Protocol voor veilige toepassing van low-level lasertherapie
• Ga na of er contra-indicaties zijn
• (Neem de risico’s in acht = relatieve CI’s)
• Plaats de patiënt en geef instructies
Zorg ervoor dat de positie van de patiënt comfortabel is en leg de patiënt uit dat hij/zij mogelijk niets voelt
van de behandeling
• Bereid het behandelingsgebied voor
Normale huid: reinig de blootliggende huid met ontsmettingsalcohol om onzuiverheden te verwijderen.
Indien nodig scheren.
Huidwond; was en verzorg de wond. Draag beschermende kleding zoals een beschermingsbril, masker, schort
en handschoenen om besmetting te voorkomen.
• Schat de locatie, diepte en oppervlakte van de laesie.
Lokaliseer de pathologische laesie in de weke delen, schat de diepte (in centimeters) vanaf het huidoppervlak
en meet de oppervlakte (in cm2). Informatie over de weefseldiepte is van belang voor de selectie van de laser.
De oppervlakte van de laesie is van belang voor de selectie van de applicatorgrootte.
• Selecteer het applicatortype.
Kies tussen de beschikbare laserprobes. Selecteer de handbediende enkele straal voor kleine en clusterprobe
voor middelgrote behandelingsgebieden.
• Selecteer de toepassingstechniek.
• Kies tussen stationair met contact, stationair zonder contact, raster of scannen.
• Stationair met contact: de applicator maakt contact met de huid en blijft op één plaats tijdens de gehele
stralingsduur van de behandeling. Deze methode voorkomt lichtreflectie van het huidoppervlak en
verkleint de straalafwijking, omdat de probe dicht op het behandelingsgebied zit.
• Stationair zonder contact: de applicator maakt geen contact met de huid en blijft op één plaats tijdens de
gehele stralingsduur van de behandeling. Het stralingsoppervlak van de applicator wordt behouden op
een paar millimeter (minder dan 1 cm) vanaf het huidoppervlak.
Deze methode wordt aanbevolen als patiënten de druk van de applicator op het behandelingsgebied niet
tolereren.
• Raster: deze techniek, ook wel ‘punt-tot-punt’ genaamd, bestaat uit het maken van een raster door het
behandelingsgebied onder te verdelen in vierkantjes van 1 cm2 om de punt-tot-punt-toepassing te
geleiden. Elke vierkante centimeter is één punt, vandaar de naam punt-tot-punt-techniek. Het raster kan
op het oog worden gevolgd of met een plastic vel en pen worden getekend. De rastermethode wordt
gebruikt in combinatie met de handbediende probe met één straal, omdat de tip/het bestralingsgebied
hiervan 1 cm2 is.
• Scannen: het behandelingsoppervlak wordt gescand (zonder contact) met een handbediende probe met
één straal en clustertype probes. Scannen wordt uitgevoerd door de probe te bewegen (naar boven en
beneden en van links naar rechts).
• Stel de dosimetrie in.
Kies tussen de continue en gepulseerde toedieningsmodus. Bepaal de energiedosis (J) die u per toepassing op
het weefsel wilt afgeven. Gebruik de dosisaanbevelingen van de WALT (World Association for Laser Therapy)
als richtlijn.
Overwegingen bij de behandeling:
• Donkere huidskleur: absorbeert lichtenergie; gebruik een hogere dosis.
• Kleine en zwakkere patiënten (bijv. ouderen, kinderen): start met een lagere dosis.
• Gebruik een hogere dosis voor dieper gelegen doelweefsel.
• Weefseltype: spierweefsel absorbeert lichtenergie, vetweefsel niet.
• Ontstekingsremmers kunnen de werkzaamheid van LLLT beïnvloeden. Overweeg het gebruik van
ontstekingsremmers te staken of te verminderen.
• Recente injecties met steroïden (binnen 72 uur): kunnen contraproductief zijn voor LLLT; behandel één
week na injectie.
• Draag een beschermingsbril tegen de laser.
Zowel patiënten als behandelaren moeten een beschermingsbril dragen die de golflengte van de laser tijdens
de behandeling filtert.
• Plaats de applicator
Houd de laserstraal zo loodrecht mogelijk op het blootliggende behandelingsoppervlak om lichtreflectie te
minimaliseren. Als de laser niet in contact met de huid wordt gebruikt, houdt u de afstand tussen de
applicator en blootliggende huid zo klein mogelijk, met dezelfde afstand van de ene toepassing (= bestraald
gebied) naar de andere.