Cebora 1759 Rod Weld 507 cell Handleiding

Categorie
Lassysteem
Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

34
BELANGRIJK: LEES VOORDAT U MET DEZE MACHINE
BEGINT TE WERKEN DE GEBRUIKSAANWIJZING AAN-
DACHTIG DOOR EN BEWAAR ZE GEDURENDE DE VOL-
LEDIGE LEVENSDUUR VAN DE MACHINE OP EEN
PLAATS DIE DOOR ALLE GEBRUIKERS IS GEKEND. DEZE
UITRUSTING MAG UITSLUITEND WORDEN GEBRUIKT
VOOR LASWERKZAAMHEDEN.
1 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
LASSEN EN VLAMBOOGSNIJDEN KAN SCHADELIJK ZIJN
VOOR UZELF EN VOOR ANDEREN. Daarom moet de
gebruiker worden gewezen op de gevaren, hierna opge-
somd, die met laswerkzaamheden gepaard gaan. Voor meer
gedetailleerde informatie, bestel het handboek met code
3.300.758
ELEKTRISCHE SCHOK - Kan dodelijk zijn.
· Installeer en aard de lasmachine volgens de gel-
dende voorschriften.
· Raak elektrische onderdelen of elektroden onder span-
ning niet aan met de blote huid, handschoenen of natte kledij.
· Zorg dat u zowel van de aarde als van het werkstuk geïsoleerd bent.
· Zorg voor een veilige werkpositie.
DAMPEN EN GASSEN - Kunnen schadelijk zijn voor uw
gezondheid.
· Houd uw hoofd uit de buurt van dampen.
· Werk in aanwezigheid van een goede ventilatie en
gebruik ventilatoren rondom de boog om gasvorming in de
werkzone te vermijden.
BOOGSTRALEN - Kunnen oogletsels en brandwonden
veroorzaken.
· Bescherm uw ogen met een lasmasker met gefilterd glas
en bescherm uw lichaam met aangepaste veiligheidskledij.
· Bescherm anderen door de installatie van geschikte scher-
men of gordijnen.
GEVAAR VOOR BRAND EN BRANDWONDEN
· Vonken (spatten) kunnen brand en brandwonden
veroorzaken; daarom dient u zich ervan te vergewis-
sen dat er geen brandbaar materiaal in de buurt is en
aangepaste beschermkledij te dragen.
GELUID
Deze machine produceert geen rechtstreeks geluid
van meer dan 80 dB. Het plasmasnij/lasprocédé kan
evenwel geluidsniveaus veroorzaken die deze limiet
overschrijden; daarom dienen gebruikers alle wettelijk ver-
plichte voorzorgsmaatregelen te treffen.
PACEMAKERS
· De magnetische velden die worden opgewekt door de
hoge stroom kunnen de werking van pacemakers beïnvloe-
den. Dragers van vitale elektronische apparaten (pacema-
kers) dienen hun arts te raadplegen alvorens vlambooglas-,
snij-, guts- of puntlaswerkzaamheden uit te voeren.
ONTPLOFFINGEN
· Las niet in de nabijheid van houders onder druk of
in de aanwezigheid van explosief stof, gassen of
dampen. · Alle cilinders en drukregelaars die bij las-
werkzaamheden worden gebruik dienen met zorg te worden
behandeld.
ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT
DDeze machine is vervaardigd in overeenstemming met de
voorschriften zoals bepaald in de geharmoniseerde norm
IEC 60974-10 en mag uitsluitend worden gebruikt voor
professionele doeleinden in een industriële omgeving.
Het garanderen van elektromagnetische compatibiliteit
kan problematisch zijn in niet-industriële omgevingen.
VERWIJDERING VAN ELEKTRISCHE EN ELEK-
TRONISCHE UITRUSTING
Behandel elektrische apparatuur niet als gewoon
afval!
Overeenkomstig de Europese richtlijn 2002/96/EC
betreffende de verwerking van elektrisch en elektronisch
afval en de toepassing van deze richtlijn conform de
nationale wetgeving, moet elektrische apparatuur die het
einde van zijn levensduur heeft bereikt gescheiden wor-
den ingezameld en ingeleverd bij een recyclingbedrijf
dat zich houdt aan de milieuvoorschriften. Als eigenaar
van de apparatuur dient u zich bij onze lokale vertegen-
woordiger te informeren over goedgekeurde inzame-
lingsmethoden. Door het toepassen van deze Europese
richtlijn draagt u bij aan een schoner milieu en een bete-
re volksgezondheid!
ROEP IN GEVAL VAN STORINGEN DE HULP IN VAN
BEKWAAM PERSONEEL.
2 ALGEMENE INFORMATIE
Deze handleiding is bestemd voor het personeel dat belast
is met de installatie, de bediening en het onderhoud van het
lasapparaat.
Dit apparaat is een gelijkstroombron, ontworpen voor het
lassen van beklede elektroden en voor TIG-lassen met lift-
arc ontsteking.
Dit lasapparaat mag uitsluitend worden gebruikt voor de in
deze gebruikershandleiding beschreven doeleinden.
Controleer onmiddellijk na ontvangst van het lasapparaat of
er geen onderdelen stuk of beschadigd zijn. Voor eventuele
klachten m.b.t. verlies of beschadiging van onderdelen dient
de koper zich te wenden tot de leverancier.
Gelieve telkens wanneer u informatie vraagt over het
lasapparaat het artikel- en serienummer te vermelden.
2.1 VERKLARING VAN DE TECHNISCHE SPECIFICA-
TIES
IEC 60974.1 Het lasapparaat is vervaardigd in overeen
IEC 60974.10 stemming met deze internationale normen.
N°. Serienummer, dient te worden vermeld bij
elk verzoek betreffende het lasapparaat.
Transformator - driefasige gelijkrichter.
Extern kenmerk van het apparaat.
Geschikt voor het lassen van beklede elek-
troden.
GEBRUIKSAANWIJZING VOOR BOOGLASMACHINE
35
U
0
. PIEK Secundaire openboogspanning (piekwaarde).
X. De inschakelduur wordt aangegeven in een
percentage van 10 minuten; gedurende
deze periode kan het lasapparaat met een
bepaalde stroomsterkte werken zonder
overbelast te raken .
I
2
. Lasstroom
U
2
. Secundaire spanning bij lasstroom I
2
U
1
. Nominale voedingsspanning
3~ 50(60) Hz Driefasige voeding van 50 of 60 Hz
I
1
. Opgenomen stroom bij overeenkomstige
lasstroom I
2
.
IP21. Beschermingsklasse van de behuizing.
De 1 als tweede cijfer wil zeggen dat dit
apparaat niet geschikt is om buiten in de
regen te worden gebruikt.
. Geschikt voor werkzaamheden in omgevin
gen met verhoogd risico.
OPMERKINGEN: Het lasapparaat is ook ontworpen voor
gebruik in omgevingen met verontreinigingsgraad 3. (Zie
IEC 664).
3 INSTALLATIE
3.1 PLAATSING
Alle aansluitingen moeten worden uitgevoerd volgens de
geldende voorschriften en dienen volledig in overeenstem-
ming te zijn met de veiligheidsreglementen (zie de normen
CEI 26-10 CENELEC HD 427).
• Monteer de bij het lasapparaat geleverde onderdelen.
• Volg de instructies om het apparaat van de pallet te ver-
wijderen.
• Hef het apparaat op bij de twee bovenste oogbouten en
maak hierbij de kabels vast zoals getoond in de afbeelding.
• Hef het apparaat niet op bij de handgrepen.
S
3.2 AANSLUITEN VAN DE VOEDING
• Na een laatste inspectie moet het apparaat worden
aangesloten op de voedingsspanning die vermeld staat
op het voorpaneel.
• Om de voedingsspanning te wijzigen:
- Zet de knop in de nulstand (apparaat uitgeschakeld).
- Verwijder de knop van de keuzeschakelaar door de klem-
schroef los te draaien.
- Plaats de schijf voor het instellen van de voedingsspanning
zo dat de knop alleen naar de gewenste spanning, aange-
duid op het voorpaneel, kan draaien.
- Plaats de knop terug en zet hem vast met de schroef.
• Sluit het netsnoer aan: de geel-groene draad van de kabel
moet worden aangesloten op een goed aardcontact. De
overige draden moeten worden aangesloten op de voe-
dingsinstallatie via een isolatieschakelaar, die zich indien
mogelijk dicht bij de werkplaats bevindt om de stroom in
geval van nood snel te kunnen uitschakelen.
De capaciteit van de in serie aangesloten overbelastings-
schakelaar of zekeringen moet gelijk zijn aan de door het
apparaat opgenomen stroom I
1
.
De opgenomen stroom l
1
kan worden bepaald aan de hand
van de op het apparaat aangegeven technische specifica-
ties, op basis van de beschikbare voedingsspanning U
1
.
