Instructies
36 | AN18658643414601-000901
© Danfoss | DCS (CC) | 2019.01
de aanzuigdruk in °C. Druk op de onderste knop
(afbeelding 3) om de temperatuurwaarde voor
de condensatiedruk weer te geven.
De elektronische regelaar is in de fabriek inge-
steld voor R404A of R449A of R452A of R134a,
afhankelijk van het model van de gemonteerde
compressor en toepassing (zie de bijlage in de
installatiehandleiding van de Optyma Control-
ler). Als een ander koelmiddel wordt gebruikt,
moet de koelmiddelinstelling worden gewijzigd.
Parameter r12 moet eerst worden ingesteld op 0
(hoofdschakelaar software = uit).
• Hou de bovenste knop enkele seconden in-
gedrukt. De kolom met parametercodes ver-
schijnt.
• Druk op de bovenste of onderste knop om pa-
rametercode o30 te zoeken.
• Druk op de middelste knop tot de waarde voor
deze parameter wordt weergegeven.
• Druk op de bovenste of onderste knop om
de nieuwe waarde te selecteren: 2 = R22, 3 =
R134a, 13 = R513A, 17 = R507, 19 = R404A, 20 =
R407C, 21 = R407A, 37 = R407F, 40 = R448A, 41
= R449A, 42 = R452A.
• Druk op de middelste knop om de geselecteer-
de waarde te bevestigen.
10 – Controle voor ingebruikname
Gebruik veiligheidsapparatuur zoals een druk-
schakelaar en een mechanische veiligheidsklep in
overeenstemming met de algemene en plaatselijke
voorschriften en veiligheidsnormen. Zorg ervoor
dat deze apparatuur actief is en correct is ingesteld.
Controleer of de instellingen van hogedruk-
schakelaars en veiligheidskleppen niet hoger zijn
dan de maximale werkdruk van de systeemon-
derdelen.
• Controleer of alle elektrische verbindingen
correct zijn doorgevoerd en voldoen aan de
plaatselijke regelgeving.
• Als er een carterverwarming moet worden ge-
bruikt, moet de eenheid minstens 12 uur voor de
eerste opstart of opstart na langdurige stilstand
onder stroom worden gezet voor carterverwar-
mingen met riem.
• Het apparaat is uitgerust met een hoofdschake-
laar met overbelastingsbeveiliging. De overbe-
lastingsbeveiliging is standaard ingeschakeld.
Wij raden u echter aan deze waarde te contro-
leren vooraleer u het apparaat in gebruik neemt.
U vindt de waarde voor de overbelastingsbevei-
liging terug op het bekabelingsschema op het
voorpaneel van het apparaat.
11 – Opstarten
• Start het apparaat nooit wanneer er geen
koelmiddel is gevuld.
• Alle kleppen moeten in de open positie staan.
• Het Rotalock-ventiel op het vloeistofvat moet
1 volledige slag in de close-richting worden
gedraaid om de juiste condensatiedruk voor
de druktransmitter te krijgen.
• Zorg ervoor dat het apparaat en de voeding
op elkaar afgestemd zijn.
• Controleert of de carterverwarming werkt.
• Controleer of de ventilator ongehinderd kan
draaien.
• Controleer of de beschermingsfolie is verwij-
derd van de achterzijde van de condensor.
• Breng de HP/LP-druk in evenwicht.
• Bij het aanzetten van het apparaat moet deze
meteen starten. Als de compressor niet start,
controleer dan de bedrading en de spanning
op de aansluitingen.
• Een eventuele omgekeerde draairichting van een
driefasige compressor kan worden gedetecteerd
aan de hand van de volgende kenmerken:
de druk in de compressor neemt niet toe, de
compressor maakt abnormaal veel lawaai en de
compressor verbruikt abnormaal weinig energie.
Schakel in dat geval het apparaat onmiddellijk uit
en sluit de fases aan op de correcte aansluitingen.
• Als de draairichting correct is, geeft de lagedruk-
aanduiding op de controller (of de lagedrukme-
ter) een afnemende druk weer en geeft de ho-
gedrukaanduiding (of de hogedrukmeter) een
toenemende druk weer.
12 – Controleren met het apparaat ingeschakeld
• Controleer de draairichting van de ventilator.
De lucht moet via de condensor naar de venti-
lator stromen.
• Controleer het stroomverbruik en voltage.
• Controleer op oververhitting van de afzuiging
om het risico op vloeistofslag te verminderen.
• Als er een kijkglas voorzien is, bekijk dan het olie-
niveau aan het begin en tijdens de werking om
te controleren of het olieniveau zichtbaar blijft.
• Respecteer de werkingslimieten.
• Controleer alle buizen op abnormale trillin-
gen. Bewegingen van meer dan 1,5 mm moe-
ten worden gecorrigeerd, bijvoorbeeld met
leidingbeugels.
• Voeg indien nodig extra koelmiddel toe in vloei-
bare toestand aan de lagedrukzijde, zo ver mo-
gelijk van de compressor verwijderd. De com-
pressor moet draaien tijdens dit proces.
• Overlaad het systeem niet.
• Følg de lokale bestemmelser for aftapning af
kølemidler fra enhed.
• Laat nooit koelmiddel ontsnappen in de at-
mosfeer.
• Voer een algemene inspectie uit van de instal-
latie voordat u de locatie verlaat en controleer
op netheid, lawaai en lekken.
• Noteer het type en de hoeveelheid koelmid-
del en ook de werkomstandigheden als refe-
rentie voor toekomstige inspecties.
13 – Noodwerking zonder controller
Als de controller het begeeft, kunt u de koelgroep
blijven gebruiken als u de standaardbedrading
voor de controller (afbeelding 4) wijzigt naar een
tijdelijke bedrading (afbeelding 5), zoals hieron-
der wordt weergegeven.
Deze aanpassing mag alleen door bevoegde
elektriciens worden uitgevoerd. Houd rekening
met de geldende wetgeving.
Koppel de voeding van de koelgroep los (zet
de hoofdschakelaar van de hardware uit).
• Contact met de kamerthermostaat moet mo-
gelijk zijn om over te schakelen naar 250 Vac.
• Koppel kabel 22 (veiligheidsingang DI3) en
kabel 24 (kamerthermostaat DI1) los en breng
deze samen met een geïsoleerde aansluitings-
brug van 250 Vac 10 mm².
• Verwijder kabel 25 (kamerthermostaat DI1)
en kabel 11 (compressorvoeding) en breng ze
samen met een geïsoleerde aansluitbrug van
250 V AC, 10 mm².
• Koppel kabel 6 los en sluit hem aan op de aans-
luitbrug voor kabels 11 en 25. Er kan een ven-
tilatordrukschakelaar of een toerenregelaar
voor de ventilator in serie worden aangeslo-
ten op kabel 6.
• Koppel kabel 14 los (carterverwarming) en
verbind hem met de compressorschakelaar
op aansluiting 22.
• Koppel kabel 12 los (voeding van de carter-
verwarming), verleng deze kabel door middel
van een aansluitbrug van 250 V AC, 1,0 mm²
en een bruine kabel van 1,0 mm² en verbind
hem met de compressorschakelaar op aan-
sluiting 21
• Verwijder het grote aansluitingsblok van de
controlleraansluitingen 10 tot 19.
• Schakel de voeding van de koelgroep in (zet
de hoofdschakelaar van de hardware aan).
14 – Onderhoud
Schakel de eenheid altijd uit met de hoofd-
schakelaar voordat u de ventilatordeur (s) opent.
De interne druk en oppervlaktetemperatuur
zijn gevaarlijk en kunnen permanente letsels ver-
oorzaken. Onderhoudstechnici en installateurs
moeten over de juiste vaardigheden en het juiste
materiaal beschikken. De leidingtemperatuur kan
meer dan 100°C bedragen en ernstige brandwon-
den veroorzaken.
Zorg voor periodieke onderhoudsinspecties
om de betrouwbaarheid van het systeem te ga-
randeren en te voldoen aan de plaatselijke voor-
schriften.
Om systeemgerelateerde problemen te voorko-
men, wordt het volgende periodieke onderhoud
aanbevolen:
• Controleren of veiligheidsapparaten werken
en correct zijn ingesteld.
• Het systeem controleren op lekken.
• Het stroomverbruik van de compressor con-
troleren.
• Controleren of het systeem werkt op een
manier die vergelijkbaar is met vorige onder-
houdsverslagen en de omgevingsomstandig-
heden.
• Controleren of alle elektrische aansluitingen
goed zijn bevestigd.
• Het apparaat schoon houden en controleren
of er geen roest en oxidatie aanwezig is op de
onderdelen van het apparaat, de buizen en de
elektrische verbindingen.
De condensor moet minstens één keer per jaar
gecontroleerd worden op verstoppingen en
moet indien nodig gereinigd worden. U krijgt
toegang tot de binnenkant van de condensor
door de ventilatordeur te openen. De warmte-
wisselaars met microkanalen raken eerder aan
de buitenzijde bestoft, waardoor deze gemak-
kelijker te reinigen zijn dan warmtewisselaars
met vinnen.
• Schakel de eenheid uit met de hoofdschake-
laar voordat u de ventilatordeur opent.
• Verwijder stof, bladeren en ander vuil met een
stofzuiger waaraan een borstel of een andere
zacht opzetstuk bevestigd is. U kunt ook langs
de binnenzijde perslucht door de spoelen
blazen en deze schoonvegen met een zachte
borstel. Gebruik hiervoor geen draadborstel.
Zorg ervoor dat u niet tegen de spoel stoot
met de buis van de stofzuiger of de mond van
de luchtblazer.
• Voor u de ventilatordeur sluit, draait u de ven-
tilator naar de positie die weergegeven wordt