Stanley SLP5, SLP3 de handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Stanley SLP5 de handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
60
77-318 / 77-319
Inhoud
• Veiligheid
Overzicht van product
Toetsenbord, Standen en LED
Batterijen en voeding
• Opstelling
• Bediening
• Toepassingen
Nauwkeurigheidscontrole en kalibratie
• Technische gegevens
EN 60825-1
LASERRADIATIE – NIET
IN DE STRAAL KIJKEN OF
DIRECT MET OPTISCHE INSTRUMENTEN
NAAR DE STRAAL KIJKEN
KLASSE 2 LASERPRODUCT
Maximaal vermogen ≤ 1 mW @ 630 - 670 nm
Overzicht van product
Afbeelding A - Lasermeter
1. Venster voor zijwaartse laserstraal (alleen SLP5)
2. Onderste basis
3. 1/4 - 20 schroefdraadfi tting
4. Venster voor opwaartse laserstraal
5. Venster voor voorste straallaser
6. Venster voor neerwaartse straallaser
7. Opening voor ophanging
8. Magnetische fi tting
9. Toetsenbord
10. Venster voor horizontale laserstraal (alleen SLP5)
11. Slinger / Transportvergrendeling
Afbeelding B - Toetsenbordconfi guraties
Afbeelding C - Lasermeter batterijhouder
12. Batterijen - 3 x AA
13. Kapje van batterijhouder
Afbeelding D - Onderkant lasermeter
3. 1/4 - 20 schroefdraadfi tting
6. Venster voor neerwaartse laserstraal
13. Kapje van batterijhouder
Afbeelding E - Lasermeter op statief / Hulpstuk
14. Middelste schroefdraad
15. Middelste schroefknop
Veiligheid van de gebruiker
WAARSCHUWING:
• Lees de Veiligheidsaanwijzingen en de
Gebruiksaanwijzing aandachtig door voor
u dit apparaat in gebruik neemt. De persoon
die verantwoordelijk is voor het apparaat moet
ervoor zorgen dat alle gebruikers bekend zijn met
de veiligheidsaanwijzingen en deze opvolgen.
OPGELET:
Voorkom dat uw ogen worden blootgesteld
aan de laserstraal (rode lichtbron) terwijl de
lasermeter in gebruik is. Blootstelling aan een
laserstraal voor langere tijd kan gevaarlijk zijn
voor uw ogen.
OPGELET:
In sommige gevallen bevat de lasermeter kit een
bril. Dit is GEEN gecertifi ceerde veiligheidsbril.
Deze bril zijn ALLEEN bedoeld om de
zichtbaarheid van de straal in omgevingen met
sterk licht of op grotere afstand van de laserbron
te verbeteren.
Bewaar alle delen van deze handleiding zodat u ze later
opnieuw kunt raadplegen.
WAARSCHUWING:
Voor het gemak en de veiligheid van de
gebruiker zijn de onderstaande labels
betreffende de laserklasse op het laserapparaat
aangebracht. Zie de Producthandleiding voor
bijzonderheden over een specifi ek productmodel.
NL
61
77-318 / 77-319
Afbeelding F - Lasermeter op ophanging
7. Opening voor ophanging
16. Schroef, spijker of soortgelijk voorwerp
Afbeelding G - Lasermeter op magnetische fi tting
Afbeelding H - Slinger / Transportvergrendelingpositie
Afbeelding J - Laserstanden
Afbeelding K - Opwaartse / Neerwaartse straal
uitlijning op onderste basis
Afbeelding L - Handinstelling
Afbeelding M - Opwaartse en neerwaartse
nauwkeurigheid van laserstraal
Afbeelding N - Nauwkeurigheid nivelleringsstraal (voor
enkele straal)
Afbeelding P - Nauwkeurigheid nivelleringsstraal (voor
meerdere stralen)
Afbeelding R - Nauwkeurigheid rechthoekige 90° straal
Afbeelding S - Nauwkeurigheid nivelleringsstraal (voor
horizontale lijn)
Afbeelding T - Nauwkeurigheid horizontale straal
Toetsenbord, Standen en
LED
Toetsenborden(zie afbeelding
B
)
Voeding AAN / UIT / Modus toets
Modus(zie afbeelding
J
)
Beschikbare modus (SLP3)
• Alleen dots
Beschikbare modus (SLP5)
• Alleen dots
• Horizontale lijn
Horizontale lijn en dots
Alle stralen UIT
LEDs (zie afbeelding
B
)
LED-voedingsindicator - continu GROEN
Voeding is AAN
LED-voedingsindicator - Knippert ROOD
• Batterij zwak
LED-voedingsindicator - Continu ROOD
Batterij moet worden opgeladen
LED-voedingsindicator - continu ROOD
Slingervergrendeling is AAN
Zelfnivellering is UIT
Vergrendeling LED - Knippert ROOD
• Buiten compensatiebereik
Batterijen en voeding
Batterij installeren / verwijderen
(Zie fi guur
C
)
Lasermeter
Draai het laserapparaat om. Verwijder het kapje van de
batterijhouder door het kapje aan te drukken en open
te schuiven.
Batterijen installeren / verwijderen Let op de polariteit
bij het plaatsen van de batterijen.
Sluit het kapje van de batterijhouder door het kapje
terug te schuiven en te vergrendelen.
WAARSCHUWING:
Let op de (+) en (-) markeringen in de
batterijhouder voor de juiste plaatsing van de
batterijen. Batterijen moeten van hetzelfde
type en vermogen zijn. Geen volle en halfl ege
batterijen samen gebruiken.
62
77-318 / 77-319
Opstelling
Monteren van toebehoren
Statief / Accessoire-fi tting (zie afbeelding
E
)
Plaats een statief / accessoire op een vrije, veilige
plaats in de ruimte die moet worden gemeten.
Het statief / accessoire op gewenste wijze opstellen.
De poten zodanig bijstellen dat de kop van het statief /
accessoire bijna horizontaal is.
Verwijder de potenhouden van de lates om montage te
vereenvoudigen.
Monteer de lasermeter op het statief / accessoire door
de middelste schroef naar boven te drukken en vast
te draaien.
OPGELET:
De lasermeter niet onbeheerd op een accessoire
achterlaten zonder de middelste schroef goed
vast te draaien. Dit om te voorkomen dat de
lasermeter zou vallen en wordt beschadigd.
Ophangingsopening (zie afbeelding
F
)
Bevestig een spijker, schroef of dergelijk voorwerp in
een verticaal oppervlak.
Roteer de onderste basis van de laser en draai de
ophanger naar boven.
Hang de laser voorzichtig aan de spijker, schroef of
soortgelijk voorwerp op de opening in de laser.
Magnetische fi tting (zie afbeelding
G
)
Bevestig de laser aan een magnetisch oppervlak.
Zorg er ALTIJD voor dat de laser goed aan het
magnetische oppervlak is bevestigd voordat het alleen
wordt gelaten.
OPGELET:
Bevestig uitsluitend aan metalen objecten die
niet gemakkelijk verplaatst kunnen worden en
controleer op voldoende magnetische kracht
alvorens de laser alleen te laten. Dit om te
voorkomen dat de lasermeter zou vallen en
wordt beschadigd.
OPMERKING:
Het wordt aanbevolen de lasermeter altijd met een hand
vast te houden bij het aanbrengen of verwijderen van
toebehoren.
Bij het opstellen boven een doel, de schroef gedeeltlijk
vastdraaien, de lasermeter richten en vervolgens de
schroef geheel vastdraaien.
Bediening
OPMERKING:
• Zie LED beschrijvingen voor aanduidingen tijdens
gebruik.
De lasermeter voor gebruik altijd op nauwkeurigheid
controleren.
In de handinstelling is zelfnivellering uitgeschakeld
De nauwkeurigheid van de straal is niet gegarandeerd
horizontaal.
De lasermeter geeft aan wanneer hij buiten
compensatiebereik is. Zie LED beschrijvingen. Verstel
het laserapparaat om deze zoveel mogelijk te nivelleren.
Niet vergeten het apparaat na gebruik uit te schakelen en
de slinger weer te vergrendelen.
Inschakelen
• Druk op
om de lasermeter AAN te zetten.
Om de laser UIT te zetten, herhaaldelijk op
drukken totdat de UIT modus is geselecteerd OF voor ≥
3 op
drukken om de laser vanuit iedere stand op
UIT te zetten.
Modus
Druk herhaaldelijk op
voor de verschillende
beschikbare standen.
Zelfnivellerende / Handmatige modus
(Zie afbeeldingen
H
en
L
)
De slingervergrendeling van de laser moet ontgrendeld
worden om zelfnivelleren mogelijk te maken.
De laser kan gebruikt worden met de slinger vergrendeld
als dit nodig is om de laser op verschillende hoeken te
positioneren om niet-genivelleerde lijnen of punten te
projecteren.
63
77-318 / 77-319
Toepassingen
Oploodstraal / Puntoverdracht
Bepaal 2 referentiepunten die waterpas moeten zijn.
De neerwaartse laserstraal of de opwaartse laserstraal
gelijkrichten met een vastgesteld referentiepunt.
De tegengestelde laserstralen worden geprojecteerd op
een punt dat loodrecht is.
Het gewenste object zodanig opstellen dat de laserstraal
gelijkgericht is met het tweede referentiepunt dat loodrecht
moet zijn met het vastgestelde referentiepunt.
Horizontaal / Puntoverdracht
Gebruik de voorste laserstraal om referentiepunt naar het
gewenste object te stralen
Bepaal 2 referentiespunten die waterpas moeten zijn.
Richt de voorste straal op een vastgesteld referentiepunt.
Gebruik een statief of ander stationair voorwerp en roteer
het laserapparaat om de voorste straal op een nieuwe
locatie te projecteren.
De nieuwe locatie zal waterpas zijn met het eerste punt.
Positioneer het gewenste object om deze uit te lijnen met
het laserpunt.
(alleen SLP5):
Gebruik de horizontale laserstraal om het horizontale
referentievlak te bepalen.
Positioneer de gewenste object(en) zodanig dat ze
gelijkgericht zijn met het horizontale referentievlak om te
verzekeren dat de object(en) waterpas staan.
Handmatige modus (zie afbeeldingen
H
en
L
)
Schakelt de zelfnivellerende functie uit en maakt het
mogelijk een vaste laserstraal in elke gewenste richting
te projecteren.
Nauwkeurigheidscontrole
en kalibratie
OPMERKING:
De lasermeters zijn op de fabriek verzegeld en gekalibreerd
op de gespecifi ceerde nauwkeurigheid.
Het wordt echter aanbevolen de kalibratie te controleren
voor u het toestel in gebruik neemt. Daarna de kalibratie
periodiek herhalen.
De lasermeter moet regelmatig gecontroleerd worden op
nauwkeurigheid, vooral voor precisiemetingen.
Transportvergrendeling moet ontgrendeld zijn
om zelfnivellering mogelijk te maken en de
nauwkeurigheid te controleren.
Opwaartse en neerwaartse
nauwkeurigheid van laserstraal
(Zie fi guur
M
)
M
1
Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is
getoond met de laser aan. Meet afstanden D
1
en D
2
.
Markeer punten P
1
en P
2
.
M
2
Roteer het laserapparaat 180° terwijl dezelfde
afstand wordt bewaard tussen D1 en D
2
. De neerwaartse
laserstraal gelijkrichten met punt P
2
. Markeer punt P
3
.
M
3
Meet afstand D
3
tussen punten P
3
en P
1
.
Bereken de maximale toelaatbare offset afstand en
vergelijk met D
3
.
• Als D
3
niet minder dan of gelijk is aan de berekende
maximale offset afstand, dan moet het apparaat aan
de Stanley-distributeur geretourneerd worden for
kalibratie.
Maximale offset afstand (SLP3):
= (D
1
m x 0,8
mm
m
) + (D
2
m x 0,8
mm
m
)
Maximum
= (D
1
ft x 0,0096
in
ft
) + (D
2
ft x 0,0096
in
ft
)
Maximale offset afstand (SLP5):
= (D
1
m x 0,4
mm
m
) + (D
2
m x 0,8
mm
m
)
Maximum
= (D
1
ft x 0,0048
in
ft
) + (D
2
ft x 0,0096
in
ft
)
Vergelijk: (Zie afbeelding
M
3
)
D
3
≤ Maximum
Voorbeeld (met de SLP3):
• D
1
= 3 m, D
2
= 1 m, D
3
= 1,5 m
(3 m x 0,8
mm
m
) + (1 m x 0,8
mm
m
) = 3,4 mm
(maximum offset afstand)
1,5 mm ≤ 3,4 mm (TRUE, apparaat is binnen
toleratie)
64
77-318 / 77-319
Nauwkeurigheid
nivelleringsstraal
(Alleen SLP5) - (meervoudige straal) - (zie afbeelding
P
)
P
1
Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is
getoond met de laser AAN.
Markeer punten P
1
, P
2
, en P
3
.
P
2
Roteer het laserapparaat 90° en markeer punt P
4
.
