4. Onderhoud
Demontage, onderhoud, montage en afstellen van het veiligheidstoestel mag alleen gedaan
worden door gekwalificeerd en vakbekwaam personeel, met behulp van geschikt gereedschap en
geijkte meetinstrumenten.
Sapag verleent alleen garantie op gerepareerde toestellen of toestellen waaraan onderhoud is
gepleegd als eventueel vervangen onderdelen vervangen zijn door originele Sapag onderdelen of
door Sapag goedgekeurde onderdelen.
Veiligheidstoestellen die vanaf locatie naar de onderhoudswerkplaats worden teruggestuurd,
moeten eerst gereinigd worden met een geschikt medium ter bescherming van de gezondheid van
het personeel.
Na revisie moet elk veiligheidstoestel grondig geïnspecteerd worden en verzegeld door iemand die
hiertoe door de gebruiker is geautoriseerd. Degene die de verzegeling van het toestel uitvoert, moet
een testrapport invullen en zijn identificatie aanbrengen op het geteste toestel. Het toestel moet
voorzien worden van een plaatje met de identificatie van degene op wiens gezag de wijziging is
uitgevoerd.
4.1 Demonteren van het veiligheidstoestel (zie Appendix A)
a. Verwijder de dop (3) en pakking (23).
b.
Meet en noteer de afstand van de bovenzijde van de stelschroef (19) tot de stelmoer (20).
c. Verwijder de stelmoer (20) en de stelschroef (19).
d. Verwijder de bouten (18) en de kap (2).
e. Verwijder de as (15), de veer met ring (26 en 27), de geleiding (16 en 17), het klepstel (13,
14, 9, 7 en 8), pakkingen en een eventuele balg.
f. Trek de as om uit het klepstel.
g. Verwijder de klep (7) uit de klephouder (9) met behulp van een gereedschap in het zijgat
van de klephouder (9): de klep (7) moet met grote voorzichtigheid worden behandeld.
Verwijder, indien van toepassing, de balg als volgt: de balg is met rechtse draad op
de klephouder geschroefd. Gebruik een sleutel en draai de balg los, tegen de klok in.
De wand van de balg is zeer dun en mag tijdens demontage op geen enkele manier
beschadigd raken. Verwijder de balgpakking.
h. Verwijder de stopschroef, de stelringpen (6) en de pakking (24).
i. Draai de stelring (5) tegen de richting van de klok in en verwijder hem langs de
bovenkant van het huis (1).
Tabel 1: temperatuur correctie
Bedrijfstemperatuur Temperatuurcorrectie
≤ 120°C (250°F) geen
121°C tot 538°C (250°F tot 1000°F) +3%
> 538°C (>1000°F) +5%
3.6 Aanpassen van de koude differentiële testdruk
De koude differentiële testdruk (cold differential test pressure, CDTP) van het
veiligheidstoestel kan ±5% worden aangepast ten opzichte van de druk die staat
aangegeven op het typeplaatje.
Wanneer de CDTP moet worden aangepast, is het noodzakelijk dat de aanduiding
dienovereenkomstig wordt aangepast. Er moet ook een nieuw typeplaatje worden
aangebracht waarop de gewijzigde druk staat en de identificatie van degene op wiens
gezag de wijziging is uitgevoerd.
Raadplaag de fabriek als de CDTP buiten bovengenoemde grenzen moet worden
aangepast.
3.7 Bedieningshendel
Als het veiligheidstoestel is voorzien van een bedieningshendel, kan deze gebruikt worden
om de bedrijfszekerheid van het toestel te controleren. Om de bedrijfszekerheid van het
veiligheidstoestel te kunnen controleren, moet de druk onder de klep van het toestel niet
lager zijn dan 75% van de aangegeven insteldruk.
3.8 Problemen met de werking
Problemen met de werking van het veiligheidstoestel kunnen worden opgelost aan de hand
van tabel 2.
3.3 Na het uitvoeren van de hydraulische test, of in ieder geval voor ingebruikname, MOET
DE BLOKKEERBOUT VERWIJDERD WORDEN EN VERVANGEN WORDEN DOOR
AFPLUGBOUT (21) EN PAKKING (22) die met het toestel worden meegeleverd.
3.4 De tolerantie van de insteldruk is ±3%. De werkdruk mag niet meer bedragen dan 90% van
de insteldruk. Het veiligheidstoestel is ingesteld en afgeregeld voor afdichting bij 90% van
de insteldruk
3.5 Veiligheidstoestellen worden ingesteld bij omgevingstemperatuur. Voor hogere
bedrijfstemperaturen moet een correctie worden toegepast volgens tabel 1.
Wijzigingen voorbehouden pagina 3
Veiligheidstoestel type 8100/8200
Handleiding voor opslag, installatie, bediening en onderhoud