Murray 405607x52A Handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Murray 405607x52A Handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
NL
41
F-050743L
INHOUD
INTERNATIONALE PICTOGRAMMEN 41
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR 42
VEILIGE BEDIENING 42
MONTAGE 43
BEDIENING 44
ONDERHOUD 45
TROUBLESHOOTING SCHEMA 49
MURRAY, INC.
TWEEJARIGE BEPERKTE GARANTIE
Murray, Inc. biedt de eerste eigenaar van dit pro-
dukt garantie gedurende twee jaar dat dit pro-
dukt, bij normaal gebruik en onderhoud, vrij is
van defecten aan materiaal en als gevolg van
samenstelling. Echter, deze garantie heeft geen
betrekking op de motor en accessoires zoals
sneeuwblazers, sneeuwmessen, graszakvullers,
transmissies, accu’s en aan normale slijtage on-
derhevige onderdelen (uitzonderingen worden
hieronder genoemd) of op verbindingsassen,
aangezien de bedrijven die deze produkten ma-
ken deze zelf garanderen en service aanbieden
via hun eigen erkende service centers. Zie de
garantieteksten behorend bij deze bijzondere
onderdelen voor aanvullende informatie. Als u er
niet zeker van bent of uw machine uitgerust is
met één of meer van deze onderdelen, vraag
hier dan naar tijdens de aankoop. Onderhevig
aan de voorwaarden en condities beschreven in
deze Beperkte Garantie, zullen wij gedurende
de garantietermijn, naar ons goeddunken, enig
defect onderdeel dat valt onder deze Beperkte
Garantie gratis repareren of vervangen, zolang
de machine in bezit is van de eerste eigenaar.
Als binnen een periode van negentig (90) dagen
na aankoop blijkt dat de accu defect is, zullen wij
deze gratis vervangen. Als binnen een periode
tussen 90 en 120 dagen na aankoop blijkt dat de
accu defect is, zullen wij deze vervangen voor
de helft van de winkelprijs zoals die geldt op het
moment van teruggave.
Onderdelen die aan normale slijtage onderhevig
zijn, zijn aandrijfriemen, messen, mes tussen-
stukken, luchtbanden, koplampen en stoelbekle-
ding. Deze onderdelen worden gegarandeerd
qua materiaal en toepassing tijdens de aankoop
van het produkt. Alle claims voor reparatie of
vervanging van zulke onderdelen moeten binnen
dertig (30) dagen na aanschafdatum ingediend
worden. Claims die betrekking hebben op ge-
bruik van het produkt, misbruik of verkeerd ge-
bruik zullen niet worden gehonoreerd.
Deze Murray, Inc. tweejarige beperkte garan-
tie is exclusief. Echter, de garantie is ongeldig
of niet van toepassing op enige machine waar-
aan veranderingen zijn aangebracht of die mis-
bruikt of gebruikt is voor verhuur of commerciële
doeleinden (anders dan privégebruik). Uw ga-
rantie heeft geen betrekking op kleine mechani-
sche aanpassingen die niet het gevolg zijn van
mankementen aan materiaal of vakmanschap.
Zie uw gebruikshandleiding voor het uitvoeren
van zulke aanpassingen.
Teneinde een claim onder deze Murray, Inc.
tweejarige (2) beperkte garantie in te dienen,
moet u de machine (of bij goedkeuring vooraf,
het defecte onderdeel) samen met bewijs van
aankoop naar een gemachtigd service center bij
u in de buurt brengen. Het dichtstbijzijnde ge-
machtigde service center kunt u vinden door met
de landelijke distributeur te bellen of in de gou-
den gids te kijken. Indien u de gehele machine
terug brengt, zullen wij deze repareren. Als wij u
toestaan om alleen het defecte onderdeel terug
te brengen, zullen wij dat repareren of vervan-
gen. Indien de transmissie of het differentiëel
(niet de verbindingsas) defect zijn, moet de ge-
hele transmissie of differentiëel ingeleverd wor-
den, aangezien deze geen losse vervangbare
onderdelen bevatten.
Deze Murray, Inc. tweejarige (2) beperkte ga-
rantie geeft u bepaalde wettelijke rechten en u
kunt eventueel ook andere rechten hebben. De
beperkte garantie is in plaats van alle andere
expliciete of impliciete garanties, inclusief de
impliciete garantie op verhandelbaarheid en
op geschiktheid voor een bepaald doel. In-
dien u meer wenst te weten over deze schriftelij-
ke garantie of assistentie verlangt in het
verkrijgen van service, schrijf dan naar:
HAYTER LIMITED,
Service Department,
Spellbrook,
Bishop’s Stortford,
Hertfordshire. CM23 4BU.
MURRAY, INC.
International Sales
P.O. Box 268
Brentwood, Tennessee USA 37024
1-800-251-8007
Fax (615) 373-6633
INTERNATIONALE PICTOGRAMMEN
BELANGRIJK: De volgende pictogrammen
bevinden zich op uw machine of in de daar-
bijbehorende literatuur. Voordat u de machi-
ne gaat bedienen, moet u de betekenis en het
doel van elk pictogram leren begrijpen.
OPMERKING: Illustraties en
pictogrammen beginnen op pagina 2.
Veiligheids- en waarschuwings-picto-
grammen (Figuur 23)
1 Waarschuwing.
2 BELANGRIJK: Lees de gebruiksaanwijzing
voordat u deze machine gaat bedienen.
3 WAARSCHUWING: Uitgeworpen
voorwerpen. Houdt omstanders op afstand.
Lees de gebruiksaanwijzing voordat u deze
machine gaat bedienen.
4 WAARSCHUWING: Gebruik deze machine
niet op hellingen van meer dan 10 graden.
5 GEVAAR: Houdt omstanders en vooral
kinderen uit de buurt van de machine.
6 GEVAAR: Dit is geen trede.
7 GEVAAR: Houd voeten en handen uit de
buurt van draaiende messen.
8 Opgegeven geluidvermogensniveau van
100 dB(A) volgens Richtlijn 2000/14/EG.
9 GEVAAR: Verwijder de bougiekabel van de
bougie voordat u onderhoud aan de
machine uitvoert.
10 WAARSCHUWING: Heet oppervlak.
11 WAARSCHUWING: Wees voorzichtig bij
het aansluiten en loskoppelen van
accessoires.
12 WAARSCHUWING: Vingers kunnen
bekneld raken.
13 BELANGRIJK: Volg de instructies in de
Handleiding om het maaibehuizing
horizontaal te zetten.
14 WAARSCHUWING: zolang de motor draait,
dient u uit de buurt van het mes blijven.
Bedieningspictogrammen
(Figuur 24)
1 Starten van de motor
2 Lichten
3 Laten draaien van de motor
4 Stoppen van de motor
5 Laten draaien van de motor
6 Rem
7 Handrem
8 Koppeling
9 Langzaam
10 Snel
11 Choke
12 Olie
13 Bediening mesrotatie
14 Omhoog brengen
15 Brandstof
Opgegeven geluidvermogensniveau van 100 dB(A) volgens Richtlijn 2000/14/EG.
Geluidsdrukniveaus bij de bestuurdersstoel 82 dB.
Deze waarden zijn bepaald bij het oor in overeenstemming met specificaties EN
836/A2:2001.
Opgegeven trillingsemissiewaarden volgens Richtlijn 98/37/EG.
Trillingsemissie volgens BS EN 1032:
Stoel < 0,5 m/s
2
,Rechter treeplank 2,35 m/s
2
, Linker treeplank 4,34 m/s
2
Trillingsemissie volgens BS EN 1033: Stuurwiel 6,28 m/s
2
Deze waarden zijn bepaald voor een stationair draaiende machine bij 2850 toeren
per minuut op een betonnen oppervlak met de bestuurder in de bestuurdersstoel.
MODEL NO.: 405607x52A
SERIAL NO.:
2850 min-1
172 kg
SKU No.:
Assembled in Lawrenceburg, TN 38464, U.S.A.
YYYY MM DD:
NL
42
F-050743L
INFORMATIE VOOR DE
EIGENAAR
Ken uw machine: Als u de machine en de werking ervan
begrijpt krijgt u de beste resultaten. Vergelijk de illustraties
van de machine met de werkelijkheid, terwijl u deze hand−
leiding doorleest. Leer de werking van de bedieningsele−
menten en waar ze zich bevinden. Volg de
bedieningsaanwijzingen en de veiligheidsregels om een
ongeluk te voorkomen. Bewaar deze handleiding om hem
later te kunnen raadplegen.
WAARSCHUWING: Let op! Dit symbool duidt op be−
langrijke veiligheidsmaatregelen. Dit symbool bete−
kent: Let en pas op! Uw veiligheid kan in gevaar
zijn."
Verantwoordelijkheid van de eigenaar
WAARSCHUWING: Dit is een snijdende
machine die in staat is handen en voeten te
amputeren en voorwerpen weg te slinge−
ren. Veronachtzaming van de volgende veiligheids−
aanwijzingen kan resulteren in ernstig letsel of de
dood voor de bestuurder en omstanders.
Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar om de
onderstaande aanwijzingen op te volgen.
VEILIGE BEDIENING
Voor rijdende zitmaaiersmet
roterende messen
Training
1. Lees de instructies nauwkeurig. Wees vertrouwd met
de bediening en het juiste gebruik van de machine.
2. Sta nooit toe dat kinderen of mensen die niet bekend
zijn met deze instructies de machine gebruiken. Lo−
kale regels kunnen een minimum leeftijd voor de
bestuurder voorschrijven.
3. Maai nooit als er omstanders, in het bijzonder kinde−
ren, of huisdieren in de buurt zijn.
4. Onthoud dat de bestuurder of gebruiker verantwoor−
delijk is voor ongevallen of blootstelling aan gevaar
aan derden of hun bezittingen.
5. Neem nooit passagiers mee.
6. Alle bestuurders moeten ervoor zorgen dat ze pro−
fessionele en practische instructie krijgen. Zulke in−
structie moet de nadruk leggen op:
a. de noodzaak voor behoedzaamheid en con−
centratie bij het werken met zitmaaiers;
b. de controle over de machine die gaat glijden
op een helling kan niet worden herkregen door
de rem te gebruiken. De belangrijkste redenen
voor het verliezen van controle zijn:
onvoldoende grip op de wielen;
te snel rijden;
verkeerd remmen;
het soort maaier is ongeschikt voor de
taak;
onbekendheid met de grondcondities, in
het bijzonder hellingen;
verkeerd optrekken en verkeerde la−
dingsverdeling.
Voorbereiding
1. Draag tijdens het maaien altijd stevige schoenen en
een lange broek. Bedien de machine niet met blote
voeten of met sandalen aan.
2. Onderwerp het te maaien gebied aan een grondige
inspectie en verwijder alle voorwerpen die door de
machine uitgeworpen zouden kunnen worden.
3. WAARSCHUWING: Benzine is zeer brandbaar.
a. Bewaar brandstof incontainers die speciaal
voor dit doel ontworpen zijn
b. Voeg benzine toe in de frisse lucht en rook
niet.
c. Voeg benzine toe voordat u de motor aanzet.
Verwijder nooit de benzine tankdop of voeg
benzine toe terwijl de motor loopt of nog heet
is.
d. Als er benzine gemorst is, mag u de motor niet
starten, maar moet u de machine van de plek
met de gemorste benzine verwijderen en voor−
komen dat er een vonk kan optreden, totdat de
benzine verdampt is.
e. Schroef alle doppen van benzine containers en
tanks zorgvuldig vast.
4. Vervang defecte geluidsdempers.
5. Controleer voor gebruik altijd dat de messen, mesbou
ten en snijconstructie niet versleten of beschadigd zijn.
Vervang versleten of beschadigde bladen en bouten in
paren zodat het evenwicht niet verstoord wordt.
6. Bij machines met meerdere bladen kan het draaien
van één blad tot gevolg hebben dat andere bladen
ook gaan bewegen.
Bediening
1. Gebruik de machine niet in een afgesloten ruimte,
waar zich gevaarlijke koolmonoxyde dampen kunnen
ophopen.
2. Maai alleen bij daglicht of goed kunstlicht.
3. Voordat u de motor start, moet u alle mesassesoires
loskoppelen en de koppeling in de neutrale stand
zetten.
4. Gebruik de machine niet op hellingen van meer dan
10_.
5. Onthoud dat er geen veilige" hellingen bestaan. Het
rijden over grashellingen vraagt om speciale aan−
dacht. Om omkantelen te voorkomen, moet u:
a. niet plotseling stoppen of optrekken, terwijl u
omhoog of omlaag rijdt;
b. de koppeling langzaam op laten komen en de
motor altijd in de versnelling laten, vooral wan−
neer u de helling af rijdt;
c. langzaam rijden op hellingen en in scherpe
bochten;
d. oppassen voor hobbels, kuilen en andere ver−
borgen gevaren;
e. nooit loodrecht op hellingsrichting rijden, tenzij
de maaier voor dit doel ontworpen is.
6. Pas op bij het trekken van ladingen of het gebruiken
van zwaar materieel.
a. Gebruik alleen de daarvoor bestemde trekha−
ken.
b. Vervoer alleen ladingen die u kunt beheersen.
c. Maak geen scherpe bochten. Pas op bij het
achteruit schakelen.
d. Gebruik tegengewichten of gewichten aan de
wielen als dat in het Instructieboek wordt aan−
geraden.
7. Let op het andere verkeer bij het oversteken van
wegen.
8. Zet het roteren van de messen af voordat u over iets
anders dan gras rijdt.
9. Als u assessoires gebruikt, let er dan op dat er nooit
materiaal in de richting van omstanders geslingered
wordt. Laat nooit iemand in de buurt van de machine
als deze aan het werken is.
10. Bedien de maaier nooit als de beschermkappen ka−
pot zijn. De beschermkappen moeten altijd op hun
plaats zitten.
11. Verander de instellingen van de regulateur van de
machine niet en voer hem niet op. Het gebruiken van
een machine bij te hoge snelheid kan de kans op
gevaar of persoonlijk letsel vergroten.
12. Voordat u van de bestuurdersplaats afstapt, moet u
a. de motor ontkoppelen en de assessoires laten
zakken;
b. de motor in de neutrale stand zetten en de
handrem aantrekken;
c. de motor afzetten en het contactsleuteltje ver−
wijderen.
13. Ontkoppel de assessoires, stop de motor en trek de
bougiekabel(s) los of verwijder het contactsleuteltje,
voordat u
a. verstoppingen in de trechter of elders verhelpt;
b. de maaier controleert, reinigt of er aan wilt
werken;
c. de maaier inspecteert nadat u een obstakel
geraakt hebt. Voer, indien nodig, reparaties uit
voordat u de machine opnieuw start en ge−
bruikt;
d. de motor controleert bij abnormaal trillen. (On−
middellijk stoppen.)
14. Koppel de assessoires los als u de maaier niet ge−
bruikt of deze wilt transporteren.
15. Zet de motor af en ontkoppel de assessoires voorat
u
a. bezine bijvult;
b. de grasopvanger verwijdert;
c. de hoogte aanpast, tenzij dat vanaf de bes−
tuurdersplaats kan gebeuren.
16. Neem gas terug aan het einde van de maaiactivitei−
ten. Draai de benzinekraan dicht, indien de motor
hiermee is uitgerust.
17. Voordat u achteruit rijdt, moet u naar achteren en
beneden kijken om u ervan te vergewissen dat er
geen kleine kinderen in de buurt zijn.
18. Wees extra voorzichtig bij blinde hoeken, struiken,
bomen of andere obstakels die het zicht kunnen
wegnemen.
Onderhoud en opslag
1. Bij machines met meerdere messen kan het bewegen
van één mes de andere messen ook inbeweging zet−
ten. Wees voorzichtig!
2. Als u de machine parkeert of weg zet, moet u het
snijgedeelte van de machine laten zakken tenzij u
het stut of vast zet.
3. Zorg ervoor dat alle moeren, bouten en schroeven
vast aangedraaid zitten om er zeker van te zijn dat
de machine in veilige staat verkeert.
4. Parkeer de machine nooit met benzine in de tank, in
een afgesloten ruimte waar de dampen met een
vlam of vonk in aanraking kunnen komen.
5. Laat de motor afkoelen voorat u de machine in een
afgesloten ruimte weg zet.
6. Verwijder gras, bladeren en overmatig smeervet van de
geluidsdemper, het accucompartiment en van de ben−
zine opslagplaats om gevaar voor brand te verminder−
en.
7. Comtroleer de grasvanger regelmatig op slijtage.
8. Vervang versleten of beschadigde onderdelen om
veiligheidsredenen.
9. Als het nodig blijkt de benzinetank af te tappen, moet
dit in de frisse lucht gebeuren.
NL
43
F-050743L
MONTAGE
Alle bevestigingsmaterialen zitten in de zak met
onderdelen. Gooi geen onderdelen of materiaal
weg voordat de maaier inelkaar gezet is.
WAARSCHUWING: Voordat u aan
de maaier werkt, moet u de bou-
giekabel lostrekken.
OPMERKING: In deze handleiding zijn de ter-
men links en rechts gebruikt vanuit het ge-
zichtspunt van de berijder.
OPMERKING: Illustraties en pictogrammen
beginnen op pagina 2.
OPMERKING: De bevestigingsmaterialen die
u moet gebruiken om de volgende losse
onderdelen te monteren, zijn op ware grootte
weergegeven in figuur 25.
Installeren van de voorwielen (Figuur 1)
Geruik een mes om de vier kanten van de con-
tainer open te snijden. Plaats de voorwielen (1)
in de container.
OPMERKING: Gebruik een blok hout van on-
geveer 1,25 m. lang om de voorkant van de
tractor omhoog te brengen. Als er geen hout
aanwezig is kan iemand anders helpen om
de tractor op te tillen. Pas op dat de tractor
niet valt.
1. Til de voorkant van de tractor op en leg het
blok hout onder de tractor.
2. Zorg ervoor dat het ventiel (2) aan de bui-
tenkant komt te zitten. Schuif het voorwiel
op de as (3).
3. Maak beide voorwielen vast met een ring
(4) en splitpen (5). Buig de einden van de
splitpen (5) om, zodat het voorwiel niet van
de as (3) afglijden kan.
4. Als de voorwielen geïnstalleerd zijn mag u
de tractor van het blok hout tillen en uit de
container duwen.
5. Plaats de wieldoppen (6), indien uw tractor
daarmee uiterust is. Zorg ervoor dat de rin-
gen (4) de wieldoppen (6) op hun plaats
houden.
Installeren van de bestuurdersstoel
(Figuur 2)
1. Verwijder voorzichtig de plastic zak van de
bestuurdersstoel (1).
2. Plaats de gaten in de stoelscharnier (2) en
de gaten in de stoel (1) over elkaar. Bevestig
de stoel (1) aan de stoelscharnier (2) met
de bevestigingsmaterialen (4) en (5).
3. Controleer de stand van de stoel (1). Maak
de twee vleugelmoeren (5) los indien de
stoel (1) ingesteld moet worden. Schuif de
stoel (1) naar voren of achteren via de stoe-
linstelgaten (3). Maak de vleugelmoeren
(5) weer vast.
Montage van het stuurwiel (Figuur 3)
1. Zorg ervoor dat de voorwielen recht staan.
2. Schuif de kap (3) over de stuurstang (2).
Zorg ervoor dat de uitstekende rand van de
kap (3) aan de bovenkant zit.
3. Schuif het stuurwiel (1) op de stuurstang
(2).
4. Maak het stuurwiel (1) vast aan de stuur-
stang (2) met schroef (4) en ringetje (6).
5. Sommige modellen hebben een optioneel
plaatje (7) voor het stuurwiel in de zak met
onderdelen. Bevestig het plaatje (7) in het
midden van het stuurwiel (1).
Onderhoudsvrije accu (Figuur 4)
BELANGRIJK: Controleer de datum op de
accu voordat u de accukabels bevestigt.
Deze datum geeft aan of de accu opgeladen
moet worden.
1. De datum van de accu staat boven en op de
zijkant van de accu (1).
2. Als de datum later is dan vandaag, hoeft de
accu (1) niet opgeladen te worden en kun-
nen de accukabels bevestigd worden. Zie
“Installeren van de accukabels”.
3. Als de datum vroeger is dan vandaag, moet
de accu (1) opgeladen worden. Zie “Opladen
van een onderhoudsvrije accu”.
Opladen van de accu (Figuur 4)
WAARSCHUWING: Rook niet tijdens
het opladen van de accu. Houd de
accu uit de buurt van vonken. De
dampen van het accuzuur kunnen een ex-
plosie veroorzaken.
1. Verwijder de accu (1) en accubak (3).
2. Verwijder de kap van de pol.
3. Gebruik een acculader van 12 Volt om de
accu op te laden (1). Laadt de accu op gedu-
rende 1 uur onder 6 Ampère. Als u geen ac-
culader heeft, moet u de accu door een
erkend service center laten opladen.
4. Installeer de accu (1) en accubak (3). Zorg
ervoor dat de positieve (+) pool (4) aan de
linker kant komt te zitten.
Installeren van de accukabels (Figuur 4)
WAARSCHUWING: Om vonken te
voorkomen, moet u de rode kabel m
e
de positieve (+) pool verbinden voor
-
dat u de zwarte kabel aansluit.
1. Verwijder de kap van de accupol.
2. Schuif het poolkapje (2) op de rode kabel
(5). Bevestig de rode kabel (5) aan de posi-
tieve (+) pool (4) met de bevestiginsmate-
rialen (6) en (7).
3. Bevestig de zwarte kabel (5) aan de nega-
tieve (-) pool met de bevestiginsmateria-
len (6) en (7).
Controleer de banden
Controleer de bandenspanning. Banden met te
veel lucht hebben tot gevolg dat de machine ruw
rijdt. De verkeerde bandenspanning zal verder tot
gevolg hebben dat de maaier onregelmatig maait.
De juiste bandenspanning is: voor 0,97 BAR (14
PSI), achter 0,69 BAR (10 PSI). Voor versche-
ping waren de banden extra opgepompt.
Controleer de hoogte van de behuizing
Controleer of de maaihoogte gelijkmatig is. Maai
een kort stukje en kijk naar het gemaaide opper-
vlak. Als de maaier niet egaal maait, volg dan de
instrukties onder “Richten van de maaierbehui-
zing” in het hoofdstuk Onderhoud en Afstellen
van deze handleiding.
In gereedheid brengen van de motor
OPMERKING: De motor was in de fabriek met
olie gevuld. Controleer het oliepeil en vul
eventueel olie bij.
Zoek in de handleiding van de motorfabrikant op
welk soort benzine en olie u moet gebruiken.
Lees eerst de informatie over veiligheid, bedie-
ning, onderhoud en opslag.
WAARSCHUWING: Zoek in de hand-
leiding van de motorfabrikant op wel
k
soort benzine en olie u moet gebrui-
ken. Gebruik altijd een goedgekeurde jerry-
can. Rook niet tijdens het bijvullen van benzi
-
ne. Zet de motor af en laat deze eerst enige
minuten afkoelen. Bijvullen van benzine mag
nooit in afgesloten ruimtes gebeuren.
Belangrijk! Voor het maaien moet u:
de motorolie peilen,
de tank met benzine vullen,
de bandenspanning controleren,
de stand van de maaibehuizing
controleren,
de accukabels bevestigen.
NL
44
F-050743L
BEDIENING
OPMERKING: Illustraties en pictogrammen
beginnen op pagina 2.
Plaats van de bedieningselementen
(Figuur 5)
Bediening van de mesrotatie (1): Gebruik om
de mesrotatie in werking te zetten en te stoppen.
Rempedaal (2): Gebruik het rempedaal om snel
te stoppen.
Lichtschakelaar (3): De lichtschakelaar is het
eerste gedeelte van de ontstekingsschakelaar.
Draai, terwijl de motor loopt, de sleutel in de
stand voor het licht.
Ontstekingsschakelaar (3): Gebruik de ontste-
kingsschakelaar om de motor te starten en te
stoppen.
Snelheidspedaal (4): Gebruik het snelheidspe-
daal om de snelheid of de rijrichting van de ma-
chine te veranderen.
Hoogte-instellingshendel (5): Gebruik de
hoogte-instellingshendel om de maaihoogte in te
stellen.
Handrem (6): Trek de handrem aan als u de
bestuurdersplaats verlaat.
Gashendel (7): Gebruik de gashendel om de
snelheid van de motor te verhogen of te verlagen.
Automatische aandrijvingsontkoppeling (8):
Gebruik de automatische aandrijvings-ontkop-
peling om de transmissie te ontkoppelen. Deze
bevindt zich onder de stoel.
Assessoires
Deze machine kan gebruikt worden met meer-
dere assessoires. Deze machine kan een ga-
zonveger, beluchter of zaaigoedverdeler
trekken. Hij is echter niet geschikt om assessoi-
res te trekken die met de bodem in aanraking
komen, zoals een ploeg, eg of cultivator.
Het maximale gewicht voor aanhangassessoires
is 113 kg.
Gebruik van de gashendel (Figuur 5)
Gebruik de gashendel (7) om de snelheid van
de motor te verhogen of te verlagen.
1. De FAST stand is met een streepje gemar-
keerd. Zet de gashendel in de FAST stand
voor normaal gebruik en wanneer u een gra-
sopvangzak gebruikt. Met de motor in de
FAST stand wordt deze het best gekoeld en
de accu maximaal opgeladen.
2. De regelateur is in de fabriek optimaal afge-
steld. Verander de instelling niet om de motor
sneller te laten draaien.
Bediening van de mesrotatie (Figuur 5)
Gebruik deze hendel om de mesrotatie (1) in
werking te zetten en te stoppen.
1. Voordat u de motor aan zet, moet u zich er-
van vergewissen dat de mesrotatiehendel
(1) in de DISENGAGE stand staat.
2. Zet de mesrotatiehendel (1) in de ENGAGE
stand om de messen te laten draaien.
OPMERKING: Als de motor afslaat terwijl
u de mesrotatie probeert aan te zetten, is
het stoelcontact niet gesloten. Zorg er-
voor dat u midden op de stoel zit.
3. Zet de mesrotatiehendel (1) in de DISEN-
GAGE stand om de messen te laten stoppen
met draaien. Zorg ervoor dat de messen vol-
ledig stil staan voordat u de bestuurder-
splaats verlaat.
4. Zet de mesrotatiehendel (1) in de DISEN-
GAGE stand voordat u een trottoir of een
weg over steekt.
WAARSCHUWING: houd altijd uw
handen en voeten uit de buurt van
de messen, de uitworpopening en
de motorbehuizing als de motor draait.
Bedienen van de snelheidspedaal
(Figuur 5)
Het aandrijfsysteem gebruikt een hydrostatische
automatische transmissie. De hydrostatische
transmissie is gemakkelijk te bedienen. Dit soort
aandrijving heeft geen pook of een koppelings-
pedaal nodig.
De snelheid en rijrichting kunt u beide met het
snelheidspedaal (4) bedienen met uw rechter
voet. Gebruik het linkse rempedaal niet tijdens
normaal gebruik. Dit pedaal is alleen voor snel
stoppen tijdens noodgevallen.
Voorwaarts rijden
1. (Figuur 20) De automatische aandrijvings-
ontkoppeling (1) moet in de DRIVE stand
(2) staan.
2. Haal langzaam uw linker voet van het rempe-
daal af.
3. Zet de gashendel in de FAST stand.
4. (Figuur 19) Trap het snelheidspedaal (1)
langzaam in (4), totdat u de gewenste snel-
heid heeft bereikt.
5. Trap het snelheidspedaal (1) langzaam ver-
der in om de snelheid te verhogen. Laat het
snelheidspedaal (1) langzaam opkomen om
de snelheid te verlagen.
Achteruit rijden
1. Kijk eerst achter u.
2. Duw het snelheidspedaal (1) langzaam in
REVERSE (achteruit)stand (2).
Veranderen van rijrichtings
LET OP! Gebruik alleen het snelheidspedaal
om van rijrichting te veranderen en niet het
linker rempedaal.
1. Haal langzaam uw voet van het snelheids-
pedaal (1) af. Het snelheids-pedaal (1) zal
automatisch in de NEUTRALE stand (3)
gaan staan.
2. Nadat de machine gestopt is kunt u lang-
zaam het snelheidspedaal (1) in de gewen-
ste stand zetten.
Ontkoppelen van de transmissie
(Figuur 20)
Ten einde de machine te duwen, moet u de au-
tomatische aandrijvingsontkoppeling (1) ge-
bruiken om de transmissie te ontkoppelen. De
automatische aandrijvingsontkoppeling (1)
bevindt zich onder de stoel.
1. De motor moet uit staan.
2. Klap de stoel omhoog. De automatische
aandrijvingsontkoppeling (1) bevindt zich
onder de stoel.
3. Zet de automatische aandrijvingsontkoppe-
ling (1) in de PUSH-stand (3). De transmis-
sie is nu ontkoppeld en de machine kan
geduwd worden.
OPMERKING: In koud weer is de olie in de
transmissie erg visceus, hetgeen duwen
moeilijk maakt.
4. Zet de automatische aandrijvingsontkoppe-
ling (1) vrij om de koppeling in te schakelen.
De transmissie is nu ingeschakeld en klaar
om te werken.
Gebruik van de handrem (Figuur 5)
1. Trap het rempedaal (2) volledig in.
2. Trek de handrem (6) omhoog.
3. Haal uw voet van het rempedaal (2) af en
laat de handrem (6) weer los. Vergewis u
ervan dat de handrem de machine op zijn
plaats houdt.
4. Om de handrem (6) los te zetten, moet u het
rempedaal (2) volledig intrappen. De hand-
rem zal automatisch los komen.
WAARSCHUWING: Voordat u van
de bestuurdersplaats afstapt, moet
u de handrem aantrekken, de mes-
bedieningshendel in de DISENGAGE stand
zetten, de motor afzetten en het contact-
sleuteltje verwijderen.
Instellen van de maaihoogte (Figuur 5)
Om de maaihoogte te veranderen, moet u de
hoogte-instellingshendel (5) als volgt omhoog
of omlaag bewegen:
1. Duw de hoogte-instellingshendel (5) naar
voren om de maaibehuizing te laten zakken
en naar achteren om de maaierbehuizing
omhoog te brengen.
2. Als u over een trottoir of weg rijdt, moet u de
hoogte-instellingshendel (5) in de hoogste
stand zetten en de mesbedieningshendel in
de DISENGAGE stand zetten.
De machine tot stilstand brengen
(Figuur 5)
1. Haal langzaam uw voet van het snelheids-
pedaal (4) af. Het snelheids-pedaal (4) zal
automatisch in de NEUTRALE stand gaan
staan en de machine zal tot stilstand komen.
2. Zet de mesbedieningshendel (1) in de DI-
SENGAGE stand.
3. Trek de handrem (6) aan.
WAARSCHUWING: Vergewis u
ervan dat de handrem de machine
op zijn plaats houdt.
4. Zet de gashendel (7) in de SLOW stand.
5. Zet de motor af door het contactsleuteltje
(3) naar de OFF stand te draaien en verwij-
der het.
Transporteren van de machine
Volg de stappen hieronder om de machine te
transporteren.
1. Zet de mesbedieningshendel in de DISEN-
GAGE stand.
NL
45
F-050743L
2. Zet de hoogte-instellingshendel in de hoog-
ste stand.
3. Zet de gashendel tussen SLOW en FAST in.
4. Trap het snelheidspedaal langzaam in om de
gewenste snelheid te bereiken.
Bedienen van de maaierbehuizing
BELANGRIJK: Als u de maaierbehuizing be-
dient moet de gashendel altijd in de FAST
stand staan.
1. Start de motor.
2. Zet de hoogte-instellingshendel in de stand
die u wilt. Hoog of dik gras moet u eerst in de
hoogste stand maaien. Daarna kunt u het in
een lagere stand maaien.
3. Zet de gashendel in de SLOW stand.
4. Duw de mesbedieningshendel langzaam
naar de ENGAGE stand.
5. Zet de gashendel in de FAST stand.
6. Trap het snelheidspedaal langzaam in totdat
de gewenste snelheid bereikt is.
OPMERKING: Rij met lage snelheid als u
dik gras maait of een grasopvangzak ge-
bruikt.
7. Controleer dat de maaihoogte nog steeds
juist is. Maai een korte afstand en kijk naar
het gemaaide oppervlak. Zie de aanwijzingen
onder “Instellen van de maaibehuizing” in het
hoofdstuk Onderhoud indien de maaibehui-
zing niet egaal maait.
WAARSCHUWING: Rij met lage
snelheid om betere controle over
de machine te hebben.
Werken op hellingen
WAARSCHUWING: Rij nooit hellin-
gen op of af die te steil zijn om in
z’n achteruit te beklimmen. Rij
nooit loodrecht op hellingsrichting.
1. Regel de snelheid alleen met het snelheids-
pedaal. Gebruik de rem nooit op een helling.
2. Om een ongeluk te voorkomen, moet u het
snelheidspedaal behoedzaam intrappen of
op laten komen. Voorkom scherpe bochten
of plotselinge snelheidsveranderingen.
3. Om snelheid teug te nemen bij het afrijden
van een helling, moet u het snelheidspedaal
langzaam op laten komen, totdat de machine
de gewenste snelheid heeft bereikt.
Stoppen op een helling
1. Voorkom stoppen op een helling. Indien u bij
een noodgeval toch moet stoppen, haal dan
uw voet van het snelheidspedaal en trap het
linker rempedaal geheel in.
2. Trek de handrem aan.
3. Voordat u de bestuurdersstoel verlaat, moet
u de gashendel in de SLOW stand zetten, de
hendel van de koppeling van de mesrotatie
in de DISENGAGED stand zetten, de motor
af zetten en de handrem aantrekken.
Starten op een helling
1. Start de motor.
2. Zet de hendel van de koppeling van de mes-
rotatie in de ENGAGED stand.
3. Zet de gashendel in de FAST stand.
4. Trap het rempedaal in en zet de handrem
los. Terwijl u de handrem los zet, moet u het
snelheidspedaal al naar gewenst intrappen.
Trap het snelheidspedaal langzaam
in terwijl u de handrem los zet. De
handrem moet vrij zijn voordat het
snelheidspedaal de transmissie kan active-
ren.
Alvorens de motor te starten
Controleren van het oliepeil
OPMERKING: De motor werd in de fabriek
met olie gevuld. Controleer het oliepeil en
voeg zonodig olie bij. Zie de aanwijzingen
van de motorfabrikant voor de juiste olie-
soort.
1. Zorg dat de machine horizontaal staat.
OPMERKING: Controleer de olie nooit ter-
wijl de motor draait.
2. Controleer het oliepeil en volg de aanwijzin-
gen van de motorfabrikant.
3. Voeg zonodig olie bij tot dat het FULL streep-
je bereikt wordt. De hoeveelheid benodigde
olie is op de peilstok aangegeven. Voeg niet
te veel bij.
Bijvullen van benzine
WAARSCHUWING: Gebruik altijd
een veilige jerrycan. Rook niet
tijdens het bijvullen van benzine.
Voeg alleen benzine bij in de frisse lucht.
Zet de motor af en laat deze eerst enige
minuten afkoelen.
(Figuur 6) Vul de benzinetank (1) tot de FULL
(2) lijn met gewone, ongelode benzine. Gebruik
geen super. Zorg dat de benzine vers en schoon
is. Gebruik van gelode benzine zal aanslag tot
gevolg hebben en de levensduur van de kleppen
verminderen.
Starten van de motor
WAARSCHUWING: Het electrisch
systeem heeft een voelschakelaar
in de bestuurdersstoelzitting die
controleert of de bestuurder in de stoel zit.
Dit systeem zal de motor laten afslaan
indien de bestuurder zijn stoel verlaat. In
het belang van uw eigen veiligheid moet u
ervoor zorgen dat dit systeem goed
functioneert.
OPMERKING: De motor zal niet starten tenzij
u het koppelings/rempedaal intrapt en de
mesbedieningshendel in DISENGAGE zet.
1. Trap het rempedaal geheel in en houd uw
voet op het pedaal.
2. Zorg ervoor dat de mesbedieningshendel in
de DISENGAGE stand staat.
3. Zet de gashendel geheel naar voren in de
CHOKE of FAST stand. Sommige modellen
hebben een aparte choke knop. Trek deze
choke knop geheel uit.
4. Zet het contactsleuteltje in de START stand.
OPMERKING: Als de motor niet aanslaat
na vier of vijf keer proberen, moet u de
gashendel in FAST zetten. Probeer op-
nieuw te starten. Zie de TROUBLESHOOT-
ING tabel als de motor nog niet aanslaat.
5. Duw de gashendel langzaam naar de SLOW
stand.
6. Zet de gashendel tussen FAST en SLOW in
om een hete motor te starten.
Tips voor het maaien en het gebruik van
de graszak
1. Controleer of de maaibehuizing vlak is voor
een optimaal gazon. Zie “Instellen van de
maaibehuizing” in het hoofdstuk Onderhoud.
2. De maaibehuizing kan alleen egaal maaien
als de banden de juiste hoeveelheid lucht
hebben. Controleer de bandenspanning.
3. Controleer het mes voor elke maaibeurt. Als
het krom of beschadigd is moet het onmid-
dellijk vervangen worden. Zorg er eveneens
voor dat de moer die het mes op zijn plaats
houdt goed vast zit.
4. Zorg dat het mes scherp is. Botte messen
hebben als gevolg dat de punten van het
gras bruin worden.
5. Maai geen nat gras en gebruik evenmin de
graszak. De maaier kan gemaaid nat gras
niet goed uitwerpen. Laat het gras drogen
alvorens te maaien.
6. Gebruik de linker kant van de maaier om een
kantje bij een obstakel bij te werken.
7. Kies de maairichting zodanig dat het afge-
sneden gras over het gemaaide oppervlak
wordt uitgeworpen. Hierdoor wordt het afge-
sneden gras beter verspreid.
8. Als u een groot gazon wilt gaan maaien, begin
dan met een paar bochten naar rechts te ma-
ken. Hierdoor wordt het afgesneden gras naar
binnen toe uitgeworpen en komt het niet bui-
ten het gazon terecht. Na één of twee rondjes
kunt u van richting wisselen en linkse bochten
gaan maken voor de rest van het gazon.
9. Als het gras erg hoog staat, kunt u het beste
twee keer maaien teneinde de belasting op
de motor te verminderen. Maai eerst met de
maaibehuizing in de hoogste stand en daar-
na nog eens in een lagere stand.
10. Zet tijdens het maaien de gashendel altijd in
de FAST stand. Dit zorgt voor een betere mo-
torprestatie en een gelijkmatigere grasuitworp.
11. Als u een graszak gebruikt, moet u de gas-
hendel in de FAST stand zetten en het snel-
heidspedaal voor een derde of de helft
intrappen.
12.Maak na het maaien de boven- en de onder-
kant van de maaibehuizing schoon. Een
schone maaibehuizing helpt ook in het voor-
komen van brand.
ONDERHOUD
OPMERKING: Illustraties en pictogrammen
beginnen op pagina 2.
Algemene aanbevelingen
1. Het is de verantwoordelijkheid van de eige-
naar om dit produkt te onderhouden. Goed
onderhoud zal de levensduur van dit produkt
verlengen en is tevens noodzakelijk voor de
garantie.
NL
46
F-050743L
2. Eens per jaar moet de bougie en de rem ge-
controleerd, de machine gesmeerd en het
luchtfilter gereinigd worden.
3. Loop alle bevestigingsmaterialen na en zorg
dat ze goed vast zitten.
4. Volg de aanwijzingen in het hoofdstuk On-
derhoud op om de machine gebruiksklaar te
houden.
WAARSCHUWING: Voordat u de
maaier gaat inspecteren, afstellen
of repareren, moet u de bougieka-
bel lostrekken om te voorkomen dat de mo-
tor onverhoeds start.
OPMERKING: Torsie wordt gemeten met een
momentsleutel en wordt aangegeven in new-
tonmeter. Deze eenheid geeft aan hoe strak
een moer of bout aangedraaid moet worden.
Controleren van het mes (Figuur 7)
WAARSCHUWING: Voordat u het
mes controleert of verwijdert, moet
u de bougiekabel los trekken. Stop
de motor als het mes een obstakel raakt.
Kijk of de machine beschadigd is. Het mes
heeft scherpe kanten. Draag handschoenen
of gebruik een doek om uw handen te be-
schermen als u het mes vast wilt pakken.
Een scherp, onbeschadigd mes snijdt beter en is
veiliger om mee te werken. Zorg dat het mes (1)
scherp is en kijk het regelmatig na op overmati-
ge slijtage, scheuren of andere beschadigingen.
Controleer regelmatig of de moer (3) die het
mes op zijn plaats houdt goed vast zit. Stop de
motor als het mes een obstakel raakt. Trek de
bougiekabel los en controleer of het mes verbo-
gen of beschadigd is. Controleer de tussenring
(5) op beschadigingen. Vervang beschadigde
onderdelen met originele reserve onderdelen,
voordat u de machine weer gebruikt. Neem in-
dien nodig, contact op met een erkend service
center in uw omgeving. Laat elke drie jaar het
mes inspecteren bij een erkend service center of
vervang het door een origineel nieuw exemplaar.
Vervangen van het mes (Figuur 7)
1. Verwijder de maaibehuizing. Zie de aanwij-
zingen onder “Verwijderen van de maaibe-
huizing”.
2. Gebruik een stuk hout om te voorkomen dat
het mes gaat draaien.
3. Verwijder de moer (3) die het mes (1) op zijn
plaats houdt.
4. Controleer het mes (1) en de tussenring (5)
volgens de aanwijzingen onder “inspecteren
van het mes”. Vervang een versleten of be-
schadigd mes met een origineel nieuw exem-
plaar. Neem contact op met een erkend
service center in uw omgeving.
5. Maak zowel de bovenkant als de onderkant
van de maaibehuizing schoon en verwijder al
het gras en andere rommel.
6. Plaats het mes (1) en de tussenring (5) op
de as (6).
7. Plaats het mes (1) zodanig dat de ophefran-
den (7) omhoog wijzen. Als het mes onderste
boven zit zal het niet goed snijden en kan het
een ongeluk veroorzaken.
8. Zet het mes (1) vast met de originele ringen
en moer (3). Zorg dat de platte kant van de
getrapte ring (2) tegen het mes (1) aan komt
te zitten.
WAARSCHUWING: Zorg er altijd
voor dat de moer (3) die het mes (1)
op zijn plaats houdt goed vast zit.
Een losse moer of een los mes kunnen een
ongeluk veroorzaken.
9. Draai de moer (3), die het mes (1) op zijn
plaats houdt, vast met een moment van
41,5 Nm.
10.Plaats de maaibehuizing terug. Zie “Verwij-
deren van de maaibehuizing”.
Instellen van de mesrotatie
WAARSCHUWING: Om ongevallen
te voorkomen moet de mesrotatie-
bediening goed werken.
Bij normaal gebruik hoeft de mesrotatie niet aan-
gepast te worden. Echter, als de maai-prestatie
en kwaliteit achteruit gaan, moet u de volgende
aanpassingen verrichten.
1. Zorg dat tijdens het maaien de gashendel in
de FAST stand staat.
2. (Figuur 8) Zet de mesrotatiebediening in de
DISENGAGE stand (1).
3. Zet de motor af en trek de bougiekabel los.
4. Controleer het (de) mes(sen). Zorg dat de
mesranden geslepen zijn. Een bot mes zal
tot gevolg hebben dat de punten van het
gras bruin worden.
5. (Figuur 9) Maak de mesaandrijfveer (2) los
van de mesbedieningsstang (1). Haak de
mesaandrijfveer (2) in het middelste gat (4).
Hierdoor wordt de spanning op de maaiaan-
drijfveer vergroot.
6. Duw de bougiekabel weer op de bougie.
Maai een korte afstand en controleer op-
nieuw de kwaliteit van het gemaaide gras.
Zet de mesaandrijfveer (2) in het onderste
gat (5), indien nodig.
7. Controleer de kwaliteit van het gemaaide gras
opnieuw. Als de kwaliteit nog niet verbeterd is,
moet u de maaiaandrijfriem vervangen. Als dit
ook niet helpt, moet u de maaier naar een er-
kend service center brengen.
8. Zet de mesrotatiebediening in de DISENGA-
GE stand (1) en zet de motor af.
9. (Figuur 10) Controleer de werking van de
mesrem. Draai de schijven met de hand en
vergewis u ervan dat de remblokken (1) te-
gen de schijven drukken.
WAARSCHUWING: Als de remblok-
ken (1) niet stevig tegen de schijven
drukken, moet u de maaier naar een
erkend service center brengen.
10.(Figuur 8) Zet de mesrotatiebediening in de
ENGAGE stand (2).
11. (Figuur 10) Controleer de remblokken (1)
van de mesrem (7). Vervang de remblokken
als ze sterk versleten of beschadigd zijn. De
juiste onderdelen en assistentie zijn verkrijg-
baar via een erkend service center.
12.Duw de bougiekabel weer op de bougie.
Maai een korte afstand en controleer op-
nieuw de werking van de mesrotatie.
13. Als u de mesrotatiebediening in de DISENGA-
GE stand zet, moet het geheel binnen vijf se-
conden tot stilstand komen. Als u een nieuwe
maaiaandrijfriem heeft en deze speling ver-
toont of het mes blijft doordraaien, moet u de
mesrotatie vijf keer in- en uit-schakelen om
overmatig rubber van de riem te verwijderen.
Breng de maaier naar een erkend service cen-
ter als u hulp nodig heeft.
14.(Figuur 9) Als u een nieuwe aandrijfriem
plaatst, moet de mesaandrijfveer (2) in het
bovenste gat (3) gehaakt worden.
Controleren en instellen van de
aandrijfriem (Figuur 18 en Figuur 21)
Als de aandrijfriem los zit zal deze gaan slippen
als u: een helling op rijdt, een zware last trekt of
de maaier zal in zijn geheel niet rijden.
BELANGRIJK: Maai altijd met de motor in de
FAST (hoogste) stand. Als de motorsnelheid
laag of middelmatig is, kunnen de motor en
de transmissie te heet worden en problemen
veroorzaken van de zelfde aard als een losse
aandrijfriem.
WAARSCHUWING: Voordat u de
maaier gaat inspecteren, afstellen
of repareren, moet u de bougieka-
bel van de bougie af trekken om te voorko-
men dat de motor onverhoeds start.
1. (Figuur 21) Controleer dat de aandrijfriem
(6) goed loopt. Vergewis u ervan dat de aan-
drijfriem (6) goed is geïnstalleerd en binnen
alle riemgeleiders (7) loopt.
2. (Figuur 18) Maak de koppelingsscharnier
(1) los van de rolarm (2).
3. (Figuur 21) Plaats het gat in de remstang
(3) op een lijn met het gat in het frame. Hou
de remstang (3) op zijn plaats met een 6
mm pen of bout (4).
4. (Figuur 18) Draai de koppelingsscharnier
(1) zodat het montagegat (5) in de koppe-
lingsscharnier (1) op een lijn komt met het
montagegat (5) in de rolarm (2).
5. Maak de koppelingsscharnier (1) vast aan
de rolarm (2).
6. (Figuur 21) Verwijder de 6 mm pen of bout
(4).
7. Als de hoofdaandrijfriem nog steeds slipt na-
dat deze is ingesteld, dan is de riem versle-
ten of beschadigd en moet hij vervangen
worden. Zie “Vervangen van de hoofdaandrij-
friem”.
Controleren en instellen van de voetrem
(Figuur 12 en 20)
(Figuur 20) Trek de handrem aan. Zet de
automatische aandrijfontkoppeling (1) in de
DUW stand (3). Duw de machine. Als de wielen
gaan draaien, moeten de remblokjes aangepast
of vervangen worden.
Stel de voetrem (4) als volgt in:
1. (Figuur 12) De voetrem (4) bevindt zich
rechts van de tandwielkast (5).
2. (Figuur 20) Vergewis u ervan dat de hand-
rem geactiveerd is en de automatische aan-
drijfontkoppeling (1) in de DUW stand (3)
staat.
3. (Figuur 12) Draai de zeskantmoer (6) met
de klok mee tot dat de achterwielen niet
meer draaien als de machine naar voren
wordt geduwd.
4. Zet de machine van de handrem af en duw
hem naar voren. Als de wielen niet mee-
NL
47
F-050743L
draaien, moet u de zeskantmoer (6) tegen
de klok in draaien totdat de wielen gaan
draaien.
5. Trek de handrem aan en duw de machine
weer naar voren. Als de achterwielen niet
draaien is de voetrem (4) goed ingesteld.
Zet de machine van de handrem af.
WAARSCHUWING: Vervang de
remblokken als het niet lukt om de
rem goed in te stellen. De juiste re-
serve onderdelen zijn te verkrijgen via een
erkend service center.
Verwijderen van de accu (Figuur 4)
Om de accu (1) op te laden of te reinigen, moet
u hem als volgt uit de machine halen.
WAARSCHUWING: Om vonken te
voorkomen, moet u eerst de zwarte
accukabel (8) van de negative (-)
pool afhalen, voordat u de rode kabel (5)
los maakt.
WAARSCHUWING: De accu bevat
zwavelzuur dat gevaarlijk is voor
huid, ogen en kleding. Als het zuur
op de huid of kleding terecht komt, moet u
het meteen met water spoelen.
1. Verwijder de zwarte accukabel (8) van de
negative (-) pool.
2. Verwijder de rode accukabel (5) van de po-
sitieve (+) pool (4).
3. Til de accuslede (3) en accu (1) uit de ma-
chine.
Opladen van de accu (Figuur 4)
WAARSCHUWING: Zorg dat er
geen vonken kunnen optreden in
de buurt van een accu die wordt
opgeladen en rook niet. De dampen van het
accuzuur kunnen een explosie veroorza-
ken.
1. Haal de accu (1) uit de machine om hem op
te laden.
2. Gebruik een 12 volt acculader. Laad de accu
(1) op gedurende één uur met 6 Ampère.
3. Plaats de accu (1) terug in de machine.
WAARSCHUWING: Om vonken te
voorkomen, moet u eerst de rode
kabel (5) vast maken aan de posi-
tieve pool (+), voordat u de zwarte accuka-
bel vast maakt.
4. Maak de rode kabel (5) vast aan de positie-
ve (+) pool (4) met de bevestigingsmateria-
len, zoals aangegeven.
5. Maak de zwarte kabel (8) vast aan de nega-
tieve (-) pool met de bevestigingsmateria-
len, zoals aangegeven.
Horizontaal stellen van de
maaibehuizing (Figuur 13 en Figuur 14)
Als de maaibehuizing horizontaal staat, zal het
mes beter snijden en het gazon er beter uitzien.
WAARSCHUWING: Voordat u de
maaier gaat inspecteren, afstellen
of repareren, moet u de bougieka-
bel van de bougie af trekken om te voorko-
men dat de motor onverhoeds start.
1. Zorg ervoor dat de machine op een hard, ho-
rizontaal oppervlak staat.
2. Controleer de bandenspanning. Als de ban-
denspanning onjuist is zal de maaibehuizing
niet egaal maaien. De juiste bandenspanning
is: voor 0,97 BAR (14 PSI), achter 0,69 BAR
(10 PSI).
3. (Figuur 13) Zet de hoogte-instellingshen-
del(1) in de onderste maaistand (2).
WAARSCHUWING: De hoogte-in-
stellingshendel (1) is verbonden
met een veer. Zorg ervoor dat de
hoogte-instellingshendel (1) vergrendeld is
in de onderste maaistand (2).
4. (Figuur 14) Maak de linker en rechter instel-
moeren (1) los. Duw op beide zijden van de
maaibehuizing. Zorg ervoor dat beide kanten
van de maaibehuizing zich op een horizon-
taal oppervlak bevinden. Zorg er eveneens
voor dat de hefbouten los zitten en gemakke-
lijk omhoog en omlaag kunnen glijden.
5. Druk op de hefbouten (2) en draai de linker
en rechter instelknop (1) stevig aan. Ge-
bruik eventueel een sleutel om de instelk-
noppen (1) aan te draaien.
6. (Figuur 13) Breng de hoogte-instellings-
hendel (1) omhoog.
7. Maai een kort stuk. Voer de bovenstaande
stappen opnieuw uit, als de hoogte of snede
niet egaal is.
Smeren van de machine (Figuur 15)
Smeer met motorolie op de
aangegeven plekken.
Breng vet aan met een borstel
op de aangegeven plekken.
Modellen met smeernippels:
smeer met een vetpistool.
OPMERKING: Smeer de koppelingen van de
stuurstang.
LET OP! Als de machine wordt gebruikt in
droge gebieden met zand, moet u een droge
grafietspray gebruiken om de machine te
smeren.
Controleren van de banden
Controleer de bandenspanning. De machine zal
schokkerig rijden als de druk in de banden te
hoog is. Als de bandenspanning onjuist is zal de
maaibehuizing niet egaal maaien. De juiste ban-
denspanning is: voor 0,97 BAR (14 PSI), achter
0,69 BAR (10 PSI).
Vervangen van de hoofdaandrijfriem
1. Verwijder de maaibehuizing. Zie de aanwij-
zingen onder “Verwijderen van de maaibe-
huizing”.
2. Figuur 16) Verwijder de middelste gelei-
dingsschijf (4).
3. Maak de veer van de geleidingsschijf (7)
los.
4. Verwijder geleidingsschijf (8) en afstand-
houder (9).
5. Verwijder de V-vormige geleidingsschijf
(5) en afstandhouder (13).
6. Verwijder de aandrijfriem (1) van de aan-
drijfschijf (6).
7. (Figuur 17) Om de aandrijfriem (1) van de
stapelschijf (2) af te halen, moet u de voork-
ant van de riem onde de stapelschijf (2)
trekken en dan terug tussen de stapelschijf
en de stuurplaat (3).
8. (Figuur 11) Haal het toegangspaneel (10)
weg.
9. Verwijder de twee schroeven (11) die de
stuurstang unit (12) vast houden. Til het
stuurwiel en de stuurstang unit (12) op.
Trek de aandrijfriem (1) onder de stuurs-
tang unit (12) door.
10.Haal de aandrijfriem (1) nu weg. Een ges-
chikt vervangingsexemplaar of eventuele
hulp is verkrijgbaar via een erkend service
center in uw gebied.
11. De riem kan geïnstalleerd worden door bo-
venstaande stappen in omgekeerde volgorde
te doorlopen.
12.(Figuur 16) Controleer dat de aandrijfriem
(1) goed loopt. Zorg dat hij correct is
geïnstalleerd rond de geleidingsschijven.
13.Voordat u met de machine gaat rijden, moet
u de instelling van de koppeling controleren.
Volg de instructies op onder “Controleren en
instellen van de koppeling.”
14.Plaats de maaibehuizing weer terug. Volg de
instructies op onder “Installeren van de
maaibehuizing.”
Vervangen van de maaiaandrijfriem
(Figuur 10)
1. Verwijder de maaibehuizing. Zie de aanwij-
zingen onder “Verwijderen van de maaibe-
huizing”.
2. Duw de riemgeleider (1) weg van de gelei-
dingsschijf (2) en verwijder de maaiaandrij-
friem (3).
3. Trek de riemgeleider (4) weg van de rechter
aandrijfschijf (5) en verwijder de maaiaan-
drijfriem (3).
4. Trek de riemgeleider (4) weg van de linker
aandrijfschijf (6) en verwijder de maaiaan-
drijfriem (3). Een nieuw exemplaar en assis-
tentie, indien nodig, is te verkrijgen van een
erkend service center bij u in de buurt.
5. De nieuwe riem kan geïnstalleerd worden
door de bovenstaande stappen in omgekeer-
de volgorde te doorlopen.
Verwijderen van de maaibehuizing
(Figuur 22)
1. Zet de mesrotatiehendel (1) in de DISEN-
GAGE stand.
2. Zet de hoogte-instellingshendel (2) in de
hoogte instelstand.
De hefhendel is voorgespannen
met een veer. Let er op dat de hef-
hendel vast staat in de INSTELLEN
HENDEL stand.
3. Verwijder de splitpennen en ringen van de
instelarmen (3). Zie afbeelding C en D.
NL
48
F-050743L
4. Verwijder de splitpennen en ringen van de
ophangingverbindingen (4). Zie afbeelding
A en B.
5. Maak de veer (5) los van de mesbedie-
ningsstang (6). Zie afbeelding E.
6. Maak de voorste beugel (9) los van de ason-
dersteuning. Zie afbeelding F.
7. Verwijder de maaiaandrijfriem (7) van de
stapelschijf (8).
8. Trek de maaibehuizing opzij naar rechts.
9. De maaibehuizing kan weer geïnstalleerd
worden door de bovenstaande stappen in
omgekeerde volgorde te doorlopen.
Vervangen van de zekering
Als de zekering doorgebrand is zal de motor niet
starten. Vervang de zekering met een nieuwe
zekering van 15 Ampère die geschikt is voor
automobielen.
Opslag voor langere tijd (30 dagen of
langer)
Aan het einde van het maaiseizoen moet u de
machine als volgt gereed maken voor stalling.
1. Tap de brandstof af uit de carburateur en de
benzine tank. Ververs de olie. Volg de aan-
wijzingen van de fabrikant.
2. Maak de machine geheel schoon.
3. Laad de accu op.
Bestellen van reserve onderdelen
De reserve onderdelen staan achterin dit in-
structieboek of in een aparte onderdelenboek.
Gebruik alleen reserve onderdelen die door de
fabrikant erkend of goedgekeurd zijn. De letter
achteraan het onderdeelnummer duidt op het
soort afwerking voor het onderdeel: C staat voor
chroom, Z voor zink, en PA voor aangekocht
onderdeel. U hoeft deze letters niet op te nemen
in de bestelling. Gebruik geen assessoires die
niet speciaal voor deze machine worden aanbe-
volen. Om de juiste reserve onderdelen te be-
stellen, moet u het model van uw maaier, zoals
dat op het naamplaatje voorkomt, vermelden.
Reserve onderdelen, behalve voor de motor,
transmissie, verbindingsas en differentieel, zijn
verkrijgbaar via uw leverancier of via een service
center dat wordt aanbevolen door de leveran-
cier.
Als u geen onderdelen of service kunt verkrijgen
via de hierboven beschreven weg, kunt u con-
tact opnemen met
HAYTER LIMITED,
Service Department,
Spellbrook,
Bishop’s Stortford,
Hertfordshire. CM23 4BU.
MURRAY, INC.
International Sales
P.O. Box 268
Brentwood, Tennessee USA 37024
1-800-251-8007
Fax (615) 373-6633 Telefoonkosten komen voor
uw rekening.
Reserve onderdelen voor de motor, transmissie,
of verbindingsas zijn verkrijgbaar via de erkende
service centers van de desbetreffende leveran-
cier. Deze zal vermeld staan in het telefoon-
boek. Kijk ook in de desbetreffende
garantieverklaringen van deze onderdelen, hoe
u eventueel reserve onderdelen kunt bestellen.
Bij de bestelling moet u de volgende gegevens
vermelden:
(1) Model aanduiding
(2) Serienummer
(3) Onderdeelnummer
(4) Aantal
NL
49
F-050743L
TROUBLESHOOTING SCHEMA
PROBLEEM: De motor slaat niet aan.
1. Volg de aanwijzingen onder “Starten van de
motor” op.
2. Modellen met electrische start: Maak de ac-
cuklemmen schoon en verbind ze daarna
goed.
3. Kijk of er een draad los zit. Kijk of de limiet-
schakelaars vast zitten. (Zie het bedradings-
schema.)
4. Tap de benzinetank af, maak de benzinelei-
ding schoon en vervang het benzinefilter.
5. Verwijder de bougie(s). Zet de choke in de
SLOW stand. Draai het contactsleuteltje in
de ON stand. Probeer de motor enige malen
te starten. Plaats de bougie weer terug.
6. Vervang de bougie.
7. Stel de carburateur bij.
PROBLEEM: De motor wil niet draaien.
1. Volg de aanwijzingen onder “Starten van de
motor” op.
2. Modellen met electrische start: Laad de accu
op.
3. Vervang de zekering.
4. Controleer de kabelboom op schade of een
losse verbinding. Vervang de beschadigde
draad.
5. Modellen met electrische start: vervang de
solenoïde. Modellen met trekstart: vervang
de module.
PROBLEEM: De motor slaat moeilijk
aan.
1. Stel de carburateur bij.
2. Vervang de bougie.
3. Vervang het benzinefilter.
PROBLEEM: De motor loopt onregelma-
tig of met gereduceerd vermogen.
1. Peil de olie.
2. Maak het luchtfilter schoon.
3. Maak het buitenste stalen luchtfilter schoon.
4. Vervang de bougie.
5. De motor wordt te zwaar belast. Schakel in
een lagere versnelling.
6. Stel de carburateur bij.
7. Vervang het benzinefilter.
PROBLEEM: De motor loopt onregelma-
tig bij hoge snelheden.
1. Vervang de bougie.
2. Stel de choke beter af.
3. Vervang het luchtfilter.
4. Vervang het benzinefilter.
PROBLEEM: De motor slaat af als de
messen worden ingeschakeld.
1. Controleer de kabelboom op schade of een
losse verbinding. Vervang de beschadigde
draad.
2. De graszak moet zijn gemonteerd (alleen
van toepassing op het model met een gras-
zak en achteruitworp).
PROBLEEM: De motor slaat af op een
helling.
1. Maai altijd de helling op en af, nooit parallel
aan de helling.
PROBLEEM: De motor wil niet stationair
draaien.
1. Vervang de bougie.
2. Maak het luchtfilter schoon.
3. Stel de carburateur bij.
4. Stel de choke beter af.
5. Tap de benzinetank af, maak de benzinelei-
ding schoon en vervang het benzinefilter.
PROBLEEM: Als de motor heet is neemt
het vermogen af.
1. Maak het buitenste stalen luchtfilter schoon.
2. Peil de olie.
3. Stel de carburateur bij.
4. Vervang het benzinefilter.
PROBLEEM: De machine trilt erg.
1. Vervang het mes.
2. Controleer op losse motorbouten.
3. Verminder de bandenspanning.
4. Stel de carburateur bij.
5. Kijk na op een beschadigde aandrijfriem of
schijf. Vervang de beschadigde onderdelen.
PROBLEEM: Het gemaaide gras wordt
niet goed uitgeworpen.
1. Stop de motor en maak de maaibehuizing
schoon.
2. Stel in op een hoger maainiveau.
3. Vervang of slijp het (de) mes(sen).
4. Schakel de versnelling in een lagere snel-
heid.
5. Zet de gashendel in de FAST stand.
6. Vervang de veer die het (de) mes(sen) uit-
schakelt.
7. Maak het verlengstuk en het verbindingstuk
schoon (alleen van toepassing op het model
met een graszak en achteruitworp).
PROBLEEM: De maaibehuizing maait
niet egaal.
1. Controleer de bandenspanning.
2. Stel de hoogte van de maaibehuizing bij.
3. Controleer de vooras. Als deze niet vrij kan
scharnieren, moeten de asbouten worden
losgedraaid.
PROBLEEM: De messen willen niet
draaien.
1. Controleer de maaiaandrijfriem. Zorg ervoor
dat de riem goed zit.
2. Vervang de maaiaandrijfriem.
PROBLEEM: De machine gaat niet rij-
den terwijl de rem wordt losgelaten en
het gaspedaal wordt ingetrapt.
1. Controleer de hoofdaandrijfriem. Zorg ervoor
dat de riem goed zit.
2. Stel de koppeling bij.
3. Vervang de hoofdaandrijfriem.
4. Zet de automatische aandrijvingsontkoppel-
ing vrij.
PROBLEEM: De machine gaat langza-
mer rijden of stopt geheel terwijl het
gaspedaal wordt ingetrapt.
1. Stel de koppeling bij.
2. Vervang de hoofdaandrijfriem.
PROBLEEM: Als het rempedaal wordt
losgelaten, is een aandrijfriem te horen.
1. Kortdurig geluid van de riem duidt niet op
foutieve werking van de machine. Controleer
of de riem goed loopt, indien het geluid blijft
aanhouden. Zorg dat de riem binnen alle ge-
leidingen loopt.
2. Indien het geluid blijft aanhouden, moet u de
koppeling afstellen.
PROBLEEM: De achterwielen slaan op
hol op oneffen terrein.
1. Controleer de vooras. Als deze niet vrij kan
scharnieren, moeten de asbouten worden
losgedraaid.
105
F-050743L
Parts List − Model 405607x52A
Liste de pièces Modèle 405607x52A
Teileliste − Modell 405607x52A
Elenco pezzi − Modello 405607x52A
Onderdelenlijst − Model 405607x52A
Reservedelsliste Model 405607x52A
Deleliste − Modell 405607x52A
Reservdelslista − Modell 405607x52A
Varaosaluettelo Malli 405607x52A
Lista de partes Modelo 405607x52A
Peças de substituição Modelo 405607x52A
F
D
I
NL
DK
N
S
SF
GB
E
P
121
F-050743L
rev. 2 M16006.25.02
D
EG-Konformitätserklärung
GB
EC Certificate of Conformity
F Déclaration de conformité pour la CEE
I Certificato di conformita’ comunitario
E Declaración de Conformidad
NL
EG-Conformiteitsverklaring
S
EU-konformitetsintyg
N
EU-konformitetserklæring
DK EU-overensstemmelseserklæring
SF EY: n Vaatimustenmukaisuusilmoitus
P
Declaração de conformidade
conforming to Directive 98/37/EC
conforming to Directive 89/336/EEC
conforming to Directive 2000/14/EC
entsprechend der Richtlinie 98/37/EG
entsprechend der Richtlinie 89/336/EWG
entsprechend der Richtlinie 2000/14/EG
conforme à la directive 98/37/CE
conforme à la directive 89/336/CEE
conforme à la directive 2000/14/CE
conforme alla Direttiva 98/37/CE
conforme alla Direttiva 89/336/CEE
conforme alla Direttiva 2000/14/CE
según la directiva 98/37/CE
según la directiva 89/336/CEE
según la directiva 2000/14/CE
overeen komstig de Richtlijn 98/37/EG
overeen komstig de Richtlijn 89/336/EEG
overeen komstig de Richtlijn 2000/14/EG
conforme com a Diretiva 98/37/CE
conforme com a Diretiva 89/336/CEE
conforme com a Diretiva 2000/14/CE
överensstämmande med direktiv 98/37/EG
överensstämmande med direktiv 89/336/EEG
överensstämmande med direktiv 2000/14/EG
overholder direktiv 98/37/EF
overholder direktiv 89/336/EØS
overholder direktiv 2000/14/EF
overholder direktiv 98/37/EF
overholder direktiv 89/336/EØF
overholder direktiv 2000/14/EF
naudattaa direktiiviä 98/37/EY
naudattaa direktiiviä 89/336/ETY
naudattaa direktiiviä 2000/14/EY
124
F-050743L
rev. 2 M16006.25.02
Name und Adresse der in der Europäischen Gemeinschaft etablierten benannten Stelle
für Richtlinie 2000/14/EG
Name and address of the notified body established in the European Community for
Directive 2000/14/EC
Nom et adresse de l’organisme notifié établi dans la Communauté européenne pour la
directive 2000/14/CE
Nome e indirizzo dell’organismo notificato stabilito nella Comunità Europea per Direttiva
2000/14/CE
Nombre y dirección del organismo notificado establecido en la Comunidad Europea
para la Directiva 2000/14/CE
Naam en adres van de aangemelde instantie gevestigd in de Europese Gemeenschap
voor richtlijn 2000/14/EG
Nome e morada do organismo notificado na Comunidade Europeia para Directiva
2000/14/CE
Namn och adress på godkännande organ inom EU för föreskrift 2000/14/EG
Navn og adresse til godkjennende organ innen EU for direktivet 2000/14/EF
Navn og adresse på det bemyndigede organ, som er etableret i De Europæiske
Fællesskaber for direktiv 2000/14/EF
Euroopan yhteisön alueella olevan ilmoitetun laitoksen nimi ja osoite direktiivin
2000/14/EY mukaisesti
SNCH
11, Route de Luxembourg
L - 5230 Sandweiler
Brentwood, TN USA Director, International Sales2003.12.09
YYYY MM DD
(Ort und Datum der Ausstellung) (Name, Funktion und Unterschrift des Befugten)
(Place and date of issue) (Name and job function of authorized person)
(Lieu et date) (Nom, fonction et signature de la personne autorisée)
(Luogo e data del rilascio) (Nome, qualifica e firma dell’incaricato)
(Lugar y fecha de expedición) (Nombre, función y firma del encargado)
(Plaats en datum van de verklaring) (Naam, functie en handtekening van bevoegd persoon)
(Lugar e data de emissåo) (Nome, cargo e assinatura do responsavel)
(Utfärdat ort/datum) (Namn, befattning och underskrift av behörig medarbetare)
(Sted og datum) (Bemyndigtes navn, funksjon og underskrift)
(Sted og dato) (Bemyndigedes navn, funktion og underskrift)
(Ilmoitus annettu paikka ja päiväys) (Valtuutetun henkilön nimi ja tehtävä)
1/124