Simplicity REGENT / 500 / 2500 SERIES LAWN TRACTOR Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

GEBRUIKERS-
HANDLEIDING
18,5 pk Hydro zitmaaiers
Productnr. Beschrijving
2690683 Regent, 18,5 pk (CE)
2690686 Regent, 18,5 pk (CE)
2690687 Regent, 18,5 pk (CE)
2690684 Regent, 18,5 pk (CE)
20 pk Hydro zitmaaiers
Productnr. Beschrijving
2690688 Regent, 20 pk (CE)
97 cm maaidek
Productnr. Beschrijving
1695142 97 cm maaidek (CE)
1695274 97 cm maaidek (CE)
1695296 97 cm maaidek (CE)
102 cm maaidek
Productnr. Beschrijving
1694976 102 cm maaidek (CE)
112 cm maaidek
Productnr. Beschrijving
1695143 112 cm maaidek (CE)
1695145 112 cm maaidek (CE)
Modelreeks Regent / 500 / 2500
1734068
Herziening B
Herzieningsdatum 11/2009
Not for
Reproduction
Not for
Reproduction
1
Periodiek onderhoud ........................................18
Onderhoudsschema..............................................19
De bandenspanning controleren ...........................19
Controle van het veiligheidsvergrendelsysteem ....20
Controle van remwerking van het maaidek............20
Onderhoud van de batterij.....................................20
Werking van de olieaftap.......................................20
De motorolie verversen .........................................21
De motorolie verversen en de filter vervangen ......21
De luchtfilter en voorreiniger onderhouden
(Briggs & Stratton modellen met twee cilinders)....22
De luchtfilter en voorreiniger onderhouden
(Briggs & Stratton modellen met één cilinder) .......23
Problemen oplossen,
regelingen en nazicht .......................................24
Problemen met de zitmaaier oplossen ..................24
Problemen met het maaidek oplossen ..................25
De positie van de bestuurdersstoel aanpassen.....26
De batterij opladen ................................................26
Technische specificaties ..................................27
Onderdelen en accessoires .............................28
OPMERKING: in deze handleiding gelden de
aanduidingen “links” en “rechts” zoals gezien vanuit het
gezichtspunt van de bestuurder.
Veiligheidsvoorschriften en -informatie............2
Identificatienummers..........................................7
Waarschuwingsstickers .....................................8
Veiligheidspictogrammen...................................9
Functies en bedieningsinstrumenten .............10
Besturingsfuncties.................................................10
Parkeerremfunctie.................................................12
Werking van snelheidsregelaar .............................12
Uurmeter ...............................................................12
12 Volt stopcontact................................................12
De zitmaaier gebruiken.....................................13
Controle van het veiligheidsvergrendelsysteem ....13
Algemene gebruiksveiligheid ................................13
Brandstof bijvullen.................................................13
De motor starten....................................................13
De zitmaaier en motor stopzetten..........................14
Met de zitmaaier rijden ..........................................14
Maaien ..................................................................14
Achteruit maaien ...................................................14
Achterwaartse aandrijving van hulpstukken ..........14
De zitmaaier met de hand voortduwen ..................14
De maaihoogte instellen -
97 en 112 cm maaidek ..........................................15
De maaihoogte instellen - 102 cm maaidek...........15
Een aanhanger bevestigen....................................17
Berging..................................................................17
Inhoudsopgave
Not for
Reproduction
2
Veiligheidsvoorschriften en informatie
Veilig gebruik
Gefeliciteerd met de aankoop van een stuk tuingereedschap van superieure
kwaliteit. Onze producten zijn ontworpen en vervaardigd om aan alle
industrienormen te voldoen en deze zelfs te overtreffen.
Elektrische apparaten zijn enkel en alleen veilig als ze op veilige wijze worden
gebruikt. Als ze op de verkeerde wijze worden gebruikt of niet behoorlijk
worden onderhouden, kunnen ze gevaarlijk zijn! Vergeet niet, u bent
verantwoordelijk voor uw eigen veiligheid en die van de personen rondom u.
Gebruik uw gezond verstand en denk goed na over waar u mee bezig bent.
Als u er niet zeker van bent dat het karwei dat u gaat opknappen veilig kan
worden uitgevoerd met het gereedschap dat u hebt gekozen, raadpleeg een
vakman: neem contact op met uw plaatselijke erkende verdeler.
Lees de handleiding
De gebruikershandleiding bevat belangrijke veiligheidsinformatie waar u zowel voor
als TIJDENS het gebruik van het gereedschap van op de hoogte moet zijn.
Hierin vindt u veilige gebruiksaanwijzingen, een beschrijving van de
kenmerken en bedieningsknoppen van het product en
onderhoudsinformatie. Deze informatie zal u helpen het meeste uit uw
apparatuur te halen.
Lees de Veiligheidsvoorschriften en -informatie op de volgende
bladzijden helemaal door. Lees ook het hoofdstuk Bediening volledig.
Kinderen
Kinderen kunnen het slachtoffer worden van tragische ongelukken.
Houd ze uit de buurt van de plaats waar u werkt. Kinderen voelen zich
vaak aangetrokken tot het apparaat en het grasmaaien. Ga er nooit
van uit dat kinderen op de plaats zullen blijven waar u ze het laatst hebt
gezien. Als de kans bestaat dat kinderen in de buurt kunnen komen
van de plaats waar u aan het maaien bent, zorg er dan voor dat een
andere verantwoordelijke volwassene toezicht op hen houdt.
LAAT KINDEREN NOOIT MEERIJDEN OP DE ZITMAAIER! Dit
moedigt hen aan om ook in de buurt van het apparaat te komen terwijl
de motor draait, waardoor ze ernstig gewond kunnen raken. Ze kunnen
dan naar het apparaat toe komen om mee te rijden als u het niet
verwacht, waardoor u hen zou kunnen overrijden.
Achteruit
Nooit achteruit maaien, tenzij dit
absoluut nodig is. Kijk voor en
tijdens het achteruitrijden steeds
omlaag en achterom, ook
wanneer de
maaimessen
uitgeschakeld.
Not for
Reproduction
3
Veiligheidsvoorschriften en informatie
Gebruik op een helling
U kunt ernstig gewond raken of zelfs om het leven komen als u dit apparaat op een
te steile helling gebruikt. Het gebruik van de maaier op een te steile helling of een
plaats waar u niet voldoende tractie hebt, kan ervoor zorgen dat u de controle over
de maaier verliest of kantelt.
Een goede vuistregel is de maaier nooit te gebruiken op een helling waarop u niet
achteruit kunt rijden (in de stand 2-wielaandrijving). Gebruik de maaier nooit op
hellingen die meer dan 1 m stijgen over een lengte van 6 m. Rijd altijd loodrecht op
en af hellingen, nooit zijwaarts.
Houd er ook rekening mee dat het oppervlak waarop u rijdt een grote invloed heeft
op de stabiliteit en de controle. Nat gras of een met ijs bedekt wegdek kunnen
ervoor zorgen dat u de maaier niet goed onder controle hebt.
Als u zich onzeker voelt over het gebruik van de maaier op hellingen, doe het dan
niet. Het is het risico niet waard.
Bewegende delen
Dit apparaat heeft veel bewegende delen die u of iemand anders kunnen verwonden. Als u
echter behoorlijk op de stoel zit en alle voorschriften in deze brochure volgt, kunt u het apparaat
veilig gebruiken.
Het maaidek is uitgerust met draaiende maaimessen die handen en voeten kunnen amputeren.
Laat niemand in de buurt van het apparaat terwijl de motor draait!
Om u, de gebruiker, te helpen dit apparaat veilig te gebruiken, is het uitgerust met een
veiligheidssysteem dat detecteert wanneer de gebruiker aanwezig is. Probeer NIET om het
systeem te wijzigen of te omzeilen. Raadpleeg onmiddellijk uw verdeler als het systeem niet alle in
deze handleiding vermelde veiligheidstests voor vergrendelingssystemen doorstaat.
Weggeslingerde voorwerpen
Dit apparaat heeft draaiende maaimessen. Deze messen kunnen rondslingerende
voorwerpen opnemen en wegslingeren, waardoor omstanders ernstig gewond kunnen
raken. Zorg ervoor dat u het te maaien gebied opruimt VOORDAT u begint te maaien.
Het apparaat niet gebruiken zonder de opvangbak of afvoerbeschermer (deflector).
Laat ook niemand in de buurt van de maaier komen terwijl de motor draait! Als er toch
iemand in de buurt komt, schakel de maaier dan onmiddellijk uit en wacht tot hij/zij weer
weg is.
Brandstof en onderhoud
Benzine is uiterst ontvlambaar. Benzinedampen zijn ook zeer ontvlambaar en kunnen
verre ontstekingsbronnen bereiken. Benzine mag enkel als brandstof worden gebruikt,
niet als oplos- of reinigingsmiddel. Het mag nooit worden bewaard op plaatsen waar de
dampen kunnen opbouwen of een ontstekingsbron, zoals een waakvlam, kunnen
bereiken. Brandstof moet worden bewaard in een goedgekeurde afgesloten plastic
benzinekan of in de brandstoftank van de tractor met de dop stevig dichtgedraaid.
Gemorste brandstof moet onmiddellijk worden opgeruimd.
Behoorlijk onderhoud is uitermate belangrijk voor de veiligheid en de prestaties van uw
apparaat. Zorg ervoor dat u de onderhoudsprocedures in deze handleiding uitvoert,
vooral het periodiek testen van het veiligheidssysteem.
Not for
Reproduction
4
Veiligheidsvoorschriften en informatie
WERKING - ALGEMEEN
1. Vooraleer u met de trekker begint te werken, moet u alle
richtlijnen en uitleg in de handleiding gelezen en op de
machine begrepen hebben en alle voorzorgsmaatregelen
zorgvuldig opgevolgd hebben.
2. Plaats nooit uw handen of voeten in de buurt van draaiende
onderdelen of onder de machine. Blijf altijd uit de buurt van de
afvoeropeningen.
3. Laat enkel volwassenen met een groot
verantwoordelijkheidsgevoel die bovendien ook vertrouwd
zijn met de machine, werken met de trekker. In bepaalde
gebieden kunnen trouwens ook leeftijdsbeperkingen gelden
voor het werken met een dergelijke machine.
4. Zorg ervoor dat er zich in de buurt waar u gaat werken geen
rotsen, speelgoed en/of andere obstakels bevinden die de
goede werking van de machine zouden kunnen hinderen. Het
gevaar bestaat trouwens dat deze voorwerpen door het
maaidek zouden worden rondgeslingerd.
5. Vooraleer u begint te maaien, moet u ervoor zorgen dat er
zich geen andere mensen in de buurt bevinden. Komt er
iemand naar u toe, dan dient u de trekker te stoppen en de
motor stil te leggen.
6. Voer geen passagiers mee op de trekker.
7. Maai niet terwijl u achteruit rijdt, tenzij dit absoluut
noodzakelijk is. Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar
achteren en naar beneden.
8. Richt de materiaalafvoer nooit op iemand. Vermijd het
materiaal af te voeren tegen een muur of een hindernis. Het
materiaal kan terugkaatsen naar de gebruiker. Leg het
maaidek stil wanneer u over een ondergrond met kiezelsteen
moet rijden.
9. Werk nooit met de machine zonder dat het volledige
grasopvangsysteem, de afvoerafscherming (deflector) of
andere veiligheidssystemen keurig op hun plaats gemonteerd
zijn.
10. Vertraag vooraleer u een bocht neemt.
11. Laat de trekker nooit achter met draaiende motor. Schakel
altijd eerst de PTO-koppeling uit, activeer de parkeerrem, leg
de motor stil en trek de sleutels uit het contact vooraleer u van
de trekker stapt.
12. Schakel het maaidek (PTO) uit wanneer u niet maait. Leg de
motor stil en wacht tot alle onderdelen volledig tot stilstand
zijn gekomen alvorens de machine te reinigen, het
grasopvangsysteem te verwijderen of de afvoerafscherming
vrij te maken.
13. Werk met deze machine enkel tijdens het daglicht of bij goed
kunstlicht.
14. Werk nooit met de machine terwijl u onder invloed bent van
drugs, geneesmiddelen of alcohol.
15. Let goed op het verkeer wanneer u in de buurt van een
openbare weg werkt of deze moet oversteken.
16. Wees extra voorzichtig als u de machine op een
aanhangwagen of in een vrachtwagen laadt.
17. Draag altijd oogbescherming terwijl u met deze machine
werkt.
18. Uit statistische gegevens blijkt dat vooral 60-plussers
betrokken zijn in een groot aantal ongelukken met trekkers en
maaiers. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van alle
bestuurders in kwestie om zo precies mogelijk te bepalen of
ze nog wel of niet meer in staat zijn een dergelijke machine
veilig te besturen en hun omgeving te vrijwaren van mogelijke
ongelukken.
19. Volg de aanbevelingen van de fabrikant in verband met
wielgewichten of tegengewichten.
20. Denk eraan dat het steeds de bestuurder van de trekker is die
verantwoordelijk zal worden gesteld voor ongelukken die hij
veroorzaakt aan derden of goederen van derden.
21. Alle bestuurders moeten ervoor zorgen dat ze een
professionele en praktijkgerichte opleiding krijgen om met
deze machine te werken.
22. Draag bij het werken met de trekker en de maaier steeds een
lange broek en beschermend schoeisel. Werk nooit
blootsvoets of op sandalen.
23. Vooraleer u de maaier gebruikt, moet u nagaan of de
maaibladen nog intact zijn, of ze niet beschadigd of versleten
zijn en of ze nog goed vastzitten. Versleten en/of
beschadigde onderdelen moeten onmiddellijk worden
vervangen.
24. Schakel hulpstukken altijd uit als u een van volgende
handelingen wenst te verrichten: bijtanken, een hulpstuk
regelen of verwijderen (tenzij de regeling kan gebeuren van
op de berijdersstoel).
25. Als u de machine parkeert, opbergt of om een bepaalde
redden onbeheerd achterlaat, moet u het maaidek steeds
volledig laten zakken, tenzij het maaidek mechanisch
vergrendeld wordt.
26. Alvorens de berijdersstoel te verlaten, om eender welke
reden, moet u de parkeerrem activeren, de aftakas
uitschakelen, de motor stilleggen en de sleutel uit het contact
verwijderen.
27. Om brandgevaar te verminderen, moet u ervoor zorgen dat
de machine vrij blijft van gras, bladeren en overtollige olie.
Stop of parkeer de machine niet boven droge bladeren, gras
of brandbaar materiaal.
TRANSPORT EN BERGING
1. Als u deze trekker transporteert op een open aanhangwagen,
moet u ervoor zorgen dat hij met de voorzijde in de rijrichting
staat. Mocht de trekker achterwaarts op de aanhangwagen
staan, dan kan de wind de motorkap optillen en deze ernstig
beschadigen.
2. Neem de nodige veiligheidsvoorschriften in acht als u de
trekker na transport of berging weer vult met brandstof.
3. Stal de machine nooit (met benzine) in een besloten, slecht
geventileerde ruimte. Brandstofdampen kunnen bij een
ontstekingsbron (zoals een verwarmingsketel, boiler enz.)
komen en een ontploffing veroorzaken. Brandstofdampen zijn
ook giftig voor mens en huisdier.
4. Neem voor het bergen van de trekker altijd de richtlijnen van
de motorleverancier in acht. U vindt deze richtlijnen in de
handleiding van uw motorleverancier. Volg deze richtlijnen
zowel voor een berging van korte duur als wanneer u de
machine voor langere duur opbergt.
5. Als u de machine weer in dienst stelt na een periode van
inactiviteit moet u ervoor zorgen dat u alle richtlijnen van uw
motorleverancier zo precies mogelijk navolgt.
6. Berg de machine of de brandstofvoorraad nooit op in een
plaats waar ze in contact zouden kunnen komen met vuur,
vonken of een waakvlam, van bv. bij een geiser. Laat de
machine volledig afkoelen vooraleer u ze opbergt.
Lees deze veiligheidsvoorschriften aandachtig en leef ze strikt na. Als u zich niet aan deze veiligheidsvoorschriften
houdt, kan dat tot gevolg hebben dat u de controle over de machine verliest, dat u schade veroorzaakt aan
eigendommen of gereedschap en dat uzelf en/of omstanders gewond raken met mogelijk de dood tot gevolg. Dit
maaidek kan handen en voeten amputeren en voorwerpen wegslingeren. Het driehoekje in de tekst duidt op
belangrijke waarschuwingen waarmee rekening moet worden gehouden.
Not for
Reproduction
5
Veiligheidsvoorschriften en informatie
GEBRUIK OP HELLINGEN
In heel wat gevallen heeft het verlies van controle over de trekker of
ongelukken, zoals het omkantelen van de trekker, precies te maken
met hellingen. Dergelijke ongelukken resulteren meestal in zware
verwondingen met mogelijk de dood tot gevolg. U dient dus extra
voorzichtig te zijn als u werkt op hellingen. Als u de helling niet
achteruit op kunt of als u zich niet veilig voelt, doet u er goed aan
niet op de helling te werken. Als u begint weg te glijden op een
helling kunt u de controle over uw machine niet meer terugkrijgen
door op de rem te gaan staan.
De voornaamste oorzaken die tot het verlies van controle over uw
machine kunnen leiden, zijn de volgende: onvoldoende grip van de
wielen, te hoge rijsnelheid, ongepast remgedrag, verstrooidheid,
een machine gebruiken die niet geschikt is voor de taak die u wenst
uit te voeren, verkeerd aangebrachte hulpstukken en een ongelijke
verdeling van de lading.
1. Maai hellingen door recht naar boven en recht naar beneden
te rijden. Rij nooit zijdelings op de flank van de helling.
2. Kijk uit voor kuilen, groeven of schokken. Op oneffen
ondergrond kan de machine omkantelen. In hoog gras
kunnen hindernissen verborgen zijn.
3. Kies een lage versnelling, zodat u niet hoeft te stoppen of
schakelen terwijl u op een helling werkt.
4. Maai niet wanneer het gras nat is. De banden kunnen hun
grip verliezen.
5. Laat de machine altijd in versnelling, in het bijzonder wanneer
u hellingen afrijdt. Schakel niet naar neutraal om de helling af
te rollen.
6. Vermijd starten, stoppen of draaien op een helling. Indien de
banden hun grip verliezen, schakel dan het maaidek uit en
rijd langzaam in een rechte lijn de helling af.
7. Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk
uit. Verander niet bruusk van snelheid of richting, want
hierdoor kan de machine kantelen.
8. Wees extra voorzichtig wanneer u werkt met een machine
met een grasopvangsysteem of een ander hulpstuk, want de
stabiliteit van de machine kan hierdoor worden beïnvloed.
9. Probeer nooit de machine te stabiliseren door uw voet op de
grond te plaatsen.
10. Maai niet in de buurt van sterke hellingen, sloten of
ophogingen. De maaier zou plots kunnen kantelen indien een
wiel over de rand van een afgrond of sloot geraakt, of indien
een rand inzakt.
11. Gebruik geen grasopvangsystemen op steile hellingen.
12. Maai geen hellingen waarop u niet kunt achteruit rijden.
13. Neem contact op met uw erkende verdeler voor de
aanbevolen wielgewichten of tegengewichten ter verbetering
van de stabiliteit.
14. Verwijder hindernissen zoals rotsen, grote takken enz.
15. Werk langzaam. De banden kunnen hun grip verliezen op
hellingen, ook wanneer de remmen correct werken.
16. Draai niet op hellingen. Als dit niet kan worden vermeden,
draai dan langzaam en geleidelijk naar beneden toe indien
mogelijk.
VOORTGETROKKEN UITRUSTING
1. Trek uitsluitend met een machine die voorzien is van een
trekhaak. Maak voortgetrokken uitrusting enkel vast aan een
trekhaak en nergens anders aan de machine.
2.Volg de aanbevelingen van de fabrikant in verband met het
maximaal toegelaten gewicht van voortgetrokken uitrusting
en het trekken van voortgetrokken uitrusting op hellingen.
3. Laat kinderen of andere personen nooit in of op de
voortgetrokken uitrusting klimmen.
4. Op hellingen kunnen de banden onder het gewicht van de
voortgetrokken uitrusting hun grip verliezen, zodat de
machine onbestuurbaar wordt.
5. Rij langzaam en houd rekening met een extra lange
remafstand.
6. Schakel niet in neutraal om de helling af te rollen.
KINDEREN
Als de bestuurder van de trekker niet aandachtig genoeg is, kunnen
er zich tragische ongelukken voordoen met spelende kinderen.
Kinderen voelen zich nu eenmaal vaak aangetrokken door de
machine en het maaien. Hou kinderen dus steeds in de gaten en
hou er rekening mee dat ze zich niet noodzakelijk meer op dezelfde
plek bevinden als enkele ogenblikken voordien.
1. Hou kinderen weg uit het maaigebied en zorg ervoor dat ze
onder het toezicht staan van een volwassene met een groot
verantwoordelijkheidsgevoel.
2. Wees attent en zet de machine uit als kinderen dichterbij
komen.
3. Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar beneden en naar
achteren.
4. Laat nooit kinderen meerijden, zelfs niet met de maaibladen
gedemonteerd. Ze zouden van de machine kunnen vallen en
ernstig letsel oplopen of door hun handelingen het veilige
gebruik van de machine in het gedrang brengen. Kinderen
die vroeger ooit hebben meegereden, kunnen plotseling in
het maaigebied komen om nogmaals mee te rijden en lopen
zo het gevaar om overreden te worden.
5. Laat de trekker ook nooit door kinderen besturen.
6. Wees extra voorzichtig bij dode hoeken, struiken, bomen en
andere voorwerpen die de zichtbaarheid zouden kunnen
belemmeren.
EMISSIES
1. De uitlaatgassen van deze machine bevatten stoffen die
schadelijk zijn voor de gezondheid en die bij bepaalde
hoeveelheden kanker kunnen veroorzaken of kunnen leiden
tot misvormingen en/of andere genetische afwijkingen bij de
geboorte.
2. Informatie over de duurzaamheidsperiode van de relevante
emissies en de luchtindex vindt u op het emissiselabel van de
motor.
ONTSTEKINGSSYSTEEM
1. Dit ontstekingssysteem door middel van een elektrische vonk
is conform de Canadese norm ICES-002.
WAARSCHUWING
Gebruik de machine nooit op hellingen met meer dan 17,6%
stijgingspercentage (10 graden), d.w.z. hellingen waarbij
over een afstand van 607 cm een hoogteverschil van 106
cm overwonnen wordt.
Als u de machine gebruikt op hellingen moet u extra
wielgewichten of tegengewichten gebruiken. Neem contact
op met uw geautoriseerd verdeler om na te gaan welke
gewichten voor uw machine beschikbaar zijn en welke
geschikt zijn om het werk in kwestie uit te voeren.
Kies de lage versnelling voordat u op de helling begint te
rijden. Zelfs indien u extra wielgewichten of tegengewichten
geplaatst hebt, moet u op hellingen vooral voorzichtig zijn
als u achter op de trekker een grasopvangsysteem
geïnstalleerd hebt.
Maai hellingen door recht naar BOVEN en recht naar
BENEDEN te rijden, NOOIT zijdelings tegen de flank van de
helling. Wees voorzichtig als u van richting verandert en
STOP of VERTREK NIET op een helling.
Not for
Reproduction
6
Veiligheidsvoorschriften en informatie
ONDERHOUD EN NAZICHT
Veilig omgaan met benzine
1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere mogelijke
ontstekingsbronnen.
2. Gebruik enkel goedgekeurde benzinerecipiënten.
3. Verwijder nooit de tankdop of tank nooit terwijl de motor
draait. Laat de motor afkoelen alvorens te tanken.
4. Tank nooit binnen, maar altijd buiten.
5. Plaats de machine of de brandstofrecipiënt nooit in de buurt
van een open vlam, vonken, of een waakvlam, zoals
bijvoorbeeld in de buurt van een geiser of een ander toestel.
6. Vul de recipiënten nooit in een voertuig of op de laadvloer van
een vrachtwagen met een kunststoffen bodembekleding.
Plaats recipiënten altijd op de grond, weg van uw voertuig,
alvorens ze te vullen.
7. Verwijder benzineaangedreven machines van de
vrachtwagen of de aanhangwagen en tank ze vol op de
grond. Indien dit niet mogelijk is, vul de machines dan op een
aanhangwagen met een draagbare recipiënt in plaats van met
het tankpistool.
8. Houd het tankpistool de hele tijd in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van de recipiënt totdat deze
gevuld is. Gebruik geen pistoolvergrendel/openingssysteem.
9. Indien u brandstof op uw kleren morst, moet u onmiddellijk
andere kleren aantrekken.
10. Overvul de tank nooit. Plaats de tankdop terug en zet hem
goed vast.
11. Wees extra voorzichtig in de omgang met benzine en andere
brandstoffen. Zij zijn ontvlambaar en de dampen die ze
ontwikkelen zijn ontplofbaar.
12. Indien er brandstof wordt gemorst, probeer dan niet de motor
te starten, maar verplaats de machine, weg van de plaats
waar gemorst werd, en zorg er nauwgezet voor op geen
enkele manier vonken te veroorzaken zolang de
brandstofdampen niet volledig zijn verdampt.
13. Plaats alle doppen zorgvuldig terug op de brandstoftank(s) en
de brandstofrecipiënt(en).
Service en onderhoud
1. Laat de machine nooit draaien in een gesloten ruimte waar de
koolstofmonoxidedampen zich kunnen ophopen.
2. Zorg ervoor dat de moeren en bouten, in het bijzonder de
bevestigingsbouten van de maaibladen, altijd goed vast staan
en houd het materieel in goede toestand.
3. Knoei nooit met de veiligheidssystemen. Controleer
regelmatig of ze naar behoren werken en voer de nodige
herstellingen uit indien ze niet goed werken.
4. Houd de machine vrij van gras, bladeren of andere
vuilophoping. Ruim gemorste olie of brandstof op.
5. Stop, leg de motor stil en controleer de machine nadat ze een
voorwerp geraakt heeft. Voer herstellingen uit indien nodig,
alvorens te herstarten.
6. Voer nooit afstellingen of herstellingen uit terwijl de motor
draait, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel is vermeld in de
handleiding van de motorfabrikant.
7. De onderdelen van het grasopvangsysteem staan bloot aan
slijtage en allerlei vormen van beschadiging, waardoor
bewegende onderdelen zichtbaar kunnen worden of objecten
unnen worden rondgeslingerd. Controleer deze onderdelen
op regelmatige basis en vervang ze desnoods door de
wisselstukken die de fabrikant daarvoor aanbeveelt.
8. Maaibladen zijn heel scherpe voorwerpen die diepe
snijwonden kunnen veroorzaken. Wikkel de maaibladen in
een omhulsel of draag handschoenen als u ze vastneemt.
Wees ook extra voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden
uitvoert aan de maaibladen.
9. Controleer regelmatig of de rem nog goed werkt. Voer
eventueel de nodige regelingen of herstelwerkzaamheden uit.
10. Onderhoud of vervang de veiligheids- en aanwijzingslabels
indien nodig.
11. Verwijder de brandstoffilter niet wanneer de motor heet is,
want gemorste benzine kan ontsteken. Plaats de klemmen
voor de brandstofleiding niet verder uit elkaar dan nodig.
Controleer of de klemmen de slang stevig over de filter
vasthouden na de installatie.
12. Gebruik geen benzine met METHANOL of gasohol met meer
dan 10% ETHANOL of benzineadditieven of wasbenzine,
want de motor/het brandstofsysteem kan hierdoor schade
oplopen.
13. Indien de brandstoftank moet worden afgetapt, doe dit dan
buiten.
14. Vervang een defecte knaldemper.
15. Gebruik bij het uitvoeren van herstelwerkzaamheden
uitsluitend door de fabrikant goedgekeurde wisselstukken.
16. Hou bij het uitvoeren van regelingen en
herstelwerkzaamheden altijd rekening met de specificaties en
instellingen opgegeven door de fabrikant.
17. Grote onderhouds- en herstelwerkzaamheden laat u best
gebeuren in erkende en door de fabrikant goedgekeurde
service centers.
18. Voer zelf geen grote herstelwerkzaamheden aan deze
machine uit tenzij u daarvoor de noodzakelijke technische
opleiding gekregen hebt. Verkeerd uitgevoerde
onderhoudswerkzaamheden kunnen tot gevaarlijke situaties,
schade aan de machine en een nietigverklaring van de
garantie leiden.
19. Denk er bij een maaidek met meer dan één blad aan dat het
éne blad het andere in beweging kan zetten.
20. Verander niets aan het motormanagement van de motor en
voer de motor niet op. Hoge motorsnelheden verhogen het
risico op ongelukken.
21. Koppel aangedreven hulpstukken los, leg de motor stil, haal
de sleutel uit het contact en maak de draden van de
ontstekingsbougies los in volgende gevallen: als u
ophopingen van gras en andere materialen in de uitvoer
wenst te verwijderen, als u onderhoudswerkzaamheden
wenst uit te voeren, als u een voorwerp geraakt hebt of als de
machine abnormaal begint te trillen. Hebt u een voorwerp
geraakt, dan moet u nagaan of de machine schade
opgelopen heeft en deze herstellen vooraleer u de machine
opnieuw mag opstarten en doorgaan met de
werkzaamheden.
22. Plaats uw handen nooit in de buurt van de koelventilator van
de hydrostatische pomp terwijl de motor nog loop. Deze
ventilator bevindt zich aan de bovenzijde van de aandrijfas.
23. Machines met hydraulische pompen, slangen of motoren:
WAARSCHUWING: Hydraulische vloeistof die onder druk
ontsnapt, kan voldoende kracht hebben om de huid te
doorboren en ernstig letsel te veroorzaken. Als een
lichaamsvreemde vloeistof in de huid wordt geïnjecteerd,
moet deze binnen enkele uren chirurgisch worden verwijderd
door een arts die vertrouwd is met deze vorm van letsel.
Zoniet kan koudvuur optreden. Houd uw lichaam en handen
weg van pengaten of openingen waaruit hydraulische
vloeistof onder hoge druk wordt verstoven. Gebruik voor het
opsporen van lekken papier of karton en niet uw handen.
Zorg ervoor dat alle hydraulische- vloeistofverbindingen goed
vast staan en dat alle hydraulische slangen en leidingen in
goede staat verkeren alvorens het systeem onder druk te
zetten. In geval van een lek dient u de machine onmiddellijk
te laten nazien door een geautoriseerd verdeler.
24. WAARSCHUWING: Energieaccumulator De veren op
verkeerde wijze losmaken kan ernstig letsel veroorzaken.
Veren mogen enkel door een geautoriseerd verdeler worden
verwijderd.
25. Modellen met een motorradiator: WAARSCHUWING:
Energieaccumulator Ter voorkoming van ernstig lichamelijk
letsel door hete koelvloeistof of een stoomlek mag u nooit de
radiatordop proberen verwijderen terwijl de motor draait. Leg
de motor stil en wacht tot hij afgekoeld is. Zelfs dan moet u
nog uiterst voorzichtig zijn wanneer u de dop verwijdert."
Not for
Reproduction
7
Identificatienummers
Identificatieplaatje
van de trekker
Identificatieplaatje
van het maaidek
Als u voor het bekomen van wisselstukken of
informatie of voor een onderhoudsbeurt contact
opneemt met uw geautoriseerd verdeler, MOET u deze
nummers bij u hebben.
Noteer de naam/het nummer van uw model, de identificatie -
nummers van fabrikant en de serienummers van de motor in
de daartoe voorziene ruimte zodat u deze gegevens achteraf
gemakkelijk kunt terugvinden. Deze nummers vindt u op de
aangegeven locaties.
Opmerking : raadpleeg de handleiding van de motor -
leverancier voor de locatie van de identificatienummers van
de motor.
MOTORGEGEVENS
Modelnaam en nummer
Productnummer van de trekker
PRODUCTGEGEVENS
Serienummer van de trekker
Naam van de verdeler
Aankoopdatum
Merk van de motor
Motorspecificaties
Datum aankoop
Serienummer van de motor
Productnummer van het maaidek
Serienummer van het maaidek
Identificatienumbers
SSAAMMPPLLEE
A. Productidentificatienummer van de fabrikant
B. Serienummer van de fabrikant
C. Nominaal vermogen in kilowatt
D. Maximale motorsnelheid in toeren per minuut
E. Naam en adres van de fabrikant
F. Jaar van fabricage
G. CE-logo (als bevestiging dat aan de CE-vereisten
wordt voldaan)
H. Gewicht van het toestel in kilogram
I. Gegarandeerd geluidsniveau in decibel
CE-identificatieplaatje
Part No. xxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxx
Serial No. xxxxxxxxxx
20xx
kW: x.xx
xxxx max
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxx dB
kg: xxx
A
B
C
D
E
F
G
H
I
Part No. xxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxx
Serial No. xxxxxxxxxx
20xx
kW: x.xx
xxxx max
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxx dB
kg: xxx
Not for
Reproduction
8
Waarschuwingsstickers
Waarschuwing : Lees de
gebruikershandleiding
Zorg ervoor dat u de gebruikers -
handleiding gelezen en begrepen
hebt vooraleer u met deze machine
begint te werken.
Gevaar : Rondslingerende
voorwerpen
De maaibladen van deze machine
kunnen allerlei voorwerpen (stenen,
steengruis,…) doen rondslingeren.
Hou omstaanders uit de buurt.
Waarschuwing : Trek de sleutel uit
het contact vooraleer u met een
onderhoudsbeurt begint
Haal de sleutel uit het contact en lees
de nodige technische documentatie
vooraleer u
onderhoudswerkzaamheden of
herstellingen uitvoert.
Gevaar : Kantelgevaar
Gebruik deze machine niet op
hellingen die steiler zijn dan 10°.
Gevaar : Amputatie
Deze machine is in staat ledematen te
amputeren. Hou omstaanders en
kinderen van de machine vandaan als
u werkt.
Gevaar : Amputatie
Dit maaidek is in staat ledematen te
amputeren. Hou handen en voeten
verwijderd van de maaibladen.
Veiligheidsplaatjes
Bij het ontwerp en de vervaardiging van deze machine werden
voor uw veiligheid en de betrouwbaarheid van de machine
verschillende principes in acht genomen die u mag verwachten
van een toonaangevende industriële fabrikant van machines
voor buitenwerkzaamheden.
Hoewel u door het lezen van deze handleiding en de daarin
beschreven veiligheidsvoorschriften de nodige basiskennis
verwerft om deze machine veilig en efficiënt te bedienen,
hebben wij een aantal veiligheidsplaatjes op de machine
aangebracht om u ook tijdens uw werkzaamheden met de
trekker aan deze belangrijke informatie te herinneren.
Alle waarschuwingsboodschappen (GEVAAR, WAARSCHUWING
en OPGEPAST) en richtlijnen die aangebracht zijn op uw
trekker en maaidek moet u grondig lezen en in acht nemen.
Worden deze instructies niet opgevolgd, dan bestaat gevaar voor
lichamelijk letsel. Deze informatie is voor uw eigen veiligheid
bedoeld en is uitermate belangrijk ! De hierna afgebeelde
veiligheids plaatjes bevinden zich op uw trekker en maaidek.
Als één van deze plaatjes is afgegaan of beschadigd, moet u
het onmiddellijk vervangen. Vraag uw geautoriseerd verdeler
om vervanging.
De plaatjes zijn gemakkelijk aan te brengen en vormen zowel
voor uzelf, als voor andere gebruikers een permanente
herinnering aan de vereiste veiligheids voorschriften, wat voor een
veilige en efficiënte bediening van de machine noodzakelijk is.
Waarschuwingspictogrammen
Not for
Reproduction
9
CE-veiligheidspictogrammen
Locatie van de waarschuwingsstickers
Vrijgavehendel
voor transmissie
stuknr. 1730202
173xxxx
Gebruiksaanwijzing, CE-
modellen, stuknr. 1723175
1723175
CE - Gevaar, draaiende
maaibladen, stuknr. 1720389
Hefsysteem voor
hulpstukken
stuknr. 1730263
Brandstofpeil
stuknr 1730172
1730172
1730263
TransportFree Float
CE - Gevaar, draaiende
maaibladen, stuknr.
1720389
IContacts-
leutelstanden
stuknr. 1722806
Not for
Reproduction
10
Functies en
bedieningsinstrumenten
Gasklephendel
De gasklep bepaalt de motorsnelheid. Duw de hendel
naar voren om de motorsnelheid te doen toenemen en
trek de hendel naar achteren om de motorsnelheid te
doen afnemen. Werk altijd met VOLGAS.
Choke
Sluit de choke bij een koude start. Open de choke zodra
de motor start. Bij een warme motor hoeft de choke
mogelijk niet te worden gebruikt. Duw de hendel naar
voren om de choke te sluiten.
Koplampen
Met de verlichtingsschakelaar worden de koplampen van
de zitmaaier in- en uitgeschakeld.
Uurmeter (niet op alle modellen)
De uurmeter meet het aantal uur dat de sleutel in de
stand AAN heeft gestaan.
Besturingsfuncties
In wat volgt wordt de functie van elk bedieningsinstrument kort toegelicht. Om te starten, stoppen, rijden en maaien
moet een combinatie van meerdere bedieningsinstrumenten in een specifieke volgorde worden gebruikt. Welke
combinatie en volgorde voor de diverse taken vereist zijn, vindt u onder MET DE ZITMAAIER WERKEN.
Figuur 1. Bedieningsinstrumenten
12V
102 cm
modellen
97 en
112 cm
modellen
Not for
Reproduction
Achteruitmaai-optie (RMO)
Dankzij de achteruitmaai-optie is het mogelijk om te maaien
(of andere hulpstukken te gebruiken die door de PTO
worden aangedreven) terwijl achteruit wordt gereden. Als u
ervoor kiest om achteruit te maaien, draait u aan de RMO-
sleutel nadat de PTO is geactiveerd. Het L.E.D. lampje licht
op en de bestuurder kan vanaf dat ogenblik achteruit
maaien. Telkens wanneer de PTO wordt geactiveerd moet
de RMO opnieuw worden geactiveerd, indien gewenst.
PTO-schakelaar
Met de PTO-schakelaar (Power Take-Off schakelaar)
worden hulpstukken geactiveerd en gedeactiveerd die
gebruik maken van de PTO. Om de PTO te activeren, trekt
u de schakelaar OMHOOG. Duw de schakelaar naar
BENEDEN om de PTO te deactiveren. Merk op dat de
bestuurder stevig op de bestuurdersstoel van de zitmaaier
moet zitten om de PTO te laten werken.
Contactschakelaar
Met de contactschakelaar wordt de motor gestart en
stopgezet; de schakelaar kan in drie standen staan:
OFF Zet de motor stop en schakelt het
(UIT) elektrische systeem uit.
RUN Laat de motor draaien en activeert het
(AAN) elektrische systeem.
START Zwengelt de motor aan om hem
te doen starten.
OPMERKING: laat de contactschakelaar nooit in de stand
AAN staan wanneer de motor niet draait - daardoor
ontlaadt de batterij.
Rijsnelheidspedalen
De vooruitrijsnelheid van de zitmaaier wordt geregeld met het
vooruitrijsnelheidspedaal. De achteruitrijsnelheid van de zitmaaier
wordt geregeld met het achteruitrijsnelheids-pedaal.
Wanneer u een van de pedalen indrukt neemt de
rijsnelheid toe. Merk op dat hoe meer het pedaal wordt
ingedrukt, hoe sneller de zitmaaier rijdt.
Snelheidsregelaar
De snelheidsregelaar wordt gebruikt om de
vooruitrijsnelheid te vergrendelen. De snelheidsregelaar
heeft vijf vergrendelposities.
Regeling van de maaihoogte
97 EN 112 CM MAAIDEKKEN - met de regelknop voor de
maaihoogte worden de maaihoogte van het maaidek
geregeld. De maaihoogte is onbeperkt instelbaar tussen
3,8 en 10 cm.
102 CM MAAIDEKKEN - met de hendel voor de maaihoogte worden
de maaihoogte van het maaidek geregeld. Druk de knop in om de
hendel vrij te geven, zet de hendel op de gewenste maaihoogte en
laat de knop los om de hendel te vergrendelen. De maaihoogte is
onbeperkt instelbaar tussen 2,5 en 9,2 cm.
11
Functies en bedieningsinstrumenten
Fijnafstelling van de maaihoogte
(alleen maaidekken van 102 cm)
De fijnafstelling van de maaihoogte wordt gebruikt om de
maaihoogte in te stellen op een hoogte tussen twee van
de vaste maaiposities.
Hendel van hefsysteem voor
hulpstukken
Met de hendel van het maaidekhefsysteem wordt het
maaidek omlaag en omhoog bewogen; de hendel heeft
twee mogelijke posities: transport en vrij bewegend. Zet
de hendel in de positie vrij bewegend om te maaien. Zet
de hendel in de transportpositie wanneer u de zitmaaier
gebruikt voor andere toepassingen dan maaien of
wanneer u de zitmaaier transporteert. Activeer de PTO
NIET wanneer het maaidek in de transportpositie
omhoog is gebracht want u zou dan de riem kunnen
beschadigen.
Hendel om de positie van
de bestuurdersstoel aan te passen
De stoel kan vooruit of achteruit worden geschoven. Trek
aan de hendel, geef de stoel de gewenste plaats en laat
de hendel los om de stoel op die positie te vergrendelen.
Vrijgavehendel voor de transmissie
Met de vrijgavehendel voor de transmissie wordt de
transmissie gedeactiveerd zodat de zitmaaier met de
hand kan worden voortgeduwd. Zie DE ZITMAAIER MET
DE HAND VOORTDUWEN voor bijkomende informatie.
Brandstoftank
Om de dop te verwijderen draait u ze naar links.
Stopcontact (niet op alle modellen)
Het stopcontact levert 12V gelijkstroom. De nominale
stroomsterkte van het accessoire mag maximaal
9 ampère bedragen.
Brandstofmeter
Geeft het peil van de brandstof in de tank weer.
Parkeerrem
De parkeerremknop wordt gebruikt om de parkeerrem in
te schakelen wanneer de zitmaaier stilstaat. Druk het
rempedaal volledig in en trek aan de knop om de
parkeerrem te activeren.
Rempedaal
Wanneer u het rempedaal indrukt wordt de rem van de
zitmaaier geactiveerd.
12V
Not for
Reproduction
12
Functies en bedieningsinstrumenten
Figuur 2. De parkeerrem inschakelen
A. Rijsnelheidspedalen
B. Rempedaal
C. Parkeerremknop
D. Knop van snelheidsregelaar
E. Uurmeter
F. 12V stroomadapter
Parkeerremfunctie
De parkeerrem inschakelen - zie figuur 2. Om de
parkeerrem in te schakelen laat u de rijsnelheidspedalen
(A) los, duwt u het rempedaal (B) volledig in, trekt u de
parkeerremknop (C) OMHOOG en laat u vervolgens het
rempedaal los.
De parkeerrem uitschakelen - zie figuur 2. Om de
parkeerrem uit te schakelen duwt u het rempedaal (B) in.
Uurmeter
(niet op alle modellen)
De uurmeter (E, figuur 2) meet het aantal uur dat de
sleutel in de stand AAN heeft gestaan.
B
12 Volt stopcontact
(niet op alle modellen)
Het 12 volt stopcontact voor accessoires bevindt zich in
de linkerhouder (F, figuur 2). Het kan worden gebruikt om
kleine elektronische toestellen van stroom te voorzien. De
nominale stroomsterkte van het accessoire mag
maximaal 9 ampère bedragen.
OPMERKING: wanneer u een 12-volt accessoire gebruikt
kan dat de batterij doen ontladen, zeker wanneer de
motor stationair draait. Wanneer u het stopcontact voor
accessoires niet gebruikt, moet het met de rubberen stop
worden afgesloten om te voorkomen dat kortsluitingen
zouden ontstaan door vocht. Water dat in het stopcontact
terechtkomt, kan kortsluitingen veroorzaken.
OPGEPAST
Vermijd letsels. Voor een veilig gebruik is uw
volledige aandacht vereist. Draag geen
koptelefoon om tijdens het besturen van de
machine naar de radio of muziek te luisteren.
C
A
F
E
D
Werking van snelheidsregelaar
DE SNELHEIDSREGELAAR ACTIVEREN:
1. Trek de knop van de snelheidsregelaar (D, figuur 2)
omhoog.
2. Duw het vooruitrijsnelheidspedaal (A) in.
3. Til de knop van de snelheidsregelaar (D) omhoog
wanneer de gewenste snelheid is bereikt. De
snelheidsregelaar wordt in een van de vijf
vergrendelstanden vergrendeld.
DE SNELHEIDSREGELAAR UITSCHAKELEN:
1. Duw het rempedaal (B) in.
OF
2. Duw het vooruitrijsnelheidspedaal (A) in.
Not for
Reproduction
13
De zitmaaier gebruiken
Algemene gebruiksveiligheid
Zorg ervoor dat u alle informatie onder Veiligheid en
Gebruik hebt gelezen voor u de machine probeert te
gebruiken. Leer alle bedieningsinstrumenten goed kennen
en zorg dat u weet hoe u de maaier moet doen stoppen.
Brandstof bijvullen
Om brandstof toe te voegen:
1. Verwijder de dop van de brandstoftank (A, figuur 3).
2. Vul de tank. Voeg niet te veel brandstof toe. Laat
ruimte in de tank voro het uitzetten van de brandstof.
Raadpleeg de handleiding van uw motorleverancier
voor specifieke aanbevelingen.
3. Zet de dop op de brandstoftank en draai ze goed vast.
De motor starten
1. Druk het rempedaal volledig in of activeer de
parkeerrem terwijl u op de bestuurdersstoel zit.
2. Let erop dat u met uw voet de rijsnelheidspedalen niet
indrukt en dat de snelheidsregelaar in de neutrale
stand staat.
3. Ontkoppel de PTO-koppeling.
4. Zet de gasklephendel op volgas.
5. Sluit de choke.
OPMERKING: bij een warme motor hoeft de choke
mogelijk niet te worden gebruikt.
6. Steek de sleutel in het contact en draai hem in de
stand START.
7. Als de motor is gestart zet u de gasklephendel op
halve snelheid. Laat de motor gedurende ten minste
30 seconden warmlopen.
8. Zet de gasklephendel op volgas.
OPMERKING: in een noodgeval kan de motor direct
worden stilgelegd door de contactsleutel in de stand
STOP te draaien Gebruik deze methode uitsluitend in
noodsituaties. Om de motor op de normale manier stil te
leggen volgt u de procedure die onder DE ZITMAAIER
STOPZETTEN wordt beschreven.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig met benzine. Het is een uiterst
ontvlambaar product. Voeg geen benzine toe
wanneer de motor nog warm is omdat hij nog niet
voldoende is afgekoeld. Vermijd vonken en vuur
en laat niet toe dat er wordt gerookt in de
onmiddellijke omgeving. Voeg niet te veel
brandstof toe en veeg gemorste brandstof weg.
Gebruik geen benzine die METHANOL bevat,
geen gasohol met meer dan 10% ETHANOL
en ook geen benzine-additieven of
superbenzine want daardoor kan de motor of
het brandstofsysteem beschadigd worden.
VEILIGHEIDS -
VERGRENDELSYSTEEM
Deze machine is uitgerust met een veiligheids vergrendeling en
andere veiligheidssystemen. Deze zijn speciaal ontworpen voor
uw veiligheid. Knoei niet met deze veiligheids systemen en
probeer ze ook niet te omzeilen. Controleer deze systemen
regelmatig op hun goede werking.
Controle op de VEILIGE werking
Uw machine is uitgerust met een zitveiligheidssysteem.
Controleer de goede werking van dit systeem tweemaal per jaar,
in de lente en in de herfst aan de hand van volgende tests.
Test 1 - De motor mag NIET aanslaan :
als de PTO-koppeling is ingeschakeld, OF
als het rempedaal niet volledig ingedrukt is (of de parkeerrem
niet ingeschakeld is), OF
als de snelheidsregelaar ingeschakeld is.
Test 2 - De motor MOET aanslaan en starten als::
de bestuurder op de stoel zit, EN
als de PTO-koppeling niet is ingeschakeld EN
als het rempedaal volledig ingedrukt is (of de parkeerrem
ingeschakeld is) EN
als de snelheidsregelaar zich in de stand NEUTRAAL bevindt.
Test 3 - De motor moet AFSLAAN:
als de berijder rechtstaat uit de berijdersstoel en de PTO-
koppeling is ingeschakeld, OF
Test 4 - Controle op de aandrijving van de maaibladen
Als de schakelaar voor de elektrische PTO-koppeling in de stand
uit wordt gezet (of als de berijder opstaat uit de berijdersstoel),
moeten de maaibladen en de aandrijfriem binnen 5 seconden
volledig stilvallen. Als de aandrijfriem niet binnen 5 seconden
volledig stilvalt, contact opnemen met uw geautoriseerde
verdeler.
Test 5 - Veiligheid voor de optie Achteruit maaien (RMO):
De motor moet afslaan indien geprobeerd wordt achteruit te
rijden terwijl de PTO-koppeling is ingeschakeld en de optie
Achteruit maaien niet is geactiveerd.
Het RMO-lampje moet branden wanneer de optie Achteruit
maaien (RMO) is geactiveerd.
Opmerking : eenmaal de motor is stilgevallen en de berijder
opnieuw plaats genomen heeft op de berijdersstoel, moet de
elektrische PTO-koppeling eerst uitgeschakeld worden vooraleer
de motor opnieuw kan worden gestart.
WAARSCHUWING
Als een veiligheidstest negatief uitvalt, mag u met de
machine niet werken, maar dient u onmiddellijk
contact op te nemen met uw geautoriseerd verdeler.
Probeer in geen enkel geval de veiligheids -
vergrendeling te omzeilen.
Not for
Reproduction
WAARSCHUWING
De motor zal afslaan indien het pedaal voor de achterwaartse
rijsnelheid wordt ingedrukt met geactiveerde PTO en niet
geactiveerde RMO. De gebruiker moet altijd de PTO
ontkoppelen voordat wegen of paden worden overgestoken
die gebruikt worden door andere voertuigen. Het plotseling
wegvallen van aandrijving kan gevaarlijke situatie's opleveren.
14
De zitmaaier gebruiken
De zitmaaier en motor stopzetten
1. Zet de rijsnelheidsregeling(en) in de neutrale stand.
2. Zet de PTO-koppeling uit en wacht tot alle bewegende
onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
3. Briggs & Stratton modellen: zet de gasklephendel in
de stand TRAAG en draai de contactsleutel in de stand
UIT. Haal de sleutel uit het contact.
Kohler modellen: zet de gasklephendel in de stand
SNEL en draai de contactsleutel in de stand UIT. Haal de
sleutel uit het contact.
Met de zitmaaier rijden
1. Ga op de bestuurdersstoel zitten en pas de positie van
de stoel zo aan dat u gemakkelijk bij alle
bedieningselementen kan en het display op het
dashboard kan lezen.
2. Activeer de parkeerrem.
3. Zorg ervoor dat de PTO-schakelaar uitgeschakeld is.
4. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN).
5. Schakel de parkeerrem uit en laat het rempedaal los.
6. Duw het vooruitrijsnelheidspedaal in om vooruit te rijden.
Laat het pedaal los om te stoppen. Merk op dat hoe
meer het pedaal wordt ingedrukt, hoe sneller de
zitmaaier rijdt.
7. Stop de zitmaaier door de rijsnelheidspedalen los te
laten, de parkeerrem te activeren en de motor stil te
leggen (zie DE ZITMAAIER EN MOTOR
STOPZETTEN).
Maaien
1. Zet de maaihoogte van het maaidek in op het gewenste
niveau en stel de dieptemeterwielen in op de juiste
hoogte (indien van toepassing).
2. Activeer de parkeerrem. Zorg ervoor dat de PTO-
schakelaar uitgeschakeld is.
3. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN).
4. Laat het maaidek volledig zakken met behulp van de
hendel van het hefsysteem voor hulpstukken en stel de
maaihoogte in.
5. Zet de gasklephendel op volgas.
6. Activeer de PTO-koppeling (maaidek).
7. Begin te maaien.
8. Wanneer u klaar bent, schakelt u de PTO-koppeling uit
en brengt u het maaidek omhoog met behulp van de
hendel van het hefsysteem voor hulpstukken.
9. Leg de motor stil (zie DE ZITMAAIER EN MOTOR
STOPZETTEN).
DE TREKKER MAG NIET WORDEN
GESLEEPT
Als u de trekker sleept, zal de transmissie worden
beschadigd. • Probeer niet met een ander voertuig
de trekker voort te duwen of te slepen. • Verplaats
de vrijgavehendel voor de transmissie niet als de
motor nog loopt.
Figuur 3. Vrijgavehendel voor transmissie
en brandstoftank
A. Dop van brandstoftank
B. Vrijgavehendel voor de transmissie
B
A
Achteruit maaien
Als een bestuurder kiest voor achterwaarts te maaien, het
RMO-systeem kan worden geactiveerd. Om de
achteruitmaai-optie (RMO) te gebruiken, draai de RMO-
sleutel nadat de PTO is geactiveerd. Het controlelampje zal
oplichten, en de gebruiker kan nu maaien in de achteruit.
Iedere keer dat de PTO is ontkoppeld, dient de RMO-optie
te worden gereactiveerd indien gewenst. De sleutel dient
verwijderd te worden om toegang tot RMO te beperken.
Achterwaartse aandrijving
hulpstukken
Als een bestuurder kiest voor het achterwaarts aandrijven
van een PTO aangedreven hulpstuk, het RMO-systeem kan
worden geactiveerd. Om de achteruitmaai-optie (RMO) te
gebruiken, draai de RMO-sleutel nadat de PTO is
geactiveerd. Het controlelampje zal oplichten, en de
gebruiker kan achterwaarts aandrijven. Iedere keer dat de
PTO is ontkoppeld, dient de RMO-optie te worden
gereactiveerd indien gewenst. De sleutel dient verwijderd te
worden om toegang tot RMO te beperken.
De trekker met de hand voortduwen
1. Schakel de PTO-koppeling uit en zet de motor af.
2. Trek vrijgavehendel voor de transmissie circa 6,4 cm
naar achteren om deze in de vrijgavepositie te
vergrendelen (B, figuur 3).
3. De trekker kan nu met de hand worden voortgeduwd.
WAARSCHUWING
Achteruit maaien kan gevaarlijk zijn voor omstanders.
Tragische ongevallen kunnen voorkomen indien de
bestuurder niet allert is op de aanwezigheid van kinderen.
Schakel nooit de optie Achteruit maaien (RMO) in als er
kinderen aanwezig zijn. Kinderen voelen zich vaak tot de
machine aangetrokken en het maaien.
Not for
Reproduction
15
De zitmaaier gebruiken
Figuur 4. Het maaidek omhoog brengen en laten
zakken
A. Hendel van maaidekhefsysteem
B. Maaihoogteregelinrichting
A
B
De maaihoogte instellen -
97 en 112 cm maaidek
De hendel van het maaidekhefsysteem (A, figuur 4) wordt
gebruikt om het maaidek tot de maaihoogte te laten
zakken en om het maaidek tot de transportpositie
omhoog te brengen.
Om het maaidek te laten zakken trekt u de hendel van het
maaidekhefsysteem (A) een klein beetje achteruit om
hem vervolgens naar links te duwen en naar beneden te
laten zakken. Om het maaidek omhoog te brengen voor
het transport, trekt u de hendel van het maaidekhef-
systeem (A) omhoog en vergrendelt u de hendel in de
uitsparing aan de rechterkant. Laat het maaidek niet
maaien tijdens het transport.
Met de maaihoogteregelknop (B, figuur 4) regelt u de
maaihoogte van het maaidek. De maaihoogte is
onbeperkt instelbaar tussen ongeveer 3,8 en 10 cm.
Draai de knop naar rechts om het maaidek omhoog te
brengen en naar links om het maaidek te laten zakken.
Figuur 6. Maaihoogteregeling - 102 cm maaidek
A. Maaihoogtehendel
B. Fijnregeling
De maaihoogte instellen -
102 cm maaidek
De hendel van het maaidekhefsysteem (A, figuur 5) wordt
gebruikt om het maaidek tot de maaihoogte te laten
zakken en om het maaidek tot de transportpositie
omhoog te brengen.
Om het maaidek te laten zakken trekt u de hendel van het
maaidekhefsysteem (A) een klein beetje achteruit om
hem vervolgens naar links te duwen en naar beneden te
laten zakken. Om het maaidek omhoog te brengen voor
het transport, trekt u de hendel van het maaidekhef-
systeem (A) omhoog en vergrendelt u de hendel in de
uitsparing aan de rechterkant. Laat het maaidek niet
maaien tijdens het transport.
Met de maaihoogteregelhendel (A, figuur 6) regelt u de
maaihoogte van het maaidek. De knop kan in vijf standen
worden gezet. De hoogste maaipositie moet worden
gebruikt voor het transport van en naar het gazon (laat de
messen niet maaien wanneer het maaidek in de hoogste
stand staat). De onderste 4 standen worden tijdens het
maaien gebruikt.
Stel de hendel zo in dat het maaidek maximaal 1/3 van de
hoogte van het gras afmaait.
Als de gewenste maaihoogte tussen twee standen in valt,
gebruikt u de fijnregeling van de maaihoogte (B) om de
correcte hoogte in te stellen.
A
B
Figuur 5. Het maaidek omhoog brengen en laten
zakken - 102 cm maaidek
A. Hendel van maaidekhefsysteem
B. Maaihoogteregelinrichting
A
B
Not for
Reproduction
16
De zitmaaier gebruiken
Een mulchmaaier gebruiken
(102 cm modellen)
Voordelen van goed mulchen
Een mulchmaaier zorgt ervoor dat grassnippers in zo klein
mogelijke deeltjes versnipperd en vervolgens over het gazon
verspreid worden. Deze kleine grassnippers kunnen dan
heel snel worden omgezet in een voedzaam bijproduct voor
uw gazon. Onder ideale omstandigheden zult u op uw gazon
haast geen overblijvende grassnippers meer aantreffen.
Beperkingen van mulchmaaiers
Mulchmaaiers functioneren niet naar behoren als het gras
nat of te hoog is. Nog meer dan bij een gewone maaier het
geval is, vraagt een mulchmaaier om droog gras waarvan
niet meer dan 1/3 van de hoogte wordt afgemaaid.
Voor hoog of nat gras en snelgroeiend gras is het beter het
afgemaaide gras gewoon te verspreiden over het gazon
(uitvoer langs de zijkant). Gebruik de maaier bij de eerste
twee of drie maaibeurten in de lente ook nog niet als
mulchmaaier.
Aangepaste rijsnelheid en motortoerental
Geef volgas om de maaibladen zo snel mogelijk te laten
draaien en rij traag heen en weer zodat de grassnippers heel
fijn kunnen versnipperd worden. De rijsnelheid tijdens het
mulchen moet onder gelijke omstandigheden ongeveer de
helft bedragen van de rijsnelheid tijdens het verspreiden
(uitvoer langs de zijkant). Aangezien voor het mulchen meer
pk vereist is dan voor het verspreiden van grassnippers, is
het voor een goed resultaat bij het mulchen uitermate
belangrijk dat een lage rijsnelheid gekozen wordt.
Juiste maaihoogte
Als te grote delen van de grasplantjes ineens worden
afgemaaid, heeft dit een nadelige invloed op de groei van
het gras aangezien de structuur van de grasplantjes
gevoelig wordt verzwakt. Een goede regel om te onthouden,
is de 1/3-regel: maai nooit meer dan 1/3 van de hoogte van
het gras af en nooit meer dan 2,5 cm per keer.
Het beste resultaat bij het mulchen bekomt men als men
hooguit 1 tot 2 cm van het gras afmaait. Op deze wijze
blijven de grassnippers klein en kunnen ze vlug worden
verteerd door de bodem (veel vlugger dan bij grote
grassnippers het geval zou zijn). De ideale maaihoogte
hangt natuurlijk ook wel voor een stuk af van de tijd van het
jaar, van het klimaat, van de conditie waarin uw gazon
verkeert enz. Om een ideaal maairesultaat te bekomen, is
het dus aangewezen om zelf ook wat te experimenteren met
de keuze van rijsnelheid en maaihoogte. Begin met een
hoge maaihoogte en ga pas daarna over naar een wat
lagere instelling, afhankelijk van de omstandigheden en uw
eigen voorkeur. De beste resultaten krijgt u als u kruisgewijs
maait.
De zijdelingse deflector gebruiken
Als u terugkeert uit vakantie en/of als het gras fel gegroeid is,
moet u niet op de gebruikelijke manier proberen te mulchen.
Gebruik de zijdelingse uitvoer van uw maaier die speciaal
daarvoor voorzien is en verspreid de grassnippers gewoon
over uw gazon.
Geef altijd volgas. Rij met een aangepaste snelheid,
afhankelijk van de hoogte en de dikte van het te maaien gras.
Als u de motor hoort vertragen, maait u te snel en moet u een
lagere rijsnelheid kiezen. Maai het gras als het tussen 7,5 en
13 cm lang is. Maai nooit meer dan 2,5 cm per keer af.
Gebruik het maaidek niet zonder de zijdelingse deflector of
de mulcher.
1. Til de afdekkap van de mulcher op (B, Figuur 7).
2. Plaats de zijdelingse deflector (A) onder de afdekkap van
de mulcher. De zijdelingse deflector kan aan de
bevestigingsstang van de mulcher gehangen worden. Hij
wordt op zijn plaats gehouden door de afdekkap van de
mulcher.
3. Laat de afdekkap van de mulcher los.
WAARSCHUWING
Gebruik het maaidek niet zonder de zijdelingse
deflector of de mulcher.
A
B
Figuur 7. De zijdelingse deflector plaatsen
A. Zijdelingse deflector
B. Kap van de mulcher
Not for
Reproduction
Berging
Voor u de zitmaaier aan het einde van het seizoen voor
lange tijd opbergt, leest u de instructies voor onderhoud
en berging in het onderdeel Veiligheidsvoorschriften en
voert u vervolgens de volgende stappen uit:
Schakel de PTO-koppeling uit, schakel de parkeerrem
in en verwijder de sleutel uit het contact.
Voer de taken voor motoronderhoud en berging uit die
in de handleiding van de motorleverancier vermeld
worden. Dat omvat het aftappen van het
brandstofsysteem of het toevoegen van een
stabilisator aan de brandstof (berg een machine met
brandstof niet op in een afgesloten ruimte - zie
waarschuwing).
De levensduur van de batterij neemt toe als zij wordt
verwijderd, op een koele en droge plaats wordt
bewaard en ongeveer een keer per maand volledig
wordt opgeladen. Als u de batterij in de zitmaaier laat
zitten, koppelt u de negatieve kabel los.
Voor u de zitmaaier start nadat hij werd opgeborgen:
Controleer het peil van alle vloeistoffen. Controleer
alle onderhoudspunten.
Voer de aanbevolen controles en procedures uit die in
de handleiding van de motorleverancier vermeld
worden.
Laat de motor meerdere minuten warmlopen voor u
de maaier begint te gebruiken.
17
De zitmaaier gebruiken
Een aanhanger bevestigen
De maximaal toegelaten horizontale trekkracht op de
koppelstand bedraagt 280 Newton. De maximaal
toegelaten verticale kracht op de koppelstand bedraagt
160 Newton. Dat komt overeen met het trekken van een
aanhangwagen van 113 kg op een helling van 10 graden.
Bevestig de aanhangwagen met een trekhaakpen (A,
figuur 8) en klem (B) van de correcte grootte.
WAARSCHUWING
Berg de machine (met brandstof) nooit op in een
afgesloten, slecht geventileerde ruimte. De kans
bestaat dat benzinedampen in contact komen
met een ontstekingsbron (zoals een geiser,
boiler, enz.) en een explosie veroorzaken.
Brandstofdampen zijn ook giftig voor mens en dier.
Figuur 8. Aanbevolen aanhangergewicht
A. Trekhaakpen
B. Klem
A
B
Not for
Reproduction
18
Periodiek
onderhoud
ONDERHOUDSSCHEMA EN VOORSCHRIFTEN
Het gewone, periodieke onderhoud van uw zitmaaier en maaidek gebeurt het best volgens het volgende schema.
De bandenspanning controleren
De bandenspanning moet op regelmatige tijdstippen
worden gecontroleerd en op de waarden in de tabel
worden gehouden in figuur 9. Merk op dat deze waarden
lichtjes kunnen afwijken van de maximale
bandenspanning die op de zijkant van de banden wordt
vermeld. De drukwaarden in de tabel zijn ideale waarden
voor de beste tractie en maaikwaliteit en voor een langere
levensduur van de banden.
Figuur 9. Bandenspanning
Bandenmaat PSI bar
22 x 10,0-8 10 0,68
20 x 8,0-8 10 0,68
15 x 6,0-6 12-14 0,82-0,96
ZITMAAIER EN MAAIDEK
Om de 8 uur of dagelijks *
Controleer het veiligheidsvergrendelsysteem
Reinig de zitmaaier en het maaidek
Verwijder zichtbaar afvalmateriaal uit de motorruimte
Om de 25 uur of jaarlijks *
Controleer de remwerking van de maaibladen
Controleer de zitmaaier/het maaidek op loszittende
bevestigingsmiddelen
Controleer de bandenspanning
Om de 50 uur of jaarlijks *
Controleer de remwerking van de zitmaaier
Reinig de accu en kabels
Raadpleeg uw dealer jaarlijks om
Smeer de zitmaaier en het maaidek
Controleer de maaibladen **
* Welke als eerste komt
** Controleer de bladen vaker op plaatsen met zandige
bodem of in zeer stoffige omgevingen.
MOTOR
Eerste 5 uur
Ververs de motorolie
Om de 8 uur of dagelijks *
Controleer het oliepeil van de motor
Om de 25 uur of jaarlijks *
Reinig het luchtfilter en voorfilter **
Om de 50 uur of jaarlijks *
Ververs de motorolie
Vervang het oliefilter
Jaarlijks
Vervang het luchtfilter
Vervang het voorfilter
Raadpleeg uw dealer jaarlijks om
Inspecteer de geluiddemper
Vervang de ontstekingsbougie
Vervang het brandstoffilter
Reinig het luchtkoelsysteem van de motor
* Welke als eerste komt
** In stoffige omgevingen of als vuil in de lucht aanwezig
is, moet u vaker reinigen
Not for
Reproduction
19
Periodiek onderhoud
Controle van het
veiligheidsvergrendelsysteem
Onderhoudsinterval: elk voor- en najaar
Controleer of het veiligheidsvergrendelsysteem correct
functioneert aan de hand van de testprocedure. Als uit
een test blijkt dat uw zitmaaier niet correct functioneert,
neemt u contact op met uw verdeler.
Controle van remwerking
van het maaidek
De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek
moeten volledig tot stilstand komen binnen de vijf
seconden na het uitschakelen van de elektrische PTO-
schakelaar.
1. Start de motor wanneer de zitmaaier in vrijloop staat,
de PTO-koppeling uitgeschakeld is en de bestuurder
op de stoel zit.
2. Kijk over de linker voetsteun naar de aandrijfriem van
het maaidek. Schakel de PTO-koppeling in en wacht
meerdere seconden. Schakel de PTO-koppeling uit
en ga na hoeveel tijd de aandrijfriem van het maaidek
nodig heeft om te stoppen.
3. Als de aandrijfriem van het maaidek niet binnen de vijf
seconden stopt, contact opnemen met uw verdeler.
Onderhoud van de batterij
De batterij en batterijkabels schoonmaken
1. Koppel de batterijkabels los van de batterij en begin
daarbij met de negatieve kabel (A, figuur 10) gevolgd
door de afdekking en de positieve kabel (B).
2. Draai de vleugelmoer en de ring (D) los.
3. Draai de opsluitstaaf (C) omhoog en weg van de
batterij. Bevestig de staaf op de stuurkolom.
4. Verwijder de batterij (E).
5. Maak het batterijvak schoon met een oplossing van
soda en water.
6. Maak de polen van de batterij en de uiteinden van de
kabels schoon met een staalborstel en
schoonmaakmiddel voor batterijpolen tot ze glanzen.
7. Plaats de batterij (E) weer in het batterijvak. Bevestig ze
met de opsluitstaaf (C) en de vleugelmoer en ring (D).
8. Sluit de batterijkabels opnieuw aan: eerst de positieve
kabel (B) en daarna de negatieve kabel (A).
9. Breng een laagje petrolatum of niet-geleidend
smeervet aan op de uiteinden van de batterijkabels en
polen.
WAARSCHUWING
Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet u de
negatieve batterijkabel als EERSTE loskoppelen en
als LAATSTE terug aansluiten. Doet u dat niet, dan
bestaat de kans op kortsluiting tussen de positieve
pool en een stuk gereedschap.
Figuur 10. Onderhoud van de batterij
A. Negatieve kabel
B. Positieve kabel en afdekking
C. Opsluitstaaf
D. Vleugelmoer en ring
E. Batterij
D
E
C
A
B
Not for
Reproduction
20
Periodiek onderhoud
Motorolie controleren en bijvullen
1. Leg de motor stil en activeer de parkeerrem.
2. Maak het gebied rond de oliemeetstaaf (C, figuur 11 of
12) schoon.
3. Verwijder de oliemeetstaaf (C) en maak hem schoon
met een stuk keukenrol.
4. Steek de oliemeetstaaf (C) weer in de motor. Briggs
& Stratton modellen: draai de dop weer op de koker.
Kohler modellen: duw de dop (C) stevig op zijn
plaats.
5. Verwijder de oliemeetstaaf en lees het oliepeil af. Het
oliepeil moet tussen de markeringen “FULL” en “ADD”
staan. Als dat niet het geval is, voegt u olie toe volgens
de aanbevelingen uit het schema (figuur 13).
Figuur 12. Briggs & Stratton modellen met twee
cilinders
A. Olieaftapklep
B. Oliefilter
C. Oliemeetstaaf
A
C
B
Figuur 11. Briggs & Stratton modellen met één
cilinder
A. Olieaftapklep
B. Oliefilter
C. Oliemeetstaaf
A
C
B
Not for
Reproduction
21
Periodiek onderhoud
Figuur 13. Aanbevolen motorolie -
Briggs & Stratton modellen
Use oil classified API Service Class SF,
SG, SH, SJ or better with SAE Viscosity:
10080604020 320-20
3827164-7
0-18-30
˚F
˚C
30 Conventional**
Synthetic 5W-30, 10W-30
5W-30
10W-30
Conventional*
*CAUTION: Air cooled engines run hotter than automotive engines.
The use of non-synthetic multi-viscosity oils (5W-30, 10W-30, etc.)
in temperatures above 40º F (4ºC) will result in higher than normal
oil consumption. When using a multi-viscosity oil, check oil level
more frequently.
**CAUTION: SAE 30 oil, if used below 40º F (4ºC), will result in hard
starting and possible engine bore damage due to inadequate
lubrication.
De motorolie verversen
BRIGGS & STRATTON MODELLEN
Oliecapaciteit: ongeveer 1,8 liter als de filter niet wordt
vervangen.
OPMERKING: ververs de motorolie wanneer de motor
warm is. Laat de motor een paar minuten draaien, leg de
motor stil en laat hem afkoelen tot hij niet langer heet
maar wel nog warm is.
1. Maak het gebied rond de oliemeetstaaf (C, figuur 11
of 12) en de olieaftapklep (A) schoon
2. Tap de motorolie af.
3. Vul het carter met olie. Zie HET MOTOROLIEPEIL
CONTROLEREN.
De motorolie verversen
en de filter vervangen
BRIGGS & STRATTON MODELLEN
Oliecapaciteit: ongeveer 1,9 liter wanneer de filter wordt
vervangen.
OPMERKING: ververs de motorolie wanneer de motor
warm is. Laat de motor een paar minuten draaien, leg de
motor stil en laat hem afkoelen tot hij niet langer heet
maar wel nog warm is.
1. Maak het gebied rond de oliemeetstaaf (C, figuur 11
of 12) en de olieaftapklep (A) schoon
2. Tap de motorolie af.
3. Verwijder de oliefilter (B). Gooi de filter weg.
4. Doe een druppel olie op uw vinger en maak daarmee
de rubberen afdichtring aan de onderkant van de
nieuwe filter vochtig.
5. Draai de filter naar rechts tot de rubberen afdichtring
tegen de metalen filterbasis komt. Draai vervolgens
nog 1/2 tot 3/4 omwenteling aan.
6. Vul het carter met olie. Zie HET MOTOROLIEPEIL
CONTROLEREN.
7. Laat de motor proefdraaien om na te gaan of er geen
lekken zijn. Leg de motor stil en controleer het oliepeil
na één minuut opnieuw.
Not for
Reproduction
22
Periodiek onderhoud
Figuur 14. Luchtfilterconstructie - Briggs & Stratton
modellen met twee cilinders
A. Schroefknoppen
B. Luchtfilterafdekking
C. Luchtfilter
D. Voorreiniger
De luchtfilter en voorreiniger
onderhouden
BRIGGS & STRATTON MODELLEN MET TWEE CILINDERS
De luchtfilter verwijderen en installeren
1. Schroef de vier knoppen (A, figuur 14) los door ze
naar links te draaien.
2. Verwijder de afdekking (B). Verwijder de filter (C) en
de voorreiniger (D).
3. Installeer de voorreiniger (D) met de gaaskant naar
boven. Installeer de filter (C) zoals afgebeeld.
4. Installeer de afdekking (B) waarbij u erop let dat de
lippen in de uitsparingen zitten. Bevestig door de
schroeven handvast naar rechts aan te draaien.
B
C
D
A
Figuur 15. De luchtfilter onderhouden
De voorreiniger onderhouden
OPMERKING: een versleten of beschadigde voorreiniger
moet worden vervangen.
1. Figuur 15. Was de voorreiniger in water met een
vloeibaar detergent.
2. Knijp de voorreiniger schoon en verzadig hem met
motorolie. Verwijder de overtollige motorolie door
voorreiniger uit te knijpen in een absorberend doek.
De luchtfilter onderhouden
OPMERKING: een versleten of beschadigde luchtfilter
moet worden vervangen.
1. Figuur 15. Als de filter is voorzien van de vermelding
“Washable” mag de filter met warm water en een milde
zeep worden gewassen.
2. Spoel met leidingwater en met de filterkant naar boven
om zo het vuil en de afvalstoffen weg te spoelen.
3. Laat de filter een nacht drogen voor u hem opnieuw
installeert.
Not for
Reproduction
23
Periodiek onderhoud
1.
2.
3.
Figuur 16. Luchtfilterconstructie - Briggs & Stratton
modellen met één cilinder
A. Vergrendeling van luchtfilter
B. Luchtfilterafdekking
A
B
De luchtfilter en voorreiniger
onderhouden
BRIGGS & STRATTON MODELLEN MET ÉÉN CILINDER
De luchtfilter verwijderen en installeren
1. Trek de vergrendeling (A, figuur 16) van de luchtfilter
omhoog.
2. Draai de luchtfiltervergrendeling (A) naar binnen.
3. Trek de afdekking (B) van de luchtfilter naar buiten en
weg.
4. Til de luchtfilter (C, figuur 17) en - indien aanwezig -
de voorreiniger (D) uit de aanjagerbehuizing.
5. Installeer de voorreiniger (D) met de gaaskant naar
boven. Installeer de filter (C) zoals afgebeeld.
6. Installeer de afdekking (B) waarbij u erop let dat de
lippen in de uitsparingen zitten. Maak vast met de
vergrendeling (A).
De voorreiniger onderhouden
OPMERKING: een versleten of beschadigde voorreiniger
moet worden vervangen.
1. Figuur 15. Was de voorreiniger in water met een
vloeibaar detergent.
2. Knijp de voorreiniger droog. Breng geen olie aan op
de voorreiniger.
De luchtfilter onderhouden
OPMERKING: een versleten of beschadigde luchtfilter
moet worden vervangen.
1. Figuur 15. Als de filter is voorzien van de vermelding
“Washable” mag de filter met warm water en een
milde zeep worden gewassen.
2. Spoel met leidingwater en met de filterkant naar
boven om zo het vuil en de afvalstoffen weg te
spoelen.
3. Laat de filter een nacht drogen voor u hem opnieuw
installeert.
A
B
A
B
Figuur 17. Onderhoud van luchtfilter - Briggs &
Stratton modellen met één cilinder
A. Vergrendeling van luchtfilter
B. Luchtfilterafdekking
C. Luchtfilter
D. Voorreiniger
A
C
D
B
Not for
Reproduction
24
Problemen oplossen,
regelingen en nazicht
Problemen oplossen
Hoewel het gewone periodieke onderhoud de levensduur
van uw zitmaaier zal verlengen, kan het bij langdurig of
constant gebruik uiteindelijk toch nodig zijn om specifieke
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren om uw
zitmaaier naar behoren te laten blijven werken.
In de onderstaande gids voor het oplossen van
problemen vindt u de meest voorkomende problemen,
hun oorzaken en mogelijke oplossingen.
Op de volgende pagina’s vindt u dan instructies zodat u
de meeste van die eenvoudige aanpassingen en
onderhoudsherstellingen zelf kan uitvoeren. Indien u dat
wenst, kan u een beroep doen op uw plaatselijk erkend
verdeler voor het uitvoeren van deze onderhouds-
werkzaamheden.
WAARSCHUWING
Om ernstige letsels te voorkomen mag u alleen
onderhoudswerkzaamheden aan de zitmaaier
uitvoeren wanneer de motor stilgelegd en de
parkeerrem geactiveerd is.
Trek altijd de sleutel uit het contact, maak de
bougiekabel los en bevestig hem uit de buurt van
de bougie voor u met het onderhoud begint om te
voorkomen dat de motor per ongeluk zou starten.
Problemen met de zitmaaier oplossen
PROBLEEM ZOEK NAAR OPLOSSING
De motor wil niet
aanslaan of starten.
Rempedaal is niet ingedrukt. Druk het rempedaal volledig in.
PTO-schakelaar (elektrische
koppeling) staat in de stand AAN.
Zet de schakelaar in de stand UIT.
Snelheidsregelaar ingeschakeld. Zet de knop in de stand VRIJ/UIT.
Geen brandstof meer. Als de motor warm is, laat u hem afkoelen en vult u
vervolgens brandstof bij.
Motor verzopen. Schakel de choke uit.
Zekering is doorgeslagen. Zie erkende dealer.
De polen van de batterij moeten
worden schoongemaakt.
Zie De accu en kabels reinigen.
De batterij is leeg of stuk. Accu opladen of vervangen.
Bedrading los of defect. Controleer de bedrading visueel. Raadpleeg een erkende
dealer als de draden gerafeld of gebroken zijn.
Solenoïde of startmotor defect. Zie erkende dealer.
Schakelaar veiligheidsvergrendelsysteem
defect.
Zie erkende dealer.
Water in brandstof. Zie erkende dealer.
Benzine is oud of verschaald. Zie erkende dealer.
Motor is moeilijk te
starten of loopt niet
goed.
Te rijke brandstofmengeling. Maak luchtfilter schoon.
Motor heeft een ander probleem. Zie erkende dealer.
Kloppende motor.
Laag oliepeil. Controleer oliepeil en voeg olie toe indien nodig.
Verkeerde oliekwaliteit gebruikt. Zie Tabel met aanbevolen oliesoorten.
Overdreven
olieverbruik.
De motor raakt oververhit. Zie erkende dealer.
Verkeerde oliekwaliteit gebruikt. Zie Tabel met aanbevolen oliesoorten.
Te veel olie in oliecarter. Tap overtollige motorolie af.
Motoruitlaat is
zwart.
Vuile luchtfilter. Zie Luchtfilter onderhouden.
Choke dicht. Open de choke.
Not for
Reproduction
25
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
PROBLEEM ZOEK NAAR OPLOSSING
De motor loopt maar
de zit maaier wil niet
rijden.
Rijsnelheidspedalen niet ingedrukt. Druk de pedalen in.
Ontgrendelingshendel van de
transmissie staat in de stand DUWEN.
Zet de hendel in de stand RIJDEN.
Aandrijfriem van maaidek is gebroken. Zie erkende dealer.
Parkeerrem is ingeschakeld. Zet de parkeerrem uit.
Tractieaandrijfriem is gebroken of slipt. Zie erkende dealer.
Rem houdt niet.
Rem binnenin versleten. Zie erkende dealer.
Zitmaaier is moeilijk
of slecht te
besturen.
Stuurstangenmechanisme zit los. Zie erkende dealer.
Onjuiste bandenspanning. Zie Bandenspanning controleren.
Lagers van voorwielas zijn droog. Zie erkende dealer.
Problemen met de zitmaaier oplossen (vervolg)
PROBLEEM ZOEK NAAR OPLOSSING
Het maaidek komt
niet omhoog.
Stangenmechanisme van hefsysteem
niet correct bevestigd of beschadigd.
Zie erkende dealer.
Maaier maait niet
gelijk.
Maaidek niet waterpas. Zie erkende dealer.
De banden van de zitmaaier zijn niet
goed opgeblazen.
Zie Bandenspanning controleren.
Maairesultaat ziet
er onafgewerkt uit.
Motorsnelheid te laag. Geef volgas.
Rijsnelheid te hoog. Rij trager.
Zitmaaier heeft een ander probleem. Zie erkende dealer.
De motor valt
gemakkelijk stil
tijdens het maaien.
Motorsnelheid te laag. Geef volgas.
Rijsnelheid te hoog. Rij trager.
Vuil of verstopt luchtfilter. Zie Luchtfilter onderhouden.
Maaihoogte te laag ingesteld. Stel de maaihoogte bij de eerste maaibeurt van lang
gras in op de hoogste stand.
Afvoeropening is geblokkeerd. Maai met de grasafvoer naar het reeds gemaaide
gedeelte gericht.
Motor niet op bedrijfstemperatuur. Laat de motor een aantal minuten warmdraaien.
De maaier wordt gestart in lang gras. Start de motor op een plaats zonder lang gras.
Zitmaaier trilt sterk.
Zitmaaier heeft een ander probleem. Zie erkende dealer.
De motor loopt en
de zitmaaier rijdt,
maar de maaier wil
niet rijden.
PTO is niet ingeschakeld. Schakel de PTO in.
Zitmaaier heeft een ander probleem. Zie erkende dealer.
Problemen met het maaidek oplossen
Not for
Reproduction
26
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
De batterij opladen
Een lege batterij of een batterij die te zwak is om de motor
te starten kan het gevolg zijn van een defect in het
laadsysteem of in een ander elektrisch onderdeel. Als u
twijfelt aan de oorzaak van het probleem neemt u contact
op met uw verdeler. Als u de batterij moet vervangen
volgt u de aanwijzingen onder De batterij en
batterijkabels.
Om de batterij op te laden volgt u de aanwijzingen van de
fabrikant van de batterijlader en neemt u alle
waarschuwingen in acht die u in de veiligheidsvoor-
schriften van deze handleiding vindt. Laad de batterij tot
ze volledig is opgeladen. Laad niet op met een vermogen
van meer dan 10 ampère.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat zich geen open vuur en vonken in
de buurt van de batterij bevinden, de uit de
batterij ontsnappende gassen zijn uiterst
ontplofbaar. Zorg voor een goede ventilatie
tijdens het laden van de batterij.
Figuur 18. De positie van de bestuurdersstoel
aanpassen
A. Hendel om de positie van de bestuurdersstoel
aan te passen
A
De positie van de bestuurdersstoel
aanpassen
Schuifinstelling van de stoel
De stoel kan vooruit of achteruit worden geschoven. Trek
aan de hendel (A, figuur 18), geef de stoel de gewenste
plaats en laat de hendel los om de stoel op die positie te
vergrendelen.
Not for
Reproduction
27
Technische specificaties
MOTOR:
20 pk* Briggs & Stratton
Merk Briggs & Stratton
Model Intek
pk 20 @ 3600 o/m
Zuigerverplaatsing 582 cm
3
(30,5 in
3
)
Elektrisch circuit 12 Volt, 9 amp wisselstroomdynamo,
batterij: startsterkte (bij koude start): 230 amp.
Oliereservoir 1,9 liter (64 oz.)
18,5 pk* Briggs & Stratton
Merk Briggs & Stratton
Model Intek
pk 18,5 @ 3600 o/m
Zuigerverplaatsing 502 cm
3
(38 in
3
)
Elektrisch circuit 12 Volt, 9 amp wisselstroomdynamo,
batterij: startsterkte (bij koude start): 230 amp.
Oliereservoir 1,4 liter (48 oz.)
CHASSIS:
Modelreeks Regent / 500 / 2500
Inhoud Brandstoftank: 13,2 liter
Achterwielen Bandenmaat: 22 x 10 -8
Bandenspanning: 0,68 bar (10 psi)
Achterwielen Bandenmaat: 20 x 8,0 -8
Bandenspanning: 0,68 bar (10 psi)
Voorwielen Bandenmaat: 15 x 6,0 -6
Bandenspanning: 0,82-0,96 bar (12-14 psi)
TRANSMISSIE:
K46
Type Hydrostatic Tuff Torq K46
Hydraulische vloeistof 10w 30 motorolie van hoge kwaliteit
Snelheden vooruit: 0-9,0 km/u
@ 3400 o/m achteruit: 0-4,6 km/u
Continu beschikbaar
koppel 232 Nm (170 ft. lbs.)
Toelaatbare
trekstangbelasting 103 kg (227 lbs)
Maximale asdruk 306 kg (675 lbs)
AFMETINGEN:
Modelreeks Regent / 500 / 2500
Totale lengte 183 cm (72")
Totale breedte 94 cm (37")
Hoogte 114 cm (45")
Gewicht:
18 pk zitmaaier met
97 cm maaidek 227 kg
20 pk zitmaaier met
97 cm maaidek 236 kg
22 pk zitmaaier met
112 cm maaidek 250 kg
24 pk zitmaaier met
127 cm maaidek 265 kg
OPMERKING: de technische specificaties zijn correct bij het ter perse gaan
en kunnen worden gewijzigd zonder voorafgaande kennisgeving.
* Vermogenklasseringen
De vermogenklasseringen voor een individueel motormodel zijn aanvankelijk ontwikkeld door te beginnen met SAE (Society of
Automotive Engineers) code J1940 (Kleine Motor ermogen & Koppelklassering Procedure) (Revision 2002–05). Gezien zowel de
grote verscheidenheid aan machines waarop onze motoren geplaatst zijn en de variëteit aan met het milieu verbandhoudende
zaken die van toepassing zijn op het gebruik van de machine, kan het zijn dat de motor die U gekocht heeft niet het opgegeven
vermogen levert indien gebruikt op een bepaalde machine (werkelijk “prak–tisch” vermogen). Dit verschil komt door een
verscheidenheid aan factoren, inclusief, maar niet beperkt tot, het volgende: verschillen in hoogte, temperatuur, luchtdruk,
luchtvochtigheid, brandstof, motorsmering, maximum afgereld motortoerental, individuele motor tot motor variabiliteit, ontwerp van
de betreffende machine, de manier waarop de motor gebruikt wordt, in–lopen van de motor om frictie te verminderen en het reinigen
van de verbrandingskamers, afstellingen van de kleppen en carburateur en andere factoren. De vermogenklasseringen kunnen ook
aangepast worden op basis van vergelijking met andere motoren die gebruikt worden voor gelijkwaardige toepassingen en kunnen
daardoor mogelijk niet voldoen aan de waarden die verkregen zijn met gebruik van de voorafgaande codes.
Not for
Reproduction
28
Onderdelen
en accessoires
Onderdelen
Als u onderdelen moet vervangen kan u terecht bij uw
erkend verdeler. Gebruik altijd originele onderdelen van
Simplicity.
Motorolie
Retoucheerverf
Smeerpistoolkit
Tube smeervet (240 ml [8 oz])
Dichtmiddel voor banden
Vuilverwijderaar/ontvetter
Stabilisator voor brandstof
Onderhoudsproducten
Bij uw erkend verdeler kan u terecht voor vele handige en
nuttige onderhoudsproducten. Een aantal voorbeelden
zijn:
Not for
Reproduction
Not for
Reproduction
Simplicity Manufacturing, Inc.
P.O. Box 702
Milwaukee, WI 53201-0702
www.MasseyLawn.com
Simplicity Manufacturing, Inc.
P. O. Box 702
Milwaukee, WI U. S. A.
www.SimplicityMfg.com
Copyright © 2010 Briggs & Stratton Power Products Group, LLC
Milwaukee, WI, USA. All rights reserved.
MASSEY FERGUSON is a trademark of AGCO Corporation.
Used under license.
Not for
Reproduction
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32

Simplicity REGENT / 500 / 2500 SERIES LAWN TRACTOR Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor