Cebora 1759 Rod Weld 507 cell, 1753 Rod Weld 307 cell Handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Cebora 1759 Rod Weld 507 cell Handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
34
BELANGRIJK: LEES VOORDAT U MET DEZE MACHINE
BEGINT TE WERKEN DE GEBRUIKSAANWIJZING AAN-
DACHTIG DOOR EN BEWAAR ZE GEDURENDE DE VOL-
LEDIGE LEVENSDUUR VAN DE MACHINE OP EEN
PLAATS DIE DOOR ALLE GEBRUIKERS IS GEKEND. DEZE
UITRUSTING MAG UITSLUITEND WORDEN GEBRUIKT
VOOR LASWERKZAAMHEDEN.
1 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
LASSEN EN VLAMBOOGSNIJDEN KAN SCHADELIJK ZIJN
VOOR UZELF EN VOOR ANDEREN. Daarom moet de
gebruiker worden gewezen op de gevaren, hierna opge-
somd, die met laswerkzaamheden gepaard gaan. Voor meer
gedetailleerde informatie, bestel het handboek met code
3.300.758
ELEKTRISCHE SCHOK - Kan dodelijk zijn.
· Installeer en aard de lasmachine volgens de gel-
dende voorschriften.
· Raak elektrische onderdelen of elektroden onder span-
ning niet aan met de blote huid, handschoenen of natte kledij.
· Zorg dat u zowel van de aarde als van het werkstuk geïsoleerd bent.
· Zorg voor een veilige werkpositie.
DAMPEN EN GASSEN - Kunnen schadelijk zijn voor uw
gezondheid.
· Houd uw hoofd uit de buurt van dampen.
· Werk in aanwezigheid van een goede ventilatie en
gebruik ventilatoren rondom de boog om gasvorming in de
werkzone te vermijden.
BOOGSTRALEN - Kunnen oogletsels en brandwonden
veroorzaken.
· Bescherm uw ogen met een lasmasker met gefilterd glas
en bescherm uw lichaam met aangepaste veiligheidskledij.
· Bescherm anderen door de installatie van geschikte scher-
men of gordijnen.
GEVAAR VOOR BRAND EN BRANDWONDEN
· Vonken (spatten) kunnen brand en brandwonden
veroorzaken; daarom dient u zich ervan te vergewis-
sen dat er geen brandbaar materiaal in de buurt is en
aangepaste beschermkledij te dragen.
GELUID
Deze machine produceert geen rechtstreeks geluid
van meer dan 80 dB. Het plasmasnij/lasprocédé kan
evenwel geluidsniveaus veroorzaken die deze limiet
overschrijden; daarom dienen gebruikers alle wettelijk ver-
plichte voorzorgsmaatregelen te treffen.
PACEMAKERS
· De magnetische velden die worden opgewekt door de
hoge stroom kunnen de werking van pacemakers beïnvloe-
den. Dragers van vitale elektronische apparaten (pacema-
kers) dienen hun arts te raadplegen alvorens vlambooglas-,
snij-, guts- of puntlaswerkzaamheden uit te voeren.
ONTPLOFFINGEN
· Las niet in de nabijheid van houders onder druk of
in de aanwezigheid van explosief stof, gassen of
dampen. · Alle cilinders en drukregelaars die bij las-
werkzaamheden worden gebruik dienen met zorg te worden
behandeld.
ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT
DDeze machine is vervaardigd in overeenstemming met de
voorschriften zoals bepaald in de geharmoniseerde norm
IEC 60974-10 en mag uitsluitend worden gebruikt voor
professionele doeleinden in een industriële omgeving.
Het garanderen van elektromagnetische compatibiliteit
kan problematisch zijn in niet-industriële omgevingen.
VERWIJDERING VAN ELEKTRISCHE EN ELEK-
TRONISCHE UITRUSTING
Behandel elektrische apparatuur niet als gewoon
afval!
Overeenkomstig de Europese richtlijn 2002/96/EC
betreffende de verwerking van elektrisch en elektronisch
afval en de toepassing van deze richtlijn conform de
nationale wetgeving, moet elektrische apparatuur die het
einde van zijn levensduur heeft bereikt gescheiden wor-
den ingezameld en ingeleverd bij een recyclingbedrijf
dat zich houdt aan de milieuvoorschriften. Als eigenaar
van de apparatuur dient u zich bij onze lokale vertegen-
woordiger te informeren over goedgekeurde inzame-
lingsmethoden. Door het toepassen van deze Europese
richtlijn draagt u bij aan een schoner milieu en een bete-
re volksgezondheid!
