Digital Multi Control Panel

Victron energy Digital Multi Control Panel, Digital Multi Control GX Panel de handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Victron energy Digital Multi Control Panel de handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
1
EN NL FR DE ES Appendix
1. Quick Start
Het Digital Multi Control paneel (DMC) is een paneel dat geschikt is voor alle Multi’s/Quattro’s
en Multi/Quattro systemen. Dit is inclusief standalone, parallelle, en 2+3-fase configuraties.
Zowel VE.Bus als non VE.Bus systemen worden ondersteund.
Het verbinden van de DMC met uw systeem is zeer simpel. In de meeste gevallen kunt u
simpelweg doormiddel van een RJ45 kabel deze verbinding bewerkstelligen.
Om u te helpen met het instellen van uw systeem beschrijft hoofdstuk 2 verschillende
manieren voor de meest voorkomende installaties. Zie de tabel hieronder om de juiste
paragraaf te vinden voor uw systeem.
Zie hoofdstuk 3 voor een algemenere beschrijving van dit paneel.
Systeem dat u wilt instellen:
Zie paragraaf:
VE.Bus systeem met 1 wisselstroom bron
2.1
VE.Bus systeem met 2 wisselstroom bronnen
2.2
Uitgebreid VE.Bus systeem met Multi’s
2.2.1
VE.Bus systeem gebouwd met Quattro’s
2.2.2
VE.Bus Multi systeem + externe omschakelautomaat
(PowerMan)
2.2.3
Non VE.Bus systeem met 1 wisselstroombron
2.3
Non VE.Bus systeem met 2 wisselstroombronnen
2.4
Opmerkingen:
1) Het woord “systeem” refereert naar een installatie van één of meer Multi’s/ Quattro’s.
2) Om te bepalen of uw systeem VE.Bus is: controleer de firmware versie in de Multi. De
volgende Multi firmware versies zijn non VE.Bus: 15xxyyy, 17xxyyy and 18xxyyy.
Quattro’s zijn altijd VE.Bus.
2
2. Standaard installaties
2.1 VE.Bus systeem met 1 wisselstroom bron
Het instellen van dit systeem is eenvoudig: verbind de DMC met het VE.Bus systeem (zie
paragraaf 4.1). De DMC zal zich automatisch aanpassen aan het huidige systeem.
U hoeft in principe geen parameters te veranderen in de DMC. Behalve als u een bovengrens wilt
instellen voor de stroom die de gebruiker kan instellen. In dit geval hoeft u alleen de “Upper shore
limit voor AC input 1” aan te passen. Zie hoofdstuk 6 voor meer informatie.
2.2 VE.Bus systeem met 2 wisselstroom bronnen
Er zijn verschillende manieren om een VE.Bus systeem met 2 wisselstroom bronnen te bouwen.
Zie één van de paragrafen hieronder voor de voor u juiste installatie.
2.2.1 Uitgebreid VE.Bus systeem met Multi’s
Een systeem met meer dan 1 wisselstroom input kan gebouwd worden met normale Multi’s. Voor
dit doeleinde wordt de uitgebreide VE.Bus functionaliteit gebruikt. Deze functionaliteit is
beschikbaar wanneer er een dongle verbonden is met het systeem. Daarna moet het systeem
geconfigureerd worden met de “VE.Bus System Configurator” tool.
Wat de DMC betreft is er geen verschil tussen een systeem dat bestaat uit Quattro’s en een
systeem dat bestaat uit Multi’s. Ga daarom verder naar paragraaf 2.2.2.
Opmerking: doormiddel van VeConfigure 2is het mogelijk om in te stellen of een wisselstroom
input walstroomgrens wel/niet terzijde gesteld kan worden door het paneel.
2.2.2 VE.Bus systeem gebouwd met Quattro’s
De installatie van de DMC is eenvoudig indien uw systeem uit één of meerdere Quattro’s bestaat.
Verbind de DMC met het VE.Bus systeem (zie paragraaf 4.1). De DMC zal zich automatisch
aanpassen aan het huidige systeem.
U hoeft hoogst waarschijnlijk geen instellingen te veranderen in de DMC.
De AC1 input van een Quattro heeft altijd een hogere prioriteit dan de AC2 input. De standaard
instelling in een Quattro is dat de AC2 walstroom terzijde gesteld kan worden door het paneel.
Het AC1 limiet staat vast (dit kan veranderd worden met VeConfigure2).
Het is gebruikelijk dat de generator verbonden is met AC1 en de walstroom met AC2. De
Quattro’s zullen gebruik maken van de generator zolang deze draait. In dit geval zal de DMC
weergeven. Draaien aan de knop heeft hier geen invloed op.
Wanneer de generator stopt en er walstroom binnenkomt, zullen de Quattro’s switchen naar de
walstroom. Nu zal het display van de DMC om en om
en de walstroomgrens weergeven.
Als u nu aan de knop draait verandert u de walstroomgrens van de Quattro’s.
U kunt de “Upper shore limit for AC input 2” parameter veranderen indien u een bovengrens wilt
instellen voor de maximum stroom die ingesteld kan worden door de gebruiker. Zie paragraaf 6
voor meer informatie.
Zie paragraaf 6.4.1 indien u niet wilt dat het display om en om
↔ walstroomgrens
weergeeft.
3
EN NL FR DE ES Appendix
2.2.3 VE.Bus Multi systeem + externe omschakelautomaat (PowerMan)
Indien er een externe omschakelautomaat geplaatst is voordat er Multi’s geplaatst zijn, bepaalt
de automaat welke wisselstroom bron gebruikt wordt. De Multi’s hebben geen informatie over
de status van de automaat. De DMC biedt een mogelijkheid om verschillende
walstroomgrenzen te specificeren voor beide wisselstroom bronnen.
Om dit te bereiken heeft de DMC informatie nodig over de toestand van de externe
omschakelautomaat. Hiervoor is er een connector aan de achterzijde van de DMC geplaatst.
Normaliter stuurt de DMC de met de controleknop ingestelde stroomwaarde naar de Multi’s.
Indien de connector wordt kortgesloten zal de DMC een ingestelde stroomgrens aan de Multi’s
doorgeven. Het display van de DMC zal dan
weergeven.
De twee klemmen van de connector moeten verbonden worden met de PowerMan. Een
hulprelais van de externe omschakelautomaat is de gebruikelijke plaats hiervoor. Kijk voor
meer informatie in de handleiding van de omschakelautomaat.
Zie hoofdstuk 4 voor meer informatie over het verbinden van de DMC met uw systeem.
Voor deze toepassing, dient de DMC geconfigureerd te worden. Dit omdat de DMC de
stroomgrens moet “weten” die hij naar de Multi’s moet sturen op het moment dat de klemmen
kortgesloten worden. Verander zo nodig de “Generator current limit”. Zie hoofdstuk 6 voor
meer informatie.
Als u een limiet wilt stellen voor de maximum stroom die de gebruiker kan instellen, verander
dan de “Upper shore limit for AC input 1” parameter. Zie hoofdstuk 6 voor meer informatie.
2.3 Non VE.Bus systeem met 1 wisselstroom bron
De DMC moet aan het systeem aangepast worden indien het gebruikt wordt met non VE.Bus
systemen. Dit kunt u doen door de ‘schaalwaarde’ parameter te veranderen. Zie het configuratie
hoofdstuk voor meer informatie hierover.
Na een correcte aanpassing van de DMC aan het systeem, is de maximum stroom die de
gebruiker in kan stellen gelijk aan het maximum limiet van het systeem. Als u een limiet wilt
instellen voor de maximum stroom die de gebruiker in kan stellen, moet u de
“Upper shore limit for AC input 1” parameter aanpassen. Zie het hoofdstuk 6 voor meer
informatie.
2.4 Non VE.Bus systeem met 2 wisselstroom bronnen
De DMC moet aan het systeem aangepast worden indien het gebruikt wordt met non VE.Bus
systemen Dit kunt u doen door de ‘schaalwaarde’ parameter te veranderen. Zie hoofdstuk 6 voor
meer informatie hierover.
Een non VE.Bus systeem met 2 wisselstroom bronnen kan alleen gebouwd worden met een
externe omschakelautomaat (PowerMan). De installatie hiervan is exact hetzelfde als wanneer u
een VE.Bus systeem gebruik met een externe omschakelautomaat. Zie paragraaf 2.2.3 voor
meer informatie hierover.
4
3. Beschrijving van het Digital Multi Control paneel
De DMC is een paneel dat geschikt is voor alle Multi’s/Quattro’s en Multi/Quattro systemen. Dit is
inclusief standalone, parallelle, en 2+3-fase configuraties. Zowel VE.Bus als non VE.Bus
systemen worden ondersteund.
U kunt met de DMC een aparte walstroom en generatorstroom instellen. U kunt zelfs tot en met 4
verschillende walstromen instellen indien u het paneel gebruikt in een uitgebreid VE.Bus systeem.
Voor VE.Bus systemen, past de DMC automatisch de maximaal instelbare waarde aan in
overeenstemming met het verbonden systeem.
3.1 Generator support
Met de DMC kunt u de wisselstroom input stroomgrens veranderen wanneer de wisselstroom
bron extern van walstroom naar generator geschakeld wordt.
Normaliter stuurt de DMC de (met de knop aan de voorkant) ingestelde walstroomwaarde naar de
verbonden apparaten. Maar als de aansluitklemmen van de schroefconnector aan de achterkant
van de DMC kortgesloten worden, stuurt de DMC een vooraf ingestelde walstroomgrens naar de
verbonden apparaten. Deze vooraf ingestelde grens wordt over het algemeen gebruikt voor een
generator. Het display op de DMC zal daarom
weergeven.
De twee klemmen van de schroefconnector dienen verbonden te worden met een relais dat
extern bestuurd wordt. Normaliter betreft dit een hulprelais van een externe omschakelautomaat.
3.2 VE.Bus apparaten verbinden
De DMC gebruiken met VE.Bus apparaten is eenvoudig: verbind de DMC met het systeem. De
maximum/minimum walstromen (welke ingesteld kunnen worden) worden automatisch aangepast
aan het systeem.
Dit betekent dat:
- Als u een DMC verbindt met een Multi met 16A doorschakelstroom, wordt de maximale
walstroom instelling automatisch op 16A gezet.
- Het verbinden van de DMC met 5 van deze parallelgeschakelde Multi’s resulteert in 80A als
maximale walstroomgrens. Indien nodig, kunt u een bovengrens instellen om te voorkomen dat
de gebruiker een te hoge walstroomgrens instelt. Zie paragraaf 6.4 voor meer informatie.
De DMC kan omgaan met een Quattro of een uitgebreid VE.Bus systeem dat meer dan 1
wisselstroom input heeft. Wanneer het systeem schakelt van de ene wisselstroom input naar de
ander, schakelt de DMC ook. Als gevolg daarvan wordt de stroomgrens gezet op de voor die
wisselstroom input laatst gebruikte waarde.
In de Multi/Quattro configuratie is het mogelijk om aan te geven dat een walstroomgrens niet
terzijde gesteld mag worden door het paneel. In een dergelijk geval zal de DMC geen
walstroomgrens weergeven. In plaats daarvan geeft hij de wisselstroom input identificaties weer,
zoals:
, , of ’.
De DMC geeft (om en om) de walstroomwaarde en de wisselstroom input identificatie weer indien
in een systeem met meer dan 1 input de corresponderende input veranderingen door het paneel
toelaat. Een uitzondering hierop is wisselstroom input 1. Als deze input actief is, zal alleen de
walstroomwaarde weergegeven worden. En dus niet de wisselstroom input identificatie.
5
EN NL FR DE ES Appendix
3.3 Non-VE.Bus apparaten verbinden
Om de DMC te bedienen met non VE.Bus apparaten, moet u de ‘schaalwaarde’ parameter
configureren. Zodoende past de DMC zich aan het systeem aan.
De standaard instelling is geschikt voor een standalone Multi met een 16A
omschakelautomaat.
In dit geval is er geen aanpassing nodig voor de minimum walstroomgrens.
Indien nodig, kan er een bovengrens ingesteld worden om te voorkomen dat de gebruiker een
te hoge grens instelt. Zie paragraaf 6.4 voor meer informatie.
6
4. Installatie van het Digital Multi Control paneel
Om uw DMC te installeren heeft u het volgende nodig:
1) n UTP (Unshielded Twisted Pair) kabel met twee RJ45 connectors (om hem te verbinden
met een Multi of Quattro). Deze is beschikbaar in 5, 10, 15, 20, 25 en 30 meter.
2) Als de ‘Generator support’ toepassing (zie paragraaf 3.1) van de DMC gebruikt wordt, heeft u
tevens twee draden nodig om de DMC met de omschakelautomaat te verbinden. Deze verbinding
kunt u bewerkstelligen met 2 draden van 0.25 1.0mm².
Zie de handleiding van de omschakelautomaat voor meer informatie.
3) Aan de inbouw van het Digital Multi Control Panel worden geen speciale eisen gesteld.
4.1 Bus kabel
Gebruik een standaard UTP kabel met RJ45 connectors om de DMC te verbinden met een Multi
of Quattro.
Opmerking: In het geval van een non VE.Bus parallel systeem: verbind de DMC met de master
Multi.
4.2 Bedrading van de omschakelautomaat
Alleen indien u een externe omschakelautomaat heeft, dient u een relais te verbinden met de
connector op de achterkant van de DMC. Wanneer het relais open is, worden de stroomgrenzen
gecontroleerd door de knop op de voorkant van de DMC. Wanneer het relais gesloten is, stuurt
de DMC het vooraf ingestelde generatorstroomgrens naar de verbonden apparaten. Dit relais
wordt normaliter aangestuurd door uw walstroom/generator omschakelautomaat.
7
EN NL FR DE ES Appendix
5. Het Digital Multi Control paneel gebruiken
U kunt de DMC gebruiken om op afstand vier (vijf inclusief de generator functionaliteit)
verschillende input stromen in te stellen, de systeem status af te lezen en uw Multi’s/Quattro’s
aan/uit te zetten.
5.1 Het systeem aan en uit zetten
U kunt het systeem met de schakelaar aan de voorkant aan/uit of op alleen laden zetten.
5.2 De systeem input stroomgrens instellen
U kunt de walstroom bepalen doormiddel van de controleknop op de DMC. Draai de knop om de
gewenste waarde te kiezen. De stroomgrens wordt weergegeven op het display.
De stroomgrens van de generator kunt u instellen tijdens de installatie. Zie hoofdstuk 6 voor
gedetailleerde instructies.
Als PowerAssist is ingeschakeld is er een minimum wisselstroom input stroomgrens van
omstreeks 2-3A per apparaat. Kiezen voor een lagere grens dan dit minimum resulteert alsnog in
hantering van het minimum. Dit is gebruikelijk Multi/Quattro gedrag. Er is een functionaliteit in de
Multi/Quattro die ervoor zorgt dat wanneer PowerAssist ingeschakeld is, en de ingestelde
walstroom op het paneel op nul ampère staat, de interne omschakelautomaat wordt geopend en
het apparaat begint om te vormen.
Alleen VE.Bus:
- De DMC staat niet toe dat u een grens instelt die lager is dan de minimale walstroomgrens. Om
gebruik te maken van de hierboven genoemde functionaliteit, kan de gebruiker de
walstroomgrens instellen op 0 ampère. Dit is eigenlijk onder de minimale walstroomgrens.
Om dit de bereiken moet de gebruiker de knop naar links draaien.
Het display springt dan naar 0.0 en het verbonden apparaat/apparaten zullen beginnen met
omvormen. Wanneer de knop naar rechts wordt gedraaid, zal het display naar de minimale
walstroomgrens springen.
- Als uw systeem meer dan 1 wisselstroom input heeft, zal de display aangeven welke input op
dat moment in gebruik is door
, , of weer te geven.
8
5.3 LED helderheid
Voor uw comfort wordt de helderheid van de LED’s automatisch bepaald doormiddel van een
lichtsensor. Als de omgevingslichtsterkte lager wordt zal de helderheid van de LED’s ook dalen.
Dit is prettig voor het oog en verminderd tevens het stroomverbruik.
9
EN NL FR DE ES Appendix
6. Het Digital Multi Control paneel configureren
Dit hoofdstuk beschrijft de configuratie parameters en -procedure.
6.1 Procedure
U kunt 6 parameters instellen tijdens de configuratie. De configuratie procedure is simpel:
- Druk op de knop aan de achterkant van de DMC totdat de laagste LED in de linkerkolom
begint te branden. U heeft nu de configuratie modus opgestart. Als de LED brandt betekent dit
dat u de eerste parameter kunt veranderen.
- Om de waarde van een parameter te veranderen, draai de knop totdat de gewenste waarde
is bereikt.
- Druk op de knop om door te gaan naar de volgende parameter.
De laagste drie LED’s in de linkerkolom op de DMC geven weer welke parameter wordt
aangepast. Zie de tabel hieronder.
LED
indicatie
Geselecteerde parameter
Schaalwaarde. Standaard:0, bereik:0-9
(deze parameter wordt genegeerd indien u
VE.Bus apparaten gebruikt).
Generator stroomgrens in Ampère.
Standaard:16, bereik: 0..198.
Bovengrens voor wisselstroom input 1
in Ampère.
Standaard:254, bereik:0..254.
Bovengrens voor wisselstroom input 2
in Ampère.
Standaard:254, bereik:0..254.
Bovengrens voor wisselstroom input 3
in Ampère.
Standaard:254, bereik:0..254.
Bovengrens voor wisselstroom input 4
in Ampère.
Standaard:254, bereik:0..254.
LED is uit LED knippert LED is aan
Opmerkingen:
- De verbonden Multi’s of Quattro’s schakelen naar “Inverter only” wanneer de configuratie knop
ingedrukt wordt; en gedurende de configuratie modus.
- Als u op de knop drukt nadat de laatste parameter in de tabel is geselecteerd beëindigd u de
configuratie modus en activeert u alle parameters. Dus: zelfs als u maar 1 parameter wilt
veranderen zult u langs alle parameters moeten gaan om de configuratie modus te beëindigen.
10
6.2 De schaalwaarde instellen
De schaalwaarde instellen is alleen nodig indien u gebruik maakt van non VE.Bus Multi’s (dit zijn
Multi’s met de volgende firmware versies: 15xxyyy, 17xxyyy and 18xxyyy).
De schaalwaarde wordt gebruikt om de stromen die weergegeven worden op de DMC af te
stemmen met de stromen in het systeem.
De schaalwaarde wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
Schaalwaarde = (Aantal apparaten * Type apparaat) - 1
Het type apparaat is 1 voor een 16A model Multi en 2 voor een 30A model Multi.
Aantal apparaten zijn alle Multi’s inclusief de master Multi.
Voorbeeld: U heeft vier 30A Multi’s. De schaalwaarde is dan: (4 * 2) 1 = 7
Belangrijke opmerkingen:
1)Specificeer het aantal slaves NIET (met VEConfigure2) in de Multi’s wanneer u een andere
schaalwaarde dan nul heeft ingesteld.
In dat geval dient u het aantal slaves in de Multi’s op nul in te stellen!
Het systeem werkt niet als u de schaalwaarde in de DMC instelt en tevens het aantal slaves in de
Multi’s instelt.
2) Wanneer u een split-fase of 3-fase configuratie gebruikt, wordt het aantal apparaten bepaald
door het aantal apparaten in 1 fase. Dus voor een 3-fase systeem gebouwd met 6 Multi’s is het
aantal apparaten 2.
6.3 De generator stroomgrens instellen
Deze parameter hoeft alleen geconfigureerd te worden indien u een externe omschakelautomaat
(PowerMan) gebruikt (zie paragraaf 3.1). Gebruikt u deze niet dan heeft deze parameter geen
invloed. De generator stroomgrens kan ingesteld worden op 0 tot ongeveer 198 ampère in
stappen van 2 ampère.
Belangrijke opmerking:
Kleine 3000 RPM generatorsets van bepaalde merken raken oververhit als ze gedurende lange
periodes met maximale belasting draaien. In sommige gevallen moet de maximumstroom op
maximaal 70% van de nominale maximumstroom ingesteld worden. De stroomgrens van 1500
RPM generatorsets kan over het algemeen ingesteld worden op rond de 90% van de nominale
outputstroom.
6.4 DeUpper Shore limitsvoor wisselstroom input 1 t/m 4 instellen
Om te voorkomen dat de gebruiker van de DMC een te hoge stroomgrens voor het systeem
instelt, kunt u een ‘Upper Shore limit’ instellen.
Voorbeeld: U heeft een systeem met 5 parallel geschakelde Multi’s. De maximale
doorschakelstroom zou dan 80A zijn. Dit kan een veel te hoge instelling zijn voor de schakelaars
in uw systeem. Door de “Upper Shore limit” aan te passen voorkomt u dat de walstroomgrens
hoger ingesteld wordt dan, bijvoorbeeld, 30A.
U kunt vier verschillende grenzen instellen omdat VE.Bus systemen maximaal vier wisselstroom
inputs hebben. Voor simpele VE.Bus systemen met Multi’s of non VE.Bus systemen is het
voldoende om alleen de “Upper Shore limit voor AC input 1” in te stellen. De anderen worden dan
niet gebruikt.
11
EN NL FR DE ES Appendix
6.4.1 Speciale display functionaliteit
Indien u een uitgebreid VE.Bus systeem (of een Quattro systeem) heeft, en u gebruikt meer
dan 1 wisselstroom input, kunt u te maken krijgen met de volgende situatie:
Laten we aannemen dat we 2 wisselstroom inputs gebruiken. Als we de generator prioriteit
willen geven boven de wal dan sluiten we de generator aan op AC input 1. De gebruiker mag
de instelling voor de generator niet veranderen. Om dit in te stellen zet je, in VEConfigure2,
het vinkje van ‘overruled by remote’ voor AC input 1 uit. De wal wordt aangesloten op AC
ingang 2. Voor AC input 2 laten we het ‘overruled by remote’ aanvink vak aangevinkt.
De DMC zal zich dan als volgt gedragen:
Als de generator geselecteerd is geeft de DMC
weer.
Als de generator uitgeschakeld is en de walstroom wordt toegepast, zal de DMC om en om de
ingestelde waarde voor wisselstroom input 2 en de wisselstroom input identificatie
weergeven.
Deze om en om weergave is misschien niet wat u wilt of verwacht. Er is immers maar één
ingestelde waarde die de gebruiker kan aanpassen. Wanneer wisselstroom input 1 is
geselecteerd zal er altijd
’ weergegeven worden. Het is dan duidelijk dat: wanneer de
ingestelde stroom wordt weergegeven, wisselstroom input 2 geselecteerd is.
Om dit te bereiken, dient u alle (behalve één) “Upper Shore limits” op nul in te stellen.
Dus in dit voorbeeld dient u AC1, AC3 and AC4 op nul in te stellen. Het display zal dan niet om
en om de ingestelde waarde en
weergeven.
Samenvatting: het instellen op nul van alle behalve één “Upper Shore limits”, heeft als
resultaat dat het display niet meer om en om ‘
’ en de ingestelde waarde zal weergeven.
6.5 Configuratie voorbeelden
Hieronder staan twee voorbeelden om u te helpen met het instellen van de parameters.
Voorbeeld 1: Twee VE.Bus Multi’s 16A/230V + 4kVA generator (3000 RPM) + externe
omschakelautomaat.
Omdat dit een VE.Bus systeem is hoeft de schaalwaarde niet ingesteld te worden.
Een 4kVA generator kan een maximale stroom van 17,4A leveren. Omdat wij uitgaan van een
veiligheidsmarge van 70% stellen we de generatorstroom in op 12A. Om de configuratie te
bewerkstelligen, doe het volgende:
1) Houdt de configuratie knop ingedrukt totdat de onderste LED van de linkerkolom begint te
knipperen. U zit nu in de configuratiemodus. Nu kunt u de schaalwaarde veranderen. Zoals
eerder in deze handleiding vermeldt, kan deze parameter genegeerd worden in het geval van
VE.Bus Multi’s.
2) Druk op de knop om door te gaan met de volgende instelling. De onderste LED in de
linkerkolom zal gaan branden. Dit betekent dat u de generatorstroom in kunt stellen.
3) Draai de knop totdat het display ‘12’ weergeeft.
4) Druk op de knop om door te gaan naar de “Upper Shore limit for AC input 1” instelling.
5) Als u wilt dat de maximale walstroom die ingesteld kan worden door de gebruiker lager is dan
32 ampère, dient u deze waarde te veranderen.
6) Aangezien het niet nodig is om de volgende 3 parameters (Upper Shore limit for AC input 2, 3
and 4) in te stellen, kunt u 4 keer op de knop drukken en zodoende de configuratiemodus
afsluiten.
12
Voorbeeld 2: Vier non VE.Bus Multi’s 30A/120V + 13kVA generator (1500 RPM) + externe
omschakelautomaat.
Voor deze configuratie dient de schaalwaarde berekend te worden. Het aantal apparaten is 4, het
type apparaat is 2, dus de schaalwaarde is (4 x 2) 1 = 7.
Een13kVA generator 120V kan een maximum stroom van 108,3A leveren. Omdat wij in dit geval
uitgaan van een veiligheidsmarge van 90%, stellen we de generatorstroom in op 98A. Om de
configuratie te bewerkstelligen, doe het volgende:
1) Houdt de configuratie knop ingedrukt totdat de onderste LED van de linkerkolom begint te
knipperen. U zit nu in de configuratiemodus. Nu kunt u de schaalwaarde veranderen.
2) Draai de knop totdat het display ‘7’ weergeeft.
3) Druk op de knop om door te gaan naar de volgende instelling. De onderste LED in de
linkerkolom zal gaan branden. Dit betekent dat u de generatorstroom in kunt stellen.
4) Draai de knop totdat het display ‘98’ weergeeft.
5) Druk op de knop om door te gaan naar de “Upper Shore limit for AC input 1” instelling.
6) Waarschijnlijk wilt u dat de maximale walstroom die ingesteld kan worden door de gebruiker
lager is dan 128 ampère. Draai daarom de knop totdat het display de gewenste waarde hiervoor
weergeeft.
7) Aangezien het niet nodig is om de volgende 3 parameters (Upper Shore limit for AC input 2, 3
and 4) in te stellen, kunt u 4 keer op de knop drukken en zodoende de configuratiemodus af te
sluiten.
1/71