Toro 48in Side Discharge Mower, 260 Series Lawn and Garden Tractors Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
Dutch (NL)
Form No. 3327-232
48 Maaimachine met zijafvoer
Werktuig voor 260 Serie Gazon- en Tuintractor
Modelnr. 78269—Serienr. 220000001 en hoger
2
Alle rechten voorbehouden
Gedrukt in de VS
2001 door The Toro Company
8111 Lyndale Avenue South
Bloomington, MN 55420-1196
Inhoud
Blz.
Inleiding 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hellingsdiagram 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheids- en instructiestickers 5. . . . . . . . . . . . .
Montage 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Losse onderdelen 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Grasgeleider monteren 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Achterste verbindingen en voorste
bevestigingspunten monteren 7. . . . . . . . . . . . . .
Maaidek monteren 8. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Transporthoogte van maaidek instellen 9. . . . . . . .
Maaidek horizontaal stellen 9. . . . . . . . . . . . . . . . .
Schuinstand van de maaimachine
(lengterichting) controleren 10. . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 10. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Zijafvoer 10. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bediening van de aftakas 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De werktuighefhendel bedienen 11. . . . . . . . . . . . . .
Werktuiglift bedienen 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hoogte-instelling 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Anti-scalpeerrollers afstellen 12. . . . . . . . . . . . . . . .
De maatwielen afstellen 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maaitips 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud 14. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen onderhoudsschema 14. . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de maaimessen 14. . . . . . . . . . . . . .
Smering 16. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de drijfriem van het maaimes 17. . .
Onderkant van de maaikast wassen 17. . . . . . . . . . .
Maaidek verwijderen 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Stalling 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Storingen, oorzaak en remedie 20. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inleiding
Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de
machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden.
De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen
letsel en schade te voorkomen. Hoewel Toro veilige
producten ontwerpt en fabriceert, blijft u verantwoordelijk
voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende
informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een
erkende Toro-dealer of met de klantenservice van Toro. U
dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer
van het product te vermelden. De locatie van het plaatje
met het modelnummer en het serienummer van het product
is aangegeven op Figuur 1.
1
m-1275
Figuur 1
1. Locatie van het modelnummer en het serienummer.
U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de
ruimte hieronder:
Modelnr.:
Serienr.:
In deze handleiding is een systeem gebruikt om mogelijke
gevaren aan te duiden en u te attenderen op bijzondere
aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk dodelijk) letsel van
u en anderen te voorkomen. De termen Gevaar,
Waarschuwing en Voorzichtig duiden de mate van het
risico aan. Ga als regel altijd voorzichtig te werk.
Gevaar duidt op een zeer gevaarlijke situatie die ernstig
lichamelijk letsel of de dood tot gevolg zal hebben wanneer
de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die ernstig
lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben
wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden
genomen.
Voorzichtig duidt op een gevaarlijke situatie die licht letsel
tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften
niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt
om u op belangrijke informatie te wijzen. Belangrijk
attendeert u op bijzondere technische informatie en
Opmerking: duidt algemene informatie aan die uw
bijzondere aandacht verdient.
3
Hellingsdiagram
BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK
(BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.)
LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN
VOORBEELD:
VERGELIJK HELLING
MET OMGEVOUWEN
RAND.
4
5
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheids- en instructiestickers zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden
zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.
93-7282
1. Zet de motor af en
verwijder het contact-
sleuteltje voordat u de
machine achterlaat
2. Lees de
Gebruikers-
handleiding
3. Wielhoogte
93-7316
1. De machine kan voorwerpen uitwerpen—Blijf op veilige
afstand.
2. Maaimachine kan voorwerpen uitwerpen—Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
3. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd—
Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
93-7317
1. De machine kan voorwerpen uitwerpen—Blijf op veilige
afstand.
2. Maaimachine kan voorwerpen uitwerpen—Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
3. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd—
Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
93-7325
1. Motor
6
Montage
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Losse onderdelen
Opmerking: Gebruik onderstaande lijst om te bepalen welke onderdelen worden gebruikt bij de montage.
OMSCHRIJVING HOEVEELHEID GEBRUIK
Grasgeleider
Veer
Ring, 1/2 inch
Borgpen, 3/4 inch
Kunststofring
Rubberen huls
Borgmoer 3/8 inch
1
1
1
1
2
1
1
Grasgeleider monteren
Achterste verbinding
Ring
Borgpen
Verstelbare verbindingen
Ring, 1/2 inch
Borgpen, 1 inch
1
1
1
2
2
2
Achterste verbindingen en voorste
bevestigingspunten monteren
R-pen-groot
Ring, 3/4 inch
R-pen-klein
Ring, 1/2 inch
2
2
3
3
Maaidek monteren
Gebruikershandleiding 1 Lezen voor gebruik
Grasgeleider monteren
1. Plaats het korte uiteinde van de veer in de kleine
opening van de grasgeleider (Fig. 2).
2. Plaats de veer en de grasgeleider op de stang op de
achterkant van het maaidek en zet deze vast met een
ring (1/2 inch) en een borgpen (3/4 inch) (Fig. 2).
3. Schuif de rubberen huls en de kunststofring over de
bout op de voorkant van het maaidek.
4. Plaats de grasgeleider op de bout en zet deze vast met
een tweede kunststofring en een contramoer (3/8 inch)
(Fig. 2).
7
1
3
8
5
4
6
m–3141
7
2
9
Figuur 2
1. Grasgeleider
2. Veer
3. Borgpen, 3/4 inch
4. Ring, 1/2 inch
5. Rubberen huls
6. Kunststofring
7. Borgmoer 3/8 inch
8. Korte uiteinde van veer
9. Kleine opening in
grasgeleider
Belangrijk De afvoertunnel moet onder veerspanning
omlaag worden gehouden. Til de afvoertunnel omhoog om
te controleren of deze volledig omlaag klapt.
Als een afvoeropening niet is afgesloten, kan de
maaimachine voorwerpen in de richting van de
bestuurder of omstanders werpen. Dit kan ernstig
lichamelijk letsel veroorzaken. Daarnaast kan men
ook in contact komen met het mes.
Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek
omdat daarmee het maaisel wordt afgevoerd
naar het gazon. Een beschadigde grasgeleider
moet direct worden vervangen.
Steek nooit handen of voeten onder het
maaidek.
Probeer nooit de afvoerzone of de maaibladen te
reinigen zonder de aftakas eerst uit te schakelen
en het contactsleuteltje op uit te draaien.
Verwijder verder het contactsleuteltje en trek de
bougiekabel van de bougies.
Waarschuwing
Achterste verbindingen en
voorste bevestigingspunten
monteren
1. Plaats de achterste verbinding op de achterste beugel
van het maaidek en zet deze vast met een ring (1/2 inch)
en een borgpen (Fig. 3).
1
3
2
4
m-2438
Figuur 3
1. Achterste verbinding
2. Beugel
3. Ring, 1/2 inch
4. Borgpen
2. Plaats de verstelbare verbindingen op de voorste
beugels van het maaidek en zet deze vast met ringen
(1/2 inch) en borgpennen (Fig. 4).
1
3
2
4
m-2437
2
1
3
4
Figuur 4
1. Verstelbare verbinding
2. Voorste beugel van
maaidek
3. Ring, 1/2 inch
4. Borgpen
8
Maaidek monteren
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en
draai het contactsleuteltje op uit. Verwijder het
contactsleuteltje.
2. Draai de voorwielen helemaal naar links en zet de
werktuighefhendel helemaal omhoog in de vergrendelde
stand; zie De werktuighefhendel bedienen, blz. 11.
3. Schuif het maaidek vanaf de rechterkant onder het
chassis (Fig. 5) en plaats de achterste montagebussen
recht voor de uiteinden van de hefarmen.
4. Draai de hoogte-instellingsknop helemaal linksom en
zet de hefhendel omlaag in de montage-stand; zie
Hoogte-instelling, blz. 12.
5. Plaats de achterste geleidebussen, eerste de linker bus
en daarna de rechterbus, op de hefarmen en schuif
daarna het maaidek links in zijn positie. Zet deze vast
met ringen (3/4 inch) en grote R-pennen (Fig. 5).
6. Bevestig de achterste verbinding aan de werktuiglift
met een ring (1/2 inch) en een kleine R-pen (Fig. 5).
m-2445
1
3
2
5
4
76
Figuur 5
1. Hefarmen
2. Ring, 3/4 inch
3. R-pen, groot
4. Werktuiglift
5. Achterste verbinding
6. Ring, 1/2 inch
7. R-pen, klein
7. Bevestig de voorste verstelbare verbindingen aan de
voorste hefarmen met ringen en kleine R-pennen
(Fig. 6).
m-2430
2
3
2
1
Figuur 6
1. Verstelbare verbinding
2. Voorste hefarm
3. Ring, 1/2 inch
4. R-pen, klein
8. Trek aan de spanpoelie om de riemspanning te
verminderen en plaats de drijfriem van het maaidek in
de bovenste gleuf van de motorpoelie (Fig. 7).
Opmerking: Zorg ervoor dat de riem correct op de motor –
en de maaidekpoelie en om de spanpoelie ligt.
Belangrijk Bij een uiterste geringe maaihoogte moet u
de drijfriem van het maaidek in de onderste gleuf van de
motorpoelie plaatsen.
2
1
Figuur 7
Bovenaanzicht
1. Drijfriem van maaidek 2. Motorpoelie
9. Controleer de horizontale stand van het maaidek; zie
Maaidek horizontaal stellen, blz. 9 en Schuinstand van
het maaidek (lengterichting) controleren, blz. 10.
10.Zet de werktuighefhendel helemaal omhoog in de
vergrendelde stand en stel de maaihoogte af. Stel
vervolgens de transporthoogte in, zie blz. 9.
9
Transporthoogte van maaidek
instellen
De transporthoogte is in de fabriek ingesteld en hoeft niet te
worden bijgesteld; als de drijfriemkappen echter in de
opgeheven stand tegen de voetsteun aan komen, moet de
transporthoogte worden bijgesteld.
1. Deze kunt u bijstellen door de moer voor de
transporthoogte op het hefmechanisme (Fig. 8)
rechtsom of linksom te draaien om het maaidek
respectievelijk hoger of lager te zetten.
2. Draai aan de moer totdat de afstand tussen de
drijfriemkap en de linkervoetsteun 2–5 mm bedraagt.
m–1223
1
Figuur 8
1. Moer
Maaidek horizontaal stellen
De maaimessen moeten in dwarsrichting horizontaal staan.
Controleer de horizontale stand van de maaimachine
telkens wanneer u het maaidek monteert of wanneer het
maairesultaat onregelmatig is. Alvorens het maaidek
horizontaal te stellen, moet u ervoor zorgen dat de voor- en
achterbanden een spanning van 12 psi (85 kPa) hebben.
70–102 mm maaihoogte
Als de maaihoogte is afgesteld op 70–102 mm, hangt het
maaidek aan de tractor.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en
draai het contactsleuteltje op uit. Verwijder het
contactsleuteltje.
2. Zet de werktuighefhendel helemaal omhoog in de
vergrendelde stand.
3. Draai de maaimessen voorzichtig totdat ze evenwijdig
staan (Fig. 9). Meet de afstand tussen de buitenste
snijranden en de vlakke ondergrond (Fig. 9). Als beide
afstanden meer dan 5 mm bedragen, is afstelling nodig;
zie stappen 4, 5 en 6.
m–1078
1
2
3
3
2
Voorkant
Figuur 9
1. Maaimessen evenwijdig
2. Buitenste snijranden
3. Hier meten
4. Maak de stelbout aan een zijde los en draai aan de
ophangbeugel om het maaidek hoger of lager te zetten
(Fig. 10).
5. Vervolgens draait u de bout vast en controleert u of het
maaidek horizontaal staat.
Belangrijk Als de ophangbeugel is gedraaid tot het
einde van de afstelling aan een kant en het maaidek niet
horizontaal staat, moet u de andere kant afstellen.
1
2
m–1224
Figuur 10
1. Bout 2. Ophangbeugel
6. Controleer vervolgens de schuinstand van het maaidek;
zie Schuinstand van de Maaimachine (lengterichting)
controleren, blz. 10.
19–70 mm maaihoogte
Als de maaihoogte is afgesteld op 19–70 mm, raken de
achterste maatwielen de grond. Bij deze maaihoogte kan het
maaidek niet horizontaal worden gesteld; zie Schuinstand
van het maaidek (lengterichting) controleren, blz. 10.
10
Schuinstand van de
maaimachine (lengterichting)
controleren
Controleer de schuinstand van de maaimachine telkens
wanneer u het maaidek monteert. Alvorens de schuinstand
van het maaidek te controleren, moet u ervoor zorgen dat
de voor- en achterbanden een spanning van 85 kPa hebben.
Als de rand van het voorste maaimes niet 9,5 mm of lager
staat dan de rand van het achterste maaimes, moet u de
schuinstand als volgt afstellen.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en
draai het contactsleuteltje op uit. Verwijder het contact-
sleuteltje.
2. Controleer de horizontale stand van de messen als u dat
nog niet hebt gedaan; zie Maaidek horizontaal stellen,
blz. 9.
3. Draai aan de hoogte-instellingsknop totdat de
maaihoogte in het midden van het bereik staat en laat de
werktuiglift neer.
4. Draai de messen voorzichtig rond, zodat zij in
lengterichting wijzen (Fig. 11).
5. Meet bij A en B de afstand tussen een horizontaal
oppervlak en de snijrand van de messen (Fig. 11). De
afstand tussen de randen van de voorste en achterste
messen mag niet meer dan 9,5 mm zijn. Indien nodig
moet u de voorste verstelbare verbinding afstellen.
m–1078
1
2
3
4
4
A
B
Voorkant
Figuur 11
1. Mes in lengterichting
2. Afstand rand van voorste
mes meten
3. Afstand rand van
achterste mes meten
4. Hier meten
6. Om de schuinstand af te stellen, moet de contramoer op
de voorste verstelbare verbindingen losdraaien. (Fig. 12).
7. Draai aan de bout op de voorste verstelbare
verbindingen om de schuinstand te wijzigen (Fig. 12).
Opmerking: Om de voorkant van het maaidek hoger te
zetten, maakt u de verstelbare verbindingen korter door de
bout rechtsom te draaien.
m-2452
3
2
1
Figuur 12
1. Verstelbare verbinding
2. Contramoer
3. Bout
8. Als de schuinstand correct is, draait u de contramoer
vast. Controleer nogmaals de horizontale stand van het
maaidek; zie Maaidek horizontaal stellen, blz. 9.
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
Zijafvoer
Als een afvoeropening niet is afgesloten, kan de
maaimachine voorwerpen in de richting van de
bestuurder of omstanders werpen. Dit kan ernstig
lichamelijk letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u
ook in contact komen met het mes.
Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek
omdat daarmee het maaisel wordt afgevoerd
naar het gazon. Een beschadigde grasgeleider
moet direct worden vervangen.
Kom nooit met uw handen of voeten onder het
maaidek.
Probeer nooit de afvoerzone of de maaibladen te
reinigen zonder de aftakas eerst uit te schakelen
en het contactsleuteltje op uit te draaien.
Verwijder verder het contactsleuteltje en trek de
bougiekabel van de bougies.
Waarschuwing
1. Het maaidek is uitgerust met een scharnierende
grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar
het gazon afvoert.
11
Bediening van de aftakas
Met de maaikoppeling (aftakas) schakelt u de aandrijving
naar de elektrische koppeling aan of uit.
Als het contactsleuteltje in de standen lopen of lichten is
gedraaid en de aftakas is ingeschakeld, zal het
aftakaslampje in de Indicatormodule op aan staan. Als dit
lampje brandt, wordt u eraan herinnerd dat de aftakas is
ingeschakeld. De startmotor zal niet draaien en u dient de
aftakas uit te schakelen, voordat u de machine verlaat.
Aftakas inschakelen
1. Zet de gashendel op snel.
2. Zet de maaikoppelingshendel op AAN (Fig. 13).
1
2
m–1206
Figuur 13
1. Uit-Uitgeschakeld 2. Aan-Ingeschakeld
Aftakas uitschakelen
1. Zet de maaikoppelingshendel op UIT (Fig. 13).
De werktuighefhendel
bedienen
Met behulp van de werktuighefhendel (Fig. 14) kunt u
diverse werktuigen opheffen en neerlaten.
Werktuigen opheffen
1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.
2. Trek de werktuighefhendel naar achteren totdat de
vergrendeling vastklikt. Hiermee wordt het werktuig in
de opgeheven positie gehouden.
Werktuigen neerlaten
1. Trap de koppeling en/of het rempedaal in om de
machine te stoppen.
2. Trek de hefhendel naar achteren om de druk van de
werktuiglift weg te nemen en druk op de knop op de
hendel om de vergrendeling los te zetten. Duw de
hefhendel naar voren om het werktuig neer te laten.
m–1205
3
2
4
5
6
1
Figuur 14
1. Hefhendel
2. Knop
3. Hoogte-instellingsknop
4. Indicator
5. Hoog
6. Montage-stand
Werktuiglift bedienen
De werktuiglift (Fig. 15) (optioneel bij een aantal
modellen) wordt gebruikt om werktuigen op te heffen en
neer te laten.
Werktuigen opheffen
1. Start de motor; zie Starten en stoppen van de motor in
de Gebruikershandleiding van de tractor.
2. Zet de hefschakelaar op omhoog om de werktuiglift
omhoog te brengen (Fig. 15). Hiermee wordt het
werktuig opgeheven en in die positie gehouden.
12
Werktuigen neerlaten
1. Start de motor; zie Starten en stoppen van de motor in
de Gebruikershandleiding van de tractor.
2. Zet de hefschakelaar op omlaag om de werktuiglift
omlaag te brengen (Fig. 15). Hiermee wordt de
werktuiglift omlaag gebracht.
m–2266
2
1
3
Figuur 15
1. Sleuteltje
2. Hefschakelaar—OMHOOG
3. Hefschakelaar—OMLAAG
Hoogte-instelling
Met de hoogte-instelling (Fig. 14) kunt u de neerwaartse
beweging van het werktuig begrenzen. Door te draaien aan
de hoogte-instellingsknop kunt u de positie van deze
aanslag wijzigen, omhoog of omlaag.
1. Zet de hefhendel omhoog; zie Werktuigen opheffen,
blz. 11. In de opgeheven stand kunt u aan de
hoogte-instellingsknop (Fig. 14) draaien om de positie
van de aanslag te wijzigen. Rechtsom draaien om het
werktuig hoger te zetten en linksom draaien om het
werktuig lager te zetten.
2. De hoogte-instellingsindicator (Fig. 14) toont de
wijziging van de hefhoogte, van hoog naar laag, van de
hefhoogte van de werktuigen als de afstelling gemaakt
wordt.
Anti-scalpeerrollers afstellen
Met behulp van de anti-scalpeerrollers kunt u de machine
over ongelijk terrein laten rijden zonder dat het gazon
wordt afgeschaafd tijdens het maaien. Meestal kunnen zij in
het laagste gat worden geplaatst. Als u gaat maaien bij een
maaihoogte van 38 mm of lager, moet u de
anti-scalpeerrollers in het bovenste gat plaatsen.
1. Zet de hefhendel omhoog: Zie Werktuigen opheffen.
2. Verwijder de borgpen, de bout en de as om de
anti-scalpeerrollers in een ander gat te plaatsen
(Fig. 16).
3. Kies het gat voor de gewenste maaihoogte en steek de
stang daarin (Fig. 16).
4. Zet de stang vast met de bout en de borgpen.
m–1220
1
2
3
4
5
6
Figuur 16
1. Roller
2. Borgpen
3. Bout
4. Stang
5. Bovenste gat
6. Onderste gat
De maatwielen afstellen
De maatwielen (op sommige modellen) moeten worden
afgesteld in het juiste gat voor elke maaihoogte.
1. Nadat de maaihoogte is afgesteld, zet u de hefhendel
omhoog. Zie Werktuigen opheffen.
2. Verwijder de borgpen en de pen om de maatwielen in
een ander gat te plaatsen (Fig. 17).
3. Kies een gat en let er hierbij op dat het maatwiel zich
9,5 mm boven de grond bevindt voor de gewenste
maaihoogte (Fig. 17).
4. Plaats de pen en zet deze vast met de borgpen.
13
5. Stel vervolgens ook het andere maatwiel af.
m–1233
1
2
3
Figuur 17
1. Wiel
2. Pen
3. Borgpen
Maaitips
Snel-stand gashendel
Voor een optimaal maairesultaat en een maximale
luchtcirculatie moet u de gashendel op snel zetten. Om het
gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte
dus niet te laag en zorg ervoor dat de maaimachine niet
helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd
één zijkant van de maaimachine vrij van ongemaaid gras te
houden, zodat lucht kan worden aangezogen.
Wanneer u een gazon voor de eerste keer
maait
Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat
oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In
het algemeen is het best de voorheen gebruikte maaihoogte
te kiezen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien,
kunt u het best in twee keer maaien om een goed
maairesultaat te verkrijgen.
1/3 van de lengte van het gras afmaaien
Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer 1/3 van de
lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt
afgeraden, tenzij het gras dun is of in de late herfst,
wanneer het gras langzamer groeit.
Maairichting
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras
rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere
verspreiding van maaisel, wat de vertering en bemesting ten
goede komt.
Maai met de juiste regelmaat
Normaal gesproken om de 4 dagen. Houd er echter rekening
mee dat gras niet het hele jaar door even snel groeit. Om
dezelfde maaihoogte te behouden, wat een goede gewoonte is,
in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in
de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd
niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge
maaihoogte. Maai 2 dagen later op een lagere maaihoogte.
Maaisnelheid
Om de maairesultaten te verbeteren, moet u maaien bij een
lagere rijsnelheid.
Gras niet te kort afmaaien
Als de maaibreedte van de maaimachine groter is dan die
van de maaimachine die u voorheen gebruikte, zet u de
maaihoogte één stand hoger. Hierdoor voorkomt u dat
oneffenheden te kort worden afgemaaid.
Lang gras
Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of
als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte
hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte
maaien. Daarna het gras op de lagere, normale hoogte
maaien.
Stoppen tijdens het maaien
Als u de machine terwijl die in beweging is moet stoppen,
kan er een kluit maaisel op het gazon achterblijven. Dit
kunt u als volgt voorkomen:
1. Schakel de maaimessen in en rij naar een deel van het
gazon dat al is gemaaid.
2. Om het maaisel gelijkmatig te verspreiden, zet u de
maaihoogte één of twee standen hoger en rijdt u vooruit
met de ingeschakelde messen.
Onderkant van de maaikast
schoonhouden
Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant
van de maaikast. Als zich gras en vuil in de maaimachine
verzamelt, leidt dat uiteindelijk to t een onbevredigend
maairesultaat.
Onderhoud van maaimessen
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp
maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te
scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het
gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en
gevoeliger is voor ziekten. Controleer om de 30 dagen of de
maaimessen goed scherp zijn en verwijder bramen met een vijl.
14
Onderhoud
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure
Elk gebruik Maaikast—reinigen
Om de 5 uur
Maaimes—controleren
Maaikast—reinigen
Om de 25 uur
Maaimes—controleren
Banden—bandenspanning controleren
Smeren—maaidek
Tijdens stalling
Maaimes—controleren
Smeren—maaidek
Drijfriemen—controleren op slijtage/ barsten
Maaikast—reinigen
Lakbeschadigingen—bijwerken
Banden—bandenspanning controleren
Voorzichtig
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start
waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los van de bougies voordat u
onderhoudswerkzaamheden gaat uitvoeren. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld
contact kan maken met de bougie.
Onderhoud van de
maaimessen
Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u de
maaimessen scherp houden. Extra maaimessen
vergemakkelijken het slijpen en vervangen.
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een
stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de
richting van de bestuurder of omstanders en
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op
slijtage of beschadigingen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
Waarschuwing
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of
omstanders ernstig of dodelijk letsel toebrengen.
Vervang altijd een krom of beschadigd mes door
een nieuw mes.
Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de
snijranden of het oppervlak van het mes.
Waarschuwing
15
De maaimessen controleren
1. Verwijder het maaidek, zie Maaidek verwijderen,
blz. 18.
2. Controleer de snijranden (Fig. 18). Als de randen niet
scherp zijn of bramen vertonen, maaimessen
verwijderen en slijpen. Zie De maaimessen slijpen,
blz. 15.
3. Controleer de messen, met name het gebogen deel
(Fig. 18). Als u beschadiging, slijtage of groefvorming
in dit deel constateert (Fig. 18), moet u het mes direct
vervangen.
m–151
1
2
3
Figuur 18
1. Snijrand
2. Gebogen deel
3. Slijtage/groefvorming
De maaimessen verwijderen
Belangrijk Er zijn twee verschillende mesmaten. Het
kortste mes gaat in de middelste as. De twee langste messen
gaan op de buitenste assen (Fig. 22).
1. Verwijder het maaidek, zie Maaidek verwijderen,
blz. 18.
2. Kantel het maaidek voorzichtig.
3. Verwijder de moer, de platte ring, het mes en de ring
(Fig. 19). Plaats indien nodig een houten blok tussen het
maaimes en het maaidek om het mes vast te zetten,
zodat u de bout kunt losdraaien.
4. Controleer alle onderdelen. Bij gebreken of
beschadiging delen vervangen.
1
2
3
4
5
m-5711
Figuur 19
1. Moer
2. Platte ring
3. Buitenste mes getoond
4. Ring
5. As
De maaimessen slijpen
1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden
van het mes te slijpen (Fig. 20). Houd daarbij de
oorspronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans
als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid
materiaal verwijdert.
1
Figuur 20
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen
2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans
(Fig. 21). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans
en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is,
wat materiaal van de achterkant van het mes afvijlen.
Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.
1
2
Figuur 21
1. Mes 2. Mesbalans
16
De maaimessen monteren
Belangrijk De messen hebben twee verschillende
maten en vormen. Het kortste mes gaat in de middelste as.
De twee langste messen gaan op de buitenste assen
(Fig. 23). Zie Figuur 22 voor de verschillende vormen
2
1
3
m-5707
Figuur 22
1. Buitenste mes
2. Middelste mes
3. Hoek op de wiek van het
mes
m–1078
2
1
1
Voorkant
Figuur 23
1. Lange mes,
16–11/32 inch
2. Korte mes, 15–27/32 inch
1. Monteer de ring, het mes, de platte ring en de mesmoer
(Fig. 24).
Belangrijk Het gebogen deel van het maaimes moet
naar de binnenkant van het maaidek wijzen.
2. Draai de mesmoer vast met een torsie van 109-136 Nm.
1
2
3
4
5
m-5711
Figuur 24
1. Moer
2. Platte ring
3. Buitenste mes getoond
4. Ring
5. As
Opmerking: Zorg ervoor dat het korte mes is gemonteerd
op de middelste as.
Smering
Onderhoudsinterval/Specificatie
De machine om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks smeren,
waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. De
machine moet vaker worden gesmeerd bij gebruik in zeer
stoffige of zanderige omstandigheden.
Type vet: Universeel smeervet.
Methode van smeren
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en
draai het contactsleuteltje op uit. Verwijder het
contactsleuteltje.
2. Reinig de smeernippels met een doek. Indien nodig verf
van de voorkant van de nippels afkrabben.
3. Zet een smeerpistool op de nippel. Spuit vet in de
nippels.
4. Overtollig vet opnemen.
17
Smeerpunten
1. Smeer de mesassen, de arm van de spanpoelie en de
lagers van de maatwielen (Fig. 25).
Figuur 25
Onderhoud van de drijfriem
van het maaimes
Drijfriem van maaimes verwijderen
1. Verwijder het maaidek, zie Maaidek verwijderen, blz. 18.
2. Verwijder de bevestigingsschroeven en de kappen van
beide mespoelies (Fig. 26).
3. Verwijder de riem van de poelies (Fig. 26).
Drijfriem van het maaimes monteren
1. Leg de nieuwe riem rond de mespoelies en de spanpoelie.
2. Monteer de kappen op de linker- en rechterpoelie met
behulp van de bevestigingschroeven (Fig. 26).
3. Monteer het maaidek, zie Maaidek monteren, blz. 8.
2
3
1
1
m–1274
Figuur 26
Bovenaanzicht
1. Poeliekap
2. Spanpoelie
3. Drijfriem van maaidek
Onderkant van de maaikast
wassen
Was na elk gebruik de onderkant van de maaikast zodat het
maaisel niet aankoekt en goed wordt fijn gemaakt en
verspreid.
1. Parkeer de machine op een stevig, horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en draai het
contactsleuteltje op uit.
2. Bevestig een tuinslang met slangkoppeling aan de
wasaansluiting op de machine en draai de waterkraan
helemaal open (Fig. 27).
Opmerking: Breng zuurvrij vet (vaseline) aan op de
O-ring van de wasaansluiting, zodat de koppeling
gemakkelijker aan te brengen is en om de O-ring te
beschermen.
3. Zet het maaidek op de laagste maaihoogte.
4. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.
Schakel de maaikoppeling (aftakas) in en laat de
machine één à drie minuten draaien.
5. Schakel de aftakas uit en draai het contactsleuteltje op
uit. Wacht tot alle bewegende delen tot stilstand
gekomen zijn.
6. Draai de kraan dicht en maak de snelkoppeling los van
de wasaansluiting.
Opmerking: Als de machine na één wasbeurt niet schoon
is, moet u deze 30 minuten laten inweken. Herhaal
vervolgens de wasprocedure.
7. Laat de machine nog eens één à drie minuten draaien
om achtergebleven water te verwijderen.
1
m–3439
2
3
Figuur 27
1. Wasaansluiting
2. Snelkoppeling
3. Slang
18
Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan
uitgeworpen voorwerpen of contact met het
maaimes veroorzaken. Uitgeworpen voorwerpen of
contact met het maaimes kunnen ernstig (of zelfs
fataal) letsel veroorzaken.
Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting
moet direct worden vervangen, voordat u de
maaimachine opnieuw gebruikt.
Gaten in de maaimachine dichtmaken met
bouten en moeren.
Steek nooit handen of voeten onder de
maaimachine of door openingen in de
maaimachine.
Waarschuwing
Maaidek verwijderen
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en
draai het contactsleuteltje op uit. Verwijder het
contactsleuteltje.
2. Draai de voorwielen helemaal naar links en zet de
werktuighefhendel helemaal omhoog in de vergrendelde
stand; zie Gebruikershandleiding van de tractor.
3. Verwijder de drijfriem van het maaidek van de
motorpoelie.
4. Verwijder de kleine borgpennen en ringen van de
voorste verstelbare verbindingen en haal deze van de
voorste hefarm (Fig. 28).
m-2430
2
3
2
1
Figuur 28
1. Verstelbare verbinding
2. Voorste hefarm
3. Ring, 1/2 inch
4. R-pen, klein
5. Verwijder de kleine R-pen en de ring van de achterste
verbinding en haal deze van de werktuiglift (Fig. 29).
6. Verwijder de borgpennen en ringen van de achterste
hefarmen (Fig. 29).
7. Schuif het maaidek naar rechts van de achterste
hefarmen (Fig. 29).
m-2445
1
3
2
5
4
76
Figuur 29
1. Hefarmen
2. Ring, 3/4 inch
3. R-pen, groot
4. Werktuiglift
5. Achterste verbinding
6. Ring, 1/2 inch
7. R-pen, klein
8. Zet de werktuiglift helemaal omhoog in de vergrendelde
stand. Draai indien nodig de voorwielen en schuif het
maaidek weg naar de rechterkant.
Opmerking: Bewaar alle bevestigingselementen, ringen en
R-pennen voor gebruik bij de montage van het maaidek.
19
Stalling
1. Verwijder vuil en kaf van buitenkant van de cilinder, de
koelribben van de cilinderkop en het ventilatorhuis.
Verwijder ook maaisel, vuil en roet van de gehele
machine, maar vooral van de buitenste motor-
onderdelen, de uitlaatring, en de bovenkant van de
maaikast.
Belangrijk U kunt de machine met een mild reinigings-
middel en water wassen. Was de machine nooit met een
hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water vooral niet in
de buurt van het bedieningspaneel, de verlichting, de motor
en de accu.
2. Was de onderkant van de maaikast; zie Onderkant van
de maaikast reinigen, blz. 17.
3. Controleer de conditie van de maaimessen, zie
Onderhoud van de maaimessen, blz. 14.
4. Controleer de conditie van de drijfriem van het
maaimes.
5. Maaidek smeren; zie Smeren, blz. 16.
6. Alle bouten, schroeven en moeren controleren en indien
nodig aandraaien. Beschadigde delen repareren of
vervangen.
7. Krassen en beschadigingen van de lak bijwerken.
Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende Service
Dealer.
8. Machine in een schone, droge garage of opslagruimte
stallen. Sleuteltje uit contactschakelaar verwijderen en
onthouden waar u deze bewaart. Machine afdekken om
hem te beschermen en schoon te houden.
20
Storingen, oorzaak en remedie
Probleem Mogelijke oorzaken Remedie
Abnormale trillingen.
1. Maaimessen verbogen of niet
in balans.
1. Nieuwe maaimessen
monteren.
2. Bevestigingsbouten van het
mes zitten los.
2. Bevestigingsbout van mes
aandraaien.
3. Bevestigingsbouten van
motor zitten los.
3. Bevestigingsbouten van
motor aandraaien.
4. Losse motorpoelie,
spanpoelie of mespoelie.
4. Desbetreffende poelie
vastzetten.
5. Motorpoelie beschadigd. 5. Neem contact op met
erkende Service Dealer.
Messen draaien niet.
1. Drijfriem van maaimes is
versleten, los of gebroken.
1. Nieuwe drijfriem van
maaimes monteren.
2. Drijfriem van maaimes is van
poelie af.
2. Drijfriem van maaimes
monteren en spanpoelie en
riemgeleiders op juiste stand
controleren.
Onregelmatige maaihoogte.
1. Bandenspanning is niet
correct.
1. Banden op juiste spanning
brengen.
2. Maaidek staat niet
horizontaal.
2. Maaidek horizontaal stellen
(dwarsrichting) en
schuinstand (lengterichting)
afstellen.
3. Onderkant van de maaikast is
vuil.
3. Onderkant van de maaikast
schoonmaken.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20

Toro 48in Side Discharge Mower, 260 Series Lawn and Garden Tractors Handleiding

Type
Handleiding