Cebora 613 Bravo synergic MIG 3840/TS Handleiding

Categorie
Lassysteem
Type
Handleiding
43
BELANGRIJK: LEES VOORDAT U MET DEZE MACHINE
BEGINT TE WERKEN DE GEBRUIKSAANWIJZING AAN-
DACHTIG DOOR EN BEWAAR ZE GEDURENDE DE VOL-
LEDIGE LEVENSDUUR VAN DE MACHINE OP EEN
PLAATS DIE DOOR ALLE GEBRUIKERS IS GEKEND.
DEZE UITRUSTING MAG UITSLUITEND WORDEN
GEBRUIKT VOOR LASWERKZAAMHEDEN.
VOOR DE AFMETINGEN EN HET GEWICHT VAN DIT
LASAPPARAAT, ZIE DE DESBETREFFENDE CATALO-
GUS.
1 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
LASSEN EN VLAMBOOGSNIJDEN KAN SCHADELIJK ZIJN
VOOR UZELF EN VOOR ANDEREN. Daarom moet de
gebruiker worden gewezen op de gevaren, hierna opge-
somd, die met laswerkzaamheden gepaard gaan. Voor meer
gedetailleerde informatie, bestel het handboek met code
3.300.758
ELEKTRISCHE SCHOK - Kan dodelijk zijn.
· Installeer en aard de lasmachine volgens de gel-
dende voorschriften.
· Raak elektrische onderdelen of elektroden onder span-
ning niet aan met de blote huid, handschoenen of natte kledij.
· Zorg dat u zowel van de aarde als van het werkstuk geïsoleerd bent.
· Zorg voor een veilige werkpositie.
DAMPEN EN GASSEN - Kunnen schadelijk zijn voor uw
gezondheid.
· Houd uw hoofd uit de buurt van dampen.
· Werk in aanwezigheid van een goede ventilatie en
gebruik ventilatoren rondom de boog om gasvorming in de
werkzone te vermijden.
BOOGSTRALEN - Kunnen oogletsels en brandwonden
veroorzaken.
· Bescherm uw ogen met een lasmasker met gefilterd glas
en bescherm uw lichaam met aangepaste veiligheidskledij.
· Bescherm anderen door de installatie van geschikte scher-
men of gordijnen.
GEVAAR VOOR BRAND EN BRANDWONDEN
· Vonken (spatten) kunnen brand en brandwonden
veroorzaken; daarom dient u zich ervan te vergewis-
sen dat er geen brandbaar materiaal in de buurt is en
aangepaste beschermkledij te dragen.
GELUID
Deze machine produceert geen rechtstreeks geluid
van meer dan 80 dB. Het plasmasnij/lasprocédé kan
evenwel geluidsniveaus veroorzaken die deze limiet
overschrijden; daarom dienen gebruikers alle wettelijk verpli-
chte voorzorgsmaatregelen te treffen.
ELEKTROMAGNETISCHE VELDEN – Kunnen schadelijk
zijn .
• De elektrische stroom die door een wille-
keurige conductor stroomt produceert elek-
tromagnetische velden (EMF). De las- of
snijstroom produceert elektromagnetische
velden rondom de kabels en de generatoren.
• De magnetische velden veroorzaakt door een hoge
stroom kunnen een nadelige uitwerking hebben op pace-
makers. Personen die elektronische apparatuur (pacema-
kers) dragen moeten informatie bij een arts inwinnen voor
ze afvlam-, booglas-, puntlas- en snijwerkzaamheden
benaderen.
De blootstelling aan elektromagnetische velden, geprodu-
ceerd tijdens het lassen of snijden, kunnen de gezondheid
op onbekende manier beïnvloeden.
Elke operator moet zich aan de volgende procedure hou-
den om de gevaren geproduceerd door elektromagneti-
sche velden te beperken:
- Zorg ervoor dat de aardekabel en de kabel van de
elektrodeklem of de lastoorts naast elkaar blijven
liggen. Maak ze, indien mogelijk, met tape aan elkaar
vast.
- Voorkom dat u de aardekabel en de kabel van de
elektrodeklem of de lastoorts om uw lichaam wikkelt.
- Voorkom dat u tussen de aardekabel en de kabel van
de elektrodeklep of de lastoorts komt te staan. Als de
aardekabel zich rechts van de operator bevindt, moet
de kabel van de elektrodeklem of de lastoorts zich
tevens aan deze zijde bevinden.
- Sluit de aardeklem zo dicht mogelijk in de nabijheid
van het las- of snijpunt aan op het te bewerken stuk.
- Voorkom dat u in de nabijheid van de generator werk-
zaamheden verricht.
ONTPLOFFINGEN
· Las niet in de nabijheid van houders onder druk
of in de aanwezigheid van explosief stof, gassen of
dampen. · Alle cilinders en drukregelaars die bij
laswerkzaamheden worden gebruik dienen met zorg te
worden behandeld.
ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT
DDeze machine is vervaardigd in overeenstemming met
de voorschriften zoals bepaald in de geharmoniseerde
norm IEC 60974-10 (Cl. A) en mag uitsluitend worden
gebruikt voor professionele doeleinden in een indus-
triële omgeving. Het garanderen van elektromagneti-
sche compatibiliteit kan problematisch zijn in niet-
industriële omgevingen.
VERWIJDERING VAN ELEKTRISCHE EN ELEK-
TRONISCHE UITRUSTING
Behandel elektrische apparatuur niet als gewoon
afval!
Overeenkomstig de Europese richtlijn 2002/96/EC
betreffende de verwerking van elektrisch en elektronisch
afval en de toepassing van deze richtlijn conform de
nationale wetgeving, moet elektrische apparatuur die het
einde van zijn levensduur heeft bereikt gescheiden wor-
den ingezameld en ingeleverd bij een recyclingbedrijf
dat zich houdt aan de milieuvoorschriften. Als eigenaar
van de apparatuur dient u zich bij onze lokale vertegen-
woordiger te informeren over goedgekeurde inzame-
lingsmethoden. Door het toepassen van deze Europese
richtlijn draagt u bij aan een schoner milieu en een bete-
re volksgezondheid!
ROEP IN GEVAL VAN STORINGEN DE HULP IN VAN
BEKWAAM PERSONEEL.
GEBRUIKSAANWIJZING VOOR MIG-LASMACHINE
44
2 ALGEMENE BESCHRIJVING
2.1 SPECIFICATIES
Deze handleiding is opgemaakt met het doel het perso-
neel dat belast is met de installatie, de bediening en het
onderhoud van het lastoestel van aanwijzingen te voor-
zien.
Dit toestel is een constante spanningsbron die geschikt
is voor het MIG/MAG en OPEN-ARC lassen.
Controleer bij ontvangst of er geen onderdelen kapot of
beschadigd zijn.
Ledere eventuele claim voor verliezen of schade dient
de koper in te dienen bij de transporteur. Telkens
wanneer er informatie wordt gevraagd met betrekking
tot het lastoestel, wordt u verzocht het artikel en het
serienummer door te geven.
2.2 UITLEG VAN DE TECHNISCHE GEGEVENS
EN 50199 Het lastoestel is volgens deze normen
EN60974.1 gebouwd.
N°. Serienummer dat altijd dient te worden
vermeld bij vragen betreffende het apparaat.
transformator-driefasige gelijkrichter.
Platte karakteristiek.
MIG/MAG. Geschikt voor naadlassen.
I2 max Onconventionele lasstroom.
Deze waarde is de max. bereikbare limiet
tijdens het lassen.
U0. Secundaire nullastspanning
X. Inschakelduurpercentage.
De inschakelduur drukt een percentage van
10 minuten dat overeenkomt met een
tijdsduur waarbinnen het lastoestel bij een
bepaalde stroomsterkte kan werken, zonder
oververhit te raken.
I2. Lasstroomsterkte
U2. Secundaire spanning bij lasstroomsterkte I2
U1. Nominale voedingsspanning.
3~ 50/60Hz Driefasige voeding 50 of 60 Hz.
I1 max Maximaal opgenomen stroom.
I1 eff Dit is de maximale waarde van de eigen
lijke opgenomen stroom, rekening
houdend met de inschakelduur.
IP21C Beschermingsklasse van de behuizing.
De 1 als tweede cijfer wil zeggen dat dit
toestel niet geschikt is om buiten in de
regen te worden gebruikt. De bijkomende
letter C betekent dat het apparaat beveiligd
is tegen het contact van onder spanning
staande delen van het voedingscircuit met
een stuk gereedschap (diam. van 2,5 mm).
Geschikt voor werkzaamheden in omge
vingen met verhoogd risico.
OPMERKINGEN: het lastoestel is verder geschikt voor
gebruik in omgevingen met een vervuilingsgraad 3. (Zie
IEC06664).
2.3 Thermische beveiliging
Dit apparaat is beveiligd met een thermische beveiliging,
die de werking van het apparaat blokkeert als de toege-
S
stane temperaturen zijn overschreden. In dat geval blijft
de ventilator werken en licht LED F op.
3 INSTALLATIE
• Het toestel dient te worden geïnstalleerd door
gekwalificeerd personeel.
• Alle aansluitingen moeten tot stand worden gebracht
volgens de geldende normen en met volledige inachtne-
ming van de wetsvoorschriften inzake ongevallenpre-
ventie.
Controleer of de voedingsspanning overeenkomt met de
waarde die is aangegeven op de voedingskabel. Breng een
geschikte stekker aan op de voedingskabel indien deze nog
niet van een stekker is voorzien. Zorg ervoor dat de
geel/groene draad wordt verbonden met de aardingspen.
De capaciteit van de thermische beveiliging of de zekeringen
die in serie met de voeding zijn geïnstalleerd moet gelijk zijn
aan de opgenomen stroom I1 van het apparaat.
3.1 PLAATSING
Monteer het handvat, de achterwielen en de twee cilin-
dersteunen.
Hef het lasapparaat niet op bij het handvat.
Zet het lastoestel in een geventileerd vertrek.
Stof, vuil en alle andere vreemde voorwerpen die het
lastoestel kunnen binnengaan kunnen de ventilatie, en
dus de goede werking, aantasten.
Daarom is het belangrijk, afhankelijk van de omgeving en
de werkomstandigheden, de interne onderdelen schoon
te houden. Blaas de onderdelen schoon met schone
droge perslucht en wees hierbij voorzichtig dat u het
apparaat niet beschadigt.
Trek de stekker van het lasapparaat uit het stopcontact voor-
dat u werkzaamheden aan interne onderdelen verricht.
Werkzaamheden aan interne onderdelen van het
lasapparaat mogen uitsluitend worden uitgevoerd
door bevoegd personeel.
3.1.1 Montage van de waterkoelunit (optioneel).
Verwijder de 2 cilindersteunen A die zijn bevestigd op het
achterpaneel B van het lasapparaat.
Schroef de 2 knoppen C los, schuif de mobiele cilinder-
steun D naar achteren, monteer de steun van de water-
koelunit E op het achterpaneel B en schroef de mobiele
fig. 1
45
cilindersteun D
weer vast met de 2
knoppen C op de
achterkant F van
het lasapparaat.
(Zie fig.2).
Maak de waterkoe-
lunit vast aan de
steun E op het
achterpaneel B en
aan het voetstuk F.
(Zie fig.3).
Zodra de waterkoe-
lunit is bevestigd,
sluit u de 2 rode en
blauwe waterslan-
gen vanaf de aan-
sluiting aan op de
overeenkomstige
snelkoppelingen G van de
waterkoelunit. Let hierbij op
dat de kleuren overeenko-
men. Sluit de voedingsstek-
ker O aan op de aansluiting
P, de servicestekker Q op
de aansluiting R, het net-
snoer H van de waterkoelu-
nit op de aansluiting I op de
stroombron, en servicestek-
ker L op de aansluiting M op
het lasapparaat. Monteer de
2 cilindersteunen A opnieuw
op het paneel N van de
waterkoelunit. (Zie fig.4).
3.2 INTERNE VERBINDINGEN
• Werkzaamheden aan interne onderdelen van het
lasapparaat mogen uitsluitend worden uitgevoerd
door bevoegd personeel.
• Alvorens binnen in het lastoestel te gaan werken dient u
te controleren of de stekker uit het stopcontact is gehaald.
• Na de laatste keuring wordt het lastoestel aangeslo-
ten op de spanning die vermeld wordt op de voeding-
skabel.
• Om de voedingsspanning te veranderen moet het zij-ele-
ment rechts worden weggehaald en moeten de verbindin-
gen van het klemmenbord voor spanningsverandering
worden gerangschikt zoals te zien is op de afbeelding 5.
• Gebruik het lastoestel niet zonder deksel of zonder zij-
panelen, om voor de hand liggende veiligheidsredenen,
en om de omstandigheden voor koeling van de interne
componenten niet te wijzigen.
3.3 EXTERNE VERBINDINGEN
3.3.1 Aansluiting van de massaklem.
• Sluit de massakabelaansluiting aan op het contact op
het lasapparaat, en verbind de massaklem met het werk-
stuk.
3.3.2 Plaatsen van de cilinder en aansluiten van de
gasslang
• Plaats de cilinder op de cilinderhouder van het lasap-
paraat en maak hem met de voorziene riemen vast aan
het achterpaneel van het apparaat.
• Controleer de riemen regelmatig op slijtage en bestel
indien nodig nieuwe.
• De gascilinder moet uitgerust zijn met een drukregelaar
en een manometer.
• Sluit na het plaatsen van de cilinder de gasslang die
achteraan uit het apparaat komt aan op de drukregelaar.
• Stel het gasverbruik in op ongeveer 10-18 liter per
minuut.
3.3.3 Aansluiten van de draadaanvoerunit
Met deze stroombron kunnen de draadaanvoerunits
Art.1652 en Art. 1654 worden gebruikt.
Gebruik voor de aansluiting van de draadaanvoerunit op
de stroombron de verlengkabel Art. 1182 (5 m) of Art.
1182.20 (10 m).
De prestaties en bedieningsmogelijkheden van de draa-
daanvoerunit worden beschreven in de gebruiksaanwij-
zing van de draadaanvoerunit zelf.
Fig 5
fig. 4
G
M
L
R
P
O
Q
H
A
N
I
fig. 2
fig. 3
A
C
D
F
E
B
E
F
B
46
4 BESCHRIJVING BEDIENINGEN
4.1 BEDIENINGSELEMENTEN OP HET VOORPA-
NEEL VAN DE MACHINE.
A - Keuzeschakelaar
Hiermee stelt u de lasspan-
ning nauwkeurig in binnen
het bereik dat voordien is
gekozen met keuzeschake-
laar S.
B - Keuzeschakelaar
Hiermee kiest u het las-
stroombereik.
2
3
4
1
2
3
4
5
6
7
8
1
C - Schakelaar
Hiermee schakelt u het apparaat in of uit.
D- Massacontacten.
Hierop wordt de massakabel aangesloten.
4.2 BEDIENINGSELEMENTEN OP HET ACHTERPA-
NEEL VAN DE STROOMBRON
E - 230 V-voedingsaansluiting.
max. vermogen 440 W. Alleen voor waterkoelunit.
(Waarschuwing: Sluit geen andere apparaten aan op
deze aansluiting.).
F - 6-polige aansluiting.
Voor de 6-polige stekker van de verlengkabel.
G - Aansluiting.
Voor de voedingsstekker van de verlengkabel (? +? -pool).
H - Aansluiting.
Voor aansluiting op de drukbeveiliging op de waterkoelunit.
N.B. Als geen waterkoelunit wordt gebruikt met het
apparaat, sluit u de bij het apparaat geleverde stekker
aan op aansluiting H.
0
1
V
E
H
F
G
fig.7
fig.6
B
A
D
C
47
5 LASSEN
5.1 Installatie
Verzeker u ervan dat de draaddiameter overeenstemt met
de diameter die is aangegeven op de draadaanvoerrol en
dat het gekozen programma geschikt is voor het mate-
riaal en het type van gas. Gebruik draadaanvoerrollen met
een "U"-vormige groef voor aluminiumdraden en rollen
met een "V"-vormige groef voor andere draden.
5.2 HET APPARAAT IS KLAAR OM TE LASSEN
• Verbind de massaklem met het werkstuk.
• Zet de schakelaar Q op 1.
• Verwijder het gasmondstuk.
• Schroef de contacttip los.
• Plaats de draad in de draadkoker van de toorts, ervoor
zorgend dat hij in de groef van de rol zit en dat de rol zich
in de juiste positie bevindt.
• Druk op de knop van de toorts om de draad aan te voe-
ren totdat hij uit de toorts komt.
• Opgelet: houd uw gezicht uit de buurt van de con-
tactbuis terwijl de draad naar buiten komt.
• Schroef de contacttip opnieuw vast en controleer of het
gat dezelfde diameter heeft als de gebruikte draad.
• Monteer het gasmondstuk.
5.3 LASSEN VAN KOOLSTOFSTAAL MET GASBE-
SCHERMING.
Om dit materiaal te lassen, moet u het volgende doen:
• Gebruik een lasgas met een tweeledige samenstelling,
gewoonlijk ARGON + CO2, waarbij het percentage Argon
minimaal 75% bedraagt. Dit mengsel zal resulteren in
sterke en mooie lasnaden. Het gebruik van zuiver CO2 als
beschermgas zal resulteren in smalle lasnaden, met een
grotere penetratie maar ook aanzienlijk meer vonken.
• Gebruik een lasdraad met dezelfde kwaliteit als het te las-
sen staal. Het verdient aanbeveling altijd draden van goede
kwaliteit te gebruiken en het gebruik van verroeste draden te
vermijden, aangezien dit kan leiden tot lasfouten.
• Vermijd het lassen van verroeste onderdelen of onder-
delen met olie- of vetvlekken.
5.4 LASSEN VAN ROESTVRIJ STAAL
Roestvrij staal van de 300-klasse moet worden gelast met
een beschermgas met hoog argongehalte en een klein
percentage zuurstof (O2) of kooldioxide (CO2) (ongeveer
2%) om de boog te stabiliseren.
Raak de draad niet aan met uw handen. Het is belangrijk
dat de laszone altijd schoon is, om verontreiniging van de
lasverbinding te voorkomen.
5.5 LASSEN VAN ALUMINIUM
Om aluminium te lassen, moet u het volgende doen:
• Gebruik zuiver argon als beschermgas.
• Gebruik een lasdraad waarvan de samenstelling
geschikt is voor het te lassen basismateriaal.
• Gebruik frezen en borstelmachines die speciaal ontwor-
pen zijn voor aluminium en gebruik ze nooit voor andere
materialen.
6 LASFOUTEN
1 FOUT- Poreusheid (binnen of buiten de
lasnaad)
OORZAKEN • Electrode defect (verroest oppervlak)
• Ontbrekend beschermgas, te wijten aan:
- laag gasdebiet
- defecte verbruiksmeter.
- bevrozen regelaar, wegens geen
verwarming van het CO2-beschermgas
- defecte gasklep
- verstopte contacttip
- verstopte gasuitlaatopeningen
- luchtstromen in laszone.
2 FOUT - Krimpbarsten
OORZAKEN • Draad of werkstuk vuil of verroest.
• Lasnaad te smal.
• Lasnaad te hol.
• Lasnaad te diep doorgedrongen.
3 FOUT - Zij-insnijdingen
OORZAKEN • Te snel gelast
• Lage stroom en hoge boogspanning.
4 FOUT - Overmatig spatvorming
OORZAKEN • Te hoge spanning.
• Onvoldoende inductantie.
• Geen voorverwarming van het CO2-
beschermgas
7 ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
• Beschermgasmondstuk
Dit mondstuk moet regelmatig worden schoongemaakt
om gesproeid metaal te verwijderen. Vervang het mond-
stuk als het vervormd of platgedrukt is.
• Contacttip.
Alleen een goed contact tussen deze contacttip en de
draad garandeert een stabiele boog en een optimaal ver-
mogen; neem daarom de volgende voorzorgsmaatrege-
len in acht:
A) Het gat van de contacttip moet vrij zijn van vuil en roest.
B) Gesproeid metaal koekt makkelijker aan na lange
lasbewerkingen, wat de draadaanvoer kan belemmeren.
Daarom moet de tip vaker worden schoongemaakt en
indien nodig worden vervangen.
C) De contacttip moet altijd stevig in de behuizing van de
toorts worden geschroefd. De thermische cycli waaraan
de toorts onderhevig is, kunnen de tip doen loskomen; dit
kan leiden tot oververhitting van de toortsbehuizing en
een ongelijkmatige aanvoer van de draad.
• Draadliner
Dit is een belangrijk onderdeel dat vaak moet worden
gecontroleerd, aangezien de draad koperstof of kleine
metaalkrullen kan achterlaten. Maak het regelmatig
schoon samen met de gasleidingen met behulp van
droge perslucht.
48
De draadkokers zijn onderhevig aan voortdurende slijtage
en moeten daarom na een bepaalde periode vervangen
worden.
• Draadaanvoermotor
Maak regelmatig de aanvoerrollen schoon, om de door de
lasdraadspoel achtergelaten roest of metaalresten te
verwijderen. Controleer regelmatig de volledige draa-
daanvoergroep: sluithaak, draadgeleiderollen, draadliner
en contacttip.
8 TOEBEHOREN
Art. 1680 Waterkoelunit.
Art. 1652 Draadaanvoerunit met 2 rollen
Art. 1654 Draadaanvoerunit met 4 rollen
Art. 1182 Verlengkabel (5 m) voor aansluiting van
draadaanvoerunit op stroombron
Art. 1182.20 Verlengkabel (10 m) voor aansluiting van
draadaanvoerunit op stroombron.

Documenttranscriptie

GEBRUIKSAANWIJZING VOOR MIG-LASMACHINE BELANGRIJK: LEES VOORDAT U MET DEZE MACHINE BEGINT TE WERKEN DE GEBRUIKSAANWIJZING AANDACHTIG DOOR EN BEWAAR ZE GEDURENDE DE VOLLEDIGE LEVENSDUUR VAN DE MACHINE OP EEN PLAATS DIE DOOR ALLE GEBRUIKERS IS GEKEND. DEZE UITRUSTING MAG UITSLUITEND WORDEN GEBRUIKT VOOR LASWERKZAAMHEDEN. VOOR DE AFMETINGEN EN HET GEWICHT VAN DIT LASAPPARAAT, ZIE DE DESBETREFFENDE CATALOGUS. 1 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN LASSEN EN VLAMBOOGSNIJDEN KAN SCHADELIJK ZIJN VOOR UZELF EN VOOR ANDEREN. Daarom moet de gebruiker worden gewezen op de gevaren, hierna opgesomd, die met laswerkzaamheden gepaard gaan. Voor meer gedetailleerde informatie, bestel het handboek met code 3.300.758 ELEKTRISCHE SCHOK - Kan dodelijk zijn. · Installeer en aard de lasmachine volgens de geldende voorschriften. · Raak elektrische onderdelen of elektroden onder spanning niet aan met de blote huid, handschoenen of natte kledij. · Zorg dat u zowel van de aarde als van het werkstuk geïsoleerd bent. · Zorg voor een veilige werkpositie. DAMPEN EN GASSEN - Kunnen schadelijk zijn voor uw gezondheid. · Houd uw hoofd uit de buurt van dampen. · Werk in aanwezigheid van een goede ventilatie en gebruik ventilatoren rondom de boog om gasvorming in de werkzone te vermijden. BOOGSTRALEN - Kunnen oogletsels en brandwonden veroorzaken. · Bescherm uw ogen met een lasmasker met gefilterd glas en bescherm uw lichaam met aangepaste veiligheidskledij. · Bescherm anderen door de installatie van geschikte schermen of gordijnen. GEVAAR VOOR BRAND EN BRANDWONDEN · Vonken (spatten) kunnen brand en brandwonden veroorzaken; daarom dient u zich ervan te vergewissen dat er geen brandbaar materiaal in de buurt is en aangepaste beschermkledij te dragen. GELUID Deze machine produceert geen rechtstreeks geluid van meer dan 80 dB. Het plasmasnij/lasprocédé kan evenwel geluidsniveaus veroorzaken die deze limiet overschrijden; daarom dienen gebruikers alle wettelijk verplichte voorzorgsmaatregelen te treffen. ELEKTROMAGNETISCHE VELDEN – Kunnen schadelijk zijn . • De elektrische stroom die door een willekeurige conductor stroomt produceert elektromagnetische velden (EMF). De las- of snijstroom produceert elektromagnetische velden rondom de kabels en de generatoren. • De magnetische velden veroorzaakt door een hoge stroom kunnen een nadelige uitwerking hebben op pace- makers. Personen die elektronische apparatuur (pacemakers) dragen moeten informatie bij een arts inwinnen voor ze afvlam-, booglas-, puntlas- en snijwerkzaamheden benaderen. De blootstelling aan elektromagnetische velden, geproduceerd tijdens het lassen of snijden, kunnen de gezondheid op onbekende manier beïnvloeden. Elke operator moet zich aan de volgende procedure houden om de gevaren geproduceerd door elektromagnetische velden te beperken: - Zorg ervoor dat de aardekabel en de kabel van de elektrodeklem of de lastoorts naast elkaar blijven liggen. Maak ze, indien mogelijk, met tape aan elkaar vast. - Voorkom dat u de aardekabel en de kabel van de elektrodeklem of de lastoorts om uw lichaam wikkelt. - Voorkom dat u tussen de aardekabel en de kabel van de elektrodeklep of de lastoorts komt te staan. Als de aardekabel zich rechts van de operator bevindt, moet de kabel van de elektrodeklem of de lastoorts zich tevens aan deze zijde bevinden. - Sluit de aardeklem zo dicht mogelijk in de nabijheid van het las- of snijpunt aan op het te bewerken stuk. - Voorkom dat u in de nabijheid van de generator werkzaamheden verricht. ONTPLOFFINGEN · Las niet in de nabijheid van houders onder druk of in de aanwezigheid van explosief stof, gassen of dampen. · Alle cilinders en drukregelaars die bij laswerkzaamheden worden gebruik dienen met zorg te worden behandeld. ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT DDeze machine is vervaardigd in overeenstemming met de voorschriften zoals bepaald in de geharmoniseerde norm IEC 60974-10 (Cl. A) en mag uitsluitend worden gebruikt voor professionele doeleinden in een industriële omgeving. Het garanderen van elektromagnetische compatibiliteit kan problematisch zijn in nietindustriële omgevingen. VERWIJDERING VAN ELEKTRISCHE EN ELEKTRONISCHE UITRUSTING Behandel elektrische apparatuur niet als gewoon afval! Overeenkomstig de Europese richtlijn 2002/96/EC betreffende de verwerking van elektrisch en elektronisch afval en de toepassing van deze richtlijn conform de nationale wetgeving, moet elektrische apparatuur die het einde van zijn levensduur heeft bereikt gescheiden worden ingezameld en ingeleverd bij een recyclingbedrijf dat zich houdt aan de milieuvoorschriften. Als eigenaar van de apparatuur dient u zich bij onze lokale vertegenwoordiger te informeren over goedgekeurde inzamelingsmethoden. Door het toepassen van deze Europese richtlijn draagt u bij aan een schoner milieu en een betere volksgezondheid! ROEP IN GEVAL VAN STORINGEN DE HULP IN VAN BEKWAAM PERSONEEL. 43 2 ALGEMENE BESCHRIJVING 2.1 SPECIFICATIES Deze handleiding is opgemaakt met het doel het personeel dat belast is met de installatie, de bediening en het onderhoud van het lastoestel van aanwijzingen te voorzien. Dit toestel is een constante spanningsbron die geschikt is voor het MIG/MAG en OPEN-ARC lassen. Controleer bij ontvangst of er geen onderdelen kapot of beschadigd zijn. Ledere eventuele claim voor verliezen of schade dient de koper in te dienen bij de transporteur. Telkens wanneer er informatie wordt gevraagd met betrekking tot het lastoestel, wordt u verzocht het artikel en het serienummer door te geven. 2.2 UITLEG VAN DE TECHNISCHE GEGEVENS EN 50199 Het lastoestel is volgens deze normen EN60974.1 gebouwd. N°. Serienummer dat altijd dient te worden vermeld bij vragen betreffende het apparaat. stane temperaturen zijn overschreden. In dat geval blijft de ventilator werken en licht LED F op. 3 INSTALLATIE • Het toestel dient te worden geïnstalleerd door gekwalificeerd personeel. • Alle aansluitingen moeten tot stand worden gebracht volgens de geldende normen en met volledige inachtneming van de wetsvoorschriften inzake ongevallenpreventie. Controleer of de voedingsspanning overeenkomt met de waarde die is aangegeven op de voedingskabel. Breng een geschikte stekker aan op de voedingskabel indien deze nog niet van een stekker is voorzien. Zorg ervoor dat de geel/groene draad wordt verbonden met de aardingspen. De capaciteit van de thermische beveiliging of de zekeringen die in serie met de voeding zijn geïnstalleerd moet gelijk zijn aan de opgenomen stroom I1 van het apparaat. 3.1 PLAATSING transformator-driefasige gelijkrichter. Platte karakteristiek. MIG/MAG. Geschikt voor naadlassen. I2 max Onconventionele lasstroom. Deze waarde is de max. bereikbare limiet tijdens het lassen. U0. Secundaire nullastspanning X. Inschakelduurpercentage. De inschakelduur drukt een percentage van 10 minuten dat overeenkomt met een tijdsduur waarbinnen het lastoestel bij een bepaalde stroomsterkte kan werken, zonder oververhit te raken. I2. Lasstroomsterkte U2. Secundaire spanning bij lasstroomsterkte I2 U1. Nominale voedingsspanning. 3~ 50/60Hz Driefasige voeding 50 of 60 Hz. I1 max Maximaal opgenomen stroom. I1 eff Dit is de maximale waarde van de eigen lijke opgenomen stroom, rekening houdend met de inschakelduur. IP21C Beschermingsklasse van de behuizing. De 1 als tweede cijfer wil zeggen dat dit toestel niet geschikt is om buiten in de regen te worden gebruikt. De bijkomende letter C betekent dat het apparaat beveiligd is tegen het contact van onder spanning staande delen van het voedingscircuit met een stuk gereedschap (diam. van 2,5 mm). S Geschikt voor werkzaamheden in omge vingen met verhoogd risico. OPMERKINGEN: het lastoestel is verder geschikt voor gebruik in omgevingen met een vervuilingsgraad 3. (Zie IEC06664). 2.3 Thermische beveiliging Dit apparaat is beveiligd met een thermische beveiliging, die de werking van het apparaat blokkeert als de toege44 fig. 1 Monteer het handvat, de achterwielen en de twee cilindersteunen. Hef het lasapparaat niet op bij het handvat. Zet het lastoestel in een geventileerd vertrek. Stof, vuil en alle andere vreemde voorwerpen die het lastoestel kunnen binnengaan kunnen de ventilatie, en dus de goede werking, aantasten. Daarom is het belangrijk, afhankelijk van de omgeving en de werkomstandigheden, de interne onderdelen schoon te houden. Blaas de onderdelen schoon met schone droge perslucht en wees hierbij voorzichtig dat u het apparaat niet beschadigt. Trek de stekker van het lasapparaat uit het stopcontact voordat u werkzaamheden aan interne onderdelen verricht. Werkzaamheden aan interne onderdelen van het lasapparaat mogen uitsluitend worden uitgevoerd door bevoegd personeel. 3.1.1 Montage van de waterkoelunit (optioneel). Verwijder de 2 cilindersteunen A die zijn bevestigd op het achterpaneel B van het lasapparaat. Schroef de 2 knoppen C los, schuif de mobiele cilindersteun D naar achteren, monteer de steun van de waterkoelunit E op het achterpaneel B en schroef de mobiele A B cilindersteun D weer vast met de 2 knoppen C op de achterkant F van het lasapparaat. (Zie fig.2). Maak de waterkoelunit vast aan de steun E op het achterpaneel B en aan het voetstuk F. (Zie fig.3). Zodra de waterkoelunit is bevestigd, sluit u de 2 rode en blauwe waterslangen vanaf de aansluiting aan op de overeenkomstige E F C fig. 2 D E • Alvorens binnen in het lastoestel te gaan werken dient u te controleren of de stekker uit het stopcontact is gehaald. • Na de laatste keuring wordt het lastoestel aangesloten op de spanning die vermeld wordt op de voedingskabel. • Om de voedingsspanning te veranderen moet het zij-element rechts worden weggehaald en moeten de verbindingen van het klemmenbord voor spanningsverandering worden gerangschikt zoals te zien is op de afbeelding 5. Fig 5 • Gebruik het lastoestel niet zonder deksel of zonder zijpanelen, om voor de hand liggende veiligheidsredenen, en om de omstandigheden voor koeling van de interne componenten niet te wijzigen. 3.3 EXTERNE VERBINDINGEN 3.3.1 Aansluiting van de massaklem. • Sluit de massakabelaansluiting aan op het contact op het lasapparaat, en verbind de massaklem met het werkstuk. B F 3.3.2 Plaatsen van de cilinder en aansluiten van de gasslang • Plaats de cilinder op de cilinderhouder van het lasapparaat en maak hem met de voorziene riemen vast aan het achterpaneel van het apparaat. • Controleer de riemen regelmatig op slijtage en bestel indien nodig nieuwe. • De gascilinder moet uitgerust zijn met een drukregelaar en een manometer. • Sluit na het plaatsen van de cilinder de gasslang die A achteraan uit het apparaat komt aan op de drukregelaar. • Stel het gasverbruik in op ongeveer 10-18 liter per minuut. fig. 3 snelkoppelingen G van de waterkoelunit. Let hierbij op dat de kleuren overeenkomen. Sluit de voedingsstekker O aan op de aansluiting P, de servicestekker Q op de aansluiting R, het netsnoer H van de waterkoelunit op de aansluiting I op de stroombron, en servicestekker L op de aansluiting M op het lasapparaat. Monteer de 2 cilindersteunen A opnieuw op het paneel N van de waterkoelunit. (Zie fig.4). I H 3.3.3 Aansluiten van de draadaanvoerunit N Met deze stroombron kunnen de draadaanvoerunits Art.1652 en Art. 1654 worden gebruikt. Gebruik voor de aansluiting van de draadaanvoerunit op de stroombron de verlengkabel Art. 1182 (5 m) of Art. 1182.20 (10 m). De prestaties en bedieningsmogelijkheden van de draadaanvoerunit worden beschreven in de gebruiksaanwijzing van de draadaanvoerunit zelf. M L Q R P O G fig. 4 3.2 INTERNE VERBINDINGEN • Werkzaamheden aan interne onderdelen van het lasapparaat mogen uitsluitend worden uitgevoerd door bevoegd personeel. 45 4 BESCHRIJVING BEDIENINGEN 4.1 BEDIENINGSELEMENTEN OP HET VOORPANEEL VAN DE MACHINE. C - Schakelaar Hiermee schakelt u het apparaat in of uit. 0 1 V D- Massacontacten. C A B Hierop wordt de massakabel aangesloten. 4.2 BEDIENINGSELEMENTEN OP HET ACHTERPANEEL VAN DE STROOMBRON D fig.7 E fig.6 A - Keuzeschakelaar 1 8 2 7 3 6 Hiermee stelt u de lasspanning nauwkeurig in binnen het bereik dat voordien is gekozen met keuzeschakelaar S. H F G 4 5 B - Keuzeschakelaar 2 1 46 Hiermee kiest u het lasstroombereik. 3 4 E - 230 V-voedingsaansluiting. max. vermogen 440 W. Alleen voor waterkoelunit. (Waarschuwing: Sluit geen andere apparaten aan op deze aansluiting.). F - 6-polige aansluiting. Voor de 6-polige stekker van de verlengkabel. G - Aansluiting. Voor de voedingsstekker van de verlengkabel (? +? -pool). H - Aansluiting. Voor aansluiting op de drukbeveiliging op de waterkoelunit. N.B. Als geen waterkoelunit wordt gebruikt met het apparaat, sluit u de bij het apparaat geleverde stekker aan op aansluiting H. 5 LASSEN 5.1 Installatie Verzeker u ervan dat de draaddiameter overeenstemt met de diameter die is aangegeven op de draadaanvoerrol en dat het gekozen programma geschikt is voor het materiaal en het type van gas. Gebruik draadaanvoerrollen met een "U"-vormige groef voor aluminiumdraden en rollen met een "V"-vormige groef voor andere draden. • Gebruik frezen en borstelmachines die speciaal ontworpen zijn voor aluminium en gebruik ze nooit voor andere materialen. 6 LASFOUTEN 1 FOUTOORZAKEN 5.2 HET APPARAAT IS KLAAR OM TE LASSEN • Verbind de massaklem met het werkstuk. • Zet de schakelaar Q op 1. • Verwijder het gasmondstuk. • Schroef de contacttip los. • Plaats de draad in de draadkoker van de toorts, ervoor zorgend dat hij in de groef van de rol zit en dat de rol zich in de juiste positie bevindt. • Druk op de knop van de toorts om de draad aan te voeren totdat hij uit de toorts komt. • Opgelet: houd uw gezicht uit de buurt van de contactbuis terwijl de draad naar buiten komt. • Schroef de contacttip opnieuw vast en controleer of het gat dezelfde diameter heeft als de gebruikte draad. • Monteer het gasmondstuk. 5.3 LASSEN VAN KOOLSTOFSTAAL MET GASBESCHERMING. Om dit materiaal te lassen, moet u het volgende doen: • Gebruik een lasgas met een tweeledige samenstelling, gewoonlijk ARGON + CO2, waarbij het percentage Argon minimaal 75% bedraagt. Dit mengsel zal resulteren in sterke en mooie lasnaden. Het gebruik van zuiver CO2 als beschermgas zal resulteren in smalle lasnaden, met een grotere penetratie maar ook aanzienlijk meer vonken. • Gebruik een lasdraad met dezelfde kwaliteit als het te lassen staal. Het verdient aanbeveling altijd draden van goede kwaliteit te gebruiken en het gebruik van verroeste draden te vermijden, aangezien dit kan leiden tot lasfouten. • Vermijd het lassen van verroeste onderdelen of onderdelen met olie- of vetvlekken. 5.4 LASSEN VAN ROESTVRIJ STAAL Roestvrij staal van de 300-klasse moet worden gelast met een beschermgas met hoog argongehalte en een klein percentage zuurstof (O2) of kooldioxide (CO2) (ongeveer 2%) om de boog te stabiliseren. Raak de draad niet aan met uw handen. Het is belangrijk dat de laszone altijd schoon is, om verontreiniging van de lasverbinding te voorkomen. 5.5 LASSEN VAN ALUMINIUM Om aluminium te lassen, moet u het volgende doen: • Gebruik zuiver argon als beschermgas. • Gebruik een lasdraad waarvan de samenstelling geschikt is voor het te lassen basismateriaal. 2 FOUT OORZAKEN 3 FOUT OORZAKEN 4 FOUT OORZAKEN Poreusheid (binnen of buiten de lasnaad) • Electrode defect (verroest oppervlak) • Ontbrekend beschermgas, te wijten aan: - laag gasdebiet - defecte verbruiksmeter. - bevrozen regelaar, wegens geen verwarming van het CO2-beschermgas - defecte gasklep - verstopte contacttip - verstopte gasuitlaatopeningen - luchtstromen in laszone. - Krimpbarsten • Draad of werkstuk vuil of verroest. • Lasnaad te smal. • Lasnaad te hol. • Lasnaad te diep doorgedrongen. - Zij-insnijdingen • Te snel gelast • Lage stroom en hoge boogspanning. - Overmatig spatvorming • Te hoge spanning. • Onvoldoende inductantie. • Geen voorverwarming van het CO2beschermgas 7 ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM • Beschermgasmondstuk Dit mondstuk moet regelmatig worden schoongemaakt om gesproeid metaal te verwijderen. Vervang het mondstuk als het vervormd of platgedrukt is. • Contacttip. Alleen een goed contact tussen deze contacttip en de draad garandeert een stabiele boog en een optimaal vermogen; neem daarom de volgende voorzorgsmaatregelen in acht: A) Het gat van de contacttip moet vrij zijn van vuil en roest. B) Gesproeid metaal koekt makkelijker aan na lange lasbewerkingen, wat de draadaanvoer kan belemmeren. Daarom moet de tip vaker worden schoongemaakt en indien nodig worden vervangen. C) De contacttip moet altijd stevig in de behuizing van de toorts worden geschroefd. De thermische cycli waaraan de toorts onderhevig is, kunnen de tip doen loskomen; dit kan leiden tot oververhitting van de toortsbehuizing en een ongelijkmatige aanvoer van de draad. • Draadliner Dit is een belangrijk onderdeel dat vaak moet worden gecontroleerd, aangezien de draad koperstof of kleine metaalkrullen kan achterlaten. Maak het regelmatig schoon samen met de gasleidingen met behulp van droge perslucht. 47 De draadkokers zijn onderhevig aan voortdurende slijtage en moeten daarom na een bepaalde periode vervangen worden. • Draadaanvoermotor Maak regelmatig de aanvoerrollen schoon, om de door de lasdraadspoel achtergelaten roest of metaalresten te verwijderen. Controleer regelmatig de volledige draadaanvoergroep: sluithaak, draadgeleiderollen, draadliner en contacttip. 8 TOEBEHOREN Art. 1680 Waterkoelunit. Art. 1652 Draadaanvoerunit met 2 rollen Art. 1654 Draadaanvoerunit met 4 rollen Art. 1182 Verlengkabel (5 m) voor aansluiting van draadaanvoerunit op stroombron Art. 1182.20 Verlengkabel (10 m) voor aansluiting van draadaanvoerunit op stroombron. 48
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68

Cebora 613 Bravo synergic MIG 3840/TS Handleiding

Categorie
Lassysteem
Type
Handleiding