ROEP IN GEVAL VAN STORINGEN DE HULP IN VAN
BEKWAAM PERSONEEL.
2 ALGEMENE INFORMATIE
Deze handleiding is bestemd voor het personeel dat belast
is met de installatie, de bediening en het onderhoud van het
lasapparaat.
Dit apparaat is een gelijkstroombron, ontworpen voor het
lassen van beklede elektroden en voor TIG-lassen met lift-
arc ontsteking.
Dit lasapparaat mag uitsluitend worden gebruikt voor de in
deze gebruikershandleiding beschreven doeleinden.
Controleer onmiddellijk na ontvangst van het lasapparaat of
er geen onderdelen stuk of beschadigd zijn. Voor eventuele
klachten m.b.t. verlies of beschadiging van onderdelen dient
de koper zich te wenden tot de leverancier.
Gelieve telkens wanneer u informatie vraagt over het
lasapparaat het artikel- en serienummer te vermelden.
2.1 VERKLARING VAN DE TECHNISCHE SPECIFICA-
TIES
IEC 60974.1 Het lasapparaat is vervaardigd in overeen
IEC 60974.10 stemming met deze internationale normen.
N°. Serienummer, dient te worden vermeld bij
elk verzoek betreffende het lasapparaat.
Transformator - driefasige gelijkrichter.
Extern kenmerk van het apparaat.
Geschikt voor het lassen van beklede elek-
troden.
GEBRUIKSAANWIJZING VOOR BOOGLASMACHINE
35
U
0
. PIEK Secundaire openboogspanning (piekwaarde).
X. De inschakelduur wordt aangegeven in een
percentage van 10 minuten; gedurende
deze periode kan het lasapparaat met een
bepaalde stroomsterkte werken zonder
overbelast te raken .
I
2
. Lasstroom
U
2
. Secundaire spanning bij lasstroom I
2
U
1
. Nominale voedingsspanning
3~ 50(60) Hz Driefasige voeding van 50 of 60 Hz
I
1
. Opgenomen stroom bij overeenkomstige
lasstroom I
2
.
IP21. Beschermingsklasse van de behuizing.
De 1 als tweede cijfer wil zeggen dat dit
apparaat niet geschikt is om buiten in de
regen te worden gebruikt.
. Geschikt voor werkzaamheden in omgevin
gen met verhoogd risico.
OPMERKINGEN: Het lasapparaat is ook ontworpen voor
gebruik in omgevingen met verontreinigingsgraad 3. (Zie
IEC 664).
3 INSTALLATIE
3.1 PLAATSING
Alle aansluitingen moeten worden uitgevoerd volgens de
geldende voorschriften en dienen volledig in overeenstem-
ming te zijn met de veiligheidsreglementen (zie de normen
CEI 26-10 CENELEC HD 427).
• Monteer de bij het lasapparaat geleverde onderdelen.
• Volg de instructies om het apparaat van de pallet te ver-
wijderen.
• Hef het apparaat op bij de twee bovenste oogbouten en
maak hierbij de kabels vast zoals getoond in de afbeelding.
• Hef het apparaat niet op bij de handgrepen.
S
3.2 AANSLUITEN VAN DE VOEDING
• Na een laatste inspectie moet het apparaat worden
aangesloten op de voedingsspanning die vermeld staat
op het voorpaneel.
• Om de voedingsspanning te wijzigen:
- Zet de knop in de nulstand (apparaat uitgeschakeld).
- Verwijder de knop van de keuzeschakelaar door de klem-
schroef los te draaien.
- Plaats de schijf voor het instellen van de voedingsspanning
zo dat de knop alleen naar de gewenste spanning, aange-
duid op het voorpaneel, kan draaien.
- Plaats de knop terug en zet hem vast met de schroef.
• Sluit het netsnoer aan: de geel-groene draad van de kabel
moet worden aangesloten op een goed aardcontact. De
overige draden moeten worden aangesloten op de voe-
dingsinstallatie via een isolatieschakelaar, die zich indien
mogelijk dicht bij de werkplaats bevindt om de stroom in
geval van nood snel te kunnen uitschakelen.
De capaciteit van de in serie aangesloten overbelastings-
schakelaar of zekeringen moet gelijk zijn aan de door het
apparaat opgenomen stroom I
1
.
De opgenomen stroom l
1
kan worden bepaald aan de hand
van de op het apparaat aangegeven technische specifica-
ties, op basis van de beschikbare voedingsspanning U
1
.
Verlengkabels moeten afgestemd zijn op de opgenomen
stroom I
1
.
3.3 AANSLUITEN VAN DE LASTOEBEHOREN
3.3.1. Aansluiten van de elektrodehouder.
• De elektrodehouder moet op het apparaat worden aange-
sloten volgens de polariteit zoals aangegeven op de verpak-
36
king van de gebruikte elektroden. Zorg bij het aansluiten van
de elektrodehouder en de massakabel ervoor dat de voe-
dingsaansluitingen van de kabels goed vastzitten.
• Gebruik een goede elektrodehouder, zodat er een correc-
te stroomovergang plaats kan vinden naar de elektrode.
• Wanneer de elektrodehouder defect is, kunnen de laselek-
troden bewegen, wat het lassen bemoeilijkt.
• De aansluiting tussen de kabel en de elektrodehouder
moet steeds goed vastzitten.
• Gebruik goed geïsoleerde elektrodehouders.
• Raak nooit de houders van twee verschillende lasappara-
ten tegelijk aan.
• Vermijd contact tussen het lichaam en de elektrodehouder
of de elektrode.
3.3.2 Aansluiten van de massaklem
• Zorg ervoor dat de massaklem en het werkstuk goed con-
tact maken.
• Zorg ervoor dat de kabel goed vastzit aan de massaklem en
controleer regelmatig of de aansluitingen stevig zijn. Een losse
verbinding kan verlies van de lasstroom of oververhitting van
de kabel en de massa-aansluiting veroorzaken, met gevaar
voor brandwonden als u deze per ongeluk zou aanraken.
•Het lascircuit mag nooit met opzet direct of indirect in con-
tact worden gebracht met de massadraad, behalve op het
werkstuk.
• Als het werkstuk met opzet wordt geaard door middel van
de aardingskabel, moet de aansluiting zo rechtstreeks
mogelijk zijn en moet de diameter van de kabel minimaal
gelijk zijn aan die van de massakabel. Hij moet tevens wor-
den aangesloten op het werkstuk, op hetzelfde punt als de
massakabel, met behulp van de massaklem of een tweede
massaklem juist ernaast.
3.3.3 Keuze van de juiste laskabels
• Wij raden u aan zo kort mogelijke laskabels van het type
H01 N2-D of H01 N2-E overeenkomstig Cenelec HD22.6 Sl
te gebruiken.
• Een te hoge weerstand van de laskabels kan de stroom-
toevoer tijdens het lassen beperken.
• De prestaties van een elektrodelasapparaat zijn in grote
mate afhankelijk van de staat van de kabels en hun aanslui-
tingen.
DIAMETER VAN DE LASKABELS IN mm2
OPMERKING: De in de tabel vermelde diameters in mm
2
gelden voor elke afzonderlijke geleider (klem of massa).
De diameters van de kabels kunnen worden verkregen door
een parallelle aansluiting van 2 of 3 geleiders met dezelfde
diameter, bijvoorbeeld
150 mm
2
= 3 parallelle geleiders van 50 mm
2
200 mm
2
= 2x95 mm2 of 3x70 mm
2
3.3.4 Aansluiten op het parallelle circuit van de lasappa-
raten
• Twee lasapparaten kunnen parallel worden aangesloten
om een hogere lasstroom te verkrijgen dan het vermogen
van elke afzonderlijke stroombron.
• Het is belangrijk dat de pluspool van een professioneel
apparaat wordt aangesloten op de pluspool van het andere
apparaat, net zoals de minpool van het eerste apparaat
moet worden aangesloten op de minpool van het tweede
apparaat
• Het is ook belangrijk dat u bij het maken van deze aanslui-
tingen de in de tabel vermelde diameters in acht neemt.
• Stel vervolgens de stroomindicator af zodat elk apparaat
de helft van de vereiste stroom levert. Zo wordt de warmte
evenredig verdeeld en maakt u optimaal gebruik van de
beschikbare inschakelduur van de twee apparaten.
4 BESCHRIJVING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN
OP HET PANEEL
A - Hoofdschakelaar.
Schakelt het apparaat in of uit. De schijf voor het instel-
len van de voedingsspanning bevindt zich onder de
knop.
B -Handgreep.
C -Display.
Geeft aan op welke lasstroom het apparaat is ingesteld.
D -Lasstroom regeling.
Draai deze potmeter rechtsom om de lasstroom te
verhogen en linksom om de lasstroom te verlagen.
15 20 30 40 45 50 60
100 35 35 35 50 50 50 50
150 35 35 50 50 70 70 90
200 35 50 50 70 70 95 100
250 35 50 70 70 95 100 150
300 50 70 70 95 100 150 150
350 50 70 95 100 150 150 200
400 50 95 95 150 150 200 210
LASSTROOM IN
AMPÈRE
AFSTAND TOT HET LASAPPARAAT IN METER
37
E -Pluspool.
F - Minpool.
G -Bedrijfslamp.
Geeft aan dat het apparaat in werking is.
Lees vóór gebruik van dit lasapparaat aandachtig de normen
CEI 26/9 of CENELEC HD407 en CEI 26/11 of CENELEC
HD433. Controleer ook of de isolatie van de kabel intact is.
Denk eraan het lasapparaat uit te schakelen wanneer u klaar
bent met het werk.
5 ONDERHOUD
OPGELET: Alle taken mogen uitsluitend worden uitgevoerd
door gekwalificeerd personeel.
• Schakel het lasapparaat uit en trek de stekker uit het con-
tact voordat u onderhoud verricht binnen in het apparaat.
• Houd de laskabels, de elektrodehouder en de massaklem
in goede staat.
• Maak regelmatig de binnenkant van het apparaat schoon.
Blaas het stof weg met een lichte straal droge lucht.
6 BEDIENINGSFOUTEN
1- DEFECT Het apparaat wordt niet ingeschakeld.
OORZAKEN • De stekker van het apparaat steekt niet in
het contact.
• Ontbrekende voedingsfase.
2- DEFECT Het apparaat wordt ingeschakeld, maar
levert geen stroom.
OORZAKEN • Lashulpstukken niet aangesloten.
• Apparaat niet aangesloten op de juiste
voedingsspanning.
3- DEFECT De netspanningszekeringen branden
door
OORZAKEN • Onvoldoende geïnstalleerd vermogen.
• Apparaat niet aangesloten op de juiste
voedingsspanning.
• Spanningstransformator kortgesloten.
• Gelijkrichter kortgesloten.
4- DEFECT Onstabiele of onjuiste lasstroom.
OORZAKEN • Aansluitingen van primair en/of secundair
circuit zijn verkeerd.
• Ongeschikte elektrode.
• Laskabels niet vastgemaakt aan de aan-
sluitingen of valse contacten in de verbin-
dingen.
• Apparaat niet aangesloten op de juiste
voedingsspanning.
5- DEFECT De ventilator draait niet, maar de las-
stroom is correct.
OORZAKEN • Defecte ventilatormotor.
• Motorvoedingsleidingen verbroken.
• Ventilatorzekering doorgebrand.
6.1 REPAREREN VAN LASAPPARATEN
De ervaring leert dat vele ongevallen veroorzaakt worden
door slecht uitgevoerde reparaties. Daarom is een volledige
controle van een gerepareerd lasapparaat even belangrijk
als de controle van een nieuw apparaat.
Dit ontheft fabrikanten ook van de aansprakelijkheid voor
defecten waarvoor anderen verantwoordelijk zijn.
6.1.1 Voorschriften voor reparatie
Na het opnieuw wikkelen van de transformator of de wissel-
stroomweerstanden, moet het lasapparaat de toegepaste
spanningstests, zoals beschreven in tabel 2 van paragraaf
6.1.3 van de norm EN 60974.1 (CEI 26.13), doorstaan. De
overeenstemming moet worden geverifieerd zoals aangege-
ven in paragraaf 6.1.3 van EN 60974.1 (CEI 26.13).
Als geen herwikkeling is uitgevoerd, moet een lasapparaat
dat gereinigd is en/of gereviseerd een toegepaste span-
ningstest doorstaan, waarbij de testspanningswaarden 50%
bedragen van de waarden vermeld in tabel 2 van 6.1.3.
De overeenstemming moet worden geverifieerd zoals aan-
gegeven in 6.1.3.
Na herwikkeling en/of vervanging van onderdelen mag de
openboogspanning de waarden vermeld in 10.1 van EN
60974.1 niet overschrijden.
Als de reparatie niet is uitgevoerd door de fabrikant, moet op
een gerepareerd lasapparaat waarin onderdelen zijn vervan-
gen of gewijzigd duidelijk worden aangeduid wie de repara-
tie heeft uitgevoerd.
6.1.2 Reparatietips.
Na een reparatie moet de bedrading zodanig worden terug-
geplaatst dat er een veilige isolatie is tussen de primaire en
secundaire zijde van het apparaat. Voorkom dat de draden
in contact komen met bewegende onderdelen of onderde-
len die warm worden tijdens het gebruik. Plaats alle klem-
men op hun oorspronkelijke plaats op het apparaat terug,
om contact tussen het primaire en het secundaire circuit te
voorkomen als een draad per ongeluk zou breken of losko-
men.
Als de voorste steun van het lasapparaat moet worden ver-
vangen, dient u ervoor te zorgen dat deze wordt vastgezet
met de schroeven van de transformator.
1/56