Simplicity 1694453 Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

Print Vendor
Instructions
How to use this file
Operator’s Manuals
Paper Size: • 11x17
• Body - 50 lbs brilliant white offset or equivalent
• Cover - on pre-printed two tone “Swash” stock.
Press: • Body - 1 color, 2-sided
• Cover - 1 color, 1 sided
Bindery: • Saddle stitch, face trim *if too thick for saddle stitch, tape bind
Covers: • FRONT COVER is present at the beginning of the file.
• BACK COVER is present at the end of the file.
• The part number for this manual (typically a 172_____ number) is
located on the front cover.
• This file may contain several manual which differ only by their covers.
See the part number at the bottom of the cover page. .
Body: • The body for all manuals is identical regardless of the cover.
• Odd number pages are always right hand pages, even number pages
are always left hand pages.
General: • This instruction sheet is NOT part of the manual and must not be
printed.
• Pages labeled “THIS PAGE INTENSIONALLY BLANK” are placement
pages and should NOT be printed.
THIS PAGE INTENTIONALLY BLANK
(FOR PLACEMENT ONLY - DO NOT PRINT)
GEBRUIKERS -
HANDLEIDING
De Broadmoor / 1600 / 2600 / 300-reeks
1734075
Revision 01
Revision Date 06/2008
TP 111-4443-01-BM-SMAN
20pk trekkers
Productnr. Beschrijving
2690651 Broadmoor, 20pk & 112 cm maaidek (CE)
2690653 Broadmoor, 20pk & 102 cm maaidek (CE)
2690652 2620H, 20pk & 112 cm maaidek (CE)
2690655 LT2040, 20pk & 102 cm maaidek (CE)
97 cm maaidek
Productnr. Beschrijving
1694453 97 cm maaidek (CE)
102 cm maaidek
Productnr. Beschrijving
1695030 102 cm maaidek (CE)
1695034 102 cm maaidek (CE)
1695052 102 cm maaidek (CE)
112 cm maaidek
Productnr. Beschrijving
1694178 112 cm maaidek (CE)
1695028 112 cm maaidek (CE)
1695038 112 cm maaidek (CE)
1
Smering.................................................................27
De maaibladen onderhouden................................28
De Uitlijning Van De Maaibladen Controleren
- 102 cm modellen .............................................29
Bepalen van de transmissie..................................30
Onderhoud van de transmissie .............................30
Problemen oplossen, regelingen en nazicht ..........32
Problemen met de trekker oplossen .....................32
Problemen met het maaidek oplossen..................33
De batterij opladen................................................34
De positie van de berijdersstoel regelen...............34
Het stuurwiel regelen ............................................35
Het stuurmechanisme regelen ..............................35
De rem regelen .....................................................35
De PTO-koppeling regelen ...................................36
Het maaidek regelen.............................................37
Dieptemeterwielen ...........................................37
De maaihoogte regelen....................................37
Bijstellen van de transporthoogte & het
bodemvolgend maaidek (selecteer modellen) .37
Het maaidek waterpas plaatsen............................40
De riem van het maaidek vervangen ....................39
De 112 cm maaidek : vervanging
van de PTO-riem...........................................39
De aandrijfriem van het maaidek
vervangen - Alle modellen ............................40
De 102 maaidek vervanging van de
PTO riem.......................................................41
De aandrijfriem van het maaidek
vergangen - 102 cm modellen ..........................42
De aandrijfriem van het 97 cm
maaidek vervangen.......................................43
Technische kenmerken ................................44
Hulpstukken en onderhoudsproducten ..................45
Opmerking : in deze handleiding gelden de aanduidingen
“links” en “rechts” zoals gezien vanuit het gezichtspunt van
de berijder.
Veiligheidsvoorschriften.............................................2
Identificatienummers ..................................................7
Veiligheidsplaatjes ......................................................8
Veiligheidspictogrammen...........................................9
Functies en bedieningsinstrumenten......................10
Functie van de bedieningsinstrumenten ...............10
Functies van de parkeerrem .................................12
Automatische tractiecontrole.................................12
Het instrumentenbord ...........................................12
Stopcontact (op sommige modellen) ....................12
Met de trekker werken...............................................13
Het veiligheidsvergrendelsysteem ........................13
Algemene veiligheidsvoorschriften bij het
werken met de trekker .......................................13
Brandstof bijvullen.................................................13
De motor starten ...................................................13
De trekker en de motor stoppen ...........................14
De trekker besturen ..............................................14
Maaien ..................................................................14
Achteruit maaien ..................................................14
Achterwaartse aandrijving hulpstukken ................15
De trekker met de hand voortduwen.....................15
De Maaihoogte Van Het Maaidek Regelen
(102 cm modellen) .............................................16
De maaihoogte Van Het Maaidek Regelen
(97 cm en 112 cm modellen) .............................16
Het Maaidek Verwijderen En Plaatsen .................18
Een Aanhanger Bevestigen ..................................17
Hefvariaties bij het gebruik van hulpstukken.........17
Berging..................................................................20
Het Maaidek Plaatsen En verwijderen ..................20
Een Mulchmaaier Gebruiken ................................20
Informatie over het maaien en het
onderhoud van uw gazon ......................................21
Periodiek onderhoud.................................................24
Onderhoudsschema..............................................24
Het veiligheidsvergrendelsysteem controleren .....25
De remwerking van het maaidek controleren .......25
Instellingscontrole van de PTO-koppeling ............25
Motoronderhoud....................................................25
De batterij onderhouden .......................................25
De bandenspanning controleren...........................25
De Batterij Onderhouden ......................................25
De achterwielassen smeren..................................26
Inhoudstafel
2
Veiligheidsvoorschriften en
waarschuwingsboodschappen
TP 611-2459-08-UV-SMA
Veilig gebruik
Gefeliciteerd met de aankoop van een stuk tuingereedschap van superieure
kwaliteit. Onze producten zijn ontworpen en vervaardigd om aan alle indus-
trienormen te voldoen en deze zelfs te overtreffen.
Elektrische apparaten zijn enkel en alleen veilig als ze op veilige wijze wor-
den gebruikt. Als ze op de verkeerde wijze worden gebruikt of niet behoorlijk
worden onderhouden, kunnen ze gevaarlijk zijn! Vergeet niet, u bent verant-
woordelijk voor uw eigen veiligheid en die van de personen rondom u.
Gebruik uw gezond verstand en denk goed na over waar u mee bezig bent.
Als u er niet zeker van bent dat het karwei dat u gaat opknappen veilig kan
worden uitgevoerd met het gereedschap dat u hebt gekozen, raadpleeg een
vakman: neem contact op met uw plaatselijke erkende verdeler.
Lees de handleiding
De gebruikershandleiding bevat belangrijke veiligheidsinformatie waar u zowel voor
als TIJDENS het gebruik van het gereedschap van op de hoogte moet zijn.
Hierin vindt u veilige gebruiksaanwijzingen, een beschrijving van de ken-
merken en bedieningsknoppen van het product en onderhoudsinfor-
matie. Deze informatie zal u helpen het meeste uit uw apparatuur te
halen.
Lees de Veiligheidsvoorschriften en -informatie op de volgende
bladzijden helemaal door. Lees ook het hoofdstuk Bediening
volledig.
Kinderen
Kinderen kunnen het slachtoffer worden van tragische ongelukken.
Houd ze uit de buurt van de plaats waar u werkt. Kinderen voelen zich
vaak aangetrokken tot het apparaat en het grasmaaien. Ga er nooit
van uit dat kinderen op de plaats zullen blijven waar u ze het laatst
hebt gezien. Als de kans bestaat dat kinderen in de buurt kunnen
komen van de plaats waar u aan het maaien bent, zorg er dan voor
dat een andere verantwoordelijke volwassene toezicht op hen houdt.
LAAT KINDEREN NOOIT MEERIJDEN OP DE ZITMAAIER! Dit
moedigt hen aan om ook in de buurt van het apparaat te komen terwijl
de motor draait, waardoor ze ernstig gewond kunnen raken. Ze kun-
nen dan naar het apparaat toe komen om mee te rijden als u het niet
verwacht, waardoor u hen zou kunnen overrijden.
Achteruit
Nooit achteruit maaien, tenzij dit
absoluut nodig is. Kijk voor en
tijdens het achteruitrijden steeds
omlaag en achterom, ook wan-
neer de maaimessen
uitgeschakeld zijn.
3
Veiligheidsvoorschriften en waarschuwingsboodschappen
Gebruik op een helling
U kunt ernstig gewond raken of zelfs om het leven komen als u dit appa-
raat op een te steile helling gebruikt. Het gebruik van de maaier op een
te steile helling of een plaats waar u niet voldoende tractie hebt, kan
ervoor zorgen dat u de controle over de maaier verliest of kantelt.
Een goede vuistregel is de maaier nooit te gebruiken op een helling
waarop u niet achteruit kunt rijden (in de stand 2-wielaandrijving).
Gebruik de maaier nooit op hellingen die meer dan 1 m stijgen over een
lengte van 6 m. Rijd altijd loodrecht op en af hellingen, nooit zijwaarts.
Houd er ook rekening mee dat het oppervlak waarop u rijdt een grote
invloed heeft op de stabiliteit en de controle. Nat gras of een met ijs
bedekt wegdek kunnen ervoor zorgen dat u de maaier niet goed onder
controle hebt.
Als u zich onzeker voelt over het gebruik van de maaier op hellingen,
doe het dan niet. Het is het risico niet waard.
Bewegende delen
Dit apparaat heeft veel bewegende delen die u of iemand anders kunnen verwon-
den. Als u echter behoorlijk op de stoel zit en alle voorschriften in deze brochure
volgt, kunt u het apparaat veilig gebruiken.
Het maaidek is uitgerust met draaiende maaimessen die handen en voeten kunnen
amputeren. Laat niemand in de buurt van het apparaat terwijl de motor draait!
Om u, de gebruiker, te helpen dit apparaat veilig te gebruiken, is het uitgerust met
een veiligheidssysteem dat detecteert wanneer de gebruiker aanwezig is. Probeer
NIET om het systeem te wijzigen of te omzeilen. Raadpleeg onmiddellijk uw verdeler
als het systeem niet alle in deze handleiding vermelde veiligheidstests voor vergren-
delingssystemen doorstaat.
Weggeslingerde voorwerpen
Dit apparaat heeft draaiende maaimessen. Deze messen kunnen rondslin-
gerende voorwerpen opnemen en wegslingeren, waardoor omstanders ern-
stig gewond kunnen raken. Zorg ervoor dat u het te maaien gebied opruimt
VOORDAT u begint te maaien.
Het apparaat niet gebruiken zonder de opvangbak of afvoerbeschermer
(deflector).
Laat ook niemand in de buurt van de maaier komen terwijl de motor draait!
Als er toch iemand in de buurt komt, schakel de maaier dan onmiddellijk uit
en wacht tot hij/zij weer weg is.
Brandstof en onderhoud
Benzine is uiterst ontvlambaar. Benzinedampen zijn ook zeer ontvlambaar en
kunnen verre ontstekingsbronnen bereiken. Benzine mag enkel als brandstof
worden gebruikt, niet als oplos- of reinigingsmiddel. Het mag nooit worden
bewaard op plaatsen waar de dampen kunnen opbouwen of een ontstekings-
bron, zoals een waakvlam, kunnen bereiken. Brandstof moet worden
bewaard in een goedgekeurde afgesloten plastic benzinekan of in de brand-
stoftank van de tractor met de dop stevig dichtgedraaid. Gemorste brandstof
moet onmiddellijk worden opgeruimd.
Behoorlijk onderhoud is uitermate belangrijk voor de veiligheid en de
prestaties van uw apparaat. Zorg ervoor dat u de onderhoudsprocedures in
deze handleiding uitvoert, vooral het periodiek testen van het veiligheidssys-
teem.
4
Veiligheidsvoorschriften en waarschuwingsboodschappen
WERKING - ALGEMEEN
1. Vooraleer u met de trekker begint te werken, moet u alle
richtlijnen en uitleg in de handleiding gelezen en op de
machine begrepen hebben en alle voorzorgsmaatregelen
zorgvuldig opgevolgd hebben.
2. Plaats nooit uw handen of voeten in de buurt van draaiende
onderdelen of onder de machine. Blijf altijd uit de buurt van
de afvoeropeningen.
3. Laat enkel volwassenen met een groot verantwoordelijkhei-
dsgevoel die bovendien ook vertrouwd zijn met de machine,
werken met de trekker. In bepaalde gebieden kunnen
trouwens ook leeftijdsbeperkingen gelden voor het werken
met een dergelijke machine.
4. Zorg ervoor dat er zich in de buurt waar u gaat werken geen
rotsen, speelgoed en/of andere obstakels bevinden die de
goede werking van de machine zouden kunnen hinderen.
Het gevaar bestaat trouwens dat deze voorwerpen door het
maaidek zouden worden rondgeslingerd.
5. Vooraleer u begint te maaien, moet u ervoor zorgen dat er
zich geen andere mensen in de buurt bevinden. Komt er
iemand naar u toe, dan dient u de trekker te stoppen en de
motor stil te leggen.
6. Voer geen passagiers mee op de trekker.
7. Maai niet terwijl u achteruit rijdt, tenzij dit absoluut noodzake-
lijk is. Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar achteren
en naar beneden.
8. Richt de materiaalafvoer nooit op iemand. Vermijd het mate-
riaal af te voeren tegen een muur of een hindernis. Het mate-
riaal kan terugkaatsen naar de gebruiker. Leg het maaidek
stil wanneer u over een ondergrond met kiezelsteen moet rij-
den.
9. Werk nooit met de machine zonder dat het volledige grasop-
vangsysteem, de afvoerafscherming (deflector) of andere
veiligheidssystemen keurig op hun plaats gemonteerd zijn.
10. Vertraag vooraleer u een bocht neemt.
11. Laat de trekker nooit achter met draaiende motor. Schakel
altijd eerst de PTO-koppeling uit, activeer de parkeerrem, leg
de motor stil en trek de sleutels uit het contact vooraleer u
van de trekker stapt.
12. Schakel het maaidek (PTO) uit wanneer u niet maait. Leg de
motor stil en wacht tot alle onderdelen volledig tot stilstand
zijn gekomen alvorens de machine te reinigen, het grasop-
vangsysteem te verwijderen of de afvoerafscherming vrij te
maken.
13. Werk met deze machine enkel tijdens het daglicht of bij goed
kunstlicht.
14. Werk nooit met de machine terwijl u onder invloed bent van
drugs, geneesmiddelen of alcohol.
15. Let goed op het verkeer wanneer u in de buurt van een
openbare weg werkt of deze moet oversteken.
16. Wees extra voorzichtig als u de machine op een aanhangwa-
gen of in een vrachtwagen laadt.
17. Draag altijd oogbescherming terwijl u met deze machine
werkt.
18. Uit statistische gegevens blijkt dat vooral 60-plussers
betrokken zijn in een groot aantal ongelukken met trekkers
en maaiers. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van alle
bestuurders in kwestie om zo precies mogelijk te bepalen of
ze nog wel of niet meer in staat zijn een dergelijke machine
veilig te besturen en hun omgeving te vrijwaren van mogeli-
jke ongelukken.
19. Volg de aanbevelingen van de fabrikant in verband met wiel-
gewichten of tegengewichten.
20. Denk eraan dat het steeds de bestuurder van de trekker is
die verantwoordelijk zal worden gesteld voor ongelukken die
hij veroorzaakt aan derden of goederen van derden.
21. Alle bestuurders moeten ervoor zorgen dat ze een profes-
sionele en praktijkgerichte opleiding krijgen om met deze
machine te werken.
22. Draag bij het werken met de trekker en de maaier steeds
een lange broek en beschermend schoeisel. Werk nooit
blootsvoets of op sandalen.
23. Vooraleer u de maaier gebruikt, moet u nagaan of de
maaibladen nog intact zijn, of ze niet beschadigd of versleten
zijn en of ze nog goed vastzitten. Versleten en/of
beschadigde onderdelen moeten onmiddellijk worden ver-
vangen.
24. Schakel hulpstukken altijd uit als u een van volgende han-
delingen wenst te verrichten: bijtanken, een hulpstuk regelen
of verwijderen (tenzij de regeling kan gebeuren van op de
berijdersstoel).
25. Als u de machine parkeert, opbergt of om een bepaalde red-
den onbeheerd achterlaat, moet u het maaidek steeds
volledig laten zakken, tenzij het maaidek mechanisch ver-
grendeld wordt.
26. Alvorens de berijdersstoel te verlaten, om eender welke
reden, moet u de parkeerrem activeren, de aftakas
uitschakelen, de motor stilleggen en de sleutel uit het contact
verwijderen.
27. Om brandgevaar te verminderen, moet u ervoor zorgen dat
de machine vrij blijft van gras, bladeren en overtollige olie.
Stop of parkeer de machine niet boven droge bladeren, gras
of brandbaar materiaal.
28. In Californië is het bij wet (Public Resource Code Section
4442) verboden om de motor te laten draaien op of in de
buurt van een terrein dat begroeid is met bomen, struiken of
gras, tenzij het uitlaatsysteem uitgerust is met een vonken-
vanger die voldoet aan eventuele toepasselijke plaatselijke
wetten. In andere staten of federale gebieden van de VS
kunnen soortgelijke wetten van kracht zijn.
TRANSPORT EN BERGING
1. Als u deze trekker transporteert op een open aanhangwa-
gen, moet u ervoor zorgen dat hij met de voorzijde in de
rijrichting staat. Mocht de trekker achterwaarts op de aan-
hangwagen staan, dan kan de wind de motorkap optillen en
deze ernstig beschadigen.
2. Neem de nodige veiligheidsvoorschriften in acht als u de
trekker na transport of berging weer vult met brandstof.
3. Stal de machine nooit (met benzine) in een besloten, slecht
geventileerde ruimte. Brandstofdampen kunnen bij een
ontstekingsbron (zoals een verwarmingsketel, boiler enz.)
komen en een ontploffing veroorzaken. Brandstofdampen
zijn ook giftig voor mens en huisdier.
4. Neem voor het bergen van de trekker altijd de richtlijnen van
de motorleverancier in acht. U vindt deze richtlijnen in de
handleiding van uw motorleverancier. Volg deze richtlijnen
zowel voor een berging van korte duur als wanneer u de
machine voor langere duur opbergt.
5. Als u de machine weer in dienst stelt na een periode van
inactiviteit moet u ervoor zorgen dat u alle richtlijnen van uw
motorleverancier zo precies mogelijk navolgt.
6. Berg de machine of de brandstofvoorraad nooit op in een
plaats waar ze in contact zouden kunnen komen met vuur,
vonken of een waakvlam, van bv. bij een geiser. Laat de
machine volledig afkoelen vooraleer u ze opbergt.
Lees deze veiligheidsvoorschriften aandachtig en leef ze strikt na. Als u zich niet aan deze veiligheidsvoorschriften
houdt, kan dat tot gevolg hebben dat u de controle over de machine verliest, dat u schade veroorzaakt aan
eigendommen of gereedschap en dat uzelf en/of omstanders gewond raken met mogelijk de dood tot gevolg. Dit
maaidek kan handen en voeten amputeren en voorwerpen wegslingeren. Het driehoekje in de tekst duidt op
belangrijke waarschuwingen waarmee rekening moet worden gehouden.
5
Veiligheidsvoorschriften en waarschuwingsboodschappen
GEBRUIK OP HELLINGEN
In heel wat gevallen heeft het verlies van controle over de trekker
of ongelukken, zoals het omkantelen van de trekker, precies te
maken met hellingen. Dergelijke ongelukken resulteren meestal in
zware verwondingen met mogelijk de dood tot gevolg. U dient dus
extra voorzichtig te zijn als u werkt op hellingen. Als u de helling
niet achteruit op kunt of als u zich niet veilig voelt, doet u er goed
aan niet op de helling te werken. Als u begint weg te glijden op een
helling kunt u de controle over uw machine niet meer terugkrijgen
door op de rem te gaan staan.
De voornaamste oorzaken die tot het verlies van controle over uw
machine kunnen leiden, zijn de volgende: onvoldoende grip van de
wielen, te hoge rijsnelheid, ongepast remgedrag, verstrooidheid,
een machine gebruiken die niet geschikt is voor de taak die u
wenst uit te voeren, verkeerd aangebrachte hulpstukken en een
ongelijke verdeling van de lading.
1. Maai hellingen door recht naar boven en recht naar beneden
te rijden. Rij nooit zijdelings op de flank van de helling.
2. Kijk uit voor kuilen, groeven of schokken. Op oneffen onder-
grond kan de machine omkantelen. In hoog gras kunnen hin-
dernissen verborgen zijn.
3. Kies een lage versnelling, zodat u niet hoeft te stoppen of
schakelen terwijl u op een helling werkt.
4. Maai niet wanneer het gras nat is. De banden kunnen hun
grip verliezen.
5. Laat de machine altijd in versnelling, in het bijzonder wan-
neer u hellingen afrijdt. Schakel niet naar neutraal om de
helling af te rollen.
6. Vermijd starten, stoppen of draaien op een helling. Indien de
banden hun grip verliezen, schakel dan het maaidek uit en
rijd langzaam in een rechte lijn de helling af.
7. Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk
uit. Verander niet bruusk van snelheid of richting, want hier-
door kan de machine kantelen.
8. Wees extra voorzichtig wanneer u werkt met een machine
met een grasopvangsysteem of een ander hulpstuk, want de
stabiliteit van de machine kan hierdoor worden beïnvloed.
9. Probeer nooit de machine te stabiliseren door uw voet op de
grond te plaatsen.
10. Maai niet in de buurt van sterke hellingen, sloten of ophogin-
gen. De maaier zou plots kunnen kantelen indien een wiel
over de rand van een afgrond of sloot geraakt, of indien een
rand inzakt.
11. Gebruik geen grasopvangsystemen op steile hellingen.
12. Maai geen hellingen waarop u niet kunt achteruit rijden.
13. Neem contact op met uw erkende verdeler voor de aanbev-
olen wielgewichten of tegengewichten ter verbetering van de
stabiliteit.
14. Verwijder hindernissen zoals rotsen, grote takken enz.
15. Werk langzaam. De banden kunnen hun grip verliezen op
hellingen, ook wanneer de remmen correct werken.
16. Draai niet op hellingen. Als dit niet kan worden vermeden,
draai dan langzaam en geleidelijk naar beneden toe indien
mogelijk.
VOORTGETROKKEN UITRUSTING
1. Trek uitsluitend met een machine die voorzien is van een
trekhaak. Maak voortgetrokken uitrusting enkel vast aan een
trekhaak en nergens anders aan de machine.
2.Volg de aanbevelingen van de fabrikant in verband met het
maximaal toegelaten gewicht van voortgetrokken uitrusting
en het trekken van voortgetrokken uitrusting op hellingen.
3. Laat kinderen of andere personen nooit in of op de voort-
getrokken uitrusting klimmen.
4. Op hellingen kunnen de banden onder het gewicht van de
voortgetrokken uitrusting hun grip verliezen, zodat de
machine onbestuurbaar wordt.
5. Rij langzaam en houd rekening met een extra lange remafs-
tand.
6. Schakel niet in neutraal om de helling af te rollen.
KINDEREN
Als de bestuurder van de trekker niet aandachtig genoeg is, kun-
nen er zich tragische ongelukken voordoen met spelende kinderen.
Kinderen voelen zich nu eenmaal vaak aangetrokken door de
machine en het maaien. Hou kinderen dus steeds in de gaten en
hou er rekening mee dat ze zich niet noodzakelijk meer op
dezelfde plek bevinden als enkele ogenblikken voordien.
1. Hou kinderen weg uit het maaigebied en zorg ervoor dat ze
onder het toezicht staan van een volwassene met een groot
verantwoordelijkheidsgevoel.
2. Wees attent en zet de machine uit als kinderen dichterbij
komen.
3. Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar beneden en naar
achteren.
4. Laat nooit kinderen meerijden, zelfs niet met de maaibladen
gedemonteerd. Ze zouden van de machine kunnen vallen en
ernstig letsel oplopen of door hun handelingen het veilige
gebruik van de machine in het gedrang brengen. Kinderen
die vroeger ooit hebben meegereden, kunnen plotseling in
het maaigebied komen om nogmaals mee te rijden en lopen
zo het gevaar om overreden te worden.
5. Laat de trekker ook nooit door kinderen besturen.
6. Wees extra voorzichtig bij dode hoeken, struiken, bomen en
andere voorwerpen die de zichtbaarheid zouden kunnen
belemmeren.
EMISSIES
1. De uitlaatgassen van deze machine bevatten stoffen die
schadelijk zijn voor de gezondheid en die bij bepaalde
hoeveelheden kanker kunnen veroorzaken of kunnen leiden
tot misvormingen en/of andere genetische afwijkingen bij de
geboorte.
2. Informatie over de duurzaamheidsperiode van de relevante
emissies en de luchtindex vindt u op het emissiselabel van
de motor.
ONTSTEKINGSSYSTEEM
1. Dit ontstekingssysteem door middel van een elektrische
vonk is conform de Canadese norm ICES-002.
WAARSCHUWING
Gebruik de machine nooit op hellingen met meer dan
17,6% stijgingspercentage (10 graden), d.w.z. hellingen
waarbij over een afstand van 607 cm een hoogteverschil
van 106 cm overwonnen wordt.
Als u de machine gebruikt op hellingen moet u extra
wielgewichten of tegengewichten gebruiken. Neem contact
op met uw geautoriseerd verdeler om na te gaan welke
gewichten voor uw machine beschikbaar zijn en welke
geschikt zijn om het werk in kwestie uit te voeren.
Kies de lage versnelling voordat u op de helling begint te
rijden. Zelfs indien u extra wielgewichten of tegengewichten
geplaatst hebt, moet u op hellingen vooral voorzichtig zijn
als u achter op de trekker een grasopvangsysteem
geïnstalleerd hebt.
Maai hellingen door recht naar BOVEN en recht naar
BENEDEN te rijden, NOOIT zijdelings tegen de flank van
de helling. Wees voorzichtig als u van richting verandert en
STOP of VERTREK NIET op een helling.
6
Veiligheidsvoorschriften en waarschuwingsboodschappen
ONDERHOUD EN NAZICHT
Veilig omgaan met benzine
1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere mogelijke
ontstekingsbronnen.
2. Gebruik enkel goedgekeurde benzinerecipiënten.
3. Verwijder nooit de tankdop of tank nooit terwijl de motor
draait. Laat de motor afkoelen alvorens te tanken.
4. Tank nooit binnen, maar altijd buiten.
5. Plaats de machine of de brandstofrecipiënt nooit in de buurt
van een open vlam, vonken, of een waakvlam, zoals bijvoor-
beeld in de buurt van een geiser of een ander toestel.
6. Vul de recipiënten nooit in een voertuig of op de laadvloer
van een vrachtwagen met een kunststoffen bodembekleding.
Plaats recipiënten altijd op de grond, weg van uw voertuig,
alvorens ze te vullen.
7. Verwijder benzineaangedreven machines van de vrachtwa-
gen of de aanhangwagen en tank ze vol op de grond. Indien
dit niet mogelijk is, vul de machines dan op een aanhangwa-
gen met een draagbare recipiënt in plaats van met het
tankpistool.
8. Houd het tankpistool de hele tijd in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van de recipiënt totdat deze
gevuld is. Gebruik geen pistoolvergrendel/openingssysteem.
9. Indien u brandstof op uw kleren morst, moet u onmiddellijk
andere kleren aantrekken.
10. Overvul de tank nooit. Plaats de tankdop terug en zet hem
goed vast.
11. Wees extra voorzichtig in de omgang met benzine en andere
brandstoffen. Zij zijn ontvlambaar en de dampen die ze
ontwikkelen zijn ontplofbaar.
12. Indien er brandstof wordt gemorst, probeer dan niet de motor
te starten, maar verplaats de machine, weg van de plaats
waar gemorst werd, en zorg er nauwgezet voor op geen
enkele manier vonken te veroorzaken zolang de brandstof-
dampen niet volledig zijn verdampt.
13. Plaats alle doppen zorgvuldig terug op de brandstoftank(s)
en de brandstofrecipiënt(en).
Service en onderhoud
1. Laat de machine nooit draaien in een gesloten ruimte waar
de koolstofmonoxidedampen zich kunnen ophopen.
2. Zorg ervoor dat de moeren en bouten, in het bijzonder de
bevestigingsbouten van de maaibladen, altijd goed vast
staan en houd het materieel in goede toestand.
3. Knoei nooit met de veiligheidssystemen. Controleer regel-
matig of ze naar behoren werken en voer de nodige her-
stellingen uit indien ze niet goed werken.
4. Houd de machine vrij van gras, bladeren of andere
vuilophoping. Ruim gemorste olie of brandstof op.
5. Stop, leg de motor stil en controleer de machine nadat ze
een voorwerp geraakt heeft. Voer herstellingen uit indien
nodig, alvorens te herstarten.
6. Voer nooit afstellingen of herstellingen uit terwijl de motor
draait, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel is vermeld in de han-
dleiding van de motorfabrikant.
7. De onderdelen van het grasopvangsysteem staan bloot aan
slijtage en allerlei vormen van beschadiging, waardoor bewe-
gende onderdelen zichtbaar kunnen worden of objecten
unnen worden rondgeslingerd. Controleer deze onderdelen
op regelmatige basis en vervang ze desnoods door de wis-
selstukken die de fabrikant daarvoor aanbeveelt.
8. Maaibladen zijn heel scherpe voorwerpen die diepe snijwon-
den kunnen veroorzaken. Wikkel de maaibladen in een
omhulsel of draag handschoenen als u ze vastneemt. Wees
ook extra voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden
uitvoert aan de maaibladen.
9. Controleer regelmatig of de rem nog goed werkt. Voer
eventueel de nodige regelingen of herstelwerkzaamheden
uit.
10. Onderhoud of vervang de veiligheids- en aanwijzingslabels
indien nodig.
11. Verwijder de brandstoffilter niet wanneer de motor heet is,
want gemorste benzine kan ontsteken. Plaats de klemmen
voor de brandstofleiding niet verder uit elkaar dan nodig.
Controleer of de klemmen de slang stevig over de filter
vasthouden na de installatie.
12. Gebruik geen benzine met METHANOL of gasohol met meer
dan 10% ETHANOL of benzineadditieven of wasbenzine,
want de motor/het brandstofsysteem kan hierdoor schade
oplopen.
13. Indien de brandstoftank moet worden afgetapt, doe dit dan
buiten.
14. Vervang een defecte knaldemper.
15. Gebruik bij het uitvoeren van herstelwerkzaamheden uitslui-
tend door de fabrikant goedgekeurde wisselstukken.
16. Hou bij het uitvoeren van regelingen en herstelwerkzaamhe-
den altijd rekening met de specificaties en instellingen
opgegeven door de fabrikant.
17. Grote onderhouds- en herstelwerkzaamheden laat u best
gebeuren in erkende en door de fabrikant goedgekeurde ser-
vice centers.
18. Voer zelf geen grote herstelwerkzaamheden aan deze
machine uit tenzij u daarvoor de noodzakelijke technische
opleiding gekregen hebt. Verkeerd uitgevoerde onder-
houdswerkzaamheden kunnen tot gevaarlijke situaties,
schade aan de machine en een nietigverklaring van de
garantie leiden.
19. Denk er bij een maaidek met meer dan één blad aan dat het
éne blad het andere in beweging kan zetten.
20. Verander niets aan het motormanagement van de motor en
voer de motor niet op. Hoge motorsnelheden verhogen het
risico op ongelukken.
21. Koppel aangedreven hulpstukken los, leg de motor stil, haal
de sleutel uit het contact en maak de draden van de ontstek-
ingsbougies los in volgende gevallen: als u ophopingen van
gras en andere materialen in de uitvoer wenst te verwijderen,
als u onderhoudswerkzaamheden wenst uit te voeren, als u
een voorwerp geraakt hebt of als de machine abnormaal
begint te trillen. Hebt u een voorwerp geraakt, dan moet u
nagaan of de machine schade opgelopen heeft en deze her-
stellen vooraleer u de machine opnieuw mag opstarten en
doorgaan met de werkzaamheden.
22. Plaats uw handen nooit in de buurt van de koelventilator van
de hydrostatische pomp terwijl de motor nog loop. Deze ven-
tilator bevindt zich aan de bovenzijde van de aandrijfas.
23. Machines met hydraulische pompen, slangen of motoren:
WAARSCHUWING: Hydraulische vloeistof die onder druk
ontsnapt, kan voldoende kracht hebben om de huid te door-
boren en ernstig letsel te veroorzaken. Als een
lichaamsvreemde vloeistof in de huid wordt geïnjecteerd,
moet deze binnen enkele uren chirurgisch worden verwijderd
door een arts die vertrouwd is met deze vorm van letsel.
Zoniet kan koudvuur optreden. Houd uw lichaam en handen
weg van pengaten of openingen waaruit hydraulische
vloeistof onder hoge druk wordt verstoven. Gebruik voor het
opsporen van lekken papier of karton en niet uw handen.
Zorg ervoor dat alle hydraulische- vloeistofverbindingen goed
vast staan en dat alle hydraulische slangen en leidingen in
goede staat verkeren alvorens het systeem onder druk te
zetten. In geval van een lek dient u de machine onmiddellijk
te laten nazien door een geautoriseerd verdeler.
24. WAARSCHUWING: Energieaccumulator De veren op ver-
keerde wijze losmaken kan ernstig letsel veroorzaken.
Veren mogen enkel door een geautoriseerd verdeler worden
verwijderd.
25. Modellen met een motorradiator: WAARSCHUWING:
Energieaccumulator Ter voorkoming van ernstig lichamelijk
letsel door hete koelvloeistof of een stoomlek mag u nooit de
radiatordop proberen verwijderen terwijl de motor draait. Leg
de motor stil en wacht tot hij afgekoeld is. Zelfs dan moet u
nog uiterst voorzichtig zijn wanneer u de dop verwijdert."
7
Identificatienummers
Identificatieplaatje
van de trekker
Identificatienummers
MOTORGEGEVENS
Modelnaam en -nummer
PRODUCTNUMMER van de trekker
PRODUCTGEGEVENS
SERIENUMMER van de trekker
Naam van de verdeler
Datum aankoop
Merk
Motorspecificaties
Model
Serienummer van de motor
PRODUCTNUMMER van het maaidek
SERIENUMMER van het maaidek
Als u voor het bekomen van wisselstukken of infor-
matie of voor een onderhoudsbeurt contact opneemt
met uw geautoriseerd verdeler, MOET u deze num-
mers bij u hebben.
Noteer de naam/het nummer van uw model, de identifi-
catienummers van fabrikant en de serienummers van de
motor in de daartoe voorziene ruimte zodat u deze
gegevens achteraf gemakkelijk kunt terugvinden. Deze
nummers vindt u op de aangegeven locaties.
OPMERKING: raadpleeg de handleiding van de motor-
leverancier voor de locatie van de identificatienummers
van de motor.
Part No. xxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxx
Serial No. xxxxxxxxxx
20xx
kW: x.xx
xxxx max
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxx
dB
kg: xxx
SAMPLE
AANDUIDINGEN OP HET
CE-IDENTIFICATIEPLAATJE
A. Identificatienummer van de fabrikant
B. Serienummer van de fabrikant
C. Kracht in kilowatt
D. Maximum motorsnelheid in omwentelingen per minuut
E. Adres van de fabrikant
F. Fabricagejaar
G. Logo CE-conformiteit
H. Massa van de machine in kilogram
I. Gegevens geluidssterkte in decibels
Part No. xxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxx
Serial No. xxxxxxxxxx
20xx
kW: x.xx
xxxx max
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxx
dB
kg: xxx
A
B
C
D
E
F
G
H
I
8
Veiligheidsplaatjes
VEILIGHEIDSPLAATJES
Bij het ontwerp en de vervaardiging van deze machine werden
voor uw veiligheid en de betrouwbaarheid van de machine
verschillende principes in acht genomen die u mag verwachten
van een toonaangevende industriële fabrikant van machines
voor buitenwerkzaamheden.
Hoewel u door het lezen van deze handleiding en de daarin
beschreven veiligheidsvoorschriften de nodige basiskennis
verwerft om deze machine veilig en efficiënt te bedienen,
hebben wij een aantal veiligheidsplaatjes op de machine
aangebracht om u ook tijdens uw werkzaamheden met de
trekker aan deze belangrijke informatie te herinneren.
Alle waarschuwingsboodschappen (GEVAAR, WAARSCHUWING
en OPGEPAST) en richtlijnen die aangebracht zijn op uw
trekker en maaidek moet u grondig lezen en in acht nemen.
Worden deze instructies niet opgevolgd, dan bestaat gevaar
voor lichamelijk letsel. Deze informatie is voor uw eigen
veiligheid bedoeld en is uitermate belangrijk ! De hierna
afgebeelde veiligheids plaatjes bevinden zich op uw trekker en
maaidek.
Als één van deze plaatjes is afgegaan of beschadigd, moet u
het onmiddellijk vervangen. Vraag uw geautoriseerd verdeler
om vervanging.
De plaatjes zijn gemakkelijk aan te brengen en vormen zowel
voor uzelf, als voor andere gebruikers een permanente
herinnering aan de vereiste veiligheids voorschriften, wat voor
een veilige en efficiënte bediening van de machine
noodzakelijk is.
Plaatje – Vrijgavehendel voor de
transmissie
Onderdeel nr.
1723160
Plaatje –
Contactsleutelstanden
Onderdeel nr.
1722806
Plaatje – Bediening - richtlijnen, CE-modellen
Onderdeel nr. 1723175
1723175
Plaatje – Gevaar, Draaiende snijbladen
Onderdeel nr.
1720389
Decal - Cutting
Height
Part No. 1723470
1723470
Decal - Cutting
Height
Part No. 1723847
1723847
9
Veiligheidspictogrammen
Waarschuwing : Lees de
gebruikershandleiding
Zorg ervoor dat u de gebruikers -
handleiding gelezen en begrepen hebt
vooraleer u met deze machine begint
te werken.
Gevaar : Rondslingerende
voorwerpen
De maaibladen van deze machine
kunnen allerlei voorwerpen (stenen,
steengruis,…) doen rondslingeren.
Hou omstaanders uit de buurt.
Waarschuwing : Trek de sleutel uit
het contact vooraleer u met een
onderhoudsbeurt begint
Haal de sleutel uit het contact en lees
de nodige technische documentatie
vooraleer u onderhoudswerkzaamheden
of herstellingen uitvoert.
Gevaar : Kantelgevaar
Gebruik deze machine niet op
hellingen die steiler zijn dan 10°.
Gevaar : Amputatie
Deze machine is in staat ledematen te
amputeren. Hou omstaanders en
kinderen van de machine vandaan als
u werkt.
Gevaar : Amputatie
Dit maaidek is in staat ledematen te
amputeren. Hou handen en voeten
verwijderd van de maaibladen.
VEILIGHEIDSPICTOGRAMMEN
10
Functies en
bedieningsinstrumenten
Regelen van de gashendel
Met de gashendel wordt de motorsnelheid (toerental)
geregeld. Duw de gashendel naar voren om de
motorsnelheid te verhogen en laat de gashendel los om de
motorsnelheid te verlagen. Werk altijd met volgas.
Smoorklep
Sluit de smoorklep tijdens een koude start. Open de
smoorklep zodra de motor aanslaat. Bij een warme motor is
het gebruik van de smoorklep niet nodig. Beweeg de hendel
naar voren om de smoorklep te sluiten.
Lichtschakelaar
Met deze lichtschakelaar worden de lichten van de trekker
aan- en uitgeschakeld.
PTO-schakelaar
Met de PTO worden hulpstukken aan- en uitgeschakeld. Om
de PTO in te schakelen, trekt u de schakelaar uit. Om de
PTO uit te schakelen, drukt u de schakelaar in.
Opmerking : als de berijder niet vast op de berijdersstoel zit,
kan en zal de PTO niet werken.
FUNCTIE VAN DE BEDIENINGSINSTRUMENTEN
In wat volgt, wordt de functie van elk bedieningsinstrument kort toegelicht. Om te kunnen starten, stoppen, rijden en maaien
moet u telkens een bepaalde combinatie van deze bedieningsinstrumenten in een verschillende volgorde kunnen gebruiken.
Meer uitleg daarover vindt u in het deel “Met de trekker werken”.
Neem rustig de tijd om vertrouwd te geraken
met de naam, plaats en functie van deze
bedieningsinstrumenten zodat u de richtlijnen
die in deze handleiding vermeld worden met
betrekking tot veiligheid en werking van de
machine beter begrijpt.
Figuur 1.
12V
Contactschakelaar
Met de contactschakelaar wordt de motor aan- en uitgezet.
Hij heeft 3 standen :
Uit Zet de motor uit en verbreekt de
elektrische voeding.
Aan Laat de motor lopen en geeft stroom
aan het elektrische circuit.
Start Zwengelt de motor aan om hem te
doen starten.
Opmerking : laat de contactschakelaar nooit in de positie
“Aan” taan terwijl de motor niet draait ; daardoor ontlaadt de
batterij.
Rempedaal
Door het rempedaal in te drukken, wordt de trekker
afgeremd.
Rijsnelheidspedalen
De rijsnelheid van de trekker in voorwaartse richting wordt
geregeld met het rijsnelheidspedaal vooruit. De rijsnelheid
van de trekker in achterwaartse richting wordt geregeld met
het rijsnelheidspedaal achteruit.
Door het intrappen van één van deze pedalen wordt de
rijsnelheid verhoogd.
Opmerking : hoe verder het pedaal wordt ingedrukt, des te
harder zal de trekker rijden.
Parkeerrem
De parkeerremknop wordt gebruikt om de parkeerrem in te
schakelen wanneer de trekker stilstaat. Trap het rempedaal
volledig in en trek de knop omhoog om de parkeerrem in te
schakelen. Zie pagina 10 voor een volledige uitleg over de
functies van de parkeerrem.
Regeling van de maaihoogte
(97, 112 cm modellen)
Met de regelknop voor de regeling van de maaihoogte
wordt de maaihoogte van het maaidek ingesteld. De
maaihoogte kan onbeperkt worden ingesteld op elke
willekeurige waarde tussen 2,5 en 9,5 cm.
Fijnregeling voor de instelling
van de maaihoogte
(102 cm modellen)
Met de fijnregeling voor de instelling van de maaihoogte
kunt u de maaihoogte van het maaidek instellen op een
hoogte die zich tussen twee vooraf bepaalde posities van
het maaidek in bevind
11
Functies en bedieningsinstrumenten
Snelheidsregelaar
De snelheidsregelaar wordt gebruikt om de
rijsnelheidregeling in voorwaartse richting te vergrendelen.
Duw de hendel naar voren tot de gewenste rijsnelheid is
bereikt. Om de snelheidsregelaar uit te schakelen, beweegt
u de hendel terug. Mocht u snel moeten stoppen, dan wordt
door het intrappen van het rempedaal de snelheidsregelaar
ook in de neutrale stand geschakeld.
Regeling van de berijdersstoel
De berijdersstoel kan naar voren en naar achteren worden
geschoven. Beweeg de hendel, zet de berijdersstoel in de
gewenste positie en laat de hendel los zodat de
berijdersstoel in de nieuwe positie wordt vergrendeld.
Vrijgavehendel voor de transmissie
Met de vrijgavehendel voor de transmissie wordt de
transmissie van de trekker uitgeschakeld, zodat de trekker
met de hand kan worden geduwd. Zie “De trekker met de
hand voortduwen” voor toepassingsinformatie.
Brandstoftank
Om de dop te verwijderen, draait u deze naar links.
- vervolg -
Stopcontact (op sommige modellen)
Het stopcontact is 12V-DC. De nominale stroomsterkte van
het accessoire moet 14 ampère of minder bedragen.
Bedieningshendel van het hefsysteem voor
hulpstukken
Tijdens het gebruik van maaidek, heft u het maaidek van de
grond tijdens transport van en naar de werkplek. Maai NIET
met het maaidek in de opgeheven transportstand.
Met de bedieningshendel van het hefsysteem voor
hulpstukken worden hulpstukken die gebruik maken van de
handbediende hefcilinder van de trekker, opgeheven en
neergelaten. Een hulpstuk neerlaten : trek de hendel iets
naar achteren, druk de ontgrendelknop in en duw de hendel
naar voren tot deze vergrendelt in de neergelaten positie.
Een hulpstuk opheffen : duw de hendel iets naar voren,
druk de ontgrendelknop in en trek vervolgens de hendel
naar achteren tot deze in de opgeheven positie vergrendelt.
Achteruitmaai-optie (RMO)
De achteruitmaai-optie staat maaien toe (of te gebruiken
voor andere PTO-hulpstukken) terwijl achteruit gereden
wordt. Indien u kiest voor achteruit maaien , draai de RMO-
sleutel na de PTO is geactiveerd. Het controlelampje zal
oplichten, en de gebruiker kan nu maaien in de achteruit.
Iedere keer dat de PTO is ontkoppeld, dient de RMO -optie
te worden gereactiveerd indien gewenst.
12V
12
Functies en bedieningsinstrumenten
Figuur 2. De parkeerrem activeren
A. Pedalen voor de regeling van de rijsnelheid
B. Rempedaal
C. Knop van de parkeerrem
FUNCTIES VAN DE PARKEERREM
De parkeerrem inschakelen - Zie Figuur 2. Om de
parkeerrem in te schakelen, haalt u de voet van de pedalen
voor de regeling van de rijsnelheid (A), drukt u het
rempedaal volledig in (B), trekt u de knop van de
parkeerrem OMHOOG (C) en haalt u vervolgens de voet
weer van de parkeerrem.
De parkeerrem uitschakelen - Zie Figuur 2. Om de
parkeerrem uit te schakelen, drukt u het rempedaal volledig
in (B) en drukt u de knop van de parkeerrem IN (C).
BELANGRIJKE OPMERKING - op modellen die uitgerust
zijn met een hydraulisch hefsysteem : werkt het hefsysteem
voor hulpstukken niet wanneer de parkeerrem is
ingeschakeld.
AUTOMATISCHE TRACTIECONTROLE
Wat is automatisch tractiecontrole?
Automatische tractiecontrole is een exclusieve functie van
onze transmissies waarmee een verbeterde tractie wordt
geboden. Automatische tractiecontrole past een vooraf
ingestelde koppelgrootte toe op beide achterwielen, zelfs als
er een begint door te slippen. (Een transmissie zonder
automatische tractiecontrole verliest de volledige tractie als
één achterwiel begint te slippen.) Dit vooraf ingestelde
koppel is precies voldoende om de extra tractie te leveren,
waarbij de wielen nog steeds kunnen draaien met
verschillende snelheden in een krappe bocht, zonder het
grasveld te beschadigen.
Wat u van uw automatische tractiecontrole-trekker kunt
verwachten
Voor het merendeel zult u de werking van automatische
tractiecontrole niet merken tijdens het gebruik van uw
trekker en u zult gewoon gewend raken aan de verhoogde
tractie die een transmissie met automatische tractiecontrole
biedt.
Onder bepaalde omstandigheden kan de grens van het
automatische tractiecontrolesysteem worden overschreden
en kan een van de achterwielen gaan doorslippen
(bijvoorbeeld als u probeert een heuvel op te sturen terwijl u
gas geeft). Dit is normaal. Als u tractie verliest, geef dan
geen gas. Rem in plaats daarvan af tot u stilstaat, draai het
stuurwiel recht en geef langzaam gas. Door de trekker te
stoppen, krijgt de transmissie de kans meer tractie terug te
winnen.
A
B
C
13
Functies en bedieningsinstrumenten
Uurmeter (Op Sommige Modellen)
De uurmeter (A, Figuur 3) meet het aantal uren dat de
contactsleutel in de stand RUN staat. De uurmeter geeft
een knippersignaal voor de eerste olieverversing na de
eerste 5 bedrijfsuren en tevens om de 50 bedrijfsuren als
herinnering aan de smeerbeurt. Deze herinneringen
blijven ongeveer twee uur actief en worden automatisch
teruggesteld.
Opmerking: De uurmeter registreert het verstrijken van
de totale tijd dat de sleutel in de RUN-stand staat, zelfs
als de motor niet draait. De uurmeter heeft een eigen
voeding, zodat het totale aantal uren altijd afleesbaar is.
Figuur 3. Uurmeter (Op Sommige Modellen)
1/10
HOURS
A
12 V DC STOPCONTACT
(OP SOMMIGE MODELLEN)
Dit 12V stopcontact voor accessoires bevindt zich in de
linkerhouder. Het kan worden gebruikt om kleine elektro-
nische apparaten aan te drijven. De nominale stroom-
sterkte van het accessoire moet 14 ampère of minder
bedragen.
Opmerking: Het gebruik van een accessoire van 12V
kan, vooral bij stationair draaien van de motor, de batterij
doen leeglopen. Wanneer het stopcontact voor acces-
soires niet wordt gebruikt, moet het met de rubber stop
worden afgesloten, om te beletten dat door vocht kort-
sluiting ontstaat. Water dat in de stop terechtkomt, kan
kortsluiting veroorzaken.
LET OP
Vermijd letsels. Een veilige bediening van de
machine vergt uw volledige aandacht. Draag nooit
een koptelefoon om muziek te beluisteren terwijl
u de machine gebruikt.
14
Met de trekker werken
ALGEMENE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
BIJ HET WERKEN MET DE TREKKER
Zorg ervoor dat u alle richtlijnen in de secties
“Veiligheidsvoorschriften” en “Met de trekker werken”
gelezen en goed begrepen hebt vooraleer u met de trekker
en het maaidek aan de slag probeert te gaan. Zorg ervoor
dat u de werking van alle bedieningsinstrumenten onder de
knie hebt en dat u de trekker kunt doen stoppen.
BRANDSTOF BIJVULLEN
Om brandstof toe te voegen, doet u het volgende :
1. Haal de dop van de brandstoftank (A, Figuur 4).
2. Vul de tank maar voeg ook niet teveel brandstof toe.
Laat wat expansieruimte. Voor meer specifieke
instructies : zie de handleiding van uw motorleverancier.
3. Plaats de dop van de brandstoftank terug en maak ze vast.
Gebruik geen benzine die METHANOL bevat,
geen gasohol met meer dan 10% ETHANOL en
ook geen benzine-additieven of superbenzine
want daardoor kan de motor of het
brandstofsysteem beschadigd worden.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig met benzine. Het is een uiterst
ontvlambaar product. Voeg geen benzine toe als de
motor nog warm is maar neem voldoende tijd om de
motor te laten afkoelen. Vermijd vonken en vuur en
laat niet toe dat er gerookt wordt in de onmiddellijke
omgeving. Voeg vooral niet te veel brandstof toe en
veeg gemorste brandstof onmiddellijk weg.
VEILIGHEIDS -
VERGRENDELSYSTEEM
Deze machine is uitgerust met een veiligheids vergrendeling en
andere veiligheidssystemen. Deze zijn speciaal ontworpen voor
uw veiligheid. Knoei niet met deze veiligheids systemen en
probeer ze ook niet te omzeilen. Controleer deze systemen
regelmatig op hun goede werking.
Controle op de VEILIGE werking
Uw machine is uitgerust met een zitveiligheidssysteem.
Controleer de goede werking van dit systeem tweemaal per
jaar, in de lente en in de herfst aan de hand van volgende
tests.
Test 1 - De motor mag NIET aanslaan :
als de PTO-koppeling is ingeschakeld, OF
als het rempedaal niet volledig ingedrukt is (of de parkeerrem
niet ingeschakeld is), OF
als de snelheidsregelaar ingeschakeld is.
Test 2 - De motor MOET aanslaan en starten als::
de bestuurder op de stoel zit, EN
als de PTO-koppeling niet is ingeschakeld EN
als het rempedaal volledig ingedrukt is (of de parkeerrem
ingeschakeld is) EN
als de snelheidsregelaar zich in de stand NEUTRAAL
bevindt.
Test 3 - De motor moet AFSLAAN:
als de berijder rechtstaat uit de berijdersstoel en de PTO-
koppeling is ingeschakeld, OF
Test 4 - Controle op de aandrijving van de maaibladen
Als de schakelaar voor de elektrische PTO-koppeling in de
stand uit wordt gezet (of als de berijder opstaat uit de
berijdersstoel), moeten de maaibladen en de aandrijfriem
binnen 5 seconden volledig stilvallen. Als de aandrijfriem niet
binnen 5 seconden volledig stilvalt, moet u de PTO-koppeling
instellen zoals beschreven in het deel “Regelingen” of u moet
contact opnemen met uw geautoriseerde verdeler.
Test 5 - Veiligheid voor de optie Achteruit maaien (RMO):
De motor moet afslaan indien geprobeerd wordt achteruit te
rijden terwijl de PTO-koppeling is ingeschakeld en de optie
Achteruit maaien niet is geactiveerd.
Het RMO-lampje moet branden wanneer de optie Achteruit
maaien (RMO) is geactiveerd.
Opmerking : eenmaal de motor is stilgevallen en de berijder
opnieuw plaats genomen heeft op de berijdersstoel, moet de
elektrische PTO-koppeling eerst uitgeschakeld worden
vooraleer de motor opnieuw kan worden gestart.
WAARSCHUWING
Als een veiligheidstest negatief uitvalt, mag u met de
machine niet werken, maar dient u onmiddellijk
contact op te nemen met uw geautoriseerd verdeler.
Probeer in geen enkel geval de veiligheids -
vergrendeling te omzeilen.
15
DE TREKKER EN DE MOTOR STOPPEN
1. Plaats de rijsnelheidsregeling(en) in neutraal.
2. Zet de PTO-koppeling uit en wacht tot alle bewegende
onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
3. Stel de gashendel in de stand die is voorgeschreven in
de handleiding van de motorleverancier, die u terugvindt
in het gebruikerspakket dat met uw trekker wordt
meegeleverd. Volg alle aanbevolen stopprocedures.
4. Draai de contactsleutel naar de stand 'Uit'. Verwijder de
sleutel uit het contactslot.
Kohler-modellen :
4. Stel de gashendel in op 50% van volgas.
5. Draai de contactsleutel in de stand “uit”. Verwijder de
sleutel.
Briggs & Stratton-modellen :
4. Zet de gashendel in de stand stationair en laat de motor
gedurende ca. een minuut draaien.
5. Draai de contactsleutel in de stand “uit”. Verwijder de
sleutel.
DE TREKKER BESTUREN
1. Ga op de berijdersstoel zitten en pas desnoods de
positie van de berijdersstoel aan. Controleer of u
gemakkelijk zit, of u alle bedieningselementen kunt
bereiken en of u alle instrumenten op het
instrumentenbord kunt lezen.
2. Activeer de parkeerrem.
3. Controleer of de PTO uitgeschakeld is.
4. Start de motor (zie “De motor starten”).
5. Schakel de parkeerrem uit en los het rempedaal.
6. Druk de regelaar van de voorwaartse rijsnelheid in om
vooruit te rijden en los de regelaar om te stoppen. Hoe
verder u deze regelaar indrukt, hoe sneller de trekker zal
gaan rijden.
7. Stop de trekker door de regelaar van de rijsnelheid
volledig te lossen, vervolgens de parkeerrem te
activeren en de motor stil te leggen (zie het deel “De
trekker en de motor stoppen”).
MAAIEN
1. Stel de maaihoogte van het maaidek in op het gewenste
niveau en stel de dieptemeterwielen in op de juiste
hoogte (indien van toepassing).
2. Activeer de parkeerrem. Controleer of de PTO-koppeling
uitgeschakeld is.
3. Start de motor (zie “De motor starten”).
4. Laat het maaidek volledig zakken met behulp van de
bedieningshendel van het hefsysteem voor hulpstukken.
5. Geef volgas.
6. Activeer de PTO-koppeling (maaidek).
7. Begin te maaien. Zie verder deel LC voor enkele tips in
verband met maaipatronen, onderhoud van het gazon
en het oplossen van problemen.
8. Als u klaar bent, schakelt u de PTO-koppeling uit en heft
u het maaidek op met behulp van de bedieningshendel
van het hefsysteem voor hulpstukken.
9. Stop de motor (zie “De trekker en de motor stoppen”).
Met de trekker werken
DE MOTOR STARTEN
1. Druk het rempedaal volledig in of activeer de parkeerrem
terwijl u op de berijdersstoel zit.
2. Let erop dat u met uw voet de rijsnelheidspedalen niet
ingetrapt houdt en dat de snelheidsregelaar niet is
ingeschakeld.
3. Schakel de PTO-koppeling uit.
4. Geef volgas.
5. Sluit de smoorklep.
Opmerking : bij een motor die op bedrijfstemperatuur is, is
het gebruik van de smoorklep wellicht niet nodig.
6. Steek de sleutel in het contact en zet hem in de stand
“start”.
7. Als de motor gestart is, zet u de gashendel in zijn lage
stand zodat het toerental terugloopt. Laat de motor
minstens een minuut warmlopen.
8. Geef volgas.
Opmerking : in een noodgeval kan de motor direct worden
stilgelegd door de contactsleutel in de stand “uit” te zetten.
Dit is evenwel niet de meest aangewezen manier om de
motor te stoppen. Hoe u dat best doet, vindt u verderop in
“De trekker en de motor stoppen”.
16
Met de trekker werken
WARNING
Achteruit maaien kan gevaarlijk zijn voor omstanders.
Tragische ongevallen kunnen voorkomen indien de
bestuurder niet allert is op de aanwezigheid van
kinderen. Schakel nooit de optie Achteruit maaien
(RMO) in als er kinderen aanwezig zijn. Kinderen voelen
zich vaak tot de machine aangetrokken en het maaien.
ACHTERUIT MAAIEN
Als een bestuurder kiest voor achterwaarts te maaien, het
RMO-systeem kan worden geactiveerd. Om de achteruitmaai-
optie (RMO) te gebruiken, draai de RMO-sleutel nadat de PTO
is geactiveerd. Het controlelampje zal oplichten, en de gebruik-
er kan nu maaien in de achteruit. Iedere keer dat de PTO is
ontkoppeld, dient de RMO-optie te worden gereactiveerd indien
gewenst. De sleutel dient verwijderd te worden om toegang tot
RMO te beperken.
ACHTERWAARTSE AANDRIJVING
HULPSTUKKEN
Als een bestuurder kiest voor het achterwaarts aandrijven van
een PTO aangedreven hulpstuk, het RMO-systeem kan wor-
den geactiveerd. Om de achteruitmaai-optie (RMO) te
gebruiken, draai de RMO-sleutel nadat de PTO is geactiveerd.
Het controlelampje zal oplichten, en de gebruiker kan achter-
waarts aandrijven. Iedere keer dat de PTO is ontkoppeld, dient
de RMO-optie te worden gereactiveerd indien gewenst. De
sleutel dient verwijderd te worden om toegang tot RMO te
beperken.
DE TREKKER MET DE HAND
VOORTDUWEN
1. Schakel de PTO-koppeling uit en zet de motor af.
2. Trek vrijgavehendel voor de transmissie circa 6,4 cm
naar achteren om deze in de vrijgavepositie te
vergrendelen (Figuur 4).
3. De trekker kan nu met de hand worden voortgeduwd.
Figuur 4. Vrijgavehendel voor de transmissie en
brandstoftank
A. Dop van de brandstoftank
B. Vrijgavehendel voor de transmissie
B
A
DE TREKKER MAG NIET WORDEN
GESLEEPT
Als u de trekker sleept, zal de transmissie worden
beschadigd. • Probeer niet met een ander voertuig
de trekker voort te duwen of te slepen. • Verplaats
de vrijgavehendel voor de transmissie niet als de
motor nog loopt.
WARNING
De motor zal afslaan indien het pedaal voor de
achterwaartse rijsnelheid wordt ingedrukt met
geactiveerde PTO en niet geactiveerde RMO. De
gebruiker moet altijd de PTO ontkoppelen voordat
wegen of paden worden overgestoken die gebruikt
worden door andere voertuigen. Het plotseling
wegvallen van aandrijving kan gevaarlijke situatie's
opleveren.
17
Met de trekker werken
Figuur 6. De maaihoogte van het maaidek regelen
(102 cm modellen)
A. Hendel voor de regeling van de maaihoogte
B. Fijnregelaar
DE MAAIHOOGTE VAN HET MAAIDEK
REGELEN (102 cm modellen)
Met de hendel voor de regeling van de maaihoogte
(A, Figuur 6) kan de maaihoogte van het maaidek worden
ingesteld. Deze hendel heeft 5 posities. Zet het maaidek in
de hoogste stand als u naar de plaats rijdt c.q. van de
plaats terugkeert waar moe(s)t worden gemaaid (niet
maaien terwijl de hendel in de hoogste stand is). De overige
4 posities zijn voor het maaien zelf.
Stel deze hendel zo in dat het maaidek 1/3 of minder van de
hoogte van het gras afmaait.
Als de gewenste maaihoogte tussen twee markeringsposities
in zit, kunt u de fijnregeling (B) gebruiken.
A
B
DE MAAIHOOGTE VAN HET MAAIDEK
REGELEN (97 cm en 112 cm modellen)
Met de regelknop (B, Figuur 5) voor de regeling van de
maaihoogte wordt de maaihoogte van het maaidek
ingesteld. De maaihoogte kan onbeperkt worden ingesteld
op elke willekeurige waarde tussen 2,5 en 9,5 cm. Draai de
knop naar rechts om het maaidek te heffen en naar links om
het te laten zakken.
Figuur 7. Het maaidek heffen en laten zakken
(102 cm modellen)
A. Maaidekhendel
B. Instelling maaihoogte
A
B
Figuur 5. Het maaidek heffen en laten zakken
(97 cm en 112 cm modellen)
A. Maaidekhendel
B. Instelling maaihoogte
A
B
HET MAAIDEK VERWIJDEREN EN
PLAATSEN
Simplicity, Massey Ferguson or AGCO
Modellen
Het maaidek verwijderen
1. Parkeer de trekker op een hard en effen oppervlak,
zoals bv. een betonnen vloer. Schakel de PTO-
koppeling uit en zet de motor af, haal de sleutel uit
het stopcontact en activeer de parkeerrem.
2. Plaats het maaidek met behulp van de regelknop voor
het instellen van de maaihoogte in zijn laagste stand.
3. Plaats de maaidekhendel in de laagste stand.
4. Koppel de verankeringsarmen (A, Figuur 8) los waarmee
het maaidek aan de trekker bevestigd zit (B). Plaats de
afsluitmoer en de veiligheidspin terug op hun plaats.
5. Maak de aandrijfriem van de PTO-riemschijf los (B,
Figuur 9).
6. Draai aan het stuurwiel en zorg ervoor dat de wielen
recht vooruit staan. Trek de veerhendel (B, Figuur 12)
naar achteren en til het maaidek uit de verankeringshaken.
7. Draai de wielen vervolgens volledig naar links en schuif
het maaidek langs de rechterzijde volledig onder de
trekker uit.
Het maaidek plaatsen
1. Parkeer de trekker, schakel de PTO-koppeling uit,
zet de motor af, trek de sleutel uit het contactslot en
activeer de parkeerrem. Draai de wielen zo ver mogelijk
naar links.
2. Stel de regeling van de maaihoogte (B, Figuren 5 en 7) in
op de laagste stand. Plaats de maaidekhendel eveneens
in de laagste stand. Schuif het maaidek onder de trekker
via de rechterzijde van de trekker en wel zo dat het
verankeringsmechanisme van het maaidek zich op een
lijn bevindt met de verankeringshaken van de trekker.
3. Zie Figuur 10. Draai aan het stuurwiel zodat de wielen
van de trekker weer recht naar voren staan. Trek de
veerhendel naar achteren (B) terwijl u het verankerings -
18
Met de trekker werken
A
B
Figuur 10. Verankeringsmechanisme van het maaidek
A. Verankeringshaken van de trekker
B. Veerhendel
OPGEPAST
De knalpot en de onderdelen errond kunnen zeer
heet zijn.
Figuur 9. De aandrijfriem verwijderen en plaatsen
A. Tussengeschakelde riemschijf
B. PTO-riemschijf
B
A
C
D
Figuur 8. Verankeringsarmen (gezien vanaf de
rechteronderkant van de trekker)
A. Verankeringsarm maaidek
B. Verankeringsarm trekker
C. Afsluitmoer
D. Veiligheidspin
B
A
WAARSCHUWING
Activeer de parkeerrem, schakel de elektrische PTO-
koppeling uit, stop de motor en verwijder de
contactsleutels vooraleer u het maaidek probeert te
plaatsen of te verwijderen.
mechanisme van het maaidek optilt. Haak het maaidek
vast aan de verankeringshaken van de trekker (A). Bij
een juiste plaatsing moet de veerhendel zich precies
onder de verankeringshaken van de trekker bevinden.
4. Zie Figuur 8. Koppel de verankeringsarm van het
maaidek (A) vast aan de verankeringsarm van de
trekker (B) met behulp van de afsluitmoer (C) en de
veiligheidspin (D).
5. Zie Figuur 9. Duw tegen de beweegbare arm (A) om de
spanning op de aandrijfriem wat te verminderen. Plaats
vervolgens de aandrijfriem op de PTO-riemschijf (B).
19
Met de trekker werken
HET MAAIDEK VERWIJDEREN EN
PLAATSEN
Opgehangen frame
Snapper Modellen
Het maaidek verwijderen
1. Parkeer de trekker op een hard en effen oppervlak,
zoals bv. een betonnen vloer. Schakel de PTO-
koppeling uit en zet de motor af, haal de sleutel uit
het stopcontact en activeer de parkeerrem.
2. Plaats het maaidek in de laagste maaistand met behulp
van de maaihoogteregeling.
3. Plaats het hefsysteem voor hulpstukken in de hoogste
stand.
4. Maak de veiligheidsklem (A, Figuur 11) en de ring (G)
los van de onderste hangende drager (E). Verwijder de
bovenste hangende drager (B) van de steun op de
hefhaak (F). Maak de bovenste hangende drager (B)
vast aan de onderste (E) met behulp van de
veiligheidsklem (A) om te vermijden dat u onderdelen
verkeerd plaatst of verliest. Herhaal dit aan de andere
zijde.
5. Plaats het hefsysteem voor hulpstukken in de laagste
stand.
6. Verwijder de hefketting (D) van de hefhaak (C). Herhaal
dit aan de andere zijde.
7. Maak de aandrijfriem van de PTO-riemschijf los (B,
Figuur 8).
8. Draai aan het stuurwiel en zorg ervoor dat de wielen
recht vooruit staan. Trek de veerhendel (B, Figuur 9)
naar achteren en til het maaidek uit de
verankeringshaken.
9. Draai de wielen vervolgens volledig naar links en schuif
het maaidek langs de rechterzijde volledig onder de
trekker uit.
Het maaidek plaatsen
1. Parkeer de trekker, schakel de PTO-koppeling uit,
zet de motor af, trek de sleutel uit het contactslot en
activeer de parkeerrem. Draai de wielen zo ver mogelijk
naar links.
2. Stel de regeling van de maaihoogte (B, Figuren 5 en 7) in
op de laagste stand. Plaats de maaidekhendel eveneens
in de laagste stand. Schuif het maaidek onder de trekker
via de rechterzijde van de trekker en wel zo dat het
verankeringsmechanisme van het maaidek zich op een
lijn bevindt met de verankeringshaken van de trekker.
Figuur 11. Hefarmen
(Onderaanzicht aan de linkerkant van de trekker)
A. Veiligheidsklem E. Onderste hangende drager
B. Bovenste hangende drager F. Steun op hefhaak
C. Hefhaakk G. Ring
D. Hefketting H. Veiligheidsklem
Figuur 12. Bovenste hangende drager
A. Bovenste gat C. Hefhaak
B. Onderste gat D. Lange naaf
B
A
3. Zie Figuur 9. Draai aan het stuurwiel zodat de wielen
van de trekker weer recht naar voren staan. Trek de
veerhendel naar achteren (B) terwijl u het verankerings -
mechanisme van het maaidek optilt. Haak het maaidek
vast aan de verankeringshaken van de trekker (A). Bij
een juiste plaatsing moet de veerhendel zich precies
onder de verankeringshaken van de trekker bevinden.
4. Zie Figuur 13. Maak de hefketting (D) vast aan de
hefhaak (C). Herhaal dit aan de andere zijde.
5. Plaats het hefsysteem voor hulpstukken in de laagste
stand.
6. Maak de veiligheidsklem (A, Figuur 11) los van de
bovenste hangende drager (B) en de onderste
hangende drager (E) indien ze nog vastgemaakt was
voor de opberging. Schuif de bovenste hangende
drager (B) over de steun op de hefhaak (F). De lange
naaf (D, Figuur 12) op de bovenste hangende drager
moet naar het midden gericht zijn. Verbind het gat in de
bovenste hangende drager (B, Figuur 11) met de steun
op de onderste hangende drager (D). Borg met een ring
(G) en een veiligheidsklem (A). Herhaal dit aan de
andere zijde.
Opmerking: Gebruik het bovenste gat voor Broadmoor / 300
/ 1600 / 2600 / LT in figuur 14.
7. Zie Figuur 8. Duw tegen de beweegbare arm (A) om de
spanning op de aandrijfriem wat te verminderen. Plaats
vervolgens de aandrijfriem op de PTO-riemschijf (B).
Broadmoor 300 /
/ 1600 / 2600 / LT
D
C
Centrum
WAARSCHUWING
Activeer de parkeerrem, schakel de elektrische PTO-
koppeling uit, stop de motor en verwijder de
contactsleutels vooraleer u het maaidek probeert te
plaatsen of te verwijderen.
D
C
B
A
E
F
G
H
OPGEPAST
De knalpot en de onderdelen errond kunnen zeer
heet zijn.
20
Met de trekker werken
A
F
C
D
G
Figuur 13. Hefstang – Modellen met handbediende
hefinrichting
A. Pen
B. Achterste gat van hefstang (sneeuwruimer-
toepassingen)
C. Afstandsstuk
D. Haarspeldklem
E. Bovenste gat (sneeuwruimertoepassingen)
F. Gleuf van de hefstang (maaiertoepassingen)
G. Onderste gat (maaiertoepassingen)
A
B
C
D
E
Sneeuwruimer-
en schuifblad-
toepassingen
Maaiertoepassingen
HEFVARIATIES BIJ HET GEBRUIK
VAN HULPSTUKKEN.
Wanneer vooraan op de trekker een hulpstuk zoals een
sneeuwruimer of een schuifblad wordt gemonteerd, moet
het hefmechanisme worden vergrendeld om neerwaartse
kracht te leveren. Wanneer de maaier terug wordt
gemonteerd, moet de vergrendeling voor de neerwaartse
druk worden vrijgezet, zodat de maaier kan zweven.
Modellen met een handbediend hefsysteem
OPMERKING: Deze aanwijzingen zijn van toepassing op
de trekkers van de serie Broadmoor / 300 / 1600 / 2600
uitgerust met een hefhendelkit.
De hefstang wordt anders gemonteerd, naargelang het
gebruikte hulpstuk. Zie Figuur 13 voor informatie over
het plaatsen van de hefstang.
(180kg)
396 Lbs.
10˚
3'4"
(1m)
20' (6m)
Figuur 14. Aanbevolen aanhangergewicht
EEN AANHANGER BEVESTIGEN
De maximale horizontale trekkracht die op de koppelstang
mag worden uitgeoefend is 444 N. De verticale krachtlimiet
bedraagt 222 N. Dat komt neer op het trekken van een
aanhangwagen van 180 kg op een helling van 10 graden.
BERGING
Alvorens de trekker aan het eind van het seizoen voor lange
tijd op te bergen, dient u eerst grondig de richtlijnen door te
nemen m.b.t. onderhoud en berging van de machine. U
vindt deze richtlijnen in het onderdeel “Veiligheidsvoorschriften”.
Vervolgens doet u het volgende :
Schakel de PTO-koppeling uit, stel de parkeerrem in en
verwijder de sleutel.
Voer onderhoud aan de motor uit, alsmede de
bergingsmaatregelen die in de handleiding van de
motorleverancier staan vermeld. Dit omvat het aftappen
van het brandstofsysteem of het toevoegen van een
stabiliseringsadditief aan de brandstof. (Berg een
machine met brandstof nooit op in een afgesloten ruimte
– zie boven).
De levensduur van de batterij wordt verlengd indien deze
wordt verwijderd en in een koele, droge plaats wordt
opgeborgen en circa eenmaal per maand volledig wordt
opgeladen. Als de batterij in de machine gemonteerd
blijft, koppel dan de negatieve batterijkabel los.
Voorafgaand aan het starten van de machine nadat deze is
opgeborgen :
Controleer alle vloeistofniveaus. Controleer alle
onderhoudspunten.
Voer alle aanbevolen controles en procedures uit die in
de handleiding van de motorleverancier staan
beschreven.
Laat de motor voor gebruik een aantal minuten
warmdraaien.
WAARSCHUWING
Berg de machine (met brandstof) nooit op in een
afgesloten, slecht geventileerde ruimte. De kans
bestaat dat de benzinedampen in contact kunnen
komen met een ontstekingsbron (bijv. een geiser,
boiler enz.) en een explosie kunnen veroorzaken.
Benzinedampen zijn tevens giftig voor mens en dier.
21
Informatie over het maaien en
onderhouden van uw gazon
HOE EN WANNEER MOET MEN
BESPROEIEN, BEMESTEN EN
BELUCHTEN ?
De meeste gazons worden echter te vaak besproeid en
met te weinig water. Opmerking: gebruikt u teveel water, dan
kan dat de ontwikkeling van allerlei gras-
of plantenziekten in de hand werken. Het
verdient aanbeveling het gazon enkel te
besproeien wanneer het echt nodig is.
U moet daarbij langzaam en heel gelijk-
matig tewerkgaan om precies hetzelfde
diepgaande effect te bekomen als bij
een malse, diep in de ondergrond door-
dringende regenbui.
WANNEER MOET U UW GAZON
BESPROEIEN ?
Als u ziet dat het gras begint te hangen,
begint te verkleuren of als platgetrapt gras zich niet binnen
enkele seconden herstelt, dan is het tijd om het gazon te
besproeien. Dat doet u best ’s morgens vroeg zodat het water
diep in de grond kan trekken zonder dat het verdampt onder
invloed van de warmte en het zonnelicht.
HOE MOET U UW GAZON BESPROEIEN ?
De beste manier om uw gazon te besproeien, bestaat erin het
effect van een zachte, malse regenbui te imiteren, waarbij u
ervoor zorgt dat er overal op uw gazon ongeveer 2,5 cm water
terechtkomt.
HOE MOET U UW GAZON
BEMESTEN ?
Uw gazon bemesten doet u best met een
meststof die zijn voedende elementen
heel gelijkmatig en gespreid in de tijd
afgeeft. Men mag ook niet ver geten dat
overbemesting schadelijk kan zijn voor
uw gazon. Bij voorkeur brengt u de
bemesting aan in de lente, zodat de werk -
zame stoffen in uw gazon kunnen vri-
jkomen tijdens de zomer maanden.
UW GAZON BELUCHTEN
Uw gazon belucht u best tijdens de lentemaanden. Door rot-
tende of verdroogde bladeren en aardkluiten van uw gazon te
verwijderen, verhoogt u de snelheid waarmee gemaaid gras
door de natuur afgebroken wordt. Het gras zal beter groeien,
de wortel onderaan het gras wordt groter en nestelt zich ste-
viger in de grond omdat deze geopend wordt en omdat er een
grotere penetratie mogelijk is van water, lucht en meststoffen.
TP 611-2136-03-UV-SMA
OP WELKE MAAIHOOGTE DIENT MEN
TE MAAIEN ?
Als u het gras te kort maait, leidt dit vaak tot een gazon
met zwakke en dunne grasplanten die slechts weinig of
geen weerstand kunnen bieden tegen droogte en
ongedierte.
Als u het gras wat laat groeien, kan het nl. beter weer-
stand bieden tegen de warmte en het zonnelicht en is
het in staat het opgenomen vocht beter te bewaren.
M.a.w. gras dat u wat laat groeien is beter beschermd
tegen allerlei omgevingsfactoren.
Als u per maaibeurt te lange stukken van de grassprieten
maait, wordt het groeiproces van de planten op nogal
botte wijze afgebroken, wat kan leiden tot een algemene
verzwakking van de grasplanten. Daarom deze
vuistregel: maai nooit meer dan 1/3 van de hoogte
van het gras en nooit meer dan 2,5 cm per keer.
Optimale maai-
hoogte op min-
der dan 1/3 van
de top
Maaihoogte te
dicht bij de grond:
kale plekken
worden zichtbaar
Maai op min-
der dan
1/3
Eerst tot
hier maaien
Bij hoog gras moet u in verschillende, opeenvol-
gende stappen maaien
Voor gras dat bijzonder lang geworden is, stelt u de maaihoogte
eerst in op de maximale hoogte. Vervolgens stelt u de maaihoogte
in op de gewenste hoogte en maait u het gras een tweede of zelfs
een derde keer.
Bedek het grastapijt niet onder een dikke laag gemaaid gras.
Gebruik liever een grasopvangsysteem of overweeg de aanleg
van een composthoop.
Daarna
tot hier
maaien
22
Informatie over het maaien en onderhouden van uw gazon
WANNEER EN HOE VAAK DIENT MEN HET
GAZON TE MAAIEN ?
Het resultaat dat u behaalt bij het maaien wordt in grote mate
bepaald door het tijdstip van de dag waarop u maait en de toes-
tand van het gras in het algemeen. Het beste resultaat krijgt u als
u deze richtlijnen in acht neemt:
Maai het gras bij voorkeur wanneer het tussen 7,5 en 10 cm
hoog is.
Zorg ervoor dat de messen vlijmscherp zijn. Gemaaid gras
van 2,5 cm of korter wordt sneller door de natuur afgebroken
dan langere stukken. Vlijmscherpe messen dragen bij tot een
heel propere en efficiënte maaiwijze zonder afgescheurde of
afgeschaafde randen. Deze zouden anders de overgebleven
grassprieten kunnen beschadigen.
Maai het gras wanneer het koel en droog is. Ideaal is
meestal de late namiddag of de vooravond.
Maai geen gras nadat het geregend heeft en zelfs niet na
stevige dauw. Breng ook nooit mulching aan als het gras
nog nat is (nat gras klit makkelijk samen en geeft geen
goed resultaat).
Opmerking: geef altijd volgas bij het maaien.
TOERENTAL VAN DE MOTOR EN SNELHEID
VAN DE MAAIER
Geef bij het maaien altijd volgas. Als u het toerental van de motor
hoort dalen, wil dat zeggen dat u te snel vooruitgaat. Door de
snelheid van de maaier wat te verminderen, verhoogt u de effi-
ciëntie van de maaimessen en kunnen ook vaak voorkomende
maaiproblemen worden vermeden.
Pas de snelheid van de maaier ALTIJD aan de dikte en de
hoogte van het te maaien gazon aan (3de versnelling of lager
voor modellen met manuele versnellingsbak).
WELKE MAAIHOOGTE TE KIEZEN BIJ HET VERSPREIDEN
VAN GEMAAID GRAS
Maai het gras wanneer het tussen 7,5 en 10 cm hoog is. Maai het
gras zeker niet korter dan 5 tot 6,5 cm boven de grond. Maai per
keer ook niet meer dan 2,5 cm van het gras af.
23
EEN MULCHMAAIER GEBRUIKEN
EEN MULCHMAAIER GEBRUIKEN
(102 cm modellen)
Voordelen van goed mulchen
Een mulchmaaier zorgt ervoor dat grassnippers in zo klein
mogelijke deeltjes versnipperd en vervolgens over het
gazon verspreid worden. Deze kleine grassnippers kunnen
dan heel snel worden omgezet in een voedzaam bijproduct
voor uw gazon. Onder ideale omstandigheden zult u op uw
gazon haast geen overblijvende grassnippers meer
aantreffen.
Beperkingen van mulchmaaiers
Mulchmaaiers functioneren niet naar behoren als het gras
nat of te hoog is. Nog meer dan bij een gewone maaier het
geval is, vraagt een mulchmaaier om droog gras waarvan
niet meer dan 1/3 van de hoogte wordt afgemaaid.
Voor hoog of nat gras en snelgroeiend gras is het beter het
afgemaaide gras gewoon te verspreiden over het gazon
(uitvoer langs de zijkant). Gebruik de maaier bij de eerste
twee of drie maaibeurten in de lente ook nog niet als
mulchmaaier.
Aangepaste rijsnelheid en motortoerental
Geef volgas om de maaibladen zo snel mogelijk te laten
draaien en rij traag heen en weer zodat de grassnippers
heel fijn kunnen versnipperd worden. De rijsnelheid tijdens
het mulchen moet onder gelijke omstandigheden ongeveer
de helft bedragen van de rijsnelheid tijdens het verspreiden
(uitvoer langs de zijkant). Aangezien voor het mulchen meer
pk vereist is dan voor het verspreiden van grassnippers, is
het voor een goed resultaat bij het mulchen uitermate
belangrijk dat een lage rijsnelheid gekozen wordt.
Juiste maaihoogte
Als te grote delen van de grasplantjes ineens worden
afgemaaid, heeft dit een nadelige invloed op de groei van
het gras aangezien de structuur van de grasplantjes
gevoelig wordt verzwakt. Een goede regel om te onthouden,
is de 1/3-regel: maai nooit meer dan 1/3 van de hoogte van
het gras af en nooit meer dan 2,5 cm per keer.
Het beste resultaat bij het mulchen bekomt men als men
hooguit 1 tot 2 cm van het gras afmaait. Op deze wijze
blijven de grassnippers klein en kunnen ze vlug worden
verteerd door de bodem (veel vlugger dan bij grote
grassnippers het geval zou zijn). De ideale maaihoogte
hangt natuurlijk ook wel voor een stuk af van de tijd van het
jaar, van het klimaat, van de conditie waarin uw gazon
verkeert enz. Om een ideaal maairesultaat te bekomen, is
het dus aangewezen om zelf ook wat te experimenteren
met de keuze van rijsnelheid en maaihoogte. Begin met een
hoge maaihoogte en ga pas daarna over naar een wat
lagere instelling, afhankelijk van de omstandigheden en uw
eigen voorkeur. De beste resultaten krijgt u als u kruisgewijs
maait.
De zijdelingse deflector gebruiken
Als u terugkeert uit vakantie en/of als het gras fel gegroeid
is, moet u niet op de gebruikelijke manier proberen te
mulchen. Gebruik de zijdelingse uitvoer van uw maaier die
speciaal daarvoor voorzien is en verspreid de grassnippers
gewoon over uw gazon.
Geef altijd volgas. Rij met een aangepaste snelheid,
afhankelijk van de hoogte en de dikte van het te maaien
gras. Als u de motor hoort vertragen, maait u te snel en
moet u een lagere rijsnelheid kiezen. Maai het gras als het
tussen 7,5 en 13 cm lang is. Maai nooit meer dan 2,5 cm
per keer af.
Gebruik het maaidek niet zonder de zijdelingse deflector of
de mulcher.
1. Til de afdekkap van de mulcher op (B, Figuur 5).
2. Plaats de zijdelingse deflector (A) onder de afdekkap
van de mulcher. De zijdelingse deflector kan aan de
bevestigingsstang van de mulcher gehangen worden.
Hij wordt op zijn plaats gehouden door de afdekkap van
de mulcher.
3. Laat de afdekkap van de mulcher los.
Figuur 5. De zijdelingse deflector plaatsen
A. Zijdelingse deflector
B. Kap van de mulcher
A
B
WAARSCHUWING
Gebruik het maaidek niet zonder de zijdelingse
deflector of de mulcher.
24
25
Periodiek
onderhoud
ONDERHOUDSSCHEMA EN VOORSCHRIFTEN
Het gewone, periodieke onderhoud van uw trekker en maaier gebeurt best volgens volgend schema. Gebruik de
gebruiksmeter om de bedrijfstijd te bepalen.
**** De oorspronkelijke motorolie vervangen na de inrijperiode. Zie de handleiding van de motorleverancier.
**** Vaker bij warme (hete) of stoffige weersomstandigheden (meer dan 30°C).
****Voer onderhoud uit na de eerste 50 bedrijfsuren en vervolgens elke 250 bedrijfsuren.
****Voer onderhoud uit na de eerste 25 bedrijfsuren en vervolgens elke 250 bedrijfsuren.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
Het veiligheidsvergrendelsysteem controleren l
De remwerking van de trekker controleren l
De remwerking van het maaidek controleren l l
ONDERHOUDSPUNTEN VAN DE TREKKER
De trekker/maaidek controleren op loszittende
onderdelen l
Controleer en reinig de radiator (indien van toepassing)** l l
Controleer en reinig de oliekoeler
(indien van toepassing)** l
Controleer en reinig de koelvinnen
(indien van toepassing) l
De PTO-koppeling controleren/regelen l
Zorg voor een goede smering van de trekker
en de maaier** l
De achterwielassen smeren
De batterij en batterijkabels schoonmaken l
De bandenspanning controleren l
Reinig het maaidek en controleer/vervang de
maaibladen** l
Voer onderhoud aan de transmissie uit
(verschilt per model) ***l
Vervang het filter van het hydraulische systeem
(indien van toepassing) **l
ONDERHOUDSPUNTEN VAN DE MOTOR
Het oliepeil van de motor controleren l
De luchtfilter van de motor controleren/vervangen
De motorolie en filter vervangen*
De ontstekingsbougies controleren
De brandstoffilter controleren/vervangen
Voor elke
ingebruikname
Elke 5 uur
Elke 25 uur Elke 100 uur Elke 250 uur Lente en herfst
Voor elke
ingebruikname
Elke 5 uur
Elke 25 uur Elke 100 uur Elke 250 uur Lente en herfst
Deze procedures en hun onderhoudsintervallen kunt u vinden in de
handleiding van de motorleverancier. Raadpleeg altijd de handleiding
van de motorleverancier voor informatie over de motor.
Voor elke
ingebruikname
Elke 5 uur
Elke 25 uur Elke 100 uur Elke 250 uur Lente en herfst
Jaarlijks
26
Periodiek onderhoud
HET VEILIGHEIDSVERGRENDELSYSTEEM
CONTROLEREN
Onderhoudsinterval : telkens in de lente en de herfst
Controleer of het veiligheidsvergrendelsysteem correct
functioneert door de testsop pagina 12 van deze
handleiding uit te voeren. Neem contact op met uw
geautoriseerd verdeler als een test niet het gewenste
resultaat oplevert.
DE REMWERKING VAN HET MAAIDEK
CONTROLEREN
Onderhoudsinterval : elke 100 uur of in de lente en de
herfst
Als de PTO uitgeschakeld wordt, moeten de maaibladen en
de aandrijfriem van het maaidek binnen de 5 seconden
volledig stilvallen.
1. Start de motor terwijl de trekker in neutraal staat, de
PTO uitgeschakeld is en de berijder zich in de
berijdersstoel bevindt.
2. Kijk over de linker voetsteun naar de aandrijfriem.
Schakel de PTO-koppeling in en wacht een aantal
seconden. Schakel de PTO-koppeling uit en houdt de
tijd bij die de aandrijfriem nodig heeft om te stoppen.
3. Als de aandrijfriem niet binnen vijf seconden stilstaat,
stel dan de koppeling in of neem contact op met uw
verdeler.
DE BANDENSPANNING CONTROLEREN
Onderhoudsinterval : elke 25 uur
De bandenspanning moet op regelmatige tijdstippen
worden gecontroleerd en op de waarden in de tabel
gehouden worden. Noteer dat deze waarden lichtjes
kunnen afwijken van de maximale bandenspanning die
opgegeven staat op de zijkant van de banden. De waarden
in de tabel zijn echter ideale waarden, geoptimaliseerd om
de beste tractie en de beste maaikwaliteit te bereiken en om
de langste levensduur van de banden te garanderen.
INSTELLINGSCONTROLE VAN DE PTO-
KOPPELING
Onderhoudsinterval : na 250 uur en vervolgens
elke 250 uur
Controleer na iedere 250 uur bedrijf de bijstelling van de
koppeling van de aftakas. Voer ook de volgende procedure
uit als de koppeling gaat glijden of niet inklinkt of als een
nieuwe koppeling werd geïnstalleerd.
Controleer en stel de koppeling in met behulp van de
procedure zoals die staat beschreven in het deel
“Regelingen” van deze handleiding.
MOTORONDERHOUD
Raadpleeg de handleiding van de motorleverancier voor
alle motor-onderhoudsprocedures en aanbevelingen.
Figuur 16. De Druk van de band
Size PSI bar
22 x 10.0-8 6-8 ,41-,55
15 x 6.00-6 12-15 ,68-,82
27
Periodiek onderhoud
DE BATTERIJ ONDERHOUDEN
De batterij en batterijkabels schoonmaken
Onderhoudsinterval : elke 100 uur
1. Ontkoppel de batterijkabels te beginnen met de
negatieve kabel (A, Figuur 17).
2. Verwijder de batterijhouder (C) en de batterij.
3. Maak het vak waarin de batterij rust schoon met een
oplossing van soda en water.
4. Veeg de polen van de batterij en de uiteinden van de
batterijkabels goed schoon met een staalborstel tot ze
glanzen en gebruik daarvoor een schoonmaakproduct
dat speciaal voor batterijpolen is ontwikkeld.
5. Plaats de batterij terug en maak ze vast met de
batterijhouder (C).
6. Koppel de batterijkabels opnieuw aan, te beginnen met
de positieve kabel (B).
7. Bedek de uiteinden van de batterijkabels en de polen
van de batterij met een laagje vaseline of niet-geleidend
smeervet.
WAARSCHUWING
Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet u de
negatieve batterijkabel als EERSTE loskoppelen en
als LAATSTE terug aankoppelen. Doet u dat niet, dan
bestaat de kans op een kortsluiting tussen een stuk
gereedschap waarmee u aan het werken bent en de
positieve pool.
Figuur 17. Batterij
A. Negatieve kabel
B. Positieve kabel en afdekking
C. Rubberen batterijhouder
A
C
B
DE ACHTERWIELASSEN SMEREN
Onderhoudsinterval : jaarlijks
Het verdient aanbeveling de achterwielen jaarlijks te
verwijderen en de wielassen te smeren. Zo voorkomt u het
vastlopen van de wielen en vergemakkelijkt u latere
onderhoudswerkzaamheden of nazicht.
1. Schakel het contact uit, schakel de PTO-koppeling uit,
schakel de parkeerrem in en blokkeer de voorwielen.
2. Gebruik een krik of een katrollensysteem om de trekker
achteraan in het midden van het chassis op te trekken of
omhoog te krikken totdat de achterwielen ongeveer 2 à
5 cm loskomen van de grond.
Opmerking : til of trek het achtereinde van de trekker om
veiligheidsredenen niet hoger op dan nodig.
3. Plaats steunen onder het achtereinde van de trekker.
Opmerking : de aseenheid van uw trekker kan enigszins
afwijken van de afgebeelde eenheid : het aantal
tussenringen wordt tijdens de assemblage per trekker
aangepast, zodat een kleine asspeling mogelijk is.
4. Verwijder de onderdelen waarmee het wiel aan de as is
bevestigd en smeer de as in met lithium-smeervet of een
ander middel waarmee vastlopen wordt voorkomen.
5. Monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde en laat
de machine op de grond zakken. Zorg ervoor dat de
spie zich in de spiebaan van de wielas bevindt
(A, Figuur 18).
Figuur 18. De achterwielassen
A. Spie
B. Stationaire tussenring / tussenring
C. Spacer
D. Wiel en wieldop
E. Afdekking voor de naafdop
F. Kleine tussenring
G. Afdekkingsring
H. Naafdop
I. Grote tussenring
28
Periodiek onderhoud
Figuur 20. Het stangenstelsel van de stuurinrichting smeren
Smeervet :
• verbinding met de stuurinrichting
• pedaal
• maaidekoverbrengingsmechanisme
• scharnierpunt van de transmissie
• achterwielassen (verwijder de wielen)
• Smeer de vooras waar hij in aanraking komt met
het frame.
Gebruik smeervetnippels indien aanwezig. Lithium-smeervet
voor auto’s wordt aanbevolen.
Olie :
• regeloverbrengingsmechanisme
• verbindingspunt voor de aanpassing van de
berijdersstoel
• verbinding met het remsysteem
• verbinding met de regeling voor de instelling van
de maaihoogte van het maaidek
• hendel van het handbediende hefsysteem
SMERING
Onderhoudsinterval : elke 25 uur
De trekker dient op alle plaatsen die zijn aangegeven in
Figuren 19 tot 23 te worden gesmeerd, alsook op volgende,
bijkomende punten. In het algemeen kan gesteld worden dat
alle bewegende metalen onderdelen die in contact komen met
andere onderdelen moeten worden ingesmeerd met olie. Zorg
er echter voor dat er nooit olie of smeervet op een aandrijfriem
of op de riemschijven terechtkomt. Vergeet ook niet dat u
verbindingsstukken, beslag en andere oppervlakken moet
schoonvegen zowel voor, als na de smeerbeurt.
Figuur 21. Smeerpunten maaidek
Figuur 22. Smeerpunten maaidek
Figuur 23. Smeerpunten maaidek
Figuur 19. De trekker smeren
29
Periodiek onderhoud
WAARSCHUWING
Voor uw eigen veiligheid: pak de maaibladen niet met
blote handen vast. Onvoorzichtige of onjuiste omgang
met de maaibladen kan tot ernstig lichamelijk letsel
leiden.
LOOSEN
Figuur 24. Het maaiblad verwijderen
Blok hout (10 x 10 cm)
LOSMAKEN
WAARSCHUWING
Voor uw persoonlijke veiligheid moeten de
bevestigings schroeven voor de snijbladen gemonteerd
worden met een borgring/6-hoekige sluitring en een
verende sluitring en vervolgens stevig moet worden
aangespannen. Span de bevestigingsschroeven aan
met 61 tot 75 Nm.
A
D
C
B
Figuur 26. Het maaiblad plaatsen - 97 cm en 112 cm
modellen
A. Houten steunblok (10 x 10 cm)
B. 6-hoekige sluitring
C. Verende sluitring
D. Bevestigingsschroef
VASTSCHROEVEN
DE MAAIBLADEN ONDERHOUDEN
Onderhoudsinterval: elke 100 uur of indien nodig
Opmerking: de maaibladen moeten loodrecht op elkaar
staan.
1. Verwijder het maaidek (zie “Het maaidek verwijderen”).
2. Zie Figuur 24. Om een maaiblad voor het slijpen te
demonteren, moet u een blok hout gebruiken om het
maaiblad tijdens het verwijderen van de bevestigings -
schroef vast te zetten.
3. 97 cm en 112 cm modellen: Verwijder de bevestigings -
schroef (D, Figuur 25), de verende sluitring (C), de
6-hoekige sluitring (B) en het maaiblad.
102 cm modellen: Verwijder de bevestigingsschroef (A,
Figuur 27), de verende sluitring (F), de tussenmoer (G),
de pen (E) en het maaiblad (D), maar laat de
bevestigings moer (C) zitten.
4. Slijp met een vijl het blad tot het weer een scherpe kant
heeft. Alle inkepingen en tanden in de meskant moeten
worden verwijderd. Als het blad ernstig beschadigd is,
dient het te worden vervangen.
5. Balanceer het maaiblad uit zoals aangegeven in Figuur 25.
Hang het maaiblad met het gat in het midden op aan
een spijker die u vooraf met wat olie hebt ingestreken.
Een goed uitgebalanceerd maaiblad dient horizontaal te
blijven hangen.
6. Plaats het maaiblad (Figuren 26) terug met de uiteinden
naar het maaidek gekeerd zoals aangegeven in de
illustratie. Steek de pen (E) terug op haar plaats.
7. 97 cm en 112 cm modellen: Plaats de 6-hoekige
sluitring (B, Figuur 26), de verende sluitring (C) en de
bevestigingsschroef (D) terug op hun plaats. Trek de
bevestigingsschroef (D) aan tot 61 à 75 Nm en gebruik
een blok hout (A) om te voorkomen dat de maaibladen
gaan rondtollen terwijl u ze vastdraait.
102 cm modellen: Zorg ervoor dat de maaibladen zich
loodrecht op elkaar bevinden zoals getoond in Figuur
27. Is dat niet het geval dan moet u de maaibladen
uitlijnen. Hoe u dat moet doen, wordt verderop in deze
handleiding uiteengezet. Plaats de tussenmoer (G), de
verende sluitring (F) en de bevestigingsschroef (D) terug
op hun plaats. Trek de bevestigingsschroef (D) aan tot
61 à 75 Nm en gebruik een blok hout (A) om te
voorkomen dat de maaibladen gaan rondtollen terwijl u
ze vastdraait.
Figuur 25. Het maaiblad uitlijnen
Werkbank
Spijker
30
Periodiek onderhoud
DE UITLIJNING VAN DE MAAIBLADEN
CONTROLEREN - 102 cm modellen
Onderhoudsinterval: jaarlijks
1. Zet de PTO uit, activeer de parkeerrem, leg de motor stil
en haal de sleutel uit het contact. Verwijder het maaidek
(zie “Het maaidek verwijderen”).
2. Draai het maaidek om en controleer de stand van de
maaibladen. De maaibladen moeten loodrecht op elkaar
staan zoals getoond in Figuur 28. Is dat niet het geval,
ga dan verder met stap 3.
3. Gebruik een blok hout (B, Figuur 24) om te voorkomen
dat het maaiblad gaat tollen als u de bevestigings -
schroef (A) losmaakt.
4. Verwijder de bevestigingsschroef (A, Figuur 27), de
verende sluitring (F) en de tussenmoer (G).
5. Verwijder de pen (E, Figuur 27). Draai het maaiblad (D)
met de hand verder tot de maaibladen loodrecht op
elkaar staan zoals getoond in Figuur 28. Het is mogelijk
dat u de bevestigingsmoer (C) moet verwijderen om de
opening van het maaiblad en de opening van de
bevestigingsmoer te kunnen aligneren.
6. Plaats de pen (E), de tussenmoer (G), de verende
sluitring (F) en de bevestigingsschroef (A) terug op hun
plaats. Trek de bevestigingsschroef (A) aan tot 61 à 75
Nm en gebruik een blok hout (B) om te voorkomen dat
de maaibladen gaan rondtollen terwijl u ze vastdraait.
Figuur 28. De uitlijning van de maaibladen controleren
Figuur 27. Het maaiblad terugplaatsen
A. Bevestigingsschroef
B. Blok hout (10 x 10 cm)
C. Bevestigingsmoer
D. Maaiblad
E. Pen
F. Verende sluitring
G. Tussenmoer
A
B
C
D E
G
F
A
Figuur 29. Plaats van het transmissie-
identificatieplaatje
TUFF TORQ K61
1001010101010010101
ONDERHOUD VAN DE TRANSMISSIE
Onderhoud van het K57-model
Het K57-model is een afgesloten eenheid en vereist geen
periodiek onderhoud. De transmissie moet misschien
worden ontlucht als ze bijzonder veel lawaai maakt of als ze
onvoldoende aandrijfkracht heeft. Zie DE TRANSMISSIE
ONTLUCHTEN in het deel “Problemen oplossen,
regelingen en nazicht”.
BEPALEN VAN DE TRANSMISSIE
De verschillende onderhoudsprocedures in deze
handleiding worden bepaald door het transmissietype en
verschillen per type. Om vast te stellen met welke
transmissie uw trekker is uitgerust, controleert u het
identificatieplaatje dat bevestigd is aan de as van de
transmissie (Figuur 29) of u raadpleegt het onderdelenboek
van uw trekker.
Zorg ervoor dat er geen vuil, stofdeeltjes of
water in de expansiekamer van de transmissie
terechtkomen. Zelfs kleine hoeveelheden
kunnen de transmissie beschadigen.
Identificatieplaatje
Periodiek onderhoud
31
32
Problemen oplossen,
regelingen en nazicht
PROBLEMEN OPLOSSEN
Alhoewel een gewoon periodiek onderhoud de levensduur
van uw machine ongetwijfeld zal verlengen, zullen er bij
langdurig of constant gebruik toch specifieke onderhouds -
werkzaamheden noodzakelijk blijken te zijn om een optimale
werking van uw machine te blijven garanderen.
In wat volgt, vindt u eerst en vooral een lijst van de vaakst
voorkomende problemen, hun oorzaken en wat u kunt doen
om deze problemen te verhelpen.
In de daaropvolgende bladzijden vindt u meer technische
uitleg en richtlijnen in verband met de voorgestelde
werkzaamheden en dat voor het geval u deze regelingen en
herstellingen zelf wenst uit te voeren, maar uiteraard kunt u
ook bij uw geautoriseerd verdeler terecht.
PROBLEMEN MET DE TREKKER OPLOSSEN
SYMPTOOM PROBLEEM OPLOSSING
WAARSCHUWING
Denk aan uw eigen veiligheid en verricht geen
onderhoudswerkzaamheden aan de trekker of de
maaier als de motor nog loopt of als de parkeerrem
niet is ingeschakeld. Als u deze richtlijnen negeert,
riskeert u zware verwondingen.
Verwijder, vooraleer u met de onderhouds -
werkzaamheden begint, altijd eerst de contactsleutel,
koppel de stroomverdeler los en hou hem bij de
ontstekingsbougie vandaan om te vermijden dat de
motor per ongeluk zou aanslaan.
1. Rempedaal niet volledig ingedrukt.
2. Elektrische PTO-koppeling staat in de stand
“aan”.
3. Snelheidsregelaar ingeschakeld.
4. Geen brandstof meer.
5. Motor verzopen.
6. Automatische zekering gesprongen.
7. Polen van de batterij zijn vuil.
8. Batterij leeg of stuk.
9. Vals contact in bedrading.
10. Defect aan de solenoïde of de startmotor.
11. Veiligheidsvergrendeling werkt niet naar behoren.
12. Probleem met de ontstekingsbougie(s) : vuil,
slecht contact of stuk.
13. Water in de brandstof.
14. Brandstof is oud of verschaald.
Motor is moeilijk te starten
of loopt niet goed.
1. Te rijke brandstofmengeling.
2. Probleem met de ontstekingsbougie(s) : vuil,
slecht contact of stuk.
Motor wil niet aanslaan of
starten.
Kloppende motor.
1. Druk het rempedaal volledig in.
2. Zet in de stand “uit”.
3. Zet de hendel in de neutrale stand.
4. Als de motor warm is, laat hem afkoelen en vul
brandstof bij.
5. Schakel de smoorklep uit.
6. Wacht een minuut op de automatische heractivering.
Vervang de zekering mocht ze stuk zijn.
7. Zie het deel “De batterij onderhouden”.
8. Herlaad of vervang de batterij.
9. Onderzoek de bedrading en kijk of er nergens
draden losgekomen zijn. Koppel ze desnoods weer
aan. Vervang kapotte of beschadigde bedrading.
10. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
11. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
12. Maak de bougie(s) schoon, controleer het contact
en vervang ze desnoods. Zie de motorhandleiding.
13. Tap de brandstof af en vul de tank met nieuwe
brandstof. Vervang het brandstoffilter.
14. Tap de brandstof af en vul de tank met nieuwe
brandstof. Vervang het brandstoffilter.
1. Maak luchtfilter schoon. Controleer de regeling van
de smoorklep.
2. Maak de bougie(s) schoon, controleer het contact
en vervang ze desnoods. Zie de motorhandleiding.
1. Laag oliepeil.
2. Motor gebruikt verkeerde soort/kwaliteit olie.
1. Controleer oliepeil en voeg desnoods olie toe.
2. Zie de motorhandleiding.
Overdadig olieverbruik. 1. Motor raakt oververhit.
2. Verkeerde oliedruk.
3. Teveel olie in oliecarter.
1. Reinig de koelribben van de motor, het ventilator -
rooster en de luchtinlaat. Maak het radiatorrooster
schoon.
2. Zie de motorhandleiding.
3. Voer het teveel aan olie af.
Uitlaat is zwart. 1. Vuile luchtfilter.
2. Smoorklep dicht.
1. Vervang de luchtfilter. Zie de motorhandleiding.
2. Open de smoorklep.
Motor loopt, maar trekker
wil niet rijden.
1. Pedalen voor de regeling van de rijsnelheid niet
ingedrukt.
2. Vrijstelhendel van transmissie staat in positie
“manueel duwen”.
3. Aandrijfriem is stuk.
4. Aandrijfriem slipt door.
5. Parkeerrem staat aan.
1. Druk de pedalen in.
2. Zet hendel in normale positie om te rijden.
3. Zie het deel “De aandrijfriem van de trekker
vervangen”.
4. Zie “Aandrijfriem van trekker slipt door” verderop.
5. Zet parkeerrem uit.
33
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Problemen met de trekker oplossen, vervolg
PROBLEMEN MET HET MAAIDEK OPLOSSEN
SYMPTOOM PROBLEEM OPLOSSING
Aandrijfriem van trekker
slipt door.
1. Koppeling/rem is niet goed afgesteld.
2. Olie of smeervet op riemschijven of riem.
3. Aandrijfriem uitgerokken of versleten.
4. Tussengeschakelde riemschijf van beweegbare
arm zit vast in ontkoppelde positie.
1. Zie het deel “Regelingen”.
2. Maak riemschijven of riem schoon.
3. Vervang door een nieuwe riem.
4. Verwijder de tussengeschakelde riemschijf en het
bevestigingsmechanisme, maak alles goed schoon
en breng een smeermiddel aan.
Rem houdt niet. 1. Rem is niet goed afgesteld.
2. Rem binnenin versleten.
1. Zie het deel “De rem regelen”.
2. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler.
Trekker is moeilijk te
besturen of gedraagt zich
slecht.
1. Verbinding van/met stuurmechanisme zit los.
2. Onjuiste bandenspanning.
3. Lagers staan droog.
1. Controleer verbinding en zet ze vast. Zie het deel
“Het stuurmechanisme regelen”.
2. Controleer de spanning en los het probleem op.
3. Smeer de assen. Zie “De trekker smeren”.
Maaier maait niet gelijk. 1. Maaier staat niet waterpas.
2. Bandenspanning niet (bij elke band) correct.
1. Zie het deel “Het maaidek regelen”.
2. Zie het deel “Periodiek onderhoud”.
Maairesultaat ziet er ruig
en grof uit.
1. Motorsnelheid te laag.
2. Snelheid van de trekker te hoog.
3. Maaibladen zijn bot geworden.
4. Aandrijfriem van de maaier draait door omwille
van slijtage of contact met olie.
5. Controleer de regeling van de elektrische PTO-
koppeling.
6. Maaibladen zitten niet op de juiste wijze vast aan
de cylinders.
1. Geef volgas.
2. Vertraag.
3. Vervang de maaibladen. Zie het deel “De
maaibladen onderhouden”.
4. Reinig of vervang de aandrijfriem al naargelang het
geval.
5. Zie het deel “Regelingen”.
6. Zie het deel “De maaibladen onderhouden”.
Motor blokkeert bij het
maaien vrij vlug.
1. Motorsnelheid ligt te laag.
2. Snelheid van de trekker te hoog.
3. Carburator niet goed geregeld.
4. Maaihoogte te laag ingesteld.
5. Maaisel blijft in afvoerkoker steken.
6. Motor niet op bedrijfstemperatuur.
7. De maaier wordt gestart in hoog gras.
1. Geef volgas.
2. Vertraag.
3. Zie de motorhandleiding.
4. Stel de maaihoogte bij de eerste maaibeurt van
zeer hoog/lang gras in op de hoogste stand.
5. Maai met de grasuitvoer naar het reeds gemaaide
gedeelte gericht.
6. Laat de motor een aantal minuten warmdraaien.
7. Start de maaier in een gemaaid gedeelte.
Zeer sterke
maaiervibraties.
1. Bevestigingsschroeven van de maaibladen zijn
losgekomen.
2. Maaibladen, cylinders of riemschijven zijn
verbogen.
3. Maaibladen zijn niet waterpas.
4. Aandrijfriem niet juist bevestigd.
1. Draai de schroeven vast tot 61 à 75 Nm.
2. Controleer en vervang ze desnoods.
3. Vervang de maaibladen. Zie het deel “De
maaibladen onderhouden”.
4. Bevestig riem opnieuw en op de juiste wijze.
Aandrijfriem verslijt of
gaat snel stuk.
1. Verbogen of ruwe riemschijven.
2. Verkeerde aandrijfriem in gebruik.
1. Herstal of vervang de riemschijven.
2. Vervang riem door juiste aandrijfriem.
Aandrijfriem van de maaier
draait door of draait
helemaal niet.
1. Veer van de riemschijf van het tussengeschakeld
tandwiel stuk of niet correct bevestigd.
2. Blokkeerpal verschoven.
3. Aandrijfriem van de maaier stuk.
4. PTO-koppeling is ontregeld.
1. Herstel of vervang al naargelang het geval.
2. Controleer de blokkeerpal.
3. Vervang de aandrijfriem.
4. Controleer de instelling van de PTO-koppeling.
34
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Figuur 30. De positie van de berijdersstoel instellen
A. Instelhendel voor de stoelpositie
B. Carrosseriebout, tussenstuk, tussenring en moer
C. Stoelveer
DE BATTERIJ OPLADEN
Een uitgeputte batterij, of een die te zwak is om de motor te
starten, kan het gevolg zijn van een storing in het
laadsysteem of een ander elektrisch onderdeel. Als u twijfelt
aan de oorzaak van het probleem, neem dan contact op
met uw verdeler. Als u de batterij moet vervangen, volg dan
de stappen in “De batterij en batterijkabels schoonmaken” in
“Periodiek onderhoud”.
Om de batterij te laden, volgt u de aanwijzingen van de
fabrikant van de batterijlader alsmede alle waarschuwingen
in het gedeelten over de veiligheidsrichtlijnen in dit boek.
Laad de batterij tot deze volledig geladen is (tot de
soortelijke massa van de elektrolyt 1,250 of hoger is en de
elektrolyttemperatuur ten minste 15,5 C is). Laad niet op
met meer dan 10 A.
A
C
B
WAARSCHUWING
Zorg ervoor, dat er zich geen open vuur en vonken in
de buurt van de batterij bevinden ; de uit de batterij
ontsnappende walmen zijn uiterst ontplofbaar. Zorg
voor een goede ventilatie tijdens het laden van de
batterij.
DE POSITIE VAN DE BERIJDERSSTOEL
REGELEN
Instelling van de stand
De stand van de berijdersstoel kan in drie verschillende
standen worden versteld. Om de stoel te verstellen, moet u de
carrosseriebouten, tussenstuken, tussenringen en moeren (B,
Figuur 30) uit het scharnier verwijderen en deze in de
gewenste gaten opnieuw monteren.
Schuifinstelling van de stoel
De berijdersstoel kan naar voren en naar achteren worden
geschoven. Duw tegen de hendel (A, Figuur 30), zet de
berijdersstoel in de gewenste positie en laat de hendel daarna
weer los zodat de berijdersstoel in de nieuwe positie wordt
vergrendeld.
Instelling van de stoelveren
De stoelveren (C, Figuur 47) kunnen worden versteld voor een
hardere of zachtere instelling. Kantel de berijdersstoel naar
voeren en schuif de veereenheid (C) naar voren voor een
zachtere instelling en naar achteren voor een hardere
instelling.
35
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
HET STUURWIEL REGELEN
Op de modellen zonder kantelbaar stuur, kan de hoogte van
het stuurwiel in een hoge of een lage stand worden
ingesteld.
1. Verwijder met een geschikte doorslag de ronde bout die
zich aan de onderzijde van het stuurwiel bevindt
(B, Figuur 31).
2. Trek het rubberen omhulsel omlaag tot de twee
openingen in de stuurkolom (A) zichtbaar worden.
3. Plaats het stuurwiel zodanig dat de opening in de
onderzijde van het stuurwiel zich precies over een van
de gewenste openingen in de stuurkolom bevindt en
steek de ronde bout opnieuw op zijn plaats.
Opmerking : de trekker wordt standaard geleverd met de
ronde bout in de onderste opening (fabrieksinstelling).
HET STUURMECHANISME REGELEN
Als de stuurinrichting teveel speling vertoont, dient ze te
worden bijgesteld.
1. Zie Figuur 32. Zoek de stuurmechanisme-eenheid aan
de onderzijde van de trekker. Draai de twee moeren los
en stel de beugel dusdanig in dat de tandwielen weer
goed in elkaar grijpen.
2. Span de moeren na het instellen aan met 49 tot 59 Nm.
DE REM REGELEN
1. Schakel de PTO-koppeling uit, stop de motor, blokkeer
de wielen, verwijder de contactsleutel en schakel de
parkeerrem in.
2. Verwijder het maaidek (zie “Het maaidek verwijderen”).
3. Localiseer de plaats van de remveer (A, Figuur 33) en
de regelmoer (B).
4. Bij een ingeschakelde parkeerrem meet u de lengte van
de samengeduwde remveer. In samengedrukte toestand
moet de remveer 6,4 cm lang zijn.
Als de lengte van de remveer zich niet binnen dit bereik
bevindt, draait u de regelmoer (B, Figuur 33) om de veer
samen te drukken of te ontspannen.
Als u een remprobleem hebt dat niet opgelost geraakt
door deze regeling uit te voeren, moet u contact
opnemen met uw dealer.
Figuur 32. Het stuurmechanisme regelen
Figuur 33. De remveer regelen
A. Remveer
B. Regelmoer
A
B
Moeren
Figuur 31. Stuurwielonderdelen
A. Stuurkolom
B. Ronde bout
C. Stuurwiel
B
A
C
De dikste
spaak wijst
naar de stoel
36
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
DE PTO-KOPPELING REGELEN
Controleer na iedere 250 uur bedrijf de bijstelling van de
koppeling van de aftakas. Voer ook de volgende procedure
uit als de koppeling gaat glijden of niet inklinkt of als een
nieuwe koppeling werd geïnstalleerd.
1. Trek de sleutel uit het contact en maak de bedrading
van de ontstekingsbougies los om te voorkomen dat
terwijl u de PTO-koppeling aan het regelen bent, de
motor per ongeluk zou aanslaan.
2. Zie Figuur 34. Noteer de plaats van de 3 regelopeningen
(A) in de zijkant van de remschijf, alsook de
regelmoeren (B).
3. Steek een voelmaat van 2,5 - 4 mm (C) door elke
opening en wel zo dat deze voelmaat zich – zoals
aangegeven op de illustratie – precies tussen de
voorzijde van de rotor en de voorzijde van de armatuur
bevindt (Figuur 35).
4. Draai om beurt aan elke regelmoer (B, Figuur 34) tot de
voorzijde van de rotor en het armatuur het voelmaat net
raken.
5. Controleer of er bij elke regelopening dezelfde spanning
aanwezig is als het voelmaat wordt ingebracht of
uitgehaald en voer de eventueel noodzakelijke
aanpassingen uit door de regelmoeren wat losser of
vaster te draaien.
Opmerking : het is mogelijk dat de opening tussen de rotor
en het armatuur niet meer dezelfde is als u de regeling
uitgevoerd hebt. Dat is evenwel een aanvaardbare afwijking
die te maken heeft met een foutentolerantie in de
afmetingen van de gebruikte onderdelen.
6. Controleer hoe lang het duurt voor de maaibladen
volledig tot stilstand komen. Als u de PTO-schakelaar uit
zet, moeten de maaibladen en de aandrijfriem van het
maaidek binnen 5 seconden volledig tot stilstand komen.
7. Voer de “De remwerking van het maaidek controleren”
uit in het deel “Onderhoud”. Als u de PTO-schakelaar uit
zet, moeten de maaibladen en de aandrijfriem van het
maaidek binnen 5 seconden volledig tot stilstand komen.
Figuur 34. De PTO-koppeling regelen
A. Opening (aantal 3, één weergegeven)
B. Regelmoer
A
B
B
B
A
B
C
Figuur 35. De PTO-koppeling regelen
A. Opening
B. Regelmoer
C. Voelmaat
WAARSCHUWING
Om zware ongelukken te vermijden, mag u deze
afstellingen en regelingen alleen maar uitvoeren als
de motor afstaat, als de contactsleutel uit het
contactslot gehaald is en als de trekker op een
horizontale ondergrond staat.
37
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
HET MAAIDEK REGELEN
WAARSCHUWING
Voordat u het maaidek controleert, schakelt u de PTO-
koppeling en motor uit, verwijdert u de sleutel en
wacht u tot alle bewegende onderdelen stilstaan.
VOORZICHTIG
Verwijder NIET de schotten van het maaidek. De schotten
helpen voorkomen dat gemaaid gras de lucht in wordt
geslingerd en de koelvinnen van de motor verstoppen.
Figuur 36. Verstelling van dieptemeterwiel via vaste beugel
A. Beugel van dieptemeterwiel D. Ringen
B. Borgmoerl E. Borstbout
C. Dieptemeterwiel
A
B
C
E
D
Dieptemeterwielen (selecteer modellen)
Afhankelijk van de gewenste maaihoogte kunnen de
dieptemeterwielen van het maaidek in twee verschillende
posities worden geplaatst. Voor een grote maaihoogte dient
u de dieptemeterwielen in de lage stand te plaatsen en voor
een kleine maaihoogte dient u ze in de hoge stand te
plaatsen. De regeling van de dieptemeterwielen gebeurt als
volgt :
Dieptemeterwielen met vaste beugel
1. Verwijder de borgmoer (B, Figuur 36), dieptemeterwiel
(C), ringen (D) en de borstbout (E). Verstel het
dieptemeterwiel tot op de gewenste hoogte.
2. Steek de borstbout (E) door de ringen (D), het
dieptemeterwiel (C) en de beugel van het
dieptemeterwiel (A). Borg met borgmoer (B). Herhaal
stappen 1 en 2 voor alle dieptemeterwielen.
Figure 37. Broadmoor Bijstellen van de
transporthoogte & het bodemvolgend maaidek
A. J-haak D. Hefarm van de tractor
B. Borgmoer E. Borgschijfje
C. Plaats de tap F. Aan
D
C
F
A
E
B
Bijstellen van de transporthoogte & het
bodemvolgend maaidek (selecteer modellen)
De transporthoogte en het bodemvolgend maaidek kun-
nen worden bijgesteld. Het hoger zetten van de tap (C,
Afbeelding 37) op de j-haak (A) stelt het maaidek in op
de hoogste “bodemvolgstand” en de laagste transport-
stand, als het dek is neergelaten. De tap lager op de j-
haak zetten geeft de hoogste transportstand en de laag-
ste “bodemvolgstand”, als het dek is neergelaten.
1. Draai de borgmoer los (B, Afbeelding 37).).
2. Verwijder de haarspeld (F) en het borgschijfje (E) van de
tap (C).
3. Verwijder de tap (C), j-haak (A) en borgmoer (B) van de
hefarm van de tractor (D)
4. Draai de tap (C) omhoog of omlaag om de hoogte in te
stellen.
5. Plaats de tap (C), j-haak (A) en borgmoer (B) in de
hefarm van de tractor (D). breng het borgschijfje (E) en
de haarspeld (F) aan. Draai de borgmoer vast (B).
38
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Het maaidek waterpas plaatsen
Als het maairesultaat ongelijk is, is het mogelijk dat u de
maaier moet nivelleren. Een ongelijk maairesultaat kan ook
te wijten zijn aan een verkeerde of ongelijke bandenspanning.
Controleer of de bandenspanning correct is in het onderdeel
“De bandenspanning controleren”.
IN DE BREEDTE WATERPAS PLAATSEN
1. Plaats de trekker, met de maaier geïnstalleerd, op een
stevige, horizontale ondergrond, zoals bv. een betonnen
vloer. Draai de voorwielen pal naar voren.
2. Controleer of de maaibladen verbogen zijn en vervang
ze desnoods.
3. Zet het maaidek op halve hoogte. Stel de buitenste
maaibladen dusdanig in dat ze naar beide zijkanten van
het maaidek wijzen.
4. Meet de onderlinge afstand tussen de tip van elk
maaiblad en de grond. Als er meer dan 3 mm verschil is
tussen beide kanten, ga dan verder met stap 5. Als het
verschil kleiner is, ga dan verder met stap 6.
Modellen met excentriekmoer
5. Zie Figuur 38. Schroef de buitenste moer (A) los. Draai
aan de excentriekmoer (B) om de linkerzijde van het
maaidek hoger of lager te plaatsen. Als het maaidek
waterpas staat, schroef dan de buitenste moer vast en
zorg ervoor dat de excentriekmoer niet meedraait.
Modellen met J-haak
5. Zie Figuur 39. Houd de J-haak (A) vast en verdraai de
borgmoer (B). Draai aan de borgmoer (B) om de
linkerzijde van het maaidek hoger of lager te plaatsen.
Opmerking : 112 cm en 127 cm maaidek – als u een
turbo-opvangsysteem gebruikt, brengt dan de kant waar
de uitvoer van het systeem zich bevindt 6 mm meer
omhoog dan normaal ter compensatie van het gewicht
van de turbo. Controleer het maairesultaat en pas de 6
mm compensatie zonodig aan voor een mooi, egaal
maairesultaat.
IN DE LENGTE WATERPAS STELLEN
6. Laat de uiteinden van de maaibladen naar voren en
naar achteren wijzen.
7. Meet de afstand van de bodem tot het voorste uiteinde
van het middelste snijblad en van de bodem tot de
achterste uiteinden van de linker- en rechtersnijbladen.
Het voorste uiteinde van het middelste snijblad moet
6 mm hoger zijn dan de achterste uiteinden van de
linker- en rechtersnijbladen. Is dit niet het geval ga dan
verder met stappen 8 - 9.
8. Om de voorzijde van het maaidek omhoog te brengen,
moet u de voorste moer (B) losdraaien en de achterste
moer (A, Figuur 40) tegen de houder aan draaien. Om
de voorzijde van het maaidek omlaag te brengen, moet
u de achterste moer (A) losdraaien zodat de houder
naar achteren schuift en de regelstang langer wordt.
9. Controleer nogmaals de onderlinge afstand tussen het
uiteinde van de maaibladen en de grond vooraleer u de
voorste moer (B) definitief tegen de houder vastdraait.
Figuur 40. De maaier in de lengte waterpas plaatsen
A. Achterste moer
B. Voorste moer
A B
Figuur 38. De maaier in de breedte waterpas plaatsen
Modellen met excentriekmoer
A. Buitenste moer
B. Excentrieke moer
A
B
Figuur 39. De maaier in de breedte waterpas plaatsen
Modellen met J-haak
A. J-haak
B. Borgmoer
A
B
39
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Figuur 41. Loop van de aandrijfriem van de maaier
A. Beweegbare arm
B. Riemschijf van de PTO-koppeling
C. Geleider van de tussengeschakelde riemschijf
(112 cm en 127 cm maaidek)
D. Aangedreven riemschijf
DE RIEM VAN HET MAAIDEK VERVANGEN
De 112 cm maaidek : vervanging van de PTO-riem
1. Parkeer de trekker op een hard en effen oppervlak,
zoals bv. een betonnen vloer. Schakel de PTO-
koppeling uit, zet de motor af en activeer de parkeerrem.
Trek de sleutel uit het contact. Verwijder het maaidek of
plaats deze in de laagste maaihoogte.
2. Duw de beweegbare arm (A, Figuur 41) weg om de
riemspanning te verlagen. Verwijder de riem van
riemschijf van de PTO-koppeling.
BELANGRIJK : Vooraleer u de riem losmaakt, noteert u best
de positie van alle geleiders t.o.v. de riem en de riemschijven.
3. Maak de moer en de afsluitmoer waarmee de geleider
van de tussengeschakelde riemschijf vastgemaakt is,
los (C, Figuur 41).
4. Zie Figuur 42. Schroef de drie kopbouten los waarmee
de linkerafdekkap van het maaidek vastgemaakt is (D).
5. Verwijder de oude riem en vervang deze door een
nieuwe. Zorg ervoor dat de riem in de groeven van de
riemschijf loopt.
6. Zie Figuur 41. Plaats de geleider van de tussen -
geschakelde riemschijf (C) in zijn oorspronkelijke positie
en zorg ervoor dat er weer 3 mm ruimte is tussen de
riemschijf en de geleider.
7. Zie Figuur 42. Plaats de linkerafdekkap (D) weer terug.
Bevestig zonodig het maaidek opnieuw.
8. Laat het maaidek gedurende 5 minuten zonder enige
belasting proefdraaien.
Figuur 42. Maaidek - 112 cm
A. Kopbout
B. Rechterafdekkap
C. Veer
D. Linkerafdekkap
FRONT
A
D
B
C
VOORZIJDE
PROBEER NIET DE AANDRIJFRIEMEN MET
ALLE KRACHT OVER DE RIEMSCHIJVEN
HEEN TE WRIKKEN OF TE WRINGEN ; de
kans bestaat dat ze stukgaan.
3 mm
opening
40
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
De aandrijfriem van het maaidek vervangen - Alle
modellen
Opmerking : zorg ervoor dat u uitsluitend originele
Simplicity-wisselstukken gebruikt.
1. Parkeer de trekker op een hard en effen oppervlak,
zoals bv. een betonnen vloer. Schakel de PTO-
koppeling uit, zet de motor af en activeer de parkeerrem.
Trek de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek van de trekker. Zie het onderdeel
“Het maaidek verwijderen” in het deel “Werking”.
112 CM MODELLEN
3. Verwijder de kopbouten waarmee de rechterafdekkap
(B, Figuur 43) van het maaidek is vastgemaakt.
Verwijder de drie kopbouten waarmee de linkerafdekkap
(D) van het maaidek is vastgemaakt.
ALLE MODELLEN
4. Trek met een tang of veertrekker de veer van de
tussengeschakelde riemschijf weg (C, Figuren 43 uit de
daarvoor voorziene plaats in het maaidek.
5. Schroef de kopbout los (A, Figuur 43) waarmee de
tussengeschakelde riemschijf vastgemaakt is. De riem
kan nu tussen de riemschijf en de naaf van de
tussengeschakelde riemschijf door worden geschoven.
6. Plaats een nieuwe riem zoals aangegeven in Figuur 44.
Zorg ervoor dat de V-kant van de riem goed in de groef
van de riemschijven (A) ligt en dat de platte achterkant
van de riem in contact komt met de tussengeschakelde
riemschijf (B).
7. Schroef de kopbout vast (A, Figuur 43).
8. Plaats de veer (C, Figuren 43) terug in de daarvoor
voorziene plaats in het maaidek.
9. Plaats de linker- en rechterafdekkappen weer terug
(B en D, Figuren 43).
10. Plaats het maaidek weer aan de trekker.
Figuur 65. Loop van de aandrijfriem van het maaidek -
Alle modellen
A. Aangedreven riemschijf (V-kant)
B. Tussengeschakelde riemschijf (platte kant)
A
A
A
B
Figuur 63. Maaidek - 112 cm en
A. Kopbout
B. Rechterafdekkap
C. Veer
D. Linkerafdekkap
VOORZIJDE
41
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
De 102 maaidek : vervanging van de PTO-riem
1. Parkeer de trekker met geïnstalleerd maaidek op een
harde, effen ondergrond, zoals bv. een betonnen vloer.
Schakel de PTO uit, activeer de parkeerrem, leg de
motor stil en haal de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek (zie “Het maaidek verwijderen”).
Verwijder de afdekkappen.
3. Kijk goed naar de plaats van de geleiders van de
tussengeschakelde riemschijf (E en F, Figuur 45). Maak
de kopbouten van de tussengeschakelde riemschijven
los en trek de riem van de tussengeschakelde
riemschijven weg (D en G).
4. Plaats de nieuwe riem (B) zoals aangegeven in de
illustratie. Als het maaidek weer geïnstalleerd wordt op
de trekker, zal de riem vanzelf rond de riemschijf van de
PTO-koppeling (A), rond de achterste tussen geschakelde
riemschijf (D), rond de aangedreven riemschijf van het
maaidek (C) en rond de v-vormige tussengeschakelde
riemschijf (G) draaien.
5. Plaats de geleiders van de tussengeschakelde
riemschijven (E en F) weer op hun plaats en maak
de kopbouten van de tussengeschakelde riemschijven
weer vast.
A
DE
F
G
C
B
Figuur 45. De PTO-riem vervangen
A. Riemschijf van de PTO-koppeling
B. PTO-riem
C. Aangedreven riemschijf van het maaidek
D. Achterste tussengeschakelde riemschijf
E. Geleider
F. Geleider
G. V-vormige tussengeschakelde riemschijf
42
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Figuur 47. De spanning op de aandrijfriem doen
verminderen
A. 3/8" palrad en hulpstuk
A
Figuur 48. De maaibladen uitlijnen
Figuur 46. Dek van een mulchmaaier
(met verwijderde afdekkappen)
A. Kopbout van een tussengeschakelde riemschijf
B. Verende tussengeschakelde riemschijf
C. Riem
D. Vierkante opening
De aandrijfriem van het maaidek vervangen - 102 cm
modellen
1. Parkeer de trekker met geïnstalleerd maaidek op een
harde, effen ondergrond, zoals bv. een betonnen vloer.
Schakel de PTO uit, activeer de parkeerrem, leg de
motor stil en haal de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek (zie “Het maaidek verwijderen”).
Verwijder de afdekkappen.
3. Maak de kopbout van de tussengeschakelde riemschijf
los (A, Figuur 46).
4. Gebruik een palrad (A, Figuur 47), steek het uiteinde van
het hulpstuk in de vierkante opening (D, Figuur 46) en
verplaats de tussengeschakelde riemschijf (B, Figuur 46)
om de spanning op de riem te verminderen (C).
5. Verwijder de riem (C).
6. Plaats een nieuwe riem (C) over de riemschijven zoals
getoond in de illustratie. Als u de tussengeschakelde
riemschijf loslaat (A), zorgt de veer ervoor dat de riem
automatisch weer opgespannen wordt.
7. Draai de kopbout van de tussengeschakelde riemschijf
(A) weer vast en plaats de afdekkappen terug op hun
plaats.
8. Ga na of de maaibladen wel loodrecht tegenover elkaar
staan (zie Figuur 48). Is dat niet het geval, dan moet u
de maaibladen uitlijnen. Zie daarvoor de procedure in
het onderdeel “Periodiek onderhoud”.
A
B
D
C
43
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Linkerzijde van het maaidek
3 mm
opening
3 mm
opening
3 mm
opening
De aandrijfriem van het 97 cm maaidek vervangen
Opmerking: zorg ervoor dat u uitsluitend Simplicity-
wisselstukken gebruikt. U vindt de vaakst voorkomende
referentienummers van wisselstukken op de achterzijde van
deze handleiding en op het bevestigingsplaatje onder de
motorkap.
Opmerking: als u een nieuwe riem wenst te plaatsen, is het
niet absoluut nodig dat het maaidek wordt verwijderd, maar
het maakt de toegang tot de riem en de riemschijven wel
een stuk gemakkelijker. Zie het onderdeel “Het maaidek
verwijderen” in het deel “Werking”.
Zie verder Figuur 49.
1. Parkeer de trekker op een hard en effen oppervlak,
zoals bv. een betonnen vloer. Schakel de PTO-
koppeling uit, zet de motor af en activeer de parkeerrem.
Trek de sleutel uit het contact.
2. Als u het maaidek niet hebt verwijderd, beweeg dan de
maaidekhendel naar beneden en stel het maaidek in op
de laagste maaihoogte.
3. Duw de beweegbare arm (A) weg om de riemspanning
te verminderen. Haal de riem van de PTO-riemschijf (B).
BELANGRIJK: Vooraleer u de riem losmaakt, noteert u
best de positie van alle geleiders t.o.v. de riem en de
riemschijven.
4. Maak de twee blokkeerhaken (C) en de geleider van de
tussengeschakelde riemschijf (D) los.
5. Verwijder de oude riem en vervang hem door een
nieuwe. Zorg ervoor dat de V-kant van de riem goed
in de groef van de riemschijven loopt en dat de platte
achterkant van de riem tegen de tussengeschakelde
riemschijf komt.
6. Plaats de blokkeerhaken (C) terug in hun originele
positie. Zorg ervoor dat er tussen de blokkeerhaken en
de riemschijven steeds 3 mm opening blijft.
7. Plaats de geleider van de tussengeschakelde riemschijf
(D) weer terug in zijn originele positie tegen de
beweegbare arm (A) aan, maar zorg er ook hier voor dat
er steeds 3 mm ruimte overblijft tussen de riemschijf en
de geleider.
8. Maak het maaidek desgevallend opnieuw vast aan de
trekker. Zie het deel “Werking”.
9. Laat het maaidek gedurende 5 minuten zonder enige
belasting proefdraaien.
Figuur 49. Loop van de aandrijfriem van de maaier –
97 cm modellen
A. Beweegbare arm
B. PTO-riemschijf
C. Blokkeerhaken
D. Geleider van de tussengeschakelde riemschijf
44
Technische
kenmerken
MOTOR
20 pk*
Merk Briggs & Stratton
Model Vanguard
PK 20 pk bij 3600 o/m
Zuigerverplaatsing 570 cm
3
Elektrisch circuit Alternator : 12 Volt, 16 Amp
Batterij : Startsterkte (bij koude start) : 340 Amp
Oliereservoir 1,4 l
CHASSIS
Brandstoftank 15,1 l
Bandenmaat
- Achterwielen 22 x 10,0-10
- Voorwielen 15 x 6,0-6
Bandenspanning
- Achterwielen 0,41-0,55 bar
- Voorwielen 0,8-1,0 bar
TRANSMISSIE
K57
Merk Tuff Torq K57 (hydrostatische)
Hydraulische vloeistof 10W-30 motorolie van hoge kwaliteit
Oliereservoir 2,0 l
Snelheden bij 3400 o/m Vooruit : 0 - 8,9 km/u
Achteruit : 0 - 5,6 km/u
Continu beschikbaar koppel 216 Nm
Toelaatbare trekstangbelasting 200 kg
Maximum asdruk 306 kg
AFMETINGEN
Totale lengte 190,5 cm
Totale breedte 99 cm
Hoogte
(gemeten tot bovenzijde stoel) 127 cm
- Trekker, De Broadmoor / 1600 / 2600-reeks
217 kg
- 102 cm maaidek 55 kg
OPMERKING : de technische kenmerken zijn correct op het ogenblik van het ter perse gaan. Veranderingen zijn mogelijk zonder
voorafgaand bericht.
De bruto vermogenklassering voor individuele benzine motormodellen is gelabeld conform SAE (Society of Automotive Engineers)
code J1940 (Vermogen Kleine Motoren & Procedure Koppelklassering) en het geclassificeerde vermogen is verkregen en
gecorrigeerd in overeenstemming met SAE J1995 (Revisie 2002-05). Koppelwaarden zijn verkregen bij 3060 t/min,
vermogenwaarden zijn verkregen bij 3600 t/min. Het werkelijk bruto motorvermogen zal lager zijn en wordt beïnvloed door onder
andere omgevingsbedrijfsomstandigheden en verschillen van motor tot motor. Vanwege de grote verscheidenheid aan machines
waarop motoren geplaatst zijn en de verscheidenheid aan omgevingsaspecten met betrekking tot het gebruik van de machine, kan
de benzinemotor mogelijk niet het opgegeven bruto vermogen leveren indien gebruikt in een bepaalde machine (werkelijk
“beschikbaar” of netto vermogen). Dit verschil wordt veroorzaakt door een allerlei factoren zoals, maar niet beperkt tot,
accessoires (luchtfilter, uitlaat, laden, koelen, carburateur, brandstofpomp, enz.), beperkingen van de toepassing,
bedrijfsomstandigheden (temperatuur, luchtvochtigheid, hoogte) en verschillen van motor tot motor. Vanwege beperkingen met
betrekking tot fabricage en capaciteit, kan Briggs & Stratton een motor met een hogere vermogenklassering leveren om de motor
van deze motorseries te vervangen.
45
Technische
kenmerken
HULPSTUKKEN EN ONDERHOUDSPRODUCTEN
Enkel met echte Simplicity-hulpstukken kan een jarenlange, zorgeloze werking gegarandeerd worden. Probeer geen
herstellingen of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren als u niet eerst alle nodige voorzorgsmaatregelen voor uw
veiligheid hebt getroffen en de nodige procedures gevolgd hebt. Voor hulp neemt u best contact op met uw geautoriseerd
verdeler.
De technische handleidingen kunnen worden gedownload van
www.simplicitymfg.com
www.snapper.com
www.AGCOLawn.com
Briggs & Stratton Power Products Group, L.L.C.
Copyright © 2008 Briggs & Stratton Corporation
Milwaukee, WI USA. All Rights Reserved
www.BRIGGSandSTRATTON.com
www.MasseyLawn.com
www.snapper.com
www.simplicitymfg.com
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50

Simplicity 1694453 Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor