5
de te verpompen vloeistof - bijvoorbeeld zand - bespoedigen de slijtage en verminderen de prestatie van de
pomp.
Bij juiste handhaving is dit toestel onderhoudsvrij. Het kan eventueel raadzaam zijn het hydraulische deel te
reinigen en van sedimenten en vuil te ontdoen. Dit kunt u doen door het toestel d.m.v. een slang via de
drukaansluiting van de pomp met helder water door te spoelen. Om hardnekkig vuil te verwijderen, kunt u de
pompvoet (8) door losdraaien van de schroeven aan de bodem van de pomp eraf halen. Om gevaar te
voorkomen, mag elke andere demontage en vervanging van onderdelen uitsluitend door de fabrikant of een
gemachtigde reparatiedienst worden uitgevoerd.
Bij vorst kan water dat in de pomp is achtergebleven door bevriezing aanzienlijke schade veroorzaken. Haal
daarom bij vriesweer de pomp uit de te verpompen vloeistof en laat hem volledig leeglopen. Bewaar de pomp op
een droge, vorstveilige plek.
Ga in geval van storing eerst na of er sprake is van een bedieningsfout of een andere oorzaak die niet aan een
defect aan het toestel te wijten is - bijvoorbeeld een stroomstoring.
In de volgende lijst vindt u een aantal voorkomende gevallen van storing van het toestel, mogelijke oorzaken en
tips hoe u deze kunt oplossen. Alle genoemde maatregelen mogen uitsluitend worden uitgevoerd als de pomp
niet met het elektriciteitsnet is verbonden. Als u een storing niet zelf kunt oplossen, neem dan contact op met de
klantenservice resp. uw winkelier. Ingrijpendere reparaties mogen uitsluitend door een vakman worden
uitgevoerd. Wij wijzen er met klem op dat in geval van schade die is veroorzaakt door onvakkundige reparaties of
pogingen daartoe alle aanspraken op garantievergoeding vervallen en wij niet aansprakelijk zijn voor de daaruit
resulterende schade.
1. Toestel pompt geen vloeistof,
de motor loopt niet.
1. Geen elektriciteitstoevoer.
2. De thermische motorbeveiliging is
geactiveerd. (Zie bij gebruik met vloeistoffen
< 50 °C de opmerking in de techn.
gegevens).
3. De condensator is defect.
4. De rotor blokkeert.
5. De vlotterschakelaar is defect.
1. Met een gekeurd apparaat controleren of
er spanning aanwezig is (neem de
veiligheidsinstructies in acht!). Controleer of
de stekker correct aangesloten is.
2. Stekker uit het stopcontact trekken,
systeem laten afkoelen, oorzaak verhelpen.
3. Neem contact op met de klantenservice.
4. Hef de blokkering van de rotor op.
5. Neem contact op met de klantenservice.
2. De motor loopt, maar het
toestel pompt geen vloeistof.
1. De aanzuigopeningen zijn verstopt.
2. De drukleiding is verstopt.
3. Binnentreden van lucht in het
pomplichaam.
4. De waterstand ligt onder het min.
afzuigniveau; de vlotterschakelaar is
eventueel verkeerd ingesteld, kan niet vrij
bewegen of is defect.
5. Eventueel aanwezig terugslagventiel is
1. Verstopping verwijderen.
2. Verstopping verwijderen.
3. De pomp meerdere keren opnieuw starten,
zodat de lucht volledig wordt uitgestoten.
4. Let er op dat het water niet onder het min.
afzuigniveau daalt; eventueel
vlotterschakelaar juist instellen of ervoor
zorgen dat deze voldoende ruimte heeft; als
de vlotterschakelaar defect is, contact
opnemen met de klantenservice.
5. Terugslagventiel van blokkering ontdoen of
in geval van beschadiging vervangen.
3. Het toestel stopt na een korte
bedrijfsduur met pompen, omdat
de thermische motorbeveiliging is
geactiveerd.
1. De stroomaansluiting is niet in
overeenstemming met de gegevens op het
typeplaatje.
2. Vaste deeltjes verstoppen de pomp of
aanzuigopening.
3. De vloeistof is te dik.
4. De temperatuur van de vloeistof is te
hoog.
5. De pomp loopt droog.
1. Met een gekeurd apparaat de spanning op
de leidingen van de aansluitkabel controleren
(neem de veiligheidsinstructies in acht!).
2. Verstopping verwijderen.
3. De pomp is niet geschikt voor deze
vloeistof. Eventueel de vloeistof verdunnen.
4. Zorg ervoor dat de temperatuur van de te
verpompen vloeistof de max. toegestane
waarde niet overschrijdt.
5. Oorzaak van het drooglopen verhelpen.
onderbrekingen resp.
onregelmatig.
1. Vaste deeltjes belemmeren de rotor.
2. Zie punt 3.3.
3. Zie punt 3.4.
4. Netspanning buiten tolerantiebereik.
5. De motor of rotor is defect.
1. Vaste deeltjes verwijderen.
2. Zie punt 3.3.
3. Zie punt 3.4.
4. Zorg ervoor dat de netspanning
overeenkomt met de aangegeven waarde op
het typeplaatje.
5. Neem contact op met de klantenservice.
5. Het toestel pompt te weinig
water.
2. Zie punt 2.2.
3. De rotor is versleten.
2. Zie punt 2.2.
3. Neem contact op met de klantenservice.
6. De pomp slaat niet aan of af. 1. De vlotterschakelaar heeft niet voldoende
ruimte.
2. De vlotterschakelaar is verkeerd ingesteld.
3. De vlotterschakelaar is defect.
1. Zorg ervoor dat de vlotterschakelaar vrij
kan bewegen.
2. Stel de vlotterschakelaar goed in.
3. Neem contact op met de klantenservice.