Casio CTK-7000 Handleiding

Categorie
Muziekinstrumenten
Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

D
CTK7000/WK7500D1B
GEBRUIKSAANWIJZING
Bewaar a.u.b. alle informatie voor eventueel latere naslag.
Veiligheidsvoorzorgsmaatregelen
Zorg er voor eerst aandachtig de “Voorzorgsmaatregelen
ten behoeve van de veiligheid” te lezen voordat u het
keyboard probeert te gebruiken.
Belangrijk!
Merk a.u.b. de volgende belangrijke informatie op voordat u dit product in gebruik neemt.
Controleer de netadapter altijd eerst op schade voordat u de los verkrijgbare netadapter gebruikt om het toestel van spanning te
voorzien. Controleer het netsnoer zorgvuldig op breuken, blootliggende draden en ander ernstige schade. Laat kinderen nooit
een netadapter gebruiken die ernstig beschadigd is.
Probeer de batterijen nooit op te laden.
Gebruik geen oplaadbare batterijen.
Gebruik oude en nieuwe batterijen niet door elkaar.
Gebruik aanbevolen batterijen of batterijen van een gelijkwaardig type.
Controleer altijd dat de positieve (+) en negatieve (–) polen in de juiste richting wijzen zoals aangegeven in het batterijvak.
Vervang de batterijen zo snel mogelijk wanneer er zich een teken voordoet dat ze bijna leeg zijn.
Laat de aansluitingen van de batterijen geen kortsluiting maken.
Dit product is niet bedoeld voor kinderen onder 3 jaar.
Gebruik enkel een CASIO AD-A12150LW adapter.
De netadapter is geen speelgoed.
Zorg er voor altijd de aansluiting van de netadapter op het stopcontact te verbreken voordat u dit product reinigt.
Dit merkteken is alleen van toepassing in de landen binnen de EU.
Manufacturer:
CASIO COMPUTER CO.,LTD.
6-2, Hon-machi 1-chome, Shibuya-ku, Tokyo 151-8543, Japan
Responsible within the European Union:
CASIO EUROPE GmbH
Casio-Platz 1, 22848 Norderstedt, Germany
Het gedeeltelijk of in zijn geheel kopiëren van de inhoud van deze handleiding is verboden. Met uitzondering van uw eigen
persoonlijke gebruik, is het aanwenden van de inhoud van deze handleiding voor niet-bedoelde doeleinden zonder de
uitdrukkelijke toestemming van CASIO verboden onder de wetgeving inzake auteursrechten.
IN GEEN GEVAL ZAL CASIO AANSPRAKELIJK ZIJN VOOR SCHADE IN ENIGE VORM (INCLUSIEF EN ZONDER
BEPERKINGEN DE SCHADE DOOR HET VERLIES VAN WINSTEN, ONDERBREKINGEN VAN ZAKELIJKE
BELANGEN, VERLIES VAN INFORMATIE) DIE VOORTKOMT UIT HET GEBRUIK VAN OF DE ONMOGELIJKHEID TOT
HET GEBRUIK VAN DEZE HANDLEIDING OF DIT PRODUCT, ZELFS ALS CASIO ER OP ATTENT GEMAAKT IS DAT
DE MOGELIJKHEID OP DERGELIJKE SCHADE BESTAAT.
De inhoud van deze handleiding is onder voorbehoud.
Het product kan er in werkelijkheid anders uitzien dan zoals het aangegeven in de afbeeldingen van deze
Gebruiksaanwijzing.
De namen van bedrijven en producten die in deze handleiding worden gebruikt, kunnen geregistreerde handelsmerken van
derden zijn.
D-1
D-2
Inhoudsopgave
Algemene gids ............................ D-4
Aflezen van de display ...................................... D-6
Modi................................................................... D-7
Menu’s............................................................... D-7
, Voorzorgsmaatregelen terwijl “Please Wait”
(wachten a.u.b.) wordt getoond......................... D-7
Opslaan van instellingen ................................... D-8
Terugstellen van het Digitale Keyboard op de
default instellingen die in de fabriek
ingesteld waren ................................................. D-8
Voorbereidingen voor
het spelen.................................... D-9
Voorbereidingen voor de muziekblad
standaard .......................................................... D-9
Voeding ............................................................. D-9
Aansluitingen............................ D-11
Aansluiten van de hoofdtelefoon ..................... D-11
Aansluiten van een pedaal .............................. D-11
Afgeven van Digitale Keyboardklanken naar
geluidsapparatuur of een versterker................ D-11
Afgifte van de ingangssignalen van externe
apparatuur of een microfoon via de
luidsprekers van het Digitale Keyboard........... D-12
Meegeleverde en los verkrijgbare
accessoires ..................................................... D-12
Selecteren en spelen van
een toon..................................... D-13
Inschakelen van de spanning van het
Digitale Keyboard ............................................ D-13
Luisteren naar demonstratiemelodieën ........... D-14
Selecteren van een toon ................................. D-14
Lagen en splitsingen aanbrengen in tonen ..... D-15
Verhogen en verlagen van de toonschaal
van het toetsenbord (transponeren) ................ D-18
Gebruiken van octaafverschuiving .................. D-18
Gebruiken van de metronoom......................... D-19
Gebruiken van de toonhoogteregelaar............ D-20
Uitoefenen van vibrato op noten ..................... D-20
Selecteren van een temperament en
fijnafstellen van de toonschaal ........................ D-21
Automatisch spelen van Apeggio frasen
(Arpeggiator) ................................................... D-23
Gebruiken van automatische
begeleiding................................D-24
Spelen van een automatische begeleiding ......D-24
Selecteren van een akkoord
vingerzet modus...............................................D-26
Wijzigen van automatische
begeleidingspatronen.......................................D-27
Gebruiken van één-toets voorkeuzes ..............D-27
Gebruiken van automatische harmonisatie......D-28
Uitoefenen van effecten
op een klank ..............................D-29
Configuratie van effecten .................................D-29
Selecteren van effect .......................................D-31
Creëren van een gebruikers DSP ....................D-33
Gebruiken van de mixer ...........D-36
Mixer overzicht.................................................D-36
Mixerbewerking................................................D-37
Mixerparameter instellingen.............................D-41
Gebruiken van de
Toon Editor................................D-44
Tooncreatie overzicht.......................................D-44
Creëren van een gebruikerstoon .....................D-46
Toonparameterinstellingen ..............................D-48
Gebruiken van
trekorgeltonen...........................D-50
Spelen met een trekorgeltoon..........................D-50
Bewerken van trekorgeltonen ..........................D-52
Muziekvoorkeuzes ....................D-54
Gebruiken van muziekvoorkeuzes...................D-54
Creëren van een gebruikersvoorkeuze............D-58
Bewerken van een akkoordprogressie.............D-62
Inhoudsopgave
D-3
Opslaan van keyboard
basisinstellingen in het
registratiegeheugen ................. D-66
Een basisinstelling opslaan in het
registratiegeheugen......................................... D-67
Een basisinstelling oproepen uit het
registratiegeheugen......................................... D-67
Gebruiken van de
melodiesequencer .................... D-68
Starten van één-toets opname (EASY REC)... D-68
Wat u kunt doen met de melodiesequencer.... D-70
Opnemen van afzonderlijke sporen................. D-72
Heropnemen van een onderdeel van een
melodie (toets-voor-toets opname).................. D-76
Gebruiken van paneelopname voor het
herschrijven van melodievoorloopinstellingen
..... D-78
Weergeven van een opgenomen melodie....... D-79
Bewerken van een melodie ............................. D-81
Bewerken van een Spoor ................................ D-85
Bewerken van gebeurtenissen ........................ D-87
Direct invoeren van nootgebeurtenissen
(Stappeninvoer)............................................. D-100
Gebruiken van de
patroonsequencer .................. D-102
Aangaande de patroonsequencer ................. D-102
Creëren van een gebruikersritme.................. D-103
Creëren van een gebruikersritme door
opwindende ritme onderdelen te
combineren (Easy Edit) ................................. D-112
Bewerken van afzonderlijke
gebeurtenissen (Event Editor)....................... D-113
Configureren instrumentonderdeel weergave
instellingen (Part Parameters) ....................... D-116
Bewerkingen van instrumentonderdelen ....... D-118
Bewerkingen van begeleidingspatroon
en ritme ......................................................... D-120
Opnemen en weergeven
van audio................................. D-121
Audio opname en weergave functies ............ D-121
Audio opname en weergave
voorzorgsmaatregelen................................... D-121
Uitvoeren van audio opname ........................ D-122
Weergeven van audio ................................... D-126
Gebruiken van het
functiemenu.............................D-130
Gebruiken van het functiemenu .....................D-130
Instellingen van het functiemenu ...................D-131
Gebruiken van een
geheugenkaart ........................D-136
Insteken en verwijderen van een
geheugenkaart ...............................................D-137
Inschakelen van de kaartmodus ....................D-137
Formatteren van een geheugenkaart.............D-137
Opslaan van data van het Digitale Keyboard
naar een geheugenkaart................................D-138
Laden van data van een geheugenkaart .......D-140
Wissen van een bestand van een
geheugenkaart ...............................................D-141
Hernoemen van een bestand op een
geheugenkaart ...............................................D-141
Weergeven van een muziekbestand
van een geheugenkaart .................................D-142
Aansluiting op een
computer..................................D-145
Minimale computersysteemvereisten.............D-145
Opslaan en laden van data in het
geheugen van het Digitale Keyboard.............D-146
Gebruiken van ritme
(automatische Begeleiding) data
van een ander model .....................................D-146
Importeren van data van verschillende
opslagmedia...................................................D-147
Referentie ................................D-148
Foutmeldingen ...............................................D-148
Oplossen van moeilijkheden ..........................D-150
Technische gegevens ....................................D-152
Bedieningsvoorzorgsmaatregelen .................D-154
DSP Effectenlijst ............................................D-155
Vingerzettinggids ...........................................D-160
Ondersteunde invoerkarakters.......................D-160
Akkoordtabel ..................................................D-161
Toewijzen van een MIDI kanaal
aan elk deel....................................................D-162
Parameterlijst .................................................D-163
MIDI Implementation Chart
D-4
Algemene gids
De afbeeldingen in deze gebruiksaanwijzing tonen de WK-7500.
Achterkant
Draairegelaar
L-1
-
L-18 C-1
-
C-17
R-1
-
R-20D-1
-
D-12
S-1
T-1
-
T-9
S-2
Algemene gids
D-5
In deze handleiding verwijst de term “Digitale Keyboard” naar CTK-7000/WK-7500.
Deze handleiding gebruikt de hieronder gegeven nummers en namen die verwijzen naar de toetsen en bedieningsorganen.
Hieronder volgt een verklaring van de betekenis van de # en $ symbolen die verschijnen op het paneel van het product en met de hieronder
gegeven toetsnamen.
# : Geeft een functie aan die geactiveerd wordt door de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt te houden wanneer een toets ingedrukt wordt. Bijvoorbeeld SONG
SEQUENCER, # EDIT betekent dat de EDIT functie geactiveerd wordt door de R-13 (FUNCTION) toets in te drukken.
$ : Geeft een functie aan die geactiveerd wordt door de toets gedurende enige tijd ingedrukt te houden. METRONOME, BEAT $ betekent bijvoorbeeld
dat de BEAT functie geactiveerd wordt door de toets gedurende enige tijd ingedrukt te houden.
L-1 Spanningstoets (POWER) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
L-2 Hoofdvolumeregelaar (MAIN VOLUME) . . . . . . . . . . . . . . . . 13
L-3 Microfoonvolumetoets (MIC VOLUME) . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Ritmetoetsen (RHYTHM)
L-4 [A] Pops/Rock/Dans toets (POPS/ROCK/DANCE) . 14, 24
L-5 [B] Jazz/Europees toets (JAZZ/EUROPEAN) . . . . . . . . . 24
L-6 [C] Latijnse toets (LATIN) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
L-7 [D] Wereld/verschillende, Muziekvoorkeuze toets
(WORLD/VARIOUS, MUSIC PRESET) . . . . . . . . . . 24, 54
L-8
[E]
Pianoritmes, een-toetsvoorkeuze toets
(
PIANO RHYTHMS,
ONE TOUCH PRESET
)
. . . . 24, 27, 54
L-9 [F] Gebruikersritmes (USER RHYTHMS). . . . . . . . . . 24, 27
L-10 Metronoom, maatslag toets (METRONOME, $BEAT) . . . . 19
L-11 Tempotoets (TEMPO w) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
L-12 Tempo, Tiktoets (TEMPO q, #TAP) . . . . . . . . . . . . . . . 19
Ritme-, Melodiecontrole toetsen (RHYTHM/SONG CONTROLLER)
L-13 Intro, Herhalingtoets (INTRO, REPEAT) . . . . . . 27, 80, 142
L-14 Normaal/Invul, Terugwaarts toets
(NORMAL/FILL-IN, sREW) . . . . . . . . . . . 14, 27, 79, 142
L-15 Variatie/Invulpatroon, Voorwaarts toets
(VARIATION/FILL-IN, dFF) . . . . . . . . . . . 14, 27, 79, 142
L-16 Synchro/eindpatroon, Pauze toets
(SYNCHRO/ENDING, PAUSE) . . . . . . . . . . 24, 27, 79, 142
L-17 Start/Stop, Weergave/Stop, Demonstratie toets
(START/STOP, PLAY/STOP, DEMO) . . . . 14, 24, 79, 142
L-18 Begeleiding aan/uit, Akkoorden, Gedeelteselectie,
Demonstratie toets (ACCOMP ON/OFF,
$CHORDS, PART SELECT, DEMO) . . . . 14, 24, 26, 143
C-1 Display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
C-2 Geluidsweergavetoets (AUDIO PLAY) . . . . . . . . . . . . . . . . 126
C-3 Geluidsopnametoets (AUDIO RECORD) . . . . . . . . . . . . . . 123
C-4 Patroonsequencer, Bewerking toets
(PATTERN SEQUENCER, #EDIT). . . . . . . . . . . . . . . . . 102
C-5 Melodiesequencer, Bewerking toets
(SONG SEQUENCER, #EDIT) . . . . . . . . . . . . . . . . 7, 72, 81
C-6 Opnametoets (RECORD) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68, 72, 73
C-7 Mixer, Effect toets (MIXER, #EFFECT) . . . . . . . . . . . 31, 37
C-8 Toonbewerking, Toonschaal toets
(TONE EDITOR, #SCALE). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21, 46
C-9 Kaart, Laden/Opslaan toets
(CARD, #LOAD/SAVE) . . . . . . . . . . . . . . . 7, 137, 138, 140
Draairegelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6, 14, 24
Registratietoetsen (REGISTRATION)
C-10 Bank, Wis toets (BANK, DELETE) . . . . . . . . 63, 66, 92, 99
C-11 1, Invoegtoets (1, INSERT) . . . . . . . . . . . . . 63, 66, 94, 100
C-12 2, Kopieer toets (2, COPY) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66, 94
C-13 3, Quantiseer toets (3, QUANTIZE) . . . . . . . . . . . . . . 66, 95
C-14 4, Stap toets (4, STEP). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64, 66, 100
C-15 5 toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
C-16 6 toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
C-17 Opslaan, Menu toets (STORE, #MENU) . . . . . . . . 7, 66
Toontoetsen (TONE)
R-1 [A] PIANO, 5 toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 63, 94
R-2 [B] Elektrische Piano, 1 toets (E.PIANO, 1) . . . . . 14, 63, 94
R-3 [C] Orgel, 2 toets (ORGAN, 2) . . . . . . . . . . . . 14, 63, 94, 95
R-4 [D] Gitaar/Bas, • toets (GUITAR/BASS, •) . . . . . . 14, 63, 94
R-5 [E] Snaren, Rustpauze toets (STRINGS, REST) . . . 14, 100
R-6 [F] Koper toets (BRASS) . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 63, 94, 95
R-7 [G] Reedorgel/Pijporgel, 6 toets
(REED/PIPE, 6) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 63, 94, 95
R-8 [H] Synthesizer, 7 toets (SYNTH, 7) . . . . . . 14, 63, 94, 95
R-9 [I] Overige, 8 toets (OTHERS, 8) . . . . . . . . . . . . 14, 94, 95
R-10 [J] GM, Drums, , toets (GM/DRUMS, ,) . . . 14, 94, 95
R-11 [K] Gebruikerstonen,. toets
(USER TONES, .). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 46
R-12 [L] Trekorgel, Handmatig toets
(DRAWBAR ORGAN, $MANUAL
) . . . . . . . . . . . . . . . 50
R-13 Functietoets (FUNCTION) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
R-14 Nee, YES, Transponeer toetsen
(NO/
y/–, YES/t/+, #TRANSPOSE) . . . . . . . 6, 14, 18, 24
R-15 Afsluittoets (EXIT)
R-16 Entertoets (ENTER)
R-17 u, t, y, i toetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
R-18 Automatische harmonisatie/Arpeggiator, Type toets
(AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR, $TYPE) . . . . . 23, 28
R-19 Splitstoets (SPLIT) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
R-20 Laag, Octaaf toets (LAYER, $OCTAVE) . . . . . . . . . . . 16, 18
D-1 Roterend Langzaam/Snel, Deel/Gemeenschappelijk toets
(ROTARY SLOW/FAST, PART/COMMON). . . . . . . . . . . . . . 51
D-2 Percussie Tweede, groep A/B toets
(PERCUSSION SECOND, GROUP A/B). . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-3 Percussie Derde, 1-8/9-16
(PERCUSSION THIRD, 1-8/9-16) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-4 16', 1/9/extern schuifregelaar (16', 1/9/EXT) . . . . . . . . . . . . . 51
D-5 5
1
/3', 2/10/DSP schuifregelaar (5
1
/3', 2/10/DSP) . . . . . . . . . 51
D-6 8, 3/11 schuifregelaar (8', 3/11) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-7 4', 4/12 schuifregelaar (4', 4/12) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-8 2 2/3', 5/13 schuifregelaar (2
2
/3', 5/13) . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-9 2', 6/14 schuifregelaar (2', 6/14) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-10 1
3
/5', 7/15 schuifregelaar (1
3
/5', 7/15) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-11 1
1
/3', 8/16 schuifregelaar (1
1
/3', 8/16) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D-12 1', Hoofd schuifregelaar (1', MASTER) . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
S-1 Toonhoogteregelaar (PITCH BEND) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
S-2 Modulatietoets (MODULATION) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
T-1 SD kaartgleuf (SD CARD SLOT) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
T-2 USB aansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
T-3 Aanhoud/Toewijsbare aansluiting
(SUSTAIN/ASSIGNABLE JACK) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
T-4 Hoofdtelefoonaansluiting (PHONES) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
T-5 Ingangsaansluiting (INST IN) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
T-6 Audio ingangsaansluiting (AUDIO IN) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
T-7 12 V gelijkstroomaansluiting (DC 12V) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
T-8 Microfooningangsaansluiting (MIC IN) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
T-9 Lijnuitgang R, L/Mono aansluitingen
(LINE OUT R, L/MONO). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Algemene gids
D-6
Dit hoofdstuk geeft een verklaring van de inhoud van het
displayscherm van het Digitale Keyboard.
1
Informatiegedeelte met details
Dit gedeelte geeft een verscheidenheid aan informatie
weer terwijl het Digitale Keyboard gebruikt wordt. Gebruik
dit gedeelte om een juiste bediening te bevestigen bij het
veranderen van waarden, bij het selecteren van een menu
item en bij het uitvoeren van andere
bedieningshandelingen.
2
Niveaumetergebied
Deze niveaumeter toont het volumeniveau van de noten
die klinken wanneer u iets op het toetsenbord speelt of
wanneer de automatische begeleiding speelt. Er zijn in het
totaal 32 onderdelen, 16 elk in Groep A en groep B. De L
indicator wordt getoond in de linker benedenhoek terwijl
Groep A onderdelen worden getoond door de niveaumeter
en de M indicator wordt getoond in de linker benedenhoek
terwijl Groep B onderdelen worden getoond.
Zie “Hoe gedeelten georganiseerd zijn” voor details
aangaande onderdelen (pagina D-36).
3
Indicatorgebieden
Het indicatorgebied toont dergelijke informatie als de
huidige modus (pagina D-7), de status van de instellingen,
de status van de automatische begeleiding en andere
informatie.
Er zijn twee types indicators: tekst-type indicators zoals
:, en aanwijzer-type (K) indicators. Bij
aanwijzer-type indicators wordt een instelling of de status
aangegeven door de plaats van de K naast vaste tekst
langs de zijkanten van de display. De plaats van de
aanwijzer (K) rechts van de display in het onderstaande
voorbeeld geeft bijvoorbeeld REVERB aan.
4
Registratiebank gebied
Dit gebied toont het nummer van de op dat moment
geselecteerde registratiebank (pagina D-66).
5
Akkoordgebied
Dit gebied toont het akkoord dat gespeeld wordt wanneer
de automatische begeleiding (pagina D-24) of
muziekvoorkeuze (pagina D-54) gebruikt wordt. Het kan
breukakkoorden tonen door de akkoordgrondtoon (C, G,
etc.) en het type (m, septiem, etc.) te laten zien.
6
Tempo, maat, maatslag gebied
Tempo wordt getoond als de huidige instelwaarde in
maatslagen per minuut. Automatisch begeleiding, de
metronoom (pagina D-19) en andere weergave wordt
uitgevoerd bij het hier getoonde tempo. De MEASURE en
BEAT waarden vermeerderen terwijl de automatische
begeleiding, de metronoom of de overige weergave
voortgaat.
Het item dat op het moment geselecteerd is op het
displayscherm wordt aangegeven door vetgedrukte haakjes
(%) en door een grote punt (0). Het op dat moment
geselecteerde item wordt beïnvloed door de bediening van de
R-14 (–, +) toetsen of de draairegelaar.
Op dit scherm is “RHYTHM” (ritme) geselecteerd omdat het
zich binnen vetgedrukte haakjes bevindt. Dit geeft aan dat de
ritme instelling veranderd kan worden.
Op dit scherm is “Touch” (aanraken) geselecteerd omdat de
0 er zich naast bevindt. Dit geeft aan dat de waarde rechts
van “Touch”, die zich binnen vetgedrukte haakjes bevindt,
veranderd kan worden.
Aflezen van de display
6
54
3
21
Itemindicatie die op het moment geselecteerd
is
Algemene gids
D-7
Uw Digitale Keyboard heeft drie modi: een ritme modus, een
kaartmodus en een melodiesequencer modus. De op dat
moment geselecteerde modus wordt weergegeven als een
indicator op de display.
Ritmemodus (: indicator wordt getoond)
Bij de oorspronkelijke in de fabriek ingestelde instellingen
wordt de ritmemodus ingeschakeld telkens wanneer het
Digitale Keyboard wordt ingeschakeld. De ritmemodus is
de basismodus en dat is de modus die u dient in te
schakelen wanneer u op het toetsenbord of wanneer u de
automatische begeleiding wilt gebruiken.
Kaartmodus (; indicator wordt getoond)
Schakel de kaartmodus in wanneer u
geheugenkaartbewerkingen wilt uitvoeren. Voor meer
informatie zie “Gebruiken van een geheugenkaart” (pagina
D-136).
Als tijdens de ritmemodus op de C-9 (CARD) toets wordt
gedrukt, wordt de kaartmodus ingeschakeld.
Als tijdens de kaartmodus op de C-9 (CARD) toets of op
de R-15 (EXIT) toets wordt gedrukt, wordt teruggekeerd
naar de ritmemodus.
Melodiesequencermodus (< indicator wordt
getoond)
Schakel de sequencermodus in wanneer u uw eigen spel
op het toetsenbord met de automatische begeleiding op wilt
opnemen of om melodiedata weer te geven. Zie “Gebruiken
van de melodiesequencer” (pagina D-68) voor details.
Als tijdens de ritmemodus op de C-5 (SONG
SEQUENCER) toets wordt gedrukt, wordt de melodie
sequencermodus ingeschakeld.
Als tijdens de melodie sequencermodus op de C-5
(SONG SEQUENCER) toets of op de R-15 (EXIT) toets
wordt gedrukt, wordt teruggekeerd naar de ritmemodus.
Na inschakelen van een modus anders dan de
ritmemodus en uitvoeren van de gewenste
bedieningshandelingen dient u terug te keren naar de
ritmemodus.
Tenzij specifiek anders genoteerd worden alle
bedieningshandelingen beschreven in de
gebruiksaanwijzing uitgevoerd in de ritmemodus.
U kunt dezelfde bedieningshandelingen volgen om menu’s te
tonen die specifiek zijn voor de modus en functie. Houd om
een menu weer te geven de R-13 (FUNCTION) toets
ingedrukt terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt. Het
hieronder getoonde “Performance” menu verschijnt als u de
bovenstaande bewerking uitvoert tijdens de ritmemodus. Het
menu geeft onmiddellijk toegang tot alle prestatiefuncties.
Het op dat moment geselecteerde item in het item met de
0 ernaast. U kunt d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
omhoog en omlaag bewegen. U kunt de d.m.v. de R-17
(u, i) toetsen tussen de menupagina’s scrollen.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om een weergegeven menu
af te sluiten. In bepaalde gevallen kan het nodig zijn dat u
de R-15 (EXIT) toets meer dan eens dient in te drukken.
De menu items en bewerkingen voor specifieke modi en
functies worden beschreven in elk hoofdstuk van deze
gebruiksaanwijzing.
Probeer nooit een bewerking uit te voeren of de
geheugenkaart in te steken of te verwijderen terwijl de
boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) in de display wordt
getoond. Wacht totdat de boodschap verdwijnt.
“Please Wait” (wachten a.u.b.) geeft aan dat het Digitale
Keyboard data aan het opslaan is. Data van het Digitale
Keyboard kan gewist of onbruikbaar worden wanneer het
Digitale Keyboard uitgeschakeld of de geheugenkaart
verwijderd wordt. Het kan ook voorkomen dat het Digitale
Keyboard niet ingeschakeld kan worden als op de L-1
(POWER) toets wordt gedrukt.
Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar “Oplossen van
moeilijkheden” (pagina D-150).
Modi
C-9 (CARD) toets
Ritmemodus
C-5 (SONG
SEQUENCER) toets
C-9 (CARD) of
R-15 (EXIT) toets
Kaartmodus
Melodiesequencer modus
C-5 (SONG SEQUENCER) of
R-15 (EXIT) toets
Menu’s
,
Voorzorgsmaatregelen terwijl
“Please Wait” (wachten a.u.b.)
wordt getoond
Algemene gids
D-8
Uw Digitale Keyboard is uitgevoerd met een melodiesquencer
en andere kenmerken die u kunt gebruiken om data die u
creëert op te slaan. Deze opgeslagen data blijven behouden
zelfs wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld is.
*
De toon, het ritme en andere instellingen die u configureert op
het console van het Digitale Keyboard keren gewoonlijk terug
tot hun defaults (oorspronkelijke instelling bij inschakelen van
de spanning) telkens wanneer u de spanning uitschakelt.
U kunt het Digitale Keyboard configureren zodat het de
laatste instelling opslaat of om een van te voren ingestelde
default instelling toe te passen telkens wanneer u het
instrument inschakelt. Zie “AutoResume (automatisch
hervatten)” (pagina D-134) en “Default (Defaultinstellingen)”
(pagina D-134) voor details.
* De volgende data en instellingen blijven altijd behouden
zelfs wanneer de spanning uitgeschakeld wordt.
Registratie insteldata (pagina D-66)
Melodie sequencerdata (pagina D-68)
Gebruikersritmedata (pagina D-103)
Gebruikersvoorkeuzedata (pagina D-58)
Gebruikerstoondata (pagina D-44)
Gebruiker trekorgel toondata (pagina D-50)
Gebruikers DSP data (pagina D-33)
LCD contrastinstelling (pagina D-133)
Automatische hervattingsinstelling (pagina D-134)
U kunt alle data in het geheugen van het keyvoard wissen en
alle keyboardparameters terugstellen op de default
instellingen die in de fabriek ingesteld waren. Zie
“Terugstellen van alle data en instellingen (of alleen de
parameterinstellingen)” (pagina D-135) voor details.
Opslaan van instellingen
Terugstellen van het Digitale
Keyboard op de default
instellingen die in de fabriek
ingesteld waren
B
D-9
Voorbereidingen voor het spelen
Gebruik een stopcontact of batterijen.
Zorg ervoor de apart meegeleverde
“Voorzorgsmaatregelen ten behoeve van de veiligheid”
aan te houden. Onjuist gebruik van dit product creëert
het risico op elektrische schok en brand.
Let er altijd op dat het product uitgeschakeld is voordat
u de aansluiting van de netadapter tot stand brengt of
verbreekt en voordat u de batterijen inlegt of uitneemt.
Zorg ervoor dat u enkel de netadapter (JEITA Standaard, met
gecombineerde polariteitsstekker) die gespecificeerd is voor
dit product gebruikt. Het gebruik van een ander type
netadapter kan bedieningsproblemen veroorzaken.
Gespecificeerde netadapter: AD-A12150LW
Sluit de netadapter aan d.m.v. het meegeleverde netsnoer
zoals aangegeven in de onderstaande afbeelding.
De vorm van de netstekker en van het stopcontact
verschillen per land en geografisch gebied. De
afbeelding geeft slechts één voorbeeld van de vormen
die beschikbaar zijn.
De netadapter wordt warm na langdurig gebruik. Dit is
normaal en duidt niet op een defect.
Ter voorkoming van het breken van de bedrading dient
u het netsnoer niet te belasten.
Steek nooit metaal, potloden of andere voorwerpen in
de 12 V gelijkspanningsaansluiting (DC 12V) van dit
product. Dit brengt namelijk het gevaar op een ongeluk
met zich mee.
Voorbereidingen voor de
muziekblad standaard
Voeding
Partituurstandaard
Gebruik van een stopcontact
Niet buigen! Niet opwinden!
Stopcontact
Netadapter
T-7 12V gelijkstroomaansluiting (DC 12V)
Netsnoer
Voorbereidingen voor het spelen
D-10
U kunt zes batterijen maat D gebruiken voor het leveren
van stroom.
Gebruik alkaline of zink-koolstof batterijen.
Gebruik geen oxyride batterijen of andere batterijen die
nikkel bevatten.
1.
Open het batterijencompartimentdeksel aan de
onderkant van het Digitale Keyboard.
2.
Leg zes batterijen maat D in het
batterijencompartiment.
Let erop dat de positieve + en negatieve - kanten van
de batterijen in de richting wijzen zoals aangegeven in
de afbeelding.
3.
Steek de nokken van het
batterijencompartimentdeksel in de gaten aan
de kant van het batterijencompartiment en sluit
vervolgens het deksel.
Lege batterij indicator
Het onderstaande toont de geschatte levensduur van de
batterijen.
4 uren
*
op alkaline batterijen
* De bovenstaande waarden zijn de standaard levensduur
van de batterijen bij kamertemperatuur met het volume op
de middenstand. De batterijen gaan mogelijk minder lang
mee bij extreme temperaturen en spelen bij een hoog
volume.
De hieronder getoonde indicators beginnen te knipperen om u
dit te laten weten als de batterijspanning laag aan het worden
is. Vervang de batterijen door nieuwe.
Gebruiken van batterijen
Nokken
Lege batterij indicator (knippert)
D-11
Aansluitingen
Door de hoofdtelefoon te gebruiken wordt het geluid van de
ingebouwde luidsprekers uitgeschakeld hetgeen betekent dat
u zelfs ’s avonds laat kunt oefenen zonder anderen te storen.
Zorg ervoor altijd het volumeniveau laag in te stellen
voordat u de hoofdtelefoon aansluit.
Er wordt geen hoofdtelefoon meegeleverd met het Digitale
Keyboard.
Gebruik een los verkrijgbare hoofdtelefoon.
Luister niet voor lange tijd bij een hoog volume via de
hoofdtelefoon. Dit brengt namelijk het gevaar op
gehoorschade met zich mee.
Als u een hoofdtelefoon gebruikt met een
adapterstekker, dient u niet te vergeten de adapter er
uit te halen telkens wanneer u de aansluiting van de
hoofdtelefoon verbreekt.
Door een los verkrijgbaar pedaal aan te sluiten kunt u
pedaalbewerkingen uitvoeren die meer veelzijdigheid
toevoegen aan uw spel op het toetsenbord. Zie “Ped.Assign
(Pedaaltoewijzing)” (pagina D-131) voor nadere informatie
aangaande de types effecten die uitgeoefend kunnen worden
door het pedaal in te drukken.
U kunt audio apparatuur of een versterker aansluiten op het
Digitale Keyboard en het geluid dan via externe luidsprekers
weergeven om een krachtiger geluid van een betere kwaliteit te
verkrijgen.
Stel het volume altijd in op een laag niveau d.m.v. de L-2
(MAIN VOLUME) regelaar telkens wanneer u een
apparaat aan gaat sluiten op het Digitale Keyboard. Stel
het volume in op het gewenste niveau nadat u de
aansluiting tot stand gebracht heeft.
Lees telkens wanneer u een apparaat op het ditale
Keyboard wilt aansluiten eerst de gebruiksaanwijzing
door die met dat apparaat meegeleverd wordt.
Gebruik los verkrijgbare kabels om de externe audio apparatuur
aan te sluiten op de
T-9
(LINE OUT)
aansluitingen van het
Digitale Keyboard zoals aangegeven in Afbeelding
1
. Het
uitgangssignaal van de LINE OUT R aansluiting is het geluid
van het rechter kanaal terwijl het uitgangssignaal van de LINE
OUT L/MONO aansluiting het geluid van het linker kanaal is. Het
wordt aan u overgelaten om aansluitkabels aan te schaffen
zoals de in de afbeelding getoonde kabels voor het aansluiten
van audio apparatuur. Gewoonlijk dient u in deze configuratie de
ingangskeuzeschakelaar van de audio apparatuur in te stellen
op de instelling die hoort bij de aansluiting (zoals AUX IN)
waarop het Digitale Keyboard aangesloten is. Stel het
volumeniveau bij d.m.v. de
L-2
(MAIN VOLUME)
regelaar.
Gebruik een los verkrijgbare kabel om de versterker aan te
sluiten op de
T-9
(LINE OUT)
aansluitingen van het Digitale
Keyboard zoals aangegeven in Afbeelding
2
. Het
uitgangssignaal van de LINE OUT R aansluiting is het geluid van
het rechter kanaal terwijl het uitgangssignaal van de LINE OUT
L/MONO aansluiting het geluid van het linker kanaal is. Door aan
te sluiten op de LINE OUT L/MONO aansluiting geeft het geluid
van beide kanalen gemengd weer. Het wordt aan u overgelaten
om een aansluitkabel aan te schaffen zoals de in de afbeelding
getoonde kabel voor het aansluiten van de versterker. Stel het
volumeniveau bij d.m.v. de
L-2
(MAIN VOLUME)
regelaar.
Aansluiten van de hoofdtelefoon
Aansluiten van een pedaal
T-4 Hoofdtelefoonaansluiting (PHONES)
T-3 Aanhoud/Toewijsbare aansluiting
(SUSTAIN/ASSIGNABLE JACK)
Afgeven van Digitale
Keyboardklanken naar
geluidsapparatuur of een versterker
Afgifte van toetsenbordnoten naar audio
apparatuur
1
Afgifte van noten van het toetsenbord naar
een muziekinstrumentenversterker
2
INPUT 1
INPUT 2
AUX IN aansluiting, enz.
van de geluidsversterker
Penstekker
LEFT (links-wit)
Standaard stekker
Gitaarversterker
Toetsenbordversterker, enz.
RIGHT (rechts-rood)
Aansluitingen
D-12
U kunt d.m.v. de luidsprekers van het Digitale Keyboard het
geluid van een CD speler, een ander Digitale Keyboard of
andere externe apparatuur of van een microfoon weergeven.
Stel het volume altijd in op een laag niveau d.m.v. de
L-2 (MAIN VOLUME) regelaar telkens wanneer u iets
aan gaat sluiten op het Digitale Keyboard. Stel het
volume in op het gewenste niveau nadat u de
aansluiting tot stand gebracht heeft.
Lees telkens wanneer u een apparaat op het Ditale
Keyboard wilt aansluiten eerst de gebruiksaanwijzing
door die met dat apparaat meegeleverd wordt.
De ingebouwde effecten van het Digitale Keyboard
(nagalm, zweving, DSP) worden niet uitgeoefend op de T-6
(AUDIO IN) aansluiting. Het ingangssignaal wordt direct
weergegeven en wordt beïnvloed door de ingebouwde
versterker van het Digitale Keyboard en de L-2 (MAIN
VOLUME) regelaar.
De ingebouwde effecten van het Digitale Keyboard
(nagalm, zweving, DSP) worden niet uitgeoefend op het
ingangssignaals van de T-5 (INST IN) en T-8 (MIC IN)
aansluitingen. U kunt de Mixer ook gebruiken om de
panpositie van de stereo luidspreker en andere parameters
in te stellen en hoe effecten worden uitgeoefend.
Zie “Uitoefenen van effecten op een klank” (pagina D-29)
en “Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details.
Gebruik een los verkrijgbare aansluitkabel of sluit de externe
apparatuur aan op de T-6 (AUDIO IN) aansluiting van het
Digitale Keyboard. De aansluitkabel dient een stereo
ministekker aan één kant te hebben en een stekker aan de
andere kant die past bij de externe apparatuur waarop gaat
worden aangesloten. Stel het volume bij d.m.v. de L-2 (MAIN
VOLUME) regelaar van het Digitale Keyboard
Gebruik een los verkrijgbare aansluitkabel of sluit de externe
apparatuur aan op de T-5 (INST IN) aansluiting van het
Digitale Keyboard. De aansluitkabel dient een standaard
stekker (mono) aan één kant te hebben en een stekker aan
de andere kant die past bij de externe apparatuur waarop
gaat worden aangesloten. Stel het volume bij d.m.v. de L-2
(MAIN VOLUME) regelaar van het Digitale Keyboard
U kunt (alleen) een dynamische microfoon aansluiten op het
Digitale Keyboard voor weergave via de luidsprekers van het
Digitale Keyboard.
U kunt het volumeniveau van het ingangssignaal van de
microfoon instellen met de L-3 (MIC VOLUME) regelaar.
De volumeregeling van de microfoon hangt af van het
algehele volume van het keyboard.
Zorg ervoor dat het Digitale Keyboard en de microfoon
uitgeschakeld zijn voordat u een microfoon aansluit.
Stel zowel de L-2 (MAIN VOLUME) regelaar als de L-3
(MIC VOLUME) regelaar in op een laag niveau voordat u
een microfoon aansluit. Stel de instellingen van het
volume in op de geschikte niveau’s na het aansluiten
van de microfoon.
Het gebruik van niet erkende accessoires kan het gevaar op
brand, elektrische schok en persoonlijk letsel met zich
meebrengen.
U kunt informatie betreffende de accessoires die los
verkrijgbaar zijn krijgen van de CASIO catalogus die
beschikbaar is bij uw winkelier en van de CASIO website bij
de volgende URL.
http://world.casio.com/
Afgifte van de ingangssignalen
van externe apparatuur of een
microfoon via de luidsprekers van
het Digitale Keyboard
De weergave van het ingangssignaal van
externe apparatuur wordt niet beïnvloed door
de effecten van het Digitale Keyboard.
Stereo ministekker
CD speler,
Draagbare audiospeler, enz.
De weergave van het ingangssignaal van
externe apparatuur dat wordt beïnvloed door
de effecten van het Digitale Keyboard
Weergeven van het geluid via een microfoon
Meegeleverde en los verkrijgbare
accessoires
Standaard stekker (mono)
CD speler,
Draagbare audiospeler, enz.
T-8 Microfoonaansluiting (MIC IN)
D-13
Selecteren en spelen van een toon
1.
Draai de L-2 (MAIN VOLUME) regelaar in de
richting van MIN om het volume in te stellen op
een laag niveau.
2.
Verwijs naar “Aansluitingen” (pagina D-11) om
de hoofdtelefoon, de versterker en andere
apparatuur aan te sluiten.
3.
Gebruik de L-1 (POWER) toets om de spanning
in te schakelen.
Het displayscherm van het Digitale Keyboard ziet er uit
als hieronder, hetgeen aangeeft dat hij klaar staat om
te worden bespeeld met een painotoon (met de default
instellingen bij inschakelen van de spanning).
Druk nogmaals op de L-1 (POWER) toets om het
Digitale Keyboard uit te schakelen.
Met de oorspronkelijke configuratie zal het Digitale
Keyboard teruggesteld worden op de default
instellingen telkens wanneer het toestel wordt
uitgeschakeld. U kunt de oorspronkelijke configuratie
veranderen zodat het Digitale Keyboard de laatste
basisinstelling onthoudt of om een vooringesteld
basisinstelling uit te oefenen telkens wanneer u het
toestel inschakelt. Zie “AutoResume (automatisch
hervatten)” (pagina D-134) en “Default
(Defaultinstellingen)” (pagina D-134) voor details.
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op
de display terwijl de data-opslagbewerking wordt
uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze
melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Dit Digitale Keyboard is ontworpen om automatisch
uitgeschakeld te worden om te voorkomen dat stroom te
verspillen als gedurende een vooringestelde tijd geen
bewerking wordt uitgevoerd. De activeringstijd voor
automatische stroomonderbreking is zes minuten bij werking
op batterijen en vier uur bij werking op netspanning.
Automatische stroomonderbreking is geactiveerd wanneer
“on” (aan) geselecteerd is voor “AutoPower (Uitschakelen
van de automatische stroomonderbreker)” (pagina D-134).
De oorspronkelijke default instelling is “on” (aan). Selecteer
“oFF” (uit) voor “AutoPower” (Automatische
stroomonderbreking) om de automatische
stroomonderbreking te deactiveren.
U kunt de onderstaande procedure volgen om de
automatische stroomonderbreking tijdelijk uit te schakelen
terwijl deze geactiveerd is.
L-1L-1 L-4L-4 R-1 R-12R-1 R-12
L-17L-17
L-18L-18
L-2L-2
R-19R-19
R-14R-14
R-20R-20
L-14L-14
L-15L-15
R-1
-
R-12
Inschakelen van de spanning van
het Digitale Keyboard
Automatische stroomonderbreker
Selecteren en spelen van een toon
D-14
Uitschakelen van de automatische
stroomonderbreker
1.
Druk op de L-1 (POWER) toets om deze uit te
schakelen als het Digitale Keyboard
ingeschakeld is.
2.
Houd de
L-4
([A] POPS/ROCK/DANCE) toets
ingedrukt en druk tegelijkertijd op de
L-1
(POWER) toets om het Digitale Keyboard in te
schakelen.
De automatische stroomonderbreker wordt op dat
moment gedeactiveerd.
Door het keyboard uit te schakelen na het uitvoeren van de
bovenstaande stappen zal de automatische
stroomonderbreking gereactiveerd worden.
1.
Houd de L-18 (ACCOMP ON/OFF) toets
ingedrukt en druk tegelijkertijd op de L-17
(PLAY/STOP) toets.
Hierdoor wordt weergave van demonstratiemelodieëen
gestart.
Het Digitale Keyboard heeft in het totaal vijf
demonstratiemelodieën. U kunt ook de R-14 (–, +) toetsen
gebruiken om een demonstratiemelodie te selecteren.
Door op de L-15 (dFF) toets te drukken wordt de
demonstratiemelodie versneld voorwaarts weergegeven
terwijl de L-14 (sREW) toets de weergave vesneld
achterwaarts doet plaatsvinden. Door de L-14 (sREW)
toets ingedrukt te houden totdat de weergave het begin van
de huidige melodie bereikt, wordt de weergave daar
gestopt. De normale weergave zal hervat worden wanneer
u de L-14 (sREW) toets loslaat. Als de L-15 (dFF)
toets ingedrukt gehouden wordt zal de versnelde
voorwaartse weergave door blijven gaan zelfs nadat het
einde van de melodie bereikt wordt.
U kunt met de weergave van de demonstratiemelodie
meespelen op het toetsenbord. Merk echter op dat u de
toon niet kunt veranderen die toegewezen is aan het
toetsenbord. Alleen de hierboven beschreven
toetsbewerkingen worden ondersteund tijdens de
weergave van demonstratiemelodiëen.
2.
Druk op de L-17 (PLAY/STOP) toets om de
weergave van de demonstratiemelodie te
stoppen.
De tonen van dit Digitale Keyboard zijn verdeeld over
groepen, die elk corresponderen aan één van de 12 TONE
toetsen. U kunt een toon specificeren door de groep en het
toonnummer.
Selecteer d.m.v. de volgende procedure een enkele toon die
toegepast wordt over het gehele toetsenbord.
1.
Verwijs naar de meeleverde “Appendix” om de
groep en het nummer op te zoeken van de te
selecteren toon.
2.
Controleer dat de @ en A indicators
niet op de display aanwezig zijn.
Mochten deze toch worden weergegeven, druk dan op
de R-19 (SPLIT) toets en/of op de R-20 (LAYER) toets
om beide indicators uit de display te wissen.
3.
Selecteer d.m.v. de toetsen R-1 ([A] PIANO) -
R-11 ([K] USER TONES) een toongroep.
•De R-11 ([K] USER TONES) toets selecteert de
gebruikerstoongroep. Zie “Gebruiken van de Toon
Editor” (pagina D-44) voor details.
Met de R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) toets wordt de
trekorgel toongroep geselecteerd. Voor meer informatie
zie “Gebruiken van trekorgeltonen” (pagina D-50).
4.
Scroll m.b.v. de draairegelaar door de
toonnummers totdat het gewenste nummer
getoond wordt.
Voorbeeld: Groep [C], Nummer 004
Luisteren naar
demonstratiemelodieën
Selecteren van een toon
Selecteren van een toon
Toonnaam
Groep
Nummer
Selecteren en spelen van een toon
D-15
5.
Nu kunt u op het toetsenbord spelen met de
geselecteerde toon.
U kunt ook de R-14 (–, +) toetsen gebruiken om een toon te
selecteren. Door één van beide toetsen ingedrukt te
houden wordt met verhoogde snelheid door de
toonnummers gescrolld. Door beide R-14 (–, +) toets
tegelijkertijd ingedrukt te houden wordt toon 001 in de op
dat moment geselecteerde groep geselecteerd.
U kunt het toetsenbord zodanig configureren dat het twee
verschillende tonen tegelijkertijd speelt (laag) of twee
verschillende tonen speelt op het linker en rechter bereik
(splitsing). U kunt een laag en een splitsing in combinatie
gebruiken en op die manier drie verschillende tonen
tegelijkertijd spelen.
Het UPPER 1 gedeelte wordt alleen gebruikt tijdens het
spelen van een afzonderlijke toon op het keyboard. Bij het
maken van lagen van twee tonen, worden het UPPER 1
gedeelte en het UPPER 2 gedeelte gebruikt. Bij het splitsen
van het toetsenbord in twee tonen, speelt het lage bereik van
het toetsenbord het LOWER gedeelte.
Een toon over het gehele toetsenbord (pagina D-14)
Deze configuratie gebruikt enkel het UPPER 1 gedeelte
(Laag: Uit, Splitsing: Uit).
Twee gelaagde tonen over het gehele toetsenbord
(pagina D-16)
Deze configuratie gebruikt enkel het UPPER 1 gedeelte en
het UPPER 2 gedeelte (Laag: Aan, Splitsing: Uit).
Twee tonen, een voor het linker bereik en een voor het
rechter bereik van het toetsenbord (pagina D-17)
Deze configuratie gebruikt enkel het UPPER 1 gedeelte en
het LOWER gedeelte (Laag: Uit, Splitsing: Aan).
Drie tonen, twee gelaagde tonen voor het rechter bereik
en één voor het linker bereik van het toetsenbord
(pagina D-17)
Deze configuratie gebruikt enkel het UPPER 1 gedeelte en
het UPPER 2 gedeelte en het LOWER gedeelte (Laag:
Aan, Splitsing: Aan).
U kunt de hieronder beschreven instellingen configureren
om elk onderdeel in te stellen wanneer meerdere tonen
gebruikt worden in configuraties met lagen en splitsingen.
Lagen en splitsingen aanbrengen
in tonen
UPPER 1
UPPER 1
UPPER 2
LOWER UPPER 1
Instellen van deze
instelling voor elk
onderdeel:
Voor meer informatie:
Octaafverschuiving Gebruiken van
octaafverschuiving
(pagina D-18)
Volumebalans Gebruiken van de mixer
(pagina D-36)
Stereo positie, effect
(nagalm, zweving) niveau’s
en andere gedetailleerde
instellingen
LOWER
UPPER 1
UPPER 2
Selecteren en spelen van een toon
D-16
1.
Verwijs naar de afzonderlijke “Appendix” om de
groep(en) en nummers op te zoeken van de
twee tonen (UPPER 1 gedeeltetoon en UPPER 2
gedeeltetoon) die u wilt gebruiken.
2.
Controleer dat de @ en A indicators
niet op de display aanwezig zijn.
Mochten deze toch worden weergegeven, druk dan op
de R-19 (SPLIT) toets en/of op de R-20 (LAYER) toets
om beide indicators uit de display te wissen. Wanneer
geen van beide indicators weergegeven wordt, zal de
toon die u selecteert de UPPER 1 gedeeltetoon
worden.
3.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de
draairegelaar de UPPER 1 gedeeltetoon.
4.
Druk op de R-20 (LAYER) toets.
Hierdoor verschijnt de A indicator in de display. Dit
geeft aan dat de toon die u selecteert de UPPER 2
gedeeltetoon zal worden.
5.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de
draairegelaar de UPPER 2 gedeeltetoon.
6.
Speel nu iets op het toetsenbord om te
controleren hoe de tonen klinken als ze gelaagd
zijn.
7.
Druk om de toonlagen te annuleren nogmaals
op de R-20 (LAYER) toets zodat de A
indicator uit de display verdwijnt.
1.
Verwijs naar de afzonderlijke “Appendix” om de
groep(en) en nummers op te zoeken van de
twee tonen (UPPER 1 gedeeltetoon en LOWER
gedeeltetoon) die u wilt gebruiken.
2.
Controleer dat de @ en A indicators
niet op de display aanwezig zijn.
Mochten deze toch worden weergegeven, druk dan op
de R-19 (SPLIT) toets en/of op de R-20 (LAYER) toets
om beide indicators uit de display te wissen. Wanneer
geen van beide indicators weergegeven wordt, zal de
toon die u selecteert de UPPER 1 gedeeltetoon
worden.
3.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de
draairegelaar de UPPER 1 gedeeltetoon.
4.
Druk op de R-19 (SPLIT) toets.
Hierdoor verschijnt de @ indicator in de display.
Dit geeft aan dat de toon die u selecteert de LOWER
gedeeltetoon zal worden.
5.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de
draairegelaar de LOWER gedeeltetoon.
6.
Speel iets op de linker en rechter zijden van het
toetsenbord om te controleren dat de tonen op
de juiste wijze toegewezen zijn.
U kunt het toetsenbordsplitspunt specificeren, hetgeen
het punt is wanneer het toetsenbord in het linker en het
rechter bereik gesplits wordt. Zie “Specificeren van het
toetsenbordsplitspunt” (pagina D-17) voor details.
7.
Druk nogmaals op de R-19 (SPLIT) toets zodat
de @ indicator uit de display verdwijnt.
R-19R-19
R-20R-20
R-14R-14
Aanbrengen van een laag met twee tonen Splitsen van het toetsenbord tussen twee
tonen
Selecteren en spelen van een toon
D-17
1.
Houd de R-19 (SPLIT) toets ingedrukt en druk
tegelijkertijd op de klaviertoets waarvan u wilt
dat dat de meest linkse toets wordt van het
rechter (UPPER 1 gedeelte) bereik.
De naam van de ingedrukte klaviertoets verschijnt in de
display als de klaviertoetsnaam van het nieuwe
splitspunt.
U kunt d.m.v. de R-14 (–, +) toetsen de aangegeven
naam van de spitspunttoets veranderen.
2.
Laat de R-19 (SPLIT) toets los wanneer u klaar
bent.
Het oorspronkelijke splitspunt bevindt zich bij klaviertoets
F
#
3.
Tijdens de weergave van de automatische begeleiding
(pagina D-24), het toetsenbord links van het splitspunt
wordt het akkoordtoetsenbord.
1.
Zie stappen 1 en 6 van de procedure onder
“Aanbrengen van een laag met twee tonen”
(pagina D-16).
2.
Verwijs naar de apart bijgeleverde “Appendix”
om de groep en het nummer van de toon op te
zoeken die u wilt toewijzen aan het LOWER
gedeelte.
3.
Druk op de R-19 (SPLIT) toets.
Hierdoor verschijnt de @ indicator in de display.
Dit geeft aan dat de toon die u selecteert de LOWER
gedeeltetoon zal worden.
4.
Selecteer d.m.v. de TONE toetsen en de
draairegelaar de LOWER gedeeltetoon.
5.
Speel iets op de linker en rechter zijden van het
toetsenbord om te controleren dat de tonen op
de juiste wijze toegewezen zijn.
Het rechter toetsenborddeel speelt de UPPER 1 en
UPPER 2 tonen in een gelaagde configuratie, terwijl het
linker toetsenborddeel de LOWER toon speelt.
6.
Druk nogmaals op de R-19 (SPLIT) toets zodat
de @ indicator uit de display verdwijnt.
7.
Druk om de toonlagen te annuleren nogmaals
op de R-20 (LAYER) toets zodat de A
indicator uit de display verdwijnt.
Specificeren van het toetsenbordsplitspunt
LOWER gedeelte
Klaviertoets
die u aanslaat
UPPER 1 gedeelte
Splitspunt
Gebruiken van laag en splitsing samen
Selecteren en spelen van een toon
D-18
De transponeerfunctie laat u de algehele toonschaal van het
toetsenbord verhogen of verlagen in stappen van een halve
toon. U kunt d.m.v. deze functie de toonschaal van het
toetsenbord bijstellen op een sleutel die beter past bij een
zanger, een ander muziekinstrument, enz.
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de R-14 (–, +) toetsen.
Hierdoor wordt het hieronder getoonde
transpositiescherm weergegeven.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
verander de instellingswaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
U kunt de toonschaal van het toetsenbord veranderen
binnen het bereik lopend van –12 tot 00 tot +12.
3.
Druk op de R-13 (FUNCTION) toets.
Hierdoor wordt het transpositiescherm verlaten.
Wanneer een transpositiewaarde anders dan 00 wordt
ingesteld, verschijnt de B indicator in de display.
De huidige transpositie instelling wordt uitgeoefend op de
noten van alle onderdelen (UPPER 1, UPPER 2, LOWER,
automatische begeleiding, etc.) die op het toetsenbord
worden gespeeld. Het nummer van de MIDI uitgangsnoot bij
het aanslaan van een klaviertoets verschuift ook in
overeenstemming met de transpositie instelling.
U kunt d.m.v. octaafverschuiving de octaaf afzonderlijk
veranderen van de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER delen.
U kunt octaafverschuiving gebruiken om de octaaf van een
melodie te verhogen of te verlagen, of om verschillende
octaven toe te wijzen aan het linker en rechter
toetsenborddelen terwijl het toetsenbord gespleten is of om
twee noten te spelen in verschillende octaven terwijl lagen
aangebracht zijn bij het toetsenbord.
1.
Houd de R-20 (OCTAVE) toets ingedrukt totdat
het hieronder getoonde
octaafverschuivingsscherm in de display
verschijnt.
Dit geeft aan dat u de octaaf van het UPPER 1 deel
kunt veranderen.
2.
Specificeer de hoeveelheid octaafverschuiving
d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
U kunt de octaaf verschuiven in het bereik lopend van
–2 tot 0 tot +2.
3.
Druk op de R-20 (OCTAVE) toets als u de octaaf
wilt veranderen van het UPPER 2 deel.
Hierdoor verschijnt “UPPER 2” in de display, hetgeen
aangeeft dat u de octaaf van het UPPER 2 deel kunt
veranderen. Voer dezelfde bewerkingen uit als in stap 2
om de hoeveelheid octaafverschuiving te specificeren.
4.
Druk op de R-20 (OCTAVE) toets als u de octaaf
wilt veranderen van het LOWER deel.
Hierdoor verschijnt “LOWER” in de display, hetgeen
aangeeft dat u de octaaf van het LOWER deel kunt
veranderen. Voer dezelfde bewerkingen uit als in stap 2
om de hoeveelheid octaafverschuiving te specificeren.
5.
Druk op de R-20 (OCTAVE) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
Dit verlaat het octaafverschuivingsscherm.
Verhogen en verlagen van de
toonschaal van het toetsenbord
(transponeren)
Gebruiken van
octaafverschuiving
Gedeeltenaam
Hoeveelheid octaafverschuiving (Octaaf eenheid)
Selecteren en spelen van een toon
D-19
1.
Druk op de L-10 (METRONOME) toets.
Hierdoor start de metronoom.
De display toont het tempo samen met het tellen van de
maten en maatslagen sinds u de metronoom startte.
2.
Druk nogmaals op de L-10 (METRONOME) toets
om de metronoom te stoppen.
1.
Houd de L-10 (BEAT) toets ingedrukt totdat het
hieronder getoonde
metronoommaatslagscherm in de display
verschijnt.
2.
Selecteer een maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
U kunt een 0 selecteren of een waarde binnen het
bereik 2 - 6. Door 0 te specificeren voor deze instelling
wordt elke maatslag aangegeven door hetzelfde geluid
(geen klokgelui aan het begin van elke maatslag)
aangegeven.
3.
Druk op de L-10 (BEAT) of R-15 (EXIT) toets.
Hierdoor wordt het metronoommaatslagscherm
verlaten.
Er zijn twee verschillende methoden die u kunt aanwenden
om de instelling van het tempo te veranderen: gebruiken van
de TEMPO toetsen of lichtjes een maatslag op een toets
trommelen.
Veranderen van het tempo d.m.v. de TEMPO
toetsen
1.
Druk op de L-11 (TEMPO w) (langzamer) of
L-12 (TEMPO q) (sneller) toets.
Hierdoor wordt het hieronder getoonde temposcherm
weergegeven.
Als u voor enkele seconden geen bewerking uitvoert,
zal het display automatisch terugkeren naar het vorige
scherm.
2.
Verander het tempo (maatslagen per minuut)
d.m.v. de L-11 (TEMPO w) en L-12 (TEMPO q)
toetsen.
Door één van beide toetsen ingedrukt te houden wordt
met verhoogde snelheid door de instelwaarden
gescrolld.
U kunt een tempowaarde specificeren in het bereik
lopend van 30 tot en met 255.
3.
Druk op de R-15 (EXIT) toets.
Hierdoor wordt het temposcherm verlaten.
Gebruiken van de metronoom
Veranderen van het aantal maatslagen per
maat
Tempo
Maat
Maatslag
Veranderen van de tempo instelling
Selecteren en spelen van een toon
D-20
Bijstellen van het tempo door een maat te tikken
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
tik lichtjes vier maal op de L-12 (TAP) toets met
de snelheid (tempo) die u wilt instellen.
Bij de eerste tik op de L-12 (TAP) toets verschijnt de
onderstaande display.
De tempo instelling verandert in overeenstemming met
de tiksnelheid zodra u de vierde maal tikt.
De instelling wordt geannuleerd als u de R-13
(FUNCTION) toets loslaat voordat u de L-12 (TAP)
toets vier malen aangetikt heeft.
2.
Na het instellen van het aantikken van het
tempo kunt u fijnregelingen maken met de
procedure onder “Veranderen van het tempo
d.m.v. de TEMPO toetsen” (pagina D-19).
Met de PITCH BEND regelaar (S-1) kunt u de toonhoogte
veranderen van de noten die u aan het spelen bent door de
regelaar naar voren en achteren te draaien. Door de regelaar
weg te draaien gaat de toonhoogte omhoog terwijl deze
omlaag gaat door de regelaar naar u toe te draaien. Door de
regelaar los te laten keert de toonhoogte automatisch terug
naar de normale toonhoogte.
Het de toonhoogteregelaar dient niet gedraaid te zijn
wanneer u het keyboard inschakelt.
U kunt het bereik van de toonhoogteregelaar globaal
veranderen of voor een bepaald deel. Zie “BendRange
(Toonhoogtebereik)” (pagina D-131) en “Deelparameters”
(pagina D-43) voor details.
U kunt vibrato uitoefenen op noten die u op met de hand op
het toetsenbord speelt (alle UPPER 1, UPPER 2, LOWER
onderdeelnoten). Vibrator wordt uitgeoefend op noten terwijl
de S-2 (MODULATION) toets ingedrukt wordt. Bij het loslaten
van de toets wordt de uitoefening van vibrato gestopt (bij de
oorspronkelijke default instellingen).
Inplaats van vibrato kunt u een ander DSP effect toekennen
aan de S-2 (MODULATION) toets button, indien u dat wilt.
Zie informatie betreffende de volgende parameters in “DSP
parameterinstellingen” (pagina D-35) en
“Toonparameterinstellingen” (pagina D-48) voor details.
Mod Button Assign (Modulatietoets toewijzing)
Mod Button On Value (Modulatietoets aan-waarde)
Mod Button Off Value (Modulatietoets uit-waarde)
Gebruiken van de
toonhoogteregelaar
Uitoefenen van vibrato op noten
Selecteren en spelen van een toon
D-21
Selecteer d.m.v. de toonschaalfunctie één van de 17
voorkeuzetemperamenten (toonschalen) voor de ingebouwde
klankbron. U kunt elke noot van een toonschaal (van C - B)
fijnstemmen in eenheden van één cent. Na het selecteren van
één van de voorkeuzetemperamenten kunt u de instellingen
bewerken voor aanpassing aan uw eigen voorkeur.
U kunt ook specificeren of de huidige toonschaalinstellingen
(temperamentinstelling en fijnafsteming) uitgeoefend dienen
te worden op de automatische begeleiding (Accomp. Scale).
De instellingen die u configureert met de toonschaalfunctie
blijven behouden zelfs wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld wordt.
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-8 (SCALE) toets om het
toonschaalscherm te tonen met de 0 bij
“Preset”.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een
voorkeuzetemperamentselectiescherm weergegeven
zoals het hier onder getoonde.
3.
Selecteer een temperament d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Selecteren van een temperament anders dan 01: Bij
Equal verschijnt de C indicator in de display.
Hieronder worden de temperamentnummers en
-namen getoond die in de display verschijnen.
4.
Voer de volgende stappen uit om de grondnoot
van een temperament te specificeren.
Selecteren van een temperament
en fijnafstellen van de toonschaal
Selecteren van een voorkeuze toonschaal
Nummer Schermnaam Voorkeuzetemperament
01 Equal Gelijkzwevend temperament
02 Pure Major Juiste majeur intonatie
03 Pure Minor Juiste mineur intonatie
04 Pythagorean Pythagoreaans systeem
05 Kirnberger 3 Kirnberger III
06 Werckmeister Werckmeister 1-3 (III)
07 Mean-Tone Gemiddelde toon
08 Rast Rast
09 Bayati Bayati
10 Hijaz Hijaz
11 Saba Saba
12 Dashti Dashti
13 Chahargah Chahargah
14 Segah Segah
15 Gurjari Todi Gurjari Todi
16 Chandrakauns Chandrakauns
17 Charukeshi Charukeshi
(1) Druk op de R-17 (i) toets.
Hierdoor wordt het grondnoot instelscherm getoond.
(2) Verander d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen de grondnoot (C naar B).
U kunt de grondnoot ook d.m.v. het toetsenbord
specificeren.
Selecteren en spelen van een toon
D-22
5.
Druk tweemaal op de R-15 (EXIT) toets wanneer
u klaar bent.
Hierdoor wordt teruggekeerd naar het scherm dat
getoond werd voordat u het toonschaalscherm toonde.
De grondnootinstelling die u hier specificeert, wordt
behouden zelfs als u later naar een ander
voorkeuzetemperament verandert.
1.
Mocht dit nodig zijn voer dan de procedure uit
onder “Selecteren van een voorkeuze
toonschaal” (pagina D-21) om een
voorkeuzetemperament te selecteren.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-8 (SCALE) toets om het
toonschaalscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“FineTune” en druk vervolgens op de R-16
(ENTER) toets.
Hierdoor wordt een fijnstemscherm weergegeven zoals
het hier onder getoonde.
4.
U kunt de stemming van elke afzonderlijke noot
instellen in de toonschaal.
5.
Druk tweemaal op de R-15 (EXIT) toets wanneer
u klaar bent met het maken van bijstellingen.
Hierdoor wordt teruggekeerd naar het scherm dat
getoond werd voordat u het toonschaalscherm toonde.
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-8 (SCALE) toets om het
toonschaalscherm te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i) toets de 0 naar
“AcmpScale”.
3.
Verander de instelwaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
4.
Druk nadat de instelling naar wens is op de
R-15 (EXIT) toets.
Hierdoor wordt teruggekeerd naar het scherm dat
getoond werd voordat u het toonschaalscherm toonde.
De bovenstaande toonschaal aan/uit instelling beïnvloed
de basonderdelen en de akkoordonderdelen 1 - 5 (A11 -
A16) van de automatische begeleiding. U kunt de
toonschaalinstellingen voor elk onderdeel afzonderlijk in- of
uitschakelen d.m.v. de onderdeel parameter (pagina D-43)
“Scale (Gedeeltetoonschaal Geactiveerd)” instelling.
Fijnstemmen van een toonschaal
(1) Verplaats d.m.v. de R-17 (t) toets de 0 naar “Note”
(noot) en selecteer daarna de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen om de naam te selecteren van de noot
die u wilt fijnstemmen.
U kunt ook een klaviertoets aanslaan om een noot
te specificeren.
(2) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar “Cent”
en gebruik dan de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen om de geselecteerd noot fijn te stemmen.
U kunt een noot fijnstemmen binnen het bereik tussen
–99 en +99 cent.
Als alle noten in de toonschaal op 0 worden ingesteld,
wordt de geselecteerde toonschaal veranderd naar
gelijk temperament. De
C
indicator zal op de
display getoond worden wanneer een noot op de
toonschaal een waarde anders dan 0 heeft.
Specificeren of de huidige
toonschaalinstellingen uitgeoefend dienen te
worden op de automatische begeleiding
(Accomp Scale)
Om dit te doen:
Selecteer deze
instelling:
Toonschaalinstellingen niet uitoefenen
op automatische begeleiding
oFF (uit)
Toonschaalinstellingen uitoefenen op
automatische begeleiding
on (aan)
Selecteren en spelen van een toon
D-23
Met de arpeggiator kunt u automatisch verschillende
arpeggio’s en andere frasen spelen door gewoonweg
klaviertoetsen aan te slaan op het toetsenbord. U kunt uit een
aantal verschillende arpeggiator opties kiezen, inclusief het
spelen van arpeggio’s van een akkoord, het automatisch
spelen van verschillende frasen en andere keuzes.
1.
Houd de R-18 (AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR) toets ingedrukt totdat het her
onder getoonde type selectiescherm in de
display verschijnt.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het arpeggiator type dat u wilt
gebruiken.
U kunt één van de arpeggiator types (013 - 162)
selecteren. Zie de afzonderlijke “Appendix” voor
gedetailleerde informatie betreffende ondersteunde
arpeggiatortypes.
Bij het selecteren van het arpeggiator type, kunt u de
aanbevolen toon voor het op dat moment weergegeven
type toewijzen als de toetsenbordtoon door de R-18
(AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR) toets ingedrukt
te houden totdat de aanwijzerindicator in de display
begint te knipperen naast ARPEGGIATOR.
Zie “Gebruiken van automatische harmonisatie” voor
meer informatie betreffende typenummers 001 - 012
(pagina D-28).
3.
Druk op de R-15 (EXIT) toets.
Hierdoor wordt het typeselectiescherm verlaten.
4.
Druk op de R-18 (AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR) toets.
Hierdoor verschijnt een aanwijzerindicator in de display
naast ARPEGGIATOR.
5.
Configureer de arpeggiator instellingen naar
wens.
De instellingen die u kunt figureren worden beschreven
in de onderstaande tabel. Zie “Veranderen van de
instelling van een functiemenu item” (pagina D-130)
voor informatie aangaande het configureren van
instellingen.
6.
Speel een akkoord of een enkele noot op het
toetsenbord.
Arpeggio wordt gespeeld in overeenstemming met het
op dat moment geselecteerde arpeggiator type en de
noot (noten) die u speelt.
7.
Druk nogmaals op de R-18 (AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR) toets om de arpeggiator uit te
schakelen.
Hierdoor verdwijnt de aanwijzerindicator naast
ARPEGGIATOR uit de display.
Automatisch spelen van Apeggio
frasen (Arpeggiator)
Typenummer Typenaam
Knippert
Voor informatie betreffende deze
instelling:
Verwijs hier naar:
Of arpeggio gespeeld dient te worden
terwijl de klaviertoetsen worden
aangeslagen of nadat ze zijn
losgelaten
ArpegHold
(Aanhouden
Arpeggiator)
(pagina D-131)
Het aantal malen dat apeggio
gespeeld wordt binnen één maatslag
ArpegSpeed
(Arpeggiator
snelheid)
(pagina D-132)
Wanneer het toetsenbord gespleten
wordt tussen twee tonen, of arpeggio
gespeeld dient te worden wanneer
klaviertoetsen van het UPPER
toetsenbord of van het LOWER
toetsenbord worden aangeslagen
ArpegPart
(Arpeggiator
gedeelte)
(pagina D-132)
Brandt
D-24
Gebruiken van automatische begeleiding
Bij automatische begeleiding kunt u gewoonweg het
gewenste begeleidingsritme selecteren en zal de begeleiding
(drums, gitaar, enz.) automatisch spelen terwijl u een akkoord
speelt met uw linker hand. Het is net alsof u uw persoonlijke
band heeft die u begeleidt waar u maar gaat.
Dit Digitale Keyboard heeft 250 ingebouwde automatische
begeleidingspatronen die verdeeld zijn in vijf groepen. U kunt
de ingebouwde ritmes bewerken om uw eigen originele ritmes
(die “gebruikersritmes” worden genoemd) te creëren die u
kunt opslaan in een zesde groep. Zie de meegeleverde
“Appendix” voor nadere informatie.
1.
Verwijs naar de meegeleverde “Appendix” om
de groep en het nummer op te zoeken van het te
gebruiken ritme.
2.
Selecteer d.m.v. toetsen van L-4 ([A] POPS/
ROCK/DANCE) - L-9 ([F] USER RHYTHMS) een
ritmegroep.
•De L-9 ([F] USER RHYTHMS) toets dient voor de
gebruikersritmegroep. Zie “Gebruiken van de
patroonsequencer” (pagina D-102) voor details.
3.
Scroll m.b.v. de draairegelaar door de
ritmenummers totdat het gewenste nummer
getoond wordt.
Voorbeeld: Groep B, Nummer 005
U kunt ook de R-14 (–, +) toetsen gebruiken om een
ritmenummer te selecteren. Door één van beide
toetsen ingedrukt te houden wordt met verhoogde
snelheid door de ritmenummers gescrolld. Door beide
R-14 (–, +) toets tegelijkertijd ingedrukt te houden wordt
001 in de op dat moment geselecteerde groep
geselecteerd.
4.
Pas de tempo instelling aan d.m.v. de L-11
(TEMPO w) en L-12 (TEMPO q) toetsen.
5.
Druk op de L-18 (ACCOMP ON/OFF) toets zodat
de D indicator op de display aangegeven
wordt.
Telkens bij indrukken van de toets wordt tussen in-
(D indicator aangegeven) en uitschakelen
(indicator niet aangegeven) van de begeleiding heen
en weer gegaan.
Alle onderdelen van de begeleidingsinstrumenten
klinken terwijl de begeleiding ingeschakeld is (D
indicator aangegeven), terwijl alleen percussie
instrument gedeelten (drums, etc.) klinken terwijl de
begeleiding uitgeschakeld is (indicator wordt niet
aangegeven).
R-15R-15
R-14R-14
C-4C-4 C-7C-7
L-17L-17
L-18L-18
L-11L-11
L-12L-12
L-16L-16
L-15L-15
L-14L-14
R-18R-18
L-4 L-9L-4 L-9
R-17R-17
L-13L-13
L-4
-
L-9
Spelen van een automatische
begeleiding
Ritmenaam Groep
Nummer
Gebruiken van automatische begeleiding
D-25
6.
Druk op de L-16 (SYNCHRO/ENDING) toets.
Hierdoor wordt synchro-standby ingeschakeld
(automatische begeleiding die wacht totdat u een
akkoord aanslaat) met de F indicator knipperend
in de display. De knipperende F indicator
betekent dat het normale automatische
begeleidingspatroon standby staat.
7.
U kunt ook d.m.v. de hieronder beschreven
toetsen veranderen naar de intro of
variatiepatroon standbystatus.
Zie “Wijzigen van automatische begeleidingspatronen”
(pagina D-27) voor details aangaande de intro- en
variatiepatronen.
8.
Speel het gewenste akkoord op het
akkoordtoetsenbord (klaviertoetsen op het
linker toetsenbord).
De automatische begeleiding begint met spelen
wanneer u het akkoord speelt.
Om het slagwerkgedeelte (percussie) te starten zonder
een akkoord te spelen, druk dan op de L-17 (START/
STOP) toets.
Voorbeeld: Om een C akkoord te spelen
De akkoord grondtoon en het type dat correspondeert
aan de klaviertoetsen die u aanslaat verschijnen in het
akkoordgebied van de display.
9.
Speel andere akkoorden met de linker hand
terwijl u de melodie met uw rechter hand speelt.
U kunt “CASIO Chord” (CASIO akkoord) gebruiken of
andere vereenvoudigde akkoord vingerzet modi om
akkoorden te spelen. Zie “Selecteren van een akkoord
vingerzet modus” in het volgende gedeelte voor details.
U kunt d.m.v. de L-14 (NORMAL/FILL-IN) en L-15
(VARIATION/FILL-IN) toetsen de
begeleidingspatronen veranderen. Zie “Wijzigen van
automatische begeleidingspatronen” (pagina D-27)
voor details.
10.
Wanneer u klaar bent, druk dan nogmaals op de
L-17 (START/STOP) toets om de automatische
begeleiding te stoppen.
Door op de L-16 (SYNCHRO/ENDING) toets te
drukken in plaats van op de L-17 (START/STOP) toets
wordt een eindpatroon gespeeld voordat de weergave
van de automatische begeleiding gestopt wordt. Zie
“Wijzigen van automatische begeleidingspatronen”
(pagina D-27) voor details aangaande de eindpatronen.
U kunt de volgende procedure aanwenden om het
volumeniveau van de automatische begeleiding bij te
stellen zonder invloed op het volume van de
geluidsweergave van het Digitale Keyboard. Zie
“AccompVol. (Volume van de automatische begeleiding)”
(pagina D-133) voor details.
U kunt de grootte van het akkoord toetsenbord veranderen
door de splitsattribuut te gebruiken om het splitspunt te
verplaatsen (pagina D-17). De klaviertoetsen links van het
splitspunt vormen het akkoord toetsenbord.
Inschakelen van
synchro
stanadbystatus voor
dit patroon:
Druk op deze
toets:
Displayindi-
cator:
Intro L-13 (INTRO) E
knipperend
Variatie L-15 (VARIATION/
FILL-IN)
H
knipperend
Akkoord toetsenbord
Melodie toetsenbord
Gebruiken van automatische begeleiding
D-26
Terwijl de automatische begeleiding gespeeld wordt dient u
het akkoordtoetsenbord te gebruiken om de
akkoordgrondtoon en het type te specificeren. Het gedeelte
van het toetsenbord links van het splitspunt (pagina D-17) is
het akkoordtoetsenbord. De onderstaande afbeelding toont
de bereik van het akkoordtoetsenbord bij de oorspronkelijke
default instellingen van de WK-7500.
U kunt kiezen uit de volgende vijf akkoord vingerzet modi.
1: Fingered 1
2: Fingered 2
3: Fingered 3
4: CASIO Chord
5: Full Range
1.
Houd de L-18 (ACCOMP ON/OFF) toets
ingedrukt totdat het hieronder getoonde
akkoord vingerzettingmodus selectiescherm in
de display verschijnt.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen een akkoord vingerzettingmodus.
3.
Druk op de L-18 (ACCOMP ON/OFF) toets of op
de R-15 (EXIT) toets.
Dit verlaat het akkoord vinger modus selectiescherm.
Fingered 1, 2, 3
Met deze drie akkoord vingerzetmodi speelt u akkoorden op
het begeleidingstoetsenbord d.m.v. de normale akkoord
vingerzettingen. Sommige akkoordvormen zijn afgekort en
voor de vingerzetting zijn slechts één of twee klaviertoetsen
nodig. Voor informatie aangaande de types akkoorden en hun
vingerzettingen, zie de “Vingerzettinggids” (pagina D-160).
CASIO Chord
Bij “CASIO Chord” (CASIO akkoord) gebruikt u
vereenvoudigde vingerzettingen om de vier typen akkoorden
te spelen die hieronder worden beschreven.
Bij het indrukken van meer dan één akkoord klaviertoets
maakt het geen verschil of de andere klaviertoetsen wit of
zwart zijn.
Full Range Chord
Tijdens deze akkoord vingerzet modus kunt u het volledige
bereik van het toetsenbord gebruiken om akkoorden en de
melodie te spelen. Voor informatie aangaande de types
akkoorden en hun vingerzettingen, zie de “Vingerzettinggids”
(pagina D-160).
Selecteren van een akkoord
vingerzet modus
Selecteren van een akkoord vinger modus
Akkoord toetsenbord
Melodie toetsenbord
Akkoord vingerzet modus
Fingered 1 : Speel de componentnoten van het akkoord op
het toetsenbord.
Fingered 2 : In tegenstelling tot Fingered 1, is een 6de invoer
niet mogelijk bij deze modus.
Fingered 3 : In tegensteling tot Fingered 1, maakt dat de
invoer van gedeeltelijke akkoorden mogelijk met
de laagste noot op het toetsenbord als de
basnoot.
Akkoordtype Voorbeeld
Majeur akkoorden
Druk op een klaviertoets waarvan
de noot correspondeert aan de
akkoordnaam.
Druk voor een C majeur op een
willekeurige C toets op het
akkoord toetsenbord. De octaaf
van de noot doet er niet toe.
C (C majeur)
Mineur akkoorden
Druk op de akkoord klaviertoets
die correspondeert aan het majeur
akkoord en druk tegelijkertijd op
één van de akkoord klaviertoetsen
rechts ervan.
Cm (C mineur)
Septiem akkoorden
Druk op de akkoord klaviertoets
die correspondeert aan het majeur
akkoord en druk tegelijkertijd op
twee van de akkoord
klaviertoetsen rechts ervan.
C7 (C septiem)
Mineur septiem akkoorden
Druk op de akkoord klaviertoets
die correspondeert aan het majeur
akkoord en druk tegelijkertijd op
drie van de akkoord klaviertoetsen
rechts ervan.
Cm7 (C mineur septiem)
C
C
DE F
#
b
E
F
#
G
A
b
A
B
B
b
C
C
DE F
E
#
b
Noot-
naam
C
C
DE F
#
b
E
F
#
G
A
b
A
B
B
b
C
C
DE F
E
#
b
C
C
DE F
#
b
E
F
#
G
A
b
A
B
B
b
C
C
DE F
E
#
b
C
C
DE F
#
b
E
F
#
G
A
b
A
B
B
b
C
C
DE F
E
#
b
Gebruiken van automatische begeleiding
D-27
Er zijn zes verschillende automatische begeleidingspatronen,
zoals hieronder getoond. U kunt overschakelen tussen
patronen tijdens de begeleidingsweergave en zelfs de
patronen wijzigen. Selecteer d.m.v. de toetsen L-13 - L-16 het
gewenste patroon.
Eén-toets voorkeuze geeft u toegang door indrukken van
slechts één toets tot de toon en tempo instellingen die goed
passen bij het op dat moment geselecteerde ritmepatroon van
de automatische begeleiding.
1.
Druk als een ritme aan het spelen is op de L-17
(START/STOP) toets om het te stoppen.
2.
Selecteer het ritme (exclusief gebruikersritmes)
die u wilt gebruiken.
3.
Houd de L-8 ([E] PIANO RHYTHMS) toets
ingedrukt en druk tegelijkertijd op de L-9 ([F]
USER RHYTHMS) toets.
Instellingen voor de volgende items worden op de juiste
manier geconfigureerd voor het ritme dat u selecteerde
in stap 2.
•De F indicator knippert op de display om aan te
geven dat het normale automatische
begeleidingspatroon standby staat.
4.
Speel iets op het keyboard.
Voer de procedure uit die begint met stap 7 onder
“Spelen van een automatische begeleiding” (pagina
D-24).
Eén-toets voorkeuzes worden niet ondersteund voor
gebruikersritmes (F:001 tot en met F:100).
U kunt één-toets voorkeuze instellingen oproepen zelfs als
een ritme reeds gespeeld worden terwijl u stap 3 van de
bovenstaande procedure uitvoert. In dit geval zal de
ritmeweergave blijven spelen zonder dat de synchro
standbymodus wordt ingeschakeld.
Wijzigen van automatische
begeleidingspatronen
*1 Druk aan het begin van een melodie. De
begeleidingsweergave gaat door met het normale patroon
nadat het intropatroon voltooid is. Door te drukken op de
L-15 (VARIATION/FILL-IN) toets voordat u op deze toets
drukt, wordt het variatiepatroon voortgezet nadat het
intropatroon voltooid is.
*2 Om een invulpatroon in te voegen, druk terwijl een
normaal patroon aan het spelen is.
*3 Om een invul variatiepatroon in te voegen, druk terwijl een
variatiepatroon aan het spelen is.
*4 Druk aan het einde van een melodie. Hierdoor wordt het
eindpatroon weergegeven waarna de weergave van de
automatische begeleiding stopt.
L-13L-13 L-14L-14 L-15L-15 L-16L-16
Intropatroon*
1
Normaal Variatie Eindpatroon*
4
Normaal
invulpatroon*
2
Variatie
invulpatroon*
3
Gebruiken van één-toets
voorkeuzes
Uitvoeren van een één-toets voorkeuze
Tonen voor de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER
gedeelten
Octaafverschuiving voor de UPPER 1, UPPER 2 en
LOWER gedeelten
Laag en splitsing aan/uit
Begeleiding aan/uit
Nagalm aan/uit en type
Zwevingtype
Automatische harmonisatie of Arpeggiator aan/uit en
type
Tempo
Gebruiken van automatische begeleiding
D-28
Met automatische harmonisatie wordt harmonie toegevoegd
aan de melodienoten die u speelt met de rechter hand. U kunt
kiezen uit één van de 12 automatische harmonisatie
instellingen.
1.
Houd de R-18 (AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR) toets ingedrukt totdat het
hieronder getoonde type selectiescherm in de
display verschijnt.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het automatische harmonisatie type dat
u wilt gebruiken.
U kunt één van de typenummers (001 - 012) selecteren
die beschreven worden in de tabel hieronder.
Zie “Automatisch spelen van Apeggio frasen
(Arpeggiator)” voor meer informatie betreffende
typenummers groter dan 012 (pagina D-23).
3.
Druk op de R-15 (EXIT) toets.
Hierdoor wordt het typeselectiescherm verlaten.
4.
Druk op de R-18 (AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR) toets.
Hierdoor verschijnt een aanwijzerindicator in de display
naast AUTO HARMONIZE.
5.
Speel de akkoorden en de melodie op het
toetsenbord.
Harmonie zal worden toegevoegd aan uw
melodienoten gebaseerd op de akkoorden die u speelt.
6.
Druk nogmaals op de R-18 (AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR) toets om de automatische
harmonisatie uit te schakelen.
Hierdoor verdwijnt de aanwijzerindicator naast AUTO
HARMONIZE.
Gebruiken van automatische
harmonisatie
Spelen m.b.v. automatische harmonisatie
Type-
nummer
Typenaam Omschrijving
001 Duet 1
Voegt een hechte (met twee tot en
met vier graden gescheiden)
harmonie van één noot toe onder
de melodienoot.
002 Duet 2
Voegt een open (met meer dan 4
tot en met 6 graden gescheiden)
harmonie van 1 noot toe onder de
melodienoot.
003 Country
Voegt een harmonie in country-stijl
toe.
004 Octave
Voegt de noot toe van de
naastliggende lagere octaaf.
005 5th
Voegt een noot in de vijfde graad
toe.
006 3WayOpen
Voegt een open harmonie van 2
noten toe, voor een totaal van drie
noten.
Typenummer Typenaam
007 3WayClos
Voegt een gesloten harmonie van
2 noten toe, voor een totaal van
drie noten.
008 Strings
Voegt een harmonie toe die
optimaal is voor
snaarinstrumenten.
009 4WayOpen
Voegt een open harmonie van 3
noten toe, voor een totaal van vier
noten.
010 4WayClos
Voegt een gesloten harmonie van
3 noten toe, voor een totaal van
vier noten.
011 Block
Voegt een pakket akkoordnoten
toe.
012 Big Band
Voegt een harmonie toe in big
band stijl.
Type-
nummer
Typenaam Omschrijving
Brandt
D-29
Uitoefenen van effecten op een klank
U kunt een verscheidenheid aan akoestische effecten uitoefenen op de klanken die worden geproduceerd door het Digitale
Keyboard. De ingebouwde effecten omvatten een grote verscheidenheid waarbij u toegang krijgt tot een selectie algemene digitale
effecten.
Het Digitale Keyboard laat u ook effect uitoefenen op de ingangssignalen van de T-5 (INST IN) en T-8 (MIC IN) aansluitingen.
Hieronder wordt getoond hoe de effecten van het Digitale Keyboard worden geconfigureerd.
Items zoals “Reverb Send” die aangegeven worden door het symbool zijn alle mixerinstellingen. Zie “Gebruiken van de
mixer” (pagina D-36) voor details.
Zweving en DSP kunnen niet op hetzelfde moment worden gebruikt.
Zwevingeffectmodus configuratie
De zwevingeffectmodus is geactiveerd terwijl “Chorus” (zweving) geselecteerd is als de “Chorus/DSP” effectparameter. Zweving
en nagalm kunnen gebruikt worden bij de zwevingeffectmodus.
Zie “Selecteren van effect” (pagina D-31) voor informatie aangaande “Chorus/DSP”.
Configuratie van effecten
Part Volume/Pan
Reverb Send
Chorus Send
Volume/Pan
Reverb Send
Chorus Send
Mic In
Inst In
Reverb
Chorus
Master
Volume/Pan
Toongenerator
Onderdeel A01-A16, B01-B16
Extern ingangssignaal
Uitgangsvermogen
Mono
Stereo
Ruis Poort
Automati-
sche
niveaurege-
ling
Uitoefenen van effecten op een klank
D-30
DSP effectmodus configuratie
De DSP effectmodus is geactiveerd terwijl “DSP” geselecteerd is als de “Chorus/DSP” effectparameter. DSP en nagalm kunnen
gebruikt worden bij de DSP effectmodus.
Nagalm
Dit type effect bootst akoestische ruimten na. Er zijn 10 verschillende nagalmeffecten, inclusief kamer en zaal.
Zweving
Dit type effect versterkt de diepte van de noten en oefent vibrato uit op de noten. Er zijn vijf verschillende zwevingeffecten.
•DSP
Dit type effect wordt toegevoegd tussen de klankbron en het uitvoersignaal. Er zijn in het totaal 100 verschillende DSP niveau’s,
inclusief vervorming en modulatie. U kunt DSP effecten van een computer oversturen of DSP data op het Digitale Keyboard
creëren en maximaal 100 DSP gebruikerseffecten opslaan in het Digitale Keyboard geheugen. Zie “Creëren van een gebruikers
DSP” (pagina D-33) en “Aansluiting op een computer” (pagina D-145) voor details.
DSP
DSP
DSP
Part Volume/Pan
Reverb Send
Volume/Pan
Reverb Send
Mic In
Inst In
Reverb
Master
Volume/Pan
DSP Reverb Send
DSP Volume/Pan
Toongenerator
Onderdeel A01-A16, B01-B16
Off
On
Extern ingangssignaal
Uitgangsvermogen
Mono
Stereo
Off
On
Ruis Poort
Automati-
sche
niveaure-
geling
Uitoefenen van effecten op een klank
D-31
Effecten worden onderverdeeld in verschillende types
(nagalm, zweving, DSP) zodat u eerst de procedure hieronder
dient te volgen om een effecttype te selecteren.
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-7 (EFFECT) toets.
Hierdoor wordt het hieronder getoonde
effectinstelscherm weergegeven.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het nagalmtype dat u wilt gebruiken.
Zie de afzonderlijke “Appendix” voor gedetailleerde
informatie betreffende ondersteunde nagalmtypes.
Selecteer “oFF” (uit) hier om nagalm uit te schakelen.
3.
Druk op de C-7 (EFFECT) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
Hierdoor wordt het effectinstelscherm verlaten.
Een aanwijzerindicator wordt naast REVERB (nagalm)
weergegeven wanneer iets anders dan “oFF” (uit)
geselecteerd is als het nagalmtype. De aanwijzerindicator
wordt niet naast REVERB (nagalm) weergegeven wanneer
“oFF” (uit) geselecteerd is.
U kunt d.m.v. Nagalm Zenden afregelen hoe nagalm
toegepast wordt op de toon van elk toetsenbord- of
automatisch begeleidingsgedeelte. Zie “Gebruiken van de
mixer” (pagina D-36) voor details.
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-7 (EFFECT) toets om het
effectinstelscherm te tonen.
R-15R-15
R-16R-16R-14R-14
C-7C-7 R-13R-13
R-17R-17
Selecteren van effect
Toevoegen van nagalm aan klanken
Toevoegen van het zwevingeffect aan
klanken
Uitoefenen van effecten op een klank
D-32
2.
Indien u wilt, verplaats dan d.m.v. de R-17 (t,
y) toetsen de vetgedrukte haakjes (%) naar
de “DSP Disable”instelling en verander dan
d.m.v. de R-14 (–, +) toetsen de instelling naar
“on” (aan).
Zie de onderstaande “Belangrijk!” opmerking hieronder
voor nadere informatie aangaande deze instelling.
Als u de “DSP Disable” instelling inschakelt, sla dan de
onderstaande stappen 3 en 4 over.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar de “Chorus/
DSP” instelling.
4.
Selecteer de R-14 (–, +) toetsen om “Chorus” te
selecteren.
Hierdoor wordt de zwevingeffectmodus ingeschakeld,
hetgeen het gebruik van het zwevingeffect activeert.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar de “Chorus”
instelling.
6.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het zwevingtype dat u wilt gebruiken.
Zie de afzonderlijke “Appendix” voor gedetailleerde
informatie betreffende ondersteunde zwevingtypes.
7.
Druk op de C-7 (EFFECT) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
Hierdoor wordt het effectinstelscherm verlaten.
8.
Regel d.m.v. de mixer Zweving Zenden van het
onderdeel waarop u zweving wilt uitoefenen.
U kunt d.m.v. “Cho.Send” (Onderdeel Zweving Zenden,
pagina D-43) afregelen hoe zweving toegepast wordt
op de toon van elk toetsenbord- of automatisch
begeleidingsgedeelte. De oorspronkelijke
defaultinstelling is 0 voor Zweving Zenden van alle
gedeelten. Verander de instellingen dus voor een
Zweving Zend waarde groter dan 0 voor alle gedeelten
waarop u het zwevingeffect wilt uitoefenen. Zie
“Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details.
Door een toon te selecteren d.m.v. DSP verandert de
“Chorus/DSP” instelling automatisch naar de “DSP”
(DSP effectmodus), zodat het zwevingeffect niet
beschikbaar is. Wilt u toch dat het zwevingeffect altijd
beschikbaar is, verander dan de “DSP Disable”
instelling naar “on” (aan). Hierdoor zal de
zwevingeffectmodus ingeschakeld blijven bij het
Digitale Keyboard.
Er wordt een aanwijzerindicator getoond naast CHORUS
wanneer “Chorus” (zweving) geselecteerd is voor de
“Chorus/DSP” instelling. De aanwijzerindicator wordt niet
naast CHORUS (zweving) weergegeven wanneer “oFF”
(uit) geselecteerd is als het zwevingtype of wanneer “DSP”
geselecteerd is als de “Chorus/DSP” instelling.
Door “Chorus” voor de “Chorus/DSP” instelling te
selecteren wordt de “DSP Line” (pagina D-43) instelling
voor alle gedeelten veranderd naar “oFF” (uit).
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-7 (EFFECT) toets om het
effectinstelscherm te tonen.
Controleer dat de “DSP Disable” instelling ingesteld
staat op “oFF” (uit). Mocht deze op “on” (aan) staan,
verander deze dan naar “oFF” (uit).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Chorus/DSP”.
3.
Selecteer de R-14 (–, +) toetsen om “DSP” te
selecteren.
Hierdoor wordt de DSP effectmodus ingeschakeld,
hetgeen het gebruik van het DSP effect activeert.
Gebruiken van een DSP
Uitoefenen van effecten op een klank
D-33
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar de “DSP”
instelling.
Hierdoor verschijnt het nummer en de naam van het op
dat moment geselecteerde DSP type in de vetgedrukte
haakjes (%) in de display.
5.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het DSP type dat u wilt gebruiken.
DSP types met de voorafgaande nummers 001 - 100
(en “ton”) zijn voorkeuze DSP’s. Zie “Voorkeuze DSP
Lijst” (pagina D-155) voor informatie aangaande DSP
nummers en namen.
DSP types met voorafgaande nummers 101 - 200 zijn
gebruikers DSP’s. Zie “Creëren van een gebruikers
DSP” (pagina D-33) voor details.
6.
Druk op de C-7 (EFFECT) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
Hierdoor wordt het effectinstelscherm verlaten.
Een aanwijzerindicator wordt naast DSP weergegeven
wanneer “DSP” geselecteerd is als de “Chorus/DSP”
instelling.
De maximale polyfonie wordt maximaal met twee noten
gereduceerd wanneer op het toetsenbord gespeeld wordt
terwijl een DSP in gebruik is.
U kunt ook afregelen hoe een DSP uitgeoefend wordt (DSP
uitgang geactiveerd/gedeactiveerd, DSP uitgang volume,
DSP uitgang pan, etc.). Zie “Gebruiken van de mixer” voor
nadere details (pagina D-36).
U kunt een gebruikers DSP creëren door één van de
ingebouwde voorkeuze DSP’s te bewerken.
DSP gebieden genummerd 101 - 200 zijn voor het opslaan
van gebruikers DSP’s. U kunt maximaal 100 gebruikers
DSP’s op elk moment opgeslagen hebben in het geheugen.
Gebruik om een opgeslagen gebruikers DSP op te roepen
dezelfde procedure die u gebruikt om een voorkeuze DSP op
te roepen. Voor meer informatie zie “Gebruiken van een DSP”
(pagina D-32).
1.
Verwijs naar de “DSP typelijst” (pagina D-156)
en selecteer het DSP type dat u wilt bewerken
om uw gebruikers DSP te creëren.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toetsen de 0 naar
“DSP Edit”.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt pagina één van het DSP editorscherm
getoond. Selecteer het DSP type d.m.v. dit scherm.
U kunt d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen tussen pagina’s
scrollen.
4.
Selecteer een DSP type d.m.v. de draairegelaar
of de R-14 (–, +) toetsen.
Creëren van een gebruikers DSP
Gebruikers DSP nummers
Creëren en opslaan van een gebruikers DSP
Totaal aantal pagina’s
Momenteel getoonde pagina
DSP type DSP nummer
Uitoefenen van effecten op een klank
D-34
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar
de parameter die u wilt veranderen.
Zie “DSP parameterinstellingen” (pagina D-35)
informatie details aangaande de bediening en het
instelbereik van elke parameter.
6.
Selecteer de instelwaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke
default instelling.
Door de DSP parameter te veranderen terwijl een noot
ingevoerd wordt via het Digitale Keyboard kan er toe
leiden dat ruis wordt gegenereerd. Echter dit duidt niet
op een defect.
7.
Herhaal de stappen 5 en 6 zoals vereist om
andere parameters te configureren.
8.
Druk op de R-15 (EXIT) toets.
Hierdoor wordt het hieronder getoonde
bevestigingsscherm weergegeven.
Druk op de R-14 (NO) toets om het bewerken te
annuleren zonder de bewerkte resultaten op te slaan.
9.
Druk op de R-14 (YES) toets.
Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het bestemming gebruikers DSP
nummer en de DSP naam.
10.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestemming gebruikers DSP
nummer dat u wilt gebruiken.
11.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor informatie aangaande de karakters die u kunt
invoeren voor de naam.
Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
12.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
Er verschijnt een boodschap (Replace?) (vervangen?)
in de display om te bevestigen of u de bestaande data
wilt vervangen door de nieuwe data. Druk de R-14
(YES) toets om de bestaande data te vervangen door
nieuwe data.
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op
de display terwijl de data-opslagbewerking wordt
uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze
melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
DSP Naam
Bestemming gebruiker DSP nummer
Uitoefenen van effecten op een klank
D-35
De onderstaande tabel toont de parameters die geconfigureerd kunnen worden op het DSP bewerkingsscherm.
De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
DSP parameterinstellingen
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
Parameters 1 - 8 Het aantal parameters en instellingen dat beschikbaar is voor elke
parameter hangt af van het DSP type. Zie “DSP Parameterlijst” (pagina
D-157) voor details.
DSP RevSend
(DSP Nagalm Zenden)
Specificeert hoeveel van het geluid na DSP naar nagalm moet wordt
verzonden.
0 - 40
*
- 127
Mod Button Assign
*1
(Modulatietoets Toewijzen)
Specificeert de functie die toegewezen wordt aan de S-2
(MODULATION) toets wanneer “DSP” geselecteerd wordt voor de “Mod
Setting” toonparameter (pagina D-49). Het specificeren van een waarde
tussen 1 en 8 wijst de corresponderende DSP parameter (1 - 8) toe. Er
wordt niets aan deze toets toegewezen wanneer “oFF” (uit) wordt
geselecteerd voor deze parameter.
oFF
*
, 1 - 8
*2
Mod Button On Value
*1
(Modulatietoets Aan Waarde)
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de S-2
(MODULATION) toets werkt terwijl de toets ingedrukt wordt.
*3
Mod Button Off Value
*1
(Modulatietoets Uit Waarde)
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de S-2
(MODULATION) toets werkt terwijl de toets in de uitgedrukte toestand
staat.
*3
Rot Button Assign
*4
(Rotatietoets Toewijzen)
Specifeert de functie die toegewezen wordt aan de D-1 (ROTARY
SLOW/FAST) toets.
Het specificeren van een waarde tussen 1 en 8 wijst de
corresponderende DSP parameter (1 - 8) toe. Er wordt niets aan deze
toets toegewezen wanneer “oFF” (uit) wordt geselecteerd voor deze
parameter.
oFF
*
, 1 - 8
*2
Rot Button On Value
*4
(Rotatietoets Aan Waarde)
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de
D-1 (TOTARY SLOW/FAST) toets werkt terwijl de toets ingedrukt wordt.
*5
Rot Button Off Value
*4
(Rotatietoets Uit Waarde)
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de
D-1 (TOTARY SLOW/FAST) toets werkt terwijl de toets niet brandt.
*5
*1 Inbegrepen in de “Mod Button” (modulatietoets) groep. Om de instelling van deze parameters te veranderen, verplaats de 0
naar “Mod Button” en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets. Verplaats vervolgens d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar de parameter waarvan u de instelling wilt veranderen.
*2 Het instelbereik hangt af van het geselecteerde DSP type.
*3 Hangt af van het geselecteerde DSP type en de “Mod Button Assign” instelling.
*4 Inbegrepen in de “Rot Button” (rotatietoets) groep. Om de instellingen van deze parameters te veranderen, verplaats de 0
naar “Rot Button” en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets. Verplaats vervolgens d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar de parameter waarvan u de instelling wilt veranderen.
*5 Hangt af van het geselecteerde DSP type en de “Rot Button Assign” instelling.
D-36
Gebruiken van de mixer
De klankbron van dit Digitale Keyboard is in staat om
maximaal 32 afzonderlijke gedeelten tegelijkertijd weer te
geven. Elk gedeelte kan afzonderlijk afgeregeld worden en elk
gedeelte kan geconfigureerd worden om een ander
muziekinstrument weer te geven. Verschillende tonen kunnen
toegewezen worden aan elk onderdeel d.m.v. lagen en
splitsingen om meerdere tonen tegelijkertijd weer te geven en
om meerdere instrumenten weer te geven met de
automatische begeleiding.
De mixer kan worden gebruikt om dergelijke tonen toe te
wijzen en om andere instellingen voor elk onderdeel te
configureren en om globale effectinstellingen te configureren
die op alle onderdelen worden uitgeoefend. De mixer geeft u
de middelen om fijnafstellingen te maken bij een grote
hoeveelheid instellingen van het aanmaken van noten tot het
uitvoeren van die noten.
Dit Digitale Keyboard heeft in het totaal 32 gedeelten: A01 -
A16 en B01 - B16. Elk gedeelte heeft een specifiek doeleinde.
Gebruik de onderstaande tabel ter referentie om het doel van
elk gedeelte te bepalen bij het gebruiken van de mixer om de
instellingen te configureren van elk gedeelte.
C-17C-17
R-15R-15
R-16R-16R-14R-14
C-7C-7 R-13R-13
R-17R-17
Mixer overzicht
Hoe gedeelten georganiseerd zijn
Dit
gedeelte:
Wordt gebruikt voor dit:
Voor meer
informatie:
A01
Spelen met de hand op het
UPPER 1 gedeelte
“Lagen en splitsingen
aanbrengen in tonen”
(pagina D-15)
A02
Spelen met de hand op het
UPPER 2 gedeelte
A03
Spelen met de hand op het
LOWER gedeelte
A04
Automatische
harmonisatietoon
“Gebruiken van
automatische
harmonisatie” (pagina
D-28)
A05 UPPER 1 gedeelte
*1
“Gebruiken van de
melodiesequencer”
(pagina D-68)
A06 UPPER 2 gedeelte
*2
A07 LOWER gedeelte
*3
A08 metronoomklank
“Gebruiken van de
metronoom” (pagina
D-19)
A09
Percussiedeel van de
automatische begeleiding
“Gebruiken van
automatische
begeleiding” (pagina
D-24)
A10
Drumdeel van de
automatische begeleiding
A11
Basdeel van de
automatische begeleiding
A12 -
A16
Automatisch akkoord 1
deel - akkoord 5 deel
B01 -
B16
Melodiesequencerspoor
B01 - B16, spoor 1 - 16
tijdens weergave van een
MIDI bestand van een
geheugenkaart CH1 - CH16
tijdens MIDI ontvangst
“Gebruiken van de
melodiesequencer”
(pagina D-68),
“Weergeven van een
muziekbestand van
een geheugenkaart”
(pagina D-142),
“Aansluiting op een
computer” (pagina
D-145)
*1 UPPER 1 gedeelte opgenomen op het melodiesequencer
systeemspoor.
*2 UPPER 2 gedeelte opgenomen op het melodiesequencer
systeemspoor.
*3 LOWER gedeelte opgenomen op het melodiesequencer
systeemspoor.
Dit
gedeelte:
Wordt gebruikt voor dit:
Voor meer
informatie:
Gebruiken van de mixer
D-37
1.
Druk op de C-7 (MIXER) toets.
Hierdoor verschijnt het mixerscherm.
2.
Selecteer de R-17 (u, i) toetsen om de
mixerparameter te selecteren die u wilt
veranderen.
U kunt master (MASTER) selecteren, effect (DSP),
microfooningangssignaal (MIC/INST), of een deel
(A01 - A16, B01 - B16). De op dat moment
geselecteerde instelling wordt getoond in regel twee
van de display.
Terwijl een deel geselecteerd is, kunt u heen en weer
schakelen tussen Groep A en Groep B door
tegelijkertijd op beide R-17(u, i) toetsen te drukken.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar de te
veranderen parameter.
De parameters die geconfigureerd worden hangen af
van de op dat moment geselecteerde instelling. Zie de
hoofdstukken in de onderstaande tabel voor nadere
details.
Wanneer u de vetgedrukte haakjes (%) naar één van
de instelwaarden van een deelparameter verplaatst,
worden alle deelparameterwaarden van de bank (A of
B) waartoe het deel behoort, aangegeven door zwarte
niveaumeters.
4.
Selecteer de instelwaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke
default instelling.
U kunt de instellingen van parameters ook veranderen
d.m.v. de D-1 (PART/COMMON), D-2 (GROUP A/B)
en D-3 (1-8/9-16) toetsen en schuifregelaars D-4
(1/9/EXT) - D-12 (MASTER). Zie “Veranderen van
parameterinstellingen d.m.v. de schuifregelaars”
(pagina D-38) voor nadere informatie.
Terwijl de “Part” (deel aan/uit) instelling van een
deelparameter geconfigureerd wordt, wordt bij
tegelijkertijd indrukken van beide R-14 (–, +) toetsen de
instelling veranderd naar “Sol” (Solo). Zie
“Deelparameters” (pagina D-43) voor details.
5.
Herhaal de stappen 2 - 4 zoals vereist om
andere parameters te configureren.
6.
Druk om de mixer te verlaten op de C-7 (MIXER)
toets of op de R-15 (EXIT) toets.
Hierdoor wordt het mixerscherm verlaten.
Terwijl hoofd (MASTER), effect (DSP) of
microfooningangssignaal (MIC/INST) geselecteerd is in
stap 2 voor instelling hierboven, kunt u ook normaal
toetsenbordspel spelen (d.m.v. laag, splitsing, en
automatische begeleiding).
Terwijl een afzonderlijk deel (A01 - A16, B01 - B16) wordt
geselecteerd in stap 2 voor instelling hierboven, wordt bij
het aanslaan van een klaviertoets alleen noten
weergegeven van het geselecteerde deel. Alle andere
types van prestatiebewerkingen (laag, splitsing,
automatische begeleiding, etc.) zijn gedeactiveerd.
Mixerbewerking
Veranderen van de mixerparameters
Wanneer deze instelling
geselecteerd is:
Kunnen deze parameters
worden geconfigureerd:
MASTER MASTER parameters
(pagina D-41)
MIC/INST MIC/INST parameters
(pagina D-42)
DSP DSP parameters (pagina D-41)
A01 - A16/B01 - B16 Deelparameters (pagina D-43)
Momenteel geselecteerde instelling
(MASTER, DSP, MIC/INST, of A01 - A16/B01 - B16)
Parameter/Instelwaarde
Momenteel geselecteerde instelling van het gedeelte
(wanneer de momenteel geselecteerde instelling
A01 - A16/B01 - B16 is)
Gebruiken van de mixer
D-38
Terwijl het mixerscherm getoond wordt, verander d.m.v. schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-12 (MASTER) de getoonde
parameterinstellingen. De D-1 (PART/COMMON), D-2 (GROUP A/B) en D-3 (1-8/9-16) toetsen worden gebruikt om de
onderdelen te specificeren die corresponderen aan schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-11 (8/16).
Het onderstaande beschrijft de bediening van deze toetsen en schuifregelaars terwjl het mixerscherm wordt getoond.
D-1 (PART/COMMON) toets:
Telkens bij indrukken wordt op het mixerscherm heen en weer gegaan tussen de hoofdparameterinstellingen (MASTER) en de
instellingen van een van de ondereelparameters (A01 - A16, B01 - B16).
D-2 (GROUP A/B) toets:
Telkens bij indrukken wordt het onderdeel parameterinstelscherm heen en weer geschakeld tussen een van de onderdelen in
groep L (A01 - A16) en een van de onderdelen in groep M (B01 - B16).
D-3 (1-8/9-16) toets:
Telkens bij indrukken gaan de onderdelen die corresponderen aan parameterbewerkingen d.m.v. schuifregelaars D-4
(1/9/EXT) - D-11 (8/6) heen en weer tussen A01 - A08 (of B01 - B08) en A09 - A16 (of B09 - B16).
Veranderen van parameterinstellingen d.m.v. de schuifregelaars
D-1 D-2 D-3 D-4 D-5 D-6 D-7 D-8 D-9 D-10 D-11 D-12
Gebruiken van de mixer
D-39
Schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) - D-11 (8/16):
Sta de configuratie toe van de volgende
parameterinstellingen in overeenstemming met de
momenteel getoonde mixerinstellingen.
* Bij het bedienen van een schuifregelaar waarvan de
instelling niet correspondeert aan iets op het op dat
moment getoonde instelscherm wordt automatisch
overgeschakeld naar het instelscherm dat correspondeert
aan de schuifregelaar. Als u bijvoorbeeld de schuifregelaar
D-4 (1/9/EXT) bedient terwijl het hoofdparameter
instelscherm getoond wordt, schakelt de display
automatisch over naar het MIC/INST
parameterinstelscherm.
Schuifregelaar D-12 (MASTER):
Verandert de hoofdparameterinstelling. Door deze
schuifregelaar te bedienen terwijl een scherm anders dan
het hoofdparameter instelscherm wordt getoond, wordt
automatisch overgeschakeld naar het hoofdparameter
instelscherm.
Voorbeeld van een instelbewerking: Instellen van
het volume van de ondersdelen A01 - A16
1.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen om
een van de onderdelen (A01 - A08) te selecteren
terwijl het mixerinstelscherm getoond wordt.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Volume”.
Hierdoor wordt het mogelijk de instelling van het
gedeelte volume te wijzigen.
3.
Stel d.m.v. de schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) -
D-11 (8/16) het volume van elk onderdeel (A01 -
A08) in.
Terwijl u een schuifregelaar beweegt om een
gedeeltevolume te veranderen, wordt de instelling met
een waarde aangegeven binnenin de vetgedrukte
haakjes (%) en op de niveaumeter.
4.
Druk om de volumes van de gedeelten A09 -
A16 in te stellen, op de D-3 (1-8/9-16) toets.
5.
Stel d.m.v. de schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) -
D-11 (8/16) het volume van elk onderdeel (A09 -
A16) in.
Wanneer dit
instelscherm wordt
getoond:
Kunnen deze parameters worden
geconfigureerd:
MASTER parameters
(pagina D-41),
MIC/INST parameters
(pagina D-42),
DSP parameters
(pagina D-41)
Schuifregelaar D-4 (1/9/EXT):
MIC/INST parameters*
Schuifregelaar D-5 (2/10/DSP):
DSP parameters*
Schuifregelaars D-6 (3/11) -
D-11 (8/16):
Parameters van onderdeel dat
toegewezen is aan elke
schuifregelaar*
Deelparameters
(pagina D-43)
Schuifregelaars D-4 (1/9/EXT) -
D-11 (8/16):
Parameters van onderdeel dat
toegewezen is aan elke
schuifregelaar*
Gebruiken van de mixer
D-40
Zie “Parameterlijst” (pagina D-163) voor nadere details
betreffende hoe de oorspronkelijke defaultinstellingen
geconfigureerd zijn wanneer u de volgende procedure
uitvoert.
1.
Houd terwijl het mixerscherm weergegeven
wordt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt
terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
Hierdoor wordt het mixer menuscherm getoond met 0
naast “Initialize”.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
3.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om alle
mixerparameters terug te stellen of op de R-14
(NO) toets om te annuleren.
1.
Houd terwijl het mixerscherm weergegeven
wordt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt
terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
Hierdoor wordt het mixermenu getoond.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Display” en druk vervolgens op de R-16
(ENTER) toets.
3.
Verander de instelling d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen.
4.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te
verlaten nadat de instelling naar wens is.
Om alle mixerparameters terug te stellen Veranderen van de informatie weergegeven
door de niveaumeter tijdens het configureren
van de deelparameterinstellingen
Selecteren van het tonen van
deze informatie:
Selecteer deze
instelling:
Deelparameter instelwaarden Param
Volumeniveau Meter
Gebruiken van de mixer
D-41
De onderstaande tabel toont dat de parameters die op het mixerscherm geconfigureerd worden.
De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
MASTER parameters omvatten de items voor het bijstellen van het volumeniveau, panpositie en andere instellingen die op alle
delen worden uitgeoefend.
DSP parameters omvatten DSP-gerelateerde instellingen die globaal op alle delen worden uitgeoefend.
De DSP parameterinsteling kan niet worden veranderd terwijl “on” (aan) geselecteerd is voor de “DSP Disable”
effectinstelling. Zie “Toevoegen van het zwevingeffect aan klanken” (pagina D-31) voor informatie aangaande “DSP
Disable”. Als u DSP parameterinstellingen wilt veranderen, verander dan de “DSP Disable” instelling naar “oFF” (uit).
Mixerparameter instellingen
MASTER Parameters
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
Volume
(Mastervolume)
Specificeert het maximum volumeniveau van het uitgangssignaal van het Digitale
Keyboard.
Het hier ingestelde niveau is het maximum niveau dat ingesteld kan worden met de
L-2 (MAIN VOLUME) regelaar.
0 tot 127
*
Pan
(Master Pan)
Specifieert de stereo panpositie van alle geluidsweergave van het Digitale
Keyboard.
0 geeft midden weer, terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere
waarde naar rechts.
–64 tot 0
*
tot +63
DSP Parameters
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
Cho/DSP
(Zweving/DSP)
Specificeert of de klankbron van het Digitale Keyboard via zweving of
DSP dient te gaan.
* 1
Dit instelitem is verbonden met het “Chorus/DSP”
*2
item op het effectinstelscherm. De onderstaande instelling kan niet
worden geconfigureerd wanneer deze parameter “Chorus” is.
Chorus
*
, DSP
Part
(DSP uitgangssignaal activeren)
Specifieert of een noot dient te worden afgegeven (on) of niet (oFF) nadat
het door de DSP passeert.
oFF, on
*
Volume
(DSP uitgangsvolume)
Specifieert het post-DSP volumeniveau.
*1
0 tot 127
*
Pan
(DSP uitgangssignaal pan)
Specifieert de post-DSP zenden stereo pan positie. 0 geeft midden weer,
terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere waarde
naar rechts.
–64 tot 0
*
tot +63
Rev.Send
(DSP Uitgangs Nagalm Zenden)
Specifieert hoeveel nagalm uitgoefend wordt op de post-DSP zendnoot. 0 tot 40
*
tot 127
*1 Zie het blokdiagram onder “Configuratie van effecten” (pagina D-29).
*2 Zie “Toevoegen van het zwevingeffect aan klanken” (pagina D-31) en “Gebruiken van een DSP” (pagina D-32).
Gebruiken van de mixer
D-42
MIC/INST parameters omvatten instellingen die gerelateerd zijn aan de T-5 (INST IN) en T-8 (MIC IN) aansluitingen.
MIC/INST Parameters
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
Part
(Mic/Inst Activeren)
Specificeert of het geluidsingangssignaal dient te worden afgegeven (on) of niet
(oFF).
oFF, on
*
Volume
(Mic/Inst Volume)
*1
Specificeert het volumeniveau van alle geluidsingangssignalen. 0 tot 80
*
tot 127
Pan
(Mic/Inst Pan)
Specificeert de stereo panpositie van het geluidsingangssignaal. 0 geeft
midden weer, terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere
waarde naar rechts.
–64 tot 0
*
tot +63
DSP Line
(Mic/Inst DSP Lijn)
Specificeert of DSP uitgeoefend dient te worden op het geluidsingangssignaal. oFF
*
, on
Rev.Send
(Mic/Inst Nagalm Zenden)
Specificeert hoeveel nagalm uitgeoefend wordt op het geluidsingangssignaal. 0 tot 40
*
tot 127
Cho.Send
(Mic/Inst Zweving Zenden)
Specificeert hoeveel zwevingeffect uitgeoefend wordt op het
geluidsingangssignaal.
0
*
tot 127
N.Thresh
(Mic/Inst Noise Gate
Threshold)
*1
Elimineert ingangssignalen van een laag volume, hetgeen ruis verlaagt. Laat
een signaal door als het boven de ingestelde drempelwaarde is (poort open).
Laat een signaal niet door als het onder de drempelwaarde is (poort gesloten)
0 tot 20
*
tot 127
N.Release
(Mic/Inst Noise Gate
Release)
*1
Specificeert de hoeveelheid tijd voor de poort om van de open stand naar de
geheel gesloten stand te gaan wanneer een geluidssignaal onder de
drempelwaarde komt die gesepcificeerd wordt door “N.Thresh”. Instelling 0
elimineert het geluid abrupt terwijl een hogere waarde de poort langzamer doet
sluiten.
0 tot 64
*
tot 127
Auto Level
(Mic/Inst Automatische
niveauregeling)
*1
Regelt automatisch het ingangssignaalniveau. Het selecteren van “oFF” (uit)
deactiveert deze functie, terwijl een hogere waarde een grotere maat van
controle toepast.
oFF
*
, 1 - 3
*1 Zie het blokdiagram onder “Configuratie van effecten” (pagina D-29).
B
Gebruiken van de mixer
D-43
Deelparameters omvatten instelitems die bijgesteld kunnen worden voor de delen A01 - A16 en B01 - B16.
Deelparameters
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
TONE
(Gedeeltetoon)
Specificeert een toon voor elk deel. Selecteer d.m.v. de toetsen R-1 ([A] PIANO)
through R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) een toongroep wanneer u deze parameter
aan het configureren bent.
A:001 - L:100
Part
(Onderdeel aan/uit)
Specificeert of de noten van een bepaalde deel dienen te worden afgegeven (on) of
niet (oFF). Wanneer een deel ingeschakeld is, wordt het deelnummer weergegeven
aan de onderkant van de niveaumeter. Deelnummers worden niet weergegeven
voor de delen die uitgeschakeld zijn.
Wanneer een MIDI bestand of melodiesequencermelodie weergegeven wordt, zal
een “Sol” (Solo) optie gespecificeert worden om enkel een specifiek deel weer te
geven. Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om over te schakelen naar
“Sol”.
oFF, on
*
Volume
(Deelvolume)
Specificeert het volumeniveau van elk onderdeel. 0 tot 127
*
Pan
(Gedeeltepan)
Specificeert de stereo panpositie van elk onderdeel. 0 geeft midden weer, terwijl een
kleinere waarde naar links verschuift en een grotere waarde naar rechts.
–64 tot 0
*
tot +63
CoarseTune
(Gedeelte
grofstemmen)
Specificeert de toonhoogte van de noten van elk deel in stappen van een halve toon. –24 tot 0
*
tot +24
FineTune
(Gedeelte
fijnstemmen)
Specificeert de toonhoogte van de noten van elk deel in stappen van een cent. –99 tot 0
*
tot +99
BendRange
(Deel
toonhoogtebereik)
Specificeert het toonhoogtebereik van elk onderdeel. 0 tot 2
*
tot 24
DSP Line
(Deel DSP Lijn)
Specificeert of DSP uitgeoefend dient te worden op het deel. Veranderen van deze
instelling van “oFF” (uit) naar “on” (aan) schakelt de “Cho/DSP” instelling (pagina
D-41) automatisch naar “DSP”.
oFF
*
, on
Rev.Send
(Gedeeltenagalm
Zenden)
Specificeert hoeveel nagalm uitgeoefend wordt op elk gedeelte.
Er wordt in het geheel geen nagalm uitgeoefend wanneer deze instelling 0 is, terwijl
de maximum nagalm wordt uitgeoefend wanneer de instelling 127 is.
0 tot 40
*
tot 127
Cho.Send
(Gedeeltezweving
Zenden)
Specificeert hoeveel zweving uitgeoefend wordt op elk gedeelte.
Er wordt in het geheel geen zweving uitgeoefend wanneer deze instelling 0 is, terwijl
de maximum zweving wordt uitgeoefend wanneer de instelling 127 is.
0
*
tot 127
Scale
(Gedeeltetoonschaal
Geactiveerd)
Specificeert of toonschaalinstellingen (pagina D-21) uitgeoefend dienen te worden
(on) of niet (oFF). Gelijk temperament wordt uitgeoefend op onderdelen wanneer
deze instelling oFF is.
oFF
*
, on
B
D-44
Gebruiken van de Toon Editor
U kunt een gebruikerstoon creëren door één van de
ingebouwde voorkeuzetonen te bewerken.
Dit hoofdstuk bespreekt het bewerken van de
voorkeuzetoongroepen A - J.
Zie “Bewerken van trekorgeltonen” (pagina D-52) voor
informatie aangaande het bewerken van groep L (trekorgel)
tonen.
De voorkeuzetonen in dit Digitale Keyboard omvatten een
aantal parameters. Om een gebruikerstoon te creëren dient u
eerst een voorkeuzetoon (A:001 - J:128) op te roepen en de
parameters vervolgens te wijzigen om deze in uw originele
toon te veranderen.
Merk op dat de drumsetklanken (J:129 - J:146) niet gebruikt
kunnen worden als basis van een gebruikerstoon.
De hier afgebeelde illustratie toont de parameters die de
voorkeuzetonen vormen en wat elke parameter doet. Zoals in
de afbeelding kan worden gezien, zijn parameters verdeeld
over vier groepen, die hieronder elk in detail worden
beschreven.
C-17C-17
R-15R-15
R-16R-16R-14R-14
C-8C-8 R-13R-13
R-17R-17
Tooncreatie overzicht
Volumekarakteristiek
Parameters
Aanslagtijd
Loslaattijd
Afkapfrequentie
Toonhoogteparameters
Vibratotype
Vibratodiepte
Vibratosnelheid
Vibratovertraging
Octaafverschuiving
Toonkarakteristiek
instelparameters
Volume
Aanslaggevoelig
Nagalm zenden
Zweving zenden
DSP Lijn
DSP type
DSP Parameters
Toonkarakte-
ristiek
Golfvorm
Tooninstel-
ling
Uitgangsver-
mogen
Gebruiken van de Toon Editor
D-45
Tooninstelling
Specificeert welke van de voorkeuzetonen gebruikt dient te
worden als de originele toon.
Deze parameters regelen hoe de toon verandert tegen de tijd,
vanaf het moment dat de klaviertoets aangeslagen wordt
totdat de toon wegsterft. U kunt veranderingen specificeren in
volume- en geluidskarakteristieken.
Aanslagtijd
Dit is de snelheid of de tijd die nodig is voor de toon om het
hoogste volumeniveau te bereiken. U kunt een hoge snelheid
specificeren waar de toon de toon het hoogste volumeniveau
inmiddellijk bereikt of een lage snelheid waar het niveau
langzamer hoger wordt of iets er tussen in.
Loslaattijd
Dit is de snelheid of de tijd die nodig is voor het toonvolume
om tot nul te dalen nadat een klaviertoets losgelaten wordt.
U kunt het loslaten specificeren binnen een bereik van
plotseling dalen tot nul en van langzaam stijgen tot nul.
Afkapfrequentie
De afkapfrequentie is een parameter voor het afregelen van
de klankkleur door de frequentie af te kappen die hoger is dan
een gespecificeerde frequentie. Een kleinere afkapfrequentie
een helderder (hardere) klankkleur produceert terwijl een
lagere frequentie een donkerder (zachtere) klankkleur
produceert.
Vibratotype, Vibratovertraging, Vibratosnelheid,
Vibratodiepte
Deze parameters regelen het vibrato effect af, hetgeen
periodieke veranderingen veroorzaakt in de toon.
Octaafverschuiving
Deze parameter regelt de octaaf van alle tonen.
•Volume
Deze parameter regelt het algehele volume van de toon.
Aanslaggevoelig
Deze parameter regelt veranderingen in het volume en de
klankkleur in overeenstemming in overeenkomst met de
relatieve hoeveelheid druk die uitgeoefend wordt op de
klaviertoetsen. U kunt meer volume specificeren voor een
grotere druk en minder volume of een lichtere druk of u kunt
hetzelde volume specificeren ongeacht hoeveel druk
uitgeoefend wordt op de klaviertoetsen.
Nagalm Zenden, Zweving Zenden, DSP Lijn, DSP Type,
DSP Parameters
Deze parameters regelen de effecten die uitgeoefend worden
op de tonen.
(1) Toonkarakteristiek Golfvorm
(2) Volumekarakteristiek Parameters
AR
Toets aangeslagen Toets losgelaten
Kromme
Noot eindigt
Tijd
A : Aanslagtijd
R : Loslaattijd
Niveau
Frequentie
Afkapfrequentie
(3) Toonhoogteparameters
(4) Toonkarakteristiek instelparameters
Gebruiken van de Toon Editor
D-46
De toongebieden K:001 - K:100 zijn voor het opslaan van
gebruikerstonen. U kunt maximaal 100 gebruikerstonen op
elk moment opgeslagen hebben in het geheugen. U kunt een
opgeslagen gebruikerstoon oproepen door te drukken op de
R-11 ([K] USER TONES) toets. Zie “Selecteren van een toon”
(pagina D-14).
1.
Selecteer de toon die u wilt bewerken om uw
eigen gebruikerstoon te creëren.
Selecteer de toon die u wilt bewerken van de groepen
A - J (voorkeuzetonen) of groep K (gebruikerstonen).
De parameters die u kunt bewerken voor groep L
(trekorgel) tonen zijn anders dan die u kunt bewerken
voor groep A - K tonen. Voor meer informatie zie
“Bewerken van trekorgeltonen” (pagina D-52).
2.
Druk op de C-8 (TONE EDITOR) toets.
Hierdoor wordt het toonbewerkingsscherm getoond.
U kunt d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen tussen pagina’s
scrollen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar
de parameter die u wilt veranderen.
Zie “Toonparameterinstellingen” (pagina D-48)
informatie details aangaande de bediening en het
instelbereik van elke parameter.
4.
Selecteer de instelwaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke
default instelling.
5.
Herhaal de stappen 3 en 4 zoals vereist om
andere parameters te configureren.
6.
Houd om een ritme op te slaan na het te hebben
bewerkt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt
terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
Hierdoor wordt het toonbewerkingsmenu getoond.
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het bestemming
gebruikerstoonnummer en de toonnaam.
8.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestemming gebruikers
toonnummer dat u wilt gebruiken.
9.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor informatie aangaande de karakters die u kunt
invoeren voor de naam.
Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
10.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
Er verschijnt een boodschap (Replace?) (vervangen?)
in de display om te bevestigen of u de bestaande data
wilt vervangen door de nieuwe data. Druk de R-14
(YES) toets om de bestaande data te vervangen door
nieuwe data.
Creëren van een gebruikerstoon
Gebruikerstoonnummers
Creëren en opslaan van een gebruikerstoon
Parameternaam Huidige instelling
Totaal aantal pagina’s
Momenteel getoonde pagina
Momenteel geselecteerde parameter
(Omsloten door vetgedrukte haakjes %).
Toonnaam
Bestemming gebruikertoonnummer
Gebruiken van de Toon Editor
D-47
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op
de display terwijl de data-opslagbewerking wordt
uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze
melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Door op de R-15 (EXIT) toets te drukken in plaats van stap
6 wordt het bevestigingsscherm hieronder getoond. Door
op dit moment op de R-14 (YES) toets te drukken verschijnt
het toonopslagscherm in step 7.
Druk op de R-14 (NO) toets om het bewerken te annuleren
zonder de bewerkte resultaten op te slaan.
Gebruiken van de Toon Editor
D-48
De onderstaande tabel toont de parameters die geconfigureerd kunnen worden op het toonbewerkingsscherm. Zie “Tooncreatie
overzicht” (pagina D-44) voor informatie aangaande elke parameter.
De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
Toonparameterinstellingen
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
AttackTime
(Aanslagtijd)
Specificeert de tijd totdat een noot begint met klinken nadat een klaviertoets
wordt aangeslagen.
–64 tot 0
*
tot +63
ReleasTime
(Loslaattijd)
Specificeert de tijd dat een noot blijft klinken nadat een klaviertoets losgelaten
wordt.
–64 tot 0
*
tot +63
CutOff
(Afkapfrequentie)
Stelt de klankkleur bij door nootcomponenten te verzwakken die hoger zijn dan
een bepaalde frequentie. Een hogere waarde produceert een helderder, harder
geluid terwijl een lagere waarde een vriendelijker, zachter geluid produceert.
–64 tot 0
*
tot +63
Vib.Type
(Vibratotype)
Specificieert het vibratotype (vibrato golfvorm). Sin
*
, Tri, Saw, Sqr
Vib.Depth
(Vibratodiepte)
Specifieert hoeveel vibrato uitgeoefend wordt op elke noot. –64 tot 0
*
tot +63
Vib.Rate
(Vibratosnelheid)
Specificeert de snelheid van de vibrato die uitgeoefend wordt op een noot. –64 tot 0
*
tot +63
Vib.Delay
(Vibratovertraging)
Specificeert hoeveel tijd er verstrijkt totdat vibrato begint. –64 tot 0
*
tot +63
Oct.Shift
(Octaafverschuiving)
Verschuift de toonhoogte naar boven of naar beneden in stappen van een
octaaf.
–2 tot 0
*
tot +2
Volume
(Volume)
Specificeert het volumeniveau van alle tonen. Een hogere waarde stelt een
hoger volumeniveau in.
0 tot 127
*
TouchSense
(Aanslaggevoelig)
Specificeert hoeveel het volume verandert in overeenstemming met de
relatieve hoeveelheid druk die uitgoefend wordt op de klaviertoetsen. Een
hogere positieve waarde brengt een grotere verandering in het volume met zich
mee in overeenstemming met de toetsdruk. Een hogere negatieve waarde
brengt een kleinere verandering in het volume met zich mee in
overeenstemming met de toetsdruk. De toetsdruk beïnvloedt het volume niet
wanneer een waarde van 0 ingesteld is.
–64 tot 0 tot +63
*
Rev.Send
(Nagalm Zenden)
Specifieert hoeveel nagalm uitgeoefend wordt op elke toon. 0 tot 40
*
tot 127
Cho.Send
(Zweving Zenden)
Specifieert hoeveel zweving uitgeoefend wordt op elke toon. 0
*
tot 127
DSP On Off
(DSP aan/uit)
Specificeert of DSP uitgeoefend dient te worden (on) op noten of niet (oFF). De
volgende vier instellingen zijn geactiveerd wanneer “on” (aan) geselecteerd
wordt voor deze instelling.
oFF
*
, on
DSP Specificeert de op tonen uit te oefenen DSP d.m.v. DSP nummers (001 - 100:
Voorkeuze DSP’s; 101 - 200: Gebruikers DSP’s). Het selecteren van “ton”
oefent de oorspronkelijke voorkeuze DSP van elke toon.
ton
*
, 001 - 200
Instelling Omschrijving Golfvorm
Sin Sinus golfvorm
Tri Driehoekgolfvorm
Saw Zaagtandgolf
Sqr Blokgolf
Gebruiken van de Toon Editor
D-49
DSP Type
(DSP type)
Toont het DSP typenummer dat correspondeert aan de bovenstaande DSP
waarde die automatisch als de oorspronkelijke defaultinstelling wordt
ingesteld.
*1
U kunt de oorspronkelijke default instelling wijzigen en een ander
DSP type selecteren.
01 - 46
*1
DSP Parameters 1 - 8 Toont maximaal acht parameters voor “DSP Type”.
*2 *2
DSP RevSend
(DSP Nagalm Zenden)
Stelt bij hoeveel nagalm uitgoefend wordt op de post-DSP zendnoot. 0 tot 40
*
tot 127
Mod Setting
(Modulatie Instelling)
Wijst ofwel vibrato ofwel DSP toe aan de S-2 (MODULATION) toets. Vib
*
, DSP
Mod Depth
(Modulatiediepte)
Wanneer vibrato is toegewezen aan de S-2 (MODULATION) toets, specificeert
dit de vibratodiepte die wordt toegewezen aan een toon terwijl de toets wordt
ingedrukt.
0 - 127 (Default
instelling hangt af
van de toon.)
Mod Button Assign
*3
(Modulatietoets
Toewijzen)
Specificeert de functie die toegewezen wordt aan de S-2 (MODULATION) toets
wanneer “DSP” geselecteerd wordt voor “Mod Setting”. Het specificeren van
een waarde tussen 1 en 8 wijst de corresponderende DSP parameter (1 - 8)
toe. Er wordt niets aan deze toets toegewezen wanneer “oFF” (uit) wordt
geselecteerd voor deze parameter.
oFF
*
, 1 - 8
*4
Mod Button On Value
*3
(Modulatietoets Aan
Waarde)
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de S-2
(MODULATION) toets werkt terwijl de toets ingedrukt wordt.
*5
Mod Button Off Value
*3
(Modulatietoets Uit
Waarde)
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de S-2
(MODULATION) toets werkt terwijl de toets in de uitgedrukte toestand staat.
*5
Rot Button Assign
*6
(Rotatietoets Toewijzen)
Specifeert de functie die toegewezen wordt aan de D-1 (ROTARY SLOW/
FAST) toets.
Het specificeren van een waarde tussen 1 en 8 wijst de corresponderende DSP
parameter (1 - 8) toe. Er wordt niets aan deze toets toegewezen wanneer “oFF”
(uit) wordt geselecteerd voor deze parameter.
oFF
*
, 1 - 8
*4
Rot Button On Value
*6
(Rotatietoets Aan
Waarde)
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de D-1
(TOTARY SLOW/FAST) toets werkt terwijl de toets ingedrukt wordt.
*7
Rot Button Off Value
*6
(Rotatietoets Uit Waarde)
Specificeert hoe de functie die op het moment toegewezen is aan de D-1
(TOTARY SLOW/FAST) toets werkt terwijl de toets niet brandt.
*7
*1 Zie “Voorkeuze DSP Lijst” (pagina D-155) voor informatie aangaande de DSP typen van elke voorkeuze DSP.
*2 Het aantal DSP parameters, de inhoud en de instelbereiken hangen af van het DSP type. Zie “DSP typelijst” (pagina D-156) en
“DSP Parameterlijst” (pagina D-157) voor details.
*3 Inbegrepen in de “Mod Button” (modulatietoets) groep. Om de instelling van deze parameters te veranderen, verplaats de 0
naar “Mod Button” en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets. Verplaats vervolgens d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar de parameter waarvan u de instelling wilt veranderen.
*4 Het instelbereik hangt af van het geselecteerde DSP type.
*5 Hangt af van het geselecteerde DSP type en de “Mod Button Assign” instelling.
*6 Inbegrepen in de “Rot Button” (rotatietoets) groep. Om de instellingen van deze parameters te veranderen, verplaats de 0
naar “Rot Button” en druk vervolgens op de R-16 (ENTER) toets. Verplaats vervolgens d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar de parameter waarvan u de instelling wilt veranderen.
*7 Hangt af van het geselecteerde DSP type en de “Rot Button Assign” instelling.
Parameternaam Omschrijving Instelbereik
D-50
Gebruiken van trekorgeltonen
Uw Digitale Keyboard heeft trekorgeltonen die u kunt
gebruiken om golfvormverhoudingen te mengen, precies
zoals bij een trekorgel. De negen schuifregelaars die
corresponderen aan trekstangen, kunnen worden gebruikt om
harmonische overtoonniveau instellingen te veranderen en
om klanken te creëren door percussie en klikklanken in real
time toe te voegen terwijl u aan het spelen bent. Er is ook een
toets om het draai effect tussen snel en langzaam heen en
weer te schakelen.
U kunt ook parameters bewerken die uniek zijn voor
trekorgeltonen om om eigen originele gebruikerstonen voor
het trekorgel te creëren en op te slaan.
Betreffende trekstangen
De negen schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1') voeren de rol
uit van trekstangen bij een trekorgel. Aan elke schuifregelaar
is een harmonische overtoon toegewezen tussen 16' en 1'*.
* Het primaire symbool (') volgend op een waarden zoals 16'
stelt de “lengte” voor in aantal voeten.
1.
Verwijs naar de losse “Appendix” om het
nummer op te zoeken van de gewenste
trekorgeltoon.
2.
Druk op de R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) toets
om de trekorgel toongroep te selecteren.
Hierdoor wordt het scherm van een van de
trekorgeltonen getoond. De niveaumeter toont de
harmonische overtoonniveau’s voor het aantal
“lengtes” in voeten voor de op dat moment
geselecteerde trekorgeltoon.
3.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het nummer en selecteer de gewenste
toon.
Door een toon te selecteren veranderen het
toonnummer en de toonnaam op de display en
verandert de niveaumeter om de harmonische
overtoonniveau’s aan te geven voor de geselecteerde
toon.
ToonnummersL:051 - L:100 zijn gebruikers
trekorgeltonen. Voor meer informatie zie “Bewerken
van trekorgeltonen” (pagina D-52).
4.
Nu kunt u op het toetsenbord spelen met de
geselecteerde toon.
U kunt de harmonische overtoonniveau’s van de
trekorgeltonen in realtime bijstellen terwijl u speelt.
Voor meer informatie zie “Bijstellen van een
trekorgeltoon in realtime” (pagina D-51).
R-16R-16
R-12R-12
C-8C-8
D-1D-1
D-2D-2
D-3D-3
D-4 D-12D-4 D-12
R-14R-14
R-13R-13 R-17R-17
D-4
-
D-12
Spelen met een trekorgeltoon
Selecteren van en spelen met een
trekorgeltoon
D-4 D-5 D-6 D-7 D-8 D-9 D-10 D-11 D-12
“Lengte” in voeten van de harmonische overtoonniveau’s (16' - 1')
Gebruiken van trekorgeltonen
D-51
Bijstellen van trekorgeltonen in realtime d.m.v. de
schuifregelaars en toetsen.
1.
Zie stappen 1 en 3 van de procedure onder
“Selecteren van en spelen met een
trekorgeltoon” (pagina D-50).
De niveaumeter toont de harmonische
overtoonniveau’s voor het aantal “lengtes” in voeten
voor de op dat moment geselecteerde trekorgeltoon.
U kunt deze stap overslaan en vanaf stap van de
procedure starten, als u dat wilt.
2.
Houd de R-12 (MANUAL) toets ingedrukt todat
de “lengte” waarden in voeten (16' - 1')
bovenaan de niveaumeters tweemaal
knipperen. U kunt de toets op dat moment
loslaten.
Hierdoor geeft de niveaumeter de huidige positie van
de schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1') aan en worden
van toepassing zijnde harmonische overtoonniveau’s
uitgeoefend op de huidige toon.
3.
Schuif schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1')
omhoog en omlaag.
Wanneer u dat doet veranderen de harmonische
overtoonniveau’s in overeenstemming met de
niveaumeter.
4.
Nu kunt u op het toetsenbord spelen met de
niveau-bijgestelde toon.
Bijstellen van een trekorgeltoon in realtime
Om dit te doen: Doe dit:
Bijstellen van toon
harmonische
overtoonniveau’s
Schuif schuifregelaars D-4 (16') -
D-12 (1') omhoog en omlaag.
Door een van de schuifregelaar
omhoog of omlaag de schuiven
verandert de harmonische
overtoon van de
corresponderende “lengte” in
voeten van het huidige niveau
(de niveauvoorkeuze voor die
toon).
*1
U kunt de niveaumeter ook
configureren zodat het de
harmonische overtoonniveau van
elke schuifregelaarstand. Zie
“Om de niveaumeter te
configureren om de harmonische
overtoonniveau’s te tonen voor
elke schuifregelaarstand.”
(pagina D-51) voor nadere
informatie.
Voeg
percussieklanken toe
of verwijder ze met
een 2de overtoon en
een 3de overtoon bij
een toon
Gebruik de D-2 (PERCUSSION
SECOND) en D-3 (PERCUSSION
THIRD) toetsen.
Telkens bij indrukken schakelt de
toets over tussen branden en niet
branden.
De corresponderende
overtoonpercussie wordt
uitgeoefend op noten terwijl een
toets oplicht en niet uitgeoefend
wanneer de toets niet oplicht.
Schakel de snelheid
van het draai
effectsnelheid
(draaisnelheid)
*2
Druk op de D-1 (ROTARY SLOW/
FAST) toets.
Telkens bij indrukken schakelt de
toets over tussen branden en niet
branden.
De draaisnelheid is snel terwijl de
toets brandt en langzaam
wanneer deze niet brandt.
*1 Er kan op vier niveau’s 0 - 3 wordt ingesteld. Elk niveau
wordt getoond door de niveaumeter zoals hieronder
getoond.
*2 Deze bewerking wordt enkel ondersteund wanneer DSP
gebruikt wordt als het effect en het DSP type is “Rotary”
(draaiend). Zie “Uitoefenen van effecten op een klank”
(pagina D-29) voor details aangaande effecten. Zie “DSP
effect lijst” (pagina D-155) voor details aangaande DSP
types.
Om de niveaumeter te configureren om de
harmonische overtoonniveau’s te tonen voor
elke schuifregelaarstand.
Gebruiken van trekorgeltonen
D-52
De toongebieden L:051 - L:100 zijn voor het opslaan van
gebruikerstonen trekorgeltonen. U kunt maximaal 50
gebruikers trekorgeltonen op hetzelfde moment in het
geheugen opgeslagen hebben.
U kunt een gebruikers trekorgeltoon oproepen door op de
R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) toets te drukken en daarna
d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste toonnummer specificeren. Na oproepen van een
gebruikers trekorgeltoon kunt u dezelfde bewerkingen
uitvoeren als die ondersteund worden voor voorkeuze
trekorgeltonen. Zie “Selecteren van en spelen met een
trekorgeltoon” (pagina D-50) voor nadere informatie.
1.
Selecteer de trekorgeltoon die u wilt bewerken.
Voer de procedure uit onder “Selecteren van en spelen
met een trekorgeltoon” (pagina D-50).
Op dit moment kunt u d.m.v. de schuifregelaars D-4
(16') - D-12 (1') en de D-2 (PERCUSSION SECOND)
en D-3 (PERCUSSION THIRD) toetsen bewerkingen
uitvoeren voordat u de toonbewerking begint. Zie
“Bijstellen van een trekorgeltoon in realtime” (pagina
D-51) en “Om de niveaumeter te configureren om de
harmonische overtoonniveau’s te tonen voor elke
schuifregelaarstand.” (pagina D-51) voor details
aangaande het gebruik van schuifregelaars en toetsen.
2.
Druk op de C-8 (TONE EDITOR) toets.
Hierdoor wordt het trekstangbewerkingsscherm
getoond.
U kunt d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen tussen pagina’s
scrollen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar
de parameter die u wilt veranderen.
Zie “Trekorgeltoon parameters instellingen” (pagina
D-53) informatie details aangaande de bediening en
het instelbereik van elke parameter.
4.
Verander de instelwaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke
default instelling.
5.
Herhaal de stappen 3 en 4 zoals vereist om
andere parameters te configureren.
6.
Houd om een ritme op te slaan na het te hebben
bewerkt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt
terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
Hierdoor wordt het trekstangbewerkingsmenu getoond.
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het bestemming gebruikers
trekorgeltoonnummer en de toonnaam.
8.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestemming gebruikers
trekorgeltoonnummer dat u wilt gebruiken.
9.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor details betreffende de karakters die u kunt
invoeren.
Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
10.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Er verschijnt een boodschap (Replace?) (vervangen?)
als u de data wilt overschrijven die zich op het moment
in de bestemming bevinden door nieuwe data. Druk op
de R-14 (YES) toets om te overschrijven.
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op
de display terwijl de data-opslagbewerking wordt
uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze
melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Bewerken van trekorgeltonen
Gebruikers trekorgel toonnummers
Bewerken van een trekorgeltoon en deze
opslaan
Gebruiken van trekorgeltonen
D-53
De onderstaande tabel toont de parameters die geconfigureerd kunnen worden op het trekstangbewerkingsscherm.
De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
Terwijl het trekstang bewerkingsscherm getoond wordt, kunt u de parameters van trekstang 16' - 1' veranderen d.m.v.
schuifregelaars D-4 (16') - D-12 (1').
Trekorgeltoon parameters instellingen
Parameternaam Instelling Instelbereik
Ft16' - Ft1'
(Trekstang 16' - Trekstang 1')
Stelt de “lengte” van de harmonische overtoonniveau’s (16' - 1') in voeten
bij.
0* tot 3
Perc. 2nd
(2de Overtoon Percussie)
Bij “on” (aan), wordt een percussieklank met een 2de harmonische (2nd)
of 3de harmonische (3rd) toonhoogte uitgeoefend op noten.
*1
oFF*, on
Perc. 3rd
(3de Overtoon Percussie)
oFF*, on
Perc.Decay
(Percussie Wegsterftijd)
Sepcificeert de wegsterftijd van de percussieklank. Een hogere waarde
specificeert een langere vertragingstijd.
000* tot 127
Click
(Klik)
Bij “on” (aan) klinkt een klikgeluid wanneer een noot begint te klinken. oFF*, on
Type
(Golftype)
“Sin” (Sinus) is een golfvorm die geen ruis bevat terwijl “Vin” (Vintage)
een golfvorm is die de karakteristieke ruis bevat van een elektrisch orgel.
Sin*, Vin
DSP On Off
-
Rotary Button Off Value
(Rotatietoets Uit Waarde)
Zie de items beginnende met “DSP On Off (DSP Aan/Uit)” onder
“Toonparameterinstellingen” (pagina’s D-48 - D-49) voor informatie aangaande deze
parameters.
*1 Maakt aangehouden tonen levendiger. Een percussieklank klinkt het sterkst onmiddellijk na aanslaan van een klaviertoets en
sterft dan langzamerhand weg in overeenstemmimg met de “Perc.Decay” (Percussie Wegsterftijd) instelling. Hoewel
orgeltonen blijven klinken bij ingedrukt houden van de klaviertoetsen, zullen alleen percussieklanken wegsterven.
D-54
Muziekvoorkeuzes
Met muziekvoorkeuzes wordt één-toets toegang verkregen tot
automatische begeleiding, toon, nagalm en andere
instellingen die geconfigureerd zijn in overeenstemming met
de voorkeuze akkoordprogressies. Met in het totaal 305
voorkeuzes kunt u het keyboard gemakkelijk configureren
voor een grotere verscheidenheid aan muziekstijlen.
Akkoordprogressies omvatten zowel korte loops van een paar
maten die handig zijn voor improvisatie maar ook progressie
om een volledig muzieknummer te maken.
Akkoordprogressies zijn ook leuk om alleen maar naar te
luisteren.
Naast ingebouwde voorkeuzes kunt u uw eigen originele
muziekvoorkeuzes (gebruikersvoorkeuzes) creëren. U kunt
akkoordprogressies tot maximaal 999 maten lang opnemen
hetgeen genoeg veelzijdigheid geeft voor lange melodieën.
Muziekvoorkeuzes zijn onderverdeeld over zes groepen, die
elk corresponderen aan één van de RHYTHM toetsen tussen
[A] en [F]. Groepen [A] - [E] zijn ingebouwde
voorkeuzegroepen, terwijl Groep [F] een
gebruikersvoorkeuzegroep is.
1.
Zie de afzonderlijke “Appendix” om de
muziekvoorkeuze te vinden die u wilt gebruiken
en om een notitie te maken van de groep en het
nummer.
2.
Houd de L-7 ([D] WORLD/VARIOUS) toets
ingedrukt en druk op de L-8 ([E] PIANO
RHYTHMS) toets.
Hierdoor wordt een muziekvoorkeuzescherm
weergegeven zoals het hier onder getoonde.
•De D indicator gaat knipperen in de display. Dit
geeft aan dat weergave met een voorkeuze
akkoordprogressie geactiveerd is.
Afhankelijk van de muziekvoorkeuze die u selecteerde
de F, A of andere indicators kunnen ook
gaan knipperen of worden weergegeven.
L-17L-17
L-18L-18
L-16L-16
L-15L-15
L-14L-14
L-4 L-9L-4 L-9
R-17R-17
R-14R-14
R-15R-15
R-16R-16
R-1 R-12R-1 R-12
C-17C-17C-10C-10 R-13R-13
L-4
-
L-9
R-1
-
R-12
Gebruiken van muziekvoorkeuzes
Uitvoeren van het gebruik van een
muziekvoorkeuze
Knippert
Muziekvoorkeuzes
D-55
3.
Selecteer d.m.v. toetsen van L-4 ([A] POPS/
ROCK/DANCE) - L-9 ([F] USER RHYTHMS) een
muziekvoorkeuzegroep.
•De L-9 ([F] USER RHYTHMS) toets dient voor de
gebruikersvoorkeuzegroep. Zie “Creëren van een
gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58) voor details.
4.
Scroll m.b.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen door de muziekvoorkeuzenummers
totdat het gewenste nummer getoond wordt.
Toon, ritme en andere instellingen worden
geconfigureerd in overeenstemming met de
muziekvoorkeuzes die selecteerde. Zie
“Muziekvoorkeuze instellingen” (pagina D-56) voor
details betreffende de instellingen die geconfigureerd
worden door een muziekvoorkeuze.
5.
Wat u dient te doen om uw spel te starten,
hangt af van de muziekvoorkeuze die u
selecteerde zoals hieronder beschreven.
Wanneer de F, E of H indicator in de
display knippert:
Wanneer de F, E of H indicator niet in
de display knippert:
6.
Speel de melodie samen met de automatische
begeleiding.
De voorkeuze akkoordprogressie herhaal hetzelfde
patroon. Het aantal maten in de progressie hangt af
van de muziekvoorkeuze die geselecteerd is. Kortere
progressies omvatten twee tot vier maten terwijl
langere 30 tot 40 maten lang zijn. Bij bepaalde
akkoordprogressies, wordt een invulpatroon
automatisch toegevoegd aan het einde van een
progressiepatroon.
U kunt naar een andere muziekvoorkeuze veranderen
terwijl automatische begeleidingsweergave plaatsvindt
of na stoppen van iw spel in stap 7, hieronder. Voer de
stappen 3 en 4 uit van deze procedure om naar een
andere muziekvoorkeuze te veranderen. Als u naar een
andere muziekvoorkeuze verandert tijdens het spelen,
zal de verandering worden uitgevoerd nadat de
weergave het einde bereik van de maat waar u bent
wanneer u de verandering aanbrengt.
7.
Druk op de L-16 (SYNCHRO/ENDING) toets of
op de L-17 (START/STOP) toets om het spel te
stoppen.
•De D indicator blijft op de display knipperen zelfs
nadat u gestopt met spelen. Door op dit moment op de
L-17 (START/STOP) toets te drukken wordt
automatische begeleidingsweergave opnieuw gestart.
8.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om het
muziekvoorkeuzescherm te verlaten.
U kunt ook op de R-15 (EXIT) toets terwijl automatische
begeleidingsweergave plaatsvindt. In dit geval zal de
weergave stoppen en het muziekvoorkeuzescherm
worden verlaten zodra u op de R-15 (EXIT) toets.
In plaats van de voorkeuze akkoordprogressie te
gebruiken, kunt u ook het akkoordtoetsenbord (pagina
D-26) gebruiken om automatische begeleidingsakkoorden
te spelen en u kunt ook alleen met het ritme spelen. Zie
“Veranderen van automatische begeleidingsinstelingen van
de muziekvoorkeuze” (pagina D-57) voor details.
Tijdens de weergave met een muziekvoorkeuze kunt u de
toon, het ritme, het tempo, de mixer, het effect en andere
instellingen veranderen.
3 De knipperende indicator betekent dat het Digitale
Keyboard op synchro-standby staat. Sla een
klaviertoets aan op het akkoordtoetsenbord links van
het splitspunt (pagina D-17). Hierdoor wordt
automatische begeleidingweergave gestart samen
met akkoordprogressie.
3 Druk op de L-17 (START/STOP) toets. Hierdoor wordt
automatische begeleidingweergave gestart samen
met akkoordprogressie.
Muziekvoorkeuzes
D-56
De instellingen in de onderstaande tabel worden opgeroepen wanneer een muziekvoorkeuze geselecteerd is.
Behalve voor de akkoordprogressie kunnen alle instellingen worden aangepast nadat een muziekvoorkeuze geselecteerd is. Zie
de informatie die aangegeven staat in de “Voor meer informatie” kolom van de tabel voor details aangaande het aanpasen van
een bepaalde instelling.
Door een andere muziekvoorkeuze te selecteren of een muziekvoorkeuzescherm te verlaten, worden alle wijzingen gewist die u
in de op dat moment geselecteerde voorkeuze maakt. Als u een gewijzigde instelling voor gebruik later wilt opslaan kunt u ze
opslaan als een gebruikersvoorkeuze. Zie “Creëren van een gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58) voor details.
Als u naar een andere muziekvoorkeuze verandert terwijl een muziekvoorkeuze wordt weergegeven, dan zullen de verandering
in ritme en tempo worden uitgevoerd nadat de weergave het einde bereikt van de maat waar u bent wanneer u de verandering
aanbrengt.
Hoewel u de akkoordprogressie van een muziekvoorkeuze niet kunt wijzigen, u kunt wel de voorkeuze akkoordprogressie
wijzigen en opslaan als een gebruikersvoorkeuze Zie “Creëren van een gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58) voor details.
Muziekvoorkeuze instellingen
Instelling Voor meer informatie:
Tonen voor de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER gedeelten Lagen en splitsingen aanbrengen in tonen (pagina D-15)
Laag aan/uit, splitsing aan/uit
Octaafverschuiving voor de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER
gedeelten
Gebruiken van octaafverschuiving (pagina D-18)
Nagalm aan/uit en type Toevoegen van nagalm aan klanken (pagina D-31)
Automatische harmonisatietonen Gebruiken van de mixer (pagina D-36),
Deelparameters (pagina D-43)
Volume van de UPPER 1, UPPER 2, LOWER en automatische
harmonisatie gedeelten
Onderdeel aan/uit
Automatische harmonisatie of arpeggiator aan/uit en type Gebruiken van automatische harmonisatie (pagina D-28),
Automatisch spelen van Apeggio frasen (Arpeggiator) (pagina
D-23)
Arpeggiator aanhouden, arpeggiator snelheid, arpeggiator deel Instellingen van het functiemenu (pagina D-131)
Ritme Veranderen van het ritme tijdens het gebruik van een
muziekvoorkeuze (pagina D-57)
Synchrostarttype (normaal, intro, variatie) Spelen van een automatische begeleiding (pagina D-24)
Tempo Veranderen van de tempo instelling (pagina D-19)
Akkoordprogressie
Muziekvoorkeuzes
D-57
Terwijl het muziekvoorkeuzescherm wordt weegegeven, kunt
u de L-18 (ACCOMP ON/OFF) toets gebruiken om de
automatische begeleidingsinstellingen te veranderen.
Telkens bij indrukken van de L-18 (ACCOMP ON/OFF)
toets wordt naar de volgende instelling gegaan in de
hieronder getoonde volgorde.
wanneer voorkeuze akkoordprogressie of begeleiding uit
geselecteerd is, kan het toetsenbord gebruikt worden voor
melodieweergave. Wanneer begeleiding aan geselecteerd
is, functioneert het linker bereik van het toetsenbord als het
akkoordtoetsenbord terwijl het rechter bereikt als
melodietoetsenbord functioneert.
De toetsen L-4 ([A] POPS/ROCK/DANCE) - L-9 ([F] USER
RHYTHMS) functioneren als selectietoetsen voor de
muziekvoorkeuzegroep terwijl het muziekvoorkeuzescherm
getoond wordt. Hierom dient u de onderstaande procedure uit
te voeren om het ritme te veranderen.
1.
Druk tweemaal op de R-17 (y) toets.
Hierdoor wordt een ritmeselectiescherm weergegeven
zoals het hier onder getoonde.
2.
Selecteer d.m.v. toetsen van L-4 ([A] POPS/
ROCK/DANCE) - L-9 ([F] USER RHYTHMS) een
ritmegroep.
3.
Scroll m.b.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen door de ritmenummers totdat het
gewenste ritmenummer getoond wordt.
4.
Druk op de R-15 (EXIT) toets of druk tweemaal
op de R-17 (t) toets na het selecteren van het
gewenste ritme.
Hierdoor wordt het ritmeselectiescherm verlaten.
Door op een toets tussen R-1 ([A] PIANO) en R-12 ([L]
DRAWBAR ORGAN) te drukken terwijl een
muziekvoorkeuze in gebruik is, wordt het
toonselectiescherm getoond. Terwijl het
toonselectiescherm weergegeven wordt, zal bij een maal
indrukken van de R-17 (y) toets veranderd worden naar
het ritmeselectiescherm dat getoond wordt in de
bovenstaande procedure.
Veranderen van automatische
begeleidingsinstelingen van de
muziekvoorkeuze
Instelling
Voorkeuze akkoordprogressie Knippert
Normale automatische
begeleiding
(Begeleiding uit)
Niet weergegeven
Normale automatische
begeleiding
(Begeleiding aan)
Weergegeven
D indicator
Veranderen van het ritme tijdens het gebruik
van een muziekvoorkeuze
Muziekvoorkeuzes
D-58
De voorkeuzegebieden F:001 - F:050 zijn voor het opslaan
van gebruikersvoorkeuzes. U kunt maximaal 50
gebruikersvoorkeuzes op elk moment opgeslagen hebben in
het geheugen. U kunt een opgeslagen gebruikersvoorkeuze
oproepen door te drukken op de L-9 ([F] USER RHYTHMS)
toets. Voor meer informatie zie “Uitvoeren van het gebruik van
een muziekvoorkeuze” (pagina D-54).
1.
Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Uitvoeren van
het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina
D-54) om een muziekvoorkeuze te selecteren
dat u wilt bewerken om uw
gebruikersmuziekvoorkeuze te creëren.
2.
Configureer de toon en andere instellingen en
verwijs daarvoor naar “Muziekvoorkeuze
instellingen” (pagina D-56).
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt een muziekvoorkeuze MP
bewerkingsscherm weergegeven zoals het hier onder
getoonde.
Door hier op de R-16 (ENTER) toets te drukken wordt
overgeschakeld naar een scherm voor het bewerken
van de akkoordprogressie. Voor meer informatie zie
“Bewerken van een akkoordprogressie” (pagina D-62).
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Parameter” (terugstellen) en druk daarna
op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het parametermenu getoond.
5.
U kunt elk van de parameters op het
parametermenu naar wens bewerken.
Creëren van een
gebruikersvoorkeuze
Gebruikersvoorkeuzenummers
Creëren en opslaan van een
gebruikersvoorkeuze
(1) Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y, u, i) toetsen 0
de parameter die u wilt veranderen.
(2) Verander de instelwaarde d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen.
Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te
drukken wordt de parameter teruggezet op de
oorspronkelijke default instelling.
Het volgende geeft een verklaring van de
betekenissen en instelbereiken van de in-beeld
items. De instellingen gemarkeerd met een asterisk
(*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke
defaults.
Itemnaam Omschrijving Instelbereik
Synchro
(Gesynchroni-
seerd type)
Specificeert het synchrostart
standbytype voor de
automatische begeleiding.
oFF,
Normal
*
,
Variation,
Intro
IntroChd
(Intro akkoord)
Specificeert de akkoorden
van het intropatroon van de
automatische begeleiding.
C
*
- B,
Cm - Bm
EndingChd
(Eindakkoord)
Specificeert de akkoorden
van het eindpatroon van de
automatische begeleiding.
C
*
- B,
Cm - Bm
AutoFill
(Automatisch
invulpatroon)
Specificeert of een
invulpatroon ingevoegd dient
te worden (on) of niet (oFF)
aan het einde van de
akkoordprogressie.
on
*
, oFF
Timing
(Instelling van
de timing)
Specificeert de timing van de
akkoordverandering tijdens
de weergave van opgenomen
akkoorden. Zie “Instelling van
de Timing en de
akkoordprogressieweergave”
(pagina D-60) voor informatie
aangaande de verschillen in
weergave voor elke
instelwaarde.
Normal
*
,
Half, Double,
3/4, 3/2
(3) Herhaal de stappen (1) en (2) in naar wens.
(4) Druk nadat de instellingen naar wens zijn op de R-15
(EXIT) toets.
Hierdoor wordt terug gegaan naar het MP
bewerkingsscherm.
Muziekvoorkeuzes
D-59
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Store” (opslaan) en druk vervolgens op de
R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het bestemming
gebruikersvoorkeuzenummer en de naam.
7.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestemming
gebruikersvoorkeuzenummer dat u wilt
gebruiken.
8.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor details betreffende de karakters die u kunt
invoeren.
Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
9.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
Hierdoor worden de data opgeslagen.
Als het gebruikers voorkeuzenummer waar u de data
opslaat reeds data bevat, verschijnt een boodschap
(Replace?) (vervangen?) op de display om te
bevestigen of u de bestaande data inderdaad wilt
vervangen door de nieuwe data. Druk de R-14 (YES)
toets om de bestaande data te vervangen door nieuwe
data.
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op
de display terwijl de data-opslagbewerking wordt
uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze
melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Door op de R-15 (EXIT) toets te drukken in plaats van stap
6 wordt het bevestigingsscherm hieronder getoond. Door
op dit moment op de R-14 (YES) toets te drukken verschijnt
het gebruikersvoorkeuze opslagscherm in step 6.
Druk op de R-14 (NO) toets om het bewerken te annuleren
zonder de bewerkte resultaten op te slaan.
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het MP
(muziekvoorkeuze) bewerkingsscherm te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Clear” en druk vervolgens op de R-16 (ENTER)
toets.
Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het nummer van de
gebruikersvoorkeuze dat u wilt wissen.
3.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het nummer van de
gebruikersvoorkeuze die u wilt wissen.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Gebruikersvoorkeuzenaam
Sla het bestemming gebruikersvoorkeuzenummer op.
Wissen van de gebruikersvoorkeuzedata
Muziekvoorkeuzes
D-60
Dit hoofdstuk geeft een verklaring hoe akkoordprogressies worden weergegeven in overeenstemming met de “Timing” (Instellen
Timing) instellingen in stap 5 onder “Creëren en opslaan van een gebruikersvoorkeuze” (pagina D-58). Merk op dat deze instelling
alleen de weergave beïnvloed. Het verandert de akkoordprogressiedata niet.
•Normal
Speelt akkoorden op dezelfde timing als de opname.
•Half
Speel akkoorden maat-voor-maar bij een timing die de helft is van de opname.
Voorbeeld:
Het volgende toont wat er gebeurt wanneer de “Half” instelling wordt gebruikt om een gebruikersvoorkeuze weer te geven die
gecreëerd was gebaseerd op een muziekvoorkeuze waarvan het ritme is in 4/4 tijd.
Half Weergave wanneer een 4/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Half Weergave wanneer een 2/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Double
Speel akkoorden maat-voor-maar bij een timing die het dubbele is van de opname.
Weergeven van een akkoordprogressie zoals dat getoond voor “Half” hierboven terwijl “Double” gespecificeerd is, geeft het
resultaat in de progressie die hieronder getoond wordt.
Double Weergave wanneer een 4/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Double Weergave wanneer een 8/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Instelling van de Timing en de akkoordprogressieweergave
1 2 3 4
Dm A7
1
1 2 3 4
Dm G7
2
1 2 3 4
C EM7
3
1 2 3 4
Am C7
4
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 2 3 4
Dm A7
1
1 2 3 4
Dm G7
2
1 2 3 4
C EM7
3
1 2 3 4
Am C7
4
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 2 1 2
Dm A7
1
1 2 1 2
C EM7Dm G7 Am C7
324
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 2 3 4
Dm
1
1 2 3 4
Dm
2
1 2 3 4
C
3
1 2 3 4
Am
4
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 2 3 4
Dm
1
5 6 7 8
A7
1 2 3 4
Dm
2
5 6 7 8
G7
1 2
C
3
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
Muziekvoorkeuzes
D-61
•3/4
Speel akkoorden maat-voor-maat bij een timing die 3/4 is van die van de opname. Deze instelling is het beste voor gebruik met
een 6/8ste tijd ritme.
Weergeven van een akkoordprogressie zoals dat getoond voor “Half” hierboven terwijl “3/4” gespecificeerd is, geeft het resultaat
in de progressie die hieronder getoond wordt.
3/4 Weergave wanneer een 4/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
3/4 Weergave wanneer een 6/8 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
•3/2
Speel akkoorden maat-voor-maat bij een timing die 3/2 is van die van de opname. Deze instelling is het beste voor gebruik met
een 6/4de tijd ritme.
Weergeven van een akkoordprogressie zoals dat getoond voor “Half” hierboven terwijl “3/2” gespecificeerd is, geeft het resultaat
in de progressie die hieronder getoond wordt.
3/2 Weergave wanneer een 4/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
3/2 Weergave wanneer een 6/4 tijdritme toegewezen is aan de gebruikersvoorkeuze
Wanneer “Double” of “3/2” geselecteerd is, wordt de akkoordtiming verschoven naar een latere timing. Alle akkoorden die niet
binnen een maat passen worden niet gespeeld.
1 2 3 4
Dm A7
1
1 2 3 4
Dm G7
2
1 2 3 4
C EM7
3
1 2 3 4
Am C7
4
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 2 3 4
Dm A7 Dm G7 C EM7 Am
1
5 6 1 2
2
3 4 5 6
3
1 2 3 4 5 6 1 2
4
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 2 3 4
Dm A7
1
1 2 3 4
Dm G7
2
1 2 3 4
C EM7
3
1 2 3 4
Am C7
4
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
1 2 3 4
Dm A7 Dm G7 C EM7 Am
1
5 6 1 2
2
3 4 5 6
3
1 2 3 4 5 6 1 2
4
Maat
Maatslag
Akkoordprogressie
Muziekvoorkeuzes
D-62
U kunt de voorkeuze akkoordprogressie wijzigen en deze
opslaan als een gebruikersvoorkeuze of u kunt een nieuwe
akkoordprogressie creëren vanaf het begin en deze dan
opslaan.
1.
Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Uitvoeren van
het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina
D-54) om een muziekvoorkeuze te selecteren
dat u wilt bewerken om uw
gebruikersmuziekvoorkeuze te creëren.
2.
Configureer de toon en andere instellingen en
verwijs daarvoor naar “Muziekvoorkeuze
instellingen” (pagina D-56).
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt het MP (muziekvoorkeuze)
bewerkingsscherm weergegeven zoals het hier onder
getoonde met 0 naast “Chord Edit”.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het hieronder getoonde
akkoordbewerkingsscherm weergegeven. U kunt
m.b.v. dit scherm de akkoorddata items van een
akkoordprogressie afzonderlijk bewerken.
5.
Voer de volgende akkoordprogressie
bewerkingen uit.
Naast een bestaand akkoord (“Wijzigen van
opgenomen akkoorddata”, pagina D-63)
Wis een bestaand akkoord (“Wissen van opgeslagen
akkoorddata”, pagina D-63)
Voeg een nieuw akkoord toe (“Invoegen van een nieuw
akkoord”, pagina D-63)
Wis alle bestaande akkoorden (“Initialize”, Onder
“Uitvoeren van menubewerkingen”, pagina D-65)
Voer een serie akkoorden in (“Uitvoeren van stapinvoer
van akkoorden”, pagina D-64)
Verschuif de sleutel van alle bestaande akkoorden
(“Key Shift”, onder “Uitvoeren van menubewerkingen”,
pagina D-65)
Voeg een andere muziekvoorkeuze akkoordprogressie
in die volgt op de akkoordprogressiedata van de
voorkeuze die wordt bewerkt (“Append Chord”, onder
“Uitvoeren van menubewerkingen”, pagina D-65)
Wis bestaande akkoorden in een specifieke maat
(“Delete Measure”, onder “Uitvoeren van
menubewerkingen”, pagina D-65)
Voeg blanco maten toe op een specifieke plaats
(“Insert Measure”, onder “Uitvoeren van
menubewerkingen”, pagina D-65)
6.
Druk op de R-15 (EXIT) toets nadat het
bewerken voltooid is.
Hierdoor wordt terug gegaan naar het MP
bewerkingsscherm.
7.
Voer de stappen 4 - 9 uit onder “Creëren en
opslaan van een gebruikersvoorkeuze” (pagina
D-58).
Stappen 4 en 5 kunnen worden overgeslagen als ze
niet nodig zijn.
Bewerken van een
akkoordprogressie
Akkoordprogressie bewerkingsstappen
Data die wordt bewerkt
Cursor
Data typenaam bij de
cursorstand
Data voor en data na het bewerken
Muziekvoorkeuzes
D-63
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina
“Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op
pagina D-62.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar het akkoord dat u wilt bewerken.
U kunt d.m.v. de L-15 (dFF) - L-14 (sREW)
toetsen de cursor verplaatsen met maat-voor-maat.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand.
De cursor knippert tijdens een
waardeveranderingsbewerking.
Een “tik” is een tijdseenheid die korter is dan een
maatslag. Bij muziekvoorkeuzedata is 12 tikken gelijk
aan één maatslag. Dit betekent dat u een tikwaarde
kunt specificeren in het bereik van 00 - 11. Bij een
tikwaarde van 12 wordt doorgegaan naar de volgende
maatslag. Bij een tijd van 4/4 is een kwartnoot (2) 12
tikken en een achtste noot (6) is 6 tikken.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om de
veranderde waarde toe te passen.
Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
U kunt de timing (Maat:Maatslag:Tik) van het eerste
akkoord van de gebruikersvoorkeuzedata niet
veranderen.
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina
“Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op
pagina D-62.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar het akkoord dat u wilt wissen.
3.
Druk op de C-10 (DELETE) toets.
Het akkoord bij de huidige cursorpositie wordt gewist
zodra u op de C-10 (DELETE) toets drukt.
U kunt het eerste akkoord van de
gebruikersvoorkeuzedata niet wissen.
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina
“Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op
pagina D-62.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar het akkoord dat onmiddellijk voor
de positie komt waar een akkoord wilt
invoegen.
3.
Druk op de C-11 (INSERT) toets.
Hierdoor wordt een scherm weergegeven zoals het hier
onder getoonde.
Wijzigen van opgenomen akkoorddata
Maat:Maatslag:Tik
Grondakkoord
Akkoordtype
Cursor
01 02 09 10 1100
Akkoordprogressie
Maat 1 Maat 2
Maatslag
1
Maatslag
2
Maatslag
3
Maatslag
4
Maatslag
1
Maatslag
2
Tik
001:1:00
002:1:00
Bij de bovenstaande display, de
verandering van het akkoord van C naar Bm
vindt hier plaats.
Wissen van opgeslagen akkoorddata
Invoegen van een nieuw akkoord
Muziekvoorkeuzes
D-64
4.
Specificeer de plaats van de nieuwe
akkoordinvoeging als het aantal maatslagen na
de huidige cursorpositie.
Met uitzondering van de R-8 (7) toets, als op de R-4
( ) toets wordt gedrukt na indrukken van één van de
bovenstaande toetsen wordt het aantal maatslagen
vergroot met 1,5.
Als op de R-10 (,) toets wordt gedrukt na indrukken
van één van de bovenstaande toetsen wordt het aantal
maatslagen veranderd tot 2/3.
•De R-9 (8) en R-11 (.) toetsen worden
gedeactiveerd tijdens deze stap.
5.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het akkoord ingevoegd en verschijnt de
cursor bij de “ROOT” positie van de ingevoerde
akkoorddata. De oorspronkelijke grondtooninstelling is
C.
6.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen de grondtoon.
7.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i) toets de cursor
naar de “TYPE” positie en configureer daarna
d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen
de type instelling.
Wanneer de cursor bij “ROOT” of “TYPE” geplaats is,
kunt u d.m.v. het akkoordtoetsenbord de grondtoon of
het type specificeren.
8.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om de
akkoorddata toe te passen.
Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina
“Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op
pagina D-62.
2.
Druk op de C-14 (STEP) toets.
Hierdoor wordt een stappenscherm weergegeven zoals
het hier onder getoonde.
3.
Verplaats d.m.v de L-15 (dFF) en L-14
(sREW) toetsen de cursor naar de plaats
vanwaar u stappeninvoer wilt uitvoeren.
De cursor verplaatst zich in stappen van één maat.
4.
Specificeer de lengte van het akkoord dat u wilt
invoeren.
Zie de tabel in stap 4 onder “Invoegen van een
gebeurtenis” (pagina D-94) voor informatie aangaande
hoe u dit doet.
•De R-9 (8) toets is tijdens deze stap gedeactiveerd.
Merk ook op dat u een 16de noot met een punt niet
kunt specificeren.
5.
Sla de klaviertoetsen aan die corresponderen
met het akkoord dat u wilt invoeren.
Sla de klaviertoetsen aan in overeenstemming met de
huidige akkoord vingerzet modus. Zie “Selecteren van
een akkoord vingerzet modus” (pagina D-26) voor
details.
Het akkoord wordt ingevoerd zodra u een klaviertoets
aanslaat en de cursor verplaatst zich met de lengte die
u in stap 4 specificeerde naar de volgende
maat:maatslag:tik. Vanaf daar kunt u de invoer van het
volgende akkoord invoeren, als u dat wilt.
U kunt hier niet maar dan 999 maten invoeren.
6.
Herhaal de stappen 4 en 5 om de gewenste
akkoorden in te voeren.
Als u een serie akkoorden van dezelfde lengte wilt
invoeren, sla dan stap 4 over en voer enkel stap 5 uit.
7.
Druk tweemaal op de R-15 (EXIT) toets wanneer
u klaar bent met stappeninvoer.
Specificeren van dit aantal
maatslagen na de huidige
cursorpositie:
Druk op deze
toets:
4 maatslagen R-1 (5)
2 maatslagen R-2 (1)
1 maatslag R-3 (2)
1/2 maatslag R-7 (6)
1/4 maatslag R-8 (7)
Uitvoeren van stapinvoer van akkoorden
Muziekvoorkeuzes
D-65
1.
Zie stappen 1 en 4 van de procedure op pagina
“Akkoordprogressie bewerkingsstappen” op
pagina D-62.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
3.
Hierdoor wordt een scherm weergegeven zoals
het hier onder getoonde.
4.
Voer de gewenste menubewerking uit.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om de
bewerking van stap 4 uit te voeren of de R-14
(NO) toets om te annuleren.
Het proces wordt gestart door op de R-14 (YES) toets
te drukken. De boodschap “Please Wait” blijft in de
display als het tijd kost om dit uit te voeren. Voer geen
bediening uit terwijl deze melding op de display wordt
weergegeven.
Uitvoeren van menubewerkingen
Om dit te doen: Doe dit:
Wis alle bestaande
akkoorden.
(Initialize)
*1
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen
de 0 naar “Initialize” (terugstellen) en druk
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Verschuif de sleutel
van alle bestaande
akkoorden
(Key Shift)
1. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y)
toetsen de 0 naar “Key Shift” (Sleutel
verschuiven) en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
2. Specificeer de hoeveelheid verschuiving
van de sleutel d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen.
U kunt een waarde specificeren tussen
–5 en +6.
3. Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Voeg een andere
muziekvoorkeuze
akkoordprogressie toe
die volgt op de
akkoordprogressiedata
van de voorkeuze die
wordt bewerkt.
(Append Chord)
*2
1. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y)
toetsen de 0 naar “Append Chord”
(akkoord veranderen) en druk daarna op
de R-16 (ENTER) toets.
2. Scroll m.b.v. de draairegelaar of R-14
(–, +) toetsen door de
muziekvoorkeuzenummers totdat het
gewenste nummer getoond wordt en
druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Wis bestaande
akkoorden uit in een
specifieke maat
(Delete Measure)
*3
1. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y)
toetsen de 0 naar “DeleteMeas.” (maat
wissen) en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
2. Specificeer de startmaat van de
wisbewerking d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen.
3. Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Size”.
4. Specificeer d.m.v. de draairegelaar of
R-14 (–, +) toetsen het aantal maten dat
u wilt wissen.
5. Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
Voeg blanco maten in
op specifieke plaatsen
(Insert Measure)
*2
1. Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y)
toetsen de 0 naar “InsertMeas.” (maat
invoegen) en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
2. Specificeer de startmaat van de
invoegbewerking d.m.v. de draairegelaar
of de R-14 (–, +) toetsen.
3. Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Size”.
4. Specificeer d.m.v. de draairegelaar of
R-14 (–, +) toetsen het aantal maten dat
u wilt invoegen.
5. Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
*1 Wist alle bestaande akkoorden en vervangt het door vier
maten met data met een C-akkoord aan het begin van de
eerste maatslag van de eerste maat (gebruikersvoorkeuze
oorspronkelijke data).
*2 U zal deze bewerking niet kunnen uitvoeren als het aantal
gespecificeerde maten meer dan 999 is.
*3 U kunt niet alle maten wissen. Als u een bereik specificeert
dat alle maten omvat, dan zal de eerste maat blijven
zonder te worden gewist.
Om dit te doen: Doe dit:
D-66
Opslaan van keyboard basisinstellingen in het
registratiegeheugen
Het registratiegeheugen laat u basisinstellingen (toon, ritme,
etc.) van het Digitale Keyboard opslaan voor onmiddellijk
oproepen wanneer u deze instellingen nodig heeft.
Zie “Parameterlijst” (pagina D-163) voor informatie
aangaande items die onderdeel kunnen zijn van een
registratie basisinstelling.
Bij het oproepen van een registratie basisinstelling kunt u
alleen de instelitems oproepen die gerelateerd zijn aan
begeleidingen of alleen de instelitems die gerelateerd zijn
toonschalen. Zie “RegFltAcmp (Registratiefilter:
Begeleiding)” (pagina D-132) en “RegFltScal
(Registratiefilter: Toonschaal)” (pagina D-132) voor nadere
informatie.
U kunt maximaal 96 basisinstellingen op een moment
opgeslagen hebben in het registratiegeheugen. De C-10
(BANK) en C-11 (1) tot C-16 (6) toetsen worden gebruikt voor
het selecteren van de bank en het gebied.
Telkens wanneer gedrukt wordt op de C-10 (BANK) toets
wordt naar het volgende banknummer doorgegaan van 1 -
16.
Door op een toets van C-11(1) - C-16 (6) wordt het
corresponderende gebied geselecteerd in de op dat
moment geselecteerde bank.
Voorbeeld van opslaan van een registratie
In dit voorbeeld wordt de data in de onderstaande tabel
opgeslagen naar de volgende basisinstellingen in Bank 1.
Oorspronkelijke basisinstelling van de melodie opgeslagen
naar Basisinstelling 1-1.
Tweede basisinstelling van de melodie opgeslagen naar
Basisinstelling 1-2.
Derde basisinstelling van de melodie opgeslagen naar
Basisinstelling 1-3.
R-14R-14
C-14C-14C-12C-12C-10C-10
C-17C-17
C-11C-11
C-13C-13
C-16C-16
C-15C-15
L-1L-1
Gebied 1 Gebied 2 Gebied 3 Gebied 4 Gebied 5 Gebied 6
Bank 1 Basisin-
stelling
1-1
Basisin-
stelling
1-2
Basisin-
stelling
1-3
Basisin-
stelling
1-4
Basisin-
stelling
1-5
Basisin-
stelling
1-6
Bank 2 Basisin-
stelling
2-1
Basisin-
stelling
2-2
Basisin-
stelling
2-3
Basisin-
stelling
2-4
Basisin-
stelling
2-5
Basisin-
stelling
2-6
Bank 16 Basisin-
stelling
16-1
Basisin-
stelling
16-2
Basisin-
stelling
16-3
Basisin-
stelling
16-4
Basisin-
stelling
16-5
Basisin-
stelling
16-6
C-10 C-11 C-12 C-13 C-14 C-15 C-16
B
Opslaan van keyboard basisinstellingen in het registratiegeheugen
D-67
1.
Configureer de toon, het ritme en andere
instellingen die u in de basisinstelling wilt
opnemen.
2.
Druk op de C-10 (BANK) toets om de gewenste
bank te selecteren.
Telkens bij indrukken van C-10 (BANK) wordt in een
cyclus door de banknummers gegaan.
Terwijl het “BANK” scherm weergegeven wordt druk op
de C-10 (BANK) toets, en selecteer d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen de gewenste
bank.
Als u voor enkele seconden geen bewerking uitvoert,
zal het display automatisch terugkeren naar het vorige
scherm.
3.
Druk terwijl u de C-17 (STORE) toets ingedrukt
houdt op een toets van C-11 (1) - C-16 (6) om
een gebied te selecteren.
Hierdoor worden de instellingen die u configureerde in
stap 1 opgeslagen in de van toepassing zijnde
basisinstelling.
Mocht er reeds iets opgeslagen zijn in de
basisopstelling dan worden deze data vervangen
(gewist) door de nieuwe basisinstelling.
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op
de display terwijl de data-opslagbewerking wordt
uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze
melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
1.
Druk op de C-10 (BANK) toets om de bank te
selecteren die de basisinstelling bevat die u wilt
oproepen.
2.
Selecteer d.m.v. de toetsen C-11 (1) - C-16 (6)
het gebied dat de basisinstelling bevat dat u
wilt oproepen.
Hierdoor worden de basisinstellingen van het
registratiegeheugen opgeroepen en de Digitale
Keyboard instellingen automatisch hiermee in
overeenkomst geconfigureerd.
De noten die door het toetsenbord worden weergegeven
kunnen stoppen als u een basisinstelling oproept die een
verandering veroorzaakt in octaafverschuiving (pagina
D-18). Om te voorkomen dat dit gebeurt dient u ofwel een
basisinstelling te selecteren die geen veranderingen
veroorzaakt bij de instelling van de octaafverschuiving of u
dient het pedaal ingetrapt te houden (waardoor noten die
op dat moment weergegeven worden langer worden
aangehouden).
Basisinstel-
ling 1-1
Basisinstel-
ling 1-2
Basisinstel-
ling 1-3
Toonnummer E:016 H:001 A:001
Ritmenummer A:015 E:013 A:044
Tempo 080 140 089
Een basisinstelling opslaan in het
registratiegeheugen
Bank 2 geselecteerd
Geregistreerd als Basisinstelling 2-1
Een basisinstelling oproepen uit
het registratiegeheugen
Basisinstelling 6-1 opgeroepen
D-68
Gebruiken van de melodiesequencer
U kunt m.b.v. de melodiesequencer het toetsenbordspel
(inclusief automatische begeleiding) opnemen of afzonderlijke
onderdelen (opnamen met meerdere sporen) opnemen en ze
combineren tot een uiteindelijke melodie. Na het opnemen
van data kunt u elke afzonderlijke noot (gebeurtenis)
bewerken. U kunt maximaal vijf opgenomen melodieën (in het
totaal circa 30.000 noten) op hetzelfde moment in het
geheugen opgeslagen hebben.
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op
de display terwijl de data-opslagbewerking wordt
uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze
melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
EASY REC te starten kunt u de opname van het
toetsenbordspel door een enkele toetsbewerking.
EASY REC is een functie van de melodiesequencer. Zie
“Wat u kunt doen met de melodiesequencer” (pagina D-70)
voor details betreffende de melodiesequencer.
EASY REC kan gebruikt worden voor het opnemen van het
toetsenbordspel waarbij muziekvoorkeuze wordt gebruikt
(pagina D-54). Zie “Neem d.m.v. EASY REC een
toetsenbordspel op d.m.v. een muziekvoorkeuze” (pagina
D-70) voor details.
1.
Configureer Digitale Keyboard instellingen voor
uw toetsenbordspel.
Configureer de volgende instellingen: toon- en
ritmeselectie, tempo, laag en splitsing, synchro standby
(bij gebruik van automatische begeleiding), mixer, etc.
Zie voor details aangaande instellingen die kunnen
worden geconfigureerd “Starten van de opname” onder
“Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke
opname Inhoud” (pagina D-71) en
“Systeemspooropname inhoud” (pagina D-71).
Door stap 2 hieronder uit te voeren wordt
opnamestandby ingeschakeld. Daarna zal de opname
starten telkens wanneer u op het toetsenbord speelt.
Let er na stap 2 op dat u niet per ongeluk een
klaviertoets aanraakt en onbedoeld de opname laat
beginnen.
R-17R-17
R-15R-15
R-16R-16
R-1 R-12R-1 R-12
R-14R-14
R-13R-13
R-20R-20
R-19R-19
L-17L-17
L-15L-15L-13L-13
L-14L-14 C-13C-13C-12C-12 C-17C-17
C-11C-11 C-14C-14
C-6C-6C-5C-5 C-7C-7
C-10C-10
R-1
-
R-12
Starten van één-toets opname
(EASY REC)
Gebruiken van EASY REC om op te nemen
Gebruiken van de melodiesequencer
D-69
2.
Druk op de C-6 (RECORD) toets.
De toets begint te knipperen en het EASY REC scherm
hieronder verschijnt op de display.
Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft
aan dat er reeds data opgenomen is in dat gebied.
Door een melodiegebied te selecteren dat reeds
opnamedata bevat en door een nieuwe opname te
starten al de bestaande data op het systeemspoor
worden gewist.
3.
Voer de volgende stappen uit om de maatslag
en andere instellingen te configureren.
4.
Speel iets op het keyboard.
De opname start automatisch wanneer u een van de
volgende bewerkingen uitvoert.
Door de opname te starten zal de C-6 (RECORD) toets
van de knipperende naar de brandende toestand
overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen
PITCH BEND draairegelaar (S-1) en
pedaalbewerkingen worden ook opgenomen.
Wanneer de opname het punt bereikt waarop er minder
dan 100 noten resterend geheugen is, dan zullen de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT)
waarden beginnen te knipperen.
5.
Druk nogmaals op de L-17 (START/STOP) toets
om de opname te stoppen.
Nadat de opname stopt, verschijnt het oorspronkelijke
melodie sequencermodusscherm op de display.
Op dit moment kunt u op de L-17 (START/STOP) toets
drukken om opnieuw weer te geven wat u zojuist
opgenomen heeft. Zie “Weergeven van een
opgenomen melodie” voor details aangaande het
weergeven van de opgenomen inhoud (pagina D-79).
6.
Druk om de mixer melodiesequencer te verlaten
op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets of op de
R-15 (EXIT) toets.
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op
de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt een menu getoond zoals het
onderstaande, met 0 naast “Beat” (maatslag).
(2) Configureer de maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
U kunt een maatslaginstelling specificeren van 2/4 -
8/4, 2/8 - 16/8.
(3) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar
“Metronome” en druk vervolgens op de R-14 (–, +)
toetsen om de metronoom in of uit te schakelen.
Door de metronoom in te schakelen gaat deze tellen
tijdens het opnemen maar niet tijdens de weergave.
Melodiegebiednummer
Pijlen (e) tonen alle onderdelen van Groep A. Dit geeft aan dat bij
het Digitale Keyboard de systeemspoor (pagina D-70)
opnamestandby ingeschakeld is.
(4) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “Precount”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om het
tellen in of uit te schakelen.
Door het tellen in te schakelen wordt tellen van
een-maat ingevoegd voor het starten van de opname
wanneer u op de L-17 (START/STOP) toets drukt in
stap 4.
(5) Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten.
Spelen op het keyboard
Drukken op de L-13 (INTRO), L-14 (NORMAL/
FILL-IN) of L-15 (VARIATION/FILL-IN) toets
Druk op de L-17 (START/STOP) toets. Om één of
meerdere rustpauzes in te voeren voor het starten
van de opname, druk op de L-17 (START/STOP)
toets om de opname te starten en start dan het
toetsenbordspel op het gewenste punt.
Gebruiken van de melodiesequencer
D-70
1.
Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Uitvoeren van
het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina
D-54).
2.
Druk op de C-6 (RECORD) toets.
De toets begint te knipperen en het EASY REC scherm
verschijnt op de display.
3.
Begin iets te spelen d.m.v. een
muziekvoorkeuze. Zie “Uitvoeren van het
gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina
D-54) voor details.
Hierdoor wordt de opname gestart samen met de
automatische begeleiding in overeenstemming met de
voorkeuze akkoordprogressie.
Door de opname te starten zal de C-6 (RECORD) toets
van de knipperende naar de brandende toestand
overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen.
4.
Druk nogmaals op de L-17 (START/STOP) toets
om de opname te stoppen.
Nadat de opname stopt, verschijnt het oorspronkelijke
melodie sequencermodusscherm op de display.
Op dit moment kunt u op de L-17 (START/STOP) toets
drukken om opnieuw weer te geven wat u zojuist
opgenomen heeft. Zie “Weergeven van een
opgenomen melodie” voor details aangaande het
weergeven van de opgenomen inhoud (pagina D-79).
5.
Druk om de mixer melodiesequencer te verlaten
op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets of op de
R-15 (EXIT) toets.
De gemakkelijkste manier van gebruiken van de
melodiesequencer is het opnemen van het toetsenbordspel
terwijl u dat aan het spelen bent. Zie “Gebruiken van EASY
REC om op te nemen” (pagina D-68) voor details. Vrijwel alles
dat u op het toetsenbord speelt kan opgenomen worden door
de melodiesequencer.
U kunt de melodiesequencer ook gebruiken voor het maken
van opnamen met wel 17 verschillende sporen die u tot een
uiteindelijke melodie kunt maken. U kunt bijvoorbeeld eerst
een pianospoor opnemen, gevolgd door een basspoor,
daarna een gitaarspoor of sporen met andere
muziekinstrumenten.
Een enkele melodie kan uit maximaal 17 sporen bestaan. De
17 sporen kunnen onderverdeeld worden zoals aangegeven
in de onderstaande tabel.
Het Digitale Keyboard gebruikt meerdere onderdelen
tegelijkertijd om de automatische begeleiding, een
toetsenbord laagtoon, een toetsenbord splitstoets op
hetzelfde moment weer te geven. Het systeemspoor wordt
gebruikt om noten op te nemen van deze onderdelen op
een enkele plaats.
Sporen 01 - 16 corresponderen elk aan een enkel
muziekinstrumentdeel. Elk spoor wordt gebruikt om de
noten van elk afzonderlijk deel op te nemen.
De gedeelten die in de bovenstaande tabel getoond
worden corresponderen aan de mixergedeelten. Zie
“Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details.
Deel B10 is een gedeelte met enkel drumklanken.
Neem d.m.v. EASY REC een toetsenbordspel
op d.m.v. een muziekvoorkeuze
Wat u kunt doen met de
melodiesequencer
Melodieën, sporen en gedeelten
Melodie
Spoor
Gedeelte-
nummer
Inhoud van de gedeelten
Systeemspoor
A04
Automatische begeleiding
(automatische harmonisatietoon)
A05 Toetsenbord (UPPER 1 gedeelte)
A06 Toetsenbord (UPPER 2 gedeelte)
A07 Toetsenbord (LOWER gedeelte)
A09
Automatische begeleiding
(Percussiegedeelte)
A10
Automatische begeleiding
(Drumgedeelte)
A11
Automatische begeleiding
(Basgedeelte)
A12
Automatische begeleiding
(Akkoord 1 gedeelte)
A13
Automatische begeleiding
(Akkoord 2 gedeelte)
A14
Automatische begeleiding
(Akkoord 3 gedeelte)
A15
Automatische begeleiding
(Akkoord 4 gedeelte)
A16
Automatische begeleiding
(Akkoord 5 gedeelte)
Spoor 01
Spoor 16
B01
B16
Toetsenbord (B01 gedeelte)
Toetsenbord (B16 gedeelte)
B
Gebruiken van de melodiesequencer
D-71
Starten van de opname
Maatslaginstelling
Ritmeselectie
Tempo instelling
Toonschaal instelling
De onderstaande mixerinstellingen
Alle deelparameters van A04 - A07 en B01 - B16
(Exclusief deel aan/uit).
Deelparameters van A09 - A16: Deel aan/uit, rwuweg
stemmen, fijnstemmen, toonschaal activeren, DSP lijn
DSP parameters: volume, pan, nagalm zenden
Effect instellingen
Begeleidingsvolume
Tijdens het opnemen
Toetsenbordspel
Toonhoogteregelbewerkingen
Pedaalbewerkingen
De onderstaande toetsbewerkingen
S-2
(MODULATION)
,
D-1
(ROTARY SLOW/FAST)
,
D-2
(PERCUSSION SECOND)
,
D-3
(PERCUSSION THIRD)
D-4 (16') - D-12 (1') schuifregelaar bewerkingen
Starten van de opname
Tonen voor de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER gedeelten
Laag en splitsing aan/uit
Splitspuntinstelling
Octaafverschuiving voor de UPPER 1, UPPER 2 en
LOWER gedeelten
De functie item instellingen hieronder (pagina D-131)
Arpeggiator aanhouden, arpeggiator snelheid,
arpeggiator deel
Automatische harmonisatie of arpeggiator aan/uit en type
Synchrostandby (Normaal, Variatie, Intropatroon)
Muziekvoorkeuze (alleen bij gebruik van EASY REC.)
Tijdens het opnemen
Ritmeselectie
Tempo instelling
Alle items onder “Starten van de opname” hierboven,
behalve voor de functiemenu iteminstellingen en de
splitspuntinstelling
Akkoordweergave d.m.v het akkoordtoetsenbord
De ritmebewerkingen hieronder
L-13 (INTRO), L-14 (NORMAL/FILL-IN), L-15
(VARIATION/FILL-IN) en L-16 (SYNCHRO/ENDING) toets
bediening
Instellingen opgeroepen van het registratiegeheugen
Instellingen opgeroepen d.m.v. van één-toets voorkeuze
Door de manier waarop melodiedelen worden
geconfigureerd worden instellingen die geconfigureerd
werden door een opgeroepen registratie, op andere
genummerde delen uitgeoefend dan ze toegewezen waren
op het moment dat de basisinstelling opgeslagen was,
zoals hieronder getoond.
Zie “Melodieën, sporen en gedeelten” (pagina D-70) voor
details aangaande de configuratie van melodiedelen.
Op het moment dat u een registratie basisinstelling of een
één-toets voorkeuze oproept tijdens de opname, wordt de
instelinformatie die geregistreerd staat in de registratie
basisinstelling of één-toets voorkeuze opgenomen naar het
systeemspoor. De registratie basisinstelling of de één-toets
voorkeuze zelf wordt niet opgenomen.
Starten van de opname
Deeltoonselectie voor de spoor
Tijdens het opnemen
Deeltoonselectie voor de spoor
De onderstaande mixerinstellingen
Alle deelparameters B01 - B16 (Behalve deel aan/uit)
Voordat u wilt starten met het opnemen met de
melodiesequencer, dient u de toon en het ritme te selecteren
en ook andere instellingen te configureren zoals het tempo,
mixerinstellingen, enz. dit worden de “paneelinstellingen
genoemd omdat ze geconfigureerd zijn m.b.v. het
controlepaneel van het Digitale Keyboard. Wanneer u met
opnemen begint worden paneelinstellingen opgeslagen in het
voorloopdeel van de melodie. Instelingen in het voorloopdeel
van een melodie worden “voorloopinstellingen” genoemd.
De “Starten van de opname” instellingen onder
“Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke
opname Inhoud” (pagina D-71), “Systeemspooropname
inhoud” (pagina D-71) en “Spoor 01 - 16 Opname inhoud
(pagina D-71) worden opgeslagen als voorloopinstellingen.
Alleen voorloopinstellingen kunnen worden veranderd
nadat de melodieopname voltooid is. Zie “Gebruiken van
paneelopname voor het herschrijven van
melodievoorloopinstellingen” (pagina D-78) voor details.
Systeemspoor en Spoor 01 - 16
Gemeenschappelijke opname Inhoud
Systeemspooropname inhoud
Onderdelen wanneer een
registratie basisinstelling
opgeslagen wordt
Onderdelen wanneer
registratie opgeroepen
wordt voor melodie
opname
UPPER1 gedeelte (A01) UPPER 1 gedeelte (A05)
UPPER 2 gedeelte (A02) UPPER 2 gedeelte (A06)
LOWER gedeelte (A03) LOWER gedeelte (A07)
Automatische harmonisatie
toongedeelte (A04)
Automatische harmonisatie
toongedeelte (A04)
Spoor 01 - 16 Opname inhoud
Paneelinstellingen en voorloopinstellingen
Gebruiken van de melodiesequencer
D-72
Dit gedeelte geeft een uitleg over hoe het systeemspoor wordt
opgenomen en hoe wordt opgenomen naar Sporen 01 - 16.
Zie “Wat u kunt doen met de melodiesequencer” (pagina
D-70) voor details aangaande spoorconfiguratie en wat er op
elk spoor wordt opgenomen.
1.
Druk op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft
aan dat er reeds data opgenomen is in dat gebied.
L in de niveaumeter geeft aan dat het systeemspoor
momenteel geselecteerd is terwijl M aangeeft dat een
ander spoor (01 - 16) geselecteerd is. In het geval M
geeft een aanwijzer (e) aan welk spoor geselecteerd
wordt.
Een zwart blokje ( ) in de niveaumeter boven een
spoornummer geeft aan dat er reeds data opgenomen
is op dat spoor.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
Door een melodiegebied te selecteren dat reeds
opgenomen data bevat worden de voorloopinstellingen
van de melodie onmiddellijk opgeroepen (pagina D-71).
3.
Druk op de C-6 (RECORD) toets.
De toets gaat knipperen en de opnamestandby wordt
ingeschakeld bij het Digitale Keyboar, hetgeen
betekent de opname begint wanneer u iets op het
toetsenbord gaat spelen. Let er tot stap 7 op dat u niet
per ongeluk een klaviertoets aanraakt en onbedoeld de
opname laat beginnen.
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het
systeemspoor.
Als het systeemspoor reeds opgenomen data bevat,
dan zullen de huidige systeemspoordata gewist worden
als de opname in stap 7 hieronder wordt gestart.
5.
Configureer de paneelinstellingen zoals naar
wens voor uw spel op het keyboard.
Configureer de volgende instellingen: toon- en
ritmeselectie, tempo, laag en splitsing, synchro standby
(bij gebruik van automatische begeleiding), mixer, etc.
Zie voor details aangaande instellingen die kunnen
worden geconfigureerd “Starten van de opname” onder
“Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke
opname Inhoud” (pagina D-71) en
“Systeemspooropname inhoud” (pagina D-71). Zie
“Mixerinstellingen en de melodiesequencermodus”
(pagina D-76) voor informatie aangaande de
mixerinstellingen.
6.
Voer de volgende stappen uit om de maatslag
en andere instellingen te configureren.
Opnemen van afzonderlijke
sporen
Opnemen van uw spel op het systeemspoor
Melodiegebiednummer
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op
de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt een menu getoond zoals het
onderstaande, met 0 naast “Beat” (maatslag).
(2) Configureer de maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
U kunt een maatslaginstelling specificeren van 2/4 -
8/4, 2/8 - 16/8.
(3) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar
“Metronome” en druk vervolgens op de R-14 (–, +)
toetsen om de metronoom in of uit te schakelen.
Door de metronoom in te schakelen gaat deze tellen
tijdens het opnemen maar niet tijdens de weergave.
(4) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “Precount”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om het
tellen in of uit te schakelen.
Door het tellen in te schakelen wordt tellen van
een-maat ingevoegd voor het starten van de opname
wanneer u op de L-17 (START/STOP) toets drukt in
stap 7.
(5) Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten.
Gebruiken van de melodiesequencer
D-73
Pagina 2 van het menuscherm heeft een “RecType”
(opnametype) instelling maar deze instelling kan niet
worden gebruikt bij het opnemen van uw spel naar een
systeemspoor.
7.
Speel iets op het keyboard.
De opname start automatisch wanneer u een van de
volgende bewerkingen uitvoert.
Door de opname te starten zal de C-6 (RECORD) toets
van de knipperende naar de brandende toestand
overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen
PITCH BEND draairegelaar (S-1) en
pedaalbewerkingen worden ook opgenomen.
Wanneer de opname het punt bereikt waarop er minder
dan 100 noten resterend geheugen is, dan zullen de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT)
waarden beginnen te knipperen.
8.
Druk nogmaals op de L-17 (START/STOP) toets
om de opname te stoppen.
Op dit moment kunt u op de L-17 (START/STOP) toets
drukken om opnieuw weer te geven wat u zojuist
opgenomen heeft. Zie “Weergeven van een
opgenomen melodie” voor details aangaande het
weergeven van de opgenomen inhoud (pagina D-79).
9.
Druk om de mixer melodiesequencer te verlaten
op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets of op de
R-15 (EXIT) toets.
1.
Druk op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft
aan dat er reeds data opgenomen is in dat gebied.
L in de niveaumeter geeft aan dat het systeemspoor
momenteel geselecteerd is terwijl M aangeeft dat een
ander spoor (01 - 16) geselecteerd is. Bij geval M
wordt welk spoor geselecteerd aangegeven door de
positie van een aanwijzer (e).
Een zwart blokje ( ) in de niveaumeter boven een
spoornummer geeft aan dat er reeds data opgenomen
is op dat spoor.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
Door een melodiegebied te selecteren dat reeds
opgenomen data bevat worden de voorloopinstellingen
van de melodie onmiddellijk opgeroepen (pagina D-71).
3.
Druk op de C-6 (RECORD) toets.
De toets gaat knipperen en de opnamestandby wordt
ingeschakeld bij het Digitale Keyboard, hetgeen
betekent de opname begint wanneer u iets op het
toetsenbord gaat spelen. Let er tot stap 7 op dat u niet
per ongeluk een klaviertoets aanraakt en onbedoeld de
opname laat beginnen.
Spelen op het keyboard
Drukken op de L-13 (INTRO), L-14 (NORMAL/
FILL-IN) of L-15 (VARIATION/FILL-IN) toets
Druk op de L-17 (START/STOP) toets. Om één of
meerdere rustpauzes in te voeren voor het starten
van de opname, druk op de L-17 (START/STOP)
toets om de opname te starten en start dan het
toetsenbordspel op het gewenste punt.
Opnemen op Sporen 01 - 16
Melodiegebiednummer
Gebruiken van de melodiesequencer
D-74
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen een
spoor (Spoor 01 - Spoor 16).
5.
Configureer de paneelinstellingen zoals naar
wens voor uw spel op het keyboard.
Configureer de volgende instellingen: toonselectie,
tempo, mixerinstelling, etc. Zie “Starten van de
opname” onder “Systeemspoor en Spoor 01 - 16
Gemeenschappelijke opname Inhoud”
*
(pagina D-71)
en “Spoor 01 - 16 Opname inhoud” (pagina D-71) Zie
“Mixerinstellingen en de melodiesequencermodus”
(pagina D-76) voor informatie aangaande de
mixerinstellingen.
6.
Voer de volgende stappen uit om de maatslag
en andere instellingen te configureren.
7.
Speel iets op het keyboard.
Door de opname te starten zal de C-6 (RECORD) toets
van de knipperende naar brandende toestand
overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen.
Om één of meerdere rustpauzes in te voeren voor het
starten van de opname, druk op de L-17 (START/
STOP) toets om de opname te starten en start dan het
toetsenbordspel op het gewenste punt.
PITCH BEND draairegelaar (S-1) en
pedaalbewerkingen worden ook opgenomen.
Wanneer de opname het punt bereikt waarop er minder
dan 100 noten resterend geheugen is, dan zullen de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT)
waarden beginnen te knipperen.
8.
Druk nogmaals op de L-17 (START/STOP) toets
om de opname te stoppen.
Op dit moment kunt u op de L-17 (START/STOP) toets
drukken om opnieuw weer te geven wat u zojuist
opgenomen heeft. Zie “Weergeven van een
opgenomen melodie” voor details aangaande het
weergeven van de opgenomen inhoud (pagina D-79).
9.
Druk om de mixer melodiesequencer te verlaten
op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets of op de
R-15 (EXIT) toets.
* Exclusief ritmeselectie en begeleidingsvolume.
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op
de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt een menu getoond zoals het
onderstaande, met 0 naast “Beat” (maatslag).
(2) Configureer de maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
U kunt een maatslaginstelling specificeren van 2/4 -
8/4, 2/8 - 16/8.
(3) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar
“Metronome” en druk vervolgens op de R-14 (–, +)
toetsen om de metronoom in of uit te schakelen.
Door de metronoom in te schakelen gaat deze tellen
tijdens het opnemen maar niet tijdens de weergave.
(4) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “Precount”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om het
tellen in of uit te schakelen.
Door het tellen in te schakelen wordt tellen van
een-maat ingevoegd voor het starten van de opname
wanneer u op de L-17 (START/STOP) toets drukt in
stap 7.
(5) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “RecType”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om
“REPL” of “OVDB” te selecteren.
Wanneer u dit type opname wilt
uitvoeren:
selecteer deze
RecType optie.
Wis enige data die zich nog op het
spoor bevinden en begin met een
nieuwe opname.
REPL (Vervangen)
Vervang enige data die zich nog op
het spoor bevinden door de nieuwe
opname.
OVDB (Overheen
schrijven)
(6) Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten.
Gebruiken van de melodiesequencer
D-75
1.
Terwijl het oorspronkelijke scherm op de
melodiesequencermodus is, houd de R-13
(FUNCTION) toets ingedrukt terwijl u op de C-17
(MENU) toets drukt.
Hierdoor wordt het melodiesequencermenu
weergegeven met de 0 bij “ClearTrack”.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt het “Clear Track” scherm. Op dat
moment is het bestemmingsspoor voor het wissen dat
spoor dat u zojuist opnam.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt de boodschap “Sure?” (Zeker
weten?).
4.
Druk op de R-14 (YES) toets om de spoordata te
wissen of op de R-14 (NO) toets om te
annuleren.
Zie “Wissen van een enkel spoor” (pagina D-85) voor
informatie aangaande het selecteren van een bepaald
spoor en hoe de inhoud gewist kan worden.
1.
Terwijl het oorspronkelijke scherm op de
melodiesequencermodus is, houd de R-13
(FUNCTION) toets ingedrukt terwijl u op de C-17
(MENU) toets drukt.
Hierdoor wordt het melodiesequencermenu getoond.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “ClearSong” (Melodie Wissen) en druk
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt het “Clear Song” scherm. Op dat
moment is de bestemmingsmelodie voor het wissen die
melodie die u zojuist opnam.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt de boodschap “Sure?” (Zeker
weten?).
4.
Druk op de R-14 (YES) toets om de melodiedata
te wissen of op de R-14 (NO) toets om te
annuleren.
Zie “Wissen van een melodie” (pagina D-82) voor
informatie aangaande het selecteren van een bepaalde
melodie en hoe de inhoud gewist kan worden.
Wissen van de inhoud van een enkel spoor
onmiddellijk nadat u het heeft opgenomen
Wissen van een enkel melodie onmiddellijk
nadat u die heeft opgenomen
Gebruiken van de melodiesequencer
D-76
U kunt toegang verkrijgen tot de mixer tijdens de
weergavestandby of de opnamestandby (C-6 (RECORD) toets
knippert) of terwijl de opname plaats aan het vinden is (C-6
(RECORD) toets brandt). Druk op de C-7 (MIXER) toets om het
mixerscherm te tonen. Druk nogmaals op de C-7 (MIXER) toets
of druk op de R-15 (EXIT) toets om terug te gaan naar de
melodiesequencermodusscherm.
De hieronderstaande tabel toont hoe mixerdelen
corresponderen aan de melodiesequencerdelen.
Ondersteunde mixerbewerkingen tijdens de weergave of
de weergavestandby
Alle mixerinstellingen kunnen worden geconfigureerd tijdens de
weergave of de weergavestandby, op voorwaarde van de
volgende voorzorgsmaatregelen.
Als u de mixerinstellingen wilt veranderen tijdens de
weergavestandby, verander ze dan na het selecteren van de
melodie die u wilt weergeven. Als u de mixerinstelling
verandert en daarna de melodieselectie, dan zullen de
voorloopinstellingen van de nieuw geselecteerde melodie
worden opgeroepen en de mixerinstellingen zullen
overeenkomstig daarmee veranderen.
De enige mixerinstellingen die u verandert tijdens de
weergavestandby zijn de instellingen die onderdeel zijn van
de melodievoorloopdata van de op dat moment
geselecteerde melodie. Als de mixerinstellingen halverwege
veranderd waren tijdens het opnemen van de melodie, zullen
de later opgenomen mixerinstellingen prioriteit hebben over
instellingen die u maakte tijdens de weergavestandby.
Ondersteunde mixerbewerkingen tijdens de
opnamestandby
De mixerinstellingen van de hier getoonde onderdelen
(exclusief deel aan/uit) worden ondersteund, afhankelijk van
het spoor waarnaar wordt opgenomen. Instellingen worden
opgenomen naar de voorloopinstellingen (pagina D-71) op
dezelfde manier als waarop instellingen worden opgeslagen
wanneer het opnemen werd gestart.
Ondersteunde mixerbewerkingen tijdens het opnemen
Mixerinstellingen kunnen niet worden geconfigureerd tijdens
het opnemen naar het systeemspoor.
Configureren van mixerinstellingen (behalve voor deel aan/uit)
wordt ondersteund voor een deel (B01 - B16) dat
correspondeert aan een spoor tijdens het opnemen van elk
spoor 01 - 16 dat wordt getoond. Enige verandering in een
mixerinstelling op het mixerscherm wordt opgenomen zodra het
wordt gemaakt.
Zie “Gebruiken van de mixer” (pagina D-36) voor details
aangaande mixerfuncties en bewerkingen.
U kunt delen opnieuw opnemen van een melodie die u eerder
had opgenomen om fouten e.d. er uit te halen. Schakel de
opnamestandbymodus in en geef de eerder opgenomen
melodie (toets-voor-toets weergave) weer en speel dan de
nieuwe noten wanneer de weergave de plaats bereikt van het
deel dat u wilt veranderen.
1.
Druk op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
3.
Druk op de C-6 (RECORD) toets om de
opnamestandbymodus in te schakelen.
Hierdoor gaat de toets knipperen.
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het
spoor dat u gedeeltelijk opnieuw wilt opnemen.
5.
Houd de C-6 (RECORD) toets ingedrukt totdat
het toets-voor-toets/uitdrukken scherm
hieronder verschijnt.
Mixerinstellingen en de melodiesequencermodus
Mixer Melodiesequencer
Onderdelen A04 - A07, A09 - A16 Systeemspoor
onderdelen B01 - B16 Sporen 01 tot en met 16
Systeemspoor
Sporen 01 tot en
met 16
A05 (UPPER 1), A06 (UPPER 2),
A07 (LOWER), A04 (Automatisch
harmoniseren) onderdelen
Onderdelen
corresponderen aan
elk spoor (B01 - B16)
Heropnemen van een onderdeel
van een melodie (toets-voor-toets
opname)
Starten van heropname vanaf een bepaalde
plaats tijdens de weergave (Handmatige
toets-voor-toets weergave)
Fout
Weergave
Neem dit onderdeel nogmaals
op met toets-voor-toets
opname.
Gebruiken van de melodiesequencer
D-77
6.
Druk op de L-17 (START/STOP) toets.
Hierdoor wordt toets-voor-toets weergave gestart.
De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens
de toets-voor-toets weergave. Ze helpen u snel en
gemakkelijk te gaan naar het startpunt voor
heropname.
7.
Wanneer de weergave het punt bereikt vanwaar
u de heropname wilt beginnen, begin dan op
het toetsenbord te spelen.
Toets-voor-toets opname begint op het moment dat u
iets op het toetsenbord speelt.
Eén van de volgende bewerkingen zal de
toets-voor-toets opname ook starten: een pedaal of
toonhoogtebewerking; veranderen van de
tooninstelling; veranderen van de ritme of tempo
instelling
*
.
Druk op de C-6 (RECORD) toets om toets-voor-toets
opname te beginnen zonder veranderingen aan te
brengen in de noten die worden gespeeld of de
instellingen die worden gebruikt.
Door de opname te beginnen gaat de C-6 (RECORD)
toets branden.
Druk op de C-6 (RECORD) toets in plaats van de op de
L-17 (START/STOP) toets in stape 8, als u alle data op het
spoor wilt wissen dat volgt op het onderdeel dat u zojuist
opnieuw opname met toets-voor-toets opname.
Als u toets-voor-toets opname wilt annuleren en de
originele opnamedata behouden, houd dan de C-6
(RECORD) toets ingedrukt totdat deze niet meer brandt.
8.
Druk nogmaals op de L-17 (START/STOP) toets
om de opname te stoppen.
Hierdoor wordt de toets-voor-toets opname gestopt en
stopt de C-6 (RECORD) toets met branden.
Enige eerder opgenomen data op het spoor dat na dit
punt waar u toets-voor-toets opname stopte, blijft op
het spoor aanwzig
1.
Geef de melodie weer en bepaal welk deel van
het spoor u wilt heropnemen.
Zie “Weergeven van een opgenomen melodie” (pagina
D-79) voor details aangaande de weergave.
U kunt een specifieke maat, maatslag of tik *
specificeren voor het startpunt en het eindpunt van het
bereik dat heropgenomen dient te worden. Gewoonlijk
is het het beste het begin van een maat of maatslag te
specificeren als het startpunt en het eindpunt. Als u
specifieke tikken wilt specificeren, kunt u het spoor dat
dient te worden heropgenomen tonen op het
gebeurtenis bewerkingsscherm en de gewenste plaats
daar vaststellen. Zie “Bewerken van gebeurtenissen”
(pagina D-87) voor details aangaande het bewerken
van gebeurtenissen.
* Zie “Aflezen van gebeurtenisdata” (pagina D-88)
voor details aangaande tikken.
2.
Druk op de C-6 (RECORD) toets om de
opnamestandbymodus in te schakelen.
Hierdoor gaat de toets knipperen.
3.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het
spoor dat u gedeeltelijk opnieuw wilt opnemen.
4.
Houd de C-6 (RECORD) toets ingedrukt totdat
het toets-voor-toets/uitdrukken scherm
verschijnt. U kunt de toets op dat moment
loslaten.
5.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen “Auto” als de “Mode” instelling.
Hierdoor wordt een bereikspecificatiescherm
weergegeven zoals het hier onder getoonde.
Om dit te doen: Doe dit:
Versneld voorwaarts
gaan
Houd de L-15 (dFF) toets
ingedrukt.
Versneld terugwaarts
gaan
Houd de L-14 (sREW) toets
ingedrukt.
Pauzeren Druk op de L-16 (PAUSE) toets.
Herstart de gepauzeerde
weergave
Druk op de L-16 (PAUSE) toets.
* Alleen systeemspoor
Specificeren van het toets-voor-toets
opnamebereik voordat u begint
(Automatische toets-voor-toets opname)
Gebruiken van de melodiesequencer
D-78
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toets de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand en druk vervolgens op de R-16
(ENTER) toets.
Als u reeds een bereik gespecificeerd heeft d.m.v. het
locatiescherm (pagina D-80), dan kunt u dat bereik
kopiëren naar dit scherm door de L-13 (REPEAT) toets
ingedrukt te houden.
7.
Druk op de L-17 (START/STOP) toets na het
opname startpunt en eindpunt te hebben
gespecificeerd.
Hierdoor wordt toets-voor-toets weergave gestart.
U kunt snelle voorwaartse en achterwaartse
bewerkingen tijdens toets-voor-toets weergave d.m.v.
de bewerkingen beschreven in stap 6 onder “Starten
van heropname vanaf een bepaalde plaats tijdens de
weergave (Handmatige toets-voor-toets weergave)”
(pagina D-76).
U kunt toets-voor-toets weergave starten vanaf een
maat voor het huidige startpunt voor de opname door
op de L-13 (REPEAT) toets te drukken waardoor de
? indicator in de display verschijnt.
8.
Wanneer de weergave het door u
gespecificeerde heropnamepunt bereikt, begin
dan iets te spelen op het toetsenbord.
Toets-voor-toets opname zal automatisch starten
wanneer de weergave het gespecificeerde opname
startpunt bereikt. De C-6 (RECORD) toets gaat
branden wanneer de opname start.
De opname stopt en de toets-voor-toets opname wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer het door u
gespecificeerde opname eindpunt wordt bereikt. Op dit
moment stopt de C-6 (RECORD) toets met branden.
Als u met opnemen wilt stoppen voordat het door u
gespecificeerde opname eindpunt bereikt wordt, druk dan
op de
L-17
(START/STOP)
toets. Enige eerder
opgenomen data op het spoor dat na dit punt waar u
toets-voor-toets opname stopte, blijft op het spoor aanwzig
Wanneer “EOT” (End of Track - Einde van Spoor)
geselecteerd is voor het opnamestartpunt, dan is het
startpunt voor toets-voor-toets opname het einde van
het spoor.
Wanneer “OFF” (uit) geselecteerd wordt voor het
opname eindpunt, zal de toets-voor-toets opname niet
automatisch stoppen omdat geen eindpunt is
gespecificeerd. Druk nogmaals op de L-17 (START/
STOP) toets om in dit geval de toets-voor-toets
opname te stoppen.
De voorloopdata van elke melodie bevat
“voorloopinstellingen”, wat instellingen zijn die van kracht
waren bij het Digitale Keyboard wanneer de opname
uitgevoerd wordt. U kunt d.m.v. een “paneelopname”
bewerking de voorloopinstellingen van een melodie
herschrijven met de huidige basisinstellingen van het Digitale
Keyboard.
de volgende items zijn voorloopinstellingen die herschreven
kunnen worden m.b.v de paneelopnamebewerkingen.
Ritmeselectie
Tempo instelling
Toonschaal instelling
De onderstaande mixerinstellingen
Alle deelparameters van A04 - A07 en B01 - B16
(Exclusief deel aan/uit).
Deelparameters van A09 - A16: Deel aan/uit, rwuweg
stemmen, fijnstemmen, toonschaal activeren, DSP lijn
DSP parameters: volume, pan, nagalm zenden
Effect instellingen
Begeleidingsvolume
UPPER 1 deeltoon, UPPER 2 deeltoon en LOWER
deeltoon selecties
1.
Druk op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
3.
Configureer de paneelinstellingen zodat ze de
instellingen reflecteren die u als de
voorloopinstellingen wilt schrijven.
U kunt de volgende instellingen configureren:
mixerinstellingen, tempo, systeemspoorritme,
spoortoonselectie, enz.
Gebruik om het systeemspoor UPPER 1, UPPER 2 of
LOWER deeltoon of mixerinstellingen te veranderen,
de mixer om de instellingen van Delen A05 (UPPER 1),
A06 (UPPER 2) en A07 (LOWER) te veranderen.
4.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt
terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt nadat
alle paneelinstellingen zijn zoals u wilt.
Hierdoor wordt het melodiesequencermenu getoond.
Opname startpunt Opname eindpunt
Gebruiken van paneelopname
voor het herschrijven van
melodievoorloopinstellingen
Uitvoeren van een paneelopnamebewerking
Gebruiken van de melodiesequencer
D-79
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toetsen de 0 naar
“PanelRecord”.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om de
paneelopnamebewerking uit te voeren of op de
R-14 (NO) toets om te annuleren.
Dit hoofdstuk geeft een uitleg hoe u de volgende bewerkingen
uitvoert bij melodieën in de melodiesequencermodus.
Weergeven van een melodie.
Versneld voorwaarts, versneld achterwaarts, pauze, pauze
deactiveren.
Weergeven van een specifiek deel in een melodie.
Herhalen van een specifiek gedeelte van een melodie.
Wijs een naam toe aan een melodie.
Wissen van een melodie.
1.
Druk op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
3.
Configureerde mixerinstellingen, tempo en
overige paneelinstellingen die u wilt gebruiken
voor de weergave.
Gebruik om het systeemspoor UPPER 1, UPPER 2 of
LOWER deeltoon of mixerinstellingen te veranderen,
de mixer om de instellingen van Delen A05 (UPPER 1),
A06 (UPPER 2) en A07 (LOWER) te veranderen.
De bovenstaande instellingen zijn niet nodig wanneer u
de melodie wilt weergeven zoals die was opgenomen.
4.
Druk op de L-17 (START/STOP) toets.
Hierdoor wordt de weergave gestart. De volgende
bewerkingen worden ondersteund tijdens de weergave.
Zelfs als de weergave gepauzeerd is, kunt u versnelde
voorwaartse weergave uitvoeren door de L-15 (dFF)
toets in te drukken of versnelde achterwaartse
weergave door de L-14 (sREW) toets in te drukken.
Door een van beide toetsen los te laten wordt opnieuw
gepauzeerd.
Tijdens de weergave of weergavestandby kunt u d.m.v.
de R-17 (u, i) toetsen het gewenste spoor
selecteren. Door op klaviertoetsen te drukken worden
de onderdelen weergegeven die corresponderen aan
het op dat moment geselecteerde spoor (A04 - A07
voor het systeemspoor).
De weergave stopt automatisch wanneer het einde van
een melodie bereikt was. Druk op de L-17 (PLAY/
STOP) toets om de weergave tussentijds te stoppen.
Weergeven van een opgenomen
melodie
Weergeven van een opgenomen melodie
Om dit te doen: Doe dit:
Versneld
voorwaarts gaan
Houd de L-15 (dFF) toets ingedrukt.
Versneld
terugwaarts gaan
Houd de L-14 (sREW) toets
ingedrukt.
Pauzeren Druk op de L-16 (PAUSE) toets.
Herstart de
gepauzeerde
weergave
Druk op de L-16 (PAUSE) toets.
Voer herhaalde
weergave uit
Voer de stappen 3 - 5 uit onder
“Herhalen van een specifiek gedeelte
van een melodie.” (pagina D-144).
Gebruiken van de melodiesequencer
D-80
1.
Druk op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
3.
Druk op de C-7 (MIXER) toets om het
mixerscherm te tonen.
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen een
deel dat u wilt weergeven (A04 - A16, B01 - B16).
Om bijvoorbeeld alleen de melodie te spelen die
opgenomen was m.b.v. het UPPER 1 deel en
opgenomen in het systeemdeel, selecteer deel A05.
Zie “Hoe gedeelten georganiseerd zijn” (pagina D-36)
voor details betreffende de inhoud van elk onderdeel.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Part”.
6.
Druk tegelijkertijd op de R-14 (–, +) toetsen.
Hierdoor wordt de instelling veranderd naar “Sol”
(Solo).
7.
Druk op de L-17 (START/STOP) toets.
Hierdoor wordt alleen de weergave gestart van het deel
dat u selecteerde in stap 4.
De weergave stopt automatisch wanneer het einde van
een melodie bereikt was. Druk op de L-17 (START/
STOP) toets om de weergave tussentijds te stoppen.
1.
Houd de L-13 (REPEAT) toets ingedrukt totdat
het hieronder getoonde localiseringsscherm
(locator) in de display verschijnt.
2.
Specificeer een maat als het startpunt van de
fase die herhaald weergegeven wordt.
3.
Specificeer een maat als het eindpunt van de
fase die herhaald weergegeven wordt.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
5.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om het
lokaliseringsscherm te verlaten.
6.
Voer de volgende stappen uit om startfase
herhalingsweergave te starten.
Weergeven van alleen een bepaald gedeelte Herhalen van de weergave van een specifieke
fase
(1) Druk op de R-14 (+) toets.
Hierdoor wordt 001:01:00 ingevoerd in het startpunt
invoergebied (A) waardoor de cursor gaat knipperen.
(2) Specificeer het startmaatnummer d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
(1) Druk driemaal op de R-17 (i) om de cursor naar het
eindpunt invoergebied te verplaatsen.
Druk op de R-14 (+) toets.
Het eindpunt invoergebied (B) toont aanvankelijk de
maat die het startpunt onmiddellijk volgt.
(2) Specificeer het eindmaatnummer d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
(1) Druk op de L-13 (REPEAT) toets.
Hierdoor verschijnt de ? indicator in de display.
(2) Druk op de L-17 (START/STOP) toets.
De gespecificeerde fase wordt weergegeven als een
lus.
Startpunt invoergebied Eindpunt invoergebied
Gebruiken van de melodiesequencer
D-81
7.
Druk op de L-17 (START/STOP) toets om de
weergave te stoppen.
Door op de R-15 (EXIT) toets te drukken zonder op de R-16
(ENTER) toets te drukken in stap 4 hierboven wordt de
frase instelbewerking geannuleerd en het
localiseringsscherm afgesloten.
Het startpunt en het eindpunt die door de bovenstaande
bewerking gespecificeerd zijn op het localiseringsscherm
worden aangegeven als de oorspronkelijke defaultwaarden
wanneer u het scherm weergeeft om de volgende
gebeurtenis weer te geven.
“Wissen van alle gebeurtenissen binnen een specifiek
bereik van een spoor” (pagina D-93)
“Kopiëren van gebeurtenissen binnen een bepaald
bereik naar een gewenste locatie” (pagina D-94)
“Quantizeren van alle nootgebeurtenissen binnen een
specifiek bereik van een spoor” (pagina D-96)
“Wissen van alle toonhoogteregel gebeurtenissen binnen
een specifiek bereik van een spoor” (pagina D-97)
Hierdoor kunt u de weergave herhalen en de frase
controleren zodat u de bovenstaande bewerking uit kunt
voeren om deze te bewerken.
De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens
melodiebewerking.
Wissen van een specifieke melodie of alle melodieën
Kopiëren een melodie van het ene gebied naar het andere
Wissen van specifieke maten van een melodie
Invoegen van blanco maten in een melodie
Extraheren van de inhoud opgenomen op het
systeemspoor van spoor 04 - 07 of 09 - 16
Hernoemen van melodieën
1.
Druk op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-5 (EDIT) toets om het
bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Song Edit” (melodie bewerken) en druk
vervolgens op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het hieronder getoonde
melodiebewerkingsmenu weergegeven.
Bewerken van een melodie
Starten van een melodie editorbewerking
Gebruiken van de melodiesequencer
D-82
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
melodie editorbewerking” on pagina D-81 om
het melodie bewerkingsmenu te tonen met de
0 bij “Clear” (wissen).
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Clear Song” scherm getoond.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het melodiegebiednummer dat u wilt
wissen.
Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft
aan dat er reeds data opgenomen is zijn dat gebied.
U kunt “All” hier selecteren om alle melodieën te
wissen.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
melodie editorbewerking” op pagina D-81 om
het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Copy” (Kopiëren) en druk daarna op de
R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Copy Song” scherm getoond. Op
dat moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de
“Copy” instelling worden geplaatst.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het melodiegebiednummer waarvan u
wilt kopiëren.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “To”.
Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft
aan dat er reeds data opgenomen is in dat gebied.
5.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het melodiegebiednummer waarnaar u
wilt kopiëren.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Als het kopieerbestemmingsmelodiegebied geen
opgenomen data bevat, wordt de kopieerbewerking
onmiddellijk uitgevoerd.
Als het kopieerbestemmingsmelodiegebied reeds
opgenomen data bevat, vraagt de
bevestigingsboodschap hieronder of u de bestaande
data wilt vervangen.
Druk op de R-14 (YES) toets om de kopieerbewerking uit
te voeren en de bestaande melodie te vervangen of druk
op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Wissen van een melodie
Kopiëren een melodie van het ene gebied
naar het andere
Gebruiken van de melodiesequencer
D-83
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
melodie editorbewerking” op pagina D-81 om
het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “DeleteMeas.” (maat wissen) en druk
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt het “Delete Measure” scherm. Op
dat moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de
“Measure” instelling worden geplaatst.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de melodiemaat die u wilt wissen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Size”.
5.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het aantal maten dat u wilt wissen.
6.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
melodie editorbewerking” op pagina D-81 om
het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “InsertMeas.” (maat invoegen) en druk
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt het “Insert Measure” scherm. Op
dat moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de
“Measure” instelling worden geplaatst.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het melodiemaatnummer waar u de
tussenvoeging wilt laten beginnen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Size”.
5.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het aantal maten dat u wilt invoegen.
Als bijvoorbeeld 002 gespecificeerd wordt voor
“Measure” en 003 voor “Size” worden drie blanco
maten tussengevoegd voor melodiemaat 2.
6.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om tussen te
voegen of op de R-14 (NO) toets om te
annuleren.
Wissen van een of meer maten van een
melodie
Invoegen van blanco maten in een melodie
Gebruiken van de melodiesequencer
D-84
Zoals in detail uitgelegd wordt onder “Melodieën, sporen en
gedeelten” (pagina D-70), is het systeemspoor een
afzonderlijk spoor terwijl het toetsenbordspel en de
automatische begeleidingsdata afzonderlijk opgenomen
worden naar meerdere delen (A04 - A07, A09 - A16). De data
van deze delen wordt geëxtraheerd naar de Sporen 04 - 07
en 09 - 16, met elk deel corresponderend met een spoor met
data. Dit maakt het makkelijk om elk begeleidingsdeel
afzonderlijk te bewerken.
Door deze bewerking uit te voeren worden alle data
gewist die op dat moment opgenomen in het
systeemspoor, behalve voor temppdata.
Door deze bewerking uit te voeren worden alle data
gewist die momenteel opgenomen zijn op Sporen 04 -
07 en 09 - 16 en verplaatsen door de data in het
systeemspoor.
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
melodie editorbewerking” op pagina D-81 om
het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Extract” (Extraheren) en druk daarna op
de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een “Extract” scherm weergegeven
zoals het hier onder getoonde.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
4.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om het
extraheren te starten of op de R-14 (NO) toets
om te annuleren.
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
melodie editorbewerking” op pagina D-81 om
het melodie bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Rename” (hernoemen) en druk vervolgens op
de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Rename” (hernoemen) scherm
getoond.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor informatie aangaande de karakters die u kunt
invoeren voor de naam.
Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
4.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om de
melodie te hernoemen of op de R-14 (NO) toets
om te annuleren.
Extraheren van de inhoud opgenomen op het
systeemspoor van spoor 04 - 07 of 09 - 16
B04
B05
B06
B07
B09
B10
B11
B12
B13
B14
B15
B16
A04
A05
A06
A07
A09
A10
A11
A12
A13
A14
A15
A16
Syste Track
Hernoemen van een melodie
Gebruiken van de melodiesequencer
D-85
De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens
spoorbewerking (systeemspoor, Sporen 01 - 16).
Wissen van een enkel spoor
Kopiëren van het ene spoor naar het andere (alleen bij
Sporen 01 - 16)
Combineren van twee sporen in een enkel spoor (aleen
Sporen 01 - 16)
1.
Druk op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-5 (EDIT) toets om het
bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “TrackEdit” (Spoor Bewerken) en druk
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het hieronder getoonde
spoorbewerkingsmenu weergegeven.
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
spoor editorbewerking” op pagina D-85 om het
spoorbewerkingsmenu te tonen.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt het “Clear Track” scherm.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-17
(u, i) toetsen het spoor dat u wilt wissen.
Een zwart blokje ( ) in de niveaumeter boven een
spoornummer geeft aan dat er reeds data opgenomen
is in dat spoor.
U kunt de spoor selecteren d.m.v. de draairegelaar of
R-14 (–, +) toetsen.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Bewerken van een Spoor
Starten van een spoor editorbewerking
Wissen van een enkel spoor
Gebruiken van de melodiesequencer
D-86
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
spoor editorbewerking” op pagina D-85 om het
spoorbewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Copy” (Kopiëren) en druk daarna op de
R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt het “Copy Track” scherm. Op dat
moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de
“Copy” instelling worden geplaatst.
3.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het spoornummer waarvan u wilt
kopiëren.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “To”.
Een asterisk (*) naast een spoornummer geeft aan dat
er reeds data opgenomen is in dat spoor.
5.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het spoornummer waarnaar u wilt
kopiëren.
6.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
Als het kopieerbestemmingsspoor geen opgenomen
data bevat, wordt de kopieerbewerking onmiddellijk
uitgevoerd.
Als het kopieerbestemmingsgebied reeds opgenomen
data bevat, vraagt de bevestigingsboodschap
hieronder of u de bestaande data wilt vervangen.
Druk op de R-14 (YES) toets om de kopieerbewerking uit
te voeren en het bestaande spoor te vervangen of druk op
de R-14 (NO) toets om te annuleren.
1.
Selecteer in de melodiesequencermodus d.m.v.
de R-17 (u, i) toetsen de lagere van de
genummerde sporen die u wilt combineren.
Als voorbeeld zullen we Spoor 03 en Spoor 05
combineren tot Spoor 06. Hier selecteren we Spoor 03.
2.
Voer stappen 2 en 3 uit van de procedure onder
“Starten van een spoor editorbewerking” op
pagina D-85 om het spoorbewerkingsmenu te
tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Merge” (samenvoegen) en druk vervolgens op
de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een “Merge Track” scherm
weergegeven zoals het hier onder getoonde. Op dat
moment zullen de vetgedrukte haakjes (%) bij de
B
instelling worden geplaatst.
4.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen 05 (Spoor 05) voor
B
.
Door de waarde van
B
te veranderen, verandert de
C
waarde ook.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i of y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar
C
.
6.
Specificeer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen 06 (Spoor 06) voor
C
.
Kopiëren van het ene spoor naar het andere
(alleen bij Sporen 01 - 16)
Combineren van twee sporen in een enkel
spoor (aleen Sporen 01 - 16)
ABC
A
: Eén van de Sporen die wordt gecombineerd (Het spoor
dat u selecteerde in stap 1 is de oorsponklijke
defaultselectie).
B
: Ander spoor dat gecombineerd dient te worden.
C
: Bestemmingsspoor van de gecombineerde sporen.
Gebruiken van de melodiesequencer
D-87
7.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
Als het bestemmingsspoor geen opgenomen data
bevat, start het combineren van de sporen onmiddellijk.
Als het bestemmingsspoor reeds opgenomen data
bevat, vraagt de bevestigingsboodschap hieronder of u
de bestaande data wilt vervangen.
Druk op de R-14 (YES) toets om het proces uit te voeren
en het bestaande spoor te vervangen of druk op de R-14
(NO) toets om te annuleren.
Door de bovenstaande procedure uit te voeren wordt de
inhoud van de twee bronsporen niet gewist. Als u de inhoud
van een spoor niet langer nodig heeft, kunt u het wissen
d.m.v. de procedure onder “Wissen van een enkel spoor”
(pagina D-85).
De melodiesequencer neemt alle Digitale Keyboard
bewerkingen die u uitvoert tijdens het spelen op als
“gebeurtenissenevents” wat de kleinste eenheden van data
zijn die een melodie vormen. Door een bijvoorbeeld enkele
noot te spelen op een toetsenbord, worden de volgende
gebeurtenissen opgeslagen: nootstartmaat, maatslag en
spoor, noottoonhoogte, nootlengte en nootintensiteit.
De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens
gebeurtenisbewerking.
Wissen van gebeurtenissen
Invoegen van gebeurtenissen
Kopiëren van gebeurtenissen binnen een bepaald bereik
naar een gewenste locatie
Quartizeren
*
van nootgebeurtenissen
Wissen van toonhoogteregel gebeurtenissen
Regelen van nootgebeurtenis snelheidwaarden
Regelen van nootgebeurtenis poort tijdwaarden
Selecteren van het type gebeurtenissen dat verschijnt op
het Gebeurtenis bewerkingsscherm (View Select)
(kijkselectie)
Invoegen of wissen van maatslaggebeurtenissen
Direct invoeren van nootgebeurtenissen (stappeninvoer)
* Quantizeren is een bewerking is die de noot-aan timing
automatisch afregelt op een nootgebeurtenis voor
aanpassing aan een referentienoot.
1.
Druk op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-5 (EDIT) toets om het
bewerkingsscherm te tonen.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het hieronder getoonde gebeurtenis
bewerkingsscherm weergegeven.
Zie “Gebeurtenistype en scherminhoud” (pagina D-88)
over nadere informatie aangaande het gebruik van het
gebeurtenis bewerkingsscherm.
4.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt het hieronder getoonde gebeurtenis
bewerkingsmenu weergegeven.
Selecteer vervolgens het menu item dat correspondeert
aan het type bewerking dat u wilt uitvoeren. Nadere
details aangaande elke bewerking worden verstrekt in
de procedures van dit hoofdstuk.
Bewerken van gebeurtenissen
Starten van een gebeurtenis editorbewerking
Gebruiken van de melodiesequencer
D-88
Het gebeurtenis bewerkingsscherm geeft de afzonderlijke
gebeurtenissen die onderdeel uitmaken van een melodie
weer als waarden en karakters zoals getoond in het
voorbeeldscherm hieronder.
Het gebeurtenis bewerkingsscherm toont per keer drie
evenementen. D gebeurtenis op op de middelijn is de
geselecteerde gebeurtenis. U kunt de waarde vefranderen
waar de onderbroken lijn cursor zich bevindt. Een
onderbroken lijn onder een instelwaarde geeft aan dat de
cursor naar die waarde wordt verplaatst.
Aflezen van gebeurtenisdata
Hier zullen we a.h.v twee types gebeurtenisdisplays uitleg
verstrekken hoe de gebeurtenisdata wordt afgelezen.
Voorbeeld 1: Nootgebeurtenis
Voorbeeld 2: Toonhoogteregel gebeurtenis
Het volgende geeft de betekenis van elke schermpositie.
Gebeurtenistype en scherminhoud
Gebeurtenis die wordt bewerkt (geselecteerde gebeurtenis)
(midden van het scherm)
Gebeurtenissen voor (vorige gebeurtenis) en na
(volgend op de gebeurtenis) de huidige gebeurtenis
Cursor (ononderbroken streep)
214
3
Cursor
214
3
Cursor
Nummer
Omschrijving
1
Bij alle gebeurtenistypes, geeft dit de plaats van
de gebeurtenislocalisering (timing) in de
volgende formaten: maat:maatslag:tik Een “tik” is
een tijdseenheid die korter is dan een maatslag.
De melodiesequencerdata heeft 96 tikken per
maat (voor 2/4 - 8/4) of 48 tikken per maatslag
(voor 2/8 - 16/8).
2
Voor bijna alle gebeurtenissen, toont deze positie
een afkorting die het gebeurtenistype aangeeft.
“Bend” in displayvoorbeeld (2) betekent
“toonhoogteregel gebeurtenis”.
Nootgebeurtenissen (displayvoorbeeld (1)) en
akkoordgebeurtenissen zijn verschillend in die zin
dat deze positie de gebeurtenisparameter
instelwaarde (nootnaam voor een
nootgebeurtenis, grondtoon voor een
akkoordgebeurtenis) weergeeft.
Zie de “Gebeurtenisdatalijst” (pagina D-89) voor
informatie aangaande wat er weergegeven wordt
op deze positie en het corresponderende
gebeurtenistype.
3
Deze positie toont de parameterinstelwaarden
die corresponderen aan het gebeurtenistype.
Wanneer een gebeurtenis meerdere parameters
heeft, verplaats dan de R-17 (u, i) toetsen
d.m.v. de cursor, waardoor in de display gescrolld
wordt tussen de parameters. De naam van de
parameter op de huidige cursorpositie wordt
weergegeven in positie
4
.
4
Deze positie geeft aan waar de cursor op het
moment geplaatst is als “MEAS.” (maat), “BEAT”
(maatslag) of “TICK” (tik).
Gebruiken van de melodiesequencer
D-89
Gebeurtenisdatalijst
De volgende tabel toont het gebeurtenistype dat correspondeert aan de afkortingen die in de display verschijnen, alsmede de
parameters van elk gebeurtenistype en de instelbereiken.
•“
2
display” en “
4
display” in de tabelvoorloopdata corresponderen aan de
2
,
4
schermposities onder “Aflezen van
gebeurtenisdata” (pagina D-88).
•“
2
display tijdens het invoegen” in de tabelvoorloopdata geeft de naam van het gebeurtenistype aan in vetgedrukte haakjes
(%) bij stap 3 van invoeggebeurtenisprocedure onder “Invoegen van een gebeurtenis” (pagina D-94).
Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke gebeurtenissen
Spoor 01 - 16 gebeurtenissen
Gebeurtenistype
2
display tijdens het
invoegen
4
display Parameternaam Instelbereik
2
display Gebeurtenisnaam
TOP (melodiestartpunt) (Niet bewerkbaar)
*1
Noot [Note]
NOTE Nootnaam C- - C0 - G9
*2
GATE Poorttijd 00:00 - 99:95
VEL Snelheid 001 - 127
Bend Toonhoogteregeling [Bend] VALU Toonhoogteregeling –8192 - 0000 - +8191
Mod Modulatie
*3
[Modulat] VALU Modulatie 000 - 127
Sus Aanhoudpedaal [Sustain] VALU Aanhoudpedaal 000 - 127
Soft Zacht pedaal [Soft] VALU Zacht pedaal 000 - 127
Sost Sostenutepedaal [Sostenu] VALU Sostenutepedaal 000 - 127
ModB Modulatietoets [ModBttn] VALU Toets Aan/Uit on, oFF
RotB
Rotatietoets Langzaam/
Snel
[RotBttn] VALU Toets Aan/Uit on, oFF
END (melodiebeginpunt) (Niet bewerkbaar)
*1 Een nootgebeurtenis wordt niet weergegeven als de gebeurtenisnaam op positie
2
, maar eerder als de nootnaam (C4, etc.).
*2 “C-” op de display geeft C-1 aan (een octaaf onder C0).
*3 Deze gebeurtenis kan enkel worden toegevoegd met de bewerking onder “Invoegen van een gebeurtenis” (pagina D-94). Het
oefent vibrato uit.
Gebeurtenistype
2
display tijdens het
invoegen
4
display Parameternaam Instelbereik
2
display Gebeurtenisnaam
TONE Gedeeltetoon [Tone] VALU Toonnummer A:001 - L:100
Vol Gedeeltevolume [Volume] VALU Gedeeltevolume 000 - 127
Pan Gedeeltepan [Pan] VALU Gedeeltepan –64 - 00 - +63
CTun Gedeelte grofstemmen [CrsTune] VALU Gedeelte grofstemmen –24 - 00 - +24
FTun Gedeelte fijnstemmen [FinTune] VALU Gedeelte fijnstemmen –99 - 00 - +99
BndR Deel toonhoogtebereik [BendRng] VALU Deel toonhoogtebereik 00 - 24
RSnd Gedeeltenagalm zenden [RevSend] VALU Gedeeltenagalm zenden 000 - 127
CSnd Gedeeltezweving zenden [ChoSend] VALU Gedeeltezweving zenden 000 - 127
SclE
Gedeeltetoonschaal
Geactiveerd
[ScaleEn] VALU
Gedeeltetoonschaal
Geactiveerd
on, oFF
DspL Deel DSP Lijn [DspLine] VALU Deel DSP Lijn on, oFF
Exp Expressie
*4
[Express] VALU
Expressie
000 - 127
OrgB Trekstang van trekorgel [OrgnBar]
Ft. Voet
16, 5
1
/3, 8, 4, 2
2
/3, 2,
1
3
/5, 1
1
/3, 1
VALU Niveau 0 - 3
OrgP Trekorgel Percussie [OrgnPrc]
TYP Type 2nd, 3rd
VALU Aan/Uit on, oFF
*4 Deze gebeurtenis kan enkel worden toegevoegd met de bewerking onder “Invoegen van een gebeurtenis” (pagina D-94). Dit
verandert het volume.
Gebruiken van de melodiesequencer
D-90
Systeemspoorgebeurtenis
Gebeurtenistype
2
display tijdens het
invoegen
4
display Parameternaam Instelbereik
2
display Gebeurtenisnaam
TnU1 UPPER 1 Toon [Tone_U1] VALU Toonnummer A:001 - L:100
TnU2 UPPER 2 Toon [Tone_U2] VALU Toonnummer A:001 - L:100
TnLo LOWER Toon [Tone_Lo] VALU Toonnummer A:001 - L:100
TnHm
Automatische
harmonisatietoon
[Tone_Hm] VALU Toonnummer A:001 - L:100
*1
Akkoord [Chord]
ROOT Grondtoon C - B
TYPE Akkoordtype
*2
CVEL Akkoordsnelheid 000 - 127
RHY Ritme [Rhythm] VALU Ritmenummer A:001 - F:100
Rctl Ritmeregelaar [RhyCtrl] VALU Ritmeregelaar
*3
APrt Begeleiding deel aan/uit [AcmpPrt]
PART Part
PERC, DRUM, BASS,
CHD1 - CHD5
VALU Aan/Uit on, oFF
Layr Lagen aan/uit [Layer] VALU Lagen aan/uit on, oFF
Shft Octaafverschuiving [OctShft]
PART Part UPP1, UPP2, LOWR
VALU Octaafverschuiving –2 - 0 - +2
Splt Splitsing aan/uit [Split] VALU Splitsing aan/uit on, oFF
TMPO Tempo [Tempo] VALU Tempo 30 - 255
SplP Splitspunt [SplitPt] VALU Splitspunt C- - C0 - G9
*4
HmAp
Automatisch
harmoniseren/Apeggiator
[HarmArp] VALU
Automatisch
harmoniseren/Apeggiator
oFF, 001 - 162
ApHd Aanhouden Arpeggiator [ArpHold] VALU Aanhouden Arpeggiator on, oFF
ApSp Arpeggiator snelheid [ArpSpd] VALU Arpeggiator snelheid 1, 2, 2S, 3, 4, 4S, 6, 8
ApPt Arpeggiatordeel [ArpPart] VALU Arpeggiatordeel UPPER, LOWER
Revb Nagalm [Reverb] VALU Nagalm oFF, 01 - 10
Chrs Zweving [Chorus] VALU Zweving 1 - 5
DSP DSP [DSP] VALU DSP ton, 001 - 200
Scal Toonschaal [Scale]
NOTE Klaviertoets C - B
Cent Cent –99 - 00 - +99
Vol Gedeeltevolume [Volume]
PART Part
UPP1, UPP2, LOWR,
HARM
VALU Gedeeltevolume 000 - 127
Pan Gedeeltepan [Pan]
PART Part
UPP1, UPP2, LOWR,
HARM
VALU Gedeeltepan –64 - 00 - +63
CTun Gedeelte grofstemmen [CrsTune]
PART Part
UPP1, UPP2, LOWR,
HARM
VALU Gedeelte grofstemmen 24 - 00 - +24
FTun Gedeelte fijnstemmen [FinTune]
PART Part
UPP1, UPP2, LOWR,
HARM
VALU Gedeelte fijnstemmen –99 - 00 - +99
BndR Deel toonhoogtebereik [BendRng]
PART Part
UPP1, UPP2, LOWR,
HARM
VALU Deel toonhoogtebereik 00 - 24
Gebruiken van de melodiesequencer
D-91
1.
Voer stappen 1 en 3 uit van de procedure onder “Starten van een gebeurtenis editorbewerking” op
pagina D-87 om het gebeurtenis bewerkingsmenu te tonen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het spoor dat u
wilt bewerken.
1.
Voer stappen 1 en 3 uit van de procedure onder “Starten van een gebeurtenis editorbewerking” op
pagina D-87 om het gebeurtenis bewerkingsmenu te tonen.
2.
Druk op de L-17 (START/STOP) toets.
Hierdoor wordt de weergave gestart van de melodie die bewerkt wordt vanaf de eerste maat waar de cursor zich op dat
moment bevindt.
De weergave stopt automatisch wanneer het einde van een melodie bereikt was. Druk op de L-17 (START/STOP) toets om
de weergave tussentijds te stoppen.
RSnd Gedeeltenagalm zenden [RevSend]
PART Part
UPP1, UPP2, LOWR,
HARM
VALU Gedeeltenagalm zenden 000 - 127
CSnd Gedeeltezweving zenden [ChoSend]
PART Part
UPP1, UPP2, LOWR,
HARM
VALU Gedeeltezweving zenden 000 - 127
DspL Deel DSP Lijn [DspLine]
PART Part
UPP1, UPP2, LOWR,
HARM
VALU Deel DSP Lijn on, oFF
AVol Begeleidingsvolume
*5
[AcmpVol] VALU Begeleidingsvolume 000 - 127
AScl Begeleiding toonschaal
*6
[AcmpScl] VALU Begeleiding toonschaal on, oFF
OrgB Trekstang van trekorgel [OrgnBar]
PART Part
UPP1, UPP2, LOWR,
HARM
Ft. Voet
16, 5
1
/3, 8, 4, 2
2
/3, 2,
1
3
/5, 1
1
/3, 1
VALU Niveau 0 - 3
OrgP Trekorgel Percussie [OrgnPrc]
PART Part
UPP1, UPP2, LOWR,
HARM
TYP Type 2nd, 3rd
VALU Aan/Uit on, oFF
*1 Een akkoordgebeurtenis wordt niet weergegeven als de gebeurtenisnaam op plaats
2
, maar eerder als de akkoord grondtoon
(C, etc.).
*2 Zie “Vingerzettinggids” op (pagina D-160).
*3 Intro: intro patroon, norml: normaal patroon, Vari: variatiepatroon, nFlOn: Normaal invulpatroon aan, nFloF: Normaal
invulpatroon uit, vFlOn: variatie invulpatroon aan, vFloF: variatie invulpatroon uit, Endin: eindpatroon.
*4 “C-” op de display geeft C-1 aan (een octaaf onder C0).
*5 Deze instelling correspondeert aan het functiemenu “AccompVol” item (pagina D-133).
*6 Zie “Specificeren of de huidige toonschaalinstellingen uitgeoefend dienen te worden op de automatische begeleiding (Accomp
Scale)” (pagina D-22) voor details.
Selecteren van een spoor voor bewerken
Weergeven van een melodie van het gebeurtenis bewerkingsscherm (Quick Play)
Gebeurtenistype
2
display tijdens het
invoegen
4
display Parameternaam Instelbereik
2
display Gebeurtenisnaam
Gebruiken van de melodiesequencer
D-92
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
gebeurtenis editorbewerking” (pagina D-87).
2.
Geef d.m.v. de R-17 (i) toets pagina drie van
het gebeurtenis bewerkingsmenu weer met 0
geplaatst bij “ViewSelect” (kijkkeuze).
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “View Select” (kijkkeuze) scherm
getoond.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
tussen de instelitems en schakel d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen de op dat
moment geselecteerde instelling heen en weer
tussen “on” (aan) (getoond) en “oFF” (uit)
(verborgen).
De tabel hieronder geeft de gebeurtenis weer die
correspondeert aan elk instelitem.
Zie “Gebeurtenistype en scherminhoud” (pagina D-88)
voor informatie aangaande elke gebeurtenis.
5.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om de instellingen
toe te passen en het “View Select” (kijkselectie)
scherm te verlaten.
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor aan dat de gebeurtenis bevat die u
wilt bewerken.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar de gebeurtenis die u wilt bewerken.
U kunt d.m.v. de L-15 (dFF) - L-14 (sREW)
toetsen de cursor verplaatsen met maat-voor-maat.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand.
De cursor knippert tijdens een
waardeveranderingsbewerking.
Tijdens het opnemen van nootgebeurtenissen kunt u
de toonhoogte van een noot veranderen door op een
klaviertoets te drukken. Als de cursor zich op de “VEL”
positie bevindt, verandert de snelheidswaarde op
hetzelfde moment als de toonhoogte van de noot.
4.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om de
veranderde waarde toe te passen.
Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u
wilt wissen.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar de gebeurtenis die u wilt wissen.
3.
Druk op de C-10 (DELETE) toets.
De gebeurtenis bij de huidige cursorpositie wordt
gewist zodra u op de C-10 (DELETE) toets drukt.
Selecteren van de gebeurtenistypes die
verschijnen op het Gebeurtenis
Bewerkingsscherm (View Select)
(kijkselectie)
Instelitem Corresponderende gebeurtenis
Note Nootgebeurtenis
PitchBend Toonhoogteregel gebeurtenis
Pedal Aanhoud, zacht en sostenuto
gebeurtenissen
Rhythm Ritmegebeurtenis
Chord Akkoordgebeurtenis
Tempo Tempogebeurtenis
Tone Toongebeurtenis
Mixer Mixergebeurtenis (exclusief
toongebeurtenis)
Others Alle overige gebeurtenissen behalve de
bovenstaande.
Bewerken van een bestaande gebeurtenis
Wissen van een afzonderlijke gebeurtenis
Gebruiken van de melodiesequencer
D-93
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u
wilt wissen.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het
gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Delete” (Wissen) en druk daarna op de
R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Delete” (wissen) scherm getoond.
4.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “All” (alles) en druk vervolgens op
de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u
wilt wissen.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Indien nodig kunt u een melodie
weergavebewerking op dit moment om het
bereik te controleren dat u voor wissen wilt
selecteren.
Zie “Weergeven van een melodie van het gebeurtenis
bewerkingsscherm (Quick Play)” (pagina D-91).
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het
gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Delete” (Wissen) en druk daarna op de
R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Delete” (wissen) scherm getoond.
5.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “Locator” (localisering).
Hierdoor wordt een bereikspecificatiescherm
weergegeven zoals het hier onder getoonde.
Als u reeds een bereik heeft gespecificeerd d.m.v. het
localiseringsscherm (pagina D-80), dan zal dat bereik
worden weergegeven op het bereikspecificatiescherm.
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand.
De gebeurtenis die zich bevindt op de timing die
gespecificeerd is door het bereikeindepunt zal niet
worden gewist.
7.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
8.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Wissen van alle gebeurtenissen op een spoor
Wissen van alle gebeurtenissen binnen een
specifiek bereik van een spoor
Bereikstartpunt
Bereikeindpunt
Gebruiken van de melodiesequencer
D-94
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u
wilt invoegen.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar de positie waar u de gebeurtenis
wilt invoegen.
De nieuwe gebeurtenis zal op dezelfde timing worden
ingevoegd als de gebeurtenis waar de cursor zich
bevindt. U kunt de timing fijnafregelen na het invoegen
van de nieuwe gebeurtenis.
3.
Druk op de C-11 (INSERT) toets.
Hierdoor wordt de gebeurtenis ingevoegd op de
specifieke plaats en wordt een scherm weergegeven
zoals het hieronder getoonde.
4.
Selecteer een gebeurtenistype d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Zie “Gebeurtenistype en scherminhoud” (pagina D-88)
voor informatie betreffende gebeurtenissen die kunnen
worden gespecificeerd.
Wanneer een nootgebeurtenis gespecificeerd is als het
gebeurtenistype, specificeer het noottype (nootlengte)
d.m.v. de in de tabel hieronder getoonde toetsen.
U specificeert de toonhoogte van de noot in stap 6 van
deze procedure.
* Selecteer bij noten met een punt of triolen eerst de noot en
voeg dan een punt of een triool toe. Druk op de R-3 (2)
toets en vervolgens op de R-4 (•) toets om bijvoorbeeld een
kwartnoot met punt te specificeren.
5.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
Hierdoor wordt de gespecificeerde gebeurtenis
ingevoegd.
6.
Stel de instellingen van de gebeurtenis naar
wens bij.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor en
verander dan d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de waarde bij de cursorstand. De cursor
knippert tijdens een waardeveranderingsbewerking.
Zie “Gebeurtenistype en scherminhoud” (pagina D-88)
voor informatie betreffende datatypes en
instelwaardebereiken voor gebeurtenissen die bewerkt
kunnen worden.
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om de
gebeurtenisdata toe te passen.
Hierdoor stopt de cursor met knipperen.
U kunt de bewerking in stap 3 uitvoeren door 0 te
verplaatsen naar “Insert” (invoegen) op het gebeurtenis
bewerkingsmenu en daarna op de R-16 (ENTER) toets te
drukken.
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenissen bevat die
u wilt kopiëren.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Indien gewenst kunt u een
melodieweergavebewerking uitvoeren om het
bereik te controleren dat u wilt selecteren voor
het kopiëren en voor de kopieerlocatie.
Zie “Weergeven van een melodie van het gebeurtenis
bewerkingsscherm (Quick Play)” (pagina D-91).
Invoegen van een gebeurtenis
Specificeren van dit type
noot:
Druk op deze toets:
Geheel R-1 (5)
Half R-2 (1)
Kwart R-3 (2)
Achtste R-7 (6)
Zestiende R-8 (7)
32ste R-9 (8)
Met punt
*
R-4 (•)
Triool
*
R-10 (,)
Gebeurtenistype naam
Noottype (alleen voor nootgebeurtenis)
Kopiëren van gebeurtenissen binnen een
bepaald bereik naar een gewenste locatie
018:01:00 020:01:00 024:01:00
1 2
Gebruiken van de melodiesequencer
D-95
3.
Druk op de C-12 (COPY) toets.
Hierdoor wordt het “Copy” (Kopieer) scherm getoond.
Als u reeds een bereik heeft gespecificeerd d.m.v. het
localiseringsscherm (pagina D-80), dan zal dat bereik
worden weergegeven op het bereikspecificatiescherm.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand.
5.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
6.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te
kopiëren of op de R-14 (NO) toets om te
annuleren.
Door op de R-14 (YES) toets te drukken wordt de
kopieerbewerking uitgevoerd. De boodschap
“Complete” (voltooid) verschijnt en de display keert
terug naar het “Copy” (kopieer) scherm nadat het
kopiëren voltooid is.
Op dat moment verplaatst de “
2
Kopieerbestemmingspunt” waarde op het
localiseringsscherm naar voren met de lengte die
gespecificeerd wordt door “
1
Kopieerbronbereik”.
Herhaal de stappen 5 en 6 als u door wilt gaan door
hetzelfde kopieerbronbereik te kopieren naar een
andere plaats.
7.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om terug te gaan
naar het gebeurtenis bewerkingsscherm.
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenis bevat die u
wilt quantizeren.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar de gebeurtenis die u wilt
quantizeren.
3.
Druk op de C-13 (QUANTIZE) toets.
Hierdoor wordt het “Quantize” (quantizeren) scherm
getoond.
4.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “Cursor”.
5.
Specificeer de noot die u wilt gebruiken als de
referentienoot voor quantizeren.
* Bij een triool, selecteer eerst de noot an voeg dan de triool
toe. Druk op de R-3 (2) toets en vervolgens op de R-10
(,) toets om bijvoorbeeld een triool die bijvoorbeeld
bestaat uit kwartnoten te specificeren.
6.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
Hierdoor wordt quantizatie uitgevoerd en terug gegaan
naar het gebeurtenis bewerkingsscherm.
1
Kopieerbronbereik (startpunt - eindpunt)
2
Kopieerbestemmingspunt
018:01:00 020:01:00 024:01:00 026:01:00
1 2
Quantizeren van een afzonderlijke
nootgebeurtenis
Specificeren van dit type
noot:
Druk op deze toets:
Kwart R-3 (2)
Achtste R-7 (6)
Zestiende R-8 (7)
32ste R-9 (8)
Triool
*
R-10 (,)
B
Gebruiken van de melodiesequencer
D-96
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm weer
van het spoor dat u wilt quantizeren.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Druk op de C-13 (QUANTIZE) toets.
Hierdoor wordt het “Quantize” (quantizeren) scherm
getoond.
3.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “All” (alle).
4.
Voer stap 5 uit onder “Quantizeren van een
afzonderlijke nootgebeurtenis” (pagina D-95).
5.
Druk op de L-17 (START/STOP) toets wanneer u
wilt spelen met uitgeoefende quantisatie.
Merk op dat de feitelijke data nog steeds niet veranderd
is.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om op te
quantizeren of op de R-14 (NO) toets om te
annuleren.
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer dat de gebeurtenissen bevat die
u wilt quantizeren.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Indien nodig kunt u een melodie
weergavebewerking op dit moment om het
bereik te controleren dat u voor wissen wilt
quantizeren.
Zie “Weergeven van een melodie van het gebeurtenis
bewerkingsscherm (Quick Play)” (pagina D-91).
3.
Druk op de C-13 (QUANTIZE) toets.
Hierdoor wordt het “Quantize” (quantizeren) scherm
getoond.
4.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “Locator” (localisering).
Hierdoor wordt een bereikspecificatiescherm
weergegeven zoals het hier onder getoonde.
Als u reeds een bereik heeft gespecificeerd d.m.v. het
localiseringsscherm (pagina D-80), dan zal dat bereik
worden weergegeven op het bereikspecificatiescherm.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand.
6.
Voer stap 5 uit onder “Quantizeren van een
afzonderlijke nootgebeurtenis” (pagina D-95).
7.
Druk op de L-17 (START/STOP) toets wanneer u
wilt spelen met uitgeoefende quantisatie.
Merk op dat de feitelijke data nog steeds niet veranderd
is.
8.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
9.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om op te
quantizeren of op de R-14 (NO) toets om te
annuleren.
Quantizeren van alle nootgebeurtenissen op
een spoor
Quantizeren van alle nootgebeurtenissen
binnen een specifiek bereik van een spoor
Bereikstartpunt Bereikeindpunt
Gebruiken van de melodiesequencer
D-97
U kunt d.m.v. de procedures in dit hoofdstuk alle
toonhoogteregel gebeurtenissen van een spoor wissen of van
een specifiek bereik op een spoor.
Voer de bewerking uit onder “Wissen van een afzonderlijke
gebeurtenis” (pagina D-92) om afzonderlijke
toonhoogte
regel gebeurtenissen te wissen.
Na het wissen van de toonhoogteregel gebeurtenissen in
een van de sporen van Spoor 01 - Spoor 16, kunt u nieuwe
toonhoogteregelbewerkingen van de (PITCH BEND regelaar
(S-1)) opnemen over dat spoor heen. Volg om dit te doen de
procedure onder “Opnemen op Sporen 01 - 16” (pagina
D-73) en selecteer “OVDB” (Overdub) voor de “RecType”
instelling in stap 6-(5).
Omdat “OVDB” niet geselecteerd kan worden voor
“RecType” (opnametype) bij het opnemen van het
opnamespoor, kunnen toonhoogteregel bewerkingen niet
opgenomen worden over het spoor nadat toonhoogte
regel
gebeurtenissen gewist worden van het systeemspoor. U kunt
d.m.v. de procedure onder “Invoegen van een gebeurtenis”
(pagina D-94) toonhoogte
regel gebeurtenissen invoegen.
Wissen van alle toonhoogteregel gebeurtenissen
op een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer van het spoor waarvan u de
toonhoogteregel gebeurtenissen wilt wissen.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het
gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “DeleteBender” (Wissen
Toonhoogtebuiging) en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt het “Delete Bender” (wissen van
toonhoogteregeling) scherm.
4.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “All” (alles) en druk vervolgens op
de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Wissen van alle toonhoogteregel gebeurtenissen
binnen een specifiek bereik van een spoor
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer van het spoor waarvan u de
toonhoogteregel gebeurtenissen wilt wissen.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Indien nodig kunt u een melodie
weergavebewerking op dit moment om het
bereik te controleren dat u voor wissen wilt
selecteren.
Zie “Weergeven van een melodie van het gebeurtenis
bewerkingsscherm (Quick Play)” (pagina D-91).
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het
gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “DeleteBender” (Wissen
Toonhoogtebuiging) en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt het “Delete Bender” (wissen van
toonhoogteregeling) scherm.
5.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de instelling in de vetgedrukte haakjes
(%) naar “Locator” (localisering).
Hierdoor wordt een bereikspecificatiescherm
weergegeven zoals het hier onder getoonde.
Als u reeds een bereik heeft gespecificeerd d.m.v. het
localiseringsscherm (pagina D-80), dan zal dat bereik
worden weergegeven op het bereikspecificatiescherm.
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor en verander dan d.m.v. de draairegelaar
of R-14 (–, +) toetsen de waarde bij de
cursorstand.
7.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
8.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Wissen van toonhoogteregel gebeurtenissen
Bereikstartpunt Bereikeindpunt
Gebruiken van de melodiesequencer
D-98
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm weer
van het spoor dat u wilt bewerken.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Afhankelijk van het type bijstelling dat u wilt
maken, voer één van de onderstaande
bewerkingen uit.
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het
gebeurtenis bewerkingsscherm te tonen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “VelocityMod.” (Snelheid Modulatie) en
druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Velocity Modify” (Snelheid wijzigen)
scherm weergegeven.
5.
Verander d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de modus binnen de vetgedrukte
haakjes (%).
Specificeer terwijl de “Locator” modus geselecteerd is
d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen, de draairegelaar of de
R-14 (–, +) toetsen om het bereik te specificeren
waarvan u de nootgebeurtenis snelheidwaarde wilt
regelen.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een instelscherm weergegeven zoals
het hier onder getoonde.
Het volgende geeft een verklaring van de betekenissen
en instelbereiken van de in-beeld items. De instellingen
gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik”
kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om te
veranderen naar de gewenste waarde.
8.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om de
bijstelling uit te voeren of op de R-14 (NO) toets
om te annuleren.
Afregelen van de snelheidwaarde van een
nootgebeurtenis
Om dit te doen: Doe dit:
Afzonderlijk
nootgebeurtenis
Verplaats op het gebeurtenis
bewerkingsscherm de cursor naar
de nootgebeurtenis die u wilt
afregelen en ga dan door naar
stap 3.
Alle nootgebeurtenissen
op een spoor
Ga door naar stap 3.
Nootgebeurtenissen
binnen een bepaald
bereik op een spoor
Ga door naar stap 3.
Om dit te doen:
Selecteer deze
modus:
Afzonderlijk nootgebeurtenis Cursor
Alle nootgebeurtenissen op een spoor All
Nootgebeurtenissen binnen een
bepaald bereik op een spoor
Locator
Itemnaam Omschrijving Instelbereik
Fix
(Vaste waarde)
Specificeert een vaste waarde
als de snelheidswaarde.
Selecteer “oFF” (uit) voor
deze instelling om deze bij te
regelen voor de huidige
snelheidswaarde voor elke
nootgebeurtenis.
oFF
*
, 001 - 127
Rate
(Snelheid)
Deze instellingen zijn enkel
geactiveerd als “oFF” (uit)
geselecteerd is voor de “Fix”
instelling. Ze veranderen de
snelheidswaarde van elke
nootgebeurtenis
overeenkomstig de
wiskundige uitdrukking
(decimale delen worden
afgekapt) zoals hieronder
weergegeven. 1 wordt
gebruikt wanneer de waarde
die geproduceerd wordt door
de uitdrukking kleiner is dan 1
en 127 wordt gebruikt
wanneer deze groter is dan
127.
(Huidige snelheid)
X (Rate
instelling) + (Offset instelling)
000% - 100%
*
-
200%
Offset
(Snelheid
compensatie)
–126 - 000
*
-
+126
Gebruiken van de melodiesequencer
D-99
1.
Voer de stappen 1 - 5 uit onder “Afregelen van
de snelheidwaarde van een nootgebeurtenis”
(pagina D-98). Selecteer in stap 4
“GatetimeMod.” i.p.v. “VelocityMod.”.
2.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een instelscherm weergegeven zoals
het hier onder getoonde.
Het volgende geeft een verklaring van de betekenissen
en instelbereiken van de in-beeld items. De instellingen
gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik”
kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
3.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om te
veranderen naar de gewenste waarde.
4.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om de
bijstelling uit te voeren of op de R-14 (NO) toets
om te annuleren.
1.
Voer de procedure uit onder “Starten van een
gebeurtenis editorbewerking” op (pagina D-87)
om het gebeurtenisbewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Beat” (Maatslag) en druk vervolgens op de
R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Beat” (maatslag) scherm getoond.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
cursor naar de maatslaggebeurtenis die u wilt
wissen.
4.
Druk op de C-10 (DELETE) toets.
De gebeurtenis bij de huidige cursorpositie wordt
gewist zodra u op de C-10 (DELETE) toets drukt.
Afregelen van de poorttijdwaarde van een
nootgebeurtenis
Itemnaam Omschrijving Instelbereik
Fix
(Vaste waarde)
Specificeert een vaste waarde
als de poort tijdwaarde. 99:95
betekent kwartnoot 99
maatslagen, 95 tikken.
Selecteer “oFF” (uit) voor deze
instelling om deze bij te regelen
voor de huidige gate tijdwaarde
van elke nootgebeurtenis.
oFF
*
,
00:00 - 99:95
Rate
(Gate
Tijdsnelheid)
Deze instellingen zijn enkel
geactiveerd als “oFF” (uit)
geselecteerd is voor de “Fix”
instelling. Ze veranderen de
gate tijdwaarde van elke
nootgebeurtenis
overeenkomstig de wiskundige
uitdrukking (decimale delen
worden afgekapt) zoals
hieronder weergegeven. 00:00
wordt gebruikt wanneer de
waarde die geproduceerd wordt
door de uitdrukking kleiner is
dan 00:00 en 99:95 wordt
gebruikt wanneer deze groter is
dan 99:95.
(Huidige gate snelheid)
X (Rate
instelling) + (Offset instelling)
000% - 100%
*
-
200%
Offset
(Gate Tijd
compensatie)
–9:95 - 0:00
*
-
+9:95
Wissen van een maatslaggebeurtenis
Gebruiken van de melodiesequencer
D-100
1.
Voer de stappen 1 en 2 uit onder “Wissen van
een maatslaggebeurtenis” (pagina D-99).
2.
Verplaats de cursor naar de maatslag
gebeurtenis die onmiddellijk voorafgaat aan de
plaats waar u een nieuwe maatslag gebeurtenis
wilt invoegen.
3.
Druk op de C-11 (INSERT) toets.
Hierdoor wordt een nieuwe maatslag gebeurtenis
ingevoegd bij de volgende maat na de cursorpositie die
u selecteerde in stap 2, die geen maatslag gebeurtenis
bevat. Als er bijvoorbeeld reeds maatslag
gebeurtenissen zijn bij de maten 16 en 17, dan zal als
de maatslag gebeurtenis in maat 16 d.m.v. de cursor
geselecteerd wordt en de C-11 (INSERT) toets wordt
ingedrukt een nieuwe maatslag gebeurtenis worden
ingevoegd bij maat 18.
4.
Verander de maatslag gebeurtenismaat en
maatslag naar wens.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor en
verander dan d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen de waarde bij de cursorstand. De cursor
knippert tijdens een waardeveranderingsbewerking.
Door op de R-16 (ENTER) toets te drukken wordt de
instelling toegepast en stopt de cursor met knipperen.
5.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om terug te gaan
naar het gebeurtenis bewerkingsscherm.
Stappeninvoer is een gebeurtenis bewerkingsfunctie. U kunt
d.m.v. stappeninvoer de lengte en de toonhoogte van elke
afzonderlijke noot (noot gebeurtenis) specificeren. Bij het
systeemspoor kunt u stappeninvoer van automatische
begeleidingsakkoorden (akkoordgebeurtenissen) ook
uitvoeren.
Bij het invoeren van stappeninvoer bij een spoor dat reeds
opgenomen data bevat, worden de bestaande data niet
gewist. Dit betekent dat u d.m.v. stappeninvoer bestaande
opgenomen data kunt invoeren.
1.
Geef het gebeurtenis bewerkingsscherm van
het spoor weer waar u stappeninvoer wilt
uitvoeren.
Zie “Selecteren van een spoor voor bewerken” (pagina
D-91).
2.
Druk op de C-14 (STEP) toets.
Hierdoor wordt een stappenscherm weergegeven zoals
het hier onder getoonde. De cursor knippert altijd
tijdens de stappeninvoer.
3.
Configureer de stappeninvoerinstellingen.
4.
Verplaats d.m.v de L-15 (dFF) en L-14
(sREW) toetsen de cursor naar de plaats
vanwaar u stappeninvoer wilt uitvoeren.
De cursor verplaatst zich in stappen van één maat.
Invoegen van een maatslaggebeurtenis
Direct invoeren van
nootgebeurtenissen
(Stappeninvoer)
Uitvoeren van stappeninvoer
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op
de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt het hieronder getoonde invoermenu
weergegeven.
(2) Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar het
instelitem dat u wilt veranderen.
(3) Selecteer de instelwaarde d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen.
Zie “Invoermenu instelitems” (pagina D-101) voor
informatie aangaande de betekenissen en
instelbereiken van de in-beeld items.
(4) Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten.
Cursor (knippert)
Gebruiken van de melodiesequencer
D-101
5.
Specificeer d.m.v. de toetsen R-1 (5) - R-4 (•) en de toetsen R-7 (6) - R-10 (,) de lengte van de noot die
u wilt invoeren.
Zie voor informatie over hoe de nootlengte wordt gespecificeerd stap 4 onder “Invoegen van een gebeurtenis” (pagina
D-94).
U kunt de volgende bewerkingen uitvoeren tijdens stappeninvoer om bogen en rustpauzes tussen te voegen.
6.
Sla de klaviertoets aan die correspondeert met de noot die u wilt invoeren.
De noot wordt ingevoerd zodra u een klaviertoets aanslaat en de cursor verplaatst zich met de lengte die u in stap 5
specificeerde naar de volgende maat:maatslag:tik. Vanaf daar kunt u de invoer van de volgende noot invoeren, als u dat
wilt.
7.
Herhaal de stappen 5 en 6 om de gewenste noten in te voeren.
Als u een serie noten van dezelfde lengte wilt invoeren, sla dan stap 5 over en voer enkel stap 6 uit.
8.
Druk na het invoeren van alle gewenste noten op de R-15 (EXIT) of R-17 (t, y) toets.
Hierdoor wordt terug gegaan naar het gebeurtenisbewerkingsscherm.
Door de C-17 (MENU) toets ingedrukt te houden terwijl u de R-13 (FUNCTION) toets indrukt tijdens stap-voor-stap invoer, wordt
het invoermenu getoond. Het volgende geeft een verklaring van de betekenissen en instelbereiken van de invoermenu items. De
instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de “Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
Om dit te doen: Voer deze bewerking uit:
Maak een boog bij de
huidige cursorpositie met
de nootgebeurtenis die er
juist aan vooraf gaat.
1. Specificeer op de huidige cursorpositie de lengte van de noot waaraan u een boog wilt koppelen
met de nootgebeurtenis die daar onmiddellijk aan vooraf gaat.
2. Druk op de R-11 (.) toets.
Hierdoor wordt de lengte van de noot toegevoegd die u specificeerde in stap 1 aan de noot die er
onmiddellijk aan vooraf gaat. Op dat moment beweegt de cursor naar voren door de timing van de
toegevoegde hoeveelheid.
Voeg een rustpauze in
voor de huidige
cursorpositie
1. Specificeer bij de huidige cursorpositie een noot die dezelfde lengte heeft als de ruspauze die u wilt
invoegen.
2. Druk op de R-5 (REST) toets.
De cursor beweegt naar voren met de lengte van de noot die u specificeerde in stap 1.
Invoermenu instelitems
Itemnaam Omschrijving Instelbereik
GateRate
(Poortsnelheid)
Specificeert de poortsnelheid als een percentage van de feitelijk ingevoerde
lengte (poortlength) van de nootgebeurtenis of de akkoordgebeurtenis die
gespecificeerd was d.m.v. de toetsen R-1 (5) - R-4 (•) en R-7 (6) - R-10 (,).
Door bijvoorbeeld een GateRate van 080% te specificeren en een kwartnoot
(96 tikken) in te voeren, wordt een GATE instelling verkregen van 00:76
(96
X 0,8 = 76,8, afsnijpunt 76).
001% - 080%
*
- 100%
Velocity
(Snelheid)
Specificeert de snelheidwaarde van een invoernootgebeurtenis of een
akkoordgebeurtenis. Door “KeyOn” te specificeren wordt een snelheidwaarde
ingevoerd in overeenstemming met de toegepaste druk op de klaviertoetsen.
KeyOn, 001 - 100
*
- 127
SysTrack
(Systeemspoor)
Selecteert ofwel het invoeren van een nootgebeurtenis of een
akkoordgebeurtenis bij het invoeren van het systeemspoor.
note
*
, Chord
26
A
B
226
A
C
A
Voorafgaande nootgebeurtenis
B
Huidige cursorpositie
C
Cursorpositie na de verwerking
26
B
26
C
B
Huidige cursorpositie
C
Cursorpositie na de verwerking
D-102
Gebruiken van de patroonsequencer
U kunt d.m.v. de patroonsequencer begeleidingspatronen
creëren die klinken terwijl u de automatische
begeleidingsfunctie gebruikt van het Digitale Keyboard
waarna u ze kunt opslaan als gebruikersritmes.
Elk van de ritmes van het Digitale Keyboard bevat zes
verschillende begeleidingspatronen die INTRO, NORMAL,
NORMAL FILL-IN, VARIATION, VARIATION FILL-IN en
ENDING heten. Elk begeleidingspatroon kan bestaan uit acht
instrumentele onderdelen (drums, percussie, bas, en de
akkoorden 1 - 5).
De algehele configuratie van een enkel ritme wordt hieronder
getoond.
De patroonsequencer is een functie die het bewerken en
creëren mogelijk maken van de verschillende
begeleidingspatronen onderdeel voor onderdeel die een enkel
ritme vormen. U kunt elk onderdeel van alle
begeleidingspatronen opnemen vanaf het begin om een totaal
nieuw origineel ritme te creëren. U kunt een bestaand ritme
gedeeltelijk bewerken (door bijvoorbeeld slechts een van de
onderdelen van een begeleidingspatroon te bewerken) of
eenvoudig de mixerinstellingen wijzigen als u dat wilt.
U kunt d.m.v. de patroonsequencer toetsenborddata
(nootdata), PITCH BEND regelaar (S-1) bewerkingen en S-2
(MODULATION) toetsbewerkingen opnemen.
In het algemeen worden patroonbewerkingen uitgevoerd op
basis van een instrumentgedeelte. De patroonsequencer
bevat speciale geheugengebieden die “opnamegebieden”
worden genoemd, voor elk instrumentgedeelte tijdens het
bewerken van ritmes. Deze gebieden worden gebruikt bij het
opnemen van toetsenbordnoten.
Wanneer de patroonsequencer gebruikt wordt voor het
bewerken, kan het zijn dat er eerder opgenomen ritmedata
over zijn bij bepaalde instrumentgedeelten, hetgeen het
onmogelijk maakt om opnamegebieden te gebruiken. De
status van een instrumentgedeelte met eerder bestaande
ritmedata is “Fix Data” (data corrigeren).
U kunt het patroonsequencerscherm gebruiken om de
controleren of het op dat moment geselecteerde
instrumentdeel in het opnamegebied is of dat het “Fix Data” is.
U kunt het patroonsequencerscherm verkrijgen door op de
C-4 (PATTERN SEQUENCER) toets te drukken. Hierdoor
wordt het patroonsequencer bewerkingsscherm getoond voor
het momenteel geselecteerde ritme (voorkeuzeritme of eerder
opgeslagen gebruikersritme). Het oorspronkelijke scherm
toont het drumgedeelte van het NORMAL
begeleidingspatroon van het ritme datv wordt bewerkt. Merk
“Fix Data” op in de linker onderhoek. Dit is de huidige status
van het momenteel getoonde instrumentgedeelte.
R-15R-15
R-16R-16R-14R-14
C-7C-7C-4C-4 R-13R-13
R-17R-17
L-17L-17
L-16L-16
L-15L-15
L-14L-14
L-13L-13
L-9L-9
C-17C-17C-10C-10
Aangaande de patroonsequencer
Ritmes, begeleidinggspatronen en
instrumentgedeeltes
Ritme
INTRO NORMAL NORMAL FILL-IN
Drums Drums Drums
Slagwerk Slagwerk Slagwerk
Bas Bas Bas
Akkoord 1 tot en
met Akkoord 5
Akkoord 1 tot en met
Akkoord 5
Akkoord 1 tot en
met Akkoord 5
VARIATION VARIATION FILL-IN ENDING
Drums Drums Drums
Slagwerk Slagwerk Slagwerk
Bas Bas Bas
Akkoord 1 tot en
met Akkoord 5
Akkoord 1 tot en met
Akkoord 5
Akkoord 1 tot en
met Akkoord 5
Opneembare data
Gebieden voor bewerken en opnemen van
instrumentonderdelen
Gebruiken van de patroonsequencer
D-103
Hieronder wordt de status beschreven van elk van de
verschillende instrumentgedeelten die in de linker onderhoek
verschijnen.
De ritmegebieden F:001 - F:100 zijn voor het opslaan van
gebruikersritmes. U kunt maximaal 100 gebruikersritmes op
elk moment opgeslagen hebben in het geheugen. U kunt een
opgeslagen gebruikersritme oproepen door te drukken op de
L-9 ([F] USER RHYTHMS) toets. Zie “Weergeven van een
automatische begeleiding” (pagina D-24) voor meer
informatie.
Dit hoofdstuk geeft een verklaring van de verschillende
methoden die u kunt gebruiken om gebruikersritmes te
creëren.
Bewerken van een of meer onderdelen van een
bestaand ritme
Met deze procedure kunt u een bestaand voorkeuzeritme of
een eerder opgeslagen gebruikersritme bewerken of een
nieuw ritme creëren.
Met deze methode kunt u specifieke onderdelen van een
bestaand begeleidingspatroon selecteren en bewerken (of
opnieuw opnemen) het resultaat opslaan.
Hieronder volgt de algemene stroom voor deze methode.
* U kunt INTRO of ENDING van een begeleidingspatroon of
een bestaand ritme niet bewerken.
“Repeteren alvorens een bestaand ritme te bewerken”
(pagina D-104) en “Bewerken van een bestaand ritme”
(pagina D-107) voor details betreffende deze procedure.
Wanneer dit
getoond wordt:
Betekent dat dit:
Fix Data
(Vaste data)
Data van een instrumentgedeelte van
een een voorkeuzeritme of
gebruikersritme. De enige instellingen
die bewerkt kunnen worden voor een
instrumentgedeelte met deze status
zijn de mixerinstellingen. Real-time
opname van toetsenbordnoten en
gebeurtenisbewerkingen zijn niet
toegestaan.
Recorded Data
(Opgenomen data)
Instrumentgedeelte wordt bewerkt
d.m.v. een opnamegebied terwijl
opgenomen data bewaard wordt in het
opnamegebied. Mixerinstellingen,
real-time opname van
toetsenbordnoten en
gebeurtenisbewerking zijn toegestaan
voor een instrumentgedeelte met deze
status.
Empty
(Geen data)
Instrumentgedeelte wordt bewerkt
d.m.v. een opnamegebied maar er is
geen opgenomen data in het
opnamegebied (opnamegebied is
leeg). Mixerinstellingen, real-time
opname van toetsenbordnoten en
gebeurtenisbewerking zijn toegestaan
voor een instrumentgedeelte met deze
status.
Gebruikersritme nummers
Creëren van een gebruikersritme
Controleer de inhoud van het ritme dat u wilt bewerken
en bepaal hoe (en welk gedeelte van welk
begeleidingspatroon*) u het gaat bewerken.
Configureer d.m.v. het opnamemenu instellingen die
gerelateerd zijn aan begeleidingspatroonopname.
Toon het instrumentgedeelte voor het
begeleidingspatroon dat u wilt bewerken en configureer
dan de gewenste mixerinstellingen en neem de
toetsenbordnoten op.
Sla nadat het bewerken voltooid is het ritme op als een
gebruikersritme.
Gebruiken van de patroonsequencer
D-104
Vervangen van de begeleidingspatronen van een
bestaand ritme door nieuwe opnamen.
Met deze procedure kunt u een of meer van de
begeleidingspatronen opnemen van een bestaand
voorkeuzeritme of van een eerder opgeslagen
gebruikersritme om een nieuw ritme te creëren.
In dit geval wist u alle opnamegebieden inclusief een
begeleidingspatroon en daarna creëert u nieuwe opnamen
van elk onderdeel van het begeleidingspatroon. Gebruik deze
method bijvoorbeeld wanneer u alleen een nieuw INTRO
begeleidingspatroon wilt creëren voor een bestaand ritme.
Hieronder volgt de algemene stroom voor deze methode.
Zie “Creëren van een nieuw begeleidingspatroon” voor details
aangaande deze procedure (pagina D-109).
Opnieuw opnemen van alle
begeleidingspatronen van een ritme
Met deze procedure kunt u een nieuw ritme van het begin af
aan creëren, zonder een bestaan ritme te gebruiken.
Hieronder volgt de algemene stroom voor deze methode.
Zie “Creëren van een nieuw ritme vanaf het begin” voor
details aangaande deze procedure (pagina D-111).
1.
Selecteer het ritme dat u wilt bewerken om uw
eigen gebruikersritme te creëren.
2.
Druk op de C-4 (PATTERN SEQUENCER) toets.
Hierdoor wordt het patroonsequencerscherm getoond.
Wis alle opnamegebieden van het begeleidingspatroon
dat u opnieuw wilt opnemen.
Configureer d.m.v. het opnamemenu instellingen die
gerelateerd zijn aan begeleidingspatroonopname.
Configureer op het bewerkingsmenu het
begeleidingspatroonnummer van de maat- en
maatslaginstellingen.
Neem alle onderdelen na elkaar op.
Sla nadat het bewerken voltooid is het gehele ritme op
als een gebruikersritme.
Wis alle opnamegebieden die deel uitmaken van het
momenteel geselecteerde ritme.
Configureer d.m.v. het opnamemenu instellingen die
gerelateerd zijn aan begeleidingspatroonopname.
Configureer op het bewerkingsmenu het
begeleidingspatroonnummer van de maat- en
maatslaginstellingen.
Neem alle onderdeel van elk begeleidingspatroon na
elkaar op.
Sla nadat het bewerken voltooid is het ritme op als een
gebruikersritme.
Repeteren alvorens een bestaand ritme te
bewerken
Momenteel geselecteerde instrumentonderdeel
Huidige status van het geselecteerde instrumentgedeelte
Zie “Gebieden voor bewerken en opnemen van
instrumentonderdelen” (pagina D-102).
Momenteel geselecteerd begeleidingspatroon
Gebruiken van de patroonsequencer
D-105
3.
Selecteer d.m.v. de toetsen L-13 (INTRO) - L-16
(SYNCHRO/ENDING) het begeleidingspatroon
dat u wilde weergeven. Als u bijvoorbeeld het
INTRO begeleidingspatroon wilt bewerken, druk
dan op de L-13 (INTRO) toets.
Telkens bij indrukken van de L-14 (NORMAL/FILL-IN)
toets wordt heen en weer geschakeld tussen NORMAL
en NORMAL FILL-IN en telkens bij indrukken van de
L-15 (VARIATION/FILL-IN) toets tussen VARIATION
en VARIATION FILL-IN.
De indicator voor het op dat moment geselecteerde
begeleidingspatroon knippert op de display.
4.
Druk op de L-17 (START/STOP) toets.
Het gespecificeerde begeleidingspatroon wordt
weergegeven als een lus. Speel om bas- en
akkoordnoten weer te geven een akkoord op het
akkoordtoetsenbord.
Telkens bij indrukken van de L-17 (START/STOP)
toets tijdens de volgende bewerking wordt de weergave
gestart of gestopt.
5.
Voer de volgende stappen uit als u de noten van
alleen een bepaald instrumentgedeelte wilt
horen.
6.
Herhaal stappen 3 - 5 naar wens om te bepalen
welke begeleidingspatronen u wilt bewerken en
welke u opnieuw wilt opnemen.
Als u op dit moment direct door wilt gaan met het
bewerken, voer dan de procedure uit onder “Bewerken
van een bestaand ritme” (pagina D-107). Als u dat doet
kunt u het begeleidingspatroon door laten gaan met
spelen of u kunt de weergave stoppen door op de L-17
(START/STOP) toets te drukken.
7.
Om deze procedure te verlaten zonder direct
naar bewerking te gaan, druk op de C-4
(PATTERN SEQUENCER) toets.
Als het begeleidingspatroon aan het spelen is wanneer
u op de C-4 (PATTERN SEQUENCER) toets drukt,
stopt de weergave, verlaat de display het
patroonsequencerscherm en verschijnt het scherm dat
getoond werd in stap 1 van deze procedure.
Selecteren van dit
begeleidingspatroon:
Hierdoor gaat deze
indicator knipperen:
INTRO E
NORMAL F
NORMAL FILL-IN F G
VARIATION H
VARIATION FILL-IN G H
ENDING J
(1) Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het
instrumentgedeelte dat u alleen weergegeven wilt
hebben.
De naam van het instrumentonderdeel dat u
selecteert, verschijnt op de display.
Selecteren van dit
instrumentonderdeel:
Waardoor deze naam op
de display verschijnt:
Slagwerk PERC
Drums DRUM
Bas BASS
Akkoord 1 tot en met
Akkoord 5
CHORD1 - CHORD5
(2) Druk op de C-7 (MIXER) toets en druk daarna op de
R-17 (y) toets om de 0 naar “Part” (onderdeel) te
verplaatsen.
(3) Druk tegelijkertijd op de R-14 (–, +) toetsen.
Dit verandert de “Part” instelling naar “Sol”,
hetgeen aangeeft dat het geselecteerde gedeelte
alleen zal worden weergegeven (solo).
Om alle onderdelen terug te stellen op hun
oorspronkelijke (niet-solo) status, druk tegelijkertijd
op de R-14 (–, +) toetsen of druk op een van de
R-17 (u, i) toetsen.
Gebruiken van de patroonsequencer
D-106
1.
Druk op de C-6 (RECORD) toets terwijl het
patroonsequencerscherm getoond wordt.
De toets begint te knipperen en de
opnamestandbymodus wordt ingeschakeld bij het
Digitale Keyboard.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt een opnamemenuscherm weergegeven
zoals het hier onder getoonde.
3.
Selecteer d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen een
van de items beschreven in de onderstaande
tabel en verander dan d.m.v. de draairegelaar of
de R-14
(–, +) toetsen de instelling.
De instellingen gemarkeerd met een asterisk (*) in de
“Instelbereik” kolom zijn de oorspronkelijke defaults.
4.
Druk op de R-15 (EXIT) toets om het
opnamemenu te verlaten.
Hierdoor wordt terug gegaan naar het
patroonsequencerscherm.
5.
Druk op de C-6 (RECORD) toets.
Hierdoor wordt de opnamestandbymodus verlaten
waardoor de toets verandert van de brandende naar de
niet-brandende toestand.
Configureren van de
patroonopnameinstellingen (Rec Menu)
(opnamemenu)
Display:
Itemnaam
Omschrijving
Instelbereik
Quantize:
Quantizeren
Specificeer ofwel het opnemen
van noten met de timing waarmee
ze op het toetsenbord worden
gespeeld (oFF) (uit) ofwel
automatische aanpassing van
noten met een een basnoot
(instelling anders dan oFF). Door
een waarde te selecteren wordt
de lengte van elke noot
gespecificeerd. “4” specificeert
kwartnoten, terwijl een “T”
instelling triolen specificeert.
oFF
*
, 4, 8,
8T, 16, 16T
PreCount:
Vooraf tellen
Specificeert of vooraf tellen dient
te klinken voordat de opname
start nadat de L-17 (START/
STOP) toets ingedrukt wordt
tijdens opnamestandby. Door “1”
te selecteren wordt vooraf geteld
voor een maat, terwijl vooraf tellen
plaatsvindt voor twee maten als
“2” wordt geselecteerd. Door
“oFF” (uit) te selecteren wordt
vooraf tellen uitgeschakeld zodat
het opnemen start zodra op de
L-17 (START/STOP) toets of op
een klaviertoets wordt gedrukt.
oFF, 1
*
, 2
PlayChord:
Weergave van
akkoorden
Door het opnemen van een
begeleidingspatroon te starten
wordt herhaalde weergave gestart
van alle onderdelen van het
patroon, behalve voor het
onderdeel dat wordt opgenomen.
Tijdens dergelijke herhaalde
weergave, kunt u deze instelling
gebruiken om het akkoordtype te
specificeren dat gebruikt gaat
worden voor de weergave door de
bas- en akkoordonderdelen.
Beschikbare instellingen zijn “C”
(C majeur), “C7” (C septiem) en
“Cm” (C mineur). Door “oFF” (uit)
te selecteren worden de noten
van het bas- en akkoordgedeelte
uitgeschakeld.
oFF, C
*
,
C7, Cm
Metronome:
Metronoom
Specificeert of de metronoom
dient te klinken (on) pf niet (oFF)
tijdens het opnemen.
oFF
*
, on
Display:
Itemnaam
Omschrijving
Instelbereik
Gebruiken van de patroonsequencer
D-107
1.
Voer de stappen 1 - 6 uit onder “Repeteren
alvorens een bestaand ritme te bewerken”
(pagina D-104).
2.
Voer de procedure uit onder “Configureren van
de patroonopnameinstellingen (Rec Menu)
(opnamemenu)” (pagina D-106).
Deze stap is niet nodig wanneer u bewerkingen wilt
uitvoeren d.m.v. oorspronkelijke default instellingen of
als u vorige instellingen wilt gebruiken zonder ze te
veranderen.
3.
Druk op de L-14 (NORMAL/FILL-IN) of L-15
(VARIATION/FILL-IN) toets om het
begeleidingspatroon te selecteren dat u wilt
bewerken.
U kunt het INTRO of ENDING begeleidingspatroon of
van een bestaand ritme niet bewerken. Als u een nieuw
begeleidingspatroon wilt creëren (INTRO, ENDING,
etc.) vanaf dit punt, zie dan “Creëren van een nieuw
begeleidingspatroon” (pagina D-109) of “Creëren van
een nieuw ritme vanaf het begin” (pagina D-111).
4.
Selecteer de R-17 (u, i) toetsen om het
instrumentonderdeel te selecteren dat u wilt
bewerken.
5.
Configureer de mixerinstellingen voor het
geselecteerde instrumentonderdeel. U kunt
deze stap overslaan als u mixerinstellingen niet
wilt configureren.
Hier kunt u op de L-17 (START/STOP) toets drukken
om de weergave van het begeleidingspatroon te
starten en mixerinstellingen configureren terwijl u de
effecten bekijkt van de instellingen op de noten die
worden gespeeld.
Bewerken van een bestaand ritme
Momenteel geselecteerde instrumentonderdeel
Huidige status van het geselecteerde instrumentgedeelte
Zie “Gebieden voor bewerken en opnemen van
instrumentonderdelen” (pagina D-102).
Momenteel geselecteerd begeleidingspatroon
(1) Druk op de C-7 (MIXER) toets om het mixerscherm te
tonen.
(2) Selecteer d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen een van de
items beschreven in de onderstaande tabel en
verander dan d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen de instelling.
Display:
Itemnaam
Instelling Instelbereik
TONE:
Gedeeltetoon
Specificeert de toon van het
instrumentgedeelte.
*1
Part:
Onderdeel
aan/uit
Schakelt heen en weer tussen
weergeven (on) en niet
weergeven (oFF) van een
instrument.
*2
oFF, on
Volume:
Gedeeltevolume
Specificeert het volume van het
instrumentgedeelte.
000 tot en
met 127
Pan:
Gedeeltepan
Specificeert of het geluid van
het gedeelte gehoord kan
worden van de linker of rechter
kant.
–64 - 00 -
+63
*3
Reverb:
Gedeeltenagalm
zenden
Specificeert het niveau van
nagalm (pagina D-31)
uitgeoefend op het
instrumentgedeelte.
000 tot en
met 127
Chorus:
Gedeeltezweving
zenden
Specificeert het niveau van
zweving (pagina D-31)
uitgeoefend op een
instrumentgedeelte.
000 tot en
met 127
*1 U kunt elke voorkeuzetoon selecteren behalve de
trekorgeltonen. Enkel drumsetklanken (toonnummers
J: 129 tot en met J:146) kunnen geselecteerd worden
voor de drum en percussie onderdelen. Drumsetklanken
kunnen niet worden geselecteerd voor de bas en de
akkoord 1 tot en met 5 gedeelten.
*2 U kunt de noten van afzonderlijke onderdelen tijdelijk
laten klinken, als dat nodig is. Zie stap 5 onder
“Repeteren alvorens een bestaand ritme te bewerken”
(pagina D-104) voor details.
*3 Een kleinere waarde verschuift de panpositie naar links
terwijl een grotere waarde deze naar rechts verschuift.
Een waarde van nul specificeert het midden.
(3) Druk om de mixer te verlaten op de C-7 (MIXER)
toets of op de R-15 (EXIT) toets.
Hierdoor wordt terug gegaan naar het
patroonsequencerscherm.
Gebruiken van de patroonsequencer
D-108
6.
Als u noten wilt opnemen die u in real-time
speelt op het toetsenbord, voer dan de
volgende stappen uit.
De bewerking die u hier kunt uitvoeren hangt af van de
status (pagina D-103) van het op dat moment
geselecteerde onderdeel, zoals hieronder beschreven.
7.
Indien nodig, voer dan de procedure uit onder
“Bewerken van gebeurtenissen met de
patroonsequencer” (pagina D-115).
U kunt fijne correcties uitvoeren bij de noten die u op
het toetsenbord en nieuwe noten toevoegen, indien u
dat wilt. Zie “Bewerken van afzonderlijke
gebeurtenissen (Gebeurtenis Editor)” (pagina D-113)
voor details.
Voor deze
status:
Kunt u deze bewerking uitvoeren:
Fix Data Voer stap (2) van de onderstaande
procedure uit om nieuwe noten op te
nemen om de instrumentonderdelen te
vervangen in de opnamegebieden.
Recorded Data Voer stap (2) van de onderstaande
procedure uit om extra noten er over
heen op te nemen terwijl eerder
opgenomen noten voor het
instrumentonderdeel behouden blijven.
Empty Neem alle nieuwe noten op (omdat de
opnamegebieden leeg zijn).
(1) Druk op de C-6 (RECORD) toets.
De toets begint te knipperen en de
opnamestandbymodus wordt ingeschakeld bij het
Digitale Keyboard.
U kunt de C-6 (RECORD) toets hier nogmaals
indrukken om de opnamestandbymodus te verlaten
(de toets verandert van de brandende naar de niet
brandende toestand).
(2) Om de opname te starten terwijl de C-6 (RECORD)
toets knippert, druk op de L-17 (START/STOP) toets.
Hierdoor verandert de toets van de knipperende
naar de brandende toestand.
Als de weergave van het begeleidingspatroon
gestopt wordt, start herhaalde weergave van het
begeleidingspatroon (exclusief het
instrumentonderdeel dat opgenomen wordt). Maat-
en maatslagwaarden in de rechter onderhoek van
de display blijven tellen terwijl de weergave
plaatsvindt tot het eind van het
begeleidingspatroon bereikt wordt. Daarna zal de
weergave opnieuw gestart worden vanaf 001:1.
(3) Controleer de timing (maat en maatslag) van de
weergave van andere onderdelen, voer bewerkingen
van klaviertoetsen, de PITCH BEND (S-1) regelaar
en de S-2 (MODULATION) toets naar wens uit.
De bewerkingen die u uitvoert worden opgenomen.
Wat u opneemt wordt weergegeven wanneer de
opname teruggaat tot de maat en de maatslag
waar u een bewerking van een klaviertoets, een
toonhoogteregeling of modulatie had opgenomen.
Om specifieke opgenomen noten te wissen, houd
de C-10 (DELETE) toets ingedrukt. Wanneer de
weergave de noot bereikt die u wilt wissen, druk
dan op de klaviertoets die correspondeert aan de
noot die u wilt wissen.
Door de C-10 (DELETE) toets ingedrukt te houden
samen met een of meer klaviertoetsen terwijl de
weergave plaatsvindt, worden alle noten gewist die
corresponderen aan de klaviertoetsen die
weergegeven worden terwijl de toets en
klaviertoetsen ingedrukt gehouden worden.
Totdat u stap (4) hieronder uitvoert, kunt u lagen
aanbrengen in toetsenbordnoten en opgenomen
noten wissen zovaak als u wilt.
(4) Druk op de C-6 (RECORD) toets om te opname te
stoppen.
Hierdoor wordt de weergave van het
begeleidingspatroon gestopt en verandert de toets
van de brandende naar de niet-brandende
toestand. De status van het instrumentonderdeel
wordt “Recorded Data”.
Gebruiken van de patroonsequencer
D-109
8.
Herhaal de stappen 4 - 7 voor alle onderdelen
die u wilt bewerken.
Het wordt aanbevolen dat u het ritme opslaat als een
gebruikersritme elke maal dat u klaar bent met het
bewerken van elk begeleidingspatoon. Zie “Opslaan
van een bewerkt of nieuw gecreëerd ritme” (pagina
D-111) voor details hoe u dat moet doen.
9.
Herhaal de stappen 3 - 8 om alle gewenste
begeleidingspatronen van het ritme te
bewerken.
10.
Stel het tempo van het ritme naar wens in na
voltooien van alle gewenste bewerkingen.
Het hier ingestelde tempo wordt het oorspronkelijke
default tempo van het begeleidingspatroon.
11.
Zie “Opslaan van een bewerkt of nieuw
gecreëerd ritme” (pagina D-111) voor details
hoe u de uiteindelijke versie van het ritme kunt
opslaan als een gebruikersritme.
1.
Druk op de C-4 (PATTERN SEQUENCER) toets.
Hierdoor wordt het patroonsequencerscherm getoond.
Zie stap 2 onder “Repeteren alvorens een bestaand
ritme te bewerken” voor details aangaande de
scherminhoud (pagina D-104).
2.
Voer de procedure uit onder “Wissen van alle
instrumenonderdelen opnamegebieden die
onderdeel uitmaken van een
begeleidingspatroon” (pagina D-120).
Selecteer het begeleidingspatroon die u opnieuw wilt
opnemen en voer vervolgens de wisbewerking uit.
3.
Voer de procedure uit onder “Configureren van
de patroonopnameinstellingen (Rec Menu)
(opnamemenu)” (pagina D-106).
Deze stap is niet nodig wanneer u bewerkingen wilt
uitvoeren d.m.v. oorspronkelijke default instellingen of
als u vorige instellingen wilt gebruiken zonder ze te
veranderen.
4.
Configureer het begeleidingspatroonnummer
van de maat- en maatslaginstellingen.
5.
Selecteer de R-17 (u, i) toetsen om het
instrumentonderdeel te selecteren dat u wilt
opnemen.
Creëren van een nieuw begeleidingspatroon
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk
op de C-4 (EDIT) toets om het bewerkingsscherm te
tonen.
(2) Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar
“ElementEdit” (Element Bewerken) en druk daarna op
de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “ElementEdit” (bewerken van
element) scherm getoond.
(3) Selecteer d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen een van de
items beschreven in de onderstaande tabel en
verander dan d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen de instelling.
Display: Itemnaam Instelbereik
Measure:
Aantal maten
INTRO, ENDING: 01 - 16
NORMAL, VARIATION: 01 tot en met
16
NORMAL FILL-IN, VARIATION
FILL-IN: 01 - 02
Beat: Maatslag 2/4 - 4/4 - 8/4, 2/8 - 16/8
(4) Druk tweemaal op de R-15 (EXIT) toets om het menu
te verlaten.
Momenteel geselecteerde instrumentonderdeel
Huidige status van het geselecteerde instrumentgedeelte
(pagina D-102)
Momenteel geselecteerd begeleidingspatroon
Gebruiken van de patroonsequencer
D-110
6.
Configureer de mixerinstellingen voor het
geselecteerde instrumentonderdeel. U kunt
deze stap overslaan als u mixerinstellingen niet
wilt configureren.
Zie stap 5 onder “Bewerken van een bestaand ritme”
(pagina D-107) voor details aangaande de
bewerkingen van de mixerinstellingen.
7.
Configureer de onderdeelparameterinstellingen
voor het geselecteerde instrumentonderdeel.
U kunt deze stap overslaan als u
onderdeelparameterinstellingen niet wilt
configureren.
U kunt ook onderdeelparameterinstellingen
configureren na het opnemen, indien u dat wilt. Als u
bewerkingen van de PITCH BEND (S-1) regelaar wilt
uitvoeren tijdens het opnemen, dan is het een goed
idee om het toonhoogteregelbereik van de voren te
configureren.
Zie “Configureren instrumentonderdeel weergave
instellingen (Part Parameters)” (pagina D-116) voor
details.
8.
Als u noten wilt opnemen die u in real-time
speelt op het toetsenbord, voer dan de
volgende stappen uit.
9.
Indien nodig, voer dan de procedure uit onder
“Bewerken van gebeurtenissen met de
patroonsequencer” (pagina D-115).
U kunt fijne correcties uitvoeren bij de noten die u op
het toetsenbord en nieuwe noten toevoegen, indien u
dat wilt. Zie “Bewerken van afzonderlijke
gebeurtenissen (Event Editor)” (pagina D-113) voor
details.
10.
Herhaal de stappen 5 - 9 voor alle onderdelen
die u wilt opnemen.
11.
Stel het tempo van het ritme naar wens in na
voltooien van alle gewenste bewerkingen.
Het hier ingestelde tempo wordt het oorspronkelijke
default tempo van het begeleidingspatroon.
12.
Zie “Opslaan van een bewerkt of nieuw
gecreëerd ritme” (pagina D-111) voor details
hoe u de uiteindelijke versie van het ritme kunt
opslaan als een gebruikersritme.
(1) Druk op de C-6 (RECORD) toets.
De toets begint te knipperen en de
opnamestandbymodus wordt ingeschakeld bij het
Digitale Keyboard.
U kunt de C-6 (RECORD) toets hier nogmaals
indrukken om de opnamestandbymodus te verlaten
(de toets verandert van de brandende naar de niet
brandende toestand).
(2) Om de opname te starten terwijl de C-6 (RECORD)
toets knippert, druk op de L-17 (START/STOP) toets.
De toets verandert van de knipperende naar de
brandende toestand en de display en de display telt
het nummer van de maten en maatslagen. Het
tellen wotrdt opnieuw gestart vanaf 001:1 wanneer
de uiteindelijke maatslag bereikt is van het het
maten dat u specificeerde in stap 4.
(3) Controleer de timing (maat en maatslag) van de
weergave, voer bewerkingen van klaviertoetsen, de
PITCH BEND (S-1) regelaar en de S-2
(MODULATION) toets naar wens uit.
De bewerkingen die u uitvoert worden opgenomen.
Wat u opneemt wordt weergegeven wanneer de
opname teruggaat tot de maat en de maatslag
waar u een bewerking van een klaviertoets, een
toonhoogteregeling of modulatie had opgenomen.
Om specifieke opgenomen noten te wissen, houd
de C-10 (DELETE) toets ingedrukt. Wanneer de
weergave de noot bereikt die u wilt wissen, druk
dan op de klaviertoets die correspondeert aan de
noot die u wilt wissen.
Door de C-10 (DELETE) toets ingedrukt te houden
samen met een of meer klaviertoetsen terwijl de
weergave plaatsvindt, worden alle noten gewist die
corresponderen aan de klaviertoetsen die
weergegeven worden terwijl de toets en
klaviertoetsen ingedrukt gehouden worden.
Totdat u stap (4) hieronder uitvoert, kunt u lagen
aanbrengen in toetsenbordnoten en opgenomen
noten wissen zovaak als u wilt.
(4) Druk op de C-6 (RECORD) toets om de opname te
stoppen.
Hierdoor wordt de weergave van het
begeleidingspatroon gestopt en verandert de toets
van de brandende naar de niet-brandende
toestand. De status van het instrumentonderdeel
wordt “Recorded Data”.
Gebruiken van de patroonsequencer
D-111
1.
Druk op de C-4 (PATTERN SEQUENCER) toets.
Hierdoor wordt het patroonsequencerscherm getoond.
Zie stap 2 onder “Repeteren alvorens een bestaand
ritme te bewerken” voor details aangaande de
scherminhoud (pagina D-104).
2.
Voer de procedure uit onder “Wissen van alle
opnamegebieden die deel uitmaken van het
momenteel geselecteerde ritme” (pagina
D-120).
3.
Voer de procedure uit onder “Configureren van
de patroonopnameinstellingen (Rec Menu)
(opnamemenu)” (pagina D-106).
Deze stap is niet nodig wanneer u bewerkingen wilt
uitvoeren d.m.v. oorspronkelijke default instellingen of
als u vorige instellingen wilt gebruiken zonder ze te
veranderen.
4.
Selecteer d.m.v. de toetsen L-13 (INTRO) - L-16
(SYNCHRO/ENDING) het begeleidingspatroon
dat u opnieuw wilt creëren.
5.
Voer de stappen 4 - 10 uit onder “Creëren van
een nieuw begeleidingspatroon” (pagina
D-109).
6.
Herhaal de stappen 4 tot en met 5 om alle
gewenste begeleidingspatronen te creëren.
7.
Stel het tempo van het ritme naar wens in na
voltooien van alle gewenste bewerkingen.
Het hier ingestelde tempo wordt het oorspronkelijke
default tempo van het begeleidingspatroon.
8.
Zie “Opslaan van een bewerkt of nieuw
gecreëerd ritme” hieronder voor details hoe de
uiteindelijke versie van het ritme wordt
opgeslagen als een gebruikersritme.
1.
Terwijl het patroonsequencerscherm op de
display is nadat ritmebewerking of ritmecreatie
voltooid is, houd deR-13 (FUNCTION) toets
ingedrukt terwijl u op de C-17 (MENU) toets
drukt.
Hierdoor wordt het patroonsequencermenuscherm
getoond.
2.
De 0 dient naast “Store” (opslaan) te zijn, druk
daarom dus op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het bestemming
gebruikersritmenummer en de ritmenaam.
3.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestemming
gebruikersritmenummer dat u wilt gebruiken.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor details betreffende de karakters die u kunt
invoeren.
Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
5.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor worden de data opgeslagen in het geheugen.
Als het gebruikers ritmenummer waar u de data opslaat
reeds data bevat, verschijnt een boodschap (Replace?)
(vervangen?) op de display om te bevestigen of u de
bestaande data inderdaad wilt vervangen door de
nieuwe data. Druk op de R-14 (YES) toets om te
overschrijven.
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op
de display terwijl de data-opslagbewerking wordt
uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze
melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Creëren van een nieuw ritme vanaf het begin
Opslaan van een bewerkt of nieuw gecreëerd
ritme
Bestemming gebruikerritmenummer
Ritmenaam
Gebruiken van de patroonsequencer
D-112
Door op de R-15 (EXIT) toets te drukken in plaats van stap
1 wordt het bevestigingsscherm hieronder getoond. Door
op dit moment op de R-14 (YES) toets te drukken verschijnt
het gebruikersritme opslagscherm in step 2.
Druk op de R-14 (NO) toets om het bewerken te annuleren
zonder de bewerkte resultaten op te slaan.
1.
Druk op de C-4 (PATTERN SEQUENCER) toets
om het patroonsequencerscherm te tonen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt het patroonsequencermenuscherm
getoond.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Clear” (wissen) en druk vervolgens op de R-16
(ENTER) toets.
Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het nummer van het ritme dat u wilt
wissen.
4.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het gebruikersritmenummer dat u wilt
wissen.
5.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
6.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op
de display terwijl de data-opslagbewerking wordt
uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze
melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
U kunt ook instrument onderdelen van verschillende ritmes
(voorkeuzeritmes of gebruikersritme) combineren om een
nieuw gebruikersritme te creëren. U kunt ook d.m.v. de
mixerinstellingen van elk onderdeel de toon veranderen en
het volume instellen.
1.
Selecteer het ritme dat u wilt bewerken om uw
eigen gebruikersritme te creëren.
2.
Druk op de C-4 (PATTERN SEQUENCER) toets
om het patroonsequencerscherm te tonen.
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-4 (EDIT) toets om het
bewerkingsscherm te tonen.
4.
De 0 dient naast “EasyEdit” (gemakkelijk
bewerken) te zijn, druk daarom dus op de R-16
(ENTER) toets.
Hierdoor wordt het hieronder getoonde EASY EDIT
scherm weergegeven.
Wissen van de gebruikersritmedata
Creëren van een gebruikersritme
door opwindende ritme
onderdelen te combineren
(Easy Edit)
Bewerken van een bestaand ritme met Easy
Edit
Instrumentonderdeel dat wordt bewerkt
Ritmenummer en ritmenaam die toegewezen zijn aan het
instrumentonderdeel van het begeleidingspatroon dat wordt
bewerkt (Default: Nummer en naam geselecteerd in stap 1)
Begeleidingspatroon dat wordt bewerkt
Gebruiken van de patroonsequencer
D-113
5.
Selecteer d.m.v. de toetsen L-13 (INTRO) - L-16
(SYNCHRO/ENDING) het begeleidingspatroon
dat u wilt bewerken.
6.
Selecteer de R-17 (u, i) toetsen om het
instrumentonderdeel te selecteren dat u wilt
bewerken.
7.
Bewerk het geselecteerde
begeleidingsinstrumentonderdeel naar wens.
Tijdens het uitvoeren van de de onderstaande
procedure kunt u op de L-17 (START/STOP) toets
drukken en herhaalde weergave uitvoeren van alleen
het begeleidingspatroon dat u aan het bewerken bent.
Telkens bij indrukken van de L-17 (START/STOP)
toets wordt de weergave gestart of gestopt.
Door de ritmetoewijzing in stap (1) hierboven uit te
voeren zullen de mixerinstellingen automatisch
veranderd worden naar de oorspronkelijke default
instellingen voor het toegewezen ritme. Hierdoor zullen
de geconfigureerde mixerinstellingen worden gewist
wanneer het ritme veranderd wordt na het configureren
van de mixerinstellingen in stap (2).
Wanneer INTRO (intropatroon) of ENDING
(eindpatroon) geselecteerd wordt als het
begeleidingspatroon wordt hetzelfde ritme toegewezen
aan alle acht instrumentgedeelten. Hierdoor zal het
ritme van alle instrumentgedeelten in een keer
veranderen als ritmetoewijzing in stap (1) wordt
uitgevoerd voor een INTRO (intropatroon) of ENDING
(eindpatroon).
8.
Herhaal de stappen 5 en 7 om andere
begeleidingspatroon en instrumentgedeelten te
bewerken.
9.
Nadat het bewerken voltooid is, stel dan het
tempo van het ritme naar wens bij.
Het hier ingestelde tempo wordt het oorspronkelijke
default tempo.
10.
Zie “Opslaan van een bewerkt of nieuw
gecreëerd ritme” (pagina D-111) voor details
hoe u de uiteindelijke versie van het ritme kunt
opslaan als een gebruikersritme.
De patroonsequencer neemt de bewerkingen van
klaviertoetsen, de toonhoogteregelaar en de modulatie op
voor elk instrumentonderdeel als “gebeurtenissen”. Door
bijvoorbeeld een noot te spelen op een toetsenbord, wordt het
volgende als gebeurtenissen opgeslagen: nootstartmaat,
maatslag en spoor, noottoonhoogte, nootlengte en
nootintensiteit.
De volgende bewerkingen worden ondersteund voor
afzonderlijke gebeurtenissen.
Wissen van gebeurtenissen
Invoegen van gebeurtenissen
Kopiëren van gebeurtenissen binnen een bepaald bereik
naar een gewenste locatie.
Quartizeren
*
van nootgebeurtenissen
Wissen van toonhoogteregel gebeurtenissen
Regelen van nootgebeurtenis snelheidwaarden
Regelen van nootgebeurtenis gate tijdwaarden
Selecteren van het type gebeurtenissen dat verschijnt op
het Gebeurtenis bewerkingsscherm (View Select)
(kijkselectie)
Direct invoeren van nootgebeurtenissen (stappeninvoer)
* Quantizeren is een bewerking is die de noot-aan timing
automatisch afregelt op een nootgebeurtenis voor
aanpassing aan een referentienoot.
U kunt gebeurtenisbewerking uitvoeren op een
instrumentonderdeel waarvan de status (pagina D-103)
“Recorded Data” (opgenomen data) of “Empty” (leeg)
is. U kunt onderdeelparameters niet configureren voor
een instrumentonderdeel waarvan de status “Fix Data”
(data corrigeren) is.
Hoewel u gebeurtenisbewerking niet direct kunt
uitvoeren op een instrumentonderdeel waarvan de
status “Fix Data” (data repareren) is, kunt u een
dergelijk instrumentonderdeel kopiëren naar een
opnamegebied en de gekopieerde data bewerken. Zie
“Kopiëren van voorkeuze- of gebruikers ritme
instrumentonderdeel data naar een opnamegebied”
voor details aangaande de kopieerbewerking (pagina
D-119).
(1) Specificeer terwijl [RHYTHM] wordt aangegeven op
het EASY EDIT scherm een nummer van het ritme dat
u wilt toewijzen aan het instrumentgedeelte van het
geselecteerde begeleidingspatroon.
Instellingen worden geconfigureerd met dezelfde
procedures als voor de ritmeselectie. Voer de stappen
1, 2 en 3 uit onder “Spelen van een automatische
begeleiding” (pagina D-24).
Door op dit moment ritmenummer F:101 te
specificeren is het mogelijk de ritmedata toe te wijzen
die op dat moment wordt bewerkt met de
patroonsequencer.
(2) Configureer de muxerinstellingen van het
geselecteerde begeleidingspatroon
instruemtngedeelte zoals gewenst.
Zie stap 5 onder “Bewerken van een bestaand ritme”
(pagina D-107) voor details aangaande de
bewerkingen van de mixerinstellingen.
Bewerken van afzonderlijke
gebeurtenissen (Event Editor)
Gebruiken van de patroonsequencer
D-114
Het gebeurtenisbewerkingsscherm toont de afzonderlijke
gebeurtenissen die opgenomen worden op een
instrumentonderdeel zoals getoond in het voorbeeldscherm
hieronder.
Het gebeurtenis bewerkingsscherm toont per keer drie
evenementen. D gebeurtenis op op de middelijn is de
geselecteerde gebeurtenis. U kunt de waarde vefranderen
waar de onderbroken lijn cursor zich bevindt. Een
onderbroken lijn onder een instelwaarde geeft aan dat de
cursor naar die waarde wordt verplaatst.
De waarden in het formaat “001:01:00” aan het begin van
de gebeurtenis geven de opnamelocatie (timing) aan van
de gebeurtenis als maat:maatslag:tik. Een “tik” is een
tijdseenheid die korter is dan een maatslag. De
patroonsequencerdata heeft 96 tikken per maat (voor 2/4 -
8/4) of 48 tikken per maatslag (voor 2/8 - 16/8).
Patroonsequencer neemt drie typen gebeurtenissen op: noten
(toetsenbordspel), toonhoogteregelbewerkingen en
modulatiebewerkingen. Deze gebeurtenissen worden
voorgesteld op het scherm zoals hieronder beschreven.
Noten
De nootnaam wordt aangegeven rechts van de
gebeurtenislocatie informatie, gevolgd door de gate tijd
(nootlengte) en snelheid (nootsnelheid) parameters.
1
toont
een afkorting van de parameternaam waar de cursor zich
momenteel bevindt.
Toonhoogteregelaar, modulatie
“Bend” (toonhoogteregel gebeurtenis) of “Mod” (modulatie
gebeurtenis) wordt rechts van de gebeurtenis locatie
informatie getoond, gevolgd door de parameterwaarde.
“VALU” wordt getoond bij
1
wanneer de cursor geplaatst is
bij een parameterwaarde.
Instellingen
* Wanneer “C-” op de display getoond wordt, geeft dit C-1
aan (een octaaf onder C0).
Inhoud van het
gebeurtenisbewerkingsscherm
Gebeurtenis dat wordt bewerkt (selected event)
(geselecteerde gebeurtenis)
Cursor
Gebeurtenissen voor (vorige gebeurtenis) en na
(volgend op de gebeurtenis) de huidige gebeurtenis
1
Gate tijd (GATE)
Snelheid (VEL)Nootnaam (NOTE)
Gebeurtenis Parameters Instelbereik
Noot
Nootnaam C- - C0 - G9
*
Poorttijd 00:00 - 99:95
Snelheid 001 tot en met 127
Toonhoogtere-
geling
Toonhoogtere-
geling
–8192 - 0000 - +8191
Modulatie Modulatie 000 tot en met 127
1
Gebeurtenisnaam (Bend of Mod)
Parameterwaarde (VALU)
B
Gebruiken van de patroonsequencer
D-115
1.
Selecteer op het patroonsequencerscherm de
“Recorded Data” of “Empty” status voor het
instrumentgedeelte waarvan u de
gebeurtenissen wilt bewerken.
U kunt gebeurtenisbewerking uitvoeren bij een van de
volgende types onderdelen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-4 (EDIT) toets om het
bewerkingsmenu te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “EventEdit” (Gebeurtenis Bewerken) en
druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het hieronder getoonde gebeurtenis
bewerkingsscherm weergegeven. Zie “Inhoud van het
gebeurtenisbewerkingsscherm” (pagina D-114) voor
informatie aangaande de inhoud van de display.
4.
Voer de volgende bewerkingen uit.
Bewerken van gebeurtenissen met de
patroonsequencer
Een onderdeel met de status “Recorded Data”
(opgenomen data) of “Empty” (leeg) dat u om dat
moment aan het bewerken d.m.v. de procedure onder
“Bewerken van een bestaand ritme” (pagina D-107)
Een onderdeel met de status “Recorded Data”
(opgenomen data) of “Empty” (leeg) dat u om dat
moment aan het bewerken d.m.v. de procedure onder
“Creëren van een nieuw ritme vanaf het begin” (pagina
D-111)
Een onderdeel met de status “Empty” (leeg) heeft een
van de procedures onder “Wissen van alle
opnamegebieden die deel uitmaken van het momenteel
geselecteerde ritme” (pagina D-120), “Wissen van een
opnamegebied van een instrumentonderdeel” (pagina
D-118), of “Wissen van alle instrumenonderdelen
opnamegebieden die onderdeel uitmaken van een
begeleidingspatroon” (pagina D-120) ondergaan.
Een onderdeel met de status “Recorded Data”
(opgenomen data) heeft een van de procedures onder
“Kopiëren van voorkeuze- of gebruikers ritme
instrumentonderdeel data naar een opnamegebied”
(pagina D-119) ondergaan
Om dit te doen:
Voer deze procedure uit, te
beginnen met stap 2.
Verander de instellingen van
reeds opgenomen
gebeurtenisdata
“Bewerken van een bestaande
gebeurtenis” (pagina D-92)
Wissen van een afzonderlijke
gebeurtenis
“Wissen van een afzonderlijke
gebeurtenis” (pagina D-92)
Wis alle gebeurtenissen op
een spoor
“Wissen van alle
gebeurtenissen op een spoor”
(pagina D-93)
Wis alle gebeurtenissen
binnen een bepaald bereik van
het onderdeel dat wordt
bewerkt.
“Wissen van alle
gebeurtenissen binnen een
specifiek bereik van een spoor”
(pagina D-93)
Voeg gebeurtenissen in “Invoegen van een
gebeurtenis” (pagina D-94)
Kopieer gebeurtenissen
binnen een bepaald bereik
naar een gewenste locatie.
“Kopiëren van gebeurtenissen
binnen een bepaald bereik
naar een gewenste locatie”
(pagina D-94)
Quantizeer een afzonderlijke
nootgebeurtenis.
“Quantizeren van een
afzonderlijke nootgebeurtenis”
(pagina D-95)
Quantizeren van alle
nootgebeurtenissen in het
onderdeel dat wordt bewerkt
“Quantizeren van alle
nootgebeurtenissen op een
spoor” (pagina D-96)
Quantizeer alle
nootgebeurtenissen binnen
een bepaald bereik van het
onderdeel dat wordt bewerkt
“Quantizeren van alle
nootgebeurtenissen binnen
een specifiek bereik van een
spoor” (pagina D-96)
Wis toonhoogteregel
gebeurtenissen
“Wissen van toonhoogteregel
gebeurtenissen” (pagina D-97)
Stappeninvoer van
nootgebeurtenissen
“Uitvoeren van stappeninvoer”
(pagina D-100)
*1
Stel de snelheid (intensiteit) als
batch bij van
nootgebeurtenissen bevat in
het onderdeel dat wordt
bewerkt
“Afregelen van de
snelheidwaarde van een
nootgebeurtenis” (pagina
D-98)
Stel de gate tijd (lengte) als
batch bij van
nootgebeurtenissen bevat in
het onderdeel dat wordt
bewerkt
“Afregelen van de
poorttijdwaarde van een
nootgebeurtenis” (pagina
D-99)
Selecteren van de types
gebeurtenissen die verschijnen
op het gebeurtenis
bewerkingsscherm
“Selecteren van de
gebeurtenistypes die
verschijnen op het Gebeurtenis
Bewerkingsscherm (View
Select) (kijkselectie)” (pagina
D-92)
*2
*1 Het “SysTrack” (systemspoor) item op het invoermenu is
niet een item van de patroonsequencer
gebeurtenisbewerking.
*2 Er zijn drie kijkselectie instelitems: Note, PitchBend en
Modulation.
Gebruiken van de patroonsequencer
D-116
De instellingen in dit hoofdstuk regelen hoe
instrumentsonderdelen klinken die u op het moment aan het
bewerken of aan het creëren bent wanneer ze worden
weergegeven worden als automatische begeleiding nadat ze
werden opgenomen als een gebruikersritme. Deze
instellingen worden geconfigureerd d.m.v. het “PartPara”
(onderdeelparameter) item op het bewerkingsmenu.
U kunt onderdeelparameters configureren voor een
instrumentonderdeel waarvan de status (pagina D-103)
“Recorded Data” (opgenomen data) of “Empty” (leeg)
is. U kunt onderdeelparameters niet configureren voor
een instrumentonderdeel waarvan de status “Fix Data”
(data corrigeren) is.
1.
Selecteer op het patroonsequencerscherm de
“Recorded Data” of “Empty” status voor het
instrumentgedeelte waarvan u de
onderdeelparameters wilt configureren.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-4 (EDIT) toets om het
bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “PartPara” (Ondereel Parameter) en druk
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Part Para” scherm getoond.
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen een
van de items beschreven in de onderstaande
tabel en verander dan d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen de instelling.
Zie “Patroonsequencer onderdeelparameters” voor
details aangaande elk instelitem (pagina D-117).
U kunt alleen toonhoogteregelinstellingen configureren
voor drum en percussie onderdelen.
5.
Druk tweemaal op de R-15 (EXIT) toets na de
gewenste instellingen te hebben
geconfigureerd.
Hierdoor wordt terug gegaan naar het
patroonsequencerscherm.
Configureren
instrumentonderdeel weergave
instellingen (Part Parameters)
Configureren van patroonsequencer
onderdeelparameters
Display: Itemnaam Instelbereik
Table: Akkoordconversietabel 01 tot en met 19
BreakPoint: Breekpunt C - B
Invert: Inversie oFF, on,
7th (septiem)
Retrigger: Heractiveren oFF, on
BendRange: Toonhoogtebereik 00 tot en met 12
Gebruiken van de patroonsequencer
D-117
Table (Akkoordconversietabel)
Het opnemen van elk begeleidingspatroon wordt gewoonlijk uitgevoerd na C majeur (grondtoon van C, majeurtype).
*
Wanneer een
automatische begeleiding wordt gespeeld kunt u een grondtoon gebruiken anders C en een akkoordtype anders dan majeur,
indien u dat wenst. Dit wordt bewerkstelligd d.m.v. een “akkoordconversietabel” om de in C majeur opgenomen data te
converteren naar een andere grondtoon en/of een ander akkoordtype. Ongeacht welke grondtoon of welk akkoordtype u
specificeert, wordt de op dat moment geselecteerde akkoordtabel gebruikt voor het maken van correcties voor aanpassing aan
instrumentonderdelen en het type muziek dat wordt gespeeld, zodat een muzikaal natuurlijke begeleiding wordt verkregen.
* Afhankelijke van de “PlayChord” instelling van het opnamemenu. Zie “Configureren van de patroonopnameinstellingen (Rec
Menu) (opnamemenu)” (pagina D-106) voor details.
Met deze parameter kunt u kiezen uit de 19 types akkoordconversietabellen die hieronder worden gegeven.
Patroonsequencer onderdeelparameters
Nummer
Tabelnaam
Begeleidings-
patroon
Onderdelen
Omschrijving
01 Bass Basic
*1
Bas Gewoonlijk gebruikt voor een basonderdeel.
02 Bass f-root
*1
Bas
Variatie van nummer 01. Maakt de eerste noot altijd de grondnoot
wanneer u van akkoord verandert.
03 Bass 7th
*1
Bas
Gebruikt voor een basonderdeel opgenomen met een septiem
akkoord.
04 Bass 7th f-root
*1
Bas
Variatie van nummer 03. Maakt de eerste noot altijd de grondnoot
wanneer u van akkoord verandert.
05 Chord Basic
*1
Akkoord Gewoonlijk gebruikt voor een akkoordonderdeel.
06 Chord Var2
*1
Akkoord
Gebruikt voor een akkoordonderdeel dat een spanningsakkoord
heeft.
07 Chord Var3
*1
Akkoord
Wanneer een septiem akkoord gespecificeerd wordt tijdens het
spelen, wordt een kwint noot geconverteerd naar een septiem noot.
In het geval van C7 wordt G bijvoorbeeld Bb.
08 Chord Var4
*1
Akkoord Variatie van nummer 05 (Chord Basic) (basisakkoord).
09 Chord 7th
*1
Akkoord
Gebruikt voor een akkoordonderdeel opgenomen met een septiem
akkoord.
10 Chord Minor
*1
Akkoord
Gebruikt voor een akkoordonderdeel opgenomen met een mineur
akkoord.
11 Phrase
*1
Akkoord
Gebruikt voor het akkoorddeel waarnaar een fraase (zoals een
majeur toonschaal) was opgenomen.
12 Chord Minor
*1
Bas
Gebruikt voor een basonderdeel opgenomen met een mineur
akkoord.
13 Chord Minor f-root
*1
Bas
Variatie van nummer 12. Maakt de eerste noot altijd de grondnoot
wanneer u van akkoord verandert.
14 Penta Phrase
*1
Akkoord
Gebruikt voor een akkoordonderdeel opgenomen met een
vijftonige toonschaalfrase.
15 Intro n-minor
*2
Bas/
akkoord
Wanneer een mineur akkoord gespecificeerd wordt tijdens het
spelen, wordt dit geconverteerd naar een natuurlijke mineur.
16 Intro m-minor
*2
Bas/
akkoord
Wanneer een mineur akkoord gespecificeerd wordt tijdens het spelen,
wordt dit geconverteerd naar een melodische mineur (stijgend).
17 Intro h-minor
*2
Bas/
akkoord
Wanneer een mineur akkoord gespecificeerd wordt tijdens het
spelen, wordt dit geconverteerd naar een harmonische mineur.
18 Intro no Change
*2
Bas/
akkoord
Opnemen van het origineel zonder veranderingen, met geen
mineur/majeur conversie in overeenstemming met het akkoord dat
gespecificeerd wordt tijdens het spelen.
19 Intro dorian
*2
Bas/
akkoord
Wanneer een mineur akkoord gespecificeerd wordt tijdens het
spelen, wordt dit geconverteerd naar een dorische toonschaal.
*1 Voor NORMAL, NORMAL FILL-IN, VARIATION, VARIATION FILL-IN
*2 Voor INTRO en ENDING
Gebruiken van de patroonsequencer
D-118
BreakPoint (breekpunt)
Deze parameter specificeert de sleutel C - B, wat het punt is
waarop de automatische bas en akkoordnoten een octaaf
omlaag gaan.
Als bijvoorbeeld F is specificeerd als het breekpunt, dan
verandert een C majeur akkoord opgenomen als C3E3G3
(CEG) in D3F
#
3A3 (DF
#
A elk een noot verhoogd) wanneer de
vingerzetting D wordt gebruikt op het akkooordtoetsenbord, in
E3G
#
3B3 (EG
#
B elk een noot verhoogd) wanneer de
vingerzetting E wordt gebruikt, en in F2A2C3 (FAC wordt een
octaaf verlaagd) wanneer de vingerzetting F wordt gebruikt.
Invert (inversie)
Deze parameter specificeert of akkoorden tijdens
automatische begeleidingsweergave al dan niet
geïnverteerde vormen van het originele akkoord (EGC en
GCE voor CEG) dienen te weerspiegelen.
Laten we bijvoorbeeld eens zeggen dat het originele
opgenomen C majeur akkoord CEG is en de vingerzetting van
het F akkoord wordt geplaatst op het akkoordtoetsenbord. Als
“oFF” (uit) geselecteerd wordt voor deze instelling, wordt het
akkoord direct geconverteerd naar FAC. Als “on” (aan) (of
“7th”) (septiem) wordt geselecteerd, wordt het akkooord
geconverteerd naar CFA, hetgeen de geïnverteerde vorm is
die het dichtst is bij CEG. De overgang van akkoordnoten
tijdens het spelen wanneer “on” (aan) (of “7th”) geselecteerd
is, is kleiner zodat de begeleidingsklanken natuurlijker
klinken.
Merk op dat u alleen “7th” dient te selecteren in plaats van
“on” (aan) als “C7” gespecificeerd was voor de “PlayChord”
(weergave akkoord) instelling wanneer het
begeleidingspatroon wordt opgenomen als als u “09 (Chord
7th)” selecteerde voor de akkoord conversietabel.
* “PlayChord” (Akkoord Spelen) is een opnamemenu
instelling. Zie “Configureren van de
patroonopnameinstellingen (Rec Menu) (opnamemenu)”
(pagina D-106) voor details.
Wanneer u “on” (aan) (of “7th”) selecteert voor deze
instelling, let er dan op dat u “C” selecteert voor de
“BreakPoint” (breekpunt) instelling.
Retrigger (heractiveren)
Deze parameter specificeert hoe
begeleidingspatroonweergave wordt beïinvloed door een
akkoordverandering die optreedt halverwege een patroon.
Als “on” (aan) is selecteerd, wordt het patroon
“geheractiveerd” waardoor de op dat moment gespeelde noot
verandert naar de corresponderende noot van de nieuwe
akkoordvingerzetting. Als “oFF” (uit) is selecteerd zal de op
dat moment klinkende noot worden afgekapt bij een
akkoordverandering, waarna de volgende noot van het
patroon van de nieuwe akkoordvingerzetting wordt
weergegeven.
BendRange (Toonhoogtebereik)
Deze parameter specificeert het toonhoogtebereik voor
toonhoogteregeling in stappen van een halve toon.
1.
Selecteer terwijl het patroonsequencerscherm
wordt getoond d.m.v. de toetsen L-13 (INTRO)
through L-16 (SYNCHRO/ENDING) het
gewenste begeleidingspatroon.
De opnamegebieden van de instrumentonderdelen die
onderdeel uitmaken van het begeleidingspatroon dat u
hier selecteert, zijn die onderdelen die door deze
procedure kunnen worden gewist.
Als u een INTRO of ENDING patroon selecteert,
kunnen de volgende stappen enkel worden uitgevoerd
wanneer alle onderdelen zich in de opnamegebieden
bevinden (“Recorded Data” of “Empty”
onderdeelstatus).
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-4 (EDIT) toets om het
bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “PartEdit” (Onderdeel Bewerken) en druk
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Part Edit” scherm getoond.
4.
De 0 dient naast “Clear” (wissen) te zijn, druk
daarom dus op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Clear Part” (onderdeel wissen)
scherm getoond.
5.
Specificeer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het
instrumentonderdeel dat u wilt wissen van het
opnamegebied en druk vervolgens op de R-16
(ENTER) toets.
6.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Door op de R-14 (YES) toets te drukken verandert de
status van het instrumentonderdeel dat u specificeerde
in stap 5 naar “Empty” (leeg).
Bewerkingen van
instrumentonderdelen
Wissen van een opnamegebied van een
instrumentonderdeel
Gebruiken van de patroonsequencer
D-119
Deze procedure kopieert alleen nootgebeurtenissen
U kunt deze procedure niet uitvoeren als INTRO of
ENDING geselecteerd wordt als het
begeleidingspatroon.
Als een percussie onderdeel of een drumonderdeel
wordt specificeerd als het kopieerbestemming
instrumentonderdeel, kunt u een percussie onderdeel
of een drumonderdeel specificeren als de kopiebron.
Als een basonderdeel of een akkoordonderdeel
(akkoord 1 - 5) wordt specificeerd als het
kopieerbestemming, kunt u een basonderdeel of een
akkoordonderdeel (akkoord 1 - 5) specificeren als de
kopiebron. Geen andere onderdeelcombinaties zijn
toegestaan.
1.
Selecteer terwijl het patroonsequencerscherm
getoond wordt d.m.v. de L-14 (NORMAL/
FILL-IN) of L-15 (VARIATION/FILL-IN) toets een
begeleidingspatroon en selecteer d.m.v. de
R-17 (u, i) toetsen een instrumentonderdeel.
Het opnamegebied van het begeleidingspatroon-/
instrumentonderdeel dat onderdeel uitmaakt van het
begeleidingspatroon is de kopieerbestemmingen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-4 (EDIT) toets om het
bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “PartEdit” (Onderdeel Bewerken) en druk
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Part Edit” scherm getoond.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Copy” (Kopiëren) en druk vervolgens op de
R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Part Copy” (onderdeel kopieer)
scherm getoond.
5.
Specificeer een ritmenummer, een
begeleidingspatroon en een
instrumentonderdeel als de
kopieerbestemming.
Selecteer d.m.v. de R-17 (t, y, u, i) toetsen een
van de items beschreven in de onderstaande tabel en
verander dan d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen de instelling.
6.
Druk nadat de instellingen naar wens zijn op de
R-16 (ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te
kopiëren of op de R-14 (NO) toets om te
annuleren.
De status van het gekopieerde instrumentonderdeel
wordt “Recorded Data”.
Kopiëren van voorkeuze- of gebruikers ritme
instrumentonderdeel data naar een
opnamegebied
1
32
Display: Itemnaam Instelbereik
1
Kopieerbron
ritmenummer
A:001 - F:100
2
Kopieerbron
begeleidingspatroon
normal (NORMAL),
nrmFil (NORMAL FILL-IN),
Variat (VARIATION),
VarFil (VARIATION FILL-IN)
3
Kopieerbron
onderdeel
Percus (Percussie),
Drum (Drums), Bass (Bas),
Chord1 - Chord5 (Akkoord 1 -
Akkoord 5)
Gebruiken van de patroonsequencer
D-120
1.
Houd terwijl het patroonsequencerscherm
getoond wordt, de R-13 (FUNCTION) toets
ingedrukt en druk op de C-4 (EDIT) toets om het
bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “ElementEdit” (Element Bewerken) en
druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “ElementEdit” (bewerken van
element) scherm getoond.
3.
De 0 dient naast “Clear” (wissen) te zijn, druk
daarom dus op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “Clear Element” (element wissen)
scherm getoond.
4.
Specificeer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het
begeleidingspatroon dat u wilt wissen en druk
vervolgens op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Door op de R-14 (YES) toets te drukken verandert de
status van alle instrumentonderdelen van het
begeleidingspatroon dat u specificeerde in stap 4 naar
“Empty” (leeg).
Deze procedure kan enkel worden uitgevoerd wanneer
de status van alle instrumentonderdelen van het
begeleidingspatroon “Empty” (leeg) is.
1.
Houd terwijl het patroonsequencerscherm
getoond wordt, de R-13 (FUNCTION) toets
ingedrukt en druk op de C-4 (EDIT) toets om het
bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “ElementEdit” (Element Bewerken) en
druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “ElementEdit” (bewerken van
element) scherm getoond.
3.
Selecteer d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen een
van de items beschreven in de onderstaande
tabel en verander dan d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen de instelling.
4.
Druk nadat de instellingen naar wens zijn
tweemaal op de R-15 (EXIT) toets om terug te
keren naar het patroonsequencerscherm.
1.
Houd terwijl het patroonsequencerscherm
getoond wordt, de R-13 (FUNCTION) toets
ingedrukt en druk op de C-4 (EDIT) toets om het
bewerkingsmenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “AllEdit” (Alles Bewerken) en druk daarna
op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “All Edit” (alles bewerken) scherm
getoond.
3.
De 0 dient naast “Clear” (wissen) te zijn, druk
daarom dus op de R-16 (ENTER) toets.
4.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Door op de R-14 (YES) toets te drukken verandert de
status van alle instrumentonderdelen van alle
begeleidingspatronen naar “Empty” (leeg).
Bewerkingen van
begeleidingspatroon en ritme
Wissen van alle instrumenonderdelen
opnamegebieden die onderdeel uitmaken
van een begeleidingspatroon
Configureren van het
begeleidingspatroonnummer van de maat- en
maatslaginstellingen.
Display: Itemnaam Instelbereik
Measure:
Aantal maten
INTRO, ENDING:01 - 16
NORMAL, VARIATION:01 - 16
NORMAL FILL-IN, VARIATION
FILL-IN:01 - 02
Beat: Maatslag 2/4 - 4/4 - 8/4, 2/8 - 16/8
Wissen van alle opnamegebieden die deel
uitmaken van het momenteel geselecteerde
ritme
D-121
Opnemen en weergeven van audio
Alle geluidsweergave van het Digitale Keyboard kan opgenomen
worden als audiobestanden op een geheugenkaart. De maximale
opnametijd voor een enkel audiobestand is ongeveer 13 minuten.
U kunt maximaal vijf geluidsbestanden opgenomen hebben op
een enkele geheugenkaart.
Om de bewerkingen in dit hoofdstuk uit te voeren dient u
een los verkrijgbare SD geheugenkaart of een SDHC
geheugenkaart te hebben met een capaciteit tussen 2 GB
en 32 GB (pagina D-136).
De geluidsopnamebewerking voert het wissen en schrijven
van de geheugenkaart tegelijkertijd uit. Om deze reden kan
het zijn dat u op bepaalde types geheugenkaarten niet
correct kunt opnemen. Mocht u opnameproblemen
ondervinden, probeer dan het bestandnummer te
veranderen of probeer een andere geheugenkaart.
Met audio opname kunt u geluidsweergave door het Digitale
Keyboard opnemen als digitale samplingdata. Opnamen worden
opgeslagen op de geheugenkaart als een audiobestand.
Opnemen van toetsenbordspel en melodieweergave
Het volgende kan opgenomen worden als het is.
Ritmemodus toetsenbordspel
U kunt toetsenbordspel opnemen met lagen en splitsen, zowel
als automatische begeleiding en muziekvoorkeuze. Registratie
basisinstel oproepen, effectbewerkingen en mixerbewerkingen
worden ook ondersteund tijdens het opnemen.
Melodieweergave van de melodiesequencer
Een melodie opgenomen met de melodiesequencer kan
opgenomen worden als een geheugenkaartbestand terwijl deze
weergegeven wordt. Digitale Keyboard bewerkingen die
ondersteund worden tijdens melodieweergave worden ook
ondersteund tijdens het opnemen naar een
geheugenkaartbestand.
Opnemen van een geluidsingangssignaal van
externe apparatuur
Een geluidsingangssignaal van externe apparatuur die
aangesloten is op de T-8 (MIC IN) aansluiting of op de T-5 (INST
IN) aansluiting van het Digitale keyboard wordt opgenomen
samen met de noten die gespeeld worden op het toetsenbord en
het geluid dat wordt weergegeven door het Digitale Keyboard.
Zie het blokdiagram onder “Configuratie van effecten” (pagina
D-29) voor details aangaande routes die gebruikt worden voor het
afgeven van het geluid van de ingebouwde klankbron van het
Digitale Keyboard en voor het afgeven van het geluid van een
externe klankbron.
Het ingangssignaal van de T-6 (AUDIO IN) aansluiting van het
Digitale Keyboard wordt niet opgenomen.
Deze Digitale Keyboard ondersteunt de weergave van
geluidsbestanden die ermee zijn opgenomen alsmede
geluidsbestanden die u op een computer omzette naar een
formaat dat ondersteund wordt door het Digitale Keyboard.
*
U kunt ook meespelen op het keyboard tijdens de weergave.
* Speciale applicatiesoftware (Data Manager) is nodig om
geluidsbestanden om te zetten. Zie “Opslaan en laden van data
in het geheugen van het Digitale Keyboard” (pagina D-146)
voor details.
U kunt d.m.v. de speciale applicatiesoftware (Data Manager) via
een computer toegang verkrijgen tot geluidsbestanden in het
geheugen van het Digitale Keyboard. U kunt geluidsbestanden
direct opslaan op de plaatselijke schijf van een computer en
geluidsbestanden omzetten in een formaat dat ondersteund wordt
door het Digitale Keyboard. Zie “Opslaan en laden van data in het
geheugen van het Digitale Keyboard” (pagina D-146) voor details.
De volgende bewerkingen zijn niet mogelijk tijdens audio opname
en weergave.
Gebruikersritme bewerking (pagina D-103)
Gebruikerstoon bewerking (pagina D-46)
Gebruiker trekorgel toon bewerking (pagina D-D-52)
Gebruikersritmedata bewerking (pagina D-33)
Gebruikersvoorkeuze bewerking (pagina D-58)
Melodiesequencer opname en bewerking (pagina D-68)
Registratie basisinstelling opslaan (pagina D-66)
Kaartmodus bewerkingen (pagina D-137)
Bepaalde andere bewerkingen anders dan die hierboven kunnen
ook gedeactiveerd zijn.
Raak een geheugenkaart die zich in het Digitale Keyboard
bevindt niet aan terwijl het opnemen of weergeven plaatsvindt.
Dit kan problemen met de werking veroorzaken door
elektrostatische lading en het risico met zich meebrengen dat
de kaart onbruikbaar wordt. Voordat u de ingelegde
geheugenkaart aanraakt, stop een opname- of
weergavebewerking indien die plaatsvindt.
Door een geheugenkaart te formatteren op het Digitale
Keyboard wordt een ruimte gecreëerd voor audio opnamen,
hetgeen de totale capaciteit van de geheugenkaart zal
verminderen met ongeveer 640 MB. Als de geheugenkaart die
geformatteerd was met het Digitale Keyboard met een
computer wordt bekeken, dan zal deze verminderde capaciteit
worden getoond, zelfs als er geen bestanden aanwezig zijn op
de kaart. Dit is normaal en duidt niet op een defect bij de
geheugenkaart.
Audio opname en weergave
functies
Geluidsopname
Geluidsweergave
Opslaan van audiobestanden op een
Computer
Audio opname en weergave
voorzorgsmaatregelen
Beperkingen tijdens opname en weergave
Geheugenkaart voorzorgsmaatregelen
Opnemen en weergeven van audio
D-122
U kunt toetsenbordspel opnemen tijdens de ritmemodus of melodiesequencermodus.
Het opnemen wordt in feite uitgevoerd tijdens de audio opnamemodus, maar u kunt overschakelen tussen het
ritmemodusscherm en het melodiesequencermodusscherm van het audio opnamemodusscherm. A : of <
indicator op de display geeft aan of het ritmemodusscherm of het melodiesequencermodusscherm geselecteerd is.
Gewoonlijk wordt het audio opnamescherm getoond in de audio opnamemodus maar u kunt tijdelijk naar het ritmemodusscherm
of het melodiesequencermoduscherm overschakelen als u daar bewerkingen dient uit te voeren. Schakel d.m.v. de R-17 (t,
y) toetsen over tussen het geluidsopnamescherm en het ritmemodusscherm of het sequencermodusscherm.
U kunt de C-9 (CARD) en C-5 (SONG SEQUENCER) toetsen gebruiken om over te schakelen tussen het ritmemodusscherm en
het melodiesequencermodusscherm tijdens de geluidsopnamemodus.
Zie “Navigeren tussen modi en schermen tijdens opnamestandby en opname” (pagina D-125) voor details aangaande het
navigeren tussen schermen.
Uitvoeren van audio opname
Modi die audio opname ondersteunen
C-5 (SONG
SEQUENCER) toets
R-17 (t, y) toets R-17 (t, y) toets
Audio opnamemodus
Ritmemodus Melodiesequencermodus
C-9 (CARD) toets
Audio opnamescherm
Ritmemodusscherm
Audio opnamescherm
Melodiesequencermodusscherm
Opnemen en weergeven van audio
D-123
1.
Verwijs naar “Geluidsopname” (pagina D-121)
en bepaal wat type spel u wilt opnemen.
2.
Als u van plan bent een microfoon, een CD
speler of andere externe apparatuur wilt
gebruiken als geluidsbron tijdens het opnemen,
schakel dan zowel de externe apparatuur als
het Digitale Keyboard uit en breng de
aansluiting tot stand.
Zie “Afgifte van de ingangssignalen van externe
apparatuur of een microfoon via de luidsprekers van
het Digitale Keyboard” voor details aangaande de
aansluitingen (pagina D-12).
3.
Schakel het keyboard in.
4.
Formatteer een geheugenkaart op het Digitale
Keyboard.
Zie “Formatteren van een geheugenkaart” (pagina
D-137) voor details.
5.
Druk op de R-15 (EXIT) om terug te gaan naar
de ritmemodus van de kaartmodus.
Als u een geheugenkaart heeft die u eerder
formatteerde op het Digitale Keyboard, sla dan stappen
4 en 5 over en steek de kaart eenvoudigweg in de
kaartgleuf (T-1). Zie “Insteken en verwijderen van een
geheugenkaart” (pagina D-137) voor details.
Hiermee zijn de voorbereidingen voor het opnemen voltooid.
Voer vervolgens “Opnemen van de weergave tijdens de
ritmemoldus” hieronder of de “Opnemen van de weergave
tijdens de melodiesequencermodus” procedure uit (pagina
D-125).
1.
Voer de procedure uit onder “Voorbereidingen
voor geluidsopname” (pagina D-123).
Hierdoor wordt de ritmemodus ingeschakeld.
2.
Selecteer een toon en een ritme en configureer
andere instellingen voor de melodie die u van
plan bent op te nemen.
3.
Druk op de C-3 (AUDIO RECORD) toets.
Hierdoor gaat de > indicator knipperen hetgeen de
audio opnamemodus aangeeft.
•De C-3 (AUDIO RECORD) toets gaat ook knipperen,
hetgeen geluidsopnamestandby aangeeft.
Het audio opnamescherm zoals het onderstaande
verschijnt in de display.
De tijdteller toont hoeveel tijd (minuten:seconden)
verstreken zijn sinds het begin van de opname. U kunt
ook de inhoud van de display veranderen om naar
gelang tempo, maat en maatslag te tonen, zoals
hieronder beschreven.
Als er zich een asterisk (*) bevindt voor het audio
bestandnummer betekent dit dat het bestand reeds
opgenomen data bevat. Door een opname te starten
terwijl een bestand met opgenomen data geselecteerd
is, wordt de oude data vervangen door de nieuwe
opname.
R-15R-15
R-16R-16R-14R-14
C-9C-9C-2C-2 C-3C-3 C-5C-5 R-13R-13
R-17R-17
L-17L-17
L-16L-16
L-15L-15
L-14L-14
L-13L-13
C-17C-17
L-18L-18
Voorbereidingen voor geluidsopname Opnemen van de weergave tijdens de
ritmemodus
Geluidsbestandnummer
Geluidsbestandnaam Tijdteller (minuten:seconden)
Opnemen en weergeven van audio
D-124
4.
Voer indien gewenst de onderstaande stappen
uit om over te schakelen van het
tijdtellerscherm naar het tempo-, maat- en
maatslagscherm. Ga direct door naar stap 5 als
u de tijdteller aan wilt houden.
5.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen een geluidsbestandnummer.
6.
Druk op de C-3 (AUDIO RECORD) toets om de
opname te starten.
Als er naast het bestandnummer dat u in stap 5
selecteerde geen asterisk (*) is, verandert de C-3
(AUDIO RECORD) toets van de knipperende naar de
brandende toestand en zal de opname starten. Start
wat u wilt spelen.
Als u een bestandnummer selecteert voorafgaand door
een asterisk (*) in stap 5, verschijnt een
bevestigingsscherm zoals het hieronder getoonde voor
het vervangen van het bestand.
Druk op de R-14 (NO) toets als u het bestand niet wilt
overschrijven. Hierdoor wordt teruggekeerd naar stap 5
van deze procedure waar u een ander
audiobestandnummer kunt selecteren.
Druk op de R-14 (YES) toets als u het bestand wilt
overschrijven. De opname start en de C-3 (AUDIO
RECORD) toets zal van de knipperende naar brandende
toestand overgaan. Start wat u wilt spelen.
7.
Druk nogmaals op de C-3 (AUDIO RECORD)
toets om de opname te verlaten.
Hierdoor verandert de toets van de brandende naar de
niet-brandende toestand en wordt de opname gestopt.
•De > indicator stopt met knipperen in de display
om de geluidsweergavemodus aan te geven.
Door hier op de L-17 (PLAY/STOP) toets te drukken
wordt de opname gestopt en wordt de weergave van
het geluidsbestand gestart. Zie “Weergeven van audio”
voor details aangaande de weergave van
geluidsbestanden (pagina D-126).
Druk op de C-2 (AUDIO PLAY) toets om de
geluidsweergavemodus te verlaten.
Tijdens de geluidsopnamestandby kunt u de
geluidsopnamemodus verlaten door op de R-15 (EXIT)
toets te drukken.
Als u overschakelt van de tijdteller naar tempo, maat,
maatslag in stap 4 van de bovenstaande procedure, zal het
tellen beginnen wanneer de weergave van een melodie
(tijdens de melodiesequencermodus) of een ritme (tijdens
de ritmemodus) wordt gestart.
De tijdteller (of tempo, measure, beat display) begint te
knipperen wanneer er 30 seconden resterende opnametijd
over is. De opname stopt automatisch wanneer het einde
van de resterende opnametijd bereikt is.
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk
op de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt een scherm weergegeven zoals het
hier onder getoonde.
(2) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de vetgedrukte
haakjes (%) naar “Measure Beat” (Maat Maatslag)
en druk dan op de R-15 (EXIT) toets.
Hierdoor wordt van de tijdteller overgeschakeld naar
het tempo, maat, maatslag scherm.
Verplaats om terug te keren naar het tijdtellerscherm
d.m.v. de R-17 (y) toets in stap (2) de vetgedrukte
haakjes (%) naar “Recording Time” (Opnametijd)
en druk dan op de R-15 (EXIT) toets.
Knippert (opnamestandby) Brandt (opname)
Opnemen en weergeven van audio
D-125
1.
Voer de procedure uit onder “Voorbereidingen
voor geluidsopname” (pagina D-123).
Hierdoor wordt de ritmemodus ingeschakeld.
2.
Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Uitvoeren van
het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina
D-54).
Hierdoor wordt de muziekvoorkeuze opname op
standby gezet.
3.
Voer de stappen 3 - 6 uit onder “Opnemen van
de weergave tijdens de ritmemodus” (pagina
D-123) om het opnemen te starten.
4.
Voer de stappen 5 - 7 uit onder “Uitvoeren van
het gebruik van een muziekvoorkeuze” (pagina
D-54).
5.
Druk nogmaals op de C-3 (AUDIO RECORD)
toets om de opname te verlaten.
1.
Voer de procedure uit onder “Voorbereidingen
voor geluidsopname” (pagina D-123).
Hierdoor wordt de ritmemodus ingeschakeld.
2.
Voer de stappen 1 - 3 uit onder “Weergeven van
een opgenomen melodie” (pagina D-79) om
voorbereidingen te treffen voor
melodieweergave.
Hierdoor wordt de melodiesequencermodus.
3.
Voer de stappen 3 - 6 uit onder “Opnemen van
de weergave tijdens de ritmemodus” (pagina
D-123) om het opnemen te starten.
4.
Druk op de L-17 (START/STOP) toets om de
melodieweergave te starten.
5.
Druk nogmaals op de C-3 (AUDIO RECORD)
toets om de opname te verlaten.
U kunt m.b.v. de bewerkingen in dit hoofdstuk tussen modi en
schermen navigeren tijdens het opnemen.
Ritmemodusbewerkingen (: indicator
wordt getoond)
Bewerkingen tijdens de ritmemodus
Schakel d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen over tussen het
geluidsopnamescherm en het ritmemodusscherm.
Druk terwijl het geluidsopnamescherm getoond wordt op de
C-9 (CARD) toets om het ritmemodusscherm te tonen.
Tonen van het melodiesequencermodusscherm van het
ritmemodusscherm
Druk terwijl het geluidsopnamescherm of het
ritmemodusscherm getoond wordt op de C-5 (SONG
SEQUENCER) toets om het
melodiesequencermodusscherm te tonen. Hierdoor
verdwijnt de : indicator uit de display en verschijnt
de < indicator.
Melodiesequencermodus bewerkingen (<
indicator wordt getoond)
Bewerkingen tijdens de melodiesequencermodus
Schakel d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen over tussen het
geluidsopnamescherm en het
melodiesequencermodusscherm.
Druk terwijl het melodiesequencermodusscherm getoond
wordt op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets om het
geluidsopnamescherm te tonen.
Tonen van het ritmemodusscherm van het
melodiesequencermodusscherm
Druk terwijl het geluidsopnamescherm of het
melodiesequencermodusscherm getoond wordt op de C-9
(CARD) toets om het ritmemodusscherm te tonen. Hierdoor
verdwijnt de < indicator uit de display en verschijnt
de : indicator.
Druk terwijl het geluidsopnamescherm of het
ritmemodusscherm getoond wordt op de C-5 (SONG
SEQUENCER) toets om het ritmemodusscherm te tonen.
Hierdoor verdwijnt de < indicator uit de display en
verschijnt de : indicator. De inhoud van het scherm
verandert op dat moment niet.
Opnemen van het spelen d.m.v. een
muziekvoorkeuze
Opnemen van de weergave tijdens de
melodiesequencermodus
Navigeren tussen modi en schermen tijdens
opnamestandby en opname
Opnemen en weergeven van audio
D-126
U kunt geluidsweergavebewerkingen van de ritmemodus of
de melodiesequencermodus starten. U kunt niet vanaf de
kaartmodus starten.
U kunt normale toetsenbordweergave uitvoeren samen met
geluidsweergave en u kunt lagen en splitsen gebruiken. De
procedures voor het selecteren van UPPER 1, UPPER 2 en
LOWER onderdelen zijn hetzelfde als die gebruikt worden
voor de ritmemodus. Zie “Selecteren van een toon” (pagina
D-14) en “Lagen en splitsingen aanbrengen in tonen”
(pagina D-15) voor details.
De maximale polyfonie wordt met maximaal twee noten
verminderd tijdens de geluidsweergave.
Ritmeweergave en melodieweergave van de
melodiesequencer kunnen niet worden uitgevoerd tijdens
geluidsweergavestandby en geluidsweergave.
De tijdteller tijdens de geluidsweergave klopt niet helemaal
met de tijdteller tijdens de opname.
Dit Digitale Keyboard ondersteunt de weergave van
geluidsbestanden die ermee zijn opgenomen alsmede
geluidsbestanden die u op een computer omzette naar een
formaat dat ondersteund wordt door het Digitale Keyboard.
*
* Speciale applicatiesoftware (Data Manager) is nodig om
geluidsbestanden om te zetten. Zie “Opslaan en laden van
data in het geheugen van het Digitale Keyboard” (pagina
D-146) voor details.
1.
Druk op de C-2 (AUDIO PLAY) toets.
Hierdoor verschijnt de > indicator en verdwijnt de
andere modusindicator (: of <) uit de
display, wat de geluidsweergavemodus aanduidt.
•De L-17 (PLAY/STOP) toets gaat knipperen, hetgeen
geluidsweergavestandby aanduidt.
Het geluidsweergavescherm dat hieronder wordt
getoond zal op de display te zien zijn.
Als er zich een asterisk (*) bevindt voor het audio
bestandnummer betekent dit dat het bestand reeds
opgenomen data bevat.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–,
+) toetsen een van de geluidsbestandnummers
waaraan een asterisk (*) vooraf gaat.
3.
Configureer de volgende instellingen naar
wens.
* Zie “Aangaande annuleren van het midden” voor details
(pagina D-127).
Weergeven van audio
Ondersteunde geluidsweergavebestanden
Weergeven van een opgenomen
geluidsbestand
Om dit te doen: Doe dit:
Start de weergave
van een willekeurige
locatie (minuten :
seconden)
Verander de L-15 (dFF) en L-14
(sREW) toetsen om de
tijdtelleraflezing te veranderen naar
de locatie (uren:minuten) waarvan u
de weergave wilt starten.
Annuleren van het
midden
*
Druk op de L-18 (PART SELECT)
toets.
Geluidsbestandnummer
Geluidsbestandnaam Tijdteller (minuten:seconden)
Opnemen en weergeven van audio
D-127
4.
Druk op de L-17 (PLAY/STOP) toets.
Hierdoor wordt de weergave van het geluidsbestand
gestart en verandert de L-17 (PLAY/STOP) toets van
de knipperende naar de brandende toestand. De
tijdteller begint ook te tellen.
De volgende bewerkingen worden ondersteund tijdens
de weergave.
* Bewerking van de draairegelaar wordt enkel ondersteund
terwijl het geluidsweergavescherm wordt weergegeven.
De weergave stopt automatisch wanneer het einde van
een melodie bereikt was. Druk op de L-17 (PLAY/
STOP) toets om de weergave tussentijds te stoppen.
5.
Druk op de C-2 (AUDIO PLAY) toets om de
geluidsweergavemodus te verlaten.
Hierdoor wordt teruggekeerd naar het modusscherm
(ritmemodus of melodiesequencermodus) dat
weergegeven wordt voordat u stap 1 van deze
procedure uitvoerde.
Tijdens geluidsopnamestandby kunt u de
geluidsweergavemodus verlaten door op de R-15 (EXIT)
toets te drukken.
U kunt tijdens de bovenstaande bewerking op de C-2
(AUDIO PLAY) toets drukken om de
geluidsweergavemodus te verlaten.
Aangaande annuleren van het midden
Annuleren van het midden kan gebruikt worden om het vokale
gedeelte (wat gewoonlijk in het midden van het stereoveld is)
te verwijderen van een geluidsbestand dat ogeslagen is op
een geheugenkaart van uw computer. Met hoeveel succes
het annuleren van het midden gepaard gaat hangt af van het
geluidsbestand dat u aan het weergeven bent.
Telkens bij indrukken van de L-18 (PART SELECT) toets
wordt heen en weer gegaan door annuleren van het midden
en normale (zonder annuleren van het midden) weergave. De
huidige insteling kan worden bepaald door de grafiek te
controleren die zich binnen de niveau indicator vormt, zoals
hieronder aangegeven.
Wanneer de MIC/INST parameter (pagina D-42) “Pan”
instelling “0” (oorspronkelijke default waarde) is, wordt
annuleren van het midden uitgeoefend op alle geluid dat
opgenomen wordt van externe apparatuur die aangesloten
is op de T-8 (MIC IN) aansluiting of de T-5 (INST IN)
aansluiting.
Om deze
bewerking uit te
voeren:
Doe dit:
Versneld
voorwaarts gaan
Houd de L-15 (dFF) toets ingedrukt
of draai de draairegelaar naar rechts.
*
Versneld
terugwaarts gaan
Houd de L-14 (sREW) toets
ingedrukt of draai de draairegelaar
naar links.
*
Pauzeren Druk op de L-16 (PAUSE) toets.
Herstart de
gepauzeerde
weergave
Druk op de L-16 (PAUSE) toets.
Verlaag het
weergaveniveau
Druk op de R-14 (–) toets waardoor
een volume instelscherm wordt
getoond. Door de draairegelaar naar
links te draaien terwijl het scherm
wordt weergegeven zal het
weergavevolume ook verlaagd
worden.
Verhoog het
weergavevolume
Door op de R-14 (+) toets te drukken
wordt een volume instelscherm
getoond. Door de draairegelaar naar
rechts te draaien terwijl het scherm
wordt weergegeven zal het
weergavevolume ook verhoogd
worden.
Annuleren van het
midden
Druk op de L-18 (PART SELECT)
toets.
Status Weergave standby
Weergave vindt
plaats
Normaal
Annuleren
van het
midden
Opnemen en weergeven van audio
D-128
1.
Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Weergeven van
een opgenomen geluidsbestand” (pagina
D-126) om de weergave te starten.
2.
Druk op de L-13 (REPEAT) toets wanneer de
weergave de locatie bereikt die u wilt
specificeren als het startpunt voor herhaling.
Hierdoor wordt een scherm getoond zoals hier
hieronder getoonde, wat het startpunt toont dat u
specificeerde (minuten:seconden) en de knipperende
? indicator.
3.
Druk op de L-13 (REPEAT) toets wanneer de
weergave de locatie bereikt die u wilt
specificeren als het eindpunt voor herhaling.
Hierdoor wordt onmiddelijk teruggegaan naar het
startpunt dat u specificeerde in stap 2 waarna
herhaalde weergave wordt gestart. Op dat moment
wordt eerst een scherm zoals het onderstaande
getoond dat het eindpunt laat zien dat u specificeerde
(minuten:seconden). Na enkele seconden verandert de
display naar het originele geluidsweergavescherm.
•De ? indicator is op de display terwijl herhaalde
weergave plaatsvindt.
De bewerkingen die u kunt uitvoeren tijdens herhaalde
weergave zijn hetzelfde als die ondersteund waren
tijdens normale weergave. Zie stap 4 onder
“Weergeven van een opgenomen geluidsbestand”
(pagina D-126) voor details.
4.
Druk om herhaalde weergave te annuleren eerst
op de L-17 (PLAY/STOP) toets om de weergave
te stoppen. Druk vervolgens op de L-13
(REPEAT) toets.
Hierdoor verdwijnt de ? indicator uit de display.
1.
Druk op de C-2 (AUDIO PLAY) toets om de
geluidsweergavemodus in te schakelen.
2.
Geef d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen het geluidsbestandnummer aan van het
bestand dat u wilt hernoemen.
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het
geluidsweergavemenu te tonen.
4.
De 0 dient naast “Rename” (hernoemen) te
zijn, druk daarom dus op de R-16 (ENTER)
toets.
Hierdoor wordt het “Rename” (hernoemen) scherm
getoond.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor details betreffende de karakters die u kunt
invoeren.
Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om de naam
te veranderen of op de R-14 (NO) toets om te
annuleren en terug te keren naar het
geluidsweergavescherm.
Door op de R-15 (EXIT) toets te drukken zonder op de
R-14 toets te drukken wordt teruggekeerd naar het
scherm in stap 5 van deze procedure.
Herhalen van de weergave van een specifieke
fase
Hernoemen van een geluidsbestand
Opnemen en weergeven van audio
D-129
1.
Druk op de C-2 (AUDIO PLAY) toets om de
geluidsweergavemodus in te schakelen.
2.
Toon d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het geluidsbestand dat u wilt wissen.
Als een geluidsbestand van 001 - 005 geselecteerd
wordt, betekent dit dat het een geluidsbestanddata
wisbewerking betreft. In dit geval wordt het bestand zelf
niet gewist.
Als een geluidsbestand met een nummer 006 of groter
wordt geselecteerd (een geluidsbestand dat u d.m.v.
Data Manager
*
heeft opgeslagen op de geheugenkaart
van een computer) wordt dit een geluidsbestand
wisbewerking.
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets om het
geluidsweergavemenu te tonen.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“Clear” (of “Delete”) (wissen) en druk
vervolgens op de R-16 (ENTER) toets.
5.
Druk als reactie op de bevestigingsboodschap
die verschijnt op de R-14 (YES) toets om de van
toepassing zijnde bewerking uit te voeren of op
de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Wissen van de data of een geluidsbestand of
wissen van een geluidsbestand
* Zie “Opslaan en laden van data in het geheugen van
het Digitale Keyboard” (pagina D-146) voor details.
D-130
Gebruiken van het functiemenu
De functiemenu bevat globale instellingen zoals items voor
afregelen van toonschaal en gevoeligheid, lokale controle
aan/uit die relatief weinig hoeven te worden veranderd. Dit
omvat ook bepaalde geheugenkaartbewerkingen
(formatteren, enz.).
Dit hoofdstuk verklaart de functiemenu bewerkingen. Zie
“Instellingen van het functiemenu” (pagina D-131) voor details
aangaande specifieke menu items.
1.
Druk op de R-13 (FUNCTION) toets.
Hierdoor wordt het functiemenu weergegeven zoals het
hier onder getoonde.
2.
Stel d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen de “Tune” (toonschaal stemmen) bij om
de waarde binnen in de vetgedrukte haakjes
(%) te veranderen.
Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de instelling teruggezet op de oorspronkelijke
default instelling.
Het veranderen van de stemwaarde heeft geen invloed
op de geluidsweergave (pagina D-126).
3.
De instelitems van “Performance” (spel) en
hieronder zijn groepen die meerdere instelitems
omvatten. Verander d.m.v. de volgende
procedure de instellingen van de items in elke
groep.
R-15R-15
R-16R-16R-14R-14
R-13R-13
R-17R-17
C-17C-17 R-18R-18
Gebruiken van het functiemenu
Veranderen van de instelling van een
functiemenu item
(1) Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0 naar
de gewenste groepnaam en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
Hierdoor worden de items getoond die zich binnen
die groep bevinden.
(2) Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y, u, i) toetsen 0
naar de instelling die u wilt veranderen.
(3) Verander de instelwaarde d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen.
Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te
drukken wordt een item teruggezet op de
oorspronkelijke default instelling.
(4) Druk op de R-15 (EXIT) toets om naar het functiemenu
terug te keren.
Voorbeeld: Performance (spel) groep
Gebruiken van het functiemenu
D-131
4.
Druk op de R-13 (FUNCTION) toets of op de
R-15 (EXIT) toets om het functiemenu te
verlaten.
Merk op dat alle functiemenu instellingen die u
configureerde terugkeren naar hun oorspronkelijke
instellingen telkens wanneer u het Digitale Keyboard
uitschakelt. U kunt het Digitale Keyboard configureren
zodat het de laatste instellingen opslaