9
Het staafdiagram op het display en de schaalverdeling op het
apparaat geven aan binnen welk bereik de vastgestelde bloed-
druk zich bevindt.
Als de systolische en diastolische waarden zich in twee ver-
schillende WHO-gebieden bevinden (bijv. systolisch in het
gebied “hoog-normaal” en diastolisch in het gebied “normaal”),
dan geeft de grafische WHO-classificatie op het apparaat het
hoogste gebied weer; in het voorbeeld is dat “hoog-normaal”.
6. Meetwaarden opslaan, oproepen en wissen
•
De resultaten van iedere succesvolle meting worden samen
met de datum en de tijd opgeslagen. Bij meer dan 30 meet-
gegevens worden telkens de oudste meetgegevens over-
schreven.
•
Kies met de toets SET en vervolgens met de toetsen -/+ het
gewenste gebruikersgeheugen en bevestig uw keuze met de
toets . Door op de toets M+ te drukken, wordt de gemid-
delde waarde AVG van de laatste drie opgeslagen meetwaar-
den van het gebruikersgeheugen weergegeven. Wanneer u
op de toets + drukt, worden de meest recente meetresultaten
weergegeven. Bij het bedienen van de toets - de oudste.
•
De gemiddelde waarde AVG kan pas worden gegeven als er
drie of meer waarden op het betreffende gebruikersgeheu-
gen zijn opgeslagen.
•
Om het geheugen te wissen, moet u eerst een gebruikers-
geheugen selecteren. Houd de toets SET ca. drie seconden
ingedrukt. Alle waarden van het huidige gebruikersgeheugen
worden na drie korte geluidssignalen gewist.
•
Wilt u het gebruikersgeheugen wijzigen, raadpleeg dan het
hoofdstuk “Geheugen selecteren”.
7. Apparaat reinigen en opbergen
•
Reinig het apparaat en de manchet voorzichtig met slechts
een licht bevochtigde doek.
•
Gebruik geen reinigings- of oplosmiddelen.
•
Dompel het apparaat nooit onder in water omdat anders
water kan binnendringen en het apparaat beschadigd raakt.
•
Zorg ervoor dat er geen zware voorwerpen op het apparaat
worden geplaatst als u het opbergt. Verwijder de batterijen.
De manchetslang mag niet worden geknikt.
8. Foutmeldingen / storingen verhelpen
Bij storingen wordt op het display de foutmelding weer-
gegeven.
Foutmeldingen kunnen optreden indien
1. de oppompdruk hoger dan 300 mmHg is,
2. de bloeddrukmeetwaarde uitzonderlijk hoog of laag is,
3. u tijdens de meting beweegt of spreekt.
Herhaal in zulke gevallen de meting. Let erop dat de manchets-
lang op de juiste wijze is ingestoken en dat u niet beweegt of
praat. Plaats de batterijen opnieuw of vervang ze.
9. Technische gegevens
Modelnr. BM 26
Meetmethode Oscillometrische non-invasieve bloed-
drukmeting op de bovenarm.
Meetbereik Manchetdruk 0 – 300 mmHg,
systolisch 60-280 mmHg,
diastolisch 30-200 mmHg,
polsslag 30 – 180 slagen /minuut