821
10.2 Veiligheidsinstructies
•De aandrijfunit moet vóór het aanbrengen aan de rolstoel, bij het van de rolstoel afhalen, vóór het begin van werkzaamheden aan de
rolstoel en bij het overbrengen van de rolstoelgebruiker in of uit de rolstoel, volledig worden uitgeschakeld (zie hoofdstuk 3.6). Bovendien
moeten de vastzetremmen aan de rolstoel worden aangetrokken.
•Om veiligheidsredenen moet u bij het stoppen, met name op stijgingen en dalingen, de aandrijfunit volledig uitschakelen en de vastzet-
remmen van uw rolstoel aantrekken. Daardoor voorkomt u dat uw rolstoel ongewild wegrolt.
•Houd beide handen steeds dichtbij de hoepels om spontaan van rijrichting te veranderen en steeds te kunnen remmen.
•In mogelijk gevaarlijke situaties moeten de aandrijf- en bedieningsunit volledig worden uitgeschakeld (zie hoofdstuk 3.6).
•In het (onwaarschijnlijke) geval van oververhitting of brand van de accu van de aandrijf- of de bedieningsunit mogen deze twee com-
ponenten onder geen beding met water of andere vloeistoffen in aanraking komen. Als enig zinvol blusmiddel raden de accufabrikanten
aan om te blussen met zand of een brandblusser van klasse D.
Neem voor het begin van de rit het volgende in acht:
•De SMOOV one mag alleen worden aangebouwd aan rolstoelen die voorzien zijn van hoepels die door Alber GmbH hiervoor zijn goedgekeurd.
•De montage en wijzigingen van de houders resp. adapterassen voor de SMOOV one mag alleen worden uitgevoerd door Alber GmbH of
door een door Alber erkende vakhandelaar.
•De gebruiksaanwijzing van de rolstoel moet bij het gebruik van de SMOOV one absoluut in acht worden genomen.
•Voor het rijden met de SMOOV one zijn twee aangebrachte kantelsteunen vereist. Rijden zonder kantelsteunen is niet toegestaan.
•Controleer voor elk gebruik de toestand van het aandrijfwiel [8]. Als de band zijn slijtagegrens heeft bereikt (een bandenprofiel is niet
meer zichtbaar), mag de SMOOV one niet meer worden gebruikt.
•Controleer vóór elke rit de werking van de vastzetremmen van uw rolstoel. Zonder correct werkende vastzetremmen mag niet worden gereden.
•Controleer regelmatig de luchtdruk van de rolstoelwielen conform de instructies en gegevens van de fabrikant van de rolstoel. Een te
lage luchtdruk kan het rijgedrag en de actieradius van de SMOOV one sterk beïnvloeden.
•De voorwielen van de rolstoel moeten vrij lopen. Neem bij wielen met luchtbanden de instructies van de rolstoelfabrikant m.b.t. de ver-
eiste luchtdruk in acht.
•Controleer voor het rijden steeds of de aandrijfunit correct in de adapteras van de rolstoel zit.
•Controleer voor het loszetten van de vastzetremmen en de activering van de aandrijving of het aandrijfwiel correct in rijrichting staat
(zie ook hoofdstuk 3.4). Als dit niet het geval is, moet u eerst handmatig met de hoepels starten en daarna de aandrijving bijschakelen.
Neem bij het rijden met de SMOOV one het volgende in acht:
•Als u aan het begin van of tijdens een rit een abnormaal rijgedrag van de rolstoel of van de SMOOV one vaststelt, moet u meteen stop-
pen met rijden. Neem vervolgens meteen contact op met uw specialist om het probleem te verhelpen.
•Voordat u met de SMOOV one over dalingen of stijgingen rijdt, moet u de omgang met het apparaat op een vlakke ondergrond goed beheersen.
•Het door de rolstoelfabrikant opgegeven maximaal toegelaten stijgingspercentage mag niet worden overschreden.
•Vermijd trappen en afgronden en houd voldoende afstand aan tot zulke hindernissen.
•Als de aandrijfunit is ingeschakeld, wordt elke impuls van de bedieningsunit in een rijcommando omgezet. Neem daarom bij het stoppen
of wachten voor potentieel gevaarlijke plaatsen (bijv. tijdens het wachten bij een verkeerslicht voor voetgangers, op stijgingen en dalin-
gen of bij diverse opritten) uw hand van de bedieningsunit en beveilig uw rolstoel met zijn vastzetremmen.
•Grijp bij ingeschakelde aandrijfunit nooit in een rolstoelwiel.
•Steek of werp geen voorwerpen in een rolstoelwiel.
•Bevestig nooit voorwerpen aan de bedieningsunit! Dit zou ongewenste rij-impulsen kunnen veroorzaken.
•Houd als u op de stoep rijdt voldoende afstand (indien mogelijk ten minste een rolstoelbreedte) tot de stoeprand.
•Vermijd ritten op losse ondergrond (bijv. op los grind, zand, modder, sneeuw, ijs of door diepe waterplassen).
•De kracht van de aandrijfunit is niet te onderschatten. Als het aandrijfwiel [8] bijvoorbeeld op een losse ondergrond “doordraait”, kun-
nen daardoor op de grond liggende voorwerpen (bijvoorbeeld zand, stenen, kleine stukken houd e.d.) naar achter worden geslingerd.
Houd hier rekening mee, met name als er zich personen achter uw rolstoel bevinden.
•Laat uw rolstoel met de eraan aangebrachte SMOOV one nooit, noch in ingeschakelde, noch in uitgeschakelde toestand, zonder toezicht staan.
•De SMOOV one kan door sterke elektromagnetische velden worden gestoord en in zeldzame gevallen een storend effect hebben op ande-
re inrichtingen, bijv. op diefstalbeveiligingspoortjes in winkels.
•Op roltrappen en loopbanden mag met de SMOOV one niet worden gereden.
•Verander tijdens een rit met maximumsnelheid de rijrichting nooit met een ruk naar links of rechts, aangezien dit onder bepaalde
omstandigheden het zijdelingse kantelen van de rolstoel tot gevolg kan hebben.
•Neem voor het rijden in bochten en het rijden op hellingen in elk geval de aanwijzingen in hoofdstuk 3.4 in acht
•Als u van plan bent om met uw rolstoel op een stijging of daling stil te blijven staan, dan moet de rolstoel dwars ten opzichte van deze
daling of stijging gezet en moeten de vastzetremmen aangetrokken worden.
•Bij het oprijden van stijgingen moet eerst de aandrijving worden geactiveerd, en daarna moeten de vastzetremmen van de rolstoel wor-
den losgezet.
•Trek na elke rit resp. bij elke stilstand van uw rolstoel de vastzetremmen aan om ongewild wegrollen te voorkomen!
•Rij nooit dwars ten opzichte van hellingen.