Simplicity 1692913 Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

How to use this file...(Operators Manuals)
————————————————————————————————————————————–––
Instructions for
Print Vendors (Paper Manuals)
Paper Size: * 11 x 17
* Body—50 lbs brilliant white offset or equivalent.
* Cover—on pre-printed two-tone “Swash” stock.
Press: * Body—1-color, 2-sided
* Cover imprint —1-color, 1-sided
Bindery: * Saddle Stitch, Face Trim, 3-Hole Drill
* Face Trim
COVERS: * This file contains several manuals, which differ only in their covers.
* Covers are all present at the beginning of this file.
* Back cover for a particular manual is the page IMMEDIATELY AFTER the front cover.
• Check the front cover for the individual part number (typically a 171xxxx number).
BODY: The body of the manual is identical, regardless of the cover used.
* REMEMBER: ODD number pages are ALWAYS right hand pages, and EVEN number are ALWAYS
left hand pages.
General: * This instruction page is NOT part of the manual and must NOT be printed.
• Pages labeled with the text “THIS PAGE INTENTIONALLY BLANK” are placement pages ONLY,
and should NOT be printed.
————————————————————————————————————————————–––
If you have further questions on how to utilize this file, please contact
Simplicity Technical Publications Department at (414) 284-8650.
THIS PAGE INTENTIONALLY BLANK
GEBRUIKERS-
HANDLEIDING
De ZT-reeks
14 pk zitmaaiers
Product nr. Beschrijving
1692905 Zero Turn, 14 pk Hydro
1693140 Zero Turn, 14 pk Hydro (export)
16 pk zitmaaiers
Product nr. Beschrijving
1692906 Zero Turn, 16 pk Hydro
1693142 Zero Turn, 16 pk Hydro (export)
97 cm (38 duim) maaidek
Product nr. Beschrijving
1692912 97 cm maaidek
112 cm (44 duim) maaidek
Product nr. Beschrijving
1692914 112 cm maaidek
1719301
DUTCH
Rev 9/97
TP-111-2084-01-ZT-S
MANUFACTURING, INC.
500 N Spring Street / PO Box 997
Port Washington, WI 53074-0997 USA
www.simplicitymfg.com
© Copyright 1998 Simplicity Manufacturing, Inc.
Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in de Verenigde Staten van Amerika.
Problemen oplossen,
regelingen en onderhoud .................................19
Problemen met de zitmaaier oplossen..................19
Problemen met de maaier oplossen .....................20
De berijdersstoel instellen.....................................21
De regeling van de topsnelheid ............................21
De rem regeln .......................................................21
De maaier regelen ................................................22
De remwerking van de maaier controleren...........23
De aandrijfriem van de maaier vervangen............23
De aandrijfriem van de zitmaaier vervangen ........24
De batterij onderhouden .......................................25
Het voltage van de batterij controleren...........25
Een lege batterij opladen................................25
Starten met behulp van startkabels................25
Technische kenmerke.......................................27
Onderdelen en vervangstukken.......................28
Informatie over het maaien en
onderhouden van uw gazon.........................LC-1
Vaak voorkomende
internationale symbolen...............................LC-8
OPMERKING: Wanneer in deze handleiding verwezen
wordt naar “links” en “rechts” wordt daarmee steeds de
richting vanuit de rijderspositie bedoeld.
Identificatienummers ..........................................2
Veiligheidsvoorschriften.....................................3
Werking en bedieningsinstrumenten ................6
Werking van de bedieningsinstrumenten................6
Veiligheidsvergrendelsysteem ................................7
Werken met de Zero Turn (ZT) zitmaaier...........8
Algemene veiligheidsvoorschriften
voor de werking.....................................................8
Controles vooraleer u begint te werken ..................8
De motor starten .....................................................9
De zitmaaier stoppen..............................................9
De zitmaaier met de hand duwen ...........................9
Leren rijden met de Zero Turn ..............................10
Het maaidek plaatsen en verwijderen...................12
De maaihoogte regelen en de
dieptemeterwielen instellen.................................12
Berging..................................................................13
Gewoon onderhoud ..........................................14
Periodiek onderhoud en werkwijze .......................14
Controleer de bandenspanning.............................14
De voorraad brandstof controleren
en brandstof toevoegen ......................................15
De brandstoffilter...................................................15
De olie verversen en de filter vervangen ..............15
De luchtfilter controleren en vervangen ................15
De ontstekingsbougie vervangen..........................15
Het niveau van de transmissie-olie controleren....15
Smering.................................................................16
De batterij onderhouden .......................................17
De batterijvloeistof controleren.......................17
De batterij en de batterijkabels schoonmaken...
17
De maaibladen onderhouden................................18
1
Inhoudstafel
© Copyright 1998 Simplicity Manufacturing, Inc.
Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in de Verenigde Staten van Amerika.
TP 111-2084-01-ZT-SMA
WAARSCHUWING
De uitlaatgassen van dit product bevatten
chemicaliën waarvan bepaalde hoeveelheden
kanker, miskramen en andere genetische
afwijkingen veroorzaken.
2
MOTORGEGEVENS
Identificatieplaatje
van het maaidek
Identificatieplaatje
van de machine
169XXXX
MFG
Simplicity Manufacturing, Inc.
Port Washington, WI 53074-0997 U.S.A.
SERIAL
XXXXX
MMOODDEELL
Als u met uw geautoriseerd verdeler
contact opneemt voor onderdelen,
onderhoud of inlichtingen, MOET
U IN HET BEZIT ZIJN VAN DEZE
IDENTIFICATIENUMMERS.
Identificatienummers
IDENTIFICATIENUMMERS
Noteer de naam/het nummer van uw model, de
productnummers van de machine en het maaidek en het
serienummer van de motor in de daartoe voorziene ruimte
zodat u al deze gegevens achteraf makkelijk terugvindt.
Het identificatieplaatje van de machine bevindt zich
aan de linkerkant van het chassis.
Het identificatieplaatje van het maaidek bevindt zich
eveneens aan de linkerkant, maar aan de bovenzijde
het maaidek.
Het serienummer van de motor vindt u in uw
motorhandleiding.
Vergeet vooral ook niet de waarborgkaart die bij uw
machine geleverd werd in te vullen en terug te sturen.
Naam/nummer van het model
PRODUCTNUMMER van de machine
PRODUCTGEGEVENS
SERIENUMMER van de machine
Verdeler (naam)
Datum van aankoop
Merk/model van motor
Identificatienummer/serienummer van de motor
PRODUCTNUMMER van het maaidek
SERIENUMMER van het maaidek
PLAATS VAN DE IDENTIFICATIEPLAATJES
3
Veiligheidsvoorschriften
ALGEMEEN GEBRUIK
Vooraleer u van start gaat, moet u er zorg voor dragen
dat u alle voorschriften in de handleiding en op de
machine grondig gelezen en begrepen hebt en dat
u deze ook naleeft.
Zorg ervoor dat de machine enkel maar kan worden
bediend door volwassenen met een groot verantwoorde-
lijkheidsgevoel, die tevens op de hoogte zijn van alle
veiligheidsvoorschriften.
Verwijder alle voorwerpen die door de maaibladen
zouden kunnen worden rondgeslingerd, zoals bv. stukken
rots of stenen, speelgoed, kabels, enz...
Zorg ervoor dat er zich geen andere mensen in de
onmiddellijke omgeving bevinden en zet de machine
onmiddellijk uit als iemand in de buurt van de machine
probeert te komen.
Voer nooit passagiers mee op de machine.
Maai nooit in achteruit tenzij dat absoluut nodig is. Kijk
altijd naar beneden en achteruit vooraleer en ook terwijl
u met de maaier achteruit rijdt.
Hou de richting van de uitvoer van de maaier in de gaten
en richt de uitvoer nooit naar een persoon. Gebruik de
maaier niet zonder het volledige grasopvangsysteem
of de deflector.
Vertraag voor het maken van een bocht.
Laat de machine nooit onbewaakt achter terwijl de motor
nog draait. Ontkoppel eerst, zet de parkeerrem aan, stop
de motor en verwijder de contactsleutel als u van de
trekker stapt.
Ontkoppel wanneer u niet aan het maaien bent om te
verhinderen dat de maaibladen zouden blijven draaien.
Stop de motor vooraleer u het grasopvangsysteem
verwijdert of de koker vrijmaakt.
Maai enkel bij daglicht of bij zeer goed kunstlicht.
Bedien de machine niet als u onder de invloed van
alcohol of drugs bent.
Kijk goed uit voor het aankomende verkeer als u in de
buurt van een straat of rijweg komt of als u deze moet
oversteken.
Wees extra voorzichtig als u de machine op een vracht-
wagen of aanhangwagen laadt of bij het lossen ervan.
GEBRUIK OP HELLINGEN
Hellingen vormen een potentieel veiligheidsrisico
(kantelgevaar en grotere kans om de controle over het stuur
te verliezen, wat kan leiden tot zware verwondingen met
zelfs de dood tot gevolg). U moet dus op eender welke
helling extra voorzichtig zijn. Als u de helling niet op
kunt klauteren of als u zich niet op uw gemak voelt,
is de kans op een ongeval reëel en doet u er goed aan
ook niet op de helling te rijden.
Doe dit
Vraag uw geautoriseerde verdeler welke gewichten
beschikbaar en aan te raden zijn om de stabiliteit van
uw trekker te verbeteren.
Maai hellingen door recht naar boven en recht naar
beneden te rijden i.p.v. zijdelings.
Verwijder allerlei mogelijke hindernissen zoals
rotsblokken, boomwortels enz....
Kijk uit voor putten, bulten, groeven en karrensporen.
Op oneffen terrein kan de machine omkantelen. Kijk
ook uit voor hoog gras: daaronder kunnen zich potentieel
gevaarlijke voorwerpen bevinden.
Matig uw snelheid. Kies de lage versnelling zodat u op
de helling niet meer hoeft te schakelen of te stoppen.
Wees ook vooral voorzichtig met grasopvangsystemen en
andere hulpstukken. Deze kunnen een nadelige invloed
hebben op de stabiliteit van de trekker.
Rij steeds heel rustig en geleidelijk. Verander op een
helling niet bruusk van snelheid of van richting.
Lees en volg deze veiligheidsvoorschriften strikt na. Als u zich niet aan deze veiligheidsvoorschriften houdt, kan
dat tot gevolg hebben dat u de controle over de machine verliest, dat u schade veroorzaakt aan eigendommen
of gereedschap en dat uzelf en/of omstanders gewond raken met mogelijk de dood tot gevolg. Dit maaidek kan
handen en voeten amputeren en voorwerpen wegslingeren. Het driehoekje in de tekst duidt op een
WAARSCHUWING
Gebruik de machine nooit op hellingen met meer
dan 30% stijgingspercentage (16,7 graden), d.w.z.
hellingen waarbij over een afstand van 3 meter een
hoogteverschil van 1 meter overwonnen wordt.
Als u de machine gebruikt op hellingen met 15 à 30% stij-
gingspercentage (8,5 graden) moet u in de mate van het
mogelijke extra wielgewichten of tegengewichten gebruiken.
Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler om na te
gaan welke gewichten voor uw machine beschikbaar zijn
en welke geschikt zijn om het werk in kwestie uit te voeren.
Kies de lage versnelling voordat u op de helling begint te
rijden. Zelfs indien u extra wielgewichten of tegengewichten
geplaatst hebt, moet u op hellingen vooral voorzichtig zijn
als u achter op de trekker een grasopvangsysteem
geïnstalleerd hebt.
Maai hellingen door recht naar BOVEN en recht naar
BENEDEN te rijden, NOOIT zijdelings tegen de flank
van de helling. Wees voorzichtig als u van richting
verandert en STOP of VERTREK NIET op een helling.
4
Doe dit niet
Stop of vertrek vooral
niet
op een helling. Als de banden
hun tractie verliezen, ontkoppel dan de maaibladen en
rij rustig recht de helling af.
Maak
geen
bochten op een helling, tenzij u echt niet
anders kunt en probeer daarna steeds weer rustig en
geleidelijk recht naar boven toe te rijden.
Maai
niet
in de buurt van zeer steile hellingen, grachten
of dammen. Als de maaier met één wiel over de rand van
een steile helling of gracht zou komen, of als deze zou
instorten, bestaat er een groot kantelgevaar.
Maai
niet
op nat gras. Het verlies aan tractie kan tot
wegglijden van de maaier leiden.
Probeer
niet
de stabiliteit van de machine te verbeteren
door met uw voet op de grond steun te zoeken.
Gebruik op steile hellingen
geen
grasopvangsysteem.
KINDEREN
Er kunnen zich heel tragische ongelukken voordoen met
kinderen als de gebruiker van de trekker niet aandachtig
genoeg is. Kinderen voelen zich niet zelden aangetrokken
tot de machine en tot het maaien op zich. U mag er niet van
uitgaan dat kinderen op die plaats zullen blijven waar u ze
het laatst gezien hebt.
Hou kinderen weg uit de buurt van de maaier en zorg
ervoor dat ze altijd in het oog gehouden worden door
een andere volwassene met voldoende
verantwoordelijkheidszin.
Wees alert en zet de machine uit als kinderen in de
buurt van de maaier komen.
Kijk altijd achteruit of er zich toch geen kleine kinderen
achter de machine bevinden vooraleer en ook terwijl u
achteruit rijdt.
Vervoer of draag geen kinderen mee. Ze zouden kunnen
vallen en zich serieus kwetsen en ze zouden de veilige
werking van de machine in het gedrang kunnen brengen.
Laat de machine nooit bedienen door kinderen.
Wees extra voorzichtig bij blinde hoeken, struiken,
bomen of andere voorwerpen die het zicht zouden
kunnen belemmeren.
TRANSPORT EN BERGING
Volg de nodige veiligheidsvoorschriften altijd strikt
na wanneer u brandstof bijvult of wanneer u omgaat
met brandstof nadat u de machine vervoerd of
opgeborgen hebt.
Volg de voorschriften in de handleiding van de motor-
leverancier altijd na, zowel voor een korte opbergperiode
als wanneer u de machine voor langere tijd opbergt.
Volg de voorschriften in de handleiding van de motor-
leverancier altijd na bij het opnieuw in gebruik nemen
van de machine.
Berg de machine of de brandstoftank nooit op in een
ruimte waarin zich vuur of een waakvlam bevindt, zoals
bv. in een geiser. Laat de machine afkoelen vooraleer
u ze opbergt.
Veiligheidsvoorschriften
WAARSCHUWING
Leg de handen nooit in de buurt van de ventilator
van de waterpomp terwijl de motor loopt. Deze venti-
lator bevindt zich boven de meedraaiende achteras.
ONDERHOUD EN NAZICHT
Wees extra voorzichtig met benzine en andere
brandstoffen. Het zijn ontvlambare producten en
hun dampen kunnen explosies veroorzaken.
a) Gebruik een goedgekeurde recipiënt.
b) Verwijder de brandstofdop nooit en vul ook geen
brandstof toe terwijl de motor nog draait. Rook niet.
c) Vul geen brandstof bij binnenshuis, maar begeef
u in de open lucht.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen.
Kijk moeren en bouten, vooral degene waarmee de
maaibladen bevestigd zijn, regelmatig na en schroef ze
aan waar nodig. Zorg ervoor dat al het materiaal in goede
staat blijft verkeren.
Knoei nooit met veiligheidssystemen. Controleer deze
systemen op hun goede werking.
Zorg ervoor dat er in de machine geen gras, bladeren of
andere restanten van tuinmateriaal achterblijven. Ruim
olie- of brandstofvlekken onmiddellijk op.
Als u een voorwerp raakt, stop dan onmiddellijk en
onderzoek de machine op schade. Voer eventueel
de nodige herstellingswerken uit voordat u herstart.
Voer geen aanpassingen of herstellingen uit met
draaiende motor, tenzij anders bepaald in de handleiding
van de motorleverancier.
Grasopvangsystemen kunnen met de tijd verslijten,
stukgaan of minder goed gaan werken, waardoor de
bewegende onderdelen zichtbaar worden of waardoor het
mogelijk is dat voorwerpen door die onderdelen worden
rondgeslingerd. Controleer daarom alle onderdelen
regelmatig op hun goede werking en vervang ze
desnoods door reserve-onderdelen die door de fabrikant
goedgekeurd zijn en/of aanbevolen worden.
Maaibladen kunnen vlijmscherp zijn en tot snijwonden
leiden. Wikkel de maaibladen daarom altijd in een
beschermend omhulsel of draag handschoenen,
vooral als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Controleer de goede werking van de remmen. Doe
eventueel de nodige aanpassings- en onderhoudswerken.
Gebruik bij herstelwerkzaamheden alleen door de fabriek
goedgekeurde onderdelen.
Volg altijd de fabrieksinstellingen.
Laat grote onderhouds- en herstelwerkzaamheden alleen
uitvoeren in en door erkende onderhoudsateliers.
Probeer niet zelf grote herstellingen uit te voeren tenzij
u specifiek daarvoor opgeleid bent. Als u trouwens de
onderhoudsvoorschriften niet volledig en correct naleeft,
bestaat de kans dat uw waarborg vervalt en dat schade
berokkent wordt aan mens en machine.
5
GEVAAR
DRAAIND SNIJBLAD
STEEKT NOOIT UW HANDEN OF
VOETEN ONDER HET MAAIDEK
TERWILJ HET SNIJBLAD DRAAIT.
1705695
GEVAAR
DRAAIND SNIJBLAD
GEBRUIK DE MACHINE NIET
INDIEN DE DEFLECTOR OF DE
GEHELE GRASVERZAMELAAR
NIET OP HUN PLAATS ZIJN.
1705702
Klever – Gevaar
Onderdeel nr. 1705695
Klever – Gevaar
Onderdeel nr. 1705702
VERMIJD RISICO’S OP ZWARE VERWONDINGEN
OF DODELIJKE ONGELUKKEN
• LEES DE GEBRUIKERSHANDLEIDING(EN).
• WEES OP DE HOOGTE VAN DE PLAATS EN WERKING VAN ALLE
BEDIENINGSINSTRUMENTEN.
• RESPECTEER ALLE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN EN HOU ZE
OPERATIONEEL (BESCHERMSTUKKEN, AFDEKPLATEN EN
SCHAKELAARS).
• VERWIJDER VOORWERPEN DIE DOOR DE MAAIBLADEN ZOUDEN
KUNNEN WORDEN RONDGESLINGERD.
• STOP MET MAAIEN ALS U IN DE BUURT VAN ANDERE MENSEN
KOMT, VOORAL KINDEREN.
• DRAAG OF VOER NOOIT KINDEREN MEE.
• KIJK ALTIJD OM EN NAAR BENEDEN VOORDAT EN TERWIJL
U ACHTERUIT RIJDT.
• NEEM GEEN ONVERWACHTE BOCHTEN.
• RIJD NIET OP EEN HELLING ALS ZE TE STEIL IS.
• RIJ HELLINGEN STEEDS RECHT OP EN AF I.P.V. DWARS OVER DE
FLANK.
• STOPT DE TREKKER BIJ HET OPRIJDEN VAN EEN HELLING, STOP
DAN DE MAAIBLADEN EN RIJ DE HELLING ACHTERWAARTS
WEER AF.
• ZORG ERVOOR DAT DE MAAIBLADEN EN DE MOTOR NIET MEER
DRAAIEN ALS U MET HANDEN OF VOETEN IN DE BUURT KOMT.
• ZET DE MOTOR AF, VERWIJDER DE CONTACTSLEUTEL EN
ACTIVEER DE PARKEERREM ALS U ZICH VAN DE
MACHINE VERWIJDERT.
WAARSCHUWING
SLEEP DE MACHINE NIET!
De transmissie kan
worden beschadigd.
WERKING
De motor starten
• Berijder moet op de stoel zitten.
• Koppeling/rempedaal moet
worden ingedrukt.
• PTO-koppeling moet uitgeschakeld zijn.
Contactschakelaar
UIT
AAN
START
Koppeling/
rempedaal
Knop van
de
parkeerrem
Parkeerrem
De parkeerrem activeren
• Trek de knop uit terwijl u de
koppeling/het rempedaal
ingedrukt houdt.
• Maak met nog steeds uitgetrokken
knop de koppeling/het rempedaal
weer vrij.
De parkeerrem uitschakelen
• Druk de koppeling/het rempedaal in.
• Duw met ingedrukte koppeling/rempedaal
de knop van de parkeerrem in.
De topsnelheid van de wielen regelen
MET DE REGELKNOPPEN VOOR DE TOPSNELHEID
KAN DE MAXIMALE DRAAISNELHEID VAN ELK WIEL
APART WORDEN GEREGELD
• Om de maximale draaisnelheid van een
wiel te verlagen, draait u de regelknop
in de richting van de wijzers van de klok.
• Om de maximale draaisnelheid van een
wiel te verhogen, draait u de regelknop
tegen de wijzers van de klok in.
Als beide stuurhendels voor de rijsnelheid
MAXIMAAL vooruit staan en de zitmaaier
trekt naar links of rechts, moet u de
draaisnelheid van het snelst draaiende
wiel verlagen zodat de zitmaaier weer
recht vooruit rijdt.
Als de berijder van de stoel komt
• en de parkeerrem niet geactiveerd is, valt de motor stil.
• en de PTO-koppeling ingeschakeld is, valt de motor stil.
PTO-schakelaar
De PTO-koppeling bedienen
• Berijder moet op de stoel zitten.
• Schakelaar uittrekken om de PTO
in te schakelen.
• Schakelaar indrukken om de PTO
uit te schakelen.
DRAAIENDE MAAIBLADEN
KUNNEN ARMEN EN
BENEN AFRUKKEN
STOP DE MAAIER IN DE
NABIJHEID VAN KINDEREN.
VERVOER GEEN PASSAGIERS
— ZE KUNNEN VALLEN.
GEVAAR
GEVAAR
BIJ GEBRUIK OP
HELLINGEN DREIGT
ER ALTIJD GEVAAR
ZIE DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING.
RIJD NIET OP EEN
HELLING ALS ZE TE STEIL IS.
DUTCH TP CODE 111-ZT 1719302
Klever – Bedieningsvoorschriften
Onderdeel nr. 1719302
Veiligheidsvoorschriften
met betrekking tot deze machine dient zorgvuldig gelezen
en opgevolgd te worden. Doet u dat niet, dan kunt u daar zelf
lichamelijk het slachtoffer van worden. Deze informatie dient dus
voor uw eigen veiligheid en dient bijgevolg als uiterst belangrijk
beschouwd te worden! Onderstaande klevers met veiligheids-
voorschriften bevinden zich op uw tractor en uw maaier.
Mocht een dergelijke klever verloren raken of beschadigd
worden, vervang hem dan onmiddellijk. Uw geautoriseerd
verdeler kan u daarbij helpen.
Deze klevers zijn heel makkelijk aan te brengen en fungeren,
zowel voor u als voor eventuele andere gebruikers, als
een constante visuele herinnering om de voorgeschreven
veiligheidsprocedures wel degelijk te respecteren en om zo
een efficiënte en veilige werking van de machine te kunnen
garanderen.
KLEVERS MET VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
Deze machine is speciaal ontworpen om u de veiligheid en de
duurzaamheid te bieden die u verwacht van een koploper in de
machinebouw-industrie.
Alhoewel u door het lezen van deze handleiding en van de
veiligheidsvoorschriften die erin opgenomen zijn, een goede en
noodzakelijke basiskennis van de efficiënte en veilige werking
van deze machine verkrijgt, hebben we toch niet nagelaten op
verschillende plaatsen op deze machine klevers met veilig-
heidsvoorschriften aan te brengen en dit als geheugensteuntje,
zodat u ook tijdens het werken met de machine deze
belangrijke veiligheidsvoorschriften zou kunnen consulteren.
Elke WAARSCHUWING, MELDING VAN GEVAAR,
AANSPORING TOT VOORZICHTIGHEID en voorschrift
6
Werking en
Bedieningsinstrumenten
Figuur 1. Bedieningsinstrumenten van zitmaaier en maaidek (vanuit het gezichtspunt van de bestuurder)
A. Stuurhendels voor de rijsnelheid
Met deze stuurhendels regelt u de rijsnelheid van de
zitmaaier. Met de linkerhendel wordt het linker aangedreven
achterwiel bestuurd en met de rechterhendel wordt het
rechter aangedreven achterwiel bestuurd.
Door een hendel vooruit te duwen, verhoogt u de
VOORWAARTSE draaisnelheid van het wiel in kwestie en
door een hendel achteruit te trekken, verhoogt u de
ACHTERWAARTSE draaisnelheid van dat wiel.
Opmerking: Hoe verder u een hendel uit de neutrale positie
duwt of trekt, hoe sneller het aangedreven wiel van die
hendel zal beginnen te draaien.
B. Regelknoppen voor de topsnelheid
Met deze knoppen wordt voor elk aangedreven wiel de
topsnelheid geregeld onafhankelijk van het andere wiel.
Deze knoppen worden gebruikt om de maximaal toegelaten
voorwaartse beweging van de stuurhendels voor de
rijsnelheid te regelen. Draai de knoppen IN DE RICHTING
VAN DE WIJZERS VAN DE KLOK om de maximale
draaisnelheid van een wiel te verminderen en TEGEN DE
WIJZERS VAN DE KLOK IN om de maximale draaisnelheid
van het wiel te verhogen.
C. Hendel voor de regeling van de berijdersstoel
De berijdersstoel kan naar voren en naar achteren worden
geschoven. Beweeg de hendel naar LINKS, zet de berij-
dersstoel in de gewenste positie en laat de hendel los zodat
de berijdersstoel in de nieuwe positie wordt vergrendeld.
A. Stuurhendels voor de rijsnelheid
B. Regelknoppen voor de topsnelheid
C. Hendel voor de regeling van de
berijdersstoel
D. Contactschakelaar
E. Knop van de parkeerrem
F. Koppeling/rempedaal
G. Schakelaar elektrische PTO-
koppeling
H. Gashendel/regeling smoorklep
I. Regeling maaihoogte
F
R
F
R
A
D
C
B
E
F
G
H
I
Neem even de tijd om de naam,
plaats en functie van deze
bedieningsinstrumenten te leren
kennen zodat u de bedienings- en
veiligheidsvoorschriften in deze
handleiding beter zou begrijpen.
WERKING VAN DE BEDIENINGSINSTRUMENTEN
In wat volgt wordt een beschrijving gegeven van de functie van de diverse bedieningsinstrumenten. Om te kunnen starten,
stoppen, rijden en maaien moeten verschillende bedieningsinstrumenten in een bepaalde volgorde bediend worden. Meer
uitleg daarover is te vinden in het deel ‘WERKEN MET DE ZITMAAIER’.
7
Werking van de bedieningsinstrumenten, vervolg...
D. Contactschakelaar
Met de contactschakelaar wordt de motor gestart en
gestopt. Hij heeft 3 standen:
OFF (Uit) Stopt de motor en onderbreekt de
voeding van het elektrische circuit.
RUN (Aan) Doet de motor lopen en voedt het
elektrische circuit.
START Zwengelt de motor aan om te starten.
OPMERKING: Laat de contactschakelaar nooit in de AAN-
stand staan terwijl de motor niet loopt. Daarmee onttrekt u
alle energie aan de batterij.
E. Knop van de parkeerrem
De parkeerrem kan worden ingeschakeld door het
rempedaal volledig in te drukken (F, Figuur 1) en
vervolgens de knop van de parkeerrem volledig UIT te
trekken (E, Figuur 1). Om de parkeerrem uit te schakelen,
moet u het rempedaal weer volledig indrukken en
vervolgens de knop van de parkeerrem INdrukken.
F. Koppeling/rempedaal
Door de koppeling/het rempedaal in te drukken, wordt de
transmissie uitgeschakeld en wordt de zitmaaier afgeremd.
G. Schakelaar elektrische PTO-koppeling
Met deze schakelaar wordt het maaidek aan- en uitgezet.
Trek de schakelaar OMHOOG om het maaidek aan te
zetten en duw hem OMLAAG om het maaidek uit te zetten.
H. Gashendel/regeling smoorklep
Met de gashendel wordt de draaisnelheid van de motor
geregeld. Duw de hendel naar voren om het motortoerental
te verhogen en naar achteren om het motortoerental te
verlagen. Als u de gashendel/regeling van de smoorklep
volledig naar voren duwt, wordt de smoorklep geactiveerd
waardoor het starten met koude motor vergemakkelijkt
wordt. (Bij een warme motor hoeft u de smoorklep wellicht
niet te gebruiken.) Geef altijd VOLGAS als u met de
machine werkt.
I. Regeling maaihoogte
Hiermee regelt u de maaihoogte van het maaidek. Beweeg
deze hendel eerst naar LINKS en zet hem vervolgens in de
gewenste stand: als u de hendel naar VOREN beweegt,
wordt de maaihoogte verkleind en als u de hendel naar
ACHTEREN beweegt, wordt de maaihoogte vergroot.
Werking en Bedieningsinstrumenten
VEILIGHEIDSVERGRENDEL-
SYSTEEM
Deze machine is uitgerust met een veiligheids-
vergrendeling en andere veiligheidssystemen. Deze
zijn speciaal ontworpen voor uw veiligheid. Knoei niet
met deze veiligheidssystemen en probeer ze ook niet
te omzeilen. Controleer deze systemen regelmatig op
hun goede werking.
Controle op de VEILIGE werking
Uw machine is uitgerust met een zitveiligheidssysteem.
Controleer de goede werking van dit systeem
tweemaal per jaar, in de lente en in de herfst aan
de hand van volgende tests.
Test 1 – Motor mag NIET aanslaan als:
Berijder NIET op zijn stoel zit EN
PTO-koppeling ingeschakeld is OF
Koppeling/rempedaal NIET volledig ingedrukt is.
Test 2 – Motor MOET aanslaan als:
Berijder op zijn stoel ZIT EN
PTO-koppeling NIET ingeschakeld is EN
Koppeling/rempedaal volledig ingedrukt IS.
Test 3 – Motor moet AFSLAAN als:
Berijder rechtstaat met de transmissie in versnelling
OF als
Berijder rechtstaat met de koppeling/het rempedaal
NIET volledig ingedrukt OF als
Berijder rechtstaat met ingeschakelde PTO-
koppeling.
Test 4 – Controle op de aandrijving van
de maaibladen
Als de schakelaar voor de elektrische PTO-koppeling
in de stand UIT wordt gezet (of als de berijder
rechtstaat uit de berijdersstoel), moeten de maaibladen
en de aandrijfriem binnen de 5 seconden volledig
stilvallen. Neem contact op met uw geautoriseerde
verdeler als dat niet gebeurt.
OPMERKING: Eenmaal de motor is stilgevallen en
de berijder opnieuw plaats genomen heeft op de
berijdersstoel, moet de elektrische PTO-koppeling
eerst uitgeschakeld worden vooraleer de motor
opnieuw kan worden gestart.
WAARSCHUWING
Als een veiligheidstest negatief uitvalt, mag
u met de machine niet werken, maar dient u
onmiddellijk contact op te nemen met uw
geautoriseerd verdeler. Probeer in geen enkel
geval de veiligheidsvergrendeling te omzeilen.
8
ALGEMENE VEILIGHEIDSVOOR-
SCHRIFTEN VOOR DE WERKING
Voor de allereerste ingebruikneming:
Ga na of u alle informatie in de onderdelen die betrekking
hebben op de veiligheidsaspecten van het werken met
deze zitmaaier en dit maaidek volledig gelezen en
begrepen hebt, vooraleer u ermee begint te werken.
Vergewis u ervan dat u alle bedieningsinstrumenten kent
en kunt gebruiken en dat u weet hoe u de machine kunt
doen stoppen.
Rij even wat rond in een open vlakte zonder te maaien,
zodat u de machine en zijn rijgedrag leert kennen.
CONTROLES VOORALEER U BEGINT
TE WERKEN
Zorg ervoor dat het oliecarter volledig gevuld is tot
aan de aanduiding op de peilstok. Meer richtlijnen en
aanbevelingen met betrekking tot het oliecarter zijn te
vinden in de handleiding van de motorleverancier.
Controleer of alle bouten, moeren en schroeven stevig
vastzitten op hun plaats.
Stel de positie van de berijdersstoel in (rijhouding) en
controleer of u zo alle bedieningsinstrumenten binnen
bereik hebt.
Werken met de
Zero Turn (ZT) zitmaaier
OPGEPAST
HELLINGEN KUNNEN HEEL GEVAARLIJK ZIJN
Gebruik de machine nooit op hellingen met meer
dan 30% stijgingspercentage (16,7 graden), d.w.z.
hellingen waarbij over een afstand van 3 meter een
hoogteverschil van 1 meter overwonnen wordt.
Kies de lage versnelling voordat u op de helling
begint te rijden.
Deze machine is achteraan standaard uitgerust
met tegengewichten. – WERK NOOIT MET DE
MACHINE ZONDER DEZE TEGENGEWICHTEN.
Zelfs indien u extra wielgewichten of tegenge-
wichten geplaatst hebt, moet u op hellingen vooral
voorzichtig zijn als u achter op de zitmaaier een
grasopvangsysteem geïnstalleerd hebt. Maai
hellingen door recht naar BOVEN en recht naar
BENEDEN te rijden, NOOIT zijdelings tegen de
flank van de helling. Wees voorzichtig als u van
richting verandert en STOP of VERTREK NIET op
een helling.
WAARSCHUWING
Neem geen passagiers mee op de machine.
Als u de berijdersstoel om welke reden dan ook
verlaat, schakel dan de parkeerrem in, schakel de
elektrische PTO-koppeling uit, stop de motor en
verwijder de contactsleutel.
Om de kans op brandgevaar te verkleinen, doet
u er goed aan ervoor te zorgen dat er geen gras,
bladeren of overdadig smeervet in en op de motor,
de zitmaaier of het maaidek terechtkomen. Stop
met de zitmaaier niet pal bovenop kurkdroog gras,
bladeren of andere brandbare materialen.
Benzine is bijzonder brandbaar. Wees voorzichtig
als u ermee omgaat. Vul nooit benzine bij als de
motor nog warm is. Zorg ervoor dat er zich in de
onmiddellijke omgeving geen lucifers, waakvlam
of open vuur bevindt. Laat zeker niet toe dat er
gerookt wordt. Kijk uit dat u niet teveel brandstof
toevoegt, dat u niet morst en veeg wat eventueel
gemorst werd onmiddellijk weg.
Figuur 2. Toegang tot de motor en tegengewichten
achteraan de zitmaaier
A. Brandstoftank
B. Tegengewichten achteraan de zitmaaier
Zitdek
heffen om
toegang tot
de motor te
verkrijgen
Vul de benzinetank met nieuwe brandstof. Zie de
handleiding van uw motorleverancier voor bijkomende
informatie en aanbevelingen met betrekking tot de
brandstof.
Zorg ervoor dat u de tegengewichten achteraan de
zitmaaier (zie Figuur 2) altijd op hun plaats laat zitten en
wees extra voorzichtig als u op hellingen dient te werken.
A
B
9
Werken met de Zero Turn (ZT) zitmaaier
Figuur 3. Bedieningsinstrumenten van zitmaaier
en maaidek (vanuit het gezichtspunt van
de bestuurder)
A. Stuurhendels voor de rijsnelheid
B. Regelknoppen voor de topsnelheid
C. Hendel voor de regeling van de berijdersstoel
D. Contactschakelaar
E. Knop van de parkeerrem
F. Koppeling/rempedaal
G. Schakelaar elektrische PTO-koppeling
H. Gashendel/regeling smoorklep
I. Regeling maaihoogte
Figuur 4. Vrijstelhendels hydrostatische transmissie
A. Linkervrijstelhendel (getoond in VERGRENDELDE positie,
om met de zitmaaier te werken)
B. Rechtervrijstelhendel (getoond in VRIJE positie,
om de zitmaaier met de hand te duwen)
F
R
F
R
A
D
C
B
E
F
G
H
I
A
B
DE MOTOR STARTEN
1. Terwijl u op de berijdersstoel zit, drukt u de koppeling/
het rempedaal volledig in of activeert u de parkeerrem.
2. Zet de gashendel (H, Figuur 3) helemaal naar voren, in
de positie waarin de SMOORKLEP geactiveerd wordt.
Bij een warme motor is deze stap wellicht overbodig.
3. Schakel de PTO-koppeling uit door de PTO-schakelaar
volledig in te drukken (G, Figuur 3).
4. Steek de sleutel in het contactslot (D, Figuur 3) en draai
hem in de START-positie.
5. Zet, als de motor aangeslagen is, de gashendel in zijn
LAAGSTE stand (H, Figuur 3). Laat de motor rustig op
temperatuur komen door hem ten minste een minuut
lang zachtjes te laten lopen. Pas als de motor op
temperatuur gekomen is, kunt u de PTO-koppeling
bedienen of met de zitmaaier gaan rijden.
6. Als de motor warm is, moet u tijdens het maaien
ALTIJD VOLGAS geven.
Bij een noodgeval kunt u de motor meteen stilleggen
door de contactschakelaar gewoon in de stand STOP te
draaien. Gebruik deze methode enkel bij noodgevallen. De
normale manier om de motor te stoppen, wordt beschreven
in DE ZITMAAIER STOPPEN.
DE ZITMAAIER STOPPEN
1. Als u de stuurhendels voor de rijsnelheid (A, Figuur 3)
terug in de middelste (neutrale) positie brengt, zal de
zitmaaier stoppen. Druk voor een noodstop de
koppeling/het rempedaal in (F, Figuur 3).
2. Schakel de PTO-koppeling uit door de PTO-schakelaar
in te drukken (G, Figuur 3).
3. Zet de gashendel (H, Figuur 3) halfweg open, draai de
contactsleutel in de UIT-positie en trek de sleutel uit het
contactslot.
OPMERKING: De motor uitzetten terwijl de gashendel niet
halfopen staat, kan tot motorschade leiden. Stop de motor
vooral NIET als de gashendel VOLLEDIG dicht staat.
DE ZITMAAIER MET DE HAND DUWEN
1. Zorg er eerst en vooral voor dat de motor uitgezet is
en de contactschakelaar uit het contactslot gehaald is.
Schakel vervolgens de PTO-koppeling uit door de
schakelaar (G, Figuur 3) volledig in te drukken.
2. De vrijstelhendels voor de transmissie bevinden
zich aan de achterzijde van de zitmaaier tussen
de tegengewichten (zie Figuur 4). U moet BEIDE
vrijstelhendels volledig achteruit trekken en naar
beneden duwen om de transmissie vrij te maken
vooraleer u de zitmaaier met de hand kunt duwen.
OPMERKING: Om achteraf weer met de zitmaaier te kunnen
werken, moet u BEIDE vrijstelhendels volledig naar voren
duwen zodat beide transmissies weer vergrendeld worden.
DE ZITMAAIER NIET SLEPEN
Als u de zitmaaier voorttrekt of sleept, zal dat
resulteren in een beschadigde transmissie.
Gebruik geen ander voertuig om de zitmaaier
te slepen of voort te duwen.
10
Werken met de Zero Turn (ZT) zitmaaier
Zachtjes Rijden
De bedieningshendels van
de Zero Turn zitmaaier
geven
ONMIDDELLIJKE
REACTIE
.
De BESTE manier om de
bediening van de stuur-
hendels voor de rijsnelheid
onder de knie te krijgen,
bestaat uit 3 stappen, zie
Figuur 5.
Leg EERST EN VOORAL
uw handpalmen op de
hendels zoals getoond in
de afbeelding aan de
rechterzijde van dit blad.
TEN TWEEDE: duw om
vooruit te rijden, beide
hendels met uw hand-
palmen zachtjes en
geleidelijk naar voren.
TEN DERDE: duw de
hendels verder naar voren
om snelheid te maken. Om
af te remmen, laat u beide
hendels los en laat u ze
gewoon terugkeren in de
oorspronkelijke (neutrale)
stand.
Figuur 6. Vooruit rijden Figuur 7. Achteruit rijden
Figuur 5. Beweeg hendels
zachtjes en
geleidelijk
Vooruit leren rijden
Beweeg beide hendels vanuit neutrale stand zachtjes
en geleidelijk naar VOREN. Vertraag en herhaal deze
beweging.
OPMERKING: Het is niet zo eenvoudig om recht vooruit te
rijden, maar oefening baart kunst. De maximumsnelheid
kan trouwens ook worden aangepast, zie verderop in deze
handleiding de uitleg bij de regeling van de topsnelheid.
Achteruit leren rijden
Kijk NAAR BENEDEN en ACHTERUIT en beweeg beide
hendels vanuit neutrale stand zachtjes en geleidelijk naar
ACHTEREN. Vertraag en herhaal deze beweging.
OPMERKING: Zorg ervoor dat u door voldoende te oefenen
het achteruitrijden volledig onder de knie hebt vooraleer u
dit probeert te doen in een omgeving waar zich voorwerpen
bevinden. De zitmaaier kan zowel in vooruit als achteruit
haakse bochten nemen en recht achteruit rijden is eigenlijk
alleen maar mogelijk door vaak en veel te oefenen.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat er zich in de buurt – en dan vooral
in de gekozen rijrichting – geen mensen dieren of
voorwerpen bevinden.
Kijk altijd eerst naar BENEDEN EN ACHTERUIT
vooraleer u achteruit rijdt!
BASISTECHNIEKEN
F
R
F
R
F
R
F
R
F
R
F
R
F
R
F
R
F
R
F
R
Vooruit rijden Achteruit rijden
LEREN RIJDEN MET DE ZERO TURN
De bedieningshendels van de Zero Turn zitmaaier zorgen
voor een
onmiddellijke reactie.
Goed kunnen draaien, goed
vooruit en achteruit kunnen rijden, m.a.w. vlot en efficiënt met
de zitmaaier kunnen omgaan, dat alles vergt wat oefening.
Vooraleer u kunt beginnen te maaien, is het dus echt
absoluut noodzakelijk dat u eerst de nodige tijd uittrekt om
een aantal basisbewegingen onder de knie te krijgen en om
gewend te geraken aan de manier waarop de zitmaaier zich
gedraagt, de manier waarop hij rijdt, stuurt, optrekt enz...
Alleen op deze wijze zult u van alle mogelijkheden van uw
Zero Turn zitmaaier ten volle kunnen profiteren.
Zoek op uw grasveld ergens een plek die mooi
horizontaal ligt en waar u flink wat bewegingsruimte
hebt. (Zorg ervoor dat er zich geen mensen, dieren of
voorwerpen in de buurt bevinden.) Zet de gashendel tijdens
deze trainingssessie slechts halfopen (vergeet later niet
volgas te geven tijdens het maaien) en beperk de oefen-
sessie met uw zitmaaier tot enkele langzame bochten om
uw gazon vooral niet te beschadigen.
Het verdient aanbeveling te beginnen met de procedure
Zachtjes Rijden die aan de rechterkant van het blad
beschreven staat. Vervolgens kunt u de andere bewegingen
inoefenen (voor- en achterwaarts rijden en draaien).
11
Werken met de Zero Turn (ZT) zitmaaier
Figuur 9. Ter plaatse draaien
Figuur 8. Een bocht leren nemen
Een bocht leren nemen
Laat terwijl u vooruit aan het rijden bent, één hendel
zachtjes terugkeren naar de neutrale stand. De zitmaaier
draait een andere kant op. Herhaal deze beweging
verschillende malen.
OPMERKING: Opdat u niet als een tol in de ronde zou
draaien, verdient het aanbeveling voor het draaien beide
aangedreven wielen toch een minimale voorwaartse
beweging te geven.
Een ‘Einde strook-Zero Turn’
uitvoeren
Uw Zero Turn zitmaaier beschikt over de
werkelijk unieke mogelijkheid om aan het
einde van een gemaaide strook volledig ter
plaatse te draaien zonder dat u moet stoppen
en een kleine bocht moet maken voordat u
een nieuwe strook kunt beginnen.
Om bijvoorbeeld een rechtse ‘Einde strook-
Zero Turn’ uit te voeren, doet u het volgende:
1. Vertraag naar het einde van de strook toe.
2. Beweeg de LINKER stuurhendel voor de
rijsnelheid lichtjes naar voren terwijl u de
RECHTER stuurhendel eerst naar de
neutrale positie toe beweegt en dan
verder naar achteren trekt.
3. Rij weer recht vooruit.
Door deze techniek draait de zitmaaier naar
RECHTS en overlapt hij gedeeltelijk de zojuist
gemaaide strook. Daardoor hoeft u niet nog
eens achteruit te rijden om die delen die u
misschien wel gemist had, opnieuw te doen.
Oefening baart kunst en al doende zult u met
de Zero Turn zitmaaier nog meer technieken
leren uitvoeren, waardoor u tijd bespaart en
meer plezier in uw werk krijgt.
Denk eraan, hoe meer u oefent, hoe beter
u nog met de Zero Turn zult kunnen
omgaan!
Figuur 10. Een ‘Einde strook-Zero Turn’ uitvoeren
F
R
F
R
F
R
F
R
Ter plaatse
draaien
Een bocht
maken
F
R
F
R
F
R
F
R
F
R
F
R
Ter plaatse leren draaien
Om ter plaatse te leren draaien (m.a.w. om een
zogenaamde ‘Zero Turn’ uit te voeren), beweegt u één
hendel vanuit neutrale positie geleidelijk naar voren en de
andere geleidelijk naar achteren. Herhaal deze beweging
verschillende malen.
OPMERKING: Afhankelijk van de mate waarin beide
hendels in tegenovergestelde richting bewogen worden, zal
het “scharnierpunt” waarop u ronddraait eveneens wijzigen.
GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
12
01
A
D
E
B
HET MAAIDEK PLAATSEN EN
VERWIJDEREN
OPMERKING: Plaats en verwijder het maaidek steeds op
een harde en gelijkmatige ondergrond zoals bv. een
betonnen vloer.
Het maaidek verwijderen
1. Klap de voorste wieltjes van het maaidek naar buiten.
2. Plaats de regeling voor de maaihoogte (A, Figuur 12) in
de laagste stand.
3. Verminder eerst de spanning op de aandrijfriem van het
maaidek door de arm van de tussengeschakelde
riemschijf (E, Figuur 12) te bewegen en maak
vervolgens de aandrijfriem los.
4. Maak de vergrendeling van het maaidek vooraan los door
de stang weg te trekken (B, Figuur 11). Vervolgens kunt u
de vergrendeling van het maaidek (C, Figuur 11) over de
verankeringshaak van de zitmaaier (A, Figuur11) heffen.
5. Schuif het maaidek naar voren en vervolgens onder de
rechterzijde van de zitmaaier naar buiten.
Het maaidek plaatsen
1. Klap de voorste wieltjes van het maaidek naar buiten.
2. Plaats de regeling voor de maaihoogte (A, Figuur 12)
in de laagste stand.
3. Schuif het maaidek langs de rechterzijde van de zit-
maaier naar binnen en vervolgens naar achteren. Zorg
ervoor dat de ophangingselementen van het maaidek
(D, Figuur 12) zich precies onder het draagmechanisme
(D, Figuur 11) van de zitmaaier bevinden.
4. Maak de aandrijfriem vast.
5. Maak de vergrendeling van het maaidek vooraan vast
aan het vergrendelingsmechanisme van de zitmaaier
door aan de verankeringshaak te trekken (zie Figuur 11).
DE MAAIHOOGTE REGELEN EN DE
DIEPTEMETERWIELEN INSTELLEN
De regeling voor de maaihoogte (A, Figuur 13) regelt de
maaihoogte van het maaidek. Beweeg de hendel eerst naar
LINKS en plaats hem vervolgens in de gewenste stand voor
de maaihoogte. Als u de hendel naar VOREN beweegt,
vermindert de maaihoogte en als u de hendel naar
ACHTEREN beweegt, vergroot de maaihoogte.
De dieptemeterwielen aan de voorzijde van het maaidek
dienen er enkel toe om ervoor te zorgen dat uw gazon niet
gescalpeerd wordt. Het LINKER dieptemeterwiel vooraan is
vast gemonteerd; het RECHTER dieptemeterwiel kan als
volgt ingesteld worden:
OPMERKING: Voer de regelingen steeds uit op een harde
en gelijkmatige ondergrond zoals bv. een betonnen vloer.
1. Plaats de hendel voor de regeling van de maaihoogte in
de gewenste stand.
2. Verwijder de bevestigingspin en de haak (B, Figuur 13)
van de beide voorste dieptemeterwielen van het maaidek.
3. Stel de dieptemeterwielen in volgens de tussenruimte die
u wenst tussen het maaidek en de grond, zie Figuur 13.
Plaats de bevestigingspin en de haak van elk wiel terug.
Werken met de Zero Turn (ZT) zitmaaier
Figuur 11. Vergrendelingsmechanisme van het maaidek
A. Verankeringshaak van de zitmaaier
B. Stang
C. Vergrendeling van het maaidek
D. Ophangingselementen/draagmechanisme
WAARSCHUWING
Vooraleer u probeert het maaidek te plaatsen of te
verwijderen, moet u de parkeerrem aanzetten, de
PTO-koppeling uitzetten, de motor stoppen en de
sleutel uit het contact halen.
A
B
C
D
Figuur 13. De dieptemeterwielen van het maaidek
aanpassen
A. Hendel voor de regeling van de maaihoogte
B. Bevestigingspin en haak
2,0 à 2,5 cm met hendel voor
regeling in onderste 3 gaatjes
5 cm met hendel voor regeling
in bovenste 3 gaatjes
B
A
C
Figuur 12. Onderdelen van het maaidek
(getoond met 112 cm maaidek)
A. Regeling van de maaihoogte
B. Achterste dieptemeterwiel
C. Voorste dieptemeterwielen
D. Ophangingselementen
E. Arm van de tussengeschakelde riemschijf
13
Werken met de Zero Turn (ZT) zitmaaier
WAARSCHUWING
Berg de machine nooit op in een verwarmde of
volledig afgesloten en slecht verluchte ruimte als
er zich in de brandstoftank, in de leidingen of in
de motor nog benzine bevindt. De benzinedampen
kunnen in aanraking komen met vuur, een vonk of
een waakvlam (zoals bv. van een kachel, geiser,
droger enz....) en een ontploffing veroorzaken.
Wees heel voorzichtig met benzine. Het is een bij-
zonder ontvlambare brandstof die bij onachtzaam
gebruik heel wat lichamelijke en materiële schade
kan veroorzaken.
Als u een brandstoftank leegmaakt, doe dat dan
buitenshuis, weg van vlammen of vonken en zorg
ervoor dat u de brandstof opvangt in een speciaal
daarvoor goedgekeurd recipiënt.
BERGING
Voor korte tijd (minder dan 30 dagen)
Denk eraan dat in de brandstoftank wellicht nog een restant
brandstof zit. Berg de machine dus niet binnenshuis op of in
een ruimte waar de verdampte gassen van de brandstof
in contact zouden kunnen komen met een vonk of vuur.
Brandstofdampen zijn ook giftig bij inademing. Berg de
machine dus ook niet op in een ruimte die bewoond wordt
door mens of dier.
Wat volgt is een controlelijst van waar u op moet letten als
u de machine voor korte tijd of tussen twee beurten opbergt:
Berg de machine op in een ruimte waartoe kinderen
geen toegang hebben. Als er een risico op ongeoorloofd
gebruik bestaat, maak dan de draden van de ontstekings-
bougie(s) los en berg ze op een veilige plaats op. Dek de
opening(en) van de ontstekingsbougie(s) af zodat er geen
vreemde voorwerpen in terecht komen.
Als de machine niet kan worden opgeborgen op een effen
ondergrond, blokkeer dan de wielen.
Verwijder alle gras en vuilnis van de maaier.
Voor lange tijd (langer dan 30 dagen)
Vooraleer u de machine op het einde van het seizoen
voor langere tijd opbergt, leest u best eerst de veiligheids-
richtlijnen voor het opbergen in het deel ‘Veiligheids-
voorschriften’. Vervolgens voert u volgende stappen uit:
1. Vervang de gebruikte olie in het oliecarter terwijl de
motor nog warm is en vul aan met net zoveel nieuwe
olie als nodig om de machine opnieuw in gebruik te
kunnen nemen.
2. Maak het maaidek klaar om het te kunnen opbergen:
a. Verwijder het maaidek van de machine.
b. Maak de onderzijde van het maaidek schoon.
c. Bedek alle zichtbare metalen oppervlakken met een
laagje verf of olie om te beletten dat ze zouden roesten.
3. Maak de buitenzijde van de machine en de motor schoon.
4. Tref de voorbereidingen die nodig zijn om de motor
op te bergen. Meer uitleg hierover is te vinden in de
handleiding van de motorleverancier.
5. Verwijder alle gras of vuilnis uit de koelvinnen van de
cylinderkoppen, uit het motorhuis en uit de luchtinlaat.
6. Dek de luchtinlaat en de uitlaat goed af met plastic of
een ander waterbestendig materiaal om te verhinderen
dat vocht, vuilnis of insecten zouden binnendringen.
7. Smeer de verschillende onderdelen van de machine
volledig in zoals dat beschreven is in het deel ‘Periodiek
onderhoud’ van uw machine.
8. Poets de machine op en breng een laagje verf of een
anti-roestmiddel aan op de plaatsen waar de verflaag
weg of aangetast is.
9. Controleer of de batterij tot op het juiste niveau gevuld
is met water en controleer of ze nog over haar volle
lading beschikt. Een batterij gaat veel langer mee als ze
uit de machine gehaald wordt, daarna opgeslagen wordt
in een koele en droge plaats en als ze ongeveer één
keer per maand volledig opgeladen wordt. Als u de
batterij toch in de machine laat, koppel dan de
negatieve kabel los.
10. Maak het brandstofcircuit van de machine volledig leeg of
voeg aan de brandstof een stabilisator toe. Als u voor die
laatste oplossing kiest, volg dan heel nauwgezet al de
veiligheidsvoorschriften en neem de nodige voorzorgs-
maatregelen die met betrekking tot de berging van de
machine in deze handleiding beschreven staan ; dit
uiteraard om te beletten dat de benzinedampen zouden
ontvlammen. Hou er ook rekening mee dat benzine-
dampen zich kunnen verspreiden en dat het risico op
brand of ontploffing altijd reëel blijft als er zich ergens in
de buurt een vlam of een ontstekingsmechanisme bevindt.
OPMERKING: Als een hoeveelheid benzine gedurende
langere tijd stilstaat in een recipiënt (langer dan 30 dagen),
kan het een kleverig bijproduct aanmaken dat heel nefast
kan zijn voor de carburator van de motor en wel in die mate
dat de motor dan niet meer normaal kan werken. Om dat te
vermijden, voegt u dus best een stabilisator toe aan de
brandstoftank en laat u de motor een paar minuten draaien
zodat alle brandstof uit de leidingen verdwenen is en u de
machine met een gerust geweten kunt opbergen.
DE MACHINE STARTEN NA EEN LANGE
PERIODE VAN INACTIVITEIT
Als u de machine opnieuw start na een lange periode van
inactiviteit, moet u volgende stappen uitvoeren.
1. Verwijder de stuts waarmee u eventueel de wielen van
de machine geblokkeerd hebt.
2. Plaats de batterij terug als u ze destijds verwijderd had.
3. Neem de bedekking die u over de uitlaatpijp en de
luchtinvoer had aangebracht weg.
4. Vul de brandstoftank met nieuwe benzine. Zie voor
meer uitleg en aanbevelingen de handleiding van de
motorleverancier.
5. Kijk na welke specifieke richtlijnen en voorschriften er in
de handleiding van de motorleverancier zijn opgenomen
met betrekking tot het opnieuw in dienst stellen van een
motor waarmee lange tijd niet gewerkt is.
6. Controleer het oliepeil in het oliecarter en voeg
desnoods de gepaste hoeveelheid toe. Als er sporen
van condensatievocht merkbaar zijn, maak dan het
oliecarter helemaal leeg alvorens het opnieuw te vullen.
7. Controleer de bandenspanning en verhoog deze
desnoods. Controleer het vloeistofpeil van de andere
reservoirs.
8. Start de motor en laat hem zachtjes draaien. Ga zeker
NIET hoog in de toeren als de motor nog niet op
temperatuur is. Let erop dat u de motor enkel
buitenshuis of in goed verluchte ruimten laat draaien.
14
01
Periodiek
Onderhoud
PERIODIEK ONDERHOUD EN WERKWIJZE
U doet er goed aan zich te houden aan volgend schema voor periodiek onderhoud van uw zitmaaier en maaidek. Daarvoor
moet u precies bijhouden hoelang u met uw machine werkt of al gewerkt hebt. U kunt nagaan hoelang uw machine al in
dienst is door de tijd die nodig is om een bepaalde taak uit te voeren, te vermenigvuldigen met het aantal keer dat u deze
taak intussen al uitgevoerd hebt. U kunt eventueel ook de optionele uurmeter installeren.
Voor de eerste Voor elke Elke Elke Elke In de
Zie ingebruik- ingebruik- 5 25 100 lente en
VEILIGHEIDSASPECTEN blz. neming neming uur uur uur de herfst
Controleer de veiligheidsvergrendeling 7 ●●
Controleer de remmen van de zitmaaier 9 & 21 ●●
Controleer de tijd nodig voor het stilvallen
van de maaibladen 23 ●●
Voor de eerste Voor elke Elke Elke Elke In de
Zie ingebruik- ingebruik- 5 25 100 lente en
ANDERE ASPECTEN blz. neming neming uur uur uur de herfst
Controleer de zitmaaier/het maaidek op losse onderdelen ●●
Controleer het niveau van de koelvloeistof 15* ●●
Controleer de luchtfilter van de motor 15* ***
Verander de motorolie en de oliefilter ** 15*
***Elke 50 uur
***
Zorg voor een goede smering van de zitmaaier
en het maaidek 16 ***
Controleer de bandenspanning 14 ***
Controleer de transmissievloeistof 15 ***
Controleer de brandstoffilter 15 ●●
Maak de batterij en de batterijkabels schoon 15 ●●
Reinig en scherp de maaibladen 18 ●●
Controleer de ontstekingsbougie(s) 15* ●●
* Zie de handleiding van de motorleverancier.
** Vervang voor de eerste maal de motorolie na 5 uur gebruik.
*** Vaker bij zeer warme of hete weersomstandigheden (méér dan 30°C) en in een stoffige omgeving.
Figuur 14. De bandenspanning controleren
CONTROLEER DE BANDENSPANNING
De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd
en dient de waarden in de tabel te volgen. Noteer dat deze
waarden lichtjes kunnen afwijken van de waarden die men
aantreft aan de zijkant van de banden onder “maximale
spanning”. Met de aangeduide bandenspanning is de tractie
optimaal, wordt de levensduur van de banden verlengd en
krijgt u een mooi maairesultaat.
Banden Bandenspanning
Vooraan 138 kPa
Achteraan 68 kPa
15
DE VOORRAAD BRANDSTOF CONTROL-
EREN EN BRANDSTOF TOEVOEGEN
Hef het zitdek omhoog en ga na of er in de tank nog
voldoende brandstof aanwezig is om de taak in kwestie
uit te voeren. U vult brandstof bij als volgt:
1. Verwijder de dop van de brandstoftank (A, Figuur 15).
2. Vul de brandstoftank.
Giet de brandstoftank niet boordevol brandstof maar
laat wat ruimte in de tank om het uitzetten van de
brandstof op te vangen. Specifieke aanbevelingen met
betrekking tot de brandstof vindt u in de handleiding
van uw motorleverancier.
3. Plaats de brandstofdop terug en draai ze goed vast.
DE BRANDSTOFFILTER
De brandstoffilter bevindt zich op de leiding tussen de
brandstoftank en de carburator (zie Figuur 15). Als de
brandstoffilter vuil of verstopt is, vervangt u hem als volgt:
1. Maak de negatieve batterijkabel los.
2. Plaats een opvangbak onder de filter om de
weglopende brandstof op te vangen.
3. Maak met behulp van een tang de klemmen rond
de brandstofslang los.
4. Haal de brandstofslang van de filter.
5. Vervang de filter en plaats de nieuwe filter in de juiste
stroomrichting van de brandstof.
6. Maak de brandstofslang weer vast met behulp van
de klemmen.
7. Koppel de negatieve kabel weer aan de batterij aan.
DE OLIE VERVERSEN EN DE FILTER
VERVANGEN
Zie de handleiding van uw motorleverancier.
DE LUCHTFILTER CONTROLEREN
EN VERVANGEN
Zie de handleiding van uw motorleverancier.
DE ONTSTEKINGSBOUGIE VERVANGEN
Zie de handleiding van uw motorleverancier.
HET NIVEAU VAN DE TRANSMISSIE-
OLIE CONTROLEREN
OPMERKING: Open de expansievaten uitsluitend om olie
bij te voegen.
1. Hef het zitdek omhoog om toegang tot de motor
te verkrijgen.
2. Belicht de expansievaten (F, Figuur 15) van de
hydrostatische transmissie met een zaklamp en
controleer het oliepeil. Dat moet tot aan de markering
“FULL COLD” komen.
3. Open de expansievaten indien nodig en voeg Simplicity
hydrostatische olie voor algemeen gebruik toe. Zorg
ervoor dat er zich in en rond de expansievaten geen
vuil, stof of restanten van producten bevinden.
Figuur 15. Typische motorruimte
A. Dop brandstoftank
B. Brandstoffilter
C. Batterij
D. Luchtfilter
E. Vul- en peilopening olie
F. Expansievaten transmissie-olie
Periodiek Onderhoud
F
A
B
C
D
E
WAARSCHUWING
Benzine is hoogst ontvlambaar en dient met de
grootste voorzichtigheid behandeld te worden. Vul
de brandstoftank niet als de motor nog warm is.
Laat niet toe dat er vuur gemaakt wordt, dat er met
lucifers gewerkt wordt of dat er gerookt wordt in
de onmiddellijke omgeving van de brandstof. Vul
niet meer brandstof bij dan de tank kan inhouden
en ruim de gemorste benzine onmiddellijk op.
Verwijder ook de brandstoffilter niet als de motor
nog warm is want de gemorste benzine zou in
brand kunnen schieten. Maak de klemmen op de
brandstofslang NIET verder open dan nodig. Zorg
ervoor dat de klemmen de brandstofslang goed
over de nieuwe filter vastklemmen nadat u die
geïnstalleerd hebt.
Gebruik geen benzine die METHANOL bevat,
geen gasohol, geen benzine-additieven, geen
superbenzine en ook geen benzine zonder
tetraethyllood want die benzinevariëteiten
kunnen de motor en het brandstofcircuit
ernstige schade toebrengen.
16
01
Periodiek Onderhoud
Figuur 18. Smering van de cylinders van de maaier
(112 cm maaidek getoond)
Figuur 16. De zitmaaier smeren
Figuur 17. Smering van het maaidek
(112 cm maaidek getoond)
SMERING
De machine dient op alle plaatsen die zijn aangegeven in
Figuren 16 tot 18, als ook op volgende punten gesmeerd
te worden.
Smeermiddel:
smeernippels van de vooras
• verbinding met de stuurinrichting
• wiellagers van de voorwielen
• pedaal
• scharnierpunten van de maaier
• cylinders van de maaier
Breng het smeermiddel steeds aan in de smeernippels als
die er zijn. Is dat niet het geval, haal dan de onderdelen uit
elkaar en breng het smeermiddel aan op alle bewegende
onderdelen.
Zeker niet alle smeermiddelen zijn even geschikt.
Aanbevolen wordt het Simplicity “Jiffy Lube” Lithium-
smeermiddel maar mocht dat niet beschikbaar zijn, dan
kunt u ook een Lithium-smeermiddel nemen van het type
dat gebruikt wordt voor auto’s.
Smeerolie:
• scharnierpunt achteraan van de verankering
van het chassis
• hydro-verbinding
• verbindingspunt voor de aanpassing van
de berijdersstoel
• verbinding met het remsysteem
• scharnierpunten van het chassis
• verbindingspunt voor de instelling van de
maaihoogte
In het algemeen kan gesteld worden dat alle bewegende
metalen onderdelen die in contact komen met andere
onderdelen moeten worden ingesmeerd met olie. Zorg er
echter voor dat er nooit olie of vet op een aandrijfriem of
op de riemschijven terechtkomt. Vergeet ook niet dat u
verbindingsstukken, beslag en andere oppervlakken moet
schoonvegen zowel voor, als na de smeerbeurt.
17
DE BATTERIJ ONDERHOUDEN
De batterijvloeistof controleren
1. Hef het zitdek omhoog om toegang tot de batterij
te verkrijgen.
2. Verwijder de vuldop (C, Figuur 19). Het niveau van de
batterijvloeistof moet tot aan de ‘vol’-aanduiding van de
splitring komen. Als dat niet zo is, moet u gedistilleerd
water toevoegen.
3. Plaats de vuldop terug op zijn plaats.
De batterij en de batterijkabels schoonmaken
1. Ontkoppel de batterijkabels te beginnen met de
negatieve kabel (B, Figuur 19).
2. Verwijder de batterij en maak het vak waarin de batterij
rust schoon met een oplossing van zachte soda en
water.
3. Veeg de polen van de batterij en de uiteinden van de
batterijkabels goed schoon met een staalborstel tot
ze glanzen.
4. Plaats de batterij terug en koppel de batterijkabels
opnieuw aan, te beginnen met de positieve kabel (A,
Figuur 19)
5. Bedek de uiteinden van de batterijkabels en de polen
van de batterij met een laagje vaseline of niet-geleidend
smeervet.
WAARSCHUWING
Kijk uit als u aan de batterij werkt. Zorg ervoor dat
u geen elektrolyt morst. Kom met de batterij niet
in de buurt van vlammen of vonken.
Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet u de
negatieve batterijkabel als EERSTE loskoppelen
en als LAATSTE terug aankoppelen. Doet u dat
niet, dan bestaat de kans op een kortsluiting
tussen een stuk gereedschap waarmee u aan
het werken bent en de positieve pool.
Figuur 19. De batterij controleren en schoonmaken
A. De positieve pool van de batterij
B. De negatieve pool van de batterij
C. De vuldop van de batterij
A
B
C
Periodiek Onderhoud
18
DE MAAIBLADEN ONDERHOUDEN
1. Koppel het maaidek los van de zitmaaier. Zie het deel
‘Het maaidek plaatsen en verwijderen’.
2. De maaibladen moeten scherp zijn en geen inkepingen,
inkervingen of oneffenheden vertonen. Mocht dat niet
het geval zijn, moet u de maaibladen scherpen zoals
hierna is aangegeven.
3. Als u een maaiblad wenst te verwijderen om het te
scherpen, moet u eerst een houten steunblok onder
het maaiblad plaatsen terwijl u de bevestigingsschroef
verwijdert (Figuur 20).
4. Gebruik een vijl om het maaiblad mooi fijn te scherpen.
Verwijder alle inkepingen, inkervingen en oneffen-
heden. Als het maaiblad echter te zwaar beschadigd
is, dient het vervangen te worden.
5. Hang het maaiblad mooi waterpas zoals aangegeven,
Figuur 21. Plaats het maaiblad met zijn opening in het
midden over een spijker die u met wat olie hebt
ingestreken. Een goed uitgebalanceerd maaiblad
zal perfect in evenwicht blijven liggen.
6. Plaats elk maaiblad terug, zoals aangegeven, Figuur
22, met de uiteinden naar boven gekeerd. Zet de
maaibladen vast met een bevestigingsschroef, een
verende sluitring en een 6-hoekige sluitring (zorg ervoor
dat de borgring goed op de spie-as aansluit). Gebruik
een houten steunblok om ervoor te zorgen dat de
maaibladen niet gaan draaien en schroef de
bevestigingsschroeven vast tot 67 à 95 N.m.
Figuur 22. Het maaiblad plaatsen
A. Houten steunblok (10 x 10 cm)
B. 6-hoekige sluitring
C. Verende sluitring
D. Bevestigingsschroef
Figuur 20. Het maaiblad verwijderen
Vastschroeven
WAARSCHUWING
Neem in uw eigen belang en voor uw eigen veilig-
heid de scherpe maaibladen niet met de blote
hand vast. Onvoorzichtigheid of een verkeerde
behandeling van de maaibladen kan tot zware
verwondingen leiden.
WAARSCHUWING
Met het oog op uw eigen veiligheid dient ieder
bevestigingsschroef met een verende sluitring en
een 6-hoekige sluitring te worden gemonteerd,
en dan zorgvuldig aangetrokken. Trek de
bevestigingsschroef vast met 67-95 N.m.
Losschroeven
Houten
steunblok
Bevestigingsschroef
Figuur 21. Het maaiblad waterpas hangen
Werkbank
Spijker
Periodiek Onderhoud
19
Problemen oplossen,
Regelingen en Onderhoud
PROBLEMEN MET DE ZITMAAIER OPLOSSEN
SYMPTOOM PROBLEEM OPLOSSING
Motor wil niet aanslaan 1. Versnellingspook staat niet in neutraal. Zet de versnellingspook in de stand neutraal.
of starten. 2. Elektrische PTO-koppeling staat in de Zet in de stand UIT.
stand AAN.
3. Geen brandstof meer. Als de motor warm is, laat hem afkoelen en vul
brandstof bij.
4. Motor oververzadigd. Haal het gaspedaal uit de positie waarin de
SMOORKLEP werkt.
5. Automatische zekering gesprongen. Wacht een minuut op de automatische heracti-
vering. Vervang de zekering mocht ze stuk zijn.
6. Polen van de batterij zijn vuil. Maak batterijpolen schoon.
7. Batterij leeg of stuk. Herlaad of vervang de batterij.
8. Vals contact in bedrading. Onderzoek de bedrading en kijk of er nergens
draden losgekomen zijn. Koppel ze desnoods
weer aan. Vervang kapotte of beschadigde
bedrading.
9. Defect aan de solenoïde of de startmotor.
Vervang of herstel het defecte onderdeel. Neem
contact op met uw geautoriseerd verdeler.
10. Veiligheidsvergrendeling (schakelaar of
Vervang eventueel het defecte onderdeel. Neem
module) defect. contact op met uw geautoriseerd verdeler.
11. Probleem met de ontstekingsbougie(s):
Maak de bougie(s) schoon, controleer het contact
vuil, slecht contact of stuk.
en vervang ze desnoods. Zie de motorhandleiding.
12. Water in de brandstof. Laat alle brandstof weglopen en vul de tank met
nieuwe brandstof.
13. Brandstof is oud of verschaald. Laat alle brandstof weglopen en vul de tank met
nieuwe brandstof.
14. Koppeling/rempedaal niet ingedrukt. Druk pedaal in.
Motor is moeilijk te starten 1. Te rijke brandstofmengeling. Maak luchtfilter schoon. Controleer regeling
of loopt niet goed. smoorklep (gashendel).
2. Probleem met de ontstekingsbougie(s):
Maak de bougie(s) schoon, controleer het contact
vuil, slecht contact of stuk.
en vervang ze desnoods. Zie de motorhandleiding.
Kloppende motor. 1. Laag oliepeil. Controleer oliepeil en voeg desnoods olie toe.
2. Motor gebruikt verkeerde soort/kwaliteit olie. Zie de motorhandleiding.
Overdadig olieverbruik. 1. Motor loopt te heet. Maak het kielvlak van de motor, het
ventilatorrooster en de luchtinlaat schoon.
2. Verkeerde oliedruk. Zie de motorhandleiding.
3. Teveel olie in oliecarter. Voer het teveel aan olie af.
Uitlaat is zwart. 1. Vuile luchtfilter. Vervang de luchtfilter. Zie de motorhandleiding.
2. Gaspedaal activeert de smoorklep. Verander stand gashendel.
WAARSCHUWING
Denk aan uw eigen veiligheid en verricht geen
onderhoudswerkzaamheden aan de zitmaaier
of de maaier als de motor nog loopt of als de
parkeerrem niet is ingeschakeld. Als u deze richt-
lijnen negeert, riskeert u zware verwondingen.
Verwijder, vooraleer u met de onderhoudswerk-
zaamheden begint, altijd eerst de contactsleutel,
koppel de stroomverdeler los en hou hem bij de
ontstekingsbougie vandaan om te vermijden dat
de motor per ongeluk zou aanslaan.
PROBLEMEN OPLOSSEN
Alhoewel een gewoon periodiek onderhoud de levensduur
van uw machine ongetwijfeld zal verlengen, zullen er bij
langdurig of constant gebruik toch specifieke onderhouds-
werkzaamheden noodzakelijk blijken te zijn om een
optimale werking van uw machine te blijven garanderen.
In wat volgt, vindt u eerst en vooral een lijst van de vaakst
voorkomende problemen, hun oorzaken en wat u kunt doen
om deze problemen te verhelpen.
In de daaropvolgende bladzijden vindt u meer technische
uitleg en richtlijnen in verband met de voorgestelde
werkzaamheden en dat voor het geval u deze regelingen
en herstellingen zelf wenst uit te voeren, maar uiteraard
kunt u ook bij uw geautoriseerd verdeler terecht.
20
Problemen oplossen, Regelingen en Onderhoud
Problemen met de zitmaaier oplossen, vervolg
SYMPTOOM PROBLEEM OPLOSSING
Motor loopt, maar 1. Vrijstelhendel van transmissie staat in Zet hendel in normale positie om te rijden.
zitmaaier wil niet rijden. positie “manueel duwen”.
2. Aandrijfriem is stuk. Zie het deel ‘De aandrijfriem van de zitmaaier
vervangen’.
3. Aandrijfriem slipt door. Zie de volgende bladzijde voor een beschrijving
van oorzaak en oplossing.
4. Onvoorziene remwerking. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
Aandrijfriem van 1. Teveel speling op de koppeling. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
zitmaaier slipt door. 2. Olie of smeervet op riemschijven of riem. Maak riemschijven of riem schoon.
3. Aandrijfriem uitgerokken of versleten. Vervang de riem.
4. Tussengeschakelde riemschijf van Verwijder riemschijf, maak hem schoon en
beweegbare arm zit vast in ontkoppelde smeer hem.
positie.
Rem houdt niet. 1. Rem is niet goed afgesteld. Zie het deel ‘De verbinding met de rem regelen’.
2. Remschijf op wielas versleten. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
Zitmaaier is moeilijk te 1. Verbinding van/met stuurmechanisme zit los. Controleer verbinding en zet ze vast.
besturen of gedraagt 2. Onjuiste bandenspanning. Zie het hoofdstuk ‘Gewoon onderhoud’.
zich slecht. 3. Lagers staan droog. Smeer de assen. Zie het deel ‘Smering’.
Aandrijfriem stopt niet 1. Teveel speling op blokkeerpal of spanning Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
als koppeling/rempedaal van de aandrijfriem.
ingedrukt wordt.
PROBLEMEN MET DE MAAIER OPLOSSEN
SYMPTOOM PROBLEEM OPLOSSING
Maaier komt niet omhoog. 1. Hefstang niet correct geplaatst of beschadigd. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
Maaier maait niet gelijk. 1. Maaier staat niet waterpas. Zie het deel ‘De maaier regelen’.
2. Bandenspanning van zitmaaier niet (bij elke Zie het hoofdstuk ‘Gewoon onderhoud’.
band) correct.
Maairesultaat ziet er ruig 1. Motorsnelheid te laag. Geef volgas.
en grof uit. 2. Snelheid van de zitmaaier te hoog. Verminder rijsnelheid.
3. Maaibladen zijn bot geworden. Scherp of vervang de maaibladen. Zie het deel
‘De maaibladen onderhouden’.
4. Aandrijfriem van de maaier draait door Reinig of vervang de aandrijfriem al naargelang
omwille van slijtage of contact met olie. het geval.
5. Maaibladen zitten niet op de juiste wijze vast Zie het deel ‘De maaibladen onderhouden’.
aan de cylinders.
Motor blokkeert bij het 1. Motorsnelheid ligt te laag. Geef volgas.
maaien vrij vlug. 2. Snelheid van de zitmaaier te hoog. Verminder rijsnelheid.
3. Maaihoogte te laag ingesteld. Stel maaihoogte bij eerste maaibeurt van zeer
hoog/lang gras in op hoogste stand.
4. Maaisel blijft in afvoerkoker steken. Maai met grasuitvoer naar het reeds gemaaide
gedeelte gericht.
Zeer sterke 1. Bevestigingsschroeven van maaibladen zijn Draai schroeven vast tot 67 à 95 N.m.
maaiervibraties. losgekomen.
2. Maaibladen, cylinders of riemschijven zijn Controleer en vervang ze desnoods.
verbogen.
3. Maaibladen zijn niet waterpas. Verwijder en scherp maaibladen tot ze waterpas
zijn. Zie het deel ‘Periodiek onderhoud’.
4. Aandrijfriem niet juist bevestigd. Bevestig riem opnieuw en op de juiste wijze.
Aandrijfriem verslijt 1. Verbogen of ruwe riemschijven. Herstel of vervang de riemschijven.
of gaat snel stuk. 2. Verkeerde aandrijfriem in gebruik. Vervang riem door juiste aandrijfriem.
Aandrijfriem van de 1. Veer van riemschijf van tussengeschakeld Herstel of vervang al naargelang het geval.
maaier draait door of tandwiel stuk of niet correct bevestigd.
draait helemaal niet. 2. Aandrijfriem van de maaier stuk. Vervang de aandrijfriem.
21
F
R
F
R
DE BERIJDERSSTOEL INSTELLEN
De berijdersstoel kan naar voren en naar achteren versteld
worden. Beweeg de hendel voor de verstelling van de
berijdersstoel (A, Figuur 23) naar LINKS om de stoel te
ontgrendelen, zet de stoel in de gewenste positie en laat
vervolgens de hendel los. De positie van de stoel is nu
weer vergrendeld.
DE REGELING VAN DE TOPSNELHEID
Als de stuurhendels voor de rijsnelheid maximaal vooruit
staan en de zitmaaier trekt naar links of rechts, dan moet
de maximumsnelheid voor één van beide stuurhendels
aangepast worden. De topsnelheid van elke stuurhendel
kan apart worden geregeld (verlaagd) door aan de
regelknoppen te draaien (zie A en B, Figuur 24).
Om de draaisnelheid van een wiel (transmissie) te verlagen,
draait u de betreffende knop verschillende malen IN DE
RICHTING VAN DE WIJZERS VAN DE KLOK. Wenst u
daarentegen de (voorheen verlaagde) draaisnelheid van
een wiel te verhogen, dan draait u de betreffende knop
enkele malen TEGEN DE WIJZERS VAN DE KLOK IN.
DE REM REGELEN
1. Hef het zitdek omhoog.
2. Schakel de parkeerrem uit en beweeg de remstang
naar voren en naar achteren (A, Figuur 25). De
remstang moet ongeveer 3 mm speling hebben.
3. Pas de regelmoer (B, Figuur 25) aan tot u de juiste
speling bekomt.
4. Herhaal aan beide kanten.
Figuur 23. Berijdersstoel instellen
A. Hendel verstelling berijdersstoel
Figuur 25. Rem regelen
A. Remstang
B. Regelmoer
Figuur 24. Regelknoppen topsnelheid
A. Linker aandrijfwiel
B. Rechter aandrijfwiel
A
WAARSCHUWING
Om zware ongelukken te vermijden, mag u deze
afstellingen en regelingen alleen maar uitvoeren
als de motor afstaat, als de contactsleutel uit het
contactslot gehaald is en als de zitmaaier op een
horizontale ondergrond staat.
A
B
A
B
Problemen oplossen, Regelingen en Onderhoud
22
Problemen oplossen, Regelingen en Onderhoud
WAARSCHUWING
Alvorens de maaier te controleren, moet u de PTO-
koppeling uitschakelen en de motor afzetten. Wacht
tot alle onderdelen stil staan. Neem de contact-
sleutel uit het slot, trek dan de kabel van de bougie
af en maak hem op een afstand van de bougie vast.
DE MAAIER REGELEN
De maaier waterpas plaatsen
Als het maairesultaat ongelijkmatig is, dient de maaier
te worden genivelleerd. Een ongelijke of een onjuiste
bandenspanning kunnen eveneens de oorzaak van een
ongelijkmatig maairesultaat zijn. De bandenspanning dient
als volgt te zijn:
• voor: 138 kPa • achter: 68 kPa
De maaier in de breedte-as nivelleren
1. Plaats de zitmaaiers, met de maaier geïnstalleerd, op
een stevige, horizontale ondergrond, zoals bv. een
betonnen vloer. Draai de voorwielen pal naar voren.
2. Controleer of de maaibladen niet verbogen zijn en
vervang ze desnoods.
3. Stel de maaier in op de stand hoog maaien. Zet de
maaibladen zodanig dat ze beide van zijkant naar
zijkant wijzen (Figuur 26).
4. Zie Figuur 26. Meet de onderlinge afstand tussen de tip
van elk maaiblad en de grond. Als er meer dan 3 mm
verschil is tussen beide kanten, ga dan verder met stap
5. Als het verschil kleiner is, ga dan verder met het deel
‘De maaier in de lengte-as nivelleren’.
5. Zie Figuur 27. Maak de buitenste moer (A) en
de zelftappende schroef (C) los en draai aan de
excentrieke moer (B) om de linkerkant van het
maaidek te laten zakken of stijgen. Als de maaier mooi
horizontaal staat, draait u de buitenste moer weer aan
terwijl u de excentrieke moer stevig vasthoudt. Draai
vervolgens de zelftappende schroef (C) weer vast.
De maaier in de lengte-as nivelleren
1. Laat de uiteinden van de maaibladen naar voren en
naar achteren wijzen (zie Figuur 28).
2. Zie Figuur 28. Meet de onderlinge afstand tussen de tip
van elk maaiblad en de grond. Deze afstand zou voor
de beide maaibladen telkens dezelfde moeten zijn. Aan
de voorzijde van de maaier moeten de uiteinden echter
3 mm verder van de grond verwijderd zijn dan aan de
achterzijde. Als dat niet het geval is, gaat u verder met
stap 3.
3. Zie Figuur 29. Draai de buitenste moer (A) los en draai
aan de excentrieke moer (B) en verstel daarmee het
achtergedeelte van de maaier omhoog of omlaag. Zodra
de maaier horizontaal staat, moet u de excentrieke moer
vasthouden en de buitenste moer goed aandraaien.
OPMERKING: Als de maaierhendel uit de maaihoogte-
karteling valt, moet u de regelmoer (C, Figuur 29) met de
klok meedraaien om de veerspan-ning te vergroten. Draai
de moer echter NIET geheel vast want dan heeft de veer
geen functie meer.
Afstand tot
de grond
dient aan de
tip van beide
maaibladen
vooraan en
achteraan
gelijk te zijn
Figuur 26. Het maaidek in de breedte-as nivelleren
(getoond met 97 cm maaidek)
Afstand
dient gelijk
te zijn of
minder dan
3 mm te
bedragen
Figuur 27. De maaier in de breedte-as nivelleren
A. Buitenste moer C. Zelftappende schroef
B. Excentrieke moer D. Oploopstuk
Figuur 29. Regelmoer voor nivellering in de lengte-as
A. Buitenste moer C. Regelmoer
B. Excentrieke moer
B
A
B
C
D
A
C
Figuur 28. Het maaidek in de lengte-as nivelleren
(getoond met 97 cm maaidek)
23
FRONT
Figuur 30. Loop van de riem van een 97 cm maaidek
A. PTO-riemschijf D. Riemschijf linkercylinder
B. Riemschijf rechtercylinder E. Arm tussengeschakelde
C. Tussengeschakelde riemschijf riemschijf
4. Verwijder de rechterafdekkap.
5. Verwijder de linkerafdekkap.
6. Maak met een veertrekker of een kleine beugel de
beweegbare arm van de tussengeschakelde riemschijf los.
7. Draai de bout van de tussengeschakelde riemschijf los.
8. Verwijder de veer van de beweegbare arm van de
PTO-riemschijf.
9. Verwijder en vervang de oude riem (zie Figuur 31).
10. Plaats volgende items terug op hun plaats:
• de tussengeschakelde riemschijf
• de veer van de PTO-riemschijf
• de veer van de cylinder van de tussengeschakelde
riemschijf
• de linker- en rechterafdekkap
• de PTO-riem
• het maaidek
DE REMWERKING VAN DE MAAIER
CONTROLEREN
Als de elektrische PTO-koppeling wordt uitgeschakeld,
dienen de maaibladen en de aandrijfriem binnen vijf
seconden stil te staan.
1. Start de motor terwijl de zitmaaier in de stand vrijloop
staat, de PTO-koppeling uitgeschakeld is en de
bestuurder op de berijdersstoel zit.
2. Kijk over de linkervoetsteun naar de aandrijfriem van
de maaier. Schakel de PTO-koppeling aan en wacht
enkele seconden. Zet de PTO-koppeling uit en tel
hoeveel seconden het duurt vooraleer de aandrijfriem
van de maaier stilstaat.
3. Als de aandrijfriem niet binnen vijf seconden stilstaat,
moet u contact opnemen met uw geautoriseerd verdeler.
DE AANDRIJFRIEM VAN DE MAAIER
VERVANGEN
De aandrijfriem vervangen van een 97 cm maaier
1. Parkeer de zitmaaier op een gelijkmatig oppervlak.
Schakel de PTO-koppeling uit, zet de motor af, activeer
de parkeerrem en haal de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek van de zitmaaier. Zie het deel
‘Het maaidek plaatsen en verwijderen’ in het hoofdstuk
‘Bediening’.
3. Maak de tussengeschakelde riemschijf en het
geleidingsmechanisme van de cylinders los en verwijder
de aandrijfriem.
4. Plaats de nieuwe aandrijfriem zoals aangegeven,
Figuur 30.
5. Maak de tussengeschakelde riemschijf en het
geleidingsmechanisme van de cylinders weer vast.
6. Bevestig het maaidek weer aan de zitmaaier. Zie het
deel ‘Het maaidek plaatsen en verwijderen’.
De PTO-riem vervangen van een 112 cm maaidek
1. Parkeer de zitmaaier op een gelijkmatig oppervlak.
Schakel de PTO-koppeling uit, zet de motor af, activeer
de parkeerrem en haal de sleutel uit het contact.
2. Maak de PTO-riem los en verwijder de riem van de
PTO-riemschijf.
3. Verwijder de riem vervolgens ook van de overige
riemschijven van het maaidek.
Opmerking: het is
onnodig het maaidek zelf te verwijderen.
4. Plaats de nieuwe riem zoals aangegeven, Figuur 31.
De aandrijfriem van de cylinder vervangen bij
een 112 cm maaidek
1. Parkeer de zitmaaier op een gelijkmatig oppervlak.
Schakel de PTO-koppeling uit, zet de motor af, activeer
de parkeerrem en haal de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek van de zitmaaier. Zie het deel
‘Het maaidek plaatsen en verwijderen’ in het hoofdstuk
‘Bediening’.
3. Verwijder de PTO-riem.
Om te vermijden dat de aandrijfriemen
zouden worden beschadigd, MAG U
ZE NIET MET GEWELD OVER DE
RIEMSCHIJVEN HEEN TREKKEN.
A
B
C
D
E
FRONT
G
FA
E
K
J
I
B
D
C
Figuur 31. Loop van de riem van een 112 cm maaidek
en van de PTO-riem
A. Cylinderriem H. Maaierriemschijf
B. Riemschijf rechtercylinder I. Tussengeschakelde
C. Tussengeschakelde riemschijf maaier
riemschijf cylinder J. Achterste tussen-
D. Riemschijf centrale cylinder geschakelde riemschijf
E. Riemschijf linkercylinder K. Arm tussengeschakelde
F. Aandrijfriem maaidek riemschijf
G. PTO-riemschijf
Problemen oplossen, Regelingen en Onderhoud
VOORZIJDE
VOORZIJDE
H
24
01
Problemen oplossen, Regelingen en Onderhoud
DE AANDRIJFRIEM VAN DE ZITMAAIER
VERVANGEN
1. Parkeer de zitmaaier op een gelijkmatig oppervlak.
Schakel de PTO-koppeling uit, zet de motor af, activeer
de parkeerrem en haal de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek van de zitmaaier. Zie het deel
‘Het maaidek plaatsen en verwijderen’ in het hoofdstuk
‘Bediening’.
3. Plaats een krik onder de tegengewichten achteraan de
zitmaaier (A, Figuur 32).
4. Verwijder de bout (B, Figuur 32) van één van de
tegengewichten (A, Figuur 32). Laat de krik zakken en
verwijder het tegengewicht in kwestie. Doe nu hetzelfde
met het andere tegengewicht.
5. Maak de elektrische verbinding van de PTO-koppeling
los en verwijder de PTO-koppeling zoals aangegeven,
Figuur 33.
6. Verwijder de aandrijfriem door deze tussen de
riemschijf en de riemgeleiders door te laten glijden.
Schuif de riem voorzichtig over de aangedreven
riemschijven.
7. Verwijder en vervang de oude riem.
8. Plaats de nieuwe riem zoals aangegeven, Figuur 34.
9. Voer stappen 1 tot en met 5 in omgekeerde volgorde uit
om de installatie te voltooien.
10. Draai de kopbout van de PTO-koppeling (C, Figuur 33)
stevig vast tot 61 à 67 N.m.
Figuur 34. Loop van de aandrijfriem
A. Motorriemschijf C. Aangedreven
B. Tussengeschakelde riemschijven
riemschijf
Figuur 32. Tegengewichten achteraan verwijderen
A. Tegengewichten achteraan
B. Bout
A
B
Figuur 33.
De elektrische PTO-koppeling uit elkaar halen
A. PTO C. Kopbout
B. Moer
A
A
B
B
C
C
Om te vermijden dat de aandrijfriemen
zouden worden beschadigd, MAG U
ZE NIET MET GEWELD OVER DE
RIEMSCHIJVEN HEEN TREKKEN.
Draai vast tot
61 à 67 N.m
25
Problemen oplossen, Regelingen en Onderhoud
DE BATTERIJ ONDERHOUDEN
Het voltage van de batterij controleren
De toestand van de batterij kan worden gemeten met een
Voltmeter. Als de motor afstaat, geeft de Voltmeter het
voltage van de batterij aan, m.a.w. ongeveer 12 Volt. Als
de motor loopt, toont de Voltmeter het voltage van het
oplaadcircuit dat normaal 13 à 14 Volt bedraagt.
Als een batterij leeg of gewoon te zwak is om te motor te
starten, wil dat nog niet zeggen dat ze moet worden ver-
vangen. Het is bv. best mogelijk dat de alternator de batterij
niet goed laadt. Als u twijfelt over de juiste oorzaak van uw
probleem met de batterij, neem dan contact op met uw
geautoriseerd verdeler. Als u de batterij moet vervangen,
volg dan de werkwijze die beschreven werd in het deel
‘De batterij en de batterijkabels schoonmaken’ van het
deel ‘Periodiek Onderhoud’.
EEN LEGE BATTERIJ OPLADEN
1. Zorg ervoor dat u op de hoogte bent van alle
veiligheidsvoorschriften die u tijdens het laden van de
batterij in acht moet nemen. Als u niet gewoon bent te
werken met een batterijlader en een hydrometer, laat
de batterij dan opladen door uw geautoriseerd verdeler.
2. Voeg voldoende water toe om de plaat te bedekken
(vul desnoods tegen het einde van de oplaadperiode
wat water bij). Als de batterij heel koud is, laat ze dan
opwarmen vooraleer u het water toevoegt want het
waterniveau zal stijgen al naargelang de batterij
opwarmt. Een heel koude batterij zal ook geen
volledige lading opnemen vooraleer ze voldoende
op temperatuur gekomen is.
3. Trek altijd de stekker uit of zet de lader uit vooraleer u
de klemmen van de laadkabels aanbrengt of verwijdert.
4. Maak de klemmen van de laadkabels voorzichtig vast
aan de batterij en let op de juiste polariteit (gewoonlijk
de rode kabel aan de [+]-pool (de positieve pool) en
de zwarte aan de [-]-pool (de negatieve pool)).
5. Controleer tijdens het laden regelmatig de temperatuur
van het elektrolyt. Als de temperatuur boven de 51,6°C
uitstijgt of als het elektrolyt gevaarlijk begint te pruttelen
of te dampen, moet het laden verminderd of zelfs
tijdelijk onderbroken worden om mogelijke schade
aan de batterij te vermijden.
WAARSCHUWING
Hou vuur en vonken bij de batterij vandaan.
De gassen die de batterij afgeeft, zijn bijzonder
explosief. Zorg voor een goede ventilatie tijdens
het laden van de batterij.
WAARSCHUWING
Probeer nooit een bevroren batterij op te laden. Laat
de batterij opwarmen tot ongeveer 15,5°C vooraleer
u ze aan de lader bevestigt.
6. Laad de batterij volledig op (d.w.z. tot het soortgelijk
gewicht van het electrolyt 1,250 of meer is en de tem-
peratuur ervan minstens 15,5°C bedraagt). Om er zeker
van te zijn dat een batterij volledig geladen (maar toch
ook niet overladen) is, controleert u best om het uur het
soortgelijk gewicht van een cel. De batterij is volledig
geladen als bij een langzame lading de cellen vrij rond-
bewegen en als er minder dan 0,003 verandering in het
soortgelijk gewicht te noteren valt in een periode van 3 uur.
STARTEN MET BEHULP
VAN STARTKABELS
Starten met behulp van startkabels wordt niet aanbevolen.
Als u echter geen andere mogelijkheid ter beschikking
hebt, volgt dan deze procedure. Noteer dat u zowel de
hulpbatterij als de lege batterij met voorzichtigheid moet
behandelen. Voer onderstaande stappen OP IDENTIEK
DEZELFDE WIJZE uit als beschreven en let erop dat u
geen vonken veroorzaakt. Een schema van de opstelling
van de voertuigen en de verbinding tussen beide batterijen
is te vinden in Figuur 35.
1. Beide batterijen moeten van hetzelfde voltage zijn.
2. Plaats het voertuig met de hulpbatterij naast het voer-
tuig met de lege batterij en wel zo dat u de startkabels
die u nodig heeft om beide batterijen met elkaar te
kunnen verbinden, makkelijk kunt aanbrengen. Zorg
er echter voor dat beide voertuigen elkaar niet raken.
3. Draag een veiligheidsbril en bescherm steeds gezicht
en ogen. Sluit de ventilatieopeningen goed af en leg
een vochtige doek over de ventilatieopeningen van
beide batterijen.
4. Verbind de positieve kabel (+) met de positieve pool
van de lege batterij (die verbonden is met de starter
of de solenoïde).
5. Verbind het andere uiteinde van deze kabel met
de positieve pool (+) van de hulpbatterij.
6. Verbind de andere kabel met de negatieve pool (-)
van de hulpbatterij.
7. Verbind het andere uiteinde van de negatieve kabel
met het motorblok van het gestrande voertuig. Leun
niet over de batterijen.
8. Start de motor van het voertuig met de hulpbatterij.
Wacht enkele minuten en probeer dan het voertuig
met de lege batterij te starten.
9. Als het voertuig niet start na een 30 seconden durende
startpoging, STOP dan de PROCEDURE. Langer
proberen, heeft weinig zin. Een technische/
mechanische ingreep zal noodzakelijk zijn.
10. Laat de motor na de start rustig in vrijloop draaien.
Verwijder eerst de klem van de negatieve kabel die
aan het motorblok of aan het chassis van het gestrande
voertuig werd vastgemaakt. Maak vervolgens het
andere uiteinde van dezelfde kabel los, m.a.w. aan
de negatieve pool van de hulpbatterij.
11.
Maak daarna de positieve kabel los, te beginnen aan de
kant van het gestrande voertuig met zwakke batterij en
ten slotte aan de kant van het voertuig met de hulpbatterij.
12. Vergeet niet de vochtige doeken die rond beide
batterijen werden gelegd, weg te gooien.
26
Problemen oplossen, Regelingen en Onderhoud
WAARSCHUWING
Elke andere dan de zojuist beschreven procedure
kan leiden tot:
(1) verwondingen door elektrolyt dat uit de
ventilatieopeningen van de batterij spuit,
(2) verwondingen of schade aan eigendommen
door explosie van de batterij,
(3) schade aan het oplaadcircuit van het hulp-
verstrekkende of van het gestrande voertuig.
Probeer niet een voertuig met bevroren batterij te
starten met startkabels want de batterij kan
openbreken of exploderen. Als u vermoedt dat een
batterij bevroren is, inspecteer dan voorzichtig alle
ventilatieopeningen van de batterij. Als u ijsvorming
opmerkt of als u het elektrolyt niet kunt zien, dan
betekent dat dat de batterij bevroren is en dat u
moet wachten tot deze toestand verholpen is
vooraleer u met startkabels mag proberen te starten.
WAARSCHUWING
Voor uw eigen veiligheid: wees uiterst voorzichtig
bij het gebruik van startkabels. Stel de batterij nooit
bloot aan vuur of vonken: een batterij produceert
waterstofgas en dat gas is uiterst ontvlambaar en
explosief. Vermijd alle contact tussen het zuur van
de batterij en de huid, de ogen, stoffen en geverfde
oppervlakken. Batterijen bevatten namelijk
een zwavelzuurachtige oplossing die zware
verwondingen en schade aan eigendommen
kan veroorzaken.
Als u startkabels aanbrengt of verwijdert, verbind de
negatieve kabel LAATST en maak deze kabel EERST
los. Anders riskeert u een kortsluiting tussen de
positieve pool en het chassis in het geval u met een
stuk gereedschap contact zou maken.
Koppel de batterij niet los terwijl de motor loopt. Dat
kan tot motorschade leiden. Zorg er ook voor dat
alle klemmen en verbindingen stevig op hun plaats
zitten vooraleer u begint.
DEZE KABELVERBINDING VOOR NEGATIEVE AARDING VAN VOERTUIGEN
ZORG ERVOOR DAT VOERTUIGEN ELKAAR NIET RAKEN
Naar de
starter
Naar de
starter
Startkabel
Startkabel
Batterij van
gestrand
voertuig
Hulpbatterij
Motorblok
Aarding
Figuur 35. Starten met behulp van startkabels
27
Technische
Kenmerke
MOTOR:
16 pk Kohler Command™
Merk/Model Kohler Command™ CV16S
PK 16 bij 3600 o/m
Cylinder/Type 1 cylinder, 4-takt, luchtgekoeld
Boring 90 mm
Slag 67 mm
Zuigerverplaatsing 426 cm
3
Bouwwijze
Terugslagklep, gietijzeren motorblok,
aluminium oliecarter, hydraulische klepstoters
Elektrisch circuit 12 Volt, 15 Amp regelende alternator,
Batterij: 12 Volt, 200 Amp startsterkte,
Reservecapaciteit van 23 minuten
Ontsteking Krachtige elektronische ontsteking
Luchtfilter Omsloten papiercassette en schuimreiniger
Smering Hogedruk smering met oliefilter
Oliereservoir 1,9 l met oliefilter
Brandstoftank Materiaal: doorzichtig polyethyleen van
hoge dichtheid
Inhoud: 7,5 l
Knalpot Compact en stil, lage uitlaatdruk
14 pk Kohler Command™
Merk/Model Kohler Command™ CV14S
PK 14 bij 3600 o/m
Cylinder/Type 1 cylinder, 4-takt, luchtgekoeld
Boring 87 mm
Slag 67 mm
Zuigerverplaatsing 398 cm
3
Bouwwijze
Terugslagklep, gietijzeren motorblok,
aluminium oliecarter, hydraulische klepstoters
Elektrisch circuit 12 Volt, 15 Amp regelende alternator,
Batterij: 12 Volt, 200 Amp startsterkte,
Reservecapaciteit van 23 minuten
Ontsteking Krachtige elektronische ontsteking
Luchtfilter Omsloten papiercassette en schuimreiniger
Smering Hogedruk smering met oliefilter
Oliereservoir 1,9 l met oliefilter
Brandstoftank Materiaal: doorzichtig polyethyleen van
hoge dichtheid
Inhoud: 7,5 l
Knalpot Compact en stil, lage uitlaatdruk
CHASSIS:
Bouw Zware, stalen uitvoering – 14 diepte
Zitdek Lichtgewicht polymeer-legering
Stoel Hoge rug, speciaal gevormd, schuimkussen,
snel en gemakkelijk regelbare zithouding
Voetsteunen Volledige lengte, diep verzonken
Voorwielen Type – pneumatisch, binnenbandloze band
Profiel – gewone rechte lijn
Formaat – 13 x 5,0-6
Bandendruk – 138 kPa
Achterwielen Type – pneumatisch, binnenbandloze band
Profiel – speciaal turfpatroon
Formaat – 18 x 8,5-8
Bandendruk – 68 kPa
TRANSMISSIE:
Modellen met hydrostatische transmissie
Type
Dubbele Eaton hydrostatische transmissie
Bediening Dubbele stuurhendels
Hydraulische vloeistof SI olie voor algemeen gebruik
Snelheden bij 3400 o/m Vooruit: 0 tot 8,9 km/u
Achteruit: 0 tot 6,3 km/u
BEDIENINGSINSTRUMENTEN:
Besturing
Zero Turn stuurhendels voor de rijsnelheid
met volledig onafhankelijke transmissies
Koppeling/Rempedaal Combinatie koppeling en rem in één
pedaal + parkeerremvergrendeling
(bediend met hand of voet)
PTO-koppeling Schakelaar elektrische PTO-koppeling
op zitdek
Contactslot Schakelaar met drie standen op zitdek
Gashendel/Smoorklep Combinatie gashendel en smoorklep in
één hendel op zitdek
AFMETINGEN:
Hoogte 110,5 cm
Breedte 104 cm
Lengte 156 cm
Wielbasis 111 cm
Netto gewicht 281 kg
MAAIER:
112 cm maaidek
Dikte Kaliber 12
Maaibreedte 112 cm
Totale breedte
- met deflector 142 cm
- met turbo 147 cm
Gewicht 49 kg
Maaihoogte
Variabel instelbaar tussen 3,2 en 10,2 cm
Maaibladen 3 boven elkaar geplaatste maaibladen
(messen)
Aandrijving V-aandrijfriem bediend via elektrische
PTO-koppeling van de zitmaaier
Spillagers Luchtdichte kogellagers, smeerstukken
meegeleverd
97 cm maaidek
Dikte Kaliber 12
Maaibreedte 97 cm
Totale breedte
- met deflector 126 cm
- met turbo 131 cm
Gewicht 36,7 kg
Maaihoogte
Variabel instelbaar tussen 3,2 en 10,2 cm
Maaibladen 2 boven elkaar geplaatste maaibladen
(messen)
Aandrijving V-aandrijfriem bediend via elektrische
PTO-koppeling van de zitmaaier
Spillagers Luchtdichte kogellagers, smeerstukken
meegeleverd
28
Onderdelen en vervangstukken
Vervangstukken
Aandrijfriem van de zitmaaier 1705142
Aandrijfriem van het 112 cm maaidek 1713549
Aandrijfriem cylinder van het 112 cm maaidek 167031
112 cm maaibladen 1704100
Aandrijfriem van het 97 cm maaidek 108209
97 cm maaiblad - rechts 1704101
97 cm maaiblad - links 1704856
Brandstoffilter 173206
Batterij 1685215
Contactsleutel 1717163
Veiligheidsvergrendeling -
elektrische PTO-koppeling 1713487
Veiligheidsvergrendeling - stoel 1714320
Veiligheidsvergrendeling - pedalen 1701580
Onderhoudsproducten
Motorolie
SAE 5W-30 SF/CD
(koud weer - minder dan 0°C) 1685576
SAE 30W SG/CC
(warm weer - meer dan 0°C) 1685659
Verf (opknapbeurt, retouches)
Fel oranje, 13 oz. (38,5 cl) spuitbus 1685611
Fel oranje, 1 quart (0,95 l) 1685612
Fel oranje, 1/2 oz. (1,5 cl)
flesje met penseeldop 1685615
Zwart glanzend, 13 oz. (38,5 cl) spuitbus 1685639
Zwart glanzend, 1 quart (0,95 l) 1685641
Grijs metallic, 13 oz. (38,5 cl) spuitbus 1685718
Rood, 13 oz. (38,5 cl) spuitbus 1685722
Kit met smeerpistool en 8 oz. (24 cl)
tube smeervet 1685510
Vulling van 8 oz. (24 cl)
smeervet voor smeerpistool 103077
Afdichtmiddel voor banden
11 oz. (32,5 cl) tube 1685523
Schoonmaakproduct/ontvetter
32 oz. (95 cl) fles met spuitstuk 1685619
Voorraadfles van 1 gallon (3,8 l) 1685621
Brandstofstabilisator
8 oz. (24 cl) fles 1685748
Pak van 12 flessen [van elk 8 oz. (24 cl)] 1685747
LC—1
Informatie over het maaien en
onderhouden van uw gazon
SOORTEN GRAS, KLIMAAT EN
WEERSOMSTANDIGHEDEN
Op een gazon kan men heel wat verschillende grassoorten
vinden, maar meestal gaat het om wintergras (variëteiten van
veldbeemdgras, Engels raaigras en zwenkgras) en zomergras
(vooral variëteiten van handjesgras, prairiegras en zoysia).
De wintergrassoorten zijn het best geschikt voor een wat koeler
klimaat. Ze zijn niet zo goed bestand tegen droogte en hitte
als de zomergrassoorten. De zomergrassoorten daarentegen
groeien dan weer niet zo goed in een koeler klimaat. Bij het
aanleggen van een gazon rond de woning worden verschillende
grassoorten meestal door elkaar heen gezaaid. (Op basis van
een staal kan men in een tuincentrum in uw buurt makkelijk
achterhalen welke grassoorten in uw gazon aanwezig zijn.)
Ook het klimaat en de weersomstandigheden spelen een rol bij
het onderhouden van uw gazon. Als u bijvoorbeeld in een relatief
droog gebied woont, moet u uw gazon vaker besproeien en
woont u in een streek met vrij veel neerslag dan moet u het
wellicht wat vaker maaien.
HOE EN WANNEER MOET MEN BESPROEIEN,
BEMESTEN EN BELUCHTEN ?
Hoe vaak men het gazon moet besproeien, is een vraag waarop
geen eensluidend antwoord mogelijk is. Het hangt o.a. af van
de grassoort, van de bodemgesteldheid, van de hoeveelheid
neerslag enz... De meeste gazons worden echter te vaak
besproeid en met te weinig water. Opmerking: gebruikt u
teveel water, dan kan dat de ontwikkeling van allerlei gras- of
plantenziekten in de hand werken. Het verdient aanbeveling
het gazon enkel te besproeien wanneer het echt nodig is.
U moet daarbij langzaam en heel gelijkmatig tewerkgaan
om precies hetzelfde diepgaande effect te bekomen als bij
een malse, diep in de ondergrond doordringende regenbui.
WANNEER MOET U UW GAZON BESPROEIEN ?
Als u ziet dat het gras begint te hangen, begint te verkleuren of als
platgetrapt gras zich niet binnen enkele seconden herstelt, dan is
het tijd om het gazon te besproeien. Dat doet u best ’s morgens
vroeg zodat het water diep in de grond kan trekken zonder dat
het verdampt onder invloed van de warmte en het zonnelicht.
HOE MOET U UW GAZON BESPROEIEN ?
De beste manier om uw gazon te besproeien, bestaat erin het
effect van een zachte, malse regenbui te imiteren, waarbij u
ervoor zorgt dat er overal op uw gazon ongeveer 2,5 cm water
terechtkomt. Dat kunt u makkelijk controleren door overal een
aantal (bij voorkeur lage en ondiepe) lege blikjes of bakjes te
plaatsen. Zo kunt u tijdens het sproeien makkelijk de waterstand
in alle blikjes controleren en weet u welke delen van uw gazon
eventueel nog extra water nodig hebben.
HOE MOET U UW GAZON BEMESTEN ?
Uw gazon bemesten doet u best met een meststof die zijn
voedende elementen heel gelijkmatig en gespreid in de tijd
afgeeft. Deze continue voeding van uw gazon draagt bij tot een
heel geleidelijk en gelijkmatig verlopend groeiproces. Alhoewel
niet iedereen overtuigd is van de noodzaak van het aanbrengen
van meststof, zijn er nauwelijks algemene regels te geven: de
hoeveelheid aan te brengen meststof en de frequentie van
bemesting hangen nl. voor een heel groot stuk af van de toestand
van uw gazon en van de ondergrond zelf. Men mag ook niet ver-
geten dat overbemesting schadelijk kan zijn voor uw gazon. Bij
voorkeur brengt u de bemesting aan in de lente, zodat de werk-
zame stoffen in uw gazon kunnen vrijkomen tijdens de zomer-
maanden. Wilt u meer informatie, dan kunt u zich best wenden
tot een gespecialiseerd tuincentrum in uw buurt. Lees ook altijd
aandachtig de raadgevingen van de fabrikant van de meststof.
UW GAZON BELUCHTEN
Uw gazon belucht u best tijdens de lentemaanden. Door
rottende of verdroogde bladeren en aardkluiten van uw gazon te
verwijderen, verhoogt u de snelheid waarmee gemaaid gras door
de natuur afgebroken wordt. Het gras zal beter groeien, de wortel
onderaan het gras wordt groter en nestelt zich steviger in de
grond omdat deze geopend wordt en omdat er een grotere
penetratie mogelijk is van water, lucht en meststoffen.
ALGEMEEN
Een belangrijk aspect bij het onderhouden van uw gazon
is uiteraard een juiste maaiwijze. Een gezond en goed
onderhouden gazon kan immers veel beter weerstand bieden
aan droogte, onkruid en eventuele andere belagers dan een
verwaarloosd gazon. Overdadig onderhoud is echter even nefast
als verwaarlozing. Het komt er dus op aan de juiste balans te
vinden. Een gazon goed onderhouden, betekent immers heel wat
meer dan even “het gras maaien”. Om een gezond gazon te
hebben, moet u alleszins rekening houden met volgende punten:
8 Soorten gras, klimaat en weersomstandigheden
8 Hoe en wanneer moet men besproeien, bemesten
en beluchten ?
8 Op welke maaihoogte dient men te maaien ?
8 Wanneer en hoe vaak dient men het gazon te maaien ?
8 Welk maaipatroon dient men te gebruiken ?
8 Wat is de juiste maaiwijze ?
8 Hoe kunnen vaak voorkomende maaiproblemen
worden opgelost ?
TP 611-2136-01-UV-SMA
OP WELKE
MAAIHOOGTE DIENT
MEN TE MAAIEN ?
De juiste maaihoogte bestaat
eigenlijk niet. Veel hangt af
van uw eigen voorkeur. Toch
verdient het aanbeveling het
gras te maaien als het tussen
7,5 en 12,5 cm hoog is.
De
juiste maaihoogte wordt
trouwens ook mee bepaald
door een reeks andere
factoren, zoals bv. de
grassoort, de hoeveelheid
neerslag, de gemiddelde
temperatuur en de algemene
toestand waarin uw gazon zich
bevindt.
Als u het gras te kort maait,
leidt dit vaak tot een gazon met
zwakke en dunne grasplanten
die slechts weinig of geen
weerstand kunnen bieden tegen droogte en ongedierte. Te dicht bij
de grond maaien is in de meeste gevallen zelfs schadelijker dan het
gras wat te laten groeien.
Als u het gras wat laat groeien, kan het nl. beter weerstand bieden
tegen de warmte en het zonnelicht en is het in staat het opgenomen
vocht beter te bewaren. M.a.w. gras dat u wat laat groeien is beter
beschermd tegen allerlei omgevingsfactoren. Wordt het echter té
lang, dan kan dat leiden tot uitdunning en allerlei andere problemen.
Als u per maaibeurt te lange stukken van de grassprieten maait,
wordt het groeiproces van de planten op nogal botte wijze
afgebroken, wat kan leiden tot een algemene verzwakking van de
grasplanten. Daarom deze vuistregel: maai nooit meer dan 1/3
van de hoogte van het gras en nooit meer dan 2,5 cm per keer.
De hoeveelheid gras die u in één beurt kunt maaien, wordt
uiteraard bepaald door de soort of het type maaier waarover u
beschikt (zo kunt u met een systeem waarbij het gemaaide gras
langs de zijkanten van het maaidek wordt verspreid een veel
groter grasvolume verwerken dan bij een systeem dat zorgt voor
het aanbrengen van mulching).
OPMERKING: Voor het verspreiden van gemaaid gras en het
aanbrengen van mulching volgen verderop nog specifieke maai-
instructies.
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Juiste maaihoogte
Eerst tot
hier maaien
Optimale
maaihoogte op
minder dan 1/3
van de top
2
Bij hoog gras moet u in verschillende,
opeenvolgende stappen maaien
Voor gras dat bijzonder lang geworden is, stelt u de
maaihoogte eerst in op de maximale hoogte. Vervolgens
stelt u de maaihoogte in op de gewenste hoogte en maait
u het gras een tweede of zelfs een derde keer.
Bedek het grastapijt niet onder een dikke laag gemaaid gras.
Gebruik liever een grasopvangsysteem of overweeg de aanleg
van een composthoop.
Maaihoogte te
dicht bij de grond:
kale plekken
worden zichtbaar
Maai op
minder dan
1/3
2,5 cm
1/3
Daarna
tot hier
maaien
LC—3
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Probeer waar mogelijk aan de randen van uw gazon één- of
tweemaal langs te gaan, waarbij u ervoor zorgt dat het gemaaide
gras terechtkomt OP uw gazon en niet op de afsluiting of de weg.
WANNEER EN HOE VAAK DIENT MEN HET
GAZON TE MAAIEN ?
Het resultaat dat u behaalt bij het maaien wordt in grote mate
bepaald door het tijdstip van de dag waarop u maait en de
toestand van het gras in het algemeen. Het beste resultaat
krijgt u als u deze richtlijnen in acht neemt:
l Maai het gras bij voorkeur wanneer het tussen 7,5 en
12,5 cm hoog is.
l Zorg ervoor dat de messen vlijmscherp zijn. Gemaaid gras
van 2,5 cm of korter wordt sneller door de natuur afgebroken
dan langere stukken. Vlijmscherpe messen dragen bij tot een
heel propere en efficiënte maaiwijze zonder afgescheurde of
afgeschaafde randen. Deze zouden anders de overgebleven
grassprieten kunnen beschadigen.
l Maai het gras wanneer het koel en droog is. Ideaal is
meestal de late namiddag of de vooravond.
l Maai geen gras nadat het geregend heeft en zelfs niet na
stevige dauw. Breng ook nooit mulching aan als het gras
nog nat is (nat gras klit makkelijk samen en geeft geen
goed resultaat).
WELK MAAIPATROON DIENT MEN
TE GEBRUIKEN ?
Begin altijd op een egaal en makkelijk te berijden oppervlak.
De keuze van maaipatroon zal worden bepaald door de
afmetingen en de aard van het te maaien oppervlak. Hou ook
rekening met allerlei bestaande hindernissen, zoals bv. bomen,
afsluitingen en gebouwen, en specifieke omstandigheden van
het terrein, zoals bv. hellingen en niveauverschillen.
l Maai in lange, rechte stukken die mekaar lichtjes overlappen.
l Verander indien mogelijk af en toe van maaipatroon om
de inwerking van steeds hetzelfde maaipatroon op de
ondergrond te vermijden (golfpatroon wordt zichtbaar).
l Een echt professioneel uitzicht krijgt uw gazon door eerst
in de éne richting te maaien en vervolgens in de andere
richting, waarbij beide maairichtingen loodrecht op elkaar
staan.
Het overblijvende deel van uw gazon maait u daarna best in
omgekeerde richting zodat het gemaaide gras terechtkomt
OP de strook aan de rand van uw gazon die u net daarvoor
gemaaid heeft .
Opmerking: geef altijd volgas bij het maaien.
Als u het toerental van de motor hoort dalen, wil dat zeggen dat
u te snel vooruitgaat. Door de snelheid van de maaier wat te
verminderen, verhoogt u de efficiëntie van de maaimessen en
kunnen ook vaak voorkomende maaiproblemen worden
vermeden. Pas de snelheid van de maaier altijd aan de dikte en
de hoogte van het te maaien gazon aan (3de versnelling of lager
voor modellen met manuele versnellingsbak).
LC—4
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
WAT IS DE JUISTE MAAIWIJZE ?
De juiste werkwijze bij het verspreiden van
gemaaid gras
Door het zijdelings verspreiden van gemaaid gras langs het
maaidek wordt over het hele gazon een mooi gelijkmatige laag
van gemaaid gras aangebracht. Deze methode wordt dan ook
toegepast op heel wat golfbanen. Uw maaier is uitgerust met
een diep maaidek om een vrije circulatie van het gemaaide gras
mogelijk te maken zodat het verspreiden van het gemaaide gras
over het gazon ook mooi gelijkmatig kan gebeuren.
TOERENTAL VAN DE MOTOR EN SNELHEID
VAN DE MAAIER
Geef bij het maaien altijd volgas. Als u het toerental van de motor
hoort dalen, wil dat zeggen dat u te snel vooruitgaat. Door de
snelheid van de maaier wat te verminderen, verhoogt u de
efficiëntie van de maaimessen en kunnen ook vaak voorkomende
maaiproblemen worden vermeden.
Pas de snelheid van de maaier ALTIJD aan de dikte en de
hoogte van het te maaien gazon aan (3de versnelling of lager
voor modellen met manuele versnellingsbak).
WELKE MAAIHOOGTE TE KIEZEN BIJ HET VERSPREIDEN
VAN GEMAAID GRAS
Maai het gras wanneer het tussen 7,5 en 12,5 cm hoog is. Maai
het gras zeker niet korter dan 5 tot 6,5 cm boven de grond. Maai
per keer ook niet meer dan 2,5 cm van het gras af.
Bladhakselaar-kit
Onderdeel nr. 1686609
(bevat 8 hakselaars)
De juiste werkwijze voor mulching
Mulching is het tot
piepkleine deeltjes
versnipperen van gemaaid
gras die vervolgens IN het
gazon geblazen worden.
Deze piepkleine deeltjes
kunnen zeer snel worden
afgebroken tot een
natuurlijk bijproduct van
gras dat goed bruikbaar is voor uw gazon. Als u uw mulching
producerende maaier ONDER DE JUISTE OMSTANDIGHEDEN
gebruikt, zullen op het maaiveld praktisch geen zichtbare deeltjes
van gemaaid gras overblijven.
OPMERKING: Onder zware belasting kan bij het produceren
van mulching een roffelend geluid hoorbaar zijn. Dat is
volkomen normaal.
MULCHING IS SLECHTS MOGELIJK IN IDEALE
OMSTANDIGHEDEN
Mulching producerende maaiers werken niet goed als het gras
nat of veel te lang (te hoog) is. Méér nog dan bij gewoon maaien,
moet het gras goed droog zijn en dient het op de juiste hoogte
gemaaid te worden.
Gebruik uw maaier niet om mulching te produceren bij de eerste
2 à 3 maaibeurten in de lente: het gras is dan meestal nog te
lang en te vochtig en het groeit te snel. De omstandigheden
vereisen dan veeleer dat het gras verspreid wordt via zijdelingse
afvoer langs het maaidek of dat het opgevangen wordt in zakken.
TOERENTAL VAN DE MOTOR EN SNELHEID VAN DE
MAAIER VOOR MULCHING
Geef volgas, maar houd de snelheid van uw maaier laag zodat
het gemaaide gras volledig kan worden versnipperd. Bij het
aanbrengen van mulching verdient het aanbeveling de snelheid
van de maaier te beperken tot de HELFT van de normale
snelheid die zou worden gebruikt bij het verspreiden van het
gemaaide gras via de zijdelingse afvoer. Aangezien de motor
bij mulching een pak meer pk’s moet leveren, is het absoluut
belangrijk dat de snelheid van de maaier niet te hoog ligt om
een goed resultaat te bekomen.
HOEVEEL GRAS MOET TOT MULCHING
WORDEN VERWERKT ?
Het beste resultaat bij mulching bekomt men
als men slechts de top van de grassprieten
afmaait, d.w.z. 1 tot 2 cm. Op deze wijze zijn de
snippers gemaaid gras heel klein zodat ze door
de natuur snel kunnen worden afgebroken
(veel sneller dan bij langere snippers het geval
zou zijn). Uiteraard spelen ook het klimaat, de
weersomstandigheden, het seizoen en de algemene staat van
uw gazon een rol van betekenis bij het bepalen van de ideale
maaihoogte voor mulching. U doet er dus goed aan zelf wat te
experimenteren met de maaihoogte en de snelheid van de
maaier om het door u gewenste resultaat te behalen. Begin met
een hoge maaihoogte en verlaag deze stapsgewijs indien nodig.
BLADHAKSELAAR
(in combinatie met de optionele mulching kit)
De gepatenteerde messen van de Simplicity-hakselaar maken
het bijeenharken van bladeren praktisch onnodig. De bladeren
worden verpulverd door wel 512 kleine, scherpe mesjes zodat
een product overblijft dat door de natuur zeer snel kan worden
afgebroken tot voedende bestanddelen voor uw gazon. Als u van
gemaaid gras mulching produceert, moet u wel eerst de messen
van de bladhakselaar verwijderen.
Mulching
LC—5
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Wat te doen met gemaaid gras: enkele tips
Gemaaid gras is goed voor uw gazon. Een sterk verspreide
mening is dat gemaaid gras dat blijft liggen kale plekken in uw
gazon kan veroorzaken. Die stelling is echter fout. Kleine
snippers gemaaid gras die verspreid worden over het gazon of
die geproduceerd worden door mulching dragen in feite bij tot
een gezond gazon en wel om volgende redenen:
8 Ze verminderen het vochtverlies van het gras door
natuurlijke verdamping.
8 Ze vormen als het ware een beschermend laagje voor het
gras zodat de grasplantjes minder snel platgedrukt worden.
8 Ze zorgen aan de grond voor een gematigde temperatuur.
8 Ze vormen een veilige, milieuvriendelijke en goedkope
bodembemester die heel voedzaam is voor uw gazon. Vers
gemaaid gras bestaat trouwens voor 85% uit water en
bevat een bijzonder grote hoeveelheid stikstof, wat een
essentiële voorwaarde is voor een weelderige plantengroei.
Wist u trouwens dat één vuilniszak gemaaid gras ongeveer
100 gr bruikbare, organische stikstof bevat ?
COMPOSTEREN
De beste manier om gemaaid gras te recycleren en er tegelijk
voor te zorgen dat uw gazon er als een onbevlekt tapijt blijft
bijliggen, bestaat erin dat gemaaide gras op een efficiënte wijze
op te vangen en/of bijeen te brengen om het daarna op een
composthoop te deponeren. Op een composthoop kan men
gras, bladeren en allerlei ander organisch afvalmateriaal
bijeenbrengen dat, wanneer er op de gepaste manier voor
gezorgd wordt, door de natuur afgebroken wordt tot een
reukloze bovengrond die op zijn beurt dan weer dienst kan
doen als goedkope meststof voor uw gazon en tuin.
Hoe kan men een goede composthoop
aanleggen ?
1. Maak met bakstenen, betonblokken, omrastering of een
ander, gelijkaardig materiaal een vat of bak of ga desnoods
naar een tuincentrum of een andere speciaalzaak en koop
een compostvat. Zowel boven- als onderaan, alsook langs
de zijkanten moet een goede beluchting van de inhoud
mogelijk zijn.
2. Vul het vat met alternerende lagen van tuinafval. Volg
dit recept:
Eerste laag: 7 à 10 cm gehakt kreupelhout of een ander
grof materiaal.
Tweede laag: 15 à 20 cm mengeling van bladeren, gemaaid
gras, zaagsel enz... De gebruikte materialen moeten
vochtdoorlatend zijn (zoals een spons).
Derde laag: 2,5 cm grond om micro-organismen toe te
voegen die meehelpen bij de afbraak van het organische
materiaal.
Vierde laag: 2,5 à 5 cm mest die de noodzakelijke stikstof
voor de micro-organismen levert.
Voeg meerdere lagen toe tot het vat bijna vol is. Bovenaan
komt nog een laag van 10 à 15 cm stro waarin u een
uitholling voorziet om regenwater op te vangen.
3. Vier à vijf dagen later is de temperatuur in de composthoop
al opgelopen tot 60 à 70 graden Celsius en merkt u wellicht
enig bezinksel. Dat is een teken dat het composterings-
proces op gang is gekomen en dat alles naar wens verloopt.
4. Na 5 à 6 weken moet u de composthoop binnenste buiten
keren en de lagen grondig mengen en door elkaar halen.
Voeg water toe indien nodig. Ongeveer 3 à 4 maanden later
is de compost gereed voor gebruik. Hij is dan donkerbruin
van kleur, brokkelig en hij ruikt naar grond.
LC—6
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Trappen
In het maaiveld kunnen er scherpe randen, niveauver-
schillen of trappen zichtbaar zijn. Meestal is dat te wijten
aan beschadigde maaibladen of een beschadigd
maaidek, of ook aan een verkeerde afstelling van het
maaidek.
OORZAAK OPLOSSING
Maaidek staat niet volledig horizontaal Plaats het maaidek mooi horizontaal
Bandenspanning is niet juist Controleer de bandenspanning en pomp de banden op
Maaibladen zijn beschadigd Vervang de maaibladen
Maaidek is beschadigd Repareer of vervang het maaidek
Maaias is gebogen of losgekomen Repareer of vervang de maaias
Maaibladen zijn niet correct geplaatst Plaats de maaibladen opnieuw en op correcte wijze
Trappen
Strepen
Strepen
Bij het maaien blijven er dunne strepen ongemaaid gras
achter de maaier liggen. Meestal ontstaan deze strepen
als gevolg van een fout van de gebruiker en/of door
slecht onderhoud van de maaimessen.
OORZAAK OPLOSSING
Maaibladen zijn bot Scherp de maaibladen
Maaibladen zijn versleten Vervang de maaibladen
Toerental van de motor is te laag Geef altijd volgas bij het maaien
Maaier gaat te snel vooruit Vertraag
Maaidek zit propvol met gras Verwijder het gras en maak het maaidek schoon
Onvoldoende overlapping van de maaistroken Zorg voor meer overlapping
Onvoldoende overlapping bij het draaien Bij het draaien vermindert de maaibreedte ; zorg voor
meer overlapping bij het draaien
HOE KUNNEN VAAK VOORKOMENDE MAAIPROBLEMEN WORDEN OPGELOST ?
LC—7
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
Stekels
Stekels zijn her en der verspreide plekjes ongemaaid
gras die meestal te wijten zijn aan een fout van de
gebruiker en/of een slecht onderhoud van de
maaibladen.
OORZAAK OPLOSSING
Maaibladen zijn bot of vertonen inkervingen Scherp de maaibladen
Maaibladen zijn versleten Vervang de maaibladen
Toerental van de motor is te laag Geef altijd volgas bij het maaien
Maaier gaat te snel vooruit Vertraag
Maaidek zit propvol met gras Verwijder het gras en maak het maaidek schoon
Golfpatroon
Het gebeurt soms dat het maaien een oneven resultaat
oplevert. Er is dan een golfpatroon zichtbaar. Dit patroon
wordt meestal veroorzaakt door een slechte plaatsing
van of schade aan het maaidek.
OORZAAK OPLOSSING
Maaidek staat niet volledig horizontaal Plaats het maaidek mooi horizontaal
Maaibladen zijn bot of versleten Scherp of vervang de maaibladen
Maaibladen zijn beschadigd Vervang de maaibladen
Maaidek zit propvol met gras Verwijder het gras en maak het maaidek schoon
Maaidek is beschadigd Repareer of vervang het maaidek
Maaias is gebogen of losgekomen Repareer of vervang de maaias
Maaibladen zijn niet correct geplaatst Plaats de maaibladen opnieuw en op correcte wijze
Scalpeer-effect
Een scalpeer-effect krijgt men wanneer het maaidek
te dicht bij de grond komt en in bepaalde gevallen de
grond zelfs raakt. Het kan toe te schrijven zijn aan
een verkeerde afstelling van het maaidek, aan een
oneffenheid in het gazon of aan een te hoge snelheid
waardoor het maaidek op en neer begint te wippen.
OORZAAK OPLOSSING
Gazon is oneffen of vertoont bulten Verwijder de oneffenheden of bulten
Maaihoogte is te laag Verhoog de maaihoogte
Maaier rijdt te snel Vertraag
Maaidek staat niet volledig horizontaal Plaats het maaidek mooi horizontaal
Bandenspanning is laag of ongelijk Controleer de bandenspanning en pomp de banden op
Golfpatroon
Scalpeer-effect
Stekels
LC—8
Vaak voorkomende internationale symbolen
Smoorklep
Snel (toerental)
Langzaam (toerental)
Gashendel-toerental
PTO-koppeling geactiveerd
Parkeerrem
Regeling maaihoogte
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40

Simplicity 1692913 Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor