Simplicity 1693940 Handleiding

Categorie
Grasmaaiers
Type
Handleiding
Print Vendor
Instructions
How to use this file
Operator’s Manuals
Paper Size: • 11x17
• Body - 50 lbs brilliant white offset or equivalent
• Cover - on pre-printed two tone “Swash” stock.
Press: • Body - 1 color, 2-sided
• Cover - 1 color, 1 sided
Bindery: • Saddle stitch, face trim *if too thick for saddle stitch, tape bind
Covers: • FRONT COVER is present at the beginning of the file.
• BACK COVER is the page immediately after the front cover.
• The part number for this manual (typically a 172_____ number) is
located on the front cover.
• This file may contain several manual which differ only by their covers.
See the part number at the bottom of the cover page. .
Body: • The body for all manuals is identical regardless of the cover.
• Odd number pages are always right hand pages, even number pages
are always left hand pages.
General: • This instruction sheet is NOT part of the manual and must not be
printed.
• Pages labeled “THIS PAGE INTENSIONALLY BLANK” are placement
pages and should NOT be printed.
THIS PAGE INTENTIONALLY BLANK
(FOR PLACEMENT ONLY - DO NOT PRINT)
GEBRUIKERS-
HANDLEIDING
1722872-03
Rev 9/2002
TP 111-2500-03-RG-SMA
15 pk trekkers
Productnr. Beschrijving
1693911 Regent, 15HP Gear
1693913 Regent, 15HP Hydro
1693921 Regent, 15HP Gear (Export)
1693923 Regent, 15HP Hydro (Export)
1693931 515G, 15HP Gear
1693933 515, 15HP Hydro
1693940 515G, 15HP Gear (Export)
1693942 515, 15HP Hydro (Export)
1693944 2515G, 15HP Gear
1693946 2515, 15HP Hydro
1693953 2515G, 15HP Gear (Export)
1693955 2515, 15HP Hydro (Export)
1694310 Regent, 15HP Hydro (Export)
1694314 Regent, 15HP Hydro
1694321 Regent, 15HP Hydro
1694322 Regent, 15HP Hydro (Export)
1694323 515H, 15HP Hydro
1694324 515H, 15HP Hydro (Export)
1694325 2515H, 15HP Hydro
1694326 2515H, 15HP Hydro (Export)
97cm maaidek
Mfg. No. Description
1693920 38” Mower Deck
1693930 38” Mower Deck (Export)
1693959 38” Mower Deck
1693963 38” Mower Deck (Export)
Regent / 500 / 2500
MANUFACTURING, INC.
500 N Spring Street / PO Box 997
Port Washington, WI 53074-0997
www.simplicitymfg.com
© Copyright 2002 Simplicity Manufacturing, Inc.
All Rights Reserved. Printed in USA.
De achterwielassen smeren ...............................24
De maaibladen onderhouden .............................25
Problemen oplossen, regelingen en nazicht ........26
Problemen met de trekker oplossen ...................26
Problemen met het maaidek oplossen ...............27
De positie van de berijdersstoel regelen.............28
De stuurinrichting regelen...................................28
De rem en remveer regelen - modellen met
hydrostatische transmissie ............................28
De rem en remveer regelen - modellen met
conventionele versnellingsbak.......................29
Het maaidek regelen...........................................29
De PTO-koppeling regelen ............................29
Het maaidek waterpas plaatsen ....................30
De remwerking van het maaidek controleren..31
De riem van het maaidek vervangen ..................32
97 cm maaidek ..............................................32
112 cm maaidek ............................................32
De aandrijfriem van de trekker vervangen..........33
De batterij onderhouden .....................................34
Het voltage van de batterij controleren ..........34
Een batterij opladen.......................................34
Starten met behulp van startkabels ...............34
De transmissie ontluchten ..................................36
Informatie over het maaien en het
onderhoud van uw gazon.............................LC-1
Internationale symbolen.....................................LC-8
Informatie over de CE-plaatjes.........................LC-10
Identificatienummers ................................................2
Veiligheidsvoorschriften en
waarschuwingsboodschappen............................3
Veiligheidsplaatjes....................................................6
CE-veiligheidspictogrammen...................................7
CE-conformiteitsgegevens.......................................8
Functies en bedieningsinstrumenten......................9
Functie van de bedieningsinstrumenten ...............9
Het veiligheidsvergrendelsysteem testen ...........10
Met de trekker werken.............................................11
Algemene veiligheidsvoorschriften
bij het werken met de trekker.........................11
Vooraleer u de trekker in gang zet......................11
Bediening van de koppeling/het rempedaal
........12
De motor starten .................................................12
De trekker en de motor stoppen .........................12
Rijden met de trekker..........................................13
Maaien ................................................................13
De trekker met de hand voortduwen...................14
Het maaidek plaatsen en verwijderen.................15
Het maaidek verwijderen ...............................15
Het maaidek plaatsen ....................................16
De maaihoogte van het maaidek regelen .............16
Berging ..................................................................17
Periodiek onderhoud ..............................................18
Onderhoudsschema ...........................................18
De motorkap en de berijdersstoel optillen ..........19
De brandstof controleren/toevoegen ..................19
De bandenspanning controleren.........................19
De brandstoffilter controleren/vervangen............20
Motoronderhoud .................................................20
De remwerking van het maaidek controleren .....20
Het veiligheidsvergrendelsysteem controleren ...20
De conventionele versnellingsbak
onderhouden..................................................21
De hydrostatische transmissie onderhouden......21
De uitlaat onderhouden ......................................22
De batterij onderhouden .....................................22
Smering ..............................................................23
1
Inhoudstafel
WAARSCHUWING
De uitlaatgassen van deze machine bevatten stoffen die
schadelijk zijn voor de gezondheid en die bij bepaalde
hoeveelheden kanker kunnen veroorzaken of kunnen leiden
tot misvormingen en/of andere genetische afwijkingen bij
de geboorte.
Opmerking: in deze handleiding gelden de
aanduidingen “links” en “rechts” zoals gezien
vanuit het gezichtspunt van de berijder.
MMOODDEELL
Als u voor het bekomen van wisselstukken
of informatie of voor een onderhoudsbeurt
contact opneemt met uw geautoriseerd
verdeler, MOET U DEZE NUMMERS BIJ U
HEBBEN.
2
Identificatienummers
IDENTIFICATIENUMMERS
Om u later het leven gemakkelijker te maken, verdient het
aanbeveling nu het product- en serienummer van de maaier
en de trekker te noteren, alsook de naam van het model van
uw trekker en het serienummer van de motor.
Het identificatieplaatje van de trekker bevindt zich op
het frame.
Het identificatieplaatje van het maaidek bevindt zich aan
de bovenzijde van het maaidek.
Om de plaats te kennen waar zich het serienummer van
de motor bevindt, leest u de handleiding van uw
motorleverancier.
Zorg ervoor dat u de garantieregistratiekaart invult en
terugstuurt naar uw geautoriseerd verdeler.
PLAATS VAN DE IDENTIFICATIEPLAATJES
MOTORGEGEVENS
Modelnaam en -nummer
PRODUCTNUMMER van de trekker
PRODUCTGEGEVENS
SERIENUMMER van de trekker
Naam van de verdeler
Datum aankoop
Merk
Motorspecificaties
Model
Serienummer van de motor
PRODUCTNUMMER van het maaidek
SERIENUMMER van het maaidek
Identificatieplaatje
van de trekker
Identificatieplaatje
van het maaidek
MMOODDEELL
CE-modellen
Noord-Amerikaanse modellen
3
Veiligheidsvoorschriften en
waarschuwingsboodschappen
WERKING - ALGEMEEN
Vooraleer u met de trekker begint te werken, moet u alle
richtlijnen en uitleg in de handleiding gelezen en begrepen
hebben en alle voorzorgsmaatregelen zorgvuldig opgevolgd
hebben.
Laat enkel volwassenen met een groot verantwoordelijk-
heidsgevoel die bovendien ook vertrouwd zijn met de
machine, werken met de trekker. In bepaalde gebieden
kunnen trouwens ook leeftijdsbeperkingen gelden voor het
werken met een dergelijke machine.
Zorg ervoor dat er zich in de buurt waar u gaat werken geen
rotsen, speelgoed en/of andere obstakels bevinden die de
goede werking van de machine zouden kunnen hinderen.
Het gevaar bestaat trouwens dat deze voorwerpen door het
maaidek zouden worden rondgeslingerd.
Vooraleer u begint te maaien, moet u ervoor zorgen dat er
zich geen andere mensen in de buurt bevinden. Komt er
iemand naar u toe, dan dient u de trekker te stoppen en de
motor stil te leggen.
Voer geen passagiers mee op de trekker.
Maai niet terwijl u achteruit rijdt, tenzij dit absoluut
noodzakelijk is. Kijk voor en terwijl u achteruit rijdt, altijd om
en naar benenden.
Hou steeds de grasuitvoer in het oog en oriënteer die nooit in
iemands richting. Werk niet met de maaier zonder
grasopvangsysteem of deflector.
Vertraag vooraleer u een bocht neemt.
Laat de trekker nooit achter met draaiende motor. Schakel
altijd eerst de PTO-koppeling uit, activeer de parkeerrem, leg
de motor stil en trek de sleutels uit het contact vooraleer u
van de trekker stapt.
Schakel de PTO-schakelaar uit als u niet maait.
Leg de motor stil als u het grasopvangsysteem losmaakt of
een prop gras verwijdert.
Maai enkel bij daglicht of bij goed kunstlicht.
Werk niet met de machine als u onder de invloed bent van
alcohol of (andere) drugs.
Kijk goed uit voor het verkeer als u zich n de omgeving van
een straat of rijweg bevindt.
Wees extra voorzichtig als u de machine op een
aanhangwagen of in een vrachtwagen laadt.
Uit statistische gegevens blijkt dat vooral 60-plussers
betrokken zijn in een groot aantal ongelukken met trekkers
en maaiers. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van alle
bestuurders in kwestie om zo precies mogelijk te bepalen of
ze nog wel of niet meer in staat zijn een dergelijke machine
veilig te besturen en hun omgeving te vrijwaren van
mogelijke ongelukken.
Denk eraan dat het steeds de bestuurder van de trekker is
die verantwoordelijk zal worden gesteld voor ongelukken die
hij veroorzaakt aan derden of goederen van derden.
Alle bestuurders moeten ervoor zorgen dat ze een
professionele en praktijkgerichte opleiding krijgen om met
deze machine te werken.
Draag bij het werken met de trekker en de maaier steeds een
lange broek en beschermend schoeisel. Werk nooit
blootsvoets of op sandalen.
Vooraleer u de maaier gebruikt, moet u nagaan of de
maaibladen nog intact zijn, of ze niet beschadigd of versleten
zijn en of ze nog goed vastzitten. Versleten en/of
beschadigde onderdelen moeten onmiddellijk worden
vervangen.
Werk nooit met een machine waarvan de veiligheids-
systemen defect zijn of uitgeschakeld werden.
Schakel hulpstukken altijd uit als u een van volgende
handelingen wenst te verrichten: bijtanken, een hulpstuk
regelen of verwijderen (tenzij de regeling kan gebeuren van
op de berijdersstoel).
Als u de machine parkeert, opbergt of om een bepaalde
reden onbeheerd achterlaat, moet u het maaidek steeds
volledig laten zakken, tenzij het maaidek mechanisch
vergrendeld wordt.
Lees deze veiligheidsvoorschriften en volg ze stap voor stap op. Doet u dat niet, dan riskeert u de controle over uw
machine te verliezen, zware verwondingen op te lopen of te veroorzaken tegenover derden met mogelijk de dood tot
gevolg en/of materiële schade te veroorzaken aan eigendommen of machines. Noteer dat u met dit maaidek in
staat bent om per ongeluk ledematen te amputeren en/of voorwerpen te doen rondslingeren. De gevaren-
driehoek die u in de tekst tegenkomt, duidt op belangrijke waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen die u
absoluut dient op te volgen.
In heel wat gevallen heeft het verlies van controle over de
trekker of ongelukken, zoals het omkantelen van de trekker,
precies te maken met hellingen. Dergelijke ongelukken
resulteren meestal in zware verwondingen met mogelijk de
dood tot gevolg. U dient dus extra voorzichtig te zijn als u werkt
op hellingen. Als u de helling niet achteruit op kunt of als u zich
niet veilig voelt, doet u er goed aan niet op de helling te
werken.
Als u begint weg te glijden op een helling kunt u de controle
over uw machine niet meer terugkrijgen door op de rem te
gaan staan. De voornaamste oorzaken die tot het verlies van
controle over uw machine kunnen leiden, zijn de volgende:
onvoldoende grip van de wielen, te hoge rijsnelheid, onge past
remgedrag, verstrooidheid, een machine gebruiken die niet
geschikt is voor de taak die u wenst uit te voeren, verkeerd
aangebrachte hulpstukken en een ongelijke verdeling van de
lading.
Doe dit zeker
Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler voor het
bekomen van informatie en aanbevelingen met betrekking tot
het gebruik van wielgewichten en tegengewichten om de
stabiliteit van uw trekker te verbeteren.
Maai op hellingen recht naar boven en recht naar beneden,
niet dwars over de helling heen.
Verwijder voorwerpen zoals rotsen, stenen, takken en
boomwortels uit de baan van de trekker.
Pas op voor putten, bobbels en groeven. De trekker zou er
kunnen door omkantelen. Lang en hoog gras kan dergelijke
hindernissen ook aan het oog onttrekken. Kijk dus uit.
Rij niet te snel. Kies altijd een lage versnelling zodat u niet
hoeft te schakelen of te stoppen als u aan een helling komt.
Wees extra voorzichtig als u een grasopvangbak of andere
hulpstukken gebruikt. Ze kunnen de stabiliteit van de trekker
veranderen.
GEBRUIK OP HELLINGEN
4
Veiligheidsvoorschriften en waarschuwingsboodschappen
Rij rustig op en af de helling en vermijd plotse of bruuske
acties. Hou de snelheid constant en rij steeds in dezelfde
richting.
Laat de trekker altijd in versnelling staan, zeker als u een
helling afrijdt. Ontkoppel zacht en progressief en laat de
koppeling geleidelijk aan pakken.
Doe dit zeker niet
Start of stop niet op een helling. Als de banden grip
verliezen, schakelt u de maaibladen uit en probeert u zo
recht mogelijk naar beneden te rijden.
Verander op een helling niet van richting, tenzij dat absoluut
noodzakelijk is. Verandert u toch van richting, probeer dat
dan zachtjes in het naar boven rijden te doen.
Maai niet in de buurt van grachten, dijken, dammen en steile
hellingen. Als een wiel over de rand van de helling
of in een gracht terechtkomt of als de helling zou inzakken,
kan de trekker kantelen.
Maai niet op nat gras. De wielen hebben dan minder grip en
de trekker zou kunnen gaan glijden.
Probeer de trekker niet te stabiliseren of recht te houden
door een voet op de grond te plaatsen.
Gebruik op steile hellingen geen grasopvangbak.
KINDEREN
Als de bestuurder van de trekker niet aandachtig genoeg is,
kunnen er zich tragische ongelukken voordoen met spelende
kinderen. Kinderen voelen zich nu eenmaal vaak aangetrokken
door de machine en het maaien. Hou kinderen dus steeds in
de gaten en hou er rekening mee dat ze zich niet noodzakelijk
meer op dezelfde plek bevinden als enkele ogenblikken
voordien.
Hou kinderen weg uit het maaigebied en zorg ervoor dat ze
onder het toezicht staan van een volwassene met een groot
verantwoordelijkheidsgevoel.
Wees attent en zet de machine uit als kinderen dichterbij
komen.
Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar beneden en naar
achteren.
Vervoer geen kinderen op de trekker. De kans bestaat dat ze
eraf vallen en/of dat ze de normale, veilige werking van de
machine in het gedrang brengen.
Laat de trekker ook nooit door kinderen besturen.
Wees extra voorzichtig bij dode hoeken, struiken, bomen en
andere voorwerpen die de zichtbaarheid zouden kunnen
hinderen.
WAARSCHUWING
Gebruik de trekker niet op hellingen met een stijgings-
percentage van meer dan 17,6 percent (10 graden), wat
overeenkomt met een hoogteverschil van 1,06 meter op
6,07 meter afstand.
Werkt u op een helling, dan moet u extra wielgewichten of
contragewichten gebruiken. Neem contact op met uw
geautoriseerd verdeler om na te gaan welke gewichten voor uw
specifieke machine nodig en beschikbaar zijn.
Schakel in de laagste versnelling vooraleer u de helling op- of
afrijdt. Naast het gebruik van wielgewichten voor- en achteraan
moet u vooral uitkijken als u achteraan een grasopvangbak
gemonteerd hebt.
Maai op een helling steeds recht naar BOVEN en
BENEDEN, nooit dwars langs de helling. Wees heel
voorzichtig als u van richting verandert en START OF
STOP NIET OP EEN HELLING.
TRANSPORT EN BERGING
Neem de nodige veiligheidsvoorschriften in acht als u de
trekker na transport of berging weer vult met brandstof.
Neem voor het bergen van de trekker altijd de richtlijnen van
de motorleverancier in acht. U vindt deze richtlijnen in de
handleiding van uw motorleverancier. Volg deze richtlijnen
zowel voor een berging van korte duur als wanneer u de
machine voor langere duur opbergt.
Als u de machine weer in dienst stelt na een periode van
inactiviteit moet u ervoor zorgen dat u alle richtlijnen van uw
motorleverancier zo precies mogelijk navolgt.
Berg de machine of de brandstofvoorraad nooit op in een
plaats waar ze in contact zouden kunnen komen met vuur,
vonken of een waakvlam, van bv. bij een geiser. Laat de
machine volledig afkoelen vooraleer u ze opbergt.
ONDERHOUD EN NAZICHT
Wees extra voorzichtig met benzine en andere brandstoffen.
Het zijn heel ontvlambare producten en de gassen ervan
kunnen explosies veroorzaken.
a) Gebruik uitsluitend goedgekeurde recipiënten.
b) Verwijder de dop van de brandstoftank nooit en voeg
ook geen benzine toe als de motor nog loopt. Laat de
motor afkoelen vooraleer u brandstof bijvult. Rook niet.
c) Vul geen brandstof binnenshuis bij.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Zorg ervoor dat alle bouten en moeren, vooral dan die van de
maaibladen, goed aangespannen zijn en hou alle materiaal
in goede conditie.
Knoei niet met veiligheidssystemen. Controleer hun goede
werking regelmatig en voer de nodige herstellingen uit indien
ze niet naar behoren werken.
Zorg ervoor dat er zich in de machine geen gras, bladeren en
andere materialen ophopen. Ruim gemorste olie of brandstof
onmiddellijk op.
Stop en controleer de machine als u tijdens het maaien een
voorwerp raakt. Voer de nodige herstelwerkzaamheden uit
vooraleer u verder gaat met werken.
Voer geen regelingen, aanpassingen of herstellingen uit
terwijl de motor nog loopt, tenzij dit uitdrukkelijk zo
beschreven wordt in de handleiding.
De onderdelen van het grasopvangsysteem staan bloot aan
slijtage en allerlei vormen van beschadiging waardoor
bewegende onderdelen zichtbaar kunnen worden of objecten
kunnen worden rondgeslingerd. Controleer deze onderdelen
op regelmatige basis en vervang ze desnoods door de
wisselstukken die de fabrikant daarvoor aanbeveelt.
5
Veiligheidsvoorschriften en waarschuwingsboodschappen
Maaibladen zijn heel scherpe voorwerpen die diepe
snijwonden kunnen veroorzaken. Wikkel de maaibladen in
een omhulsel of draag handschoenen als u ze vastneemt.
Wees ook extra voorzichtig als u onderhoudswerk-
zaamheden uitvoert aan de maaibladen.
Controleer regelmatig of de rem nog goed werkt. Voer
eventueel de nodige regelingen of herstelwerkzaamheden uit.
Gebruik bij het uitvoeren van herstelwerkzaamheden
uitsluitend door de fabrikant goedgekeurde wisselstukken.
Hou bij het uitvoeren van regelingen en herstelwerk-
zaamheden altijd rekening met de specificaties en
instellingen opgegeven door de fabrikant.
Grote onderhouds- en herstelwerkzaamheden laat u best
gebeuren in erkende en door de fabrikant goedgekeurde
service centers.
Voer zelf geen grote herstelwerkzaamheden aan deze
machine uit tenzij u daarvoor de noodzakelijke technische
opleiding gekregen hebt. Verkeerd uitgevoerde
onderhoudswerkzaamheden kunnen tot gevaarlijke situaties,
schade aan de machine en een nietigverklaring van de
garantie leiden.
Hebt u brandstof gemorst, probeer dan niet de motor te
starten maar duw de trekker weg van de plaats waar u
gemorst hebt en vermijd het veroorzaken van vonken die tot
een explosie zouden kunnen leiden.
Plaats de dop van de brandstofvoorraad en de dop van de
brandstoftank terug op hun plaats en zorg ervoor dat ze goed
vastgedraaid worden.
Denk er bij een maaidek met meer dan één blad aan dat het
éne blad het andere in beweging kan zetten.
Verander niets aan het motormanagement van de motor en
voer hem niet op. Hoge motorsnelheden verhogen het risico
op ongelukken.
Koppel aangedreven hulpstukken los, leg de motor stil, haal
de sleutel uit het contact en maak de draden van de
ontstekingsbougies los in volgende gevallen: als u
ophopingen van gras en andere materialen in de uitvoer
wenst te verwijderen, als u onderhoudswerkzaamheden
wenst uit te voeren, als u een voorwerp geraakt hebt of als
de machine abnormaal begint te trillen. Hebt u een voorwerp
geraakt, dan moet u nagaan of de machine schade
opgelopen heeft en deze herstellen vooraleer u de machine
opnieuw mag opstarten en doorgaan met de
werkzaamheden.
Plaats uw handen nooit in de buurt van de koelventilator van
de hydrostatische pomp terwijl de motor nog loop. Deze
bevindt zich aan de bovenzijde van de aandrijfas.
WAARSCHUWING
Als u deze trekker transporteert op een open aanhang-
wagen, moet u ervoor zorgen dat hij met de voorzijde
in de rijrichting staat. Mocht de trekker achterwaarts op
de aanhangwagen staan, dan kan de wind de motorkap
optillen en deze ernstig beschadigen.
6
Veiligheidsplaatjes
VEILIGHEIDSPLAATJES
Bij het ontwerp en de vervaardiging van deze machine werden
voor uw veiligheid en de betrouwbaarheid van de machine
verschillende principes in acht genomen die u mag verwachten
van een toonaangevende industriële fabrikant van machines
voor buitenwerkzaamheden.
Hoewel u door het lezen van deze handleiding en de daarin
beschreven veiligheidsvoorschriften de nodige basiskennis
verwerft om deze machine veilig en efficiënt te bedienen,
hebben wij een aantal veiligheidsplaatjes op de machine
aangebracht om u ook tijdens uw werkzaamheden met de
trekker aan deze belangrijke informatie te herinneren.
Alle waarschuwingsboodschappen (
GEVAAR, WAARSCHUWING
en
OPGEPAST) en richtlijnen die aangebracht zijn op uw
trekker en maaidek moet u grondig lezen en in acht nemen.
Worden deze instructies niet opgevolgd, dan bestaat gevaar
voor lichamelijk letsel. Deze informatie is voor uw eigen
veiligheid bedoeld en is uitermate belangrijk ! De hierna
afgebeelde veiligheidsplaatjes bevinden zich op uw trekker en
maaidek.
Als één van deze plaatjes is afgegaan of beschadigd, moet
u het onmiddellijk vervangen. Vraag uw geautoriseerd verdeler
om vervanging.
De plaatjes zijn gemakkelijk aan te brengen en vormen zowel
voor uzelf, als voor andere gebruikers een permanente
herinnering aan de vereiste veiligheidsvoorschriften, wat voor
een veilige en efficiënte bediening van de machine
noodzakelijk is.
STOP ENGINE.
MOTOR STOPPEN.
MOTOR ANHALTEN.
STOP MOTOR.
ARRETER LE MOTEUR.
FERMARE MOTORE.
PUSH
DUWEN
SCHIEBEN
SKUB
POUSSER
SPINGERE
DRIVE
RIJDEN
FAHREN
KØR
CONDUIRE
GUIDARE
DO NOT TOW!
NIET SLEPEN!
NICHT SCHLEPPEN!
IKKE BUGSERE!
NE PAS REMORQUER!
NON TRAINARE!
1719635
Plaatje - Vrijgavehendel van de transmissie
(modellen met hydrostatische transmissie)
Onderdeel nr. 1719635
Plaatje - Gevaar
Onderdeel nr. 1720389
STOP ENGINE.
MOTOR STOPPEN.
MOTOR ANHALTEN.
STOP MOTOR.
ARRETER LE MOTEUR.
FERMARE MOTORE.
PUSH
DUWEN
SCHIEBEN
SKUB
POUSSER
SPINGERE
DRIVE
RIJDEN
FAHREN
KØR
CONDUIRE
GUIDARE
DO NOT TOW!
NIET SLEPEN!
NICHT SCHLEPPEN!
IKKE BUGSERE!
NE PAS REMORQUER!
NON TRAINARE!
1719635
Plaatje - Vrijgavehendel van de transmissie
(modellen met hydrostatische transmissie)
Onderdeel nr. 1719635
Plaatje - Bediening - richtlijnen
Onderdeel nr. 1720625
DANGER
ROTATING CUTTING BLADE
Do not put hands or feet
under mower deck while
blade is rotating.
1704276
DANGER
ROTATING CUTTING BLADE
Do not operate mower
without deflector or entire
grass catcher in place.
1704277
Plaatje - Gevaar
Onderdeel nr. 1704276
Plaatje - Gevaar
Onderdeel nr. 1704277
THROTTLE
Choke
Fast
Slow
To Start Engine
When Operator Leaves Seat
Traction Control
• Seat must be occupied, ground speed control in neutral,
PTO must be off, and clutch/brake pedal depressed.
• Put ground speed control in neutral,
turn PTO off, and set parking brake.
• To stop tractor motion, fully depress clutch/brake pedal.
• On hydrostatic drive tractors, movement of traction from
neutral, in either direction, increases ground speed.
OPERATION
DO NOT TOW TRACTOR!
Damage may result to transmission
ROTATING BLADES CUT
OFF ARMS AND LEGS
STOP MOWER WHEN
CHILDREN ARE NEAR.
NO RIDERS — THEY FALL OFF.
DANGER DANGER
OPERATING ON SLOPES
CAN BE DANGEROUS
SEE OPERATOR'S MANUAL.
IF YOU CANNOT BACK-UP
A HILL —DO NOT DRIVE ON IT.
AVOID SERIOUS INJURY OR DEATH
• Read operator's manual(s).
• Know location and function of all controls.
• Keep safety devices (guards, shields, and switches)
in place and working.
• Remove objects that could be thrown by the blade.
• Do not mow when children or others are around.
• Never carry children.
• Look down and behind before and while backing.
• Avoid sudden turns.
WARNING
• If you cannot back up a hill, do not operate on it.
• Go up and down slopes, not across.
• If machine stops going uphill, stop blade and
back down slowly.
• Be sure blade(s) and engine are stopped before
placing hands or feet near blade(s).
• When leaving machine, shut off engine, remove
key, and set parking brake.
1719519
Clutch/Brake Pedal
• Depress clutch/brake pedal to
slow or stop tractor motion.
To SET Parking Brake
• Depress clutch/brake pedal
and pull knob UP.
To RELEASE Parking Brake
• Depress clutch/brake pedal
and push knob DOWN.
Ignition Switch
OFF
RUN
START
PTO Lever
Disengage Engage
To Operate PTO Clutch
• The operator must be in seat.
• To engage PTO push PTO Lever forward.
• To disengage PTO pull PTO Lever rearward.
Cutting Height
Adjustment
Mower DOWN
Mower UP
Plaatje - Bediening - richtlijnen
Onderdeel nr. 1719519
NOORD-AMERIKAANSE MODELLEN
CE-MODELLEN
CE-veiligheidspictogrammen
Waarschuwing: Lees de
gebruikershandleiding
Zorg ervoor dat u de
gebruikershandleiding gelezen
en begrepen hebt vooraleer u
met deze machine begint te
werken.
Gevaar: Rondslingerende
voorwerpen
De maaibladen van deze
machine kunnen allerlei
voorwerpen (stenen,
steengruis,…) doen
rondslingeren. Hou
omstaanders uit de buurt.
Waarschuwing: Trek de
sleutel uit het contact
vooraleer u met een
onderhoudsbeurt begint
Haal de sleutel uit het contact
en lees de nodige technische
documentatie vooraleer u
onderhoudswerkzaamheden of
herstellingen uitvoert.
Gevaar: Kantelgevaar
Gebruik deze machine niet
op hellingen die steiler zijn
dan 10°.
Gevaar: Amputatie
Deze machine is in staat
ledematen te amputeren. Hou
omstaanders en kinderen van
de machine vandaan als u
werkt.
Gevaar: Amputatie
Dit maaidek is in staat
ledematen te amputeren. Hou
handen en voeten verwijderd
van de maaibladen.
7
Vibration Data *
Model
At the Steering Wheel (in m/s )
2
At the Seat (in m/s )
2
Drawbar Force Limits
Horizontal Force Limit (in Newtons)
Vertical Force Limit (in Newtons)
Standards & Directive Compliance
European Machinery Directive 98/37/EC
European EMC Directive 89/336/EC
GS Mark Certified by TUV Rheinland
ANSI B71.1-1998
Sound Pressure Data **
LpA (in dB(A))
N/A
N/A
N/A
N/A
N/A
N/A
N/A
N/A
N/A
N/A
N/A
N/A
N/A
N/A
N/A
N/A
Sound Pressure Data ***
LwA (in dB(A))
444
222
444
222
444
222
444
222
XX
XX
XX
XX
Specifications are correct at the time of printing and subject to change without notice.
Items marked "N/A" are not available at the time of printing.
Test performed on a concrete floor.
Tested according to European Normative Vibration Standards EN 1032 & EN 1033.*
Sound pressure at operator's position.
Tested according to European Noise Directive 79/113/EC.**
Tested according to EN 84/538/EEC.***
European Harmonized Lawn Mower
Standard EN 836
1693912, 1693932
1693945
1693914, 1693934
1693947
1693922, 1693941
1693954
1693924, 1693943
1693956
8
CE-conformiteitsgegevens
Gegevens trillingen*
aan het stuurwiel (in m/s
2
)
op de berijdersstoel (in m/s
2
)
Gegevens geluidsproductie**
LpA [in dB(a)]
Krachtlimieten koppelstang
horizontale krachtlimiet (in Newton)
verticale krachtlimiet (in Newton)
Gegevens geluidssterkte***
LwA [in dB(a)]
Conformiteitnormen en -richtlijnen
Globale Europese norm EN 836
op gazonmaaiers
***De opgegeven specificaties waren correct bij het ter perse gaan, maar ze kunnen stilzwijgend worden gewijzigd.
***Items waar deaanduidin “N/A” bij voorkomt, waren niet beschikbaar bij het ter perse gaan.
***Op basis van tests uitgevoerd volgens de Europese trillingsnormen EN 1032 en EN 1033.
De tests werden uitgevoerd op een betonnen vloer.
***Op basis van tests uitgevoerd volgens de Europese richtlijn 79/113/EEC m.b.t. geluidsproductie- en geluidsoverlast.
De metingen gebeurden op de plaats van de berijder.
***Volgens tests uitgevoerd op basis van de EN 84/538/EEC-norm.
“GS”-label toegekend door de TUV Rheinland
Europese EMC-richtlijn 89/336/EEC
Europese richtlijn 98/37/EC m.b.t.
machines en werktuigen
9
Functies en
bedieningsinstrumenten
Figuur 1. Bedieningsinstrumenten
van trekker en maaier
Gashendel/smoorklep
Met de gashendel wordt het toerental (de snelheid) van de
motor gecontroleerd. Duw de gashendel naar boven om de
motor sneller te doen draaien en naar benenden om de motor
trager te doen draaien. Werk altijd met VOLGAS. Opmerking:
als u de gashendel helemaal naar voren duwt, wordt de
moorklep gesloten.
Bij een motor die op bedrijfstemperatuur
is, is het gebruik van de smoorklep wellicht niet nodig.
Hendel voor de regeling van de maaihoogte
Met de hendel voor de regeling van de maaihoogte kan de
maaihoogte van het maaidek worden ingesteld.
Zet het
maaidek in de hoogste stand als u naar de plaats rijdt c.q.
van de plaats terugkeert waar moe(s)t worden gemaaid.
Bedieningsknop parkeerrem
Activeert de parkeerrem. Druk de koppeling/het rempedaal
volledig in en trek de knop uit om de parkeerrem te activeren.
Om de parkeerrem uit te schakelen, duwt u de koppeling/het
rempedaal in en drukt u de bedieningsknop van de parkeerrem
weer naar beneden.
Brandstoftank
Zie “De brandstof controleren/toevoegen” in het deel “Periodiek
onderhoud”.
PTO-hendel
Met de PTO-hendel worden hulpstukken die de PTO gebruiken
aan- en uitgeschakeld. Om de PTO in te schakelen, duwt u de
hendel naar voren. Om de PTO uit te schakelen, trekt u de
hendel volledig naar achteren. U voelt telkens hoe de hendel in
de gekozen positie vastklikt.
Opmerking: als de berijder niet vast op de berijdersstoel zit,
kan en zal de PTO niet werken. Noteer ook dat de trekker zich
niet in beweging zal zetten als de PTO-hendel zich niet in
uitgeschakelde positie bevindt.
Koppeling/rempedaal
Als u de koppeling/het rempedaal indrukt, wordt de aandrijving
ontkoppeld en de rem geactiveerd.
FUNCTIE VAN DE BEDIENINGSINSTRUMENTEN
In wat volgt, wordt de functie van elk bedieningsinstrument kort toegelicht. Om te kunnen starten, stoppen, rijden en maaien moet
u telkens een bepaalde combinatie van deze bedieningsinstrumenten in een verschillende volgorde kunnen gebruiken. Meer uitleg
daarover vindt u in het deel “Met de trekker werken”.
Neem rustig de tijd om vertrouwd te geraken
met de naam, plaats en functie van deze
bedieningsinstrumenten zodat u de richtlijnen
die in deze handleiding vermeld worden met
betrekking tot veiligheid en werking van de
machine beter begrijpt.
De vrijgavehendel van de
transmissie bevindt zich
achteraan de trekker
10
Functies en bedieningsinstrumenten
HET VEILIGHEIDSVERGRENDEL-
SYSTEEM TESTEN
Deze machine is uitgerust met een veiligheidsvergrendel-
systeem en andere veiligheidsmechanismen. Deze
systemen dienen om u te beschermen: probeer ze niet uit
te schakelen of ermee te knoeien. Controleer hun goede
werking op regelmatige tijdstippen.
VEILIGHEIDSTESTS
Uw trekker is uitgerust met een zitveiligheidssysteem.
Controleer de goede werking van dit systeem tweemaal
per jaar, in de lente en in de herfst aan de hand van
volgende tests.
Test 1 - De motor mag NIET aanslaan in ELK van
volgende gevallen:
als de PTO-koppeling is INgeschakeld, OF
als de koppeling/het rempedaal NIET volledig
ingedrukt is (parkeerrem is UITgeschakeld) OF
als de hendel van de rijsnelheid niet in neutraal staat
Test 2 - De motor MOET aanslaan als volgende
voorwaarden tegelijk vervuld zijn:
als de PTO-koppeling is UITgeschakeld EN
als het rempedaal volledig ingedrukt is (parkeerrem is
INgeschakeld) EN
als de hendel van de rijsnelheid in neutraal staat
Test 3 - De motor moet AFSLAAN in ELK van
volgende gevallen:
als de berijder rechtstaat uit de berijdersstoel terwijl de
PTO-koppeling ingeschakeld is, OF
als de berijder rechtstaat uit de berijdersstoel terwijl
het rempedaal NIET volledig ingedrukt is (parkeerrem
is UITgeschakeld)
Test 4 - Remtest van het maaidek
Als de PTO uitgeschakeld wordt (of als de berijder
rechtstaat uit de berijdersstoel) moeten de maaibladen en
de aandrijfriem van het maaidek binnen de 5 seconden
stilvallen. Gebeurt dat niet, dan moet de PTO-koppeling
worden bijgeregeld zoals aangegeven in het deel “De
PTO-koppeling regelen”. Indien gewenst, kunt u ook
contact opnemen met uw geautoriseerd verdeler.
Opmerking: eenmaal de motor is stilgevallen, moet de
PTO-koppeling eerst worden uitgezet vooraleer u de
motor opnieuw kunt starten als u weer op de
berijdersstoel hebt plaatsgenomen.
WAARSCHUWING
Als de trekker niet aan een test voldoet, mag hij niet
worden gebruikt. Neem contact op met uw
geautoriseerd verdeler. In geen enkel geval mag u de
bedoeling of de werking van het veiligheidssysteem
proberen te omzeilen.
Hendel voor de rijsnelheid
Met de hendel voor de rijsnelheid wordt de voorwaartse en
achterwaartse rijsnelheid ingesteld.
MODELLEN MET CONVENTIONELE VERSNELLINGSBAK
Bij de modellen met een conventionele versnellingsbak kan
tussen 5 versnellingen geschakeld worden.
Om te schakelen, moet u eerst de koppeling/het rempedaal
volledig indrukken, vervolgens de hendel in de gewenste
versnelling plaatsen en ten slotte de koppeling/het
rempedaal lossen. De trekker zet zich dan in beweging.
Opmerking: bij modellen met conventionele versnellingsbak
mag u enkel maar een andere versnelling inschakelen als
de trekker stilstaat en de koppeling/het rempedaal volledig
ingedrukt is.
MODELLEN MET HYDROSTATISCHE TRANSMISSIE
Bij de modellen met een hydrostatische transmissie is de
versnelling continu variabel instelbaar.
Als u de hendel naar voren duwt, vergroot de VOOR-
WAARTSE rijsnelheid van de trekker en als u de hendel
naar achteren duwt, vergroot de ACHTERWAARTSE
rijsnelheid. Hoe verder u de hendel in een bepaalde
richting beweegt, hoe sneller de trekker in die richting
zal gaan rijden.
Opmerking: het is NIET nodig de
koppeling/het rempedaal in te drukken om van versnelling
te veranderen.
Als u de hendel in de positie “N” plaatst,
wordt de transmissie in neutrale stand gezet en blijft de
trekker staan. (Vergeet echter niet de parkeerrem in te
schakelen als u de berijderspositie verlaat.)
Maai altijd met volgas.
Opmerking: als het terrein oneffen of
hellend is, is het beter een lagere versnelling in te schakelen of
minder snel te rijden.
Als het gras nat is of hoger dan 75 mm
geeft u best volgas in combinatie met de laagste versnelling
(lage rijsnelheid) zodat de machine voldoende kracht kan
ontwikkelen om het gras af te maaien.
Contactschakelaar
Met de contactschakelaar wordt de motor aan- en uitgezet.
Hij heeft 3 standen:
Uit Zet de motor uit en verbreekt de elektrische voeding.
Aan Laat de motor lopen en geeft stroom aan het
elektrische circuit.
Start Zwengelt de motor aan om hem te doen starten.
Opmerking: laat de contactschakelaar nooit in de positie ‘Aan’
taan terwijl de motor niet draait ; daardoor ontlaadt de batterij.
Vrijgavehendel voor de transmissie
Zie “De trekker met de hand voortduwen” in het deel “Met de
trekker werken”.
Stuurwiel
Met het stuurwiel geeft u de richting aan waarin de trekker
moet rijden door de wielen in de aangegeven richting te
draaien.
11
ALGEMENE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
BIJ HET WERKEN MET DE TREKKER
Voor de eerste ingebruikname:
Zorg ervoor dat u alle richtlijnen in de secties “Veiligheids-
voorschriften” en “Met de trekker werken” gelezen en goed
begrepen hebt vooraleer u met de trekker en het maaidek
aan de slag probeert te gaan.
Zorg ervoor dat u de werking van alle bedienings-
instrumenten onder de knie hebt en dat u de trekker kunt
doen stoppen.
Rij eerst gewoon wat rond in een open vlakte vooraleer u
echt begint te maaien. Op deze wijze wordt u vertrouwd met
de gedragingen van de machine.
Met de trekker
werken
WAARSCHUWING
Gebruik de trekker niet op hellingen met een stijgings-
percentage van meer dan 17,6 percent (10 graden), wat
overeenkomt met een hoogteverschil van 1,06 meter op
6,07 meter afstand.
Werkt u op een helling, dan moet u extra wielgewichten of
contragewichten gebruiken. Neem contact op met uw
geautoriseerd verdeler om na te gaan welke gewichten voor
uw specifieke machine nodig en beschikbaar zijn.
Schakel in de laagste versnelling vooraleer u de helling op-
of afrijdt. Naast het gebruik van wielgewichten voor- en
achteraan moet u vooral uitkijken als u achteraan een
grasopvangbak gemonteerd hebt.
Maai op een helling steeds recht naar BOVEN en
BENEDEN, nooit dwars langs de helling. Wees heel
voorzichtig als u van richting verandert en START OF
STOP NIET OP EEN HELLING.
VOORALEER U DE TREKKER IN GANG ZET
Controleer of het oliecarter tot aan de markering op de
peilstok met olie gevuld is. Zie de handleiding van de
motorleverancier voor specifieke aanwijzingen en aanbevolen
oliesoorten.
Controleer of alle moeren, bouten, schroeven en stiften
aanwezig zijn en vastzitten.
Controleer of u alle bedieningsinstrumenten van op de
berijdersstoel kunt bereiken.
Vul de brandstoftank met verse benzine bij. In de handleiding
van uw motorleverancier vindt u meer uitleg over de vereiste
brandstof.
Zorg ervoor dat u geschikte wielgewichten of contra-
geswichten hebt aangebracht in geval u op een helling gaat
werken.
WAARSCHUWING
Neem geen passagiers mee op de trekker.
Vooraleer u (om welke reden dan ook) uit de berijders-
stoel rechtstaat, moet u de parkeerrem activeren, de
PTO-koppeling uitzetten, de motor stilleggen en de
sleutel uit het contact halen.
Om brandgevaar te verminderen, moet u ervoor zorgen
dat de motor, de trekker en de maaier vrij blijven van
gras, bladeren en overmatig vet. Stop of parkeer de
trekker niet boven droge bladeren, gras of brandbaar
materiaal.
Benzine is zeer brandbaar en er dient voorzichtig mee
te worden omgegaan. Vul geen benzine bij als de motor
nog warm is. Laat niet toe dat iemand een vuurtje
stookt, rookt of lucifers gebruikt in de omgeving.
Vermijd dat teveel wordt getankt en verwijder eventueel
gemorste brandstof onmiddellijk.
DE MOTOR STARTEN
1. Schakel de parkeerrem in of duw de koppeling/het
rempedaal volledig in terwijl u op de berijdersstoel zit.
2. Zet de hendel voor de regeling van de rijsnelheid in
neutraal.
3. Schakel de PTO-koppeling uit.
4. Zet de gashendel in de stand waarin de smoorklep
geactiveerd wordt.
Opmerking: bij een motor die op bedrijfstemperatuur is, is het
gebruik van de smoorklep wellicht niet nodig.
5. Steek de sleutel in het contact en zet hem in de stand
‘start’.
6. Als de motor gestart is, zet u de gashendel in zijn lage
stand zodat het toerental terugloopt. Laat de motor
minstens een minuut warmlopen vooraleer u de PTO
activeert of wegrijdt met de trekker.
Opmerking: in een noodgeval kan de motor direct worden
stilgelegd door de contactsleutel in de stand ‘uit’ te zetten. Dit
is evenwel niet de meest aangewezen manier om de motor te
stoppen. Hoe u dat best doet, vindt u verderop in “De trekker
en de motor stoppen”.
12
Met de trekker werken
BEDIENING VAN DE KOPPELING/HET
REMPEDAAL
MODELLEN MET HYDROSTATISCHE TRANSMISSIE
1. Als u de koppeling/het rempedaal (A, Figuur 2) induwt,
wordt de transmissie in neutraal gezet. Als u het pedaal
nog verder induwt, wordt geremd.
2. De parkeerrem wordt ingeschakeld door de knop van de
parkeerrem (B, Figuur 2) omhoog te trekken terwijl u de
koppeling/het rempedaal volledig induwt.
MODELLEN MET CONVENTIONELE VERSNELLINGSBAK
1. Als u de koppeling/het rempedaal (A, Figuur 2) induwt,
wordt de aandrijfriem van de transmissie gelost en kan in
een andere versnelling worden geschakeld.
2. De parkeerrem wordt ingeschakeld door de knop van de
parkeerrem (B, Figuur 2) omhoog te trekken terwijl u de
koppeling/het rempedaal volledig induwt.
WAARSCHUWING
Als u de werking van een bepaald
bedieningsinstrument nog niet helemaal onder de knie
hebt of als u het onderdeel “Functies en bedienings-
instrumenten” nog niet volledig gelezen hebt, moet u
dit nu doen.
Probeer NIET met de trekker te werken als u niet
volledig vertrouwd bent met de plaats en de functie van
AL de bedieningsinstrumenten.
Figuur 2. Werking van de koppeling/het rempedaal
A. Koppeling/rempedaal
B. Bedieningsknop van de parkeerrem
B
A
DE TREKKER EN DE MOTOR STOPPEN
1. Als u (bij modellen met een hydrostatische transmissie) de
hendel voor de regeling van de rijsnelheid weer in de
neutrale stand plaatst of als u (bij modellen met een
conventionele versnellingsbak) de koppeling/het rempedaal
induwt, zal de trekker stoppen. Bij eender welk model
kunt u in geval van nood echter ook altijd stoppen door
de koppeling/het rempedaal VOLLEDIG in te duwen
zodat u de parkeerrem van de trekker activeert.
2. Schakel de parkeerrem in.
3. Zet de PTO-koppeling uit.
4. Zet de gashendel in de stand volgas.
5. Draai de contactsleutel in de positie ‘uit’ en trek hem uit het
contactslot.
Opmerking: als u de motor afzet bij lagere toerentallen dan
volgas kan dat leiden tot motorschade. Zet de motor niet af in
vrijloop.
13
Met de trekker werken
RIJDEN MET DE TREKKER
1. Neem plaats op de berijdersstoel en ga na of u alle
bedieningsinstrumenten binnen handbereik hebt. Pas
desnoods uw zitpositie aan (zie “De positie van de
berijdersstoel regelen”).
2. Activeer de parkeerrem van de trekker.
3. Zorg ervoor dat de PTO-koppeling wel degelijk
uitgeschakeld is.
4. Start de motor (zie “De motor starten”).
MODELLEN MET CONVENTIONELE VERSNELLINGSBAK
5. Duw de koppeling/het rempedaal in.
6. Zet de hendel voor de regeling van de rijsnelheid in de
gewenste positie: voor het maaien is dat in principe van de
1ste tot de 3de versnelling, voor het rijden van en naar de
plaats waar gemaaid wordt, is dat in principe de 4de of de
5de versnelling. Hoe hoger (of dikker) het gras is, hoe lager
de versnelling moet zijn die u inschakelt.
7. Laat de koppeling/het rempedaal
zachtjes
los zodat de
trekker zich in beweging zet.
Om van versnelling te veranderen, duwt u de koppeling/het
rempedaal volledig in, schakelt u naar de gewenste
versnelling en laat u de koppeling/het rempedaal weer
geleidelijk los. Verander NIET van versnelling terwijl u
aan het maaien bent want de transmissie zal worden
beschadigd.
MODELLEN MET HYDROSTATISCHE TRANSMISSIE
5. Zet de hendel voor de regeling van de rijsnelheid in
neutrale positie.
6. Zet de parkeerrem uit door de koppeling/het rempedaal in
te duwen en de knop van de parkeerrem naar beneden te
drukken. Laat de koppeling/het rempedaal los.
7. Beweeg de hendel voor de regeling van de rijsnelheid naar
voren totdat u de gewenste rijsnelheid bereikt hebt. Als u
van richting of versnelling wenst te veranderen, hoeft u niet
te ontkoppelen.
MAAIEN
1. Activeer de parkeerrem. Zorg ervoor dat de PTO-koppeling
uitgeschakeld is.
2. Start de motor (zie “De motor starten”).
3. Stel de gewenste maaihoogte van het maaidek in.
4. Geef volgas.
5. Activeer de PTO.
6. Begin te maaien. Meer informatie over maaipatronen, het
onderhoud van uw gazon en het oplossen van
maaiproblemen, vindt u in het deel “Informatie over het
maaien en het onderhoud van uw gazon” achteraan deze
handleiding.
7. Zet de PTO weer uit als u klaar bent met maaien.
8. Stop de motor (zie “De trekker en de motor stoppen”).
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat er zich
in het gebied waar u
maait en in het bijzonder
in de rijrichting van de
trekker geen mensen,
dieren of voorwerpen
bevinden.
Kijk altijd ACHTEROM
en NAAR BENEDEN
vooraleer u achteruit rijdt!
WAARSCHUWING
Als de bestuurder van de trekker niet aandachtig genoeg is, kunnen er zich tragische ongelukken voordoen met spelende
kinderen. Kinderen voelen zich nu eenmaal vaak aangetrokken door de machine en het maaien. Hou kinderen dus steeds in de
gaten en hou er rekening mee dat ze zich niet noodzakelijk meer op dezelfde plek bevinden als enkele ogenblikken voordien.
Hou kinderen weg uit het maaigebied en zorg ervoor dat ze
onder het toezicht staan van een volwassene met een
groot verantwoordelijkheidsgevoel.
Wees attent en zet de machine uit als kinderen dichterbij
komen.
Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar beneden en
naar achteren.
Vervoer geen kinderen op de trekker. De kans bestaat dat
ze eraf vallen en/of dat ze de normale, veilige werking van
de machine in het gedrang brengen.
Laat de trekker ook nooit door kinderen besturen.
Wees extra voorzichtig bij dode hoeken, struiken, bomen
en andere voorwerpen die de zichtbaarheid zouden kunnen
hinderen.
14
Met de trekker werken
DE TREKKER MET
DE HAND VOORTDUWEN
MODELLEN MET HYDROSTATISCHE TRANSMISSIE
1. Schakel de PTO uit en leg de motor stil.
2. Duw de vrijgavehendel voor de transmissie omhoog, trek
hem vervolgens ongeveer 2,5 cm achteruit en duw hem
daarna weer naar benenden. De hendel bevindt zich nu in
vrijgave-stand (Figuur 3).
3. De trekker kan nu met de hand worden geduwd.
Opmerking: om weer met de trekker te kunnen rijden, moet de
vrijgavehendel helemaal naar voren en vervolgens naar
onderen geduwd worden zodat hij weer in vergrendelde stand
terechtkomt.
MODELLEN MET CONVENTIONELE VERSNELLINGSBAK
1. Schakel de PTO uit en leg de motor stil.
2. Zet de hendel voor de regeling van de rijsnelheid in
neutrale positie.
3. Zet de parkeerrem uit.
4. De trekker kan nu met de hand worden geduwd.
Figuur 3. Vrijgavehendel voor de transmissie - modellen
met hydrostatische transmissie
Vrijgavehendel
DE TREKKER MAG NIET
WORDEN GESLEEPT
Als u de trekker sleept, zal de transmissie worden
beschadigd. • Probeer niet met een ander voertuig
de trekker voort te duwen of te slepen. • Verplaats
de vrijgavehendel voor de transmissie niet als de
motor nog loopt.
15
HET MAAIDEK PLAATSEN
EN VERWIJDEREN
Het maaidek verwijderen
Opmerking: verwijder het maaidek op een harde, effen
ondergrond zoals bv een betonnen vloer.
1. Parkeer de trekker, schakel de PTO-koppeling uit, leg de
motor stil, haal de sleutel uit het contact, maak de draden
van de ontstekingsbougies los en activeer de parkeerrem.
2. Plaats het maaidek in de laagste maaistand met behulp
van de daarvoor voorziene regelaar (A, Figuur 4).
3. Verwijder de riem van de aangedreven riemschijf van het
maaidek (D, Figuur 4) door de geleider van de aandrijfriem
lichtjes naar achteren te trekken. De riem kan nu van de
riemschijf worden getrokken.
4. Trek de haarspeldklem uit de koppelingsstang (C, Figuur 4).
5. Verwijder de koppelingsstang (C) uit de onderzijde van de
PTO-hendel (B). Plaats de haarspeldklem die u in de
vorige stap verwijderd hebt, weer terug.
6. Trek de haarspeldklem uit de bevestigingsstang
(A, Figuur 5).
7. Verwijder de bevestigingsstang (A, Figuur 5) uit het
maaidek.
8. Draai de wielen van de trekker recht naar voren. Trek de
veerhendel (B, Figuur 6) achteruit en til het verankerings-
mechanisme van het maaidek uit de bevestigingshaken
van de trekker (A).
9. Draai de wielen van de trekker volledig naar links en schuif
het maaidek langs de rechterkant onderuit de trekker.
Plaats de bevestigingsstang (A, Figuur 5) en de
haarspeldklem weer terug op hun plaats.
Met de trekker werken
WAARSCHUWING
Vooraleer u probeert het maaidek te plaatsen of te
verwijderen, moet u de parkeerrem aanzetten, de PTO-
koppeling uitzetten, de motor stoppen, de draden van de
ontstekingsbougies losmaken en de sleutel uit het
contact halen.
Figuur 6. Verankeringsmechanisme van het maaidek
A. Verankeringshaken van de trekker
B. Veerhendel
A
B
Figuur 4. Maaidek - rechterzijde
A. Hendel voor het instellen van de maaihoogte
B. Onderkant van de PTO-hendel
C. Koppelingsstang
D. Aangedreven riemschijf
Figuur 5. Maaidek - linkerzijde (97 cm maaidek getoond)
A. Bevestigingsstang en haarspeldklem
B. Aandrijfriem van het maaidek
C. Koppelingsstang
D. Achterste verankeringshaken
B
C
D
A
B
C
D
A
OPGEPAST
De knalpot en de omgeving er rond kunnen zeer heet zijn.
16
Met de trekker werken
Het maaidek plaatsen
Opmerking: plaats het maaidek op een harde, effen
ondergrond zoals bv. een betonnen vloer.
1. Parkeer de trekker, schakel de PTO-koppeling uit, leg de
motor stil, haal de sleutel uit het contact, maak de draden
van de ontstekingsbougies los en activeer de parkeerrem.
2. Plaats het maaidek in de laagste maaistand met behulp
van de daarvoor voorziene regelaar (A, Figuren 7 en 8).
3. Draai de wielen van de trekker naar links en schuif het
maaidek onder de trekker.
4. Draai de wielen van de trekker recht naar voren en
plaats het maaidek op één lijn met de achterste
verankeringshaken van de trekker (D, Figuur 5).
5. Trek de veerhendel (B, Figuur 6) naar voren en haak het
verankeringsmechanisme van het maaidek vast in de
verankeringshaken van de trekker (A). Laat de veerhendel
los zodat het maaidek aan de trekker verankerd wordt.
6. Steek de bevestigingspen (A, Figuur 5) door de achterste
verankeringshaken van het maaidek en maak ze vast met
een haarspeldklem.
Opmerking: als de gaatjes van de verankeringshaken van de
trekker niet mooi op één lijn staan met het verankerings-
mechanisme van het maaidek, schuif dan het maaidek wat
meer in de andere richting en draai wat aan het stuurwiel zodat
de voorwielen van de trekker een klein beetje scheef staan.
7. Plaats de aandrijfriem van het maaidek (B, Figuren 7 en 8)
over de aangedreven riemschijf. Trek de geleider wat
naar achteren om de riem over de riemschijf te kunnen
schuiven.
8. Maak de koppelingsstang (C, Figuur 4) vast aan de
onderzijde van de PTO-hendel (B) en bevestig de
verbinding met een haarspeldklem.
9. Controleer de regeling van de PTO-koppeling (zie “De
PTO-koppeling regelen”).
DE MAAIHOOGTE VAN
HET MAAIDEK REGELEN
1. Trek de hendel voor het instellen van de maaihoogte
(A, Figuren 7 en 8) naar achteren en naar links om de
hendel te ontgrendelen.
2. Stel de gewenste maaihoogte van het maaidek in.
3. Plaats de hendel weer naar rechts om de instelling
te vergrendelen.
WAARSCHUWING
Vooraleer u probeert het maaidek te plaatsen of te
verwijderen, moet u de parkeerrem aanzetten, de PTO-
koppeling uitzetten, de motor stoppen, de draden van de
ontstekingsbougies losmaken en de sleutel uit het
contact halen.
OPGEPAST
De knalpot en de omgeving er rond kunnen zeer heet zijn.
Figuur 7. Traject van de aandrijfriem van het maaidek
(97 cm maaidek)
A. Hendel voor de instelling van de maaihoogte
B. Aandrijfriem
C. Aangedreven riemschijf
C
B
A
Figuur 8. Traject van de aandrijfriem van het maaidek
(112 cm maaidek)
A. Hendel voor de instelling van de maaihoogte
B. Aandrijfriem
A
B
17
Met de trekker werken
WAARSCHUWING
Als er zich nog benzine in het brandstofcircuit, de motor
of de brandstoftank bevindt, mag u de machine nooit
opbergen in een verwarmde hangar of in een afgesloten
en slecht verluchte ruimte. De kans bestaat dat de
benzinedampen in contact komen met een vonk of een
waakvlam (van bv. een geiser, een kachel of een ander
verwarmingstoestel) en een explosie veroorzaken.
Wees voorzichtig met benzine. Het is een zeer ontvlambaar
product dat behoorlijk wat schade kan aanrichten aan
uzelf, anderen en eigendommen.
Verwijder brandstof altijd buiten in de open lucht, weg van
alle mogelijke ontstekingsbronnen en gebruik uitsluitend
een goedgekeurd recipiënt.
BERGING
Tijdelijke berging (tot 30 dagen)
Denk eraan dat er nog benzine in de tank kan zijn, zet de
trekker dus nooit binnen of in een ruimte waar verdampende
brandstof in contact kan komen met een ontstekingsbron.
Brandstofdampen zijn giftig en dus mag de trekker ook nooit
in een gebouw worden gezet dat door mensen of dieren wordt
bewoond.
Onderstaand volgt een checklijst voor wat moet worden
gedaan als een trekker tijdelijk moet worden opgeborgen:
Plaats de trekker op een plaats waar kinderen er niet mee in
contact kunnen komen. Als er kans op ongeoorloofd gebruik
bestaat, moet u de sleutel uit het contactslot trekken en de
ontstekingsdraad van de bougies losmaken.
Als de trekker niet op een redelijk vlakke plaats kan worden
neergezet, moet u blokken voor en achter de wielen steken
om het per ongeluk wegrijden van de trekker te voorkomen.
Alle gras en vuil moeten van de trekker worden verwijderd.
Opmerking: als u de trekker in de winter in een koude ruimte
wegzet, nadat u er sneeuw mee heeft geruimd, is het
aanbevelenswaardig, de tank na het werk met brandstof te
vullen om te voorkomen dat er watercondens in de
brandstoftank ontstaat. Wacht echter met het bijvullen van de
brandstoftank tot de motor is afgekoeld.
Berging voor langere termijn (meer dan 30 dagen)
Alvorens de trekker aan het eind van het seizoen voor lange
tijd op te bergen, dient u eerst grondig de richtlijnen door te
nemen m.b.t. onderhoud en berging van de machine. U vindt
deze richtlijnen in het onderdeel “Veiligheidsvoorschriften”.
Vervolgens doet u het volgende:
1. Laat de carterolie bij nog warme motor wegvloeien en vul
het oliecarter opnieuw met de oliesoort die nodig zal zijn op
het ogenblik dat de trekker weer in gebruik wordt genomen.
2. Bereid het maaidek voor het bergen als volgt voor:
a. Verwijder het maaidek van de trekker.
b. Maak de onderzijde van het maaidek schoon.
c. Smeer ter vermijding van roestvorming alle blanke
metalen delen licht met verf of met een laagje olie in.
3. Reinig de buitenzijde van de maaier en de motor.
4. Bereid de motor voor berging voor. Zie de handleiding
van de motorleverancier.
5. Verwijder eventueel aanwezige restanten van vuil of
gras uit de koelvinnen van de cilinderkop, het motor-
compartiment en de luchtfilter.
6. Dek de luchtfilter en de uitlaat goed met plastic of
waterdicht materiaal af om er vocht, vuil en insecten uit
te houden.
7. Smeer de machine volledig zoals aangegeven in het deel
“Periodiek onderhoud”.
8. Maak de trekker schoon en smeer, om roestvorming tegen
te gaan alle plaatsen waar de lak is afgegaan of waar hij is
beschadigd, in met een laagje verf of met een roestwerend
middel.
9. Controleer of de batterij tot het juiste niveau vol is met
water en volledig geladen is. De levensduur van de batterij
wordt verbeterd als de batterij wordt losgekoppeld en in
een koele, droge plaats wordt bewaard en eens per maand
volledig wordt opgeladen. Als de batterij in de trekker dient
te blijven, maakt u best de negatieve pool los.
10. Ledig het brandstofsysteem helemaal of voeg aan de
resterende benzine een benzine-stabiliseringsadditief toe.
Als u ervoor gekozen hebt een brandstof-stabiliserings-
additief te gebruiken en het systeem niet heeft
leeggemaakt, dient u alle veiligheidsvoorschriften en
instructies m.b.t. de berging in deze handleiding op te
volgen en dit om de kans op brand door het ontvlammen
van benzinedampen te vermijden. Bedenk dat benzine-
dampen naar verder weg gelegen ontstekingsbronnen
kunnen waaien en kunnen ontvlammen, waardoor gevaar
voor ontploffing en brand ontstaat.
Opmerking: indien benzine opgeslagen wordt voor een periode
van meer dan 30 dagen, is het mogelijk dat er zich in de
benzine bezinksels ontwikkelen die de carburator van de motor
nadelig kunnen beïnvloeden en de werking van de motor
kunnen storen. Om een dergelijke storing te vermijden, dient
u in de tank een benzine-stabiliseringsadditief toe te voegen of
alle brandstof uit het brandstofsysteem af te tappen, alvorens
de machine op te bergen.
STARTEN NA EEN LANGE PERIODE
VAN INACTIVITEIT
Alvorens de trekker te starten, nadat hij langere tijd
opgeborgen is geweest, dient u de volgende stappen
uit te voeren:
1. Verwijder alle aanwezige blokken onder de trekker.
2. Plaats de batterij weer terug als u ze had verwijderd.
3. Maak de uitlaat en de luchtfilter vrij.
4. Vul de brandstoftank met verse benzine. Meer informatie
daarover vindt u in de handleiding van de motorleverancier.
5. Kijk in de handleiding van de motorleverancier en volg
zorgvuldig alle bijkomende en specifieke richtlijnen die de
motorleverancier geeft om de motor weer gebruiksklaar te
maken.
6. Controleer de oliestand in het carter en voeg desnoods
nieuwe olie toe. Is er condensatievocht te bespeuren, dan
moet u het oliecarter eerst volledig leegmaken en
vervolgens vullen met nieuwe olie.
7. Pomp de banden tot de juiste spanning op. Controleer de
vloeistofniveaus.
8. Start de motor en laat hem langzaam lopen. Laat de motor
NIET onmiddellijk na het starten op hoge toeren lopen. Let
erop dat u de motor uitsluitend in de buitenlucht of in een
goed geventileerde ruimte laat lopen.
18
Periodiek
onderhoud
ONDERHOUDSSCHEMA EN VOORSCHRIFTEN
Het gewone, periodieke onderhoud van uw trekker en maaier gebeurt best volgens volgend schema:
Elke 50 uur de uitlaat schoonmaken en vervangen.
* Zie de handleiding van de motorleverancier.
** De oorspronkelijke motorolie vervangen na de inrijperiode. Zie de handleiding van de motorleverancier.
*** Vaker bij warme (hete) of stoffige weersomstandigheden (meer dan 30°C).
Meer specifieke informatie is steeds te vinden in de handleiding van de motorleverancier.
Voor elke
Elke Elke Elke Elke
Lente
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ingebruikname
5 uur 25 uur 100 uur 250 uur
en herfst
Het veiligheidsvergrendelsysteem controleren
De remwerking van de trekker controleren
De remwerking van het maaidek controleren
Voor elke
Elke Elke Elke Elke
Lente
NORMALE GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN ingebruikname
5 uur 25 uur 100 uur 250 uur
en herfst
De trekker/maaidek controleren op
loszittende onderdelen
Het oliepeil van de motor controleren * ***
De luchtfilter van de motor controleren/vervangen *, ***
De motorolie en filter vervangen *, **
De ontstekingsbougies controleren
*
De brandstoffilter controleren/vervangen
Het rooster van de uitlaat controleren/vervangen
Het oliepeil van de transmissie controleren
De trekker en maaidek smeren ***
De achterwielassen smeren Jaarlijks
Het niveau van de batterijvloeistof controleren
De batterij en batterijkabels schoonmaken
De bandenspanning controleren
De maaibladen schoonmaken en scherpen
19
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig met benzine. Het is een uiterst
ontvlambaar product. Voeg geen benzine toe als de
motor nog warm is maar neem voldoende tijd om de
motor te laten afkoelen. Vermijd vonken en vuur en laat
niet toe dat er gerookt wordt in de onmiddellijke
omgeving. Voeg vooral niet te veel brandstof toe en veeg
gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Verwijder de brandstoffilter niet als de motor nog warm is
want de gemorste brandstof zou kunnen ontvlammen.
Maak de klemmen van de brandstofslang NIET verder los
dan nodig en zorg ervoor dat ze na (her)installatie van de
filter de brandstofslang weer goed vastklemmen zodat
deze goed over de filter heen zit.
Gebruik geen benzine die METHANOL bevat,
geen gasohol met meer dan 10% ETHANOL en
ook geen benzine-additieven of superbenzine
want daardoor kan de motor of het brandstof-
systeem beschadigd worden.
Figuur 11. De bandenspanning controleren
DE BRANDSTOF
CONTROLEREN/TOEVOEGEN
Om brandstof toe te voegen, doet u het volgende:
1. Haal de dop van de brandstoftank (A, Figuur 10).
2. Vul de tank maar voeg ook niet teveel brandstof toe. Laat
wat expansieruimte. Voor meer specifieke instructies: zie
de handleiding van uw motorleverancier.
3. Plaats de dop van de brandstoftank terug en maak ze vast.
DE BANDENSPANNING CONTROLEREN
Onderhoudsinterval: elke 25 uur
De bandenspanning moet op regelmatige tijdstippen worden
gecontroleerd en op de waarden in de tabel gehouden worden.
Noteer dat deze waarden lichtjes kunnen afwijken van de
maximale bandenspanning die opgegeven staat op de zijkant
van de banden. De waarden in de tabel zijn echter ideale
waarden, geoptimaliseerd om de beste tractie en de beste
maaikwaliteit te bereiken en om de langste levensduur van de
banden te garanderen.
DE MOTORKAP EN DE
BERIJDERSSTOEL OPTILLEN
De motorkap kan worden geopend door ze bij de voorziene
uitsparing (Figuur 9) aan de bovenzijde op te tillen en naar
voren te kantelen.
Om de batterij te bereiken, moet de berijdersstoel worden
opgetild. De batterijstoel kan naar voren worden gekanteld.
Figuur 9. Brandstoftank onder de motorkap
Uitsparing
Laat de motor niet lopen met opgetilde motorkap.
De ontwikkelde hitte van de motor zal de houder
van de koplamp en de motorkap beschadigen.
Figuur 10. Motorcompartiment
A. Benzinetank
B. Luchtfilter
C. Brandstoffilter
D. Ontstekingsbougie
Band Druk
Voorband 0,83-1,04 bar
Achterband 0,68-0,83 bar
Periodiek onderhoud
A
B
C
D
20
Periodiek onderhoud
Figuur 12. Motorcompartiment
A. Benzinetank
B. Vulopening/peilstok
C. Luchtfilter
D. Ontstekingsbougie
A
A
Figuur 13. Koppeling en rem van het maaidek
A. Onderhoudsvrije riemschijfremmen
DE BRANDSTOFFILTER
CONTROLEREN/VERVANGEN
Onderhoudsinterval: elke 100 uur
De brandstoffilter (C, Figuur 10) bevindt zich op de leiding
tussen de brandstoftank en de carburator (aan de linkerkant
van de motor).
Als de filter vuil of verstopt is, moet hij worden vervangen. Dat
gebeurt als volgt:
1. Schakel de PTO uit, activeer de parkeerrem, zet het
contact uit en haal de sleutel uit het contactslot. Laat de
motor afkoelen en maak de negatieve batterijkabel los.
2. Plaats een recipiënt onder de filter om de gemorste
brandstof in op te vangen.
3. Gebruik een tang om de klemmen van de brandstofleiding
los te maken en van de filter te trekken (C, Figuur 10).
4. Trek de brandstofslang weg.
5. Plaats een nieuwe filter en respecteer daarbij de richting
waarin de brandstof vloeit.
6. Maak de klemmen over de brandstofslang weer vast.
7. Koppel de negatieve batterijkabel weer aan.
MOTORONDERHOUD
Informatie over de volgende onderhoudsprocedures
en -intervallen is te vinden in de handleiding van de motor-
leverancier. Figuur 12 toont waar de onderdelen in kwestie
zich bevinden.
De motorolie en -filter controleren/vervangen
De luchtfilter controleren/vervangen
De ontstekingsbougies controleren en vervangen
DE REMWERKING VAN HET
MAAIDEK CONTROLEREN
Onderhoudsinterval: elke 100 uur of in
de lente en de herfst
Als de PTO uitgeschakeld wordt, moeten de maaibladen en de
aandrijfriem van het maaidek binnen de 5 seconden volledig
stilvallen.
1. Start de motor terwijl de trekker in neutraal staat, de PTO
uitgeschakeld is en de berijder zich in de berijdersstoel
bevindt.
2 . Schakel de PTO in en wacht een aantal seconden.
Schakel vervolgens de PTO uit en ga na hoe lang het
duurt vooraleer de aandrijfriem van het maaidek stilvalt.
3. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler als de
aandrijfriem van het maaidek niet binnen 5 seconden
stilvalt.
HET VEILIGHEIDSVERGRENDELSYSTEEM
CONTROLEREN
Onderhoudsinterval: telkens in de lente en de herfst
Controleer of het veiligheidsvergrendelsysteem correct
functioneert door de testsop pagina 10 van deze handleiding
uit te voeren. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler
als een test niet het gewenste resultaat oplevert.
A
B
C
D
21
Periodiek onderhoud
DE CONVENTIONELE
VERSNELLINGSBAK ONDERHOUDEN
De versnellingsbak hoeft niet regelmatig onderhouden te
worden. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler als u
een nazicht wenst te laten uitvoeren.
DE HYDROSTATISCHE TRANSMISSIE
ONDERHOUDEN
De versnellingsbak hoeft niet regelmatig onderhouden te
worden. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler als u
een nazicht wenst te laten uitvoeren.
22
Het niveau van de batterijvloeistof controleren
Onderhoudsinterval: elke 100 uur
1. Kantel de berijdersstoel naar voren om toegang te krijgen
tot het batterijvak.
2. Verwijder de vuldop(pen) van de batterij. De batterij-
vloeistof moet tot aan de markering van de splitring komen
(C, Figuur 17). Is dat niet het geval, dan moet u
gedistilleerd water toevoegen.
3. Plaats de vuldop(pen) terug.
De batterij en batterijkabels schoonmaken
Onderhoudsinterval: elke 100 uur
1. Koppel de batterijkabels los, te beginnen met de negatieve
kabel (A, Figuur 17).
2. Haal de batterij uit het batterijvak.
3. Maak het batterijvak schoon met een oplossing van zachte
soda en water.
4. Veeg de polen van de batterij en de uiteinden van de
batterijkabels goed schoon met een staalborstel tot ze
glanzen.
Figuur 17. Batterijkabels en vuldop
A. Negatieve kabel
B. Positieve kabel en afdekking
C. Splitring
D. Moer, afsluitmoer en tussenmoer
E. Kopbout
FRONT
D
C
B
A
E
D
5. Plaats de batterij terug in het batterijvak.
6. Koppel de batterijkabels opnieuw vast te beginnen met de
positieve kabel (B, Figuur 17).
7. Bedek de uiteinden van de batterijkabels en de polen van
de batterij met een laagje vaseline of smeervet.
HET ROOSTER VAN DE UITLAAT
ONDERHOUDEN
Onderhoudsinterval: elke 50 uur
Controleer, reinig of vervang het rooster van de uitlaat na elke
periode van 50 uur gebruik.
1. Parkeer de trekker op een effen ondergrond. Schakel de
PTO uit, leg de motor stil en activeer de parkeerrem. Trek
de sleutel uit het contact. Laat de motor en de knalpot
voldoende afkoelen.
2. Verwijder de schroef (B, Figuur 16). Gebruik een tang om
het rooster van de uitlaat te verwijderen (A).
3. Controleer het rooster achter de uitlaat. Verwijder
achtergebleven partikels. Indien nodig kunt u het rooster
achter de uitlaat ook schoonmaken met een borstel en een
oplosmiddel. Plaats het rooster terug of vervang het indien
het werkelijk te vuil is.
DE BATTERIJ ONDERHOUDEN
WAARSCHUWING
Als u onderhoudswerkzaamheden wenst uit te voeren
aan de knalpot of de uitlaat moet u de motor eerst
voldoende laten afkoelen. Draag steeds beschermende
handschoenen.
A
B
Figuur 16. Het rooster van de uitlaat schoonmaken/vervangen
A. Rooster
B. Schroef
Motorkap weggelaten
voor alle duidelijkheid
VOORZIJDE
Periodiek onderhoud
WAARSCHUWING
Voorzichtig bij werkzaamheden aan de batterij. Vermijd
dat batterijvloeistof wordt gemorst. Hou open vuur en
vonken weg van de batterij.
Bij het los- of vastmaken van batterijkabels moet u altijd
EERST de massakabel (negatieve kabel) loskoppelen en
deze als LAATSTE weer aansluiten. Als u niet in deze
volgorde werkt, kan de positieve kabel, als hij bijvoor-
beeld in contact zou komen met een stuk gereedschap,
kortsluiting veroorzaken met het chassis van de machine.
SMERING
Onderhoudsinterval: elke 25 uur
De trekker dient op alle plaatsen die zijn aangegeven in
Figuren 18 tot 22 te worden gesmeerd, alsook op volgende,
bijkomende punten:
Smeervet:
scharnierpunt van de vooras
ophanging van de voorwielen
verbinding met de stuurinrichting
pedaal
scharnierpunten van het maaidek
bevestigingspunten van het maaidek
scharnierpunt van de transmissie
achterwielassen (verwijder de wielen)
Gebruik de smeerpunten als die voorzien zijn. Is dat niet
het geval, smeer dan alle bewegende onderdelen in.
Zeker niet alle smeermiddelen zijn even geschikt.
Aanbevolen wordt het Simplicity lithium-smeermiddel,
maar mocht dat niet beschikbaar zijn, dan kunt u ook
een lithium-smeermiddel nemen van het type dat gebruikt
wordt voor auto’s.
Olie:
hydro-verbinding
verbinding met het remsysteem
scharnierpunten van het chassis
verbinding met de regeling voor de instelling
van de maaihoogte van het maaidek
In het algemeen kan gesteld worden dat alle bewegende
metalen onderdelen die in contact komen met andere
onderdelen moeten worden ingesmeerd met olie. Zorg
er echter voor dat er nooit olie of smeervet op een
aandrijfriem of op de riemschijven terechtkomt. Vergeet
ook niet dat u verbindingsstukken, beslag en andere
oppervlakken moet schoonvegen zowel voor, als na de
smeerbeurt.
23
Figuur 19. De trekker smeren (typisch overzicht)
Smeer de wielassen
jaarlijks in
Figuur 20. Smering
Figuur 18. Smering van het remsysteem (modellen met
conventionele versnellingsbak)
Periodiek onderhoud
24
Figuur 21. Smeerpunten op de riemschijven
De achterwielassen smeren
Onderhoudsinterval: jaarlijks
Het verdient aanbeveling de achterwielen jaarlijks te
verwijderen en de wielassen te smeren. Zo voorkomt u het
vastlopen van de wielen en vergemakkelijkt u latere
onderhoudswerkzaamheden of nazicht.
1. Trek de sleutel uit het contact en maak de draden van de
ontstekingsbougies los als u aan de trekker werkt.
2. Activeer de parkeerrem en blokkeer de voorwielen.
3. Gebruik een krik of een katrollensysteem om de trekker
achteraan in het midden van het chassis op te trekken
of omhoog te krikken totdat de achterwielen ongeveer
2 à 5 cm loskomen van de grond.
Opmerking: til of trek het achtereinde van de trekker om
veiligheidsredenen niet hoger op dan nodig.
4. Plaats steunen onder het achtereinde van de trekker.
5. Verwijder de plastic wieldop (G, Figuur 23).
6. Verwijder met een schroevendraaier de wielring (F).
7. Verwijder de kleine tussenmoer (E) en het verbindingsstuk
(D).
8. Smeer de wielas in met een lithium-smeermiddel of een
ander, gelijkaardig middel dat het vastlopen van de wielas
moet tegengaan.
9. Plaats alle verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde
weer terug en laat de trekker zakken.
Opmerking: modellen met een conventionele versnellingsbak
hebben ook smeerpunten in het transmissiehuis onder de
ophanging van de wielassen. Ook deze smeerpunten moeten
jaarlijks worden gesmeerd.
Figuur 22. Smering van de verbindingspunten van het
maaidek (97 cm model getoond)
WAARSCHUWING
Gebruik altijd goed functionerend gereedschap dat
geschikt is om het gewicht van de machine te dragen die
u hijst of tilt en waaraan u onderhoudswerkzaamheden
uitvoert.
Gebruik altijd een steun of vijzel om de machine te
ondersteunen terwijl u werkt en zet de andere wielen goed
vast zodat de machine niet per ongeluk van de
steunpunten kan afrollen.
Werk nooit onder of in de buurt van een opgetilde of
opgehesen machine waarvan de wielen niet vastgezet zijn
of waarbij onvoldoende steunpunten zijn aangebracht.
A
B
C
D
B
E
F
G
x3
Figuur 23. De achterwielassen smeren
A. Pal E. Kleine moer (indien nodig)
B. Grote moeren F. Wielring
C. Tussenstuk G. Wieldop
D. Verbindingsstuk
Periodiek onderhoud
25
DE MAAIBLADEN ONDERHOUDEN
Onderhoudsinterval: elke 100 uur of indien nodig
1. Maak de maaier los van de trekker (zie “Het maaidek
plaatsen en verwijderen”).
2. De maaibladen dienen scherp en vrij van inkepingen en
tanden te zijn. Indien niet, moet u de maaibladen slijpen
zoals beschreven wordt in wat volgt.
3. Om een maaiblad voor het slijpen te demonteren, moet u
een blok hout gebruiken om het maaiblad tijdens het
verwijderen van de kopbout (Figuur 24) vast te zetten.
4. Slijp met een vijl het blad tot het weer een scherpe kant
heeft. Alle inkepingen en tanden in de meskant moeten
worden verwijderd. Als het blad ernstig beschadigd is, dient
het te worden vervangen.
5. Balanceer het maaiblad uit zoals aangegeven in Figuur 25.
Hang het maaiblad met het gat in het midden op aan een
spijker die u vooraf met wat olie hebt ingestreken. Een
goed uitgebalanceerd maaiblad dient horizontaal te blijven
hangen.
6. Plaats elk maaiblad terug, zoals aangegeven in Figuur 26,
met de uiteinden naar boven gekeerd. Zet de maaibladen
vast met een kopbout, een verende sluitring en een
6-hoekige sluitring (zorg ervoor dat de 6-hoekige sluitring
zich precies op één lijn bevindt met de 6-hoekige as. Trek
de kopbouten aan tot 61 à 75 N.m en gebruik een blok hout
om te voorkomen dat de maaibladen gaan rondtollen terwijl
u ze vastdraait.
WAARSCHUWING
Voor uw eigen veiligheid: pak de maaibladen niet met
blote handen vast. Onvoorzichtige of onjuiste omgang
met de maaibladen kan tot ernstig lichamelijk letsel
leiden.
WAARSCHUWING
Voor uw eigen veiligheid dient iedere kopbout met een
verende sluitring en een 6-hoekige sluitring te worden
gemonteerd en dan zorgvuldig aangetrokken. Trek de
kopbout vast tot 67 à 75 N.m.
Figuur 25. Het maaiblad uitlijnen
Werkbank
Spijker
LOOSEN
Figuur 24. Het maaiblad verwijderen
A
D
C
B
TIGHTEN
Figuur 26. Het maaiblad terugplaatsen
A. Blok hout (10 x 10 cm)
B. 6-hoekige sluitring
C. Verende sluitring
D. Kopbout van het maaiblad
Blok hout (10 x 10 cm)
LOSMAKEN
VASTDRAAIEN
Periodiek onderhoud
26
Problemen oplossen,
regelingen en nazicht
PROBLEMEN OPLOSSEN
Zelfs indien u uw machine op een normale manier gebruikt en
regelmatig onderhoudt, is het mogelijk dat er zich bij lang, intensief
en/of constant gebruik bepaalde problemen kunnen voordoen die de
goede werking van uw machine in het gedrang brengen. Op dat
ogenblik moet uw machine nagezien worden.
In wat volgt, wordt een overzicht gegeven van de vaakst voorkomende
problemen, hun oorzaken en wat u kunt doen om deze problemen te
verhelpen.
In dit deel van de handleiding vindt u m.a.w. informatie over wat u in
de meeste gevallen zelf kunt doen om problemen te verhelpen. Indien
gewenst, kunt u echter ook contact opnemen met uw geautoriseerd
verdeler om de problemen door hem te laten oplossen.
WAARSCHUWING
Denk aan uw eigen veiligheid en verricht geen
herstellingen aan de maaier of de trekker terwijl de
motor nog loopt. Zet altijd eerst de motor uit en
activeer de parkeerrem. Als u deze of andere
richtlijnen negeert, loopt u kans op zwaar lichamelijk
letsel.
Trek voordat u met de onderhoudswerkzaamheden
begint altijd eerst de sleutel uit het contact en maak
de draden van de ontstekingsbougie los om te
voorkomen dat de motor per ongeluk zou aanslaan.
PROBLEMEN MET DE TREKKER OPLOSSEN
SYMPTOOM PROBLEEM OPLOSSING
Motor wil niet aanslaan 1. Hendel voor de regeling van de 1. Zet de hendel in neutraal.
of starten. rijsnelheid staat niet in neutraal.
2. PTO-hendel staat in de positie ‘aan’. 2. Zet de PTO uit.
3. Geen brandstof meer. 3. Laat de motor afkoelen als hij warm is en vul
daarna brandstof bij.
4. Motor oververzadigd. 4. Haal de gashendel uit de positie waarin
de smoorklep werkt.
5. Automatische zekering gesprongen. 5. Wacht een minuut op de automatische heractivering.
Vervang de zekering indien ze defect blijkt.
6. Batterijpolen moeten worden 6. Zie het deel “Periodiek onderhoud”.
schoongemaakt.
7. Batterij zwak of leeg. 7. Herlaad of vervang de batterij.
8. Elektrische verbind los of stuk. 8. Controleer de bekabeling en vervang ze indien
nodig. Maak losse kabels weer vast.
9. Solenoïde of startmotor defect. 9. Herstel of vervang het defecte onderdeel. Neem
contact op met uw geautoriseerd verdeler.
10. Veiligheidsvergrendelsysteem defect. 10. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
11. Probleem met de ontstekingsbougies: 11. Zie de handleiding van de motorleverancier.
defect, vuil of slecht contact.
12. Water in de brandstof. 12 Laat alle brandstof weglopen en vul de tank met
nieuwe brandstof.
13. Gas is oud of verschaald. 13. Laat alle brandstof weglopen en vul de tank met
nieuwe brandstof.
14. Koppeling/rempedaal niet ingedrukt. 14. Druk het pedaal in.
Motor is moeilijk te starten 1. Brandstofmengsel is te rijk. 1. Maak de luchtfilter schoon. Controleer de instelling van
of loopt niet goed. de smoorklep (regeling van het motortoerental).
2. Probleem met de ontstekingsbougies: 2. Zie de handleiding van de motorleverancier.
defect, vuil of slecht contact.
Kloppende motor. 1. Laag oliepeil. 1. Controleer het oliepeil en voeg desnoods olie toe.
2. Verkeerde soort/kwaliteit olie. 2. Zie de handleiding van de motorleverancier.
Overdadig olieverbruik. 1. Motor loopt heet. 1. Maak het kielvlak van de motor, het ventilatierooster
en de luchtinlaat schoon.
2. Verkeerde oliedruk. 2. Zie de handleiding van de motorleverancier.
3. Teveel olie in het oliecarter. 3. Laat het teveel aan olie wegvloeien.
Uitlaat is zwart. 1. Vuile luchtfilter. 1. Vervang de luchtfilter. Zie het deel “Periodiek onderhoud”.
2. Gashendel staat in de positie waarin 2. Verander het motortoerental.
de smoorklep werkt.
Motor loopt, maar trekker 1. Regeling voor de rijsnelheid staat 1. Schakel de hendel in vooruit of achteruit.
wil niet rijden. in neutraal.
2. Vrijgavehendel van de transmissie 2. Zet de hendel in de stand “transmissie”.
staat in de stand “duwen” (modellen
met hydrostatische transmissie).
3. Aandrijfriem is stuk. 3. Zie “De aandrijfriem van de trekker vervangen”.
4. Aandrijfriem slipt door. 4. Zie “De aandrijfriem van de trekker slipt door” verderop.
5. Trekker wordt geremd. 5. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
27
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Problemen met de trekker oplossen, vervolg
SYMPTOOM PROBLEEM OPLOSSING
De aandrijfriem van de 1 Teveel speling op de koppeling. 1. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
trekker slipt door.
2. Olie of smeervet op riemschijven 2. Maak riemschijven of riem schoon.
of riem.
3. Aandrijfriem uitgerekt of versleten. 3. Vervang de riem.
4. Tussengeschakelde riemschijf van 4. Verwijder de houder van de tussengeschakelde
beweegbare arm zit ‘vast’ in riemschijf, maak hem schoon en smeer hem.
ontkoppelde positie.
Rem houdt niet. 1. Rem verkeerd geregeld. 1. Zie “De rem en de remveer regelen”.
2. Riemschijf op wielas versleten. 2. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
Trekker is moeilijk te besturen 1. Verbinding van het 1. Controleer de verbindingen en zet ze weer vast.
of laat zich niet gemakkelijk stuurmechanisme zit los. Zie “De stuurinrichting regelen”.
bedienen. 2. Onjuiste bandenspanning. 2. Zie het deel “Periodiek onderhoud”.
3. Lagers staan droog. 3. Smeer de lagers in. Zie het deel “Smering”.
Aandrijfriem van de trekker 1. Teveel speling op de blokkeerpal 1. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
stopt niet als koppeling/ of de spanning van de aandrijfriem.
rempedaal ingedrukt wordt.
PROBLEMEN MET HET MAAIDEK OPLOSSEN
SYMPTOOM PROBLEEM OPLOSSING
Maaier maait niet gelijk. 1. Maaier staat niet waterpas. 1. Zie “Het maaidek regelen”.
2. Bandenspanning niet bij elke band 2. Zie het deel “Periodiek onderhoud”.
gelijk en correct.
Maairesultaat ziet er grof uit. 1. Motorsnelheid te laag. 1. Geef volgas.
2. Rijsnelheid te hoog. 2. Vertraag.
3. Maaibladen zijn bot geworden. 3. Scherp of vervang de maaibladen. Zie
“De maaibladen onderhouden”.
4. Aandrijfriem van de maaier slipt 4. Maak de aandrijfriem schoon of vervang hem
door omwille van slijtage of contact indien nodig.
met olie.
5. Aandrijfriem van de maaier slipt door 5. Zie “De PTO-koppeling regelen”.
omdat PTO-koppeling ontregeld is.
6. Maaibladen zitten niet goed bevestigd 6. Zie “De maaibladen onderhouden”.
aan de cilinders.
Motor blokkeert bij het 1. Motorsnelheid te laag. 1. Geef volgas.
maaien vrij vlug. 2. Rijsnelheid te hoog. 2. Vertraag.
3. Maaihoogte te laag ingesteld. 3. Stel maaihoogte bij de eerste maaibeurt van zeer
hoog/lang gras in op de hoogste stand.
4. Maaisel blijft in afvoerkoker steken. 4. Maai met grasuitvoer naar het reeds gemaaide
gedeelte gericht.
Zeer sterke maaivibraties. 1. Kopbouten van de maaibladen zitten los. 1. Draai kopbouten vast tot 61 à 75 N.m.
2. Maaibladen, cilinders of riemschijven 2. Controleer en vervang ze indien nodig.
zijn gebogen.
3. Maaibladen staan niet waterpas. 3. Verwijder en scherp de maaibladen tot ze uitgelijnd
zijn. Zie het deel “Periodiek onderhoud”.
4. Aandrijfriem niet juist bevestigd. 4. Herbevestig de riem op de juiste wijze.
5. PTO-koppeling ontregeld. 5. Zie “De PTO-koppeling regelen”.
Aandrijfriem verslijt 1. Verbogen of ruwe riemschijven. 1. Herstel of vervang de riemschijven.
of gaat snel stuk. 2. Verkeerde riem in gebruik. 2. Vervang de aanwezige riem door het juiste type riem.
3. PTO-koppeling ontregeld. 3. Zie “De PTO-koppeling regelen”.
Aandrijfriem van de maaier 1. Veer van riemschijf van tussen- 1. Herstel of vervang indien nodig.
slipt door of draait niet. geschakeld tandwiel stuk of
niet correct bevestigd.
2. Aandrijfriem van het maaidek stuk. 2. Vervang de riem.
3. PTO-koppeling ontregeld. 3. Zie “De PTO-koppeling regelen”.
28
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
DE POSITIE VAN DE
BERIJDERSSTOEL REGELEN
Draai de afstelknop (A, Figuur 25) los, schuif de stoel in de
gewenste positie en draai de knop weer vast.
Figuur 28. De stuurinrichting regelen
Figuur 27. De berijdersstoel regelen
A. Kopbouten
Figuur 29. De remveer regelen
(modellen met hydrostatische transmissie)
A. Moer B. Veer
A
B
Lengte van de remveer:
43 à 44,5 mm
A
WAARSCHUWING
Activeer de parkeerrem, schakel de PTO uit, leg de
motor stil, maak de draden van de ontstekingsbougies
los en haal de sleutel uit het contact vooraleer u
onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
DE REM EN REMVEER REGELEN -
MODELLEN MET HYDROSTATISCHE
TRANSMISSIE
Opmerking: bij alle modellen met hydrostatische transmissie
gebeurt de regeling van de parkeerrem via een regeling van
de remveer.
1. Druk het rempedaal volledig in en activeer de parkeerrem.
2. Zie Figuur 29. Terwijl de trekker op een harde, effen
ondergrond staat, maakt u de moer van de remstang (A)
los zodat de veer (B) samengedrukt wordt tot 43 à 44,5 mm.
3. Controleer de uitgevoerde regeling door met de trekker
achteruit op een helling te rijden, de parkeerrem te
activeren en de motor stil te leggen. Blijf op de berijders-
stoel zitten en wacht gedurende minstens 30 seconden
om te zien of de trekker blijft staan.
Druk de veer nog meer aan als de remwerking nog
onvoldoende is.
Maak de veer wat losser als u de parkeerrem niet kunt
activeren.
DE STUURINRICHTING REGELEN
Als de stuurinrichting teveel speling vertoont, dient ze te
worden bijgesteld.
1. Zie Figuur 28. Maak de twee moeren los en regel de
houder zodat de tandwielen goed op elkaar ingrijpen.
2. Maak de beide moeren weer vast als u klaar bent met
de aanpassingen.
Moeren
29
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Figuur 30. De rem regelen
(modellen met conventionele versnellingsbak)
A. Remstang
B. Stop
C. Regelmoer
63 à
67 mm
Figuur 31. De remveer regelen
(modellen met conventionele versnellingsbak)
A. Moer B. Veer
B
A
DE REM EN REMVEER REGELEN -
MODELLEN MET CONVENTIONELE
VERSNELLINGSBAK
1. Plaats de trekker in versnelling en zet de parkeerrem uit.
2. Zie Figuur 30. Beweeg de remstang (A) naar voren. Zoals
aangegeven in de illustratie moet er steeds een ruimte van
3 mm overblijven tussen de stang (A) en de stop (B).
3. Deze opening kan worden geregeld door de moer (C) in de
richting van de klok te draaien om de opening te verkleinen
of door ze tegen de richting van de klok in te draaien om de
opening te vergroten.
4. Zie Figuur 31. Activeer de parkeerrem. Draai de regelmoer
losser of vaster (C) totdat de lengte van de samengedrukte
remveer 63 à 67 mm bedraagt.
Figuur 32a. De PTO-koppeling regelen
A. Koppelingsveer
B. Bevestigingsring
C. Pen
D. U-vormige houder
HET MAAIDEK REGELEN
De PTO-koppeling regelen
De PTO-koppeling moet worden geregeld telkens er onder-
delen van vervangen worden, wanneer een nieuwe riem wordt
geplaatst of wanneer u merkt dat de aandrijfriem doorslipt.
DE KOPPELINGSSTANG REGELEN -
97 cm en 112 cm modellen
Opmerking: als u een 112 cm model wenst te regelen, moet
u EERST de tussengeschakelde riemschijf regelen. Deze
procedure staat uitgelegd op de volgende bladzijde. De regeling
van de koppelingsstang mag maar worden uitgevoerd als eerst
de tussengeschakelde riemschijf is geregeld.
1. Schakel de PTO uit. Stel de maaihoogte in op halve hoogte
(middelste positie).
2. Maak de bevestigingsring (B, Figuur 32a) los.
3. Trek de koppelingsstang achteruit tot de pen en moer (C)
de U-vormige houder (D) raken. Schuif de bevestigingsring
(B) naar voren om de speling op de koppeling en het
veermechanisme weg te nemen. De bevestigingsring moet
tot tegen de veer komen maar mag deze niet indrukken.
4. Draai de bevestigingsring vast (B). Opmerking: de
bevestigingsschroef moet naar de achterzijde van de
machine gericht zijn.
5. Activeer de PTO.
6. Meet de lengte van de samengedrukte koppelingsveer (A).
Deze moet in samengedrukte positie 73 à 76 mm bedragen.
7. Controleer hoe lang het duurt vooraleer de maaibladen
stilvallen. Dit moet binnen de 5 seconden gebeuren. Is dat
niet het geval, neem dan contact op met uw geautoriseerd
verdeler.
A
C
B
3 mm
Detail
A
C
D
B
73 à
76 mm
30
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Figuur 33. Laat de maaibladen naar de zijkant
van het maaidek wijzen
Figuur 34. In de breedte waterpas plaatsen
A. Buitenste moer C. Zelftappende schroef
B. Excentrieke moer
DE TUSSENGESCHAKELDE RIEMSCHIJF REGELEN -
ENKEL bij 112 cm modellen
1. Schakel de PTO-koppeling uit. Stel de maaihoogte in op
halve hoogte (middelste positie).
2. Maak de kopbout van de tussengeschakelde riemschijf (A,
Figuur 32b) los en schuif de riemschijf terug in de opening
zodat een langer stuk van de riem meegenomen wordt.
3. Maak de kopbout weer vast.
4. Schakel de PTO in. Meet de lengte van de samengedrukte
koppelingsveer (B). Deze moet in samengedrukte positie
73 à 76 mm bedragen. Herhaal stappen 2 tot 4 indien nodig.
Opmerking: als het regelen van de tussengeschakelde
riemschijf onvoldoende speling wegneemt, moet u ook de
koppeling bijregelen (zie vorige pagina).
5. Controleer hoe lang het duurt vooraleer de maaibladen
stilvallen. Dit moet binnen de 5 seconden gebeuren. Is dat
niet het geval, neem dan contact op met uw geautoriseerd
verdeler.
Het maaidek waterpas plaatsen
Als het maairesultaat ongelijkmatig is, dient de maaier te
worden genivelleerd. Een ongelijke of een onjuiste banden-
spanning kunnen eveneens de oorzaak van een ongelijkmatig
maairesultaat zijn. De bandenspanning dient als volgt te zijn:
• Voor 0,83 à 1,04 bar
• Achter 0,68 à 0,83 bar
IN DE BREEDTE WATERPAS PLAATSEN
1. Plaats de trekker samen met de gemonteerde maaier op
een vlakke, horizontale ondergrond zoals een betonnen
vloer. Draai de voorwielen recht naar voren.
2. Controleer of de maaibladen verbogen zijn en vervang ze
indien nodig.
3. Stel de maaier in op de stand hoog maaien. Zet de
maaibladen zodanig dat ze beide van zijkant naar zijkant
wijzen (Figuur 33).
4. Zie Figuur 33. Meet de afstand tussen de buitenste toppen
van ieder maaiblad en de vloer. Als er meer dan 3 mm
verschil tussen de afstanden aan beide zijden is, ga dan
door met stap 5. Is het verschil 3 mm of minder, ga dan
verder met “In de lengte waterpas plaatsen”.
5. Zie Figuur 34. Maak de buitenste moer (A) en de
zelftappende schroef (C) los en draai aan de excentrieke
moer (B) om de linkerkant van het maaidek te laten zakken
of stijgen. Als de maaier mooi horizontaal staat, draait u de
buitenste moer weer aan terwijl u de excentrieke moer
stevig vasthoudt. Draai vervolgens de zelftappende schroef
(C) weer vast.
A
B
C
Figuur 35. Meet de afstand tot de grond
A. Maaidek
B. Uiteinde van de maaibladen
C. Vlakke ondergrond
A
B
B
C
Figuur 32b. De PTO-koppeling regelen - 112 cm modellen
A. Kopbout van de tussengeschakelde riemschijf
B. Koppelingsveer
A
B
WAARSCHUWING
Vooraleer u de maaier controleert, moet u de motor
stilleggen en de PTO-koppeling uitschakelen. Wacht tot
alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
Haal de sleutel uit het contact en maak de draden van
de ontstekingsbougies los.
31
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Figuur 37. Regelmoer voor het nivelleren van
het maaidek in de lengte
A. Moer
B. Excentrieke moer
Figuur 38. Regeling van de veerspanning
A. Regelmoer
IN DE LENGTE WATERPAS PLAATSEN
1. Draai de maaibladen zodanig dat ze van voren naar
achteren wijzen (Figuur 36).
2. Zie Figuur 36. Meet de afstand tussen de vloer en de
voorste en achterste uiteinden van ieder blad. De voorste
uiteinden dienen gelijk aan de achterste te zijn of minder
dan 3 mm hoger. Indien dat niet het geval is, gaat u verder
met stap 3.
3. Zie Figuur 37. Draai de buitenste moer (A) los en draai aan
de excentrieke moer (B) en verstel daarmee het achter-
gedeelte van de maaier omhoog of omlaag. Zodra de
maaier horizontaal staat, moet u de excentrieke moer (B)
vasthouden en de buitenste moer (A) goed aandraaien.
Opmerking: als de maaihendel uit de maaihoogte-karteling valt,
moet u de regelmoer (A, Figuur 38) met de klok meedraaien
om de veerspanning te vergroten. Draai de moer echter NIET
geheel vast want dan heeft de veer geen functie meer.
DE REMWERKING VAN
HET MAAIDEK CONTROLEREN
Als de PTO uitgeschakeld wordt, moeten de maaibladen en de
aandrijfriem van het maaidek binnen de 5 seconden stilvallen.
1. Zet de trekker in neutraal, schakel de PTO uit, blijf op de
berijdersstoel zitten en start de motor.
2. Schakel de PTO in en wacht enkele ogenblikken.
Vervolgens schakelt u de PTO uit en controleert u hoe lang
het duurt vooraleer de maaibladen stilvallen.
3. Stopt de aandrijfriem van het maaidek niet binnen de
5 seconden, dan moet u contact opnemen met uw
geautoriseerd verdeler.
A
B
A
Figuur 36. Laat de maaibladen naar voren
en achteren wijzen
32
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Figuur 39. Traject van de aandrijfriem van het maaidek -
97 cm maaidek
A. Geleider
B. Geleider van de tussengeschakelde riemschijf
C. Kopbout van de tussengeschakelde riemschijf
Figuur 40. Traject van de aandrijfriem van het maaidek -
112 cm maaidek
A. Geleider
B. Geleider van de tussengeschakelde riemschijf
DE RIEM VAN HET MAAIDEK VERVANGEN
97 cm maaidek
1. Parkeer de trekker op een gelijkmatig oppervlak. Schakel
de PTO uit, zet de motor af, activeer de parkeerrem en
haal de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek van de trekker (zie “Het maaidek
plaatsen en verwijderen”).
3. Maak de moeren van de geleiders van de aandrijfriem los
(A, Figuur 39).
4. Noteer de plaats van de geleider van de tussen-
geschakelde riemschijf (B). Maak de kopbout van de
tussengeschakelde riemschijf (C) los.
5. Verwijder de oude aandrijfriem en plaats een nieuwe
aandrijfriem zoals aangegeven in Figuur 39.
6. Maak de geleider (A) weer vast.
7. Koppel het maaidek weer vast aan de trekker.
8. Zet de PTO-hendel in de stand ‘aan’.
9. Maak de kopbout van de tussengeschakelde riemschijf
los (C).
10. Draai de geleider van de tussengeschakelde riemschijf (B)
enkele graden weg van de aandrijfriem in de richting van
de wijzers van de klok.
11. Hou de geleider vast op zijn plaats en draai de kopbout
van de tussengeschakelde riemschijf (C) weer vast.
12. Regel nu de PTO-koppeling.
112 cm maaidek
1. Parkeer de trekker op een gelijkmatig oppervlak. Schakel
de PTO uit, zet de motor af, activeer de parkeerrem en
haal de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek van de trekker (zie “Het maaidek
plaatsen en verwijderen”).
3. Neem de linker en rechter afdekking van de riemschijven
weg.
4. Maak de moeren los waarmee de geleiders van de
aandrijfriem worden vastgehouden (A, Figuur 40).
5. Noteer de plaats van de geleider van de tussengeschakelde
riemschijf (B). Maak de kopbout van de tussengeschakelde
riemschijf los.
6. Verwijder de oude aandrijfriem en plaats een nieuwe
aandrijfriem zoals aangegeven in Figuur 40.
7. Maak de geleiders (A) weer vast.
8. Plaats de linker en rechter afdekking van de riemschijven
weer terug.
9. Draai de geleider van de tussengeschakelde riemschijf (B)
in de richting van de wijzers van de klok tot hij tegen de
arm van de tussengeschakeld riemschijf komt. Maak de
kopbout van de tussengeschakelde riemschijf nu weer
vast.
10. Koppel het maaidek weer vast aan de trekker.
11. Regel nu de PTO-koppeling.
A
A
C
B
A
B
33
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
DE AANDRIJFRIEM VAN
DE TREKKER VERVANGEN
Alle modellen
1. Parkeer de trekker op een gelijkmatig oppervlak. Schakel
de PTO uit, zet de motor af, activeer de parkeerrem en
haal de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek van de trekker (zie “Het maaidek
plaatsen en verwijderen”).
3. Maak de bouten los waarmee de geleider van de riemschijf
(A, Figuur 42) vast zit.
4. Verwijder de achterste trekstijl. (B, Figuur 42). Als u de
stukken weer in elkaar zet, moet u, voordat u de moer
weer vastdraait, een moerbevestigingsmiddel gebruiken
om te beletten dat de moer achteraf zou loskomen.
5. Modellen met conventionele versnellingsbak: maak
de bedrading los van de schakelaar waarmee u de
transmissie in de stand neutraal zet.
Modellen met hydrostatische transmissie: maak de
blokkeerpal aan de aangedreven riemschijf los. De
blokkeerpal bevindt zich rechts aan de binnenzijde van het
chassis. Schuif die blokkeerpal opzij. Als u een nieuwe
aandrijfriem geplaatst en vastgemaakt hebt, moet deze
blokkeerpal zich op 3 mm van de aandrijfriem bevinden.
6. Noteer de positie van de geleider van de tussengeschakelde
riemschijf. Maak de tussengeschakelde riemschijven los
(C, Figuur 42).
7. Schuif de aandrijfriem voorzichtig over de aangedreven
riemschijf en trek hem vervolgens over de andere
riemschijven heen (C, Figuur 42).
8. Plaats de nieuwe riem zoals aangegeven in Figuur 41.
9. Plaats de geleider van de tussengeschakelde riemschijf
weer terug op zijn plaats en maak de riemschijven vast.
10. Voer stappen 1 tot 5 uit in omgekeerde volgorde.
Figuur 41. Traject van de riem - alle modellen
A. Aangedreven riemschijf
B. Transmissieriemschijf
C. Tussengeschakelde riemschijven
Wees voorzichtig en OEFEN NOOIT KRACHT
UIT ALS U EEN AANDRIJFRIEM OVER EEN
RIEMSCHIJF TREKT ; anders loopt u het risico
dat de aandrijfriem wordt beschadigd.
Figuur 42. De aandrijfriem van de transmissie vervangen
A. Bouten van het blokkeersysteem van de riem
B. Trekstijl
C. Tussengeschakelde riemschijven
A
B
C
A
C
B
A
34
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
DE BATTERIJ ONDERHOUDEN
Het voltage van de batterij controleren
Voor het controleren van de toestand van de batterij kan een
voltmeter worden gebruikt. Staat de motor af, dan toont de
voltmeter de spanning van de batterij die 12 volt dient te zijn.
Bij lopende motor ziet u op de voltmeter de spanning van het
laadcircuit die bij 13 à 14 volt ligt.
Als u een lege batterij hebt of een batterij die te zwak is om de
motor te starten, dan betekent dat niet noodzakelijk dat de
batterij moet worden vervangen. Het kan bijvoorbeeld
betekenen dat de dynamo de batterij niet correct oplaadt. Als
u twijfels over de oorzaak van de storing heeft, raadpleeg dan
uw geautoriseerd verdeler. Als u de batterij moet vervangen,
doe dit dan aan de hand van de stappen beschreven onder
“De batterij en de batterijkabels schoonmaken” in “Periodiek
onderhoud”.
Een batterij opladen
1. Denk goed aan alle veiligheidsvoorschriften die u tijdens
het opladen van een batterij in acht dient te nemen. Als u
geen ervaring hebt met een batterijlader en/of hydrometer,
laat de batterij dan door uw geautoriseerd verdeler
onderhouden.
2. Vul water zo ver bij dat de platen bedekt zijn (op het juiste
niveau bijvullen tegen het einde van het opladen). Als de
batterij uiterst koud is, laat ze dan opwarmen voordat u
water bijvult omdat het waterniveau bij het opwarmen nog
stijgt. Een extreem koude batterij zal een normale lading
niet aannemen, voordat ze is opgewarmd.
3. Trek altijd de stekker uit het stopcontact of schakel het
laadapparaat uit alvorens de klemmen aan te sluiten of te
verwijderen.
4. Breng de klemmen zorgvuldig op de batterij aan, let op
de juiste polariteit (gewoonlijk rood aan [+] plus en zwart
aan [-] min).
5. Meet tijdens het opladen nu en dan de temperatuur van het
elektrolyt. Stijgt de temperatuur boven de 51,6°C, ontsnapt
er veel gas of borrelt het water sterk, dan moet de
laadstroom worden verminderd of kort worden onderbroken
om schade aan de batterij te voorkomen.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor, dat er zich geen open vuur en vonken in
de buurt van de batterij bevinden ; de uit de batterij
ontsnappende walmen zijn uiterst ontplofbaar. Zorg voor
een goede ventilatie tijdens het laden van de batterij.
WAARSCHUWING
Probeer nooit een bevroren batterij op te laden. Laat de
batterij eerst warm worden tot 15,5°C, alvorens ze op te
laden.
6. Laad de batterij op tot deze volledig geladen is (d.w.z. totdat
het soortelijk gewicht van het elektrolyt 1,250 of meer bedraagt
en het elektrolyt een temperatuur van minstens 15,5°C heeft).
De beste methode om te controleren of een batterij volledig
geladen is (maar ook niet te vol geladen is), bestaat erin het
soortelijk gewicht van een cel eens per uur te meten. De
batterij is vol als de cellen vrij dampen bij lage laadstroom en
als ze minder dan 0,003 verandering in soortelijk gewicht
vertonen gedurende een periode van drie uur.
Starten met behulp van startkabels
Starten met behulp van startkabels wordt eigenlijk afgeraden,
maar als het toch nodig is, volg dan deze aanwijzingen
nauwgezet op. Zowel de tweede (hulp-)batterij als ook de
ontladen batterij dienen voorzichtig te worden behandeld bij
het gebruik van startkabels. Volg onderstaande stappen
PRECIES op en zorg ervoor dat er geen vonken ontstaan.
Zie ook Figuur 43.
1. Beide batterijen moeten dezelfde spanning hebben.
2. Plaats het voertuig met de hulpbatterij naast het voertuig
met de ontladen batterij zodat de startkabels gemakkelijk
op beide batterijen kunnen worden aangesloten. Let erop
dat de voertuigen geen direct contact met elkaar hebben.
3. Zet een veiligheidsbril op en bescherm ogen en gezicht
voortdurend tegen gevaren die van de batterij kunnen
komen. Controleer of de ventilatie-openingen goed dicht
zijn. Leg een vochtige doek over de ventilatie-openingen
van beide batterijen.
4. Sluit de pluskabel [+] op de pluspool van de ontladen
batterij aan (daaraan is de kabel naar de startmotor of de
solenoïde aangesloten).
5. Sluit het andere uiteinde van deze kabel op dezelfde pool
met de markering [+] van de hulpbatterij aan.
6. Sluit de andere kabel, de min-kabel [-] dus, op de
negatieve pool van de hulpbatterij aan.
7. Maak de laatste verbinding op het motorblok van het
uitgevallen voertuig, op een afstand van de batterij. Buig u
niet over de batterijen heen.
8. Start de motor van het voertuig met de hulpbatterij. Wacht
enige minuten en probeer dan om de motor in het voertuig
met de ontladen batterij te starten.
9. Als de motor na zo’n dertig seconden niet aanspringt,
MOET U MET DE PROCEDURE OPHOUDEN. Tenzij
bepaalde mechanische instellingen zijn uitgevoerd, springt
de motor nog zelden aan na dertig seconden.
10. Laat de motor na het aanspringen op stationair toerental
komen. Verwijder de kabel op de motor of aan het chassis.
Neem dan het andere uiteinde van deze kabel van de
hulpbatterij af.
11. Verwijder de andere kabel door eerst van de ontladen
batterij af te nemen en daarna het andere uiteinde van de
hulpbatterij.
12. Neem de vochtige doeken die over de ventilatie-openingen
van beide batterijen waren gelegd, weer weg.
35
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
WAARSCHUWING
Elke andere dan de zojuist beschreven procedure kan
leiden tot:
(1) persoonlijk letsel door elektrolyt dat door de
ventilatieopeningen van de batterij spuit,
(2) persoonlijk letsel of beschadiging van
voorwerpen door explosie van de batterij,
(3) schade aan het oplaadcircuit van het
hulpverstrekkende of van het gestrande
voertuig.
Probeer niet een voertuig met een bevroren batterij te
starten met startkabels want de batterij kan scheuren of
ontploffen. Als de kans bestaat, dat een batterij
bevroren is, dient u alle vulopeningen van de batterij te
controleren. Als u ijs kunt zien of als u het elektrolyt niet
kunt waarnemen, probeer dan niet om het voertuig met
startkabels te starten, zolang de batterij bevroren is.
WAARSCHUWING
Met het oog op uw eigen veiligheid: wees voorzichtig bij
het starten met behulp van startkabels. Stel de batterij
nooit bloot aan open vuur of vonken. In het chemisch
proces van de batterij komt waterstofgas vrij. Dat is een
brandbaar en ontplofbaar product. Vermijd alle contact
tussen het batterijzuur en de huid, ogen, textiel of gelakte
oppervlakken. Batterijen bevatten een zwavelzuurachtige
oplossing die ernstig persoonlijk letsel of schade aan
voorwerpen kan veroorzaken.
Als u startkabels aanbrengt of verwijdert, verbind dan de
negatieve kabel het LAATST en maak deze kabel ook altijd
het EERST los. Anders riskeert u een kortsluiting tussen
de positieve pool en het chassis in het geval u met een
stuk gereedschap contact zou maken.
Koppel de batterij niet los terwijl de motor nog loopt.
Anders kan de motor worden beschadigd. Zorg er ook
voor dat de verbindingen stevig vastzitten voordat u de
motor start.
Figuur 43. Aansluitschema voor het starten met behulp van startkabels
To
Starter
Switch
Starting
Vehicle
Battery
To Ground
To
Starter
Switch
Discharged
Vehicle
Battery
Engine
Block
THIS HOOK-UP FOR NEGATIVE GROUND VEHICLES
MAKE CERTAIN VEHICLES DO NOT TOUCH
Jumper Cable
Jumper Cable
Startkabel
Startkabel
Naar de
starter
Lege/zwakke
batterij
Motorblok
Aarding
Naar de
starter
Batterij van
het hulpver-
lenende
voertuig
ZORG ERVOOR DAT DE VOERTUIGEN ELKAAR NIET RAKEN
DEZE MANIER VAN AANSLUITEN VOOR VOERTUIGEN MET NEGATIEVE AARDING
36
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
DE TRANSMISSIE ONTLUCHTEN
De volgende procedure heeft betrekking op de Tuff Torq K-51
hydrostatische aandrijfas. De transmissie moet worden ontlucht
als de trekker onvoldoende snelheid kan maken in het vooruit
of achteruit rijden of na een oliewissel.
1. Zie Figuur 44. Blokkeer de voorwielen. Gebruik een krik of
een katrollensysteem om de trekker achteraan in het
midden van het chassis op te trekken of omhoog te krikken.
Plaats steunen onder het achtereinde van de trekker. Til of
trek het achtereinde van de trekker om veiligheidsredenen
niet hoger op dan nodig ; de wielen moeten enkel
loskomen van de grond.
2. Zet de zitschakelaar aan (A, Figuur 44), druk de koppeling/
het rempedaal (B, Figuur 45) in en start de motor. Zet de
gashendel (A, Figuur 45) in de laagste stand.
3. Laat de koppeling/het rempedaal (B) los en zet de hendel
voor de regeling van de rijsnelheid (C) volledig naar voren.
4. Schakel, terwijl de hendel voor de regeling van de rijsnelheid
volledig naar voren staat, de vrijgavehendel voor de
transmissie (Figuur 46) verschillende keren aan en uit.
5. Plaats vervolgens de hendel voor de regeling van de
rijsnelheid (C, Figuur 45) volledig naar achteren.
6. Schakel, terwijl de hendel voor de regeling van de rijsnelheid
volledig naar achteren staat, de vrijgavehendel voor de
transmissie (Figuur 46) verschillende keren aan en uit.
7. Schakel de transmissie in de stand ‘aan’ (Figuur 46) en
beweeg vervolgens de hendel voor de regeling van de
rijsnelheid (C, Figuur 45) verschillende keren volledig naar
voren en naar achteren.
8. Laat de trekker zakken en test de transmissie gedurende
een aantal minuten uit om te zien of de uitgevoerde
werkzaamheden het gewenste resultaat hebben gehad.
Figuur 46. Vrijgavehendel
(modellen met hydrostatische transmissie)
Vrijgavehendel
Figuur 44. De achterzijde van de trekker optillen
A. Zitschakelaar
Figuur 45. Bedieningsinstrumenten
A. Gashendel
B. Koppeling/rempedaal
C. Hendel voor de regeling van de rijsnelheid
A
B
A
C
37
Opmerking: de technische kenmerken zijn correct op het ogenblik van
het ter perse gaan. Veranderingen zijn mogelijk zonder voorafgaand bericht.
MOTOR
15 pk Briggs & Stratton Intek
Merk Briggs & Stratton
Model Intek
PK 15 bij 3600 o/m
Cilinder 1
Batterij Startsterkte (bij koude start): 200 Amp
Reservecapaciteit van 23 minuten
Ontsteking Krachtige elektronische ontsteking
Luchtfilter Omsloten papiercassette en
schuimreiniger
Oliereservoir 1,6 l
Brandstoftank 7,5 l
TRANSMISSIE
Modellen met hydrostatische transmissie
Merk Tuff Torq
Model K-46
Hydraulische vloeistof 10W-30 motorolie van hoge kwaliteit,
SG/CD
Oliereservoir 2,4 l
Snelheden bij 3400 o/m Vooruit: 8,3 km/u
Achteruit: 4,8 km/u
Merk Tuff Torq
Model K-51
Hydraulische vloeistof 10W-30 motorolie van hoge kwaliteit,
SG/CD
Snelheden bij 3400 o/m Vooruit: 9 km/u
Achteruit: 4,8 km/u
Modellen met versnellingsbak
Merk Peerless
Model MST-205-515
Smering EP 90 olie
Snelheden bij 3400 o/m 1ste: 1,6 km/u
2de: 3,2 km/u
3de: 4,8 km/u
4de: 6,7 km/u
5de: 7,5 km/u
Achteruit: 2,2 km/u
WIELEN
Bandenmaat
Achterwielen 18 x 8,50-8
Voorwielen 15 x 6,00-6
Bandenspanning
Achterwielen 0,68-0,83 bar
Voorwielen 0,83-1,04 bar
Draaicirkel Binnenkant achterwiel: 36 cm
Specificaties
38
AFMETINGEN
Trekker
Totale lengte 173 cm
- met sneeuwblad 218 cm (ongeveer)
Totale breedte 91 cm
Wielbasis 127 cm
Gewicht (netto) 168 kg
97 cm maaidek
Werkelijke maaibreedte 97 cm
Totale breedte 126 cm (met deflector)
Gewicht 37 kg
Maaihoogte Variabel instelbaar tussen 3,8 en 10 cm
Maaibladen 2 maaibladen (messen)
112 cm maaidek
Werkelijke maaibreedte 112 cm
Totale breedte 142 cm (met deflector)
Gewicht 49 kg
Maaihoogte Variabel instelbaar tussen 3,8 en 10 cm
Maaibladen 3 maaibladen (messen)
OPTIONELE HULPSTUKKEN
EN ACCESSOIRES
Sneeuwblad (107 cm)
Achterwielgewichten
Bandenkettingen
Tweezaks verzamelaar (230 l)
Mulcher/bladhakselaarset
Voorwieltegengewichten
Kipkar met inhoud (0,18 m
3
en 0,28 m
3
)
WISSELSTUKKEN EN
ONDERHOUDSPRODUCTEN
Enkel met echte Simplicity-wisselstukken kan een jarenlange,
zorgeloze werking gegarandeerd worden. Probeer geen herstellingen
of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren als u niet eerst alle nodige
voorzorgsmaatregelen voor uw veiligheid hebt getroffen en de nodige
procedures gevolgd hebt. Voor hulp neemt u best contact op met uw
geautoriseerd verdeler.
LC-1
Informatie over het maaien en
onderhouden van uw gazon
SOORTEN GRAS, KLIMAAT EN
WEERSOMSTANDIGHEDEN
Op een gazon kan men heel wat verschillende grassoorten
vinden, maar meestal gaat het om wintergras (variëteiten van
veldbeemdgras, Engels raaigras en zwenkgras) en zomergras
(vooral variëteiten van handjesgras, prairiegras en zoysia).
De wintergrassoorten zijn het best geschikt voor een wat koeler
klimaat. Ze zijn niet zo goed bestand tegen droogte en hitte
als de zomergrassoorten. De zomergrassoorten daarentegen
groeien dan weer niet zo goed in een koeler klimaat. Bij het
aanleggen van een gazon rond de woning worden verschillende
grassoorten meestal door elkaar heen gezaaid. (Op basis van
een staal kan men in een tuincentrum in uw buurt makkelijk
achterhalen welke grassoorten in uw gazon aanwezig zijn.)
Ook het klimaat en de weersomstandigheden spelen een rol bij
het onderhouden van uw gazon. Als u bijvoorbeeld in een relatief
droog gebied woont, moet u uw gazon vaker besproeien en
woont u in een streek met vrij veel neerslag dan moet u het
wellicht wat vaker maaien.
HOE EN WANNEER MOET MEN BESPROEIEN,
BEMESTEN EN BELUCHTEN ?
Hoe vaak men het gazon moet besproeien, is een vraag waarop
geen eensluidend antwoord mogelijk is. Het hangt o.a. af van
de grassoort, van de bodemgesteldheid, van de hoeveelheid
neerslag enz... De meeste gazons worden echter te vaak
besproeid en met te weinig water. Opmerking: gebruikt u
teveel water, dan kan dat de ontwikkeling van allerlei gras- of
plantenziekten in de hand werken. Het verdient aanbeveling
het gazon enkel te besproeien wanneer het echt nodig is.
U moet daarbij langzaam en heel gelijkmatig tewerkgaan
om precies hetzelfde diepgaande effect te bekomen als bij
een malse, diep in de ondergrond doordringende regenbui.
WANNEER MOET U UW GAZON BESPROEIEN ?
Als u ziet dat het gras begint te hangen, begint te verkleuren of als
platgetrapt gras zich niet binnen enkele seconden herstelt, dan is
het tijd om het gazon te besproeien. Dat doet u best ’s morgens
vroeg zodat het water diep in de grond kan trekken zonder dat
het verdampt onder invloed van de warmte en het zonnelicht.
HOE MOET U UW GAZON BESPROEIEN ?
De beste manier om uw gazon te besproeien, bestaat erin het
effect van een zachte, malse regenbui te imiteren, waarbij u
ervoor zorgt dat er overal op uw gazon ongeveer 2,5 cm water
terechtkomt. Dat kunt u makkelijk controleren door overal een
aantal (bij voorkeur lage en ondiepe) lege blikjes of bakjes te
plaatsen. Zo kunt u tijdens het sproeien makkelijk de waterstand
in alle blikjes controleren en weet u welke delen van uw gazon
eventueel nog extra water nodig hebben.
HOE MOET U UW GAZON BEMESTEN ?
Uw gazon bemesten doet u best met een meststof die zijn
voedende elementen heel gelijkmatig en gespreid in de tijd
afgeeft. Deze continue voeding van uw gazon draagt bij tot een
heel geleidelijk en gelijkmatig verlopend groeiproces. Alhoewel
niet iedereen overtuigd is van de noodzaak van het aanbrengen
van meststof, zijn er nauwelijks algemene regels te geven: de
hoeveelheid aan te brengen meststof en de frequentie van
bemesting hangen nl. voor een heel groot stuk af van de toestand
van uw gazon en van de ondergrond zelf. Men mag ook niet ver-
geten dat overbemesting schadelijk kan zijn voor uw gazon. Bij
voorkeur brengt u de bemesting aan in de lente, zodat de werk-
zame stoffen in uw gazon kunnen vrijkomen tijdens de zomer-
maanden. Wilt u meer informatie, dan kunt u zich best wenden
tot een gespecialiseerd tuincentrum in uw buurt. Lees ook altijd
aandachtig de raadgevingen van de fabrikant van de meststof.
UW GAZON BELUCHTEN
Uw gazon belucht u best tijdens de lentemaanden. Door
rottende of verdroogde bladeren en aardkluiten van uw gazon te
verwijderen, verhoogt u de snelheid waarmee gemaaid gras door
de natuur afgebroken wordt. Het gras zal beter groeien, de wortel
onderaan het gras wordt groter en nestelt zich steviger in de
grond omdat deze geopend wordt en omdat er een grotere
penetratie mogelijk is van water, lucht en meststoffen.
ALGEMEEN
Een belangrijk aspect bij het onderhouden van uw gazon
is uiteraard een juiste maaiwijze. Een gezond en goed
onderhouden gazon kan immers veel beter weerstand bieden
aan droogte, onkruid en eventuele andere belagers dan een
verwaarloosd gazon. Overdadig onderhoud is echter even nefast
als verwaarlozing. Het komt er dus op aan de juiste balans te
vinden. Een gazon goed onderhouden, betekent immers heel wat
meer dan even “het gras maaien”. Om een gezond gazon te
hebben, moet u alleszins rekening houden met volgende punten:
Soorten gras, klimaat en weersomstandigheden
Hoe en wanneer moet men besproeien, bemesten
en beluchten ?
Op welke maaihoogte dient men te maaien ?
Wanneer en hoe vaak dient men het gazon te maaien ?
Welk maaipatroon dient men te gebruiken ?
Wat is de juiste maaiwijze ?
Hoe kunnen vaak voorkomende maaiproblemen
worden opgelost ?
TP 611-2136-02-UV-SMA
OP WELKE
MAAIHOOGTE DIENT
MEN TE MAAIEN ?
De juiste maaihoogte bestaat
eigenlijk niet. Veel hangt af
van uw eigen voorkeur. Toch
verdient het aanbeveling het
gras te maaien als het tussen
7,5 en 12,5 cm hoog is.
De
juiste maaihoogte wordt
trouwens ook mee bepaald
door een reeks andere
factoren, zoals bv. de
grassoort, de hoeveelheid
neerslag, de gemiddelde
temperatuur en de algemene
toestand waarin uw gazon zich
bevindt.
Als u het gras te kort maait,
leidt dit vaak tot een gazon met
zwakke en dunne grasplanten
die slechts weinig of geen
weerstand kunnen bieden tegen droogte en ongedierte. Te dicht bij
de grond maaien is in de meeste gevallen zelfs schadelijker dan het
gras wat te laten groeien.
Als u het gras wat laat groeien, kan het nl. beter weerstand bieden
tegen de warmte en het zonnelicht en is het in staat het opgenomen
vocht beter te bewaren. M.a.w. gras dat u wat laat groeien is beter
beschermd tegen allerlei omgevingsfactoren. Wordt het echter té
lang, dan kan dat leiden tot uitdunning en allerlei andere problemen.
Als u per maaibeurt te lange stukken van de grassprieten maait,
wordt het groeiproces van de planten op nogal botte wijze
afgebroken, wat kan leiden tot een algemene verzwakking van de
grasplanten. Daarom deze vuistregel: maai nooit meer dan 1/3
van de hoogte van het gras en nooit meer dan 2,5 cm per keer.
De hoeveelheid gras die u in één beurt kunt maaien, wordt
uiteraard bepaald door de soort of het type maaier waarover u
beschikt (zo kunt u met een systeem waarbij het gemaaide gras
langs de zijkanten van het maaidek wordt verspreid een veel
groter grasvolume verwerken dan bij een systeem dat zorgt voor
het aanbrengen van mulching).
OPMERKING: Voor het verspreiden van gemaaid gras en het
aanbrengen van mulching volgen verderop nog specifieke maai-
instructies.
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Juiste maaihoogte
Eerst tot
hier maaien
Optimale
maaihoogte op
minder dan 1/3
van de top
LC-2
Bij hoog gras moet u in verschillende,
opeenvolgende stappen maaien
Voor gras dat bijzonder lang geworden is, stelt u de
maaihoogte eerst in op de maximale hoogte. Vervolgens
stelt u de maaihoogte in op de gewenste hoogte en maait
u het gras een tweede of zelfs een derde keer.
Bedek het grastapijt niet onder een dikke laag gemaaid gras.
Gebruik liever een grasopvangsysteem of overweeg de aanleg
van een composthoop.
Maaihoogte te
dicht bij de grond:
kale plekken
worden zichtbaar
Maai op
minder dan
1/3
2,5 cm
1/3
Daarna
tot hier
maaien
LC-3
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Probeer waar mogelijk aan de randen van uw gazon één- of
tweemaal langs te gaan, waarbij u ervoor zorgt dat het gemaaide
gras terechtkomt OP uw gazon en niet op de afsluiting of de weg.
WANNEER EN HOE VAAK DIENT MEN HET
GAZON TE MAAIEN ?
Het resultaat dat u behaalt bij het maaien wordt in grote mate
bepaald door het tijdstip van de dag waarop u maait en de
toestand van het gras in het algemeen. Het beste resultaat
krijgt u als u deze richtlijnen in acht neemt:
Maai het gras bij voorkeur wanneer het tussen 7,5 en
12,5 cm hoog is.
Zorg ervoor dat de messen vlijmscherp zijn. Gemaaid gras
van 2,5 cm of korter wordt sneller door de natuur afgebroken
dan langere stukken. Vlijmscherpe messen dragen bij tot een
heel propere en efficiënte maaiwijze zonder afgescheurde of
afgeschaafde randen. Deze zouden anders de overgebleven
grassprieten kunnen beschadigen.
Maai het gras wanneer het koel en droog is. Ideaal is
meestal de late namiddag of de vooravond.
Maai geen gras nadat het geregend heeft en zelfs niet na
stevige dauw. Breng ook nooit mulching aan als het gras
nog nat is (nat gras klit makkelijk samen en geeft geen
goed resultaat).
WELK MAAIPATROON DIENT MEN
TE GEBRUIKEN ?
Begin altijd op een egaal en makkelijk te berijden oppervlak.
De keuze van maaipatroon zal worden bepaald door de
afmetingen en de aard van het te maaien oppervlak. Hou ook
rekening met allerlei bestaande hindernissen, zoals bv. bomen,
afsluitingen en gebouwen, en specifieke omstandigheden van
het terrein, zoals bv. hellingen en niveauverschillen.
Maai in lange, rechte stukken die mekaar lichtjes overlappen.
Verander indien mogelijk af en toe van maaipatroon om
de inwerking van steeds hetzelfde maaipatroon op de
ondergrond te vermijden (golfpatroon wordt zichtbaar).
Een echt professioneel uitzicht krijgt uw gazon door eerst
in de éne richting te maaien en vervolgens in de andere
richting, waarbij beide maairichtingen loodrecht op elkaar
staan.
Het overblijvende deel van uw gazon maait u daarna best in
omgekeerde richting zodat het gemaaide gras terechtkomt
OP de strook aan de rand van uw gazon die u net daarvoor
gemaaid heeft .
Opmerking: geef altijd volgas bij het maaien.
Als u het toerental van de motor hoort dalen, wil dat zeggen dat
u te snel vooruitgaat. Door de snelheid van de maaier wat te
verminderen, verhoogt u de efficiëntie van de maaimessen en
kunnen ook vaak voorkomende maaiproblemen worden
vermeden. Pas de snelheid van de maaier altijd aan de dikte en
de hoogte van het te maaien gazon aan (3de versnelling of lager
voor modellen met manuele versnellingsbak).
LC-4
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
WAT IS DE JUISTE MAAIWIJZE ?
De juiste werkwijze bij het verspreiden van
gemaaid gras
Door het zijdelings verspreiden van gemaaid gras langs het
maaidek wordt over het hele gazon een mooi gelijkmatige laag
van gemaaid gras aangebracht. Deze methode wordt dan ook
toegepast op heel wat golfbanen. Uw maaier is uitgerust met
een diep maaidek om een vrije circulatie van het gemaaide gras
mogelijk te maken zodat het verspreiden van het gemaaide gras
over het gazon ook mooi gelijkmatig kan gebeuren.
TOERENTAL VAN DE MOTOR EN SNELHEID
VAN DE MAAIER
Geef bij het maaien altijd volgas. Als u het toerental van de motor
hoort dalen, wil dat zeggen dat u te snel vooruitgaat. Door de
snelheid van de maaier wat te verminderen, verhoogt u de
efficiëntie van de maaimessen en kunnen ook vaak voorkomende
maaiproblemen worden vermeden.
Pas de snelheid van de maaier ALTIJD aan de dikte en de
hoogte van het te maaien gazon aan (3de versnelling of lager
voor modellen met manuele versnellingsbak).
WELKE MAAIHOOGTE TE KIEZEN BIJ HET VERSPREIDEN
VAN GEMAAID GRAS
Maai het gras wanneer het tussen 7,5 en 12,5 cm hoog is. Maai
het gras zeker niet korter dan 5 tot 6,5 cm boven de grond. Maai
per keer ook niet meer dan 2,5 cm van het gras af.
Bladhakselaar-kit
Onderdeel nr. 1686609
(bevat 8 hakselaars)
De juiste werkwijze voor mulching
Mulching is het tot
piepkleine deeltjes
versnipperen van gemaaid
gras die vervolgens IN het
gazon geblazen worden.
Deze piepkleine deeltjes
kunnen zeer snel worden
afgebroken tot een
natuurlijk bijproduct van
gras dat goed bruikbaar is voor uw gazon. Als u uw mulching
producerende maaier ONDER DE JUISTE OMSTANDIGHEDEN
gebruikt, zullen op het maaiveld praktisch geen zichtbare deeltjes
van gemaaid gras overblijven.
OPMERKING: Onder zware belasting kan bij het produceren
van mulching een roffelend geluid hoorbaar zijn. Dat is
volkomen normaal.
MULCHING IS SLECHTS MOGELIJK IN IDEALE
OMSTANDIGHEDEN
Mulching producerende maaiers werken niet goed als het gras
nat of veel te lang (te hoog) is. Méér nog dan bij gewoon maaien,
moet het gras goed droog zijn en dient het op de juiste hoogte
gemaaid te worden.
Gebruik uw maaier niet om mulching te produceren bij de eerste
2 à 3 maaibeurten in de lente: het gras is dan meestal nog te
lang en te vochtig en het groeit te snel. De omstandigheden
vereisen dan veeleer dat het gras verspreid wordt via zijdelingse
afvoer langs het maaidek of dat het opgevangen wordt in zakken.
TOERENTAL VAN DE MOTOR EN SNELHEID VAN DE
MAAIER VOOR MULCHING
Geef volgas, maar houd de snelheid van uw maaier laag zodat
het gemaaide gras volledig kan worden versnipperd. Bij het
aanbrengen van mulching verdient het aanbeveling de snelheid
van de maaier te beperken tot de HELFT van de normale
snelheid die zou worden gebruikt bij het verspreiden van het
gemaaide gras via de zijdelingse afvoer. Aangezien de motor
bij mulching een pak meer pk’s moet leveren, is het absoluut
belangrijk dat de snelheid van de maaier niet te hoog ligt om
een goed resultaat te bekomen.
HOEVEEL GRAS MOET TOT MULCHING
WORDEN VERWERKT ?
Het beste resultaat bij mulching bekomt men
als men slechts de top van de grassprieten
afmaait, d.w.z. 1 tot 2 cm. Op deze wijze zijn de
snippers gemaaid gras heel klein zodat ze door
de natuur snel kunnen worden afgebroken
(veel sneller dan bij langere snippers het geval
zou zijn). Uiteraard spelen ook het klimaat, de
weersomstandigheden, het seizoen en de algemene staat van
uw gazon een rol van betekenis bij het bepalen van de ideale
maaihoogte voor mulching. U doet er dus goed aan zelf wat te
experimenteren met de maaihoogte en de snelheid van de
maaier om het door u gewenste resultaat te behalen. Begin met
een hoge maaihoogte en verlaag deze stapsgewijs indien nodig.
BLADHAKSELAAR
(in combinatie met de optionele mulching kit)
De gepatenteerde messen van de Simplicity-hakselaar maken
het bijeenharken van bladeren praktisch onnodig. De bladeren
worden verpulverd door wel 512 kleine, scherpe mesjes zodat
een product overblijft dat door de natuur zeer snel kan worden
afgebroken tot voedende bestanddelen voor uw gazon. Als u van
gemaaid gras mulching produceert, moet u wel eerst de messen
van de bladhakselaar verwijderen.
Mulching
LC-5
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Wat te doen met gemaaid gras: enkele tips
Gemaaid gras is goed voor uw gazon. Een sterk verspreide
mening is dat gemaaid gras dat blijft liggen kale plekken in uw
gazon kan veroorzaken. Die stelling is echter fout. Kleine
snippers gemaaid gras die verspreid worden over het gazon of
die geproduceerd worden door mulching dragen in feite bij tot
een gezond gazon en wel om volgende redenen:
Ze verminderen het vochtverlies van het gras door
natuurlijke verdamping.
Ze vormen als het ware een beschermend laagje voor het
gras zodat de grasplantjes minder snel platgedrukt worden.
Ze zorgen aan de grond voor een gematigde temperatuur.
Ze vormen een veilige, milieuvriendelijke en goedkope
bodembemester die heel voedzaam is voor uw gazon. Vers
gemaaid gras bestaat trouwens voor 85% uit water en
bevat een bijzonder grote hoeveelheid stikstof, wat een
essentiële voorwaarde is voor een weelderige plantengroei.
Wist u trouwens dat één vuilniszak gemaaid gras ongeveer
100 gr bruikbare, organische stikstof bevat ?
COMPOSTEREN
De beste manier om gemaaid gras te recycleren en er tegelijk
voor te zorgen dat uw gazon er als een onbevlekt tapijt blijft
bijliggen, bestaat erin dat gemaaide gras op een efficiënte wijze
op te vangen en/of bijeen te brengen om het daarna op een
composthoop te deponeren. Op een composthoop kan men
gras, bladeren en allerlei ander organisch afvalmateriaal
bijeenbrengen dat, wanneer er op de gepaste manier voor
gezorgd wordt, door de natuur afgebroken wordt tot een
reukloze bovengrond die op zijn beurt dan weer dienst kan
doen als goedkope meststof voor uw gazon en tuin.
Hoe kan men een goede composthoop
aanleggen ?
1. Maak met bakstenen, betonblokken, omrastering of een
ander, gelijkaardig materiaal een vat of bak of ga desnoods
naar een tuincentrum of een andere speciaalzaak en koop
een compostvat. Zowel boven- als onderaan, alsook langs
de zijkanten moet een goede beluchting van de inhoud
mogelijk zijn.
2. Vul het vat met alternerende lagen van tuinafval. Volg
dit recept:
Eerste laag: 7 à 10 cm gehakt kreupelhout of een ander
grof materiaal.
Tweede laag: 15 à 20 cm mengeling van bladeren, gemaaid
gras, zaagsel enz... De gebruikte materialen moeten
vochtdoorlatend zijn (zoals een spons).
Derde laag: 2,5 cm grond om micro-organismen toe te
voegen die meehelpen bij de afbraak van het organische
materiaal.
Vierde laag: 2,5 à 5 cm mest die de noodzakelijke stikstof
voor de micro-organismen levert.
Voeg meerdere lagen toe tot het vat bijna vol is. Bovenaan
komt nog een laag van 10 à 15 cm stro waarin u een
uitholling voorziet om regenwater op te vangen.
3. Vier à vijf dagen later is de temperatuur in de composthoop
al opgelopen tot 60 à 70 graden Celsius en merkt u wellicht
enig bezinksel. Dat is een teken dat het composterings-
proces op gang is gekomen en dat alles naar wens verloopt.
4. Na 5 à 6 weken moet u de composthoop binnenste buiten
keren en de lagen grondig mengen en door elkaar halen.
Voeg water toe indien nodig. Ongeveer 3 à 4 maanden later
is de compost gereed voor gebruik. Hij is dan donkerbruin
van kleur, brokkelig en hij ruikt naar grond.
LC-6
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Trappen
In het maaiveld kunnen er scherpe randen, niveauver-
schillen of trappen zichtbaar zijn. Meestal is dat te wijten
aan beschadigde maaibladen of een beschadigd
maaidek, of ook aan een verkeerde afstelling van het
maaidek.
OORZAAK OPLOSSING
Maaidek staat niet volledig horizontaal Plaats het maaidek mooi horizontaal
Bandenspanning is niet juist Controleer de bandenspanning en pomp de banden op
Maaibladen zijn beschadigd Vervang de maaibladen
Maaidek is beschadigd Repareer of vervang het maaidek
Maaias is gebogen of losgekomen Repareer of vervang de maaias
Maaibladen zijn niet correct geplaatst Plaats de maaibladen opnieuw en op correcte wijze
Trappen
Strepen
Strepen
Bij het maaien blijven er dunne strepen ongemaaid gras
achter de maaier liggen. Meestal ontstaan deze strepen
als gevolg van een fout van de gebruiker en/of door
slecht onderhoud van de maaimessen.
OORZAAK OPLOSSING
Maaibladen zijn bot Scherp de maaibladen
Maaibladen zijn versleten Vervang de maaibladen
Toerental van de motor is te laag Geef altijd volgas bij het maaien
Maaier gaat te snel vooruit Vertraag
Maaidek zit propvol met gras Verwijder het gras en maak het maaidek schoon
Onvoldoende overlapping van de maaistroken Zorg voor meer overlapping
Onvoldoende overlapping bij het draaien Bij het draaien vermindert de maaibreedte ; zorg voor
meer overlapping bij het draaien
HOE KUNNEN VAAK VOORKOMENDE MAAIPROBLEMEN WORDEN OPGELOST ?
LC-7
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Stekels
Stekels zijn her en der verspreide plekjes ongemaaid
gras die meestal te wijten zijn aan een fout van de
gebruiker en/of een slecht onderhoud van de
maaibladen.
OORZAAK OPLOSSING
Maaibladen zijn bot of vertonen inkervingen Scherp de maaibladen
Maaibladen zijn versleten Vervang de maaibladen
Toerental van de motor is te laag Geef altijd volgas bij het maaien
Maaier gaat te snel vooruit Vertraag
Maaidek zit propvol met gras Verwijder het gras en maak het maaidek schoon
Golfpatroon
Het gebeurt soms dat het maaien een oneven resultaat
oplevert. Er is dan een golfpatroon zichtbaar. Dit patroon
wordt meestal veroorzaakt door een slechte plaatsing
van of schade aan het maaidek.
OORZAAK OPLOSSING
Maaidek staat niet volledig horizontaal Plaats het maaidek mooi horizontaal
Maaibladen zijn bot of versleten Scherp of vervang de maaibladen
Maaibladen zijn beschadigd Vervang de maaibladen
Maaidek zit propvol met gras Verwijder het gras en maak het maaidek schoon
Maaidek is beschadigd Repareer of vervang het maaidek
Maaias is gebogen of losgekomen Repareer of vervang de maaias
Maaibladen zijn niet correct geplaatst Plaats de maaibladen opnieuw en op correcte wijze
Scalpeer-effect
Een scalpeer-effect krijgt men wanneer het maaidek
te dicht bij de grond komt en in bepaalde gevallen de
grond zelfs raakt. Het kan toe te schrijven zijn aan
een verkeerde afstelling van het maaidek, aan een
oneffenheid in het gazon of aan een te hoge snelheid
waardoor het maaidek op en neer begint te wippen.
OORZAAK OPLOSSING
Gazon is oneffen of vertoont bulten Verwijder de oneffenheden of bulten
Maaihoogte is te laag Verhoog de maaihoogte
Maaier rijdt te snel Vertraag
Maaidek staat niet volledig horizontaal Plaats het maaidek mooi horizontaal
Bandenspanning is laag of ongelijk Controleer de bandenspanning en pomp de banden op
Golfpatroon
Scalpeer-effect
Stekels
LC-8
Vaak voorkomende internationale symbolen
Smoorklep
Snel (toerental)
Langzaam (toerental)
Gashendel-toerental
Brandstof
PTO-koppeling
Parkeerrem
Rem
Regeling maaihoogte
Koplampen
LC-9
Opmerkingen
LC-10
Informatie over het CE-identificatieplaatje
1999
XXX
kg
XXX
Serial No.:
169XXXX
XXX
XXXXX
Mfg. No.:
kW:
XXXX RPMEngine RPM:
Simplicity Mfg. Inc.
500 N. Spring St.
Port Washington, WI USA 53074-0997
Identificatienummer
van de fabrikant
Adres van
de fabrikant
Serienummer
van de fabrikant
Maximum
motorsnelheid in
omwentelingen
per minuut
Kracht in
kilowatt
Geluidsproductie
in decibel
Massa van de
machine in
kilogram
Logo CE-conformiteit
Fabricagejaar
AANDUIDINGEN OP HET CE-IDENTIFICATIEPLAATJE
IDENTIFICATIEPLAATJE
Opmerking: Het serienummer bevindt zich op het identificatieplaatje van het chassis.
Voor modellen bestemd voor de export:
Bevestig hier een kopie van het
identificatieplaatje.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52

Simplicity 1693940 Handleiding

Categorie
Grasmaaiers
Type
Handleiding