D-12
•U kunt naar links scrollen en het verborgen gedeelte zien door op
de d te drukken als de ] indicator wordt aangegeven. Hierdoor
verschijnt de ' indicator rechts van de uitdrukking. Op dat moment
kunt u de e toets gebruiken om terug te scrollen.
Aantal ingevoerde karakters (bytes)
•U kunt voor één enkele uitdrukking data invoeren tot maximaal 99
bytes. In principe gebruikt elke toetsbewerking één byte. Een functie
die twee toetsbewerkingen nodig heeft (bijvoorbeeld 1
s(sin
–1
)), gebruikt maar één byte. Merk echter op dat bij het
invoeren van functie met het wiskundig formaat, elk item dat u
invoert meer dan één byte zal innemen. Zie “Invoeren met het
wiskundig formaat” voor nadere informatie.
•Gewoonlijk verschijnt de invoercursor als een rechte verticaal (
I
)
of horizontaal ( ) knipperend streepje op het displayscherm. Zijn
er nog tien of minder bytes over om de huidige uitdrukking in te
voeren, dan verandert de vorm van de cursor naar
I
, om dit feit
aan te geven. Verschijnt de
I
cursor breng dan de uitdrukking op
een handig punt en bereken het resultaat.
k Corrigeren van een uitdrukking
Deze sectie geeft uitleg hoe u een uitdrukking kunt corrigeren terwijl
u hem aan het invoeren bent. De procedure die u moet gebruiken
hangt af van of u als de invoerfunctie ‘tussenvoegen’ of ‘overschrijven’
heeft ingesteld.
Betreffende de invoerfuncties voor ‘tussenvoegen’
en ‘overschrijven’
Met de functie voor tussenvoegen, verschuiven de karakters naar
links om ruimte te maken voor het invoeren van een nieuw karakter.
Bij de functie voor overschrijven zal een nieuw ingevoerd karakter
het karakter vervangen waar de cursor zich op dat moment bevindt.
De functie voor tussenvoegen is de default invoerfunctie. Mocht daar
behoefte aan zijn dan kunt u overschakelen naar de functie voor
overschrijven.
•De cursor is een verticaal knipperend streepje (
I
), wanneer de
tussenvoegfunctie geselecteerd is. De cursor is een horizontaal
knipperend streepje ( ) wanneer de overschrijffunctie geselecteerd
is.
•De oorspronkelijke default voor invoeren met het lineaire formaat
is de tussenvoegfunctie. U kunt overschakelen naar de
overschrijffunctie door op 1Y(INS) te drukken.
•Bij het wiskundig formaat kan enkel de tussenvoegfunctie worden
gebruikt. Door op 1Y(INS) te drukken kunt u niet overschakelen
naar de overschrijffunctie. Zie “Opnemen van een waarde in een
functie” voor nadere informatie.
•De calculator verandert automatisch naar de tussenvoegfunctie
wanneer u het invoer/uitvoer formaat verandert van lineair naar
wiskundig.