Ransomes 88005, 88005, 88007, 88007 de handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Ransomes 88005 de handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
Safety and Operation Manual
Manuel de l’opérateur et de sécurité
Bedienings- en Veiligheidshandleiding
Betriebs- und Sicherheitshandbuch
Manuale Operativo e di Sicurezza
Sand Scorpion
TM
RJ 100 012003
WARNHINWEIS: Wenn diese Maschine nicht ordnungsgemäß
verwendet wird, können ernsthafte Verletzungen verursacht
werden. Personen, die diese Maschine verwenden und
warten, müssen in ihrer richtigen Verwendung ausgebildet
sein, auf die Gefahren aufmerksam gemacht worden sein
und die Anleitung ganz gelesen haben, bevor sie versuchen,
die Maschine aufzustellen, zu bedienen, einzustellen oder
zu warten.
WAARSCHUWING: Bij verkeerd gebruik kan deze machine
ernstig lichamelijk letsel veroorzaken. Degenen die de machine
gebruiken en onderhouden moeten worden getraind in het
juiste gebruik ervan, worden gewaarschuwd voor de
gevaren ervan en behoren de volledige handleiding
aandachtig te lezen alvorens de machine bedrijfs-klaar te
maken, te bedienen, af te stellen en/of te onderhouden.
AVERTISSEMENT : Risque de blessures graves en cas
d’utilisation incorrecte de la machine. Les opérateurs et le
personnel d’entretien doivent être formés et conscients des
dangers encourus. Ils doivent lire avec attention le manuel
avant d’essayer de monter, d’utiliser, de régler ou maintenir la
machine.
WARNING: If incorrectly used this machine can cause severe
injury. Those who use and maintain this machine should be
trained in its proper use, warned of its dangers and should
read the entire manual before attempting to set up, operate,
adjust or service the machine.
3007800-ML1 (rev.0)
AVVERTENZA: Questa macchina può causare gravi infortuni
se viene utilizzata in modo errato. Prima di accingersi ad
approntare, usare, mettere a punto o eseguire la manutenzione
di questa macchina, coloro che la utilizzano ed i responsabili
della manutenzione devono essere addestrati all’impiego della
macchina, devono essere informati dei pericoli, e devono
leggere l’intero manuale.
Product Number: 88005 - Engine type: Briggs & Stratton 303447 1269 A1
Product Number: 88007 - Engine type: Kubota D662-EB
INHOUD
NL-3
INHOUD
VEILIGHEID
1.1 Veilige bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
1.2 Belangrijke veiligheidsinformatie . . . . . . . . . . 5
SPECIFICATIES
2.1 Productidentificatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
2.2 Motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
2.3 Tractor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.4 Accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.5 Gewicht en afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.6 Accessoires en documentatie voor technische
ondersteuning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
BEDIENINGSELEMENTEN
3.1 Symbolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
3.2 Bedieningselementen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
BEDIENING
4.1 Dagelijkse inspectie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
4.2 Bestuurdersnoodsysteem . . . . . . . . . . . . . . . 11
4.3 Bedieningsprocedures . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
4.4 De motor starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
4.5 Rijden / Vervoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
4.6 Parkeren / Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
4.7 Hulpstukken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
4.8 Harkhulpstuk en sleepkoppeling . . . . . . . . . . 14
4.9 De hark bijstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
4.10 Werken op een helling . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
4.11 De tractor slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
AFSTELLINGEN
5.1 Veiligheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
5.2 Gasklep en choke . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
5.3 Parkeer-/bedrijfsrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
5.4 Remschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
5.5 Neutraalafstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
5.6 Riemen (dieselmotor) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
ONDERHOUD
6.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
6.2 Onderhouds- en smeerschema . . . . . . . . . . 19
6.3 Motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
6.4 Motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
6.5 Luchtfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
6.6 Brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
6.7 Geluiddemper en uitlaat . . . . . . . . . . . . . . . . 22
6.8 Radiateur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
6.9 Hydraulische slangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
6.10 Hydrauliekolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
6.11 Accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
6.12 Accu opladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
6.13 Starten met startkabels . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
6.14 Elektrisch systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
6.15 Banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
6.16 Monteren van wielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
6.17 Reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
6.18 Smeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
6.19 Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN
7.1 Opsporen en oplossen van problemen . . . . . 28
STICKERS. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Deze machine dient te worden gebruikt en onderhouden volgens de instructies in deze handleiding. Hij is bedoeld voor
professioneel gebruik en is uitgerust met hulpstukken voor het verplaatsen, gladmaken en losmaken van zand op golfbanen
en sportvelden. Hij is niet bedoeld voor gebruik op harde, samengepakte grond of kiezel.
1 VEILIGHEID
NL-4
1 Veiligheid
1.1 VEILIGE BEDIENING _____________________________________________________________
1. De veiligheid is afhankelijk van het inzicht, de oplettendheid
en de voorzichtigheid van diegenen die de machine gebrui-
ken of onderhouden. Laat de machine nooit gebruiken door
minderjarigen.
2. Het is uw verantwoordelijkheid om deze handleiding met
alle bij deze machine (motor, accessoires en hulpstukken)
behorende documentatie te lezen. De eigenaar/bestuurder
is verantwoordelijk voor enig letsel en/of materiële schade
die door omstanders wordt geleden.
3. Zorg dat u vertrouwd raakt met het juiste gebruik van de
machine, de plaats en het doel van alle bedieningselemen-
ten en meters voordat u de machine gaat gebruiken. Wan-
neer u met machines werkt waarmee u niet bekend bent,
kunnen zich ongelukken voordoen.
4. Zorg dat niemand de machine of de hulpstukken ooit
gebruikt of onderhoudt zonder de juiste training en instruc-
ties gekregen te hebben of terwijl hij of zij onder de invloed
van alcohol of medicijnen is.
5. Draag alle nodige beschermende kleding en persoonlijke
beschermingsmiddelen om uw hoofd, ogen, oren, handen
en voeten te beschermen.
6. Gebruik de machine uitsluitend bij daglicht of bij goed kunst-
licht.
7. Inspecteer het terrein waar de machine gebruikt zal worden.
Raap vóór het maaien alle rommel op die u kunt vinden. Let
op obstakels die zich boven het hoofd bevinden (laag han-
gende takken, elektrische kabels etc.) en tevens op onder-
grondse obstakels (sproeiers, buizen, boomwortels etc.).
Rijd een nieuw gebied voorzichtig binnen. Let op voor ver-
borgen gevaren.
8. Gebruik nooit machines die niet perfect werken of waarop
stickers, afdekkappen, schermen, deflectors of andere
beveiligingsinrichtingen niet stevig zijn bevestigd.
9. Schakelaars nooit ontkoppelen of passeren.
10. Koolmonoxide in de uitlaatgassen kan bij inademing dode-
lijk zijn. Gebruik de machine nooit als er geen goede venti-
latie is.
11. Brandstoffen zijn uiterst brandbaar; wees voorzichtig bij het
gebruik ervan.
12. Houd de motor schoon. Laat de motor afkoelen en verwijder
de contactsleutel altijd alvorens de motor op te slaan.
13. Schakel alle aandrijvingen uit en schakel de parkeerrem in
alvorens de motor te starten. Start de tractor alleen terwijl u
in de bestuurdersstoel zit, nooit terwijl u naast de machine
staat.
14. De machine moet voldoen aan de laatste landelijke, provin-
ciale en gemeentelijke verordeningen wanneer hij op de
openbare weg rijdt of vervoerd wordt.
15. Zoek olielekken nooit met uw handen op. Hydraulische
vloeistof onder druk kan in de huid dringen en ernstig letsel
veroorzaken.
16. Rijd de machine op een helling omhoog en omlaag (verti-
caal), niet langs de helling (horizontaal). Houd het voertuig
in de versnelling bij het afgaan van hellingen.
17. Om te voorkomen dat het voertuig omkantelt of dat u de
macht over het stuur verliest, mag u niet plotseling starten
of stoppen; minder snelheid wanneer u een scherpe bocht
maakt. Wees voorzichtig wanneer u op een helling van rich-
ting verandert.
In deze handleiding kunnen schermen, beschermkappen of platen in sommige gevallen voor de duidelijkheid open of verwijderd
worden afgebeeld. Bedien de machine onder geen enkele omstandigheid wanneer deze uitrusting niet goed op zijn plaats zit.
WAARSCHUWING
UITRUSTING DIE NIET OP DE JUISTE WIJZE OF DOOR HIERVOOR NIET OPGELEID PERSONEEL WORDT GEBRUIKT,
KAN GEVAARLIJK ZIJN.
Lees de bedieningsinstructies in deze handleiding en de motorhandleiding die door de motorfabrikant is geleverd. Maak uzelf
vertrouwd met de plaats en het gebruik van alle bedieningselementen. Onervaren bestuurders moeten worden opgeleid door
iemand die de machine kent voordat zij deze mogen bedienen.
!
!
VEILIGHEID 1
NL-5
1.2 BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINFORMATIE ____________________________________________
Dit veiligheidswaarschuwingssymbool dient om u te waarschuwen voor mogelijke gevaren.
GEVAAR - Geeft een op handen zijnde gevaarlijke situatie aan die, indien deze niet vermeden wordt, de dood of ernstig letsel tot
gevolg zal hebben.
WAARSCHUWING - Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die, indien deze niet vermeden wordt, de dood of ernstig letsel
tot gevolg zou kunnen hebben.
OPGELET - Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die, indien deze niet vermeden wordt, minder ernstig letsel en materiële
schade tot gevolg kan hebben. Kan tevens gebruikt worden om te waarschuwen voor onveilig gebruik.
Door alle aanwijzingen in deze handleiding op te volgen gaat de machine langer mee en gebruikt u hem zo efficiënt mogelijk. Afstel-
lingen en onderhoud dienen altijd door een bevoegde monteur te worden verricht.
Voor verdere informatie en service kunt u contact opnemen met uw erkende Jacobsen distributeur die op de hoogte wordt gehouden
van de allernieuwste methoden om deze machine te onderhouden en die snelle, efficiënte service levert. Bij gebruik van andere
onderdelen en accessoires dan de oorspronkelijke of door Jacobsen goedgekeurde onderdelen en accessoires vervalt de
garantie.
WAARSCHUWING
1. Verricht de volgende handelingen VOORDAT u om welke reden dan ook de
bestuurdersplaats verlaat:
a. Laat alle werktuigen op de grond neer.
b. Schakel de parkeerrem in.
c. Stop de motor en verwijder de contactsleutel.
2. Houd handen, voeten en kleding uit de buurt van bewegende onderdelen.
Begin pas met schoonmaken, bijstellen of onderhoud van de machine wan-
neer de machine volledig tot stilstand is gekomen.
3. Houd omstanders op veilige afstand van de plaats waar u de machine
gebruikt.
4. Laat NOOIT passagiers meerijden.
WAARSCHUWING
Het bestuurdersnoodsysteem op deze tractor voorkomt dat de motor wordt
gestart tenzij de parkeerrem is ingeschakeld. Het systeem schakelt de motor uit
wanneer de bestuurder de bestuurdersstoel verlaat zonder de parkeerrem in te
schakelen.
Teneinde de bestuurder en anderen voor letsel te behoeden mag de machine
nooit gebruikt worden wanneer het noodsysteem uitgeschakeld is of niet naar
behoren werkt.
!
!
!
!
!
2 SPECIFICATIES
NL-6
2 Specificaties
2.1 PRODUCTIDENTIFICATIE _________________________________________________________
88005................................Sand Scorpion
TM
, uitgerust met een
4-takt benzinemotor van Briggs &
Stratton, een bestuurdersstoel en
koplamp.
88007................................Sand Scorpion
TM
, uitgerust met een
4-takt dieselmotor van Kubota,
bestuurdersstoel en koplamp.
Serienummer ...................Een identificatieplaatje met daarop
het serienummer, zoals afgebeeld,
bevindt zich op het chassis van de
tractor.
Geef altijd het serienummer van de machine op wanneer u
onderdelen bestelt of om informatie over service vraagt.
2.2 MOTOR _________________________________________________________________________
88005 88007
Merk Briggs & Stratton Kubota
Model 303447 1269 A1 D662-EB
Type Benzine
Luchtgekoeld
Diesel
Watergekoeld
Vermogen bij 3600 tpm kW 12 14,3
Slagvolume cm
3
480 656
Aandraaimoment @ 2200 tpm Nm 33 42
Brandstof
Type
Nominaal minimum
Inhoud liter
Loodvrije benzine
85 octaangetal
92
Nr. 2 diesel
cetaangetal 45
92
Hoge snelheid tpm 3600 3500
Laagtoeren bij nullast tpm 1500 1050
Smering
Type SAE
Inhoud liter
Classificatie API
SAE30 of 10W30
1,65
SE, SG of SH
SAE30 of 10W30
2,9
CD, CE
Luchtfilter Droog type met onderhoudsindicator
Dynamo 12V, 16 A 12V, 16 A
SPECIFICATIES 2
NL-7
2.3 TRACTOR _______________________________________________________________________
Banden ............................. 22 x 11 - 10 (2 lagen)
69 - 83 kPa (10 - 12 psi)
Bedrijfsremmen................. Schijfremmen
Parkeerremmen................ Door pedaal aangezette vergrende-
ling bevestigd aan stangenstelsel
van bedrijfsrem
Chassis............................. Gelaste stalen constructie
Vooruitrijsnelheid .............. 0 tot 16 km/h
Achteruitrijsnelheid ........... 0 tot 6,5 km/h
Tractie-aandrijving............. Hydrostatisch
Hydraulisch systeem
Inhoud............................... 9,5 l
Vloeistof............................ ISO VG68
Filtratie.............................. Volle stroming (20 micron)
2.4 ACCU __________________________________________________________________________
Normaal bedrijf
Voltage.................................................................................12 V
Koudstartvermogen bij
18°C............................................250 A
Maat..........................................................AABM groep 22 GMF
Bedrijf bij koud weer
Voltage.................................................................................12 V
Koudstartvermogen bij
18°C............................................400 A
2.5 GEWICHT EN AFMETINGEN ________________________________________________________
Afmetingen:
cm
Lengte - alleen tractor...........................................................160
Hoogte - bovenkant van stuurwiel ........................................124
Hoogte - bovenkant van zitting van bestuurdersstoel.............84
Afstand tot grond.....................................................................20
Wielbasis ..............................................................................108
Breedte - (incl. banden) ........................................................147
Spoorbreedte........................................................................121
Breedte van hark
Max. ..................................................................................198
Min. ...................................................................................188
Draaistraal - middellijn van tractor...........................................76
Gewicht:
kg
Werkgewicht (zonder bestuurder)
Benzine .............................................................................389
Diesel................................................................................443
Harkhulpstuk...........................................................................34
2.6 ACCESSOIRES EN DOCUMENTATIE VOOR TECHNISCHE ONDERSTEUNING _______________
Neem contact op met uw Jacobsen distributeur voor een volledige lijst accessoires en werktuigen.
Luchtspuit
Benzineblik (20 l)
Retoucheerlak (spuitbus, 360 cc)
Ploeghulpstuk
Scarifier hulpstuk
Harkhulpstuk
Bedieningshandleiding
Trainingsvideo voor bestuurders
Onderdelenlijst
Motor - neem contact op met een Briggs & Stratton distributeur.
3 BEDIENINGSELEMENTEN
NL-8
3 Bedieningselementen
3.1 SYMBOLEN _____________________________________________________________________
3.2 BEDIENINGSELEMENTEN _________________________________________________________
A. Parkeerrem
De parkeerrem bevindt zich vlak boven het rempedaal.
Houd het rempedaal ingedrukt en druk op de parkeerrem tot
hij vergrendeld is om de parkeerrem in te schakelen. Druk
op het rempedaal en laat het vervolgens los om de parkeer-
rem uit te schakelen.
Opmerking: De parkeerrem wordt automatisch uitgescha-
keld wanneer op het gaspedaal wordt gedrukt. Op de rem
drukken is echter de beste methode om de parkeerrem uit
te schakelen. Op deze manier gaat de rem het langst mee.
B. Bedrijfsrem
Haal uw voet van het vooruit- of achteruitrijpedaal en trap op
de rem om de machine af te remmen of te stoppen.
C. Vooruitrijpedaal
Druk het pedaal in om vooruit te rijden. Laat het pedaal los
om de tractor af te remmen en te stoppen. Het vooruitrijpe-
daal kan ook voor achteruitrijden worden gebruikt door een
opwaartse beweging onder het pedaal uit te voeren.
D. Achteruitrijpedaal
Druk met uw hiel op het pedaal om achteruit te rijden. Laat
het pedaal los om te stoppen.
Opmerking: De bestuurder kan desgewenst het achteruit-
rijpedaal laten verwijderen. Het pedaal wordt vanaf het
hoofdstangenstelsel onder het vloerpaneel verwijderd.
Nadat het pedaal is weggenomen, wordt het achteruitrijden
geregeld door met de teen een opwaartse beweging onder
het vooruitrijpedaal uit te voeren.
WAARSCHUWING
Tracht niet met de tractor te rijden tenzij u de bedieningshandleiding hebt gelezen en alle bedieningse-
lementen goed kunt bedienen.
Maak uzelf vertrouwd met de bovenstaande symbolen en hetgeen ze voorstellen. Zorg dat u bekend
bent met de plaats en het doel van alle bedieningselementen en meters voordat u deze tractor gaat
gebruiken.
Lees de
handleiding
Motoroliedruk Motortoerental Contactslot
Hoog Laag Gloeibougie Uit Aan Starten
Lichtschakelaar Urenteller Brandstof Rem Tractievoetpedalen
Benzine Diesel Parkeerrem Bedrijfsrem Vooruit Achteruit
Choke Koelvloeistoftemp. Scarifier Hark
Omlaag Omhoog Omlaag Omhoog
!
!
OPGELET: Zorg dat de tractor volledig stilstaat
voordat u van richting verandert.
!
BEDIENINGSELEMENTEN 3
NL-9
Figuur 3A
E. Brandstofdop/meter
Geeft het brandstofpeil weer. Lees de instructies voor het
bijtanken, hoofdstuk 6.6, en de gebruikershandleiding van
de motorfabrikant voordat u bijtankt.
F. Dop hydraulisch reservoir
Lees hoofdstuk 6.10 wanneer u hydrauliekolie toevoegt of
ververst.
G. Afstelling van bestuurdersstoel
Trek de hendel naar achteren om de stoel vooruit of achter-
uit bij te stellen.
H. Handvat achterkap
Maak de sluitingen (J) los en trek de hendel omhoog om de
motorkap te openen en toegang tot de motor en onderdelen
van het hydraulische systeem te krijgen.
I. Sluitingen van motorkap
Maak de sluitingen los voordat u de motorkap omhoog
brengt. Zorg dat de sluitingen vastzitten terwijl u de tractor
bedient.
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
M
N
O
P
S
T
U
V
W
K
L
Q
R
L
M
O
P
Q
R
T
TRG002
A Parkeerrem
B Bedrijfsrem
C Vooruitrijpedaal
D Achteruitrijpedaal
E Brandstofdop/meter
F Dop hydraulisch reservoir
G Afstelling van bestuurdersstoel
H Handvat achterkap
I Sluitingen van motorkap
J Kantelbare stuurkolom
K Scarifierhendel (optioneel)
L Lichtschakelaar
M Gashendel
N Harkhendel
O Contactslot
P Motorolielichtje
Q Voltmeter
R Urenteller
S Choke
T Onderbreker (20 A)
U Onderbreker (50 A)
V Gloeibougieschakelaar
W Watertemperatuur
Inrichting van bedieningspaneel
(Tractor met benzinemotor)
Inrichting van bedieningspaneel
(Tractor met dieselmotor)
N
K
3 BEDIENINGSELEMENTEN
NL-10
J. Kantelbare stuurkolom
Druk de hendel omlaag om de stuurkolom vrij te maken. De
stuurkolom heeft drie standen. Breng de stuurkolom
omhoog of omlaag naar de gewenste stand. Laat de hendel
los om de stuurkolom op zijn plaats te vergrendelen.
K. Scarifierhendel (optioneel)
Druk de hendel naar voren om het hulpstuk neer te laten,
trek hem naar achteren om het hulpstuk omhoog te bren-
gen.
L. Lichtschakelaar
Zet de koplamp aan en uit. Werkt alleen met het contactslot
in de stand AAN.
M. Gashendel
Regelt het motortoerental. Druk de hendel naar voren om
het motortoerental te vermeerderen. Trek de hendel naar
achteren om het motortoerental te verminderen.
N. Harkhendel
Druk de hendel naar voren om de hark neer te laten, trek
hem naar achteren om de hark omhoog te brengen.
OPMERKING: Nooit achteruitrijden met neergelaten hark.
De hark kan onder de tractor omvouwen en de hark en de
tractor beschadigen.
O. Contactslot
Het contactslot heeft drie standen, UIT, AAN en STARTEN.
De sleutel uit het contactslot verwijderen als de tractor niet
in gebruik is, om niet-gemachtigd gebruik te voorkomen.
Om de tractor te starten, leest en volgt u de startprocedures
in hoofdstuk 4.3 en 4.4.
P. Motorolielichtje
Het rode lichtje gaat branden als de motoroliedruk onder het
veilige peil daalt. Stop de motor onmiddellijk, bepaal de oor-
zaak en verhelp het probleem.
Q. Voltmeter
Bewaakt de toestand van het elektrische systeem. Bij nor-
maal bedrijf mag de naald van de voltmeter nooit in het rode
gebied komen.
R. Urenteller
Registreert de bedrijfsuren van de tractor. Gebruik de uren-
teller om een onderhoudsschema op te stellen. De meter
werkt alleen wanneer de contactsleutel in de aan-stand is.
S. Choke (benzinemotoren)
Trek de choke uit om een koude motor te starten. Druk de
choke in naarmate de motor warm wordt.
T. Onderbreker (20 A)
Een opspringende onderbreker van 20 A beschermt het
bedrijfscircuit. Duw de knop in om de onderbreker opnieuw
in te stellen.
U. Onderbreker (50 A- dieselmotoren)
Een opspringende onderbreker van 50 A beschermt het
startcircuit. Duw de knop in om de onderbreker opnieuw in
te stellen.
V. Gloeibougieschakelaar (dieselmotoren)
Gebruiken om de gloeibougies te bekrachtigen en de
motorcilinders voor te verwarmen om starten bij koud weer
te vergemakkelijken.
W. Watertemperatuurmeter
Geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof. De
normale bedrijfstemperatuur is 85°-91°C.
Figuur 3B
OPGELET: Een onderbreker die vaak opengaat
kan op een elektrisch probleem duiden. Laat het
elektrisch systeem door een bevoegde monteur
nakijken.
!
O
K
L
M
N
P
Q
R
ST
TRG001
K N
L
T
U
M
R
O
V
W
P
Q
Benzine Diesel
BEDIENING 4
NL-11
4 Bediening
4.1 DAGELIJKSE INSPECTIE __________________________________________________________
Voer de dagelijkse inspectie aan het begin van elke werkdag uit
voordat u de tractor gaat gebruiken.
1. Verricht een visuele inspectie van de hele machine, let op
tekenen van slijtage, loszittende bevestigingsonderdelen en
ontbrekende of beschadigde onderdelen.
2. Controleer op brandstof-, koelvloeistof en olielekken.
3. Controleer de hoeveelheid brandstof, motorolie en hydrauli-
sche vloeistof. Alle vloeistoffen moeten tot aan het merkte-
ken Vol komen.
4. Controleer of de machine gesmeerd is en de banden de
juiste spanning hebben. Een te hoge spanning vermindert
de tractie van de banden.
5. Test het bestuurdersnoodsysteem zoals hieronder beschre-
ven.
4.2 BESTUURDERSNOODSYSTEEM ____________________________________________________
1. Het bestuurdersnoodsysteem voorkomt dat de motor wordt
aangezet tenzij de parkeerrem is ingeschakeld.
Het systeem zet ook de motor uit wanneer de bestuurder de
bestuurdersstoel verlaat met de parkeerrem uitgeschakeld.
2. Voer elk van de volgende tests uit om er zeker van te zijn dat
het bestuurdersnoodsysteem goed werkt.
Stop de test en laat het systeem inspecteren en repareren
als:
de motor niet start in test 1; of
de motor wel start tijdens test 2; of
de motor blijft draaien tijdens test 3.
3. Raadpleeg de onderstaande tabel voor elke test en volg de
overeenkomstige vinkjes (). Stop de motor na elke test.
Test 1: Stelt de normale startprocedure voor. Wanneer de
bestuurder in de bestuurdersstoel zit en de parkeerrem
ingeschakeld is, dient de motor te starten.
Test 2: De motor mag niet starten als de parkeerrem uitge-
schakeld is.
Test 3: Start de motor op de normale wijze en schakel dan
de parkeerrem uit en haal uw gewicht van de bestuurders-
stoel. De motor moet stoppen.
OPGELET: De dagelijkse inspectie mag uitsluitend
worden uitgevoerd terwijl de motor stilstaat en alle vloei-
stoffen koud zijn. Om mogelijk letsel te voorkomen dient
u de werktuigen op de grond neer te laten, de parkeer-
rem in te schakelen, de motor te stoppen en de sleutel
uit het contactslot te verwijderen voordat u een inspectie
uitvoert.
!
WAARSCHUWING
Gebruik de machine nooit als het bestuurdersnoodsys-
teem uitgeschakeld is of niet naar behoren werkt. Scha-
kelaars mogen nooit ontkoppeld of gepasseerd worden.
!
!
Controle van het bestuurdersnoodsysteem
Test
Bestuurder
zittend
Parkeerrem Motor
Ja Nee Ingeschakeld Uitgeschakeld Start Start niet Stopt
1
2
3
4 BEDIENING
NL-12
4.3 BEDIENINGSPROCEDURES ________________________________________________________
1. De tractor mag alleen gestart worden terwijl de bestuurder
in de bestuurdersstoel zit en de parkeerrem is ingescha-
keld.
2. Gebruik de tractor of werktuigen niet wanneer onderdelen
loszitten, beschadigd zijn of ontbreken.
3. Bedien de tractor en de hark op een vlak proefterrein om u
bekend te maken met de bediening van de tractor, de bestu-
ringselementen en de hark.
Opmerking: Nooit achteruitrijden met neergelaten hark.
De hark kan onder de tractor omvouwen en de hark en de
tractor beschadigen.
4. Bestudeer het terrein om de beste en veiligste bedienings-
procedure vast te stellen. Neem hiervoor de hoogte en hoek
van de bunker in aanmerking en of hij nat of droog is. Met
elke conditie gaan bepaalde afstellingen of voorzorgen
gepaard. Wees voorzichtig wanneer u een bunker binnen-
gaat of verlaat.
5. De motor op volgas laten lopen. Controleer de snelheid met
behulp van de vooruit/achteruitrijpedalen in plaats van met
de gashendel.
6. Laat niemand in de buurt van de machine komen terwijl
deze in gebruik is.
7. Stop de machine onmiddellijk na het raken van een obstruc-
tie of wanneer de machine abnormaal begint te trillen. Laat
de machine inspecteren en repareren voordat hij opnieuw
wordt gebruikt.
4.4 MOTOR STARTEN ________________________________________________________________
(Figuur 4A)
In tractors die met een dieselmotor zijn uitgerust worden gloei-
bougies gebruikt om de cilinders voor te verwarmen en starten
bij koud weer te vergemakkelijken.
BELANGRIJK: Gebruik geen starthulpvloeistoffen. Gebruik
van deze vloeistoffen in het luchtinlaatsysteem kan mogelijk
explosief zijn; ook kan de motor “op hol slaan” en ernstig
beschadigd worden.
1. Ga in de bestuurdersstoel zitten en schakel de parkeerrem
in. Neem uw voeten van de pedalen.
2. Zet de gashendel (M) op halfgas.
3. Dieselmotoren
a. Zet het contactslot in de AAN-stand (O
2
).
b. Druk de gloeibougieschakelaar (V) in en houd deze
gedurende ongeveer vijf seconden ingedrukt voordat u
de schakelaar loslaat. Hoe kouder het is, hoe langer
het duurt om de cilinders voor te verwarmen. Deze stap
is niet nodig wanneer u een warme motor start.
Houd de gloeibougieschakelaar NIET langer dan 20
seconden continu ingedrukt. Anders kan het gloeibou-
giesysteem schade oplopen.
c. Draai de contactsleutel onmiddellijk na het loslaten van
de gloeibougieschakelaar in de stand STARTEN (O
3
).
Laat de sleutel los zodra de motor start. Houd de sleu-
tel niet langer dan 15 seconden in de stand STARTEN.
Als de motor niet binnen 15 seconden start, laat u de
sleutel los en wacht u twee minuten om de startmotor
te laten afkoelen, voordat u het opnieuw probeert.
4. Benzinemotoren
a. Zet de gashendel (M) op halfgas. Als de motor koud is,
trekt u de choke (S) omhoog. Draai de contactsleutel in
de stand “Starten” (O
3
). Laat de sleutel los zodra de
motor start.
b. Om schade aan de startmotor te voorkomen, mag u de
sleutel NIET langer dan 15 seconden in de stand “Star-
ten” houden. Indien de motor niet binnen 15 seconden
start, laat u de sleutel los en wacht u twee minuten om
de startmotor te laten afkoelen voordat u het opnieuw
probeert.
c. Nadat de motor gestart is, drukt u de choke (S) gelei-
delijk in naarmate de motor warm wordt.
Laat de motor geleidelijk warm worden voordat op een hoog toe-
rental wordt overgeschakeld.
Opmerking: Het oliedruklichtje (P) brandt kortstondig tijdens
het starten. Indien het lichtje aanblijft nadat de motor gestart is,
zet u de tractor onmiddellijk uit en controleert u het motoroliepeil.
OPGELET: Draag altijd een veiligheidsbril, lederen
werkschoenen of laarzen, een helm en oorbescherming
om letsel te helpen voorkomen.
!
OPGELET: Raap vóór het harken alle rommel op
die u kunt vinden. Rijd nieuwe terreinen voorzichtig
op. Rijd altijd met snelheden waarbij u de maaier vol-
ledig onder controle hebt.
WAARSCHUWING
Voordat u deze machine gaat bijstellen, schoonmaken of
repareren, moet u om letsel te voorkomen alle aandrij-
vingen uitschakelen, de werktuigen neerlaten, de par-
keerrem aanzetten, de motor stoppen en de sleutel uit
het contactslot verwijderen.
!
!
!
BEDIENING 4
NL-13
T
Figuur 4A
4.5 RIJDEN / VERVOEREN ____________________________________________________________
Als er met de tractor op de openbare weg wordt gereden, moet
hij voldoen aan de landelijke, provinciale en gemeentelijke ver-
ordeningen. Neem contact op met de plaatselijke overheid voor
de voorschriften en de vereisten voor het materieel.
1. Breng de werktuigen omhoog in de transportstand wanneer
u van en naar het werkterrein rijdt.
2. Schakel de parkeerrem uit, zet de gashendel op “Snel”.
Druk het tractiepedaal langzaam in.
4.6 PARKEREN / STOPPEN ____________________________________________________________
Stoppen:
Haal uw voet van de vooruit/achteruitrijpedalen en druk op de
bedrijfsrem.
Parkeren:
De tractor onder normale omstandigheden parkeren:
1. Breng het werktuig omhoog in de transportstand en rijd van
het werkterrein weg. Kies een vlakke, horizontale onder-
grond om op te parkeren.
2. Laat het tractiepedaal los en breng de tractor volledig tot
stilstand. Laat de werktuigen op de grond neer. Minder gas
tot stationair en laat de motor afkoelen door de motor gedu-
rende 1 tot 2 minuten onbelast te laten draaien.
3. Schakel de parkeerrem in en zet de motor af. Verwijder
ALTIJD de contactsleutel.
Als zich een noodsituatie voordoet en de tractor op het werkter-
rein geparkeerd moet worden, dienen de door de opzichter van
het terrein uiteengezette richtlijnen gevolgd te worden.
Opmerking: Als de tractor op een helling moet worden gepar-
keerd, moeten de wielen met blokken vastgezet of geblokkeerd
worden om te voorkomen dat de tractor wegrolt.
4.7 HULPSTUKKEN __________________________________________________________________
De Sand Scorpion kan met verschillende hulpstukken werken
die voor een aantal werkzaamheden zijn ontworpen. Voordat u
een hulpstuk installeert en gebruikt, dient u het bijgeleverde
instructieblad te lezen en te bewaren.
Neem contact op met uw Jacobsen distributeur voor een volle-
dige lijst van de hulpstukken en accessoires die voor uw
machine beschikbaar zijn.
O
2
O
3
P
SM
O
1
O
3
P
M
V
O
1
O
2
Inrichting van bedieningspaneel
(Tractor met dieselmotor)
Inrichting van bedieningspaneel
(Tractor met benzinemotor)
OPGELET: Neem bochten met lagere snelheid
om te voorkomen dat de machine omkantelt of dat u
hem niet onder controle kunt houden.
!
4 BEDIENING
NL-14
4.8 HARKHULPSTUK EN SLEEPKOPPELING ____________________________________________
De hark bevestigen:
1. Bevestig het hijsoog (H) aan de koppeling zoals afgebeeld.
Bevestig koppeling (G) aan de tractor met behulp van gaf-
felpen (B). Zet hem vast met borgpen (C). Zie hoofdstuk 4.9
voor de afstelling van de koppeling.
2. Start de tractor en laat de harkbeugel (A) neer. Zet de trac-
tor af en verwijder de sleutel uit het contactslot.
3. Bevestig de stang aan de koppeling met behulp van de gaf-
felpen en borgpen (D).
4. Bevestig de hefkettingen voor de hark aan de haken op de
tractor (E). Controleer of al het bevestigingsmateriaal waar-
mee de kettingen zijn vastgehecht goed vastzit (F).
5. Start de tractor laat de hark meerdere malen op- en neer-
gaan om de werking te controleren.
De hark verwijderen: Laat de harkbeugel neer, zet de tractor af
en verwijder de sleutel uit het contactslot. Haak de hefkettingen
los en verwijder de gaffelpen uit de koppeling. Berg de gaffelpen
en de borgpen op in de harkbalk wanneer de hark niet wordt
gebruikt.
De hark en de koppeling niet oliën of smeren. Schurende deel-
tjes, zoals zand, blijven in smeervet en olie vastzitten, zodat de
slijtage toeneemt.
Met tractor slepen: De harkkoppeling (G) is speciaal ontwor-
pen om er de hark aan te bevestigen en mag niet worden
gebruikt om te slepen. Wanneer de tractor wordt gebruikt om te
slepen, dienen de hark en harkkoppeling verwijderd te worden.
Breng de beugel (A) omhoog en bevestig een sleepkoppeling
aan het chassis. Raadpleeg een erkende Jacobsen distributeur
voor een geschikte koppeling.
Figuur 4B
4.9 DE HARK BIJSTELLEN ____________________________________________________________
Deze hark is ontworpen met instelbare functies om aan geva-
rieerde grond- en oppervlaktecondities te worden aangepast.
Assembleer de hark volgens het bijgeleverde instructieblad. Stel
de hark bij zoals hieronder beschreven om de beste prestatie te
verzekeren.
De beugel afstellen (1 -Figuur 4B) - De beugel in de middelste
gaten bevestigen om te harken.
De koppeling afstellen (2 -Figuur 4B)
Onderste gat - Om een vaste ondergrond te harken, bijv. sport-
velden, of bij gebruik van harktandtapeinden.
Middelste gat - Voor gebruik in bunkers met minder zand of
samengepakte condities.
Bovenste gat - Voor gebruik in zacht, diep zand om ploegen van
materiaal met de voorste harkstukken te voorkomen (karakteris-
tieke toepassing).
De harkvinger afstellen (3 -Figuur 4C)
Figuur 4C
OPGELET: Trek niet meer dan 227 kg en plaats niet
meer dan 90 kg verticale belasting op de koppeling.
!
A
B
C
D
E
F
G
H
2
1
TR013
Onderste gat - minst aggressief
voor afvalstroom en stevigere
afwerking.
Middelste gat - maakt de hoek van
de harktanden groter en de hark
meer aggressief (karakteristieke
toepassing).
Bovenste gat - plaatst de tanden
bijna verticaal voor het losmaken
van samengepakte aarde. (Hark-
tandtapeinden worden aanbevo-
len in plaats van de positie in het
bovenste gat)
3
3
3
TR020
BEDIENING 4
NL-15
4.10 WERKEN OP EEN HELLING ________________________________________________________
De tractor is ontworpen voor goede tractie en stabiliteit bij het
maaien onder normale omstandigheden; wees echter voorzich-
tig bij het werken op hellingen, vooral als het gras nat is. Nat gras
vermindert tractie en stuurcontrole.
1. Als de tractor gaat glijden of als de banden “sporen” in het
terrein beginnen achter te laten, moet u de tractor onder een
hoek zetten om de helling minder steil te maken totdat de
tractor weer tractie krijgt of de banden geen sporen meer
achterlaten.
2. Als de tractor blijft glijden, is de helling te steil om veilig op
te werken. Probeer niet nogmaals te klimmen, maar rijd
langzaam achteruit.
3. De juiste bandenspanning is zeer belangrijk voor maximale
tractie.
4.11 DE TRACTOR SLEPEN ____________________________________________________________
Als er moeilijkheden met de tractor zijn en deze moet worden
uitgezet en van het terrein verwijderd, moet hij voor vervoer op
een oplegger worden geladen. Als er geen oplegger beschik-
baar is, kan de machine langzaam over korte afstand gesleept
worden.
Wees voorzichtig bij het op- en afladen van de tractor. Maak de
tractor aan de oplegger vast om te voorkomen dat de tractor tij-
dens het vervoer gaat rollen of schuiven.
Open de sleepklep voordat u gaat slepen. Door de sleepklep kan
de tractor verplaatst worden zonder dat de motor wordt gestart
en wordt mogelijke beschadiging van de onderdelen van het
hydraulisch systeem voorkomen.
De sleepklep (A) bevindt zich op de pomp van de hydraulische
aandrijving onder de bestuurdersstoel. Om de klep te openen,
steekt u de pen in het kleine gaatje in de klepsteel. Draai de klep
een hele slag naar links.
Zorg voor het slepen dat de hulpstukken omhoog staan. Als ze
niet omhooggebracht kunnen worden, moeten zij van de tractor
worden verwijderd.
Sluit de klep volledig na het slepen.
OPMERKING: Rijd tijdens het slepen niet sneller dan 3,2 km/h.
Slepen over lange afstand wordt niet aanbevolen.
f
Figuur 4D
WAARSCHUWING
Om de kans op kantelen tot het minimum te beperken, is de
aanbevolen werkwijze op hellingen om de helling op en af te
rijden (verticaal), niet dwars langs de helling (horizontaal).
Vermijd onnodige bochten, wees uiterst voorzichtig, rijd met
lage snelheid en let op verborgen gevaren.
!
!
OPGELET: Bedien deze machine niet op hellingen
van meer dan 12,5°.
!
A
TRG004
5 AFSTELLINGEN
NL-16
5 Afstellingen
5.1 VEILIGHEID _____________________________________________________________________
Afstellingen en onderhoud dienen altijd door een bevoegde
monteur te worden verricht. Indien de juiste afstellingen niet uit-
gevoerd kunnen worden, dient u contact op te nemen met een
erkende Jacobsen distributeur.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen, stel ze niet bij.
Draag geen sieraden of loshangende kleding bij het afstellen of
repareren.
Verander de regulateurinstellingen niet en overbelast de motor
niet.
5.2 GASKLEP EN CHOKE _____________________________________________________________
Controleer de afstelling van de gasklep als de motor onder het
aanbevolen toerental draait met de gashendel in de voltoeren-
stand. Op tractors met een benzinemotor dient de choke te wor-
den bijgesteld als de motor moeilijk start.
Voor andere motorafstellingen dient u de Motorhandleiding
te raadplegen die door de motorfabrikant is bijgeleverd.
Choke - benzinemotoren
1. Verwijder het luchtfilter om de carburateur te zien.
2. Trek de chokeknop omhoog in de “Choke-”stand. De carbu-
rateurchoke moet volledig gesloten zijn.
3. Indien dit niet het geval is, dient u de mantelklemschroef (C)
op de motor los te draaien. Verwijder de mantel, de draad
en de motorchokehendel tot de chokevleugelklep op de car-
burateur volledig gesloten is.
4. Draai de mantelklemschroef vast. Vervang het luchtfilter.
Belangrijk: Controleer of de pakking juist op het onderste lucht-
filterhuis is aangebracht om te voorkomen dat ongefilterde lucht
langs het luchtfilterelement heen gaat. Zie hoofdstuk 6.5.
Figuur 5A
Figuur 5B
Gasklep - gasmotoren
1. Maak de kabelklem (A) van de gasklep op de motor los.
2. Breng de gashendel naar stationair en start de motor.
3. Duw de gashendel naar snel.
4. Schuif de kabel (B) in of uit tot een motorbedrijfstoerental
van 3600 tpm is verkregen.
Gasklep - dieselmotoren
Raadpleeg de motorhandleiding voor het afstellen van de gas-
klep.
Nadat de afstelling bij de motor is voltooid, wordt de gashendel
zodanig afgesteld dat deze het instrumentenpaneel niet raakt
wanneer naar de voltoerenstand wordt geschakeld.
WAARSCHUWING
Om letsel te voorkomen moet u de werktuigen op de grond
neerlaten, de parkeerrem inschakelen, de motor stoppen en
de sleutel uit het contactslot halen voordat u afstellingen
maakt of onderhoud uitvoert.
Zorg dat de tractor op een stevige, horizontale ondergrond is
geparkeerd. Werk nooit aan een tractor die alleen door de
krik wordt ondersteund. Gebruik altijd kriksteunen.
Als alleen de voor- of achterkant van de tractor omhoog staat,
moeten er blokken worden geplaatst voor en achter de wielen
die niet omhoog staan.
Wanneer u aan of nabij de motor werkt, moet u de bougieka-
bels verwijderen en de minpool van de accu loskoppelen om
onverhoeds starten te voorkomen.
!
!
OPGELET: Zorg ervoor dat handen en vingers niet
bekneld raken tussen de bewegende en vaste onderde-
len van de machine.
!
A
B
TRG007
C
TRG006
AFSTELLINGEN 5
NL-17
5.3 PARKEER-/BEDRIJFSREM _________________________________________________________
Remmen inspecteren:
wanneer de wielen worden verwijderd,
als de tractor op hellingen kruipt terwijl de parkeerrem is
ingeschakeld,
als de remweg duidelijk langer is geworden.
Als de remmen er versleten uitzien, moeten ze door een ervaren
servicemonteur worden vervangen.
De remkabel afstellen:
1. Breng de tractor omhoog en steun de as met behulp van
kriksteunen of blokken zodat de achterwielen iets boven de
grond staan. Blokkeer het voorwiel zodat de machine niet
kan wegrollen.
2. Open de motorkap.
3. Draai de tegenmoer (B) terug.
4. Met het rempedaal helemaal omhoog (uitgeschakeld),
draait u de afstelmoer (A) aan en draait u de wielen lang-
zaam met de hand tot u voelt dat de remmen worden inge-
schakeld en de wielen vastlopen.
5. Draai de afstelmoer enigszins terug tot de wielen weer vrij
draaien.
6. Draai de tegenmoer aan om de afstelling te vergrendelen.
7. Controleer of stoppen (C) zich op hun plaats in de sleuven
in de beugel van de compensator bevinden.
Rijd met de tractor over een vlak, open terrein en controleer of
de remmen goed werken voordat de machine weer in gebruik
wordt genomen. Parkeer de tractor op een helling en schakel de
parkeerrem in. Controleer of de parkeerrem naar behoren is
ingeschakeld en voorkomt dat de tractor wegrolt.
Figuur 5C
5.4 REMSCHAKELAAR _______________________________________________________________
Het rempedaal is voorzien van een naderingsschakelaar. Deze
schakelaar sluit wanneer de rem wordt ingeschakeld. Indien de
bestuurder de bestuurdersstoel verlaat zonder de rem in te
schakelen, blijft de schakelaar open en wordt de motor automa-
tisch afgezet. Zie hoofdstuk 4.2, Bestuurdersnoodsysteem.
De schakelaar bestaat uit twee delen, een stationaire sensor (J)
en een magneet (K) die samen met het rempedaal beweegt.
Een defecte of losse schakelaar kan verhinderen dat de motor
start.
Voor de juiste werking dient de luchtopening (I) tussen de mag-
neet en sensor op 1,5 - 2 mm te worden afgesteld.
Figuur 5D
A
B
C
TRG00
TRG008
I
K
J
TRG014
5 AFSTELLINGEN
NL-18
5.5 NEUTRAALAFSTELLING __________________________________________________________
Indien de tractor kruipt terwijl het tractiepedaal in neutraal is,
stelt u de tractieregelaar op de aandrijfpomp bij.
1. Breng de tractor omhoog en steun zowel de voor- als ach-
terwielen met behulp van kriksteunen of blokken zodat alle
wielen boven de grond staan.
2. Start de motor en controleer of het tractiepedaal in neutraal
is. De rem niet inschakelen.
3. Maak de moer (D) los waarmee het excentriek vastzit. Draai
het excentriek (E) tot de wielen niet langer draaien.
4. Draai de schroef vast waarmee het excentriek vastzit om de
afstelling te vergrendelen.
Indien neutraal niet kan worden bereikt met behulp van het
excentriek, moeten de kabeluiteinden of het tractiepedaal even-
tueel worden bijgesteld. Zie een erkende Jacobsen distributeur.
Figuur 5E
5.6 RIEMEN (DIESELMOTOR) ___________________________________________________________
1. Zie de motorhandleiding voor verdere informatie.
2. Stel de ventilatorriem (B) bij tot deze 7 tot 9 mm doorbuigt
wanneer een kracht van 98 N in het midden ervan wordt
uitgeoefend.
Draai de bouten (A) los en trek de dynamo naar buiten tot
de doorbuiging van de riem binnen aanvaardbare grenzen
valt.
Figuur 5F
D
E
TRG009
A
A
B
Doorbuiging
van riem
ONDERHOUD 6
NL-19
6 Onderhoud
6.1 ALGEMEEN _____________________________________________________________________
1. Afstellingen en onderhoud dienen altijd door een bevoegde
monteur te worden verricht. Indien de juiste afstellingen niet
uitgevoerd kunnen worden, dient u contact op te nemen met
een erkende Jacobsen distributeur.
2. Inspecteer de machine regelmatig, stel een onder-
houdsschema op en houd gedetailleerde rapporten bij.
3. Draag geen sieraden of loshangende kleding bij het afstel-
len of repareren.
4. Monteer en demonteer onderdelen aan de hand van de
afbeeldingen in de onderdelenlijst.
5. Recycle alle gevaarlijke materialen (accu's, brandstof,
smeermiddelen etc.) of werp ze weg met inachtneming van
plaatselijke, regionale of nationale voorschriften.
6.2 ONDERHOUDS- EN SMEERSCHEMA ________________________________________________
A - Afstellen of bijvullen R - Reinigen I - Inspecteren S - Smeren V - Vervangen
* - Duidt op de eerste service voor nieuwe machines
** - Zie de motorhandleiding voor meer informatie
D - Dieselmotoren
G - Benzinemotoren
I Vul de lagers met smeervet NLGI - kwaliteit 2 (classificatie
GB)
II Smeren met handspuit met NLGI - kwaliteit 2 (classificatie
LB).
III Gebruik Jacobsen hydraulische vloeistof: ISO VG68
IV Motorolie - zie hoofdstuk 6.4
V Licht smeermiddel - WD 40 of gelijkwaardig (GEEN
smeervet gebruiken)
WAARSCHUWING
Voordat u deze machine gaat bijstellen, schoonmaken of
repareren, moet u om letsel te voorkomen de werktuigen
neerlaten, de parkeerrem aanzetten, de motor stoppen en de
sleutel uit het contactslot verwijderen.
!
!
Dagelijks
8 uur
Om de
25 uur
Om de
50 uur
Om de
100 uur
Om de
250 uur
Jaarlijks
Overig
(uur)
[jaar]
Zie
hoofd-
stuk
Type
smeer-
middel
G
Voorfilter van luchtfilter
I-R 6.5
G
Luchtfilterpatroon
V 6.5
Zwaar luchtfilter Onderhouden zoals vereist 6.5
Accu I-A I-R V [2] 6.11**
D
Koelvloeistof
I I-A V [2] 6.8**
D
Ventilatorriem van motor
I V (500) 5.6**
Motorolie en filter I
V
G
V
D
6.4** IV
Motorkoelvinnen I-R **
Brandstoffilter I V V (400) 6.6**
Brandstofleidingen en klem-
men
I V [2] 6.6**
Smeernippels S 6.18 II
Hydrauliekolie I-A V* V 6.10 III
Hydraulisch filter V 6.10
Hydraulische leidingen I 6.9
Geluiddemper en uitlaat I 6.7**
Parkeerrem I I-A 5.3
Radiateur/oliekoeler I-R 6.8
D
Radiateurslangen en klem-
men
I V [2] 6.8**
G
Bougies
**
Stuurketting I-S 6.18 V
Banden I-A 6.15
Wiellagers L - I
6 ONDERHOUD
NL-20
6.3 MOTOR _________________________________________________________________________
BELANGRIJK: Er wordt een afzonderlijke motorhandleiding, opgesteld door de motorfabrikant, bij deze machine geleverd.
Lees de motorhandleiding aandachtig tot u bekend bent met de bediening en het onderhoud van de motor. Door aandacht
te besteden aan de richtlijnen van de motorfabrikant wordt een optimale levensduur van uw motor gegarandeerd. Neem
contact op met de motorfabrikant wanneer u extra motorhandleidingen en onderdelen wilt bestellen.
Door de motor naar behoren te laten inlopen kunnen de presta-
ties en levensduur van de motor aanzienlijk worden bevorderd.
Jacobsen beveelt tijdens de inloopperiode het volgende aan:
1. Controleer het motoroliepeil gedurende de eerste 50
draaiuren tweemaal per dag. Een hoger dan normaal olie-
verbruik is niet ongewoon tijdens de inloopperiode.
2. Ververs de motorolie en vervang het oliefilterelement na de
eerste 8 draaiuren.
3. Zie hoofdstuk 6.2 en de motorhandleiding voor specifieke
onderhoudsintervallen.
Opmerking: De tractor is zodanig ontworpen dat hij zo efficiënt
mogelijk werkt bij de huidige regulateurinstelling. Verander de
regulateurinstellingen niet en overbelast de motor niet.
6.4 MOTOROLIE _____________________________________________________________________
Controleer de motorolie aan het begin van elke dag, voordat u
de motor start. Schroef de peilstok helemaal in voor de controle.
Houd het oliepeil tussen de merktekens FULL (VOL) en ADD
(TOEVOEGEN) op de peilstok.
Als het oliepeil te laag is, de olievuldop/peilstok verwijderen en
de nodige olie bijvullen.
Zie de bedieningshandleiding van de motorfabrikant voor
gedetailleerde onderhoudsinformatie.
Na toevoeging of verversing van de olie, dient u de motor te star-
ten en gedurende 30 seconden stationair te laten draaien. Zet de
motor af. Wacht 30 seconden en controleer het oliepeil. Voeg
olie toe tot het peil het merkteken FULL (VOL) op de peilstok
bereikt.
Benzinemotor
Eerste olieverversing na de eerste 8 draaiuren.
Daarna om de 50 uur
Dieselmotor
Eerste olieverversing na de eerste 50 draaiuren.
Daarna om de 100 uur
Oliefilter
Vervang het oliefilter na elke olieverversing. Voordat u het
nieuwe filter installeert, dient u de pakking van het oliefilter licht-
jes met verse, schone olie te smeren. Schroef het filter met de
hand in tot de pakking de oliefilteradapter raakt. Een extra 1/2 tot
3/4 slag aandraaien. Start de motor en laat hem stationair
draaien om op lekken te controleren.
Figuur 6A
API classificatie SF,SG,SH.
Boven 5°C SAE 30W
18 tot 25°C SAE 5W30 of SAE 10W30
API classificatie CD of hoger
Boven 25°C SAE 30 of SAE 10W30/40
0 - 25°C SAE 20 of SAE 10W30/40
TRG010
ONDERHOUD 6
NL-21
6.5 LUCHTFILTER ___________________________________________________________________
De Sand Scorpion™ met benzinemotor heeft een tweetraps
luchtfiltersysteem. De eerste trap is een filter voor zware toepas-
singen, uitgerust met een indicator om de bestuurder erop te
wijzen wanneer het filter verwisseld moet worden. De tweede
trap, die zich in de motor bevindt, omvat een papieren element
met plooien en een voorfilter uit schuimmateriaal. Dieselmotoren
hebben een eentraps filter voor zware toepassingen met een
indicator.
Filter voor zware toepassingen (benzine- en dieselmotoren)
Maak het stofbakje (D) dagelijks leeg. Verwijder het element
NIET om het te inspecteren of schoon te maken. Vervang het
element alleen wanneer de rode band op de filterindicator (C)
zichtbaar wordt.
1. Verwijder het element voorzichtig en controleer op een
ongelijk stofpatroon rond het element wat op een lek rond
de pakking kan wijzen.
2. Controleer op dit punt de luchtinlaatslang (E) op schade en
zet de klemmen vast. Reinig de binnenkant van het filterhuis
(F) en verwijder het stof. Laat geen stof in de luchtinlaat
dringen.
3. Installeer een nieuw element en controleer of de pakking
gelijkmatig afdicht. Installeer een stofkap en controleer of
deze volledig rondom het huis afdicht en het woord “TOP”
op de bovenkant staat.
4. Stel de filterindicator (C) opnieuw in door de knop op de
bovenkant in te drukken.
Filter met dubbel element (alleen benzinemotoren)
Verwijder en onderhoud het schuimvoorfilter (B) om de 25 uur.
Vervang het als het vuil of beschadigd is.
Om onderhoud aan het voorfilter uit te voeren, wast u het in
vloeibaar reinigingsmiddel en water. Knijp het droog in een
schone doek. Laat schone motorolie in het filter trekken en knijp
er daarna de overtollige olie uit in een schone absorptiedoek.
Vervang de luchtfilterpatroon (A) om de 100 uur; vaker indien in
stoffige omstandigheden wordt gewerkt.
BELANGRIJK: De pakking (G) moet juist op het huis worden
geïnstalleerd om te voorkomen dat ongefilterde lucht langs het
luchtfilter stroomt nadat de kap is aangebracht. Ongefilterde
lucht kan snel schade aan de interne motoronderdelen berokke-
nen.
Opmerking: Gebruik geen oplosmiddelen op basis van gewone
of gezuiverde peroleum om de patroon te reinigen. Geruik geen
perslucht om de patroon te reinigen.
Figuur 6B
A
B
C
D
E
F
TRG011
G
6 ONDERHOUD
NL-22
6.6 BRANDSTOF ____________________________________________________________________________
Zie de bedieningshandleiding van de motorfabrikant voor
gedetailleerde onderhoudsinformatie.
Hanteer brandstof voorzichtig - hij is licht ontvlambaar.
Gebruik een goedgekeurde container; de tuit moet in de brand-
stofvulhals passen. Vermijd het gebruik van blikken en trechters
om brandstof over te gieten.
Vul de brandstoftank tot minder dan 25 mm onder de vulhals.
Benzinemotoren:
1. Gebruik schone, verse, loodvrije benzine van gewone kwa-
liteit met een octaangetal van minimaal 85.
2. Geen hi-test benzine of een mengsel van olie en benzine
gebruiken. Wanneer u gemengde brandstof gebruikt, moet
u erop letten dan deze niet meer dan 10% ethanol bevat.
3. Gebruik onder geen enkele omstandigheid een mengsel
met methanol.
4. Vervang het lijnbrandstoffilter jaarlijks. Tap de brandstoftank
af of sluit de brandstofafsluiter voordat u het brandstoffilter
vervangt. Controleer de brandstofleidingen en klemmen om
de 50 uur. Vervang de brandstofleidingen en klemmen bij
het eerste teken van schade.
Dieselmotoren:
1. Voor dieselmotoren gebruikt u schone, verse, nr. 2 diesel-
brandstof met een cetaangetal van minimaal 45.
2. Gebruik een zeef bij het vullen van de brandstoftank om te
voorkomen dat vuil of zand in het brandstofsysteem terecht-
komt en schade aan het injectiesysteem veroorzaakt.
3. Controleer de brandstofleidingen en klemmen om de 50
uur. Vervang de brandstofleidingen en klemmen bij het eer-
ste teken van schade.
4. Reinig het brandstoffilter om de 100 uur. Vervang het om de
400 uur. Volg de instructies in de motorhandleiding.
5. Ontlucht het brandstofsysteem nadat de tank is afgetapt of
onderhoud aan het brandstofsysteem is uitgevoerd, of voor-
dat de motor na gestald te zijn weer in bedrijf wordt geno-
men.
Opslag:
Sla brandstof op volgens de gemeentelijke, provinciale of lande-
lijke voorschriften en de aanbevelingen van uw brandstofleve-
rancier.
De tank mag nooit te veel gevuld worden of leeg worden.
6.7 GELUIDDEMPER EN UITLAAT ______________________________________________________
Als bescherming tegen koolmonoxidevergiftiging moet het hele
uitlaatsysteem regelmatig worden geïnspecteerd en een defecte
demper steeds worden vervangen.
Uitlaatgassen zijn kleurloos. Als u een verandering in de kleur of
het geluid van de uitlaatgassen opmerkt, moet de motor onmid-
dellijk worden afgezet. Bepaal wat het probleem is en laat het
systeem repareren.
Draai alle bevestigingsonderdelen van het uitlaatspruitstuk
gelijkmatig met een torsiesleutel vast. Zet de uitlaatklemmen
vast of vervang ze.
WAARSCHUWING
Haal nooit de dop van de brandstoftank en vul nooit brandstof bij wanneer de motor draait of terwijl hij heet is.
Rook niet wanneer u met brandstof omgaat. De brandstoftank mag nooit binnen worden gevuld of afgetapt.
Mors geen brandstof en ruim gemorste brandstof onmiddellijk op.
Brandstofcontainers mogen nooit gehanteerd worden bij open vuur of bij een apparaat dat vonken kan voortbrengen waardoor de
brandstof of brandstofdampen kunnen ontvlammen.
Zorg dat u de brandstofdop weer aanbrengt en stevig vastdraait.
!
!
WAARSCHUWING
Uitlaatgassen bevatten koolmonoxide dat giftig is en bij ina-
deming dodelijk kan zijn.
Gebruik een motor nooit als er geen goede ventilatie is.
OPGELET: Dagelijks of vaker dienen bladeren en
ander brandbaar afval uit en rondom de geluiddemper te
worden verwijderd voordat de motor wordt aangezet.
!
!
!
ONDERHOUD 6
NL-23
6.8 RADIATEUR _____________________________________________________________________
Zie de bedieningshandleiding van de motorfabrikant voor
meer onderhoudsinformatie.
1. Controleer het koelvloeistofpeil dagelijks. De terugwin-
ningsfles moet tot het merkteken cold (koud) worden
gevuld.
2. Meng schoon water met antivries op basis van ethyleengly-
col voor de koudste omgevingstemperatuur die wordt ver-
wacht. Lees en volg de instructies op de container met
antivries en in de motorhandleiding.
3. Houd de luchtkanalen van de radiateur en de hydrauliekolie-
koeler schoon. Reinig de vinnen met perslucht (hoogstens
30 psi).
4. Controleer de ventilatorriem jaarlijks en span hem aan.
5. Tap het koelvloeistofsysteem af en vul het om de twee jaar.
Verwijder de radiateurdop, open de aftapkraan van het
motorblok en de aftapkraan van de radiateur. Maak de
terugwinningsfles leeg en maak hem schoon.
6. Vervang de klemmen en slangen van de radiateur om de
twee jaar.
7. Als u vaker dan eenmaal per maand koelvloeistof moet toe-
voegen, of als u telkens meer dan een liter moet toevoegen,
dient u het koelsysteem te laten nakijken.
6.9 HYDRAULISCHE SLANGEN ________________________________________________________
1. Laat voor het inspecteren of loskoppelen van hydraulische
leidingen of slangen altijd de werktuigen op de grond neer,
schakel de parkeerrem in, zet de motor af en haal de sleutel
uit het contactslot.
2. Controleer de zichtbare slangen en buizen dagelijks. Let op
natte slangen of olievlekken. Vervang versleten of bescha-
digde slangen en buizen voordat de machine in gebruik
wordt genomen.
3. De vervangende buis of slang moet langs dezelfde baan
worden geleid als de bestaande slang; klemmen, beugels
en slangbinders mogen niet verplaatst worden.
4. Inspecteer alle buizen, slangen en verbindingen om de 250
uur grondig.
BELANGRIJK: Het hydraulische systeem kan perma-
nente schade oplopen als de olie vervuild wordt. Maak
de plaats om de koppelstukken en de slanguiteinden
schoon om vuil uit het systeem te houden voordat u hydrau-
lische onderdelen loskoppelt.
a. Markeer de plaats van alle slangen met een label of op
een andere wijze en maak dan de plaats om de koppel-
stukken schoon voordat u hydraulische onderdelen los-
koppelt.
b. Wanneer het onderdeel wordt losgekoppeld, moeten
stoppen of doppen op de uiteinden van de slangen en
de open poorten geplaatst worden. Zo kan er geen vuil
in het hydraulische systeem binnendringen en wordt
ook geen olie gemorst.
c. Controleer of de “O”-ringen schoon zijn en de koppel-
stukken van de slangen goed zitten voordat u ze aan-
draait.
d. Zorg dat de slang niet kronkelt. Wanneer slangen
gekronkeld zijn, kunnen verbindingsstukken loslaten
als de slang tijdens bedrijf beweegt,waardoor olielek-
ken ontstaan.
e. Geknikte of gekronkelde slangen kunnen de oliestroom
beperken, waardoor het systeem niet goed functio-
neert, de olie oververhit raakt en de slangen bovendien
defect kunnen raken.
WAARSCHUWING
Om ernstige brandwonden door uitstromende hete koelvloei-
stof of stoom te vermijden, mag u nooit proberen de radia-
teurdop te verwijderen terwijl de motor draait. Stop de motor
en wacht tot hij is afgekoeld. Wees ook dan uiterst voorzichtig
wanneer u de dop verwijdert.
OPGELET: Giet geen koud water in een hete radia-
teur. Bedien de motor niet zonder het juiste koelvloei-
stofmengsel. Breng de dop aan en draai hem stevig
vast.
!
!
!
WAARSCHUWING
Om ernstig letsel door hete olie onder hoge druk te voorko-
men, mag u olielekken nooit met uw handen opsporen.
Gebruik hiervoor papier of karton.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt kan genoeg
kracht hebben om de huid te doorboren. Als vloeistof in de
huid wordt gespoten, moet deze binnen enkele uren operatief
worden verwijderd door een arts die bekend is met dit soort
letsel, anders kan weefselnecrose ontstaan.
!
!
6 ONDERHOUD
NL-24
6.10 HYDRAULIEKOLIE ________________________________________________________________
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof dagelijks, voor
het starten. Het oliepeil moet tot het merkteken Vol op de peil-
stok reiken.
Ververs de hydrauliekolie om de 250 draaiuren, nadat een
hoofdonderdeel defect is geraakt of wanneer u de aanwezigheid
van water of schuim in de olie of een ranzige lucht opmerkt (wat
wijst op te grote hitte).
Ververs de olie voor de eerste maal na 50 draaiuren.
Het peil van de hydraulische vloeistof controleren:
1. Parkeer de tractor op een vlakke, horizontale ondergrond.
2. Maak de plaats om de oliedop grondig schoon om te voor-
komen dat vuil de olietank binnendringt en het systeem ver-
vuilt.
3. Verwijder de vuldop en controleer het peil op de peilstok.
Hydraulische vloeistof vervangen:
1. Haal de aftapplug uit de onderkant van de hydraulische tank
en neem de dop van de bovenkant van de tank.
2. Nadat alle vloeistof is weggelopen, installeert u de aftap-
plug en vult u de hydraulische tank tot 2,5 cm van de boven-
kant van de tank. Gebruik Jacobsen hydrauliekolie, ISO
VG68.
3. Ontlucht het systeem.
Bedien alle functies van de tractor gedurende ongeveer 5
minuten om het systeem te ontluchten en het oliepeil te sta-
biliseren.
Wanneer het oliepeil gestabiliseerd is en het systeem is ont-
lucht, vult u de tank tot de markering “Full” op de peilstok.
Start de motor en controleer of het olie-alarm niet afgaat.
Hydrauliekoliefilter
Vervang het filter altijd na het verversen van de hydraulische
vloeistof.
1. Reinig de omgeving om de filterkop en verwijder dan het
oude filter (A) en de pakking. Installeer een nieuw filter met
nieuwe pakking. Draai ze alleen met de hand aan.
2. Laat de motor vijf minuten lang op laagtoeren bij nullast
lopen met het hydraulische systeem in neutraal.
3. Controleer het hydrauliekoliepeil.
Figuur 6C
6.11 ACCU __________________________________________________________________________
1. Wees er absoluut zeker van dat het contactslot “uit” staat en
de sleutels verwijderd zijn voordat de accu een onder-
houdsbeurt krijgt.
2. Controleer de polariteit van de accu voordat u de accuka-
bels aansluit of loskoppelt.
Zorg er bij het installeren van de accu altijd voor dat u de
rode pluskabel (+) van de accu het eerst installeert en de
zwarte minkabel (
) van de aarde het laatst.
Zorg er bij het verwijderen van de accu altijd voor dat u de
aardekabel (
) het eerst verwijdert en de pluskabel (+)
het laatst.
3. Controleer het elektrolytpeil om de 100 uur.
4. Maak de kabeluiteinden en de accupolen schoon met staal-
wol. Gebruik een oplossing van zuiveringszout en water om
de accu schoon te maken. Zorg dat de oplossing niet in de
accucellen komt.
5. Bevestig de kabels stevig aan de accupolen en breng een
dun laagje diëlektrisch siliconensmeervet op de polen en
kabeluiteinden aan om corrosie te voorkomen. Zorg dat de
kapjes van de accupolen op hun plaats blijven.
Raadpleeg 2.4 voor de accuspecificaties wanneer u de accu ver-
vangt.
WAARSCHUWING
Controleer het oliepeil niet wanneer de olie warm is. De olie-
temperatuur moet 16 - 32°C zijn.
!
!
A
TRG012
OPGELET: Gebruik altijd geïsoleerd gereedschap,
draag een veiligheids- of stofbril en beschermende kle-
ding wanneer u werkzaamheden met accu's verricht. U
moet alle aanwijzingen van de fabrikant van de accu
lezen en opvolgen.
!
ONDERHOUD 6
NL-25
6.12 ACCU OPLADEN _________________________________________________________________
1. Raadpleeg hoofdstuk 6.11 en 6.13. Raadpleeg de handlei-
ding van accu en van de acculader voor specifieke instruc-
ties.
2. Verwijder, wanneer dit mogelijk is, de accu uit de tractor
voordat hij wordt opgeladen en zorg dat de elektrolyt de pla-
ten in alle cellen bedekt.
3. Verbind de acculader met de accupolen zoals gespecifi-
ceerd in de handleiding van de acculader.
4. Zet de acculader altijd uit voordat u hem van de accupolen
loskoppelt.
6.13 STARTEN MET STARTKABELS _____________________________________________________
Voordat u probeert de tractor met startkabels te starten, moet u
de conditie van de accu controleren.
1. Zet de motor op het voertuig met de goede accu af.
2. Sluit de RODE startkabel aan op de pluspool (+) van de
goede accu en op de pluspool (+) van de “lege” accu.
3. Sluit de ZWARTE startkabel aan tussen de minpool () van
de goede accu en het frame van de tractor met de lege
accu.
4. Start eerst de motor van het voertuig met de goede accu, en
start vervolgens de tractor.
5. Zorg er bij het verwijderen van de kabels altijd voor dat u de
kabel van de minpool (
) het eerst verwijdert en de kabel
van de pluspool (+) het laatst.
6.14 ELEKTRISCH SYSTEEM ___________________________________________________________
Voordat u de verbindingen of draden gaat inspecteren moet u
altijd het contactslot uitzetten en de minkabel van de accu ver-
wijderen.
1. Zorg dat alle klemmen en aansluitingen schoon zijn en goed
vastzitten.
2. Controleer het bestuurdersnoodsysteem, de zekeringen en
de onderbrekers regelmatig.
3. Indien het bestuurdersnoodsysteem (hoofdstuk 4.2) niet
goed werkt of het probleem niet verholpen kan worden,
dient u contact op te nemen met een erkende Jacobsen dis-
tributeur.
4. Houd de bedrading en alle afzonderlijke kabels uit de buurt
van bewegende onderdelen en scherpe randen om schade
te voorkomen. Zorg ervoor dat de bedrading van de stoel-
schakelaar altijd is aangesloten op de hoofdbedrading.
5. Controleer de accu en het laadcircuit van de accu.
6.15 BANDEN ________________________________________________________________________
Houd de banden op de juiste spanning zodat ze lang meegaan
en de juiste tractie behouden. De spanning moet worden gecon-
troleerd wanneer de banden koel zijn. Inspecteer het banden-
profiel op slijtage. Controleer de spanning met een nauwkeurige
lagedrukbandenspanningsmeter
Houd de banden op een spanning tussen 69 en 83 kPa (10 -
12psi).
WAARSCHUWING
Laad de accu op in een goed geventileerde ruimte. Accu's
brengen ontplofbare gassen voort. Om een ontploffing te
voorkomen, moet u alle apparaten die vonken of vlammen
kunnen veroorzaken uit de buurt van de accu houden.
Blijf uit de buurt van de accu wanneer de acculader aanstaat
om letsel te voorkomen. Een beschadigde accu kan ontplof-
fen.
!
!
WAARSCHUWING
Gebruik de machine nooit als het bestuurdersnoodsys-
teem uitgeschakeld is of niet naar behoren werkt.
!
!
6 ONDERHOUD
NL-26
6.16 MONTEREN VAN WIELEN _________________________________________________________
1. Verwijder vuil, smeervet en olie van de schroefdraad van de
bouten. De schroefdraad niet smeren.
2. Plaats het wiel op de naaf en kijk goed om u ervan te over-
tuigen dat het montagevlak van het wiel en dat van de naaf
of remtrommel volledig contact maken.
3. Breng alle wielbouten aan maar draai ze niet vast.
4. Draai de bovenste moer met de hand aan; draai het wiel
vervolgens zodat de tegenoverliggende moer bovenaan
staat en draai deze met de hand aan. Draai de overige moe-
ren met de hand aan in kruiselingse volgorde; draai altijd de
moer bovenaan vast.
5. Dagelijks controleren en met een torsiesleutel aandraaien
tot het aandraaimoment gehandhaafd blijft.
6.17 REINIGEN _______________________________________________________________________
1. Was de tractor en werktuigen steeds na gebruik. Houd de
machine schoon.
2. Gebruik perslucht om de motor schoon te maken.
3. Spuit nooit rechtstreeks water op het contactslot of andere
elektrische onderdelen van het bedieningspaneel, of op
lagerhuizen en afdichtingen.
4. Reinig alle kunststoffen of rubberen sierstrippen met zacht
zeepsop of gebruik in de handel verkrijgbare reinigingsmid-
delen voor vinyl/rubber.
5. Repareer beschadigde metalen oppervlakken en gebruik
Jacobsen “Orange” retoucheerlak. Zet het voertuig in de
was om de verf optimaal te beschermen.
6.18 SMEREN ________________________________________________________________________
Breng af en toe een kleine hoeveelheid lithiumsmeervet aan op
de looprails van de bestuurdersstoel.
Voor een soepele werking van alle hefbomen, scharnierpunten
en andere wrijvingspunten die niet zijn aangegeven, om de 50
uur of wanneer nodig enkele druppels SAE 30 olie aanbrengen.
Opmerking: Het harkhulpstuk niet smeren of oliën.
Smeer de vermelde smeerpunten om de 50 uur. Gebruik smeer-
vet dat minimaal voldoet aan de NLGI specificaties voor kwaliteit
2 LB.
Reinig de smeernippel altijd voor en na het smeren. Breng
smeervet met een handspuit aan en vul langzaam bij totdat het
smeervet naar buiten begint te sijpelen. Gebruik geen perslucht-
spuiten.
Smeerpunten
1. Draaipunt van vooruit/achteruitrijpedaal
2. Draaipunt van rempedaal
3. Bovenste stuuras
4. Stuurvork
5. Onderste stuuras
Stuurketting
Spuit om de 50 uur een kleine hoeveelheid licht smeermiddel,
zoals WD 40, op de ketting.
Gebruik geen smeervet of zwaar kettingvet.
WAARSCHUWING
Zorg dat de tractor op een stevige, horizontale ondergrond is
geparkeerd. Werk nooit aan een tractor die alleen door de
krik wordt ondersteund. Gebruik altijd kriksteunen.
Als alleen de voor- of achterkant van de tractor omhoog staat,
moeten er blokken worden geplaatst voor en achter de wielen
die niet omhoog staan.
!
!
OPGELET: Probeer NOOIT een band op een velg
aan te brengen als u hiervoor niet de juiste training,
gereedschappen en ervaring hebt. Indien de band ver-
keerd wordt aangebracht, kan dit een explosie tot gevolg
hebben, hetgeen ernstig letsel met zich mee kan bren-
gen.
!
OPGELET: Was geen enkel onderdeel van de
machine terwijl deze nog warm is. Gebruik geen
hogedrukspuit of -stoom. Gebruik koud water en
reinigingsmiddelen voor auto's.
!
WAARSCHUWING
Voordat u deze machine gaat bijstellen, schoonmaken of
repareren, moet u om letsel te voorkomen alle aandrijvingen
uitschakelen, de werktuigen neerlaten, de parkeerrem aan-
zetten en de sleutel uit het contactslot verwijderen.
!
!
ONDERHOUD 6
NL-27
6.19 STALLING _______________________________________________________________________
Algemeen
1. Was de machine grondig en smeer hem. Repareer en lak
beschadigd of onbedekt metaal.
2. Inspecteer de machine, zet alle bevestigingsonderdelen
vast, vervang versleten of beschadigde onderdelen.
3. Maak de banden grondig schoon en stal de machine zoda-
nig dat de banden niet belast worden. Als de machine niet
op kriksteunen staat, moeten de banden regelmatig worden
gecontroleerd en zo nodig opgepompt.
4. Smeer de kettingen lichtjes in met een smeermiddel in een
spuitbus om roesten te voorkomen.
5. Houd de machine en alle accessoires tijdens stalling
schoon, droog en beschermd tegen de weersomstandighe-
den.
Accu
1. Verwijder de accu, maak hem schoon en berg hem rechtop
op een koele, droge plaats op.
2. Opgeslagen accu's om de 60 à 90 dagen controleren en
opladen.
3. Berg de accu op een koele, droge plaats op. Om zelfontla-
ding te verminderen mag de kamertemperatuur niet boven
27°C stijgen of onder
7°C dalen om bevriezen van de elek-
trolyt te voorkomen.
Motor
1. Dieselmotoren - voeg er een brandstofconditioner of bio-
cide aan toe om geleren van de brandstof of de groei van
bacteriën te voorkomen. Zie uw plaatselijke brandstofleve-
rancier.
Benzinemotoren - Voor de bescherming van de motor
beveelt Jacobsen het gebruik van een brandstofadditief
zoals STA-BIL aan. Meng het additief volgens de instructies
op de container. Laat de motor korte tijd lopen om het addi-
tief door de carburateur te laten circuleren.
Stop de motor, sluit de brandstofafsluiter en laat de motor
afkoelen. Indien de machine binnenshuis wordt gestald of in
een ruimte met slechte ventilatie, moet de brandstof uit de
tank worden afgetapt.
Opmerking: Gebruik geen brandstof met ethanol tijdens de
stalling.
2. Tap de olie uit het carter af terwijl de motor nog warm is. Vul
met verse olie. Hoofdstuk 6.4.
3. Verwijder de bougies en giet 30 ml motorolie in de cilinders.
Installeer de bougies opnieuw en torn de motor langzaam
(niet starten) om de olie in de cilinders te verspreiden.
4. Reinig vuil van de cilinders, cilinderkop, vinnen, blazerhuis,
draaiend scherm en de omgevng van de geluiddemper. Verf
bloot metaal of breng er een laagje olie op aan om het tegen
stof te beschermen.
Na de stalling
1. Controleer de accu en breng hem opnieuw aan.
2. Controleer het brandstoffilter en het luchtfilter of voer onder-
houd uit.
3. Controleer het oliepeil in het motorcarter en het hydraulisch
systeem.
4. Vul de brandstoftank met verse brandstof.
5. Controleer of de banden de juiste spanning hebben.
6. Start de motor en laat deze op halfgas draaien. Wacht tot de
motor goed warmgelopen en gesmeerd is.
WAARSCHUWING
Parkeer het voertuig nooit in een gebouw met brandstof in de
tank. Een open vlam of vonk kan de brandstof of brandstof-
dampen ontsteken.
!
!
WAARSCHUWING
Laat de motor nooit draaien zonder behoorlijke ventilatie; de
uitlaatgassen kunnen bij inademing dodelijk zijn.
!
!
7 OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN
NL-28
7 Opsporen en oplossen van problemen
7.1 OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN _______________________________________
In de tabel voor het opsporen en oplossen van problemen hieronder vindt u de elementaire problemen die tijdens het starten en het
gebruik kunnen optreden. Voor meer gedetailleerde informatie over de hydraulische en elektrische systemen, neemt u contact op met
uw plaatselijke Jacobsen distributeur en raadpleegt u de diagrammen in de onderdelenlijst.
** Raadpleeg de werkplaatshandleiding van de motorfabrikant
Problemen Mogelijke oorzaken Oplossing Zie
Hoofd-
stuk
Motor start niet 1. Lege brandstoftank, vuile
brandstof of verkeerde type
brandstof
1. Brandstof controleren 6.6
2. Choke niet juist ingesteld
(benzinemotor)
2. Choke volgens motortemperatuur bijstellen 4.4
3. Vuil brandstoffilter 3. Vervangen 6.6
4. Parkeerrem niet ingeschakeld 4. Rem instellen voor het starten 4.2
5. Defecte remschakelaar 5. Vervangen/bijstellen 5.4
6. Lege of defecte accu 6. Inspecteren 6.11
7. Elektrisch systeem 7. Inspecteren 6.14
8. Probleem met motor 8. Zie motorhandleiding **
Motor oververhit 1. Laag koelvloeistofpeil 1. Inspecteren en koelvloeistof bijvullen 6.8
2. Luchtinlaatsysteem verstopt 2. Luchtinlaatzeef en radiateur reinigen 6.8
3. Riem van waterpomp gebroken
of los (dieselmotor)
3. Riem spannen of vervangen 5.6
Accu loopt leeg 1. Losse of gecorrodeerde
accupolen
1. Accupolen inspecteren en schoonmaken 6.11
2. Laag elektrolytpeil 2. Tot het juiste peil bijvullen 6.11
3. Dynamoriem los of gebroken
(dieselmotor)
3. Riem spannen of vervangen 5.6
4. Laadsysteem defect 4. Zie motorhandleiding **
Motor start moeilijk,
draait onregelmatig of
verliest aan vermogen
1. Vuile brandstof 1. Brandstof controleren 6.6
2. Lek in brandstofleiding 2. Brandstofleidingen inspecteren 6.6
3. Vuil brandstoffilter 3. Vervangen 6.6
4. Luchtfilter vuil 4. Reinigen of vervangen 6.5
5. Choke (gasmotor) 5. Inspecteren en bijstellen 5.2
6. Probleem met motor 6. Zie motorhandleiding **
Voertuig kruipt in
neutraal
1. Hydro-stangenstelsel niet juist
afgesteld
1. Neutraal opnieuw afstellen 5.5
STICKERS 8
NL-29
8 Stickers
Zorg dat u vertrouwd bent met de stickers, zij zijn essentieel voor het veilige gebruik van de
machine. VERVANG BESCHADIGDE STICKERS ONMIDDELLIJK.
GEVAAR
VOORKOM LETSEL:
1. Sluit de rode accukabel altijd het EERST aan op de
pluspool (+) en de zwarte kabel het laatst op de minpool (–).
2. Zorg er bij het verwijderen van de accu altijd voor dat u de
kabel van de minpool (–) het EERST verwijdert en de kabel
van de pluspool (+) het LAATST.
3. Vermijd aanraking met accuzuur.
4. Houd vonken en vlammen uit de buurt van de accu.
5. Overbrug de accupolen niet. Raak het frame of de minpool
niet aan wanneer u aan de pluspool werkt.
6. Zie de Bedieningshandleiding voor verdere informatie over
de accu.
OPGELET
1. Lees de bedieningshandleiding voordat u de machine
gebruikt.
2. Schakel alle aandrijvingen uit, stop de motor en schakel de
parkeerrem in voordat u de machine schoonmaakt, bijstelt
of repareert. Volg de instructies voor service en onderhoud
in de bedieningshandleiding.
3. Houd handen, voeten en kleding uit de buurt van bewe-
gende onderdelen.
4. Laat niemand meerijden.
5. Houd omstanders op veilige afstand.
WAARSCHUWING
Om ernstig letsel te voorkomen, mag u de stoelschake-
laar nooit loskoppelen of wijzigen.
Lees de handleiding voor meer informatie.
WAARSCHUWING
Om brandwonden te voorkomen, moet u de geluiddemper of het
geluiddemperscherm niet aanraken.
De temperatuur kan hoger dan 150°F (66°C) zijn.
WAARSCHUWING
De temperatuur van de radiateurslang kan hoger dan 150°F
(66°C) zijn.
Gebruik Jacobsen hydrauliekvloeistof.
Zie de handleiding voor specificaties.
OPGELET
WAARSCHUWING
8 STICKERS
NL-30
BEDIENING (Diesel)
(A) STARTEN
1. Parkeerrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . aan
2. Zet de gashendel op langzaam.
3. Schakel de gloeibougieschakelaar 3 tot 5 seconden in. Zet
het contactslot dan in de startstand terwijl u de gloeibougie-
schakelaar nog steeds vasthoudt.
(B) RIJDEN/VERVOEREN
1. Parkeerrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . uit
2. Breng het werktuig omhoog.
3. Zet de gashendel op snel.
4. Druk de voorkant van de tractieregelaar in tot de gewenste
snelheid.
(C) HARKEN
1. Breng de machine naar het werkterrein.
2. Laat het hulpstuk neer.
3. Druk de voorkant van de tractieregelaar in tot de gewenste
snelheid.
(D) STOPPEN
1. Zet de tractieregelaar weer in neutraal.
2. Schakel de parkeerrem in.
3. Zet de gashendel op langzaam.
4. Zet het contactslot uit en haal de sleutel eruit.
OPGELET
1. Trek niet meer dan 227 kg en plaats niet meer dan 90 kg
verticale belasting op de koppeling.
2. Ga zandbunkers op het vlakste punt in en uit.
3. Vermijd scherpe bochten, abrupt starten en plotseling van
achteruit naar vooruit omschakelen, vooral op hellingen.
BEDIENING (Benzine)
(A) STARTEN
1. Parkeerrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . aan
2. Zet de gashendel op langzaam.
3. Zet het contactslot in de startstand.
(B) RIJDEN/VERVOEREN
1. Parkeerrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . uit
2. Breng het werktuig omhoog.
3. Zet de gashendel op snel.
4. Druk de voorkant van de tractieregelaar in tot de gewenste
snelheid.
(C) HARKEN
1. Breng de machine naar het werkterrein.
2. Laat het hulpstuk neer.
3. Druk de voorkant van de tractieregelaar in tot de gewenste
snelheid.
(D) STOPPEN
1. Zet de tractieregelaar weer in neutraal.
2. Schakel de parkeerrem in.
3. Zet de gashendel op langzaam.
4. Zet het contactslot uit en haal de sleutel eruit.
OPGELET
1. Trek niet meer dan 227 kg en plaats niet meer dan 90 kg
verticale belasting op de koppeling.
2. Ga zandbunkers op het vlakste punt in en uit.
3. Vermijd scherpe bochten, abrupt starten en plotseling van
achteruit naar vooruit omschakelen, vooral op hellingen.
(A) (C) (D)(B)
(A) (C) (D)(B)
BEPERKTE GARANTIE
1. Garantie
Textron Turf Care & Specialty Products (TTCSP) garandeert uitsluitend de oorspronkelijke detailhandelskoper
("Garantienemer") dat dit product gedurende een periode van een jaar vrij zal zijn van fabrieks- en materiaalfouten
vanaf de datum van de eerste detailhandelskoop (90 dagen indien gebruikt voor huurdoeleinden).
2. Niet-gegarandeerde items
TTCSP acht zich ontslagen van garanties of representaties ten aanzien van reparaties die worden uitgevoerd door
ieder ander dan een erkende TTCSP Dealer en, waar van toepassing, ten aanzien van motors*, accu's, banden en
ROPS die apart worden gegarandeerd door hun respectievelijke fabrikanten. Routinematige bijstellingen en normale
slijtage- en onderhoudsitems worden niet door deze garantie gedekt.
3. Omstandigheden die de garantie ongeldig maken
A) Waar de snelheid van de unit is verhoogd buiten het bereik van de fabrieksspecificaties, of het product op eniger-
lei wijze is veranderd die de veiligheid of de prestatie ervan nadelig beïnvloedt.
B) Waar de unit niet is onderhouden of geen service heeft ontvangen overeenkomstig de bepalingen in deze publi-
catie.
C) Waar de unit is misbruikt, of niet is gebruikt op de voorbestemde wijze.
4. Exclusief verhaal
Het enige en exclusieve verhaal van de garantienemer wegens inbreuk op deze garantie of enig defect of enige
tekortkoming van het product, inclusief enig verhaal waarin wordt voorzien door toepasselijke wetgeving of
gewoonterecht op federaal of staatsniveau, bestaat eruit dat TTCSP, geheel naar eigen goeddunken, het product of
enig defect onderdeel zal repareren of vervangen en de hiermee geassocieerde arbeidskosten zal dekken.
Eventuele vervoerskosten vallen niet onder deze garantie.
5. Het verkrijgen van service onder de garantie
Indien reparatie onder de garantie noodzakelijk is, neem dan contact op met een erkende TTCSP Dealer. Alle
defecte onderdelen moeten aan de Dealer worden geretourneerd en worden het eigendom van TTCSP.
6. Afwijzing
* Deze garantie wordt afgegeven ter vervanging van alle andere garanties, impliciet of uitdrukkelijk, inclusief enige
garantie terzake van verkoopbaarheid of geschiktheid voor een bepaald doel.
* TTCSP wijst verder iedere aansprakelijkheid af voor bijkomstige, directe of gevolgschade, inclusief maar niet
beperkt tot persoonlijk letsel of beschadiging van eigendom, voortvloeiend uit een inbreuk op deze garantie of
enig ander defect of enige andere tekortkoming van het product tot de mate die onder de wet wordt toegestaan.
Geen agent, medewerker of vertegenwoordiger van TTCSP, of enige andere persoon, is gemachtigd om TTCSP vast
te leggen op enige bevestiging, representatie of garantie betreffende de goederen die onder deze garantie worden
verkocht.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met (414) 637-6711, of schrijven naar:
Textron Turf Care And Specialty Products
Warranty Department
1721 Packard Avenue, Racine, Wisconsin 53403-2564
* Kubota motors worden gegarandeerd door TTCSP. Alle andere motors worden gegarandeerd door hun
respectievelijke fabrikanten.
1Y1098
BOB-CAT BUNTON CUSHMAN JACOBSEN RANSOMES RYAN E-Z-GO
Equipment from Ransomes Jacobsen Limited is built to
exacting standards ensured by ISO 9001 registration at
all our manufacturing locations. A worldwide dealer
network and factory-trained technicians backed by
Ransomes Jacobsen Parts Xpress provide reliable,
high-quality product support.
Ransomes Jacobsen Limited
Central Avenue, Ransomes Europark, Ipswich, England, IP3 9QG
English Company Registration No. 1070731
www.textronsolutions.com
World Class Quality, Performance and Support
GB
F
NL
D
I
Les machines Ransomes Jacobsen Limited sont
fabriquées, dans toutes nos usines, selon les
normes de l’accréditation ISO 9001. Ransomes
Jacobsen Parts Xpress offre à sa clientèle un
réseau international de concessionnaires et de
techniciens formés pour l’Après-vente.
Qualité Totale Mondiale, Performance et Soutien
Machines van Ransomes Jacobsen Limited worden gebouwd
volgens de hoogste normen, zoals verzekerd door de ISO
9001 registratie die op al onze productielocaties van
toepassing is. Een wereldwijd dealernet en technici met een
fabriekopleiding voorzien, mede dankzij de back-up van
Ransomes Jacobsen Parts Xpress, in een betrouwbare
productondersteuning van hoge kwaliteit.
Kwaliteit, prestatie en ondersteuning van wereldklasse
Geräte der Firma Ransomes Jacobsen Limited werden nach
höchst anspruchsvollen Maßstäben gefertigt. Alle Hersteller-
werke sind nach ISO 9001 zertifiziert. Ein weltweites Händler-
netz und vor Ort ausgebildete Techniker gewährleisten in
Zusammenarbeit mit Ransomes Jacobsen Parts Xpress zuver-
lässige, hochqualitative Produktunterstützung.
Qualität, Leistung und Support von Weltklasse
Le apparecchiature prodotte dalla Ransomes Jacobsen
Limited sono realizzate secondo standard rigorosi previsti
dalla registrazione alle norme ISO 9001 presso tutti i nostri
stabilimenti. La rete internazionale di rivenditori e tecnici
altamente qualificati gode del supporto esclusivo del servizio
Ransomes Jacobsen Parts Xpress, unico per affidabilità e
qualità dei prodotti.
Qualità, prestazioni e assistenza di livello internazionale
1/154