58
7. Mechanische inbouw
• Wijzigingen aan het voertuig, die door het inbouwen van het product of andere componenten
nodig zijn, moeten altijd zo worden uitgevoerd, dat hierdoor geen beperking van de verkeers-
veiligheid of van de constructieve stabiliteit van het voertuig ontstaat. Bij veel voertuigen ver-
valt de wettelijke goedkeuring van een voertuig reeds door het uitzagen van een stuk metaal.
• Er mogen geen onderdelen van het product in het activiteitsgebied van de airbags worden
gemonteerd, omdat dit bij een ongeval kan leiden tot kwetsuren van de inzittenden.
• Bij elektrische of hybride voertuigen moet worden gelet op het feit dat er veel kabels en leidin-
gen onder hoogspanning staan. Er bestaat het levensgevaar door een elektrische schok!
• Als u twijfelt over de keuze van de inbouwplaats of het leggen van kabels, dan raadpleegt u
voor het inbouwen uw autohandelaar of -producent.
• Controleer vóór het boren van montagegaten of elektrische kabels, remleidingen, brand-
stoftank e.d. niet beschadigd kunnen raken. Bij elektrische of hybride voertuigen mag de accu
nooit worden beschadigd!
Er bestaat brand- en explosiegevaar!
• Neem bij gebruik van gereedschap voor de montage van het product altijd de veiligheidsin-
structies van de fabrikant van het betreende gereedschap in acht.
• Houd bij de inbouw van het product rekening met het ongevalgevaar dat kan uitgaan van los-
gescheurde onderdelen. Bevestig daarom elk onderdeel stevig op een plaats waar het geen
gevaar vormt voor inzittenden van het voertuig of andere verkeersdeelnemers.
• De kentekenplaathouder met sensoren mag de achterlichten of andere elementen van het vo-
ertuig niet bedekken of buiten de autocarrosserie uitsteken.
• Let bij het plaatsen van de leidingen op, dat deze niet afgekneld worden of tegen scherpe
randen schuren. Gebruik op doorvoerplaatsen geschikte rubberen tules.
• Gebruik bij het plaatsen van de sensorleidingen in het voertuiginterieur het standaard rub-
beren omhulsel in combinatie met een elastische dichtingsmassa om de dichtheid van het
voertuiginterieur niet negatief te beïnvloeden.
• Let er bij het leggen van de leidingen in deurbalken enz. op dat geen veiligheidsrelevante in-
richtingen (bv. een zij-airbag) worden belemmerd of beschadigd. De leidingen mogen niet in
het activiteitsgebied van de airbags gelegd worden.
a) Montage van de kentekenplaathouder
• Verwijder uw achterste kentekenplaat en de evt. aanwezige kentekenplaathouder.
• Boor achter de toekomstige positie van de kentekenplaathouder een gat met een diameter van 10 mm.
Zo kunt u later de stekkers van de leidingen naar de besturingseenheid hierdoor voeren.
Het boorgat moet zich precies in het midden van het kentekenplaathouderkader bevinden. De
optimale positie is achter het geboven plastic onderdeel dat van achter tegen de kentekenplaat
drukt.
Teken het boorgat door de kentekenplaathouder aan.