P
3
Roteer het laserapparaat 180° en markeer punt P
5
.
P
4
Meet de verticale afstand tussen de hoogste en laagste
punten van de groep om D
2
te bepalen.
Bereken de maximale toelaatbare offset afstand en
vergelijk met D
2
.
Als D
2
niet minder dan of gelijk is aan de berekende
maximale offset afstand, dan moet het apparaat aan
de Stanley-distributeur geretourneerd worden voor
kalibratie.
Maximale offset afstand:
= 0,4
mm
m
x D
1
m
Maximum
= 0,0048
in
ft
x D
1
ft
Vergelijk: (Zie afbeelding
P
4
)
D
2
≤ ± Maximum
Voorbeeld:
• D
1
= 10 m, D
2
= 3,0 mm
• 0,4
mm
m
x 10 m = 4,0 mm (maximum offset afstand)
3,0 mm ≤ 4,0 mm (TRUE, apparaat is binnen
toleratie)
90° Nauwkeurigheid rechthoek
straal
(Alleen SLP5) - (Zie afbeelding
R
)
R
1
Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is
getoond met de laser AAN.
Markeer punten P
1
, P
2
, P
3
, en P
4
.
R
2
Roteer het laserapparaat 90° terwijl de neerwaartse
laserstraal uitgelijnd is met P
4
en de voorste laserstraal
verticaal uitgelijnd is met punt
2
. Markeer punt P
5
.
R
3
Roteer het laserapparaat 180° terwijl de neerwaartse
laserstraal uitgelijnd is met P
4
en de voorste laserstraal
Nauwkeurigheid
nivelleringsstraal
(Enkele straal) - (zie afbeelding
N
)
N
1
Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is
getoond met de laser aan. Markeer punt P
1
.
N
2
Roteer het laserapparaat 180° en markeer punt P
2
.
N
3
Plaats het laserapparaat dichter bij de muur en markeer
punt P
3
.
N
4
Roteer het laserapparaat 180° en markeer punt P
4
.
N
5
Meet de verticale afstand tussen P
1
en P
3
voor het
bepalen van D
3
en de verticale afstand tussen P
2
en P
4
om
D
4
te bepalen.
Calculeer de maximale toelaatbare offset afstand en
vergelijk dit met het verschil van D
3
en D
4
zoals getoond in
de vergelijking.
Als het totaal niet minder dan of gelijk is aan de
berekende maximale offset afstand, dan moet het
apparaat aan de Stanley-distributeur geretourneerd
worden voor kalibratie.
Maximale offset afstand:
= 0,2
mm
m
x (D
1
m - (2 x D
2
m))
Maximum
= 0,0024
in
ft
x (D
1
ft - (2 x D
2
ft))
Vergelijk: (Zie afbeelding
N
5
)
D
3
- D
4
≤ ± Maximum
Voorbeeld:
• D
1
= 10 m, D
2
= 0,5 m
• D
3
= 0,4 mm
• D
4
= - 0,6 mm
• 0,2
mm
m
x (10 m - (2 x 0,5 m) = 1,8 mm (maximum
offset afstand)
(0,4 mm) - (- 0,6 mm) = 1,0 mm
1,0 mm ≤ 1,8 mm (TRUE, apparaat is binnen
toleratie)
+
65
77-318 / 77-319
verticaal uitgelijnd is met punt
3
. Markeer punt P
6
.
R
4
Meet de horizontale afstand tussen punten P
1
en P
5
om
de afstand tussen D
2
te bepalen, en punten P
1
en P
6
om de
afstand D
3
te bepalen.
Bereken de maximale toelaatbare offset afstand en
vergelijk met D
2
en D
3
.
• Als D
3
en D
3
niet minder dan of gelijk zijn aan de
berekende maximale offset afstand, dan moet het
apparaat aan de Stanley-distributeur geretourneerd
worden voor kalibratie.
Maximale offset afstand:
= 0,4
mm
m
x D
1
m
Maximum
= 0,005
in
ft
x D
1
ft
Vergelijk: (Zie afbeelding
R
4
)
D
2
en D
3
≤ ± Maximum
Voorbeeld:
• D
1
= 5 m, D
2
= 2,0 mm, D
3
= 1,5 mm
• 0,4
mm
m
x 5 m = 2,0 mm (maximum offset afstand)
2,0 mm en 1,5 mm ≤ 2,0 mm (TRUE, apparaat is
binnen toleratie)
Nauwkeurigheid
nivelleringsstraal
(Alleen SLP5) - (Horizontale straal) - (zie afbeelding
S
)
S
1
Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is
getoond met de laser AAN. Markeer punt P
1
.
S
2
Roteer het laserapparaat 180° en markeer punt P
2
.
S
3
Plaats het laserapparaat dichter bij de muur en markeer
punt P
3
.
S
4
Roteer het laserapparaat 180° en markeer punt P
4
bij
het kruis.
S
5
Meet de verticale afstand tussen P
1
en P
3
voor het
bepalen van D
3
en de verticale afstand tussen P
2
en P
4
om
D
4
te bepalen.
Calculeer de maximale toelaatbare offset afstand en
vergelijk dit met het verschil van D
3
en D
4
zoals getoond in
de vergelijking.
Als het totaal niet minder dan of gelijk is aan de
berekende maximale offset afstand, dan moet het
apparaat aan de Stanley-distributeur geretourneerd
worden voor kalibratie.
Maximale offset afstand:
= 0,2
mm
m
x (D
1
m - (2 x D
2
m))
Maximum
= 0,0024
in
ft
x (D
1
ft - (2 x D
2
ft))
Vergelijk: (Zie afbeelding
S
5
)
D
3
- D
4
≤ ± Maximum
Voorbeeld:
• D
1
= 10 m, D
2
= 0,5 m
• D
3
= 0,6 mm
• D
4
= - 0,4 mm
• 0,2
mm
m
x (10 m - (2 x 0,5 m) = 1,8 mm (maximum
offset afstand)
(0,4 mm) - (- 0,6 mm) = 1,0 mm
1,0 mm ≤ 1,8 mm (TRUE, apparaat is binnen toleratie)
Nauwkeurigheid horizontale
straal
(Alleen SLP5) - (horizontale straal) - (zie afbeelding
T
)
T
1
Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is
getoond met de laser AAN. Richt de laser op de eerste
hoek of een gemarkeerd referentiepunt. Meet de helft van
de afstand D
1
en markeer punt P
1
.
T
2
Roteer het laserapparaat 180° en markeer punt P
1
. Markeer punt P
2
zodat het in een verticale lijn is met
punt P
1
.
T
3
Richt de laser op de tweede hoek of een gemarkeerd
referentiepunt. Markeer punt P
3
zodat het in een verticale
lijn is met punten P
1
en P
2
.
T
4
Meet de verticale afstand D
2
tussen het hoogste en
laagste punt.
Bereken de maximale toelaatbare offset afstand en
vergelijk met D
2
.
• Als D
2
niet minder dan of gelijk is aan de berekende
maximale offset afstand, dan moet het apparaat aan
de Stanley-distributeur geretourneerd worden voor
kalibratie.
Maximale offset afstand:
= 0,2
mm
m
x D
1
m
Maximum
= 0,0024
in
ft
x D
1
ft
Vergelijk: (Zie afbeelding
T
4
)
66
77-318 / 77-319
D
2
≤ Maximum
Voorbeeld:
• D
1
= 5 m, D
2
= 0,65 mm
• 0,2
mm
m
x 5 m = 1,0 mm (maximum offset afstand)
0,65 mm ≤ 1,0 mm (TRUE, apparaat is binnen
toleratie)
Technische gegevens
Lasermeter
SLP3 SLP5
Nivelleringsnauwkeurigheid (Dot): ≤ 4 mm / 10 m ≤ 3 mm / 15 m
Nivelleringsnauwkeurigheid (Lijn): ≤ 3 mm / 15 m
Nauwkeurigheid opwaartse straal ≤ 4 mm / 10 m ≤ 3 mm / 15 m
Nauwkeurigheid neerwaartse straal: ≤ 4 mm / 10 m ≤ 6 mm / 15 m
Nauwkeurigheid rechthoekstraal: ≤ 6,8 mm / 15 m
Compensatiebereik: Zelfnivellerend tot ± 4°
Werkafstand:
Dot: ≥ 30 m ≥ 30 m
Lijn: ≥ 10 m
Laserklasse: Klasse 2 (EN60825-1)
Lasergolfl engte 635 nm ± 5 nm
Werktijd: ≥ 20 uur (Alkaline) ≥ 16 uur (Alkaline)
Voeding: Batterijen (3 x AA)
IP-waardering: IP54
Werktemperatuur: -10° C tot +50° C
Opslagtemperatuur: -25° C tot +70° C
1/212