38 NL
Algemene veiligheidsinstructies voor elektrische … / Voor de ingebruiknameAlgemene veiligheidsinstructies voor elektrische gereedschappen
olie, scherpe randen of bewegende
apparaatonderdelen. Verwarde of
beschadigde kabels verhogen het risico van
elektrische schokken.
Gebruik alléén verlengkabels die ook
voor het buitenbereik geschikt zijn
wanneer u met een elektrisch gereed-
schap in de openlucht werkt. Het gebruik
van een voor het buitenbereik geschikte kabel
vermindert het risico van elektrische schokken.
Wanneer u met een elektrisch gereed-
schap in een vochtige omgeving moet
werken, dient u een foutstroom-veilig-
heidsschakelaar te gebruiken. Het ge-
bruik van een foutstroom-veiligheidsschakelaar
vermindert het risico van elektrische schokken.
3. Veiligheid van personen
Draag naast de persoonlijke
veiligheidsuitrusting altijd
een veiligheidsbril. Het dragen
van een persoonlijke veiligheidsuitrusting zoals
stofmasker, slipvaste veiligheidsschoenen,
-helm of gehoorbescherming helpt, al naarge-
lang het soort en de toepassing van het elek-
trische gereedschap, het risico voor letsel te
verminderen.
4.
Zorgvuldige omgang met
en gebruik van elektrische
apparaten
Gebruik géén elektrisch gereedschap
met een defecte schakelaar. Een elektrisch
gereedschap dat niet meer in- of uitgeschakeld
kan worden, is gevaarlijk en moet worden
gerepareerd.
Bewaar niet-gebruikte elektrische
gereedschappen buiten het bereik van
kinderen. Laat géén personen met het
apparaat werken die niet vertrouwd
zijn met het apparaat of die deze aan-
wijzingen niet hebben gelezen. Elektri-
sche gereedschappen zijn gevaarlijk wanneer
ze door onervaren personen worden gebruikt.
Gebruik elektrisch gereedschap,
toebehoren, hulpgereedschap enz.
overeenkomstig deze aanwijzingen
en zoals het voor dit apparaattype
voorgeschreven is. Houd daarbij re-
kening met de werkomstandigheden
en de uit te voeren werkzaamheden.
Het gebruik van elektrische gereedschappen
voor andere dan de bestemde toepassingen
kan tot gevaarlijke situaties leiden.
Veiligheidsinstructies voor
fijnspuitsystemen
Houd uw werkplek schoon, goed ver-
licht en vrij van verf- of oplosmiddel-
reservoirs, lappen en ander brand-
baar materiaal. Mogelijk gevaar voor
zelfontbranding. Zorg dat u altijd gebruiksklare
brandblussers / blusapparatuur binnen handbe-
reik hebt.
Zorg voor goede ventilatie in het
spuitgebied en voor voldoende frisse
lucht in de hele ruimte. Verdampte,
brandbare oplosmiddelen creëren een explo-
sieve omgeving.
Het spuitpistool mag niet worden ge-
bruikt om brandbare stoffen te spuiten.
Spuitpistolen mogen niet worden ge-
reinigd met brandbare oplosmiddelen.
Spuit en reinig niet met materialen die
een vlampunt van minder dan 21 °C
hebben. Gebruik materialen op water-
basis, weinig vluchtig koolwaterstof
fen
of dergelijke. Sterk vluchtige, brandbare op-
losmiddelen creëren een explosieve omgeving.
Spuit niet in de nabijheid van ontste
kings-
bronnen zoals statische elektriciteits-
vonken, open vuur, ontstekingsvlamm
en,
hete voorwerpen, motoren, sigaretten
en vonken door het aansluiten / onder-
breken van stroomverbindingen (ka
bels)
of de bediening van schakelaars. Der-
gelijke vonkbronnen kunnen leiden tot een ont-
steking van de omgevingslucht.
Spuit geen materialen waarvan u niet
weet of zij een gevaar vormen. Onbe-