Verlengkabels moeten afgestemd zijn op de opgenomen
stroom I
1
.
3.3 AANSLUITEN VAN DE LASTOEBEHOREN
3.3.1. Aansluiten van de elektrodehouder.
• De elektrodehouder moet op het apparaat worden aange-
sloten volgens de polariteit zoals aangegeven op de verpak-
36
king van de gebruikte elektroden. Zorg bij het aansluiten van
de elektrodehouder en de massakabel ervoor dat de voe-
dingsaansluitingen van de kabels goed vastzitten.
• Gebruik een goede elektrodehouder, zodat er een correc-
te stroomovergang plaats kan vinden naar de elektrode.
• Wanneer de elektrodehouder defect is, kunnen de laselek-
troden bewegen, wat het lassen bemoeilijkt.
• De aansluiting tussen de kabel en de elektrodehouder
moet steeds goed vastzitten.
• Gebruik goed geïsoleerde elektrodehouders.
• Raak nooit de houders van twee verschillende lasappara-
ten tegelijk aan.
• Vermijd contact tussen het lichaam en de elektrodehouder
of de elektrode.
3.3.2 Aansluiten van de massaklem
• Zorg ervoor dat de massaklem en het werkstuk goed con-
tact maken.
• Zorg ervoor dat de kabel goed vastzit aan de massaklem en
controleer regelmatig of de aansluitingen stevig zijn. Een losse
verbinding kan verlies van de lasstroom of oververhitting van
de kabel en de massa-aansluiting veroorzaken, met gevaar
voor brandwonden als u deze per ongeluk zou aanraken.
•Het lascircuit mag nooit met opzet direct of indirect in con-
tact worden gebracht met de massadraad, behalve op het
werkstuk.
• Als het werkstuk met opzet wordt geaard door middel van
de aardingskabel, moet de aansluiting zo rechtstreeks
mogelijk zijn en moet de diameter van de kabel minimaal
gelijk zijn aan die van de massakabel. Hij moet tevens wor-
den aangesloten op het werkstuk, op hetzelfde punt als de
massakabel, met behulp van de massaklem of een tweede
massaklem juist ernaast.
3.3.3 Keuze van de juiste laskabels
• Wij raden u aan zo kort mogelijke laskabels van het type
H01 N2-D of H01 N2-E overeenkomstig Cenelec HD22.6 Sl
te gebruiken.
• Een te hoge weerstand van de laskabels kan de stroom-
toevoer tijdens het lassen beperken.
• De prestaties van een elektrodelasapparaat zijn in grote
mate afhankelijk van de staat van de kabels en hun aanslui-
tingen.
DIAMETER VAN DE LASKABELS IN mm2
OPMERKING: De in de tabel vermelde diameters in mm
2
gelden voor elke afzonderlijke geleider (klem of massa).
De diameters van de kabels kunnen worden verkregen door
een parallelle aansluiting van 2 of 3 geleiders met dezelfde
diameter, bijvoorbeeld
150 mm
2
= 3 parallelle geleiders van 50 mm
2
200 mm
2
= 2x95 mm2 of 3x70 mm
2
3.3.4 Aansluiten op het parallelle circuit van de lasappa-
raten
• Twee lasapparaten kunnen parallel worden aangesloten
om een hogere lasstroom te verkrijgen dan het vermogen
van elke afzonderlijke stroombron.
• Het is belangrijk dat de pluspool van een professioneel
apparaat wordt aangesloten op de pluspool van het andere
apparaat, net zoals de minpool van het eerste apparaat
moet worden aangesloten op de minpool van het tweede
apparaat
• Het is ook belangrijk dat u bij het maken van deze aanslui-
tingen de in de tabel vermelde diameters in acht neemt.
• Stel vervolgens de stroomindicator af zodat elk apparaat
de helft van de vereiste stroom levert. Zo wordt de warmte
evenredig verdeeld en maakt u optimaal gebruik van de
beschikbare inschakelduur van de twee apparaten.
4 BESCHRIJVING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN
OP HET PANEEL
A - Hoofdschakelaar.
Schakelt het apparaat in of uit. De schijf voor het instel-
len van de voedingsspanning bevindt zich onder de
knop.
B -Handgreep.
C -Display.
Geeft aan op welke lasstroom het apparaat is ingesteld.
D -Lasstroom regeling.
Draai deze potmeter rechtsom om de lasstroom te
verhogen en linksom om de lasstroom te verlagen.
15 20 30 40 45 50 60
100 35 35 35 50 50 50 50
150 35 35 50 50 70 70 90
200 35 50 50 70 70 95 100
250 35 50 70 70 95 100 150
300 50 70 70 95 100 150 150
350 50 70 95 100 150 150 200
400 50 95 95 150 150 200 210
LASSTROOM IN
AMPÈRE
AFSTAND TOT HET LASAPPARAAT IN METER
37
E -Pluspool.
F - Minpool.
G -Bedrijfslamp.
Geeft aan dat het apparaat in werking is.
Lees vóór gebruik van dit lasapparaat aandachtig de normen
CEI 26/9 of CENELEC HD407 en CEI 26/11 of CENELEC
HD433. Controleer ook of de isolatie van de kabel intact is.
Denk eraan het lasapparaat uit te schakelen wanneer u klaar
bent met het werk.
5 ONDERHOUD
OPGELET: Alle taken mogen uitsluitend worden uitgevoerd
door gekwalificeerd personeel.
• Schakel het lasapparaat uit en trek de stekker uit het con-
tact voordat u onderhoud verricht binnen in het apparaat.
• Houd de laskabels, de elektrodehouder en de massaklem
in goede staat.
• Maak regelmatig de binnenkant van het apparaat schoon.
Blaas het stof weg met een lichte straal droge lucht.
6 BEDIENINGSFOUTEN
1- DEFECT Het apparaat wordt niet ingeschakeld.
OORZAKEN • De stekker van het apparaat steekt niet in
het contact.
• Ontbrekende voedingsfase.
2- DEFECT Het apparaat wordt ingeschakeld, maar
levert geen stroom.
OORZAKEN • Lashulpstukken niet aangesloten.
• Apparaat niet aangesloten op de juiste
voedingsspanning.
3- DEFECT De netspanningszekeringen branden
door
OORZAKEN • Onvoldoende geïnstalleerd vermogen.
• Apparaat niet aangesloten op de juiste
voedingsspanning.
• Spanningstransformator kortgesloten.
• Gelijkrichter kortgesloten.
4- DEFECT Onstabiele of onjuiste lasstroom.
OORZAKEN • Aansluitingen van primair en/of secundair
circuit zijn verkeerd.
• Ongeschikte elektrode.
• Laskabels niet vastgemaakt aan de aan-
sluitingen of valse contacten in de verbin-
dingen.
• Apparaat niet aangesloten op de juiste
voedingsspanning.
5- DEFECT De ventilator draait niet, maar de las-
stroom is correct.
OORZAKEN • Defecte ventilatormotor.
• Motorvoedingsleidingen verbroken.
• Ventilatorzekering doorgebrand.
6.1 REPAREREN VAN LASAPPARATEN
De ervaring leert dat vele ongevallen veroorzaakt worden
door slecht uitgevoerde reparaties. Daarom is een volledige
controle van een gerepareerd lasapparaat even belangrijk
als de controle van een nieuw apparaat.
Dit ontheft fabrikanten ook van de aansprakelijkheid voor
defecten waarvoor anderen verantwoordelijk zijn.
6.1.1 Voorschriften voor reparatie
Na het opnieuw wikkelen van de transformator of de wissel-
stroomweerstanden, moet het lasapparaat de toegepaste
spanningstests, zoals beschreven in tabel 2 van paragraaf
6.1.3 van de norm EN 60974.1 (CEI 26.13), doorstaan. De
overeenstemming moet worden geverifieerd zoals aangege-
ven in paragraaf 6.1.3 van EN 60974.1 (CEI 26.13).
Als geen herwikkeling is uitgevoerd, moet een lasapparaat
dat gereinigd is en/of gereviseerd een toegepaste span-
ningstest doorstaan, waarbij de testspanningswaarden 50%
bedragen van de waarden vermeld in tabel 2 van 6.1.3.
De overeenstemming moet worden geverifieerd zoals aan-
gegeven in 6.1.3.
Na herwikkeling en/of vervanging van onderdelen mag de
openboogspanning de waarden vermeld in 10.1 van EN
60974.1 niet overschrijden.
Als de reparatie niet is uitgevoerd door de fabrikant, moet op
een gerepareerd lasapparaat waarin onderdelen zijn vervan-
gen of gewijzigd duidelijk worden aangeduid wie de repara-
tie heeft uitgevoerd.
6.1.2 Reparatietips.
Na een reparatie moet de bedrading zodanig worden terug-
geplaatst dat er een veilige isolatie is tussen de primaire en
secundaire zijde van het apparaat. Voorkom dat de draden
in contact komen met bewegende onderdelen of onderde-
len die warm worden tijdens het gebruik. Plaats alle klem-
men op hun oorspronkelijke plaats op het apparaat terug,
om contact tussen het primaire en het secundaire circuit te
voorkomen als een draad per ongeluk zou breken of losko-
men.
Als de voorste steun van het lasapparaat moet worden ver-
vangen, dient u ervoor te zorgen dat deze wordt vastgezet
met de schroeven van de transformator.

Documenttranscriptie

GEBRUIKSAANWIJZING VOOR BOOGLASMACHINE BELANGRIJK: LEES VOORDAT U MET DEZE MACHINE BEGINT TE WERKEN DE GEBRUIKSAANWIJZING AANDACHTIG DOOR EN BEWAAR ZE GEDURENDE DE VOLLEDIGE LEVENSDUUR VAN DE MACHINE OP EEN PLAATS DIE DOOR ALLE GEBRUIKERS IS GEKEND. DEZE UITRUSTING MAG UITSLUITEND WORDEN GEBRUIKT VOOR LASWERKZAAMHEDEN. 1 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN LASSEN EN VLAMBOOGSNIJDEN KAN SCHADELIJK ZIJN VOOR UZELF EN VOOR ANDEREN. Daarom moet de gebruiker worden gewezen op de gevaren, hierna opgesomd, die met laswerkzaamheden gepaard gaan. Voor meer gedetailleerde informatie, bestel het handboek met code 3.300.758 ELEKTRISCHE SCHOK - Kan dodelijk zijn. · Installeer en aard de lasmachine volgens de geldende voorschriften. · Raak elektrische onderdelen of elektroden onder spanning niet aan met de blote huid, handschoenen of natte kledij. · Zorg dat u zowel van de aarde als van het werkstuk geïsoleerd bent. · Zorg voor een veilige werkpositie. DAMPEN EN GASSEN - Kunnen schadelijk zijn voor uw gezondheid. · Houd uw hoofd uit de buurt van dampen. · Werk in aanwezigheid van een goede ventilatie en gebruik ventilatoren rondom de boog om gasvorming in de werkzone te vermijden. werkzaamheden worden gebruik dienen met zorg te worden behandeld. ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT DDeze machine is vervaardigd in overeenstemming met de voorschriften zoals bepaald in de geharmoniseerde norm IEC 60974-10 en mag uitsluitend worden gebruikt voor professionele doeleinden in een industriële omgeving. Het garanderen van elektromagnetische compatibiliteit kan problematisch zijn in niet-industriële omgevingen. VERWIJDERING VAN ELEKTRISCHE EN ELEKTRONISCHE UITRUSTING Behandel elektrische apparatuur niet als gewoon afval! Overeenkomstig de Europese richtlijn 2002/96/EC betreffende de verwerking van elektrisch en elektronisch afval en de toepassing van deze richtlijn conform de nationale wetgeving, moet elektrische apparatuur die het einde van zijn levensduur heeft bereikt gescheiden worden ingezameld en ingeleverd bij een recyclingbedrijf dat zich houdt aan de milieuvoorschriften. Als eigenaar van de apparatuur dient u zich bij onze lokale vertegenwoordiger te informeren over goedgekeurde inzamelingsmethoden. Door het toepassen van deze Europese richtlijn draagt u bij aan een schoner milieu en een betere volksgezondheid! ROEP IN GEVAL VAN STORINGEN DE HULP IN VAN BEKWAAM PERSONEEL. 2 ALGEMENE INFORMATIE BOOGSTRALEN - Kunnen oogletsels en brandwonden veroorzaken. · Bescherm uw ogen met een lasmasker met gefilterd glas en bescherm uw lichaam met aangepaste veiligheidskledij. · Bescherm anderen door de installatie van geschikte schermen of gordijnen. GEVAAR VOOR BRAND EN BRANDWONDEN · Vonken (spatten) kunnen brand en brandwonden veroorzaken; daarom dient u zich ervan te vergewissen dat er geen brandbaar materiaal in de buurt is en aangepaste beschermkledij te dragen. GELUID Deze machine produceert geen rechtstreeks geluid van meer dan 80 dB. Het plasmasnij/lasprocédé kan evenwel geluidsniveaus veroorzaken die deze limiet overschrijden; daarom dienen gebruikers alle wettelijk verplichte voorzorgsmaatregelen te treffen. PACEMAKERS · De magnetische velden die worden opgewekt door de hoge stroom kunnen de werking van pacemakers beïnvloeden. Dragers van vitale elektronische apparaten (pacemakers) dienen hun arts te raadplegen alvorens vlambooglas-, snij-, guts- of puntlaswerkzaamheden uit te voeren. ONTPLOFFINGEN · Las niet in de nabijheid van houders onder druk of in de aanwezigheid van explosief stof, gassen of dampen. · Alle cilinders en drukregelaars die bij las34 Deze handleiding is bestemd voor het personeel dat belast is met de installatie, de bediening en het onderhoud van het lasapparaat. Dit apparaat is een gelijkstroombron, ontworpen voor het lassen van beklede elektroden en voor TIG-lassen met liftarc ontsteking. Dit lasapparaat mag uitsluitend worden gebruikt voor de in deze gebruikershandleiding beschreven doeleinden. Controleer onmiddellijk na ontvangst van het lasapparaat of er geen onderdelen stuk of beschadigd zijn. Voor eventuele klachten m.b.t. verlies of beschadiging van onderdelen dient de koper zich te wenden tot de leverancier. Gelieve telkens wanneer u informatie vraagt over het lasapparaat het artikel- en serienummer te vermelden. 2.1 VERKLARING VAN DE TECHNISCHE SPECIFICATIES IEC 60974.1 IEC 60974.10 N°. Het lasapparaat is vervaardigd in overeen stemming met deze internationale normen. Serienummer, dient te worden vermeld bij elk verzoek betreffende het lasapparaat. Transformator - driefasige gelijkrichter. Extern kenmerk van het apparaat. Geschikt voor het lassen van beklede elektroden. U0. PIEK Secundaire openboogspanning (piekwaarde). X. De inschakelduur wordt aangegeven in een percentage van 10 minuten; gedurende deze periode kan het lasapparaat met een bepaalde stroomsterkte werken zonder overbelast te raken . I2. Lasstroom U2. Secundaire spanning bij lasstroom I2 U1. Nominale voedingsspanning 3~ 50(60) Hz Driefasige voeding van 50 of 60 Hz I1. Opgenomen stroom bij overeenkomstige lasstroom I2. IP21. Beschermingsklasse van de behuizing. De 1 als tweede cijfer wil zeggen dat dit apparaat niet geschikt is om buiten in de regen te worden gebruikt. S . Geschikt voor werkzaamheden in omgevin gen met verhoogd risico. OPMERKINGEN: Het lasapparaat is ook ontworpen voor gebruik in omgevingen met verontreinigingsgraad 3. (Zie IEC 664). 3 INSTALLATIE 3.1 PLAATSING Alle aansluitingen moeten worden uitgevoerd volgens de geldende voorschriften en dienen volledig in overeenstemming te zijn met de veiligheidsreglementen (zie de normen CEI 26-10 CENELEC HD 427). • Monteer de bij het lasapparaat geleverde onderdelen. • Volg de instructies om het apparaat van de pallet te verwijderen. • Hef het apparaat op bij de twee bovenste oogbouten en maak hierbij de kabels vast zoals getoond in de afbeelding. • Hef het apparaat niet op bij de handgrepen. 3.2 AANSLUITEN VAN DE VOEDING • Na een laatste inspectie moet het apparaat worden aangesloten op de voedingsspanning die vermeld staat op het voorpaneel. • Om de voedingsspanning te wijzigen: - Zet de knop in de nulstand (apparaat uitgeschakeld). - Verwijder de knop van de keuzeschakelaar door de klemschroef los te draaien. - Plaats de schijf voor het instellen van de voedingsspanning zo dat de knop alleen naar de gewenste spanning, aangeduid op het voorpaneel, kan draaien. - Plaats de knop terug en zet hem vast met de schroef. • Sluit het netsnoer aan: de geel-groene draad van de kabel moet worden aangesloten op een goed aardcontact. De overige draden moeten worden aangesloten op de voedingsinstallatie via een isolatieschakelaar, die zich indien mogelijk dicht bij de werkplaats bevindt om de stroom in geval van nood snel te kunnen uitschakelen. De capaciteit van de in serie aangesloten overbelastingsschakelaar of zekeringen moet gelijk zijn aan de door het apparaat opgenomen stroom I1. De opgenomen stroom l1 kan worden bepaald aan de hand van de op het apparaat aangegeven technische specificaties, op basis van de beschikbare voedingsspanning U1. Verlengkabels moeten afgestemd zijn op de opgenomen stroom I1. 3.3 AANSLUITEN VAN DE LASTOEBEHOREN 3.3.1. Aansluiten van de elektrodehouder. • De elektrodehouder moet op het apparaat worden aangesloten volgens de polariteit zoals aangegeven op de verpak- 35 king van de gebruikte elektroden. Zorg bij het aansluiten van de elektrodehouder en de massakabel ervoor dat de voedingsaansluitingen van de kabels goed vastzitten. • Gebruik een goede elektrodehouder, zodat er een correcte stroomovergang plaats kan vinden naar de elektrode. • Wanneer de elektrodehouder defect is, kunnen de laselektroden bewegen, wat het lassen bemoeilijkt. • De aansluiting tussen de kabel en de elektrodehouder moet steeds goed vastzitten. • Gebruik goed geïsoleerde elektrodehouders. • Raak nooit de houders van twee verschillende lasapparaten tegelijk aan. • Vermijd contact tussen het lichaam en de elektrodehouder of de elektrode. 3.3.2 Aansluiten van de massaklem • Zorg ervoor dat de massaklem en het werkstuk goed contact maken. • Zorg ervoor dat de kabel goed vastzit aan de massaklem en controleer regelmatig of de aansluitingen stevig zijn. Een losse verbinding kan verlies van de lasstroom of oververhitting van de kabel en de massa-aansluiting veroorzaken, met gevaar voor brandwonden als u deze per ongeluk zou aanraken. •Het lascircuit mag nooit met opzet direct of indirect in contact worden gebracht met de massadraad, behalve op het werkstuk. • Als het werkstuk met opzet wordt geaard door middel van de aardingskabel, moet de aansluiting zo rechtstreeks mogelijk zijn en moet de diameter van de kabel minimaal gelijk zijn aan die van de massakabel. Hij moet tevens worden aangesloten op het werkstuk, op hetzelfde punt als de massakabel, met behulp van de massaklem of een tweede massaklem juist ernaast. 2 OPMERKING: De in de tabel vermelde diameters in mm gelden voor elke afzonderlijke geleider (klem of massa). De diameters van de kabels kunnen worden verkregen door een parallelle aansluiting van 2 of 3 geleiders met dezelfde diameter,2 bijvoorbeeld 2 150 mm2 = 3 parallelle geleiders van 50 mm 2 200 mm = 2x95 mm2 of 3x70 mm 3.3.4 Aansluiten op het parallelle circuit van de lasapparaten • Twee lasapparaten kunnen parallel worden aangesloten om een hogere lasstroom te verkrijgen dan het vermogen van elke afzonderlijke stroombron. • Het is belangrijk dat de pluspool van een professioneel apparaat wordt aangesloten op de pluspool van het andere apparaat, net zoals de minpool van het eerste apparaat moet worden aangesloten op de minpool van het tweede apparaat • Het is ook belangrijk dat u bij het maken van deze aansluitingen de in de tabel vermelde diameters in acht neemt. • Stel vervolgens de stroomindicator af zodat elk apparaat de helft van de vereiste stroom levert. Zo wordt de warmte evenredig verdeeld en maakt u optimaal gebruik van de beschikbare inschakelduur van de twee apparaten. 4 BESCHRIJVING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN OP HET PANEEL 3.3.3 Keuze van de juiste laskabels • Wij raden u aan zo kort mogelijke laskabels van het type H01 N2-D of H01 N2-E overeenkomstig Cenelec HD22.6 Sl te gebruiken. • Een te hoge weerstand van de laskabels kan de stroomtoevoer tijdens het lassen beperken. • De prestaties van een elektrodelasapparaat zijn in grote mate afhankelijk van de staat van de kabels en hun aansluitingen. DIAMETER VAN DE LASKABELS IN mm2 LASSTROOM IN AFSTAND TOT HET LASAPPARAAT IN METER AMPÈRE 100 150 200 250 300 350 400 36 15 20 30 40 45 50 60 35 35 35 50 50 50 50 35 35 50 50 70 70 90 35 50 50 70 70 95 100 35 50 70 70 95 100 150 50 70 70 95 100 150 150 50 70 95 100 150 150 200 50 95 95 150 150 200 210 A - Hoofdschakelaar. Schakelt het apparaat in of uit. De schijf voor het instellen van de voedingsspanning bevindt zich onder de knop. B -Handgreep. C -Display. Geeft aan op welke lasstroom het apparaat is ingesteld. D -Lasstroom regeling. Draai deze potmeter rechtsom om de lasstroom te verhogen en linksom om de lasstroom te verlagen. E - Pluspool. F - Minpool. G -Bedrijfslamp. Geeft aan dat het apparaat in werking is. Lees vóór gebruik van dit lasapparaat aandachtig de normen CEI 26/9 of CENELEC HD407 en CEI 26/11 of CENELEC HD433. Controleer ook of de isolatie van de kabel intact is. Denk eraan het lasapparaat uit te schakelen wanneer u klaar bent met het werk. 5 ONDERHOUD OPGELET: Alle taken mogen uitsluitend worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. • Schakel het lasapparaat uit en trek de stekker uit het contact voordat u onderhoud verricht binnen in het apparaat. • Houd de laskabels, de elektrodehouder en de massaklem in goede staat. • Maak regelmatig de binnenkant van het apparaat schoon. Blaas het stof weg met een lichte straal droge lucht. 6 BEDIENINGSFOUTEN 1- DEFECT Het apparaat wordt niet ingeschakeld. OORZAKEN • De stekker van het apparaat steekt niet in het contact. • Ontbrekende voedingsfase. 2- DEFECT Het apparaat wordt ingeschakeld, maar levert geen stroom. OORZAKEN • Lashulpstukken niet aangesloten. • Apparaat niet aangesloten op de juiste voedingsspanning. 3- DEFECT De netspanningszekeringen branden door OORZAKEN • Onvoldoende geïnstalleerd vermogen. • Apparaat niet aangesloten op de juiste voedingsspanning. • Spanningstransformator kortgesloten. • Gelijkrichter kortgesloten. 4- DEFECT Onstabiele of onjuiste lasstroom. OORZAKEN • Aansluitingen van primair en/of secundair circuit zijn verkeerd. • Ongeschikte elektrode. • Laskabels niet vastgemaakt aan de aansluitingen of valse contacten in de verbindingen. • Apparaat niet aangesloten op de juiste voedingsspanning. 5- DEFECT De ventilator draait niet, maar de lasstroom is correct. OORZAKEN • Defecte ventilatormotor. • Motorvoedingsleidingen verbroken. • Ventilatorzekering doorgebrand. 6.1.1 Voorschriften voor reparatie Na het opnieuw wikkelen van de transformator of de wisselstroomweerstanden, moet het lasapparaat de toegepaste spanningstests, zoals beschreven in tabel 2 van paragraaf 6.1.3 van de norm EN 60974.1 (CEI 26.13), doorstaan. De overeenstemming moet worden geverifieerd zoals aangegeven in paragraaf 6.1.3 van EN 60974.1 (CEI 26.13). Als geen herwikkeling is uitgevoerd, moet een lasapparaat dat gereinigd is en/of gereviseerd een toegepaste spanningstest doorstaan, waarbij de testspanningswaarden 50% bedragen van de waarden vermeld in tabel 2 van 6.1.3. De overeenstemming moet worden geverifieerd zoals aangegeven in 6.1.3. Na herwikkeling en/of vervanging van onderdelen mag de openboogspanning de waarden vermeld in 10.1 van EN 60974.1 niet overschrijden. Als de reparatie niet is uitgevoerd door de fabrikant, moet op een gerepareerd lasapparaat waarin onderdelen zijn vervangen of gewijzigd duidelijk worden aangeduid wie de reparatie heeft uitgevoerd. 6.1.2 Reparatietips. Na een reparatie moet de bedrading zodanig worden teruggeplaatst dat er een veilige isolatie is tussen de primaire en secundaire zijde van het apparaat. Voorkom dat de draden in contact komen met bewegende onderdelen of onderdelen die warm worden tijdens het gebruik. Plaats alle klemmen op hun oorspronkelijke plaats op het apparaat terug, om contact tussen het primaire en het secundaire circuit te voorkomen als een draad per ongeluk zou breken of loskomen. Als de voorste steun van het lasapparaat moet worden vervangen, dient u ervoor te zorgen dat deze wordt vastgezet met de schroeven van de transformator. 6.1 REPAREREN VAN LASAPPARATEN De ervaring leert dat vele ongevallen veroorzaakt worden door slecht uitgevoerde reparaties. Daarom is een volledige controle van een gerepareerd lasapparaat even belangrijk als de controle van een nieuw apparaat. Dit ontheft fabrikanten ook van de aansprakelijkheid voor defecten waarvoor anderen verantwoordelijk zijn. 37
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56

Cebora 1759 Rod Weld 507 cell Handleiding

Categorie
Lassysteem
Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor