96
Bekabeling
Ondeugdelijk uitgevoerde bekabelingen en kabelverbindingen leiden voort-
durend tot functiestoringen of beschadigingen aan componenten.
Een juiste bekabeling resp. kabelaansluiting is een basisvoorwaarde voor een
duurzame en storingvrije werking van de ingebouwde componenten.
Let op de volgende punten:
– Installeer de kabels liefst binnenin het voertuig, want daar zijn deze beter beschermd
dan aan de buitenzijde. Mocht u de kabels toch buiten het voertuig aanbrengen, dient
u te zorgen voor een veilige bevestiging (door middel van extra kabelbinders, isola-
tietape enz.).
– Om beschadigingen aan de kabels te voorkomen, bij het installeren altijd voldoende
afstand tot hete en bewegende voertuigdelen (uitlaatpijpen, aandrijfassen, lichtmachi-
nes, ventilatoren enz.) aanhouden.
– Alle kabelverbindingen (ook in het voertuig) met een goede isolatietape omwikkelen.
– Let er bij het installeren van de kabels op, dat deze:
1. niet sterk geknikt en verdraaid worden,
2. niet langs kanten schuren,
3. niet zonder bescherming door scherpkantige doorvoeringen worden getrokken.
– Iedere opening in de buitenhuid dient door geëigende maatregelen tegen binnendrin-
gen van water beschermd te worden, b.v. door de kabel met afdichtmassa te isoleren
en de kabel en de doorvoertule (zie H 14) met isolatiespray te behandelen.
Attentie: De steekverbinding op de camera is niet tegen vocht beschermd.
Dicht deze verbinding beslist met de bijgeleverde isolatietape af, om beschadi-
ging te voorkomen.
TIP: Om corrosie in de stekker te minimaliseren, adviseren wij wat vet, b.v.
poolvet, in de stekker aan te brengen.
Gebruik van de aftakverbinders
Om loszittende contacten op de aftakverbindingen te vermijden, is net belangrijk, dat de
kabeldoorsnedes bij de aftakverbinders passen.
Werkstappen voor gebruik van de aftakverbinder:
1. De kabel, die afgetapt moet worden, in de voorste groef van de aftakverbinder legen
(zie H 1).
2. De nieuwe kabel ligt met het einde voor ca. 3/4 in de achterste groef (zie H 2).
3. De verbinder sluiten en met een combitang het metalen verbindingstuk in de verbinder
drukken, zodat een stroomverbinding wordt gevormd (zie H 3).
4. De beschermkap omlaag drukken en op de verbinder vastgrendelen. Controleer de
bevestiging van de verdeelsteker door voorzichtig trekken aan de kabel (zie H 4).