bochtverlichting LED
Verlichting gecombineerd instrument en controlelamp-
jes
Led
Richtingaanwijzer LED
Achterlicht LED
Remlicht LED
23 TECHNISCHE GEGEVENS
334
Nummerplaatverlichting LED
23.6 Banden
Band voor Band achter
120/70 ZR 17 M/C (58W) TL
Pirelli Angel GT
190/55 ZR 17 M/C (75W) TL (D)
Pirelli Angel GT
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Meer informatie vindt u in het servicege-
deelte onder:
http://www.ktm.com
23.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 14.18.1Q.23
Voorvork WP SuspensionSemiactive Suspension
Veerlengte met voorspanbus(sen) 335 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 20 N/mm
Vorklengte 776 mm
Vorkpootolie vorkpoot links 670 ml Vorkpootolie (SAE 4)
(48601166S1) ( pag. 348)
Vorkpootolie vorkpoot rechts 410 ml Vorkpootolie (SAE 4)
(48601166S1) ( pag. 348)
TECHNISCHE GEGEVENS 23
335
23.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 01.18.1Q.23
Schokdemper WP SuspensionSemiactive Suspension
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 185 N/mm
Veerlengte 185 mm
Statische veerweg 24 mm
23.9 Aanhaalmomenten chassis
Resterende schroeven chassis EJOT PT
®
K50x12 1 Nm
Resterende schroeven chassis EJOT PT
®
K50x14 1 Nm
Resterende schroeven chassis EJOT PT
®
K50x16 2 Nm
Resterende schroeven chassis EJOT PT
®
K50x18 2 Nm
Resterende schroeven chassis EJOT PT
®
K45x12 1 Nm
Schroef achterlicht EJOT PT
®
K50x14 2,5 Nm
Schroef bevestiging afdekking uit-
laatklep
EJOT SF
®
M4x6K 4 Nm
Schroef deksel luchtfilterbak EJOT PT
®
K60x30 2 Nm
Schroef combinatieschakelaar
links
M4 5 Nm
Schroef vaste handgreep links M4 2 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
336
Schroef zijstandaardschakelaar M4 2 Nm
Resterende moeren chassis M5 5 Nm
Resterende schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef achterbrughoeksensor M5x16 5 Nm
Loctite
®
243™
Schroef bekleding M5x12 3,5 Nm
Schroef bochtverlichting M5 2 Nm
Schroef brandstoftanksensor M5 3 Nm
Schroef combinatieschakelaar
rechts
M5 5 Nm
Schroef gashendel M5 3,5 Nm
Schroef glijblok M5 5 Nm
Schroef kabelkanaal M5 5 Nm
Schroef tankdop M5 3 Nm
Massaschroefverbinding frame M6 10 Nm
Moer bevestiging ABS-module M6 8 Nm
Moer blok uitlaat-
klepbesturingsunit
M6 14 Nm
Moer bowdenkabel uitlaatklepbe-
sturing
M6 5 Nm
Moer kabels aan startmotor M6 4 Nm
Resterende moeren chassis M6 10 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
337
Resterende schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Schroef afdekking hellingshoek-
sensor
M6 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef bandenspanningsensor
(Super Duke GT EU)
M6 7 Nm
Schroef bevestiging ABS-module M6 5 Nm
Schroef brandstofpomp M6 6 Nm
Schroef kofferschaal M6 6 Nm
Schroef kogelscharnier drukstang
op rempedaalcilinder
M6 5 Nm
Loctite
®
243™
Schroef koppelingsarmatuur M6 5 Nm
Loctite
®
243™
Schroef nummerplaathouder aan
onderste deel achterkant
M6 12 Nm
Schroef radiateurhouder M6 7 Nm
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef schakelaskering aan scha-
kelas
M6 18 Nm
Loctite
®
243™
Schroef schakelstang M6 5 Nm
Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS
338
Schroef slangklem radiateurkoel-
slangen
M6 3 Nm
Schroef stuurdemperhouder aan
frame
M6 8 Nm
Loctite
®
243™
Schroef trapper rempedaal M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef uitlaatklem aan bochtstuk M6 8 Nm
Schroef uitlaatklem aan einddem-
per
M6 8 Nm
Schroef verbindingsstuk remkabel
achter
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef verlenging zijstandaardvlak M6 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendelvlak M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef wieltoerentalsensor achter M6 4 Nm
Schroef wieltoerentalsensor voor M6 4 Nm
Schroef zijstandaardvlak M6 6 Nm
Loctite
®
243™
Moer bochtstuk aan cilinderkop M8 Draaivolgorde:
Moeren gelijkmatig vastdraaien.
Plaat niet buigen.
25 Nm
Moer kettingwiel M8 36 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 23
339
Moer riemschijfbevestiging uitlaat-
klep
M8 7 Nm
Moer schakelstang M8 12 Nm
Moer schakelstang M8LH 12 Nm
Moer ventiel gebogen
(Super Duke GT JP)
M8 4 Nm
Moer ventiel gebogen
(Super Duke GT EU)
M8 6 Nm
Resterende moeren chassis M8 25 Nm
Resterende schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 18 Nm
Schroef contactslot (een keer te
gebruiken)
M8 25 Nm
Schroef klem vorkbuis M8 20 Nm
Loctite
®
243™
Schroef onderste kroonplaat M8 15 Nm
Schroef rempedaal M8 20 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf achter M8 28 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M8 28 Nm
Loctite
®
2701™
23 TECHNISCHE GEGEVENS
340
Schroef remzadel achter M8 25 Nm
Loctite
®
2701™
Schroef schakelaskering aan frame M8 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurdemper aan houder M8 8 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurdemper aan kroon-
plaat
M8 8 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurklem M8 20 Nm
Schroef versnellingshendel aan
voetsteunhouder
M8 20 Nm
Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder bestuur-
der
M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardconsole M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardveer M8 15 Nm
Loctite
®
2701™
Resterende moeren chassis M10 45 Nm
Resterende schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef adapter zijstandaard M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Schroef motorhouder M10 45 Nm
Loctite
®
243™
TECHNISCHE GEGEVENS 23
341
Schroef remzadel voor M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuuradapter M10 40 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaard M10 35 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardconsole M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Holle schroef remkabel M10x1 25 Nm
Holle schroef remkabel verbin-
dingsstuk achter
M10x1 15 Nm
Moer achterdemperdrager M10x1,25 45 Nm
Loctite
®
243™
Lambdasonde M12x1,25 25 Nm
Schroef schokdemper boven M14x1,5 80 Nm
Schroefdraad ingevet
Schroef schokdemper onder M14x1,5 80 Nm
Schroefdraad ingevet
Schroef excenter M16 70 Nm
Moer achterbrugbout M19x1,5 130 Nm
Schroefdraad ingevet
Moer zadelslot M22x1,5 4 Nm
Schroef balhoofd boven M25x1,5 18 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS
342
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm
Schroefdraad ingevet
Moer wielas achter achterdemper-
zijde
M35x1,5 200 Nm
Loctite
®
262™ / borgdraad met
borglak verzegelen
Moer wielas achter M50x1,5 250 Nm
Schroefdraad ingevet/borgdraad met
borglak verzegelen
VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING 24
343
24.1 Verklaringen van overeenstemming
Info
De omvang van de functies en uitrusting zijn afhankelijk van het model en omvat eventueel niet alle ver-
melde zendinstallaties en toepassingsgebieden.
Hiermee verklaart KTM AG dat het zendinstallatietype KTM RACE ON system overeenkomt met de relevante richtlij-
nen. De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/ktm-race-on-system
Hiermee verklaart KTM AG dat het zendinstallatietype LC8 DASHBOARD overeenkomt met de relevante richtlijnen.
De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/lc8-dashboard
Hiermee verklaart Schrader Electronics Ltd dat het zendinstallatietype Tyre Pressure Monitoring System overeenkomt
met de relevante richtlijnen. De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de
volgende URL.
Website van de certificering: http://www.ktm.com/tpms
24 VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING
344
24.2 Landspecifieke verklaring van overeenstemming
S03192-01
GEBRUIKSSTOFFEN 25
345
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan
10 % ethanol (bijv. E15, E25, E85, E100).
Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen hoogwaardig, silicaatvrij koelmiddel met antiroestmiddel voor aluminiummotoren. Minderwaar-
dige en ongeschikte antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
Gebruik geen zuiver water omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen
alleen door koelvloeistof vervuld kunnen worden.
Gebruik uitsluitend koelvloeistof die voldoet aan de voorwaarden (zie informatie op de verpakking) en de juiste
eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot 25 °C
25 GEBRUIKSSTOFFEN
346
De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gebruik gedestilleerd water als de
koelvloeistof verdund moet worden.
Het gebruik van voorgemengde koelvloeistof wordt aanbevolen.
Neem de gegevens van de koelvloeistoffabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaar-
heid (verdraagbaarheid) met andere koelvloeistoffen in acht.
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 10W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA2 ( pag. 351)
SAE ( pag. 351) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Power Synt 4T
GEBRUIKSSTOFFEN 25
347
Motorolie (SAE 5W/40)
Norm / classificatie
JASO T903 MA2 ( pag. 351)
SAE ( pag. 351) (SAE 5W/40)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die
de juiste eigenschappen heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
REACT PERFORMANCE DOT 4
MOTOREX
®
Brake Fluid DOT 5.1
25 GEBRUIKSSTOFFEN
348
Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 351) (SAE 4)
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op verpakking) en de juiste eigen-
schappen heeft.
HULPSTOFFEN 26
349
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Chain Clean
Kettingspray Street
Voorgeschreven waarde
26 HULPSTOFFEN
350
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Chainlube Road Strong
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Moto Clean
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Moto Shine
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Joker 440 Synthetic
NORMEN 27
351
JASO T903 MA2
Meerdere technische ontwikkelingsrichtingen vereisten een eigen specificatie voor motorfietsen - de norm
JASO T903 MA2.
Vroeger werd voor motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie bestond.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermo-
gensrendement bij hoge toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden versnelling en koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO T903 MA2 voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op
basis van hun viscositeit. De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de
kwaliteit.
28 LIJST MET VAKBEGRIPPEN
352
ABS Antiblokkeersysteem Veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen
bij het rechtuit rijden zonder inwerking van zijwaartse
krachten voorkomt
ATIR Automatische uitschakeling van rich-
tingaanwijzer (Automatic Turn Indi-
cator Reset)
Software die na afloop van een timer of een rijaf-
standsmeter de richtingaanwijzers automatisch uit-
schakelt
TPMS Bandenspanning-controlesysteem
(Tire Pressure Monitoring System)
Veiligheidsstartsysteem dat met behulp van sensoren
in de banden de bandenspanning bewaakt en aangeeft
OBD Boorddiagnose Voertuigsysteem dat ingestelde parameters van de
voertuigelektronica bewaakt
HHC Hill Hold Control Rijhulp die het terugrollen van het voertuig op hellin-
gen verhindert
- KTM RACE ON Systeem waarbij contact, stuurslot en tankdop per
draadloze sleutel met transponder worden vrijgescha-
keld
- LaunchControl Functie van de voertuigelektronica voor het bereiken
van optimale acceleratie vanuit stilstand
MSC Motorfiets-stabiliteitscontrole (Motor-
cycle Stability Control)
Extra functie bij het ABS die het blokkeren en weg-
glijden van de wielen tijdens het remmen in schuine
stand verhindert
MTC Motorfietstractiecontrole (Motorcy-
cle Traction Control)
Extra functie van de motorbesturing die bij doordraai-
end achterwiel het motorkoppel verlaagt
LIJST MET VAKBEGRIPPEN 28
353
MSR Motorslipmomentregeling Extra functie van de motorbesturing die het blokkeren
van het achterwiel bij een te grote motorremwerking
verhindert door de regelkleppen iets te openen
- Quickshifter + Functie van de motorelektronica voor schakelen zon-
der bediening van de koppeling
BTM Remtemperatuurbewaking
(Brake Temperature Monitoring)
Systeem dat de temperatuur van het remsysteem
berekent en bij oververhitting de bestuurder
informeert
29 LIJST MET AFKORTINGEN
354
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
LIJST MET SYMBOLEN 30
355
30.1 Rode pictogrammen
Rode pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij meteen moet worden ingegrepen.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Oliedruk is te laag. Onmiddellijk veilig stoppen
en de motor afzetten.
30.2 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen.
Actieve rijhulpen worden eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
RACE-ONcontrolelampje brandt/knippert geel/oranje/rood Status- of foutmelding bij het
race-on-systeem/bij de alarminstallatie.
Algemeen waarschuwingslampje brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid
is gedetecteerd. Dit wordt ook op het display weergegeven.
ABS-waarschuwingslampje brandt geel Status- of foutmelding bij het ABS. Het
ABS-waarschuwingslampje knippert als de ABS-modus Supermoto is geactiveerd.
TC-controlelampje brandt/knippert geel De MTC ( pag. 295) is niet actief of is bezig met
regelen. Het TC-controlelampje brandt ook als er een fout wordt herkend. Contact opnemen
met geautoriseerde KTM-garage. Het TCcontrolelampje knippert als de motorfietstractiecon-
trole actief ingrijpt of als de HHC ( pag. 170) (optioneel) is geactiveerd.
Controlelampje cruisecontrol brandt geel De functie cruisecontrol is ingeschakeld, maar de
cruisecontrol is niet actief.
30 LIJST MET SYMBOLEN
356
Controlelampje storing brandt geel De OBD heeft een fout in de voertuigelektronica gecon-
stateerd.
30.3 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Linker controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richtingaanwij-
zer links is ingeschakeld.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in positie vrij geschakeld.
Controlelampje cruisecontrol brandt groen De functie cruisecontrol is ingeschakeld en de
cruisecontrol is actief.
Het rechter controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme Richting-
aanwijzer rechts is ingeschakeld.
INDEX
357
INDEX
1
12V-accu
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 262
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 267
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 264
A
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 226
ACC1
achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 289
voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288
ACC2
achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 289
voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288
Achterwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 248
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 250
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Antiblokkeersysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 226
Anti-wheelie-modus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
Artikelnummer schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Artikelnummer stuurdemper . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Artikelnummer voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Bandenreparatiespray
gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 255
Bandentoestand
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 253
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Bedrijfsmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Bestuurderszadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
Bochtverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
instelling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . 278
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . 283
Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
INDEX
358
Brandstoftankspoiler
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 221
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 222
Buddyseat
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198
C
Chassis afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193-194
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Combinatieschakelaar
overzicht links . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Cruisecontrol
bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
D
Datum
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Diagnosestekker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 287
E
Einddemper
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 205
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 319-322
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Gecombineerd instrument . . . . . . . . . . . . . . . 63-141
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119
ABSweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
Anti Wheelie Mode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
Audio . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Bluetooth . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
brandstofpeilweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Consumption . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Corner. Light Test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
dag-nacht-modus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Damping . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115, 194
Dampweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Daytime Runn. Light . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
Distance . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
Extra Functions . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
INDEX
359
Favourites . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
Favouritesweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
General Info . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
handgreepverwarming (optioneel) . . . . . . . . . 83
Heated Grips (optioneel) . . . . . . . . . . . 113, 137
Heated Seat (optioneel) . . . . . . . . . . . . . . . 113
Heated Seat Pas (optioneel) . . . . . . . . . . . . 139
Heated Seat Rider (optioneel) . . . . . . . . . . . 138
helling instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
HHC (optioneel) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Info . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
KTM MY RIDE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Language . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Launch Control . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Layout (optioneel) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Load . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114, 193
Loadweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Motorcycle . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
MTC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
MTC+MSR (optioneel) . . . . . . . . . . . . . . . . 118
MTCweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
navigatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
navigatie informatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
navigatie setup . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Navigationweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
omgevingslucht-temperatuurindicator . . . . . . 87
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
Pairing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Performancelayout (optioneel) . . . . . . . . . . . 77
Pressure . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
Quick Selector 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
Quick Selector 1weergave . . . . . . . . . . . . . . 88
Quick Selector 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123
Quick Selector 2weergave . . . . . . . . . . . . . . 89
Quickshift + (optioneel) . . . . . . . . . . . . . . . 133
Ride Mode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116, 294
Rideweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
schakelindicator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
Settings . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
slipaanpassing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 296
snelheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
telefonie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Temperature . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Temperatuurwaarschuwing remsysteem . . . . . 67
Throttle Response . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 297
tijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
toerental . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
TPMS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
INDEX
360
Track . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134
tracklayout (optioneel) . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Trip 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Trip 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Units . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
versnellingsindicatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
volume . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
waarschuwing voor glad wegdek . . . . . . . . . . 67
waarschuwingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Warnings . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
weergave van de cruisecontrol . . . . . . . . . . . 79
weergave van de koelmiddeltemperatuur . . . . 85
zadelverwarming (optioneel) . . . . . . . . . . . . . 84
Greep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
H
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 273
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
I
Inbedrijfstelling
aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling . . . 157
controle en onderhoud voor iedere inbedrijf-
stelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
na de stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 318
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . 206
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213
Kettinggeleiding
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Koelmiddelpeil
in compensatiereservoir controleren . . . . . . 290
in compensatiereservoir corrigeren . . . . . . . 292
Kofferdragers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Koplamp
dagrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 259
instelling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . 278
INDEX
361
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . 282
Koppeling
vloeistofpeil controleren/corrigeren . . . . . . . 218
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . 150
L
LaunchControl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
M
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Motorfiets
met hefbok achter opkrikken . . . . . . . . . . . 195
met hefbok voor opkrikken . . . . . . . . . . . . . 196
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 310
van hefbok achter nemen . . . . . . . . . . . . . . 195
van hefbok voor nemen . . . . . . . . . . . . . . . 197
Motorfietstractiecontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . 295
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Motorolie
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 307
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 299
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 298
Motorslipmomentregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
MSR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
MTC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 295
N
Noodknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Noodknipperlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
O
Oliefilter
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 299
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 299
Onjuist gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Opbergvak
links openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
links sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
rechts openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
rechts sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
USBaansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
INDEX
362
Q
Quickshifter + . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
R
RACE-ON-knop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
RACE-ON-sleutel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
RACE-ON-sleutelbatterij vervangen . . . . . . . 272
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . 151
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . 152
Rempedaalhendel
trapper instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 241
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 236
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 231
Remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 226-242
Temperatuurbewaking achter . . . . . . . . . . . 230
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . 238
van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . 233
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 237
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 232
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
beginnen met rijden met HHC . . . . . . . . . . . 170
beginnen met rijden met LaunchControl . . . 169
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . 314
S
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
Schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189-192
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Slipaanpassing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 296
Spatbord voor
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 316
INDEX
363
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
Startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Stopcontact voor elektrisch toebehoren . . . . . 48, 261
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Stuurstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
Stuuruitslag
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . 335
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . 325
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 334
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 331
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 333
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 335
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 334
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 330
Tijd
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Transporteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
U
USBaansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
USB-kabel
loskoppelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
USB-kabel verbinden . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
V
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Verklaringen van overeenstemming . . . . . . . . 343-344
landspecifiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 344
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . 154
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . 155
Versnellingshendelvlak
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Voertuig
beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Voertuigidentificatiennummer . . . . . . . . . . . . . . . 28
Voetsteun passagier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
INDEX
364
Voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
Voorwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 243
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 245
Vorkpoten
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . 224
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188, 331
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 330
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 304, 330
W
Waarschuwing voor glad wegdek . . . . . . . . . . . . . 67
Wegrijblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Windscherm
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
Z
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
Zekeringen
in zekeringenblok vervangen . . . . . . . . . . . . 275
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
*3214112nl*
3214112nl
10/2019
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KISKA/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367

KTM 1290 Super Duke GT 2020 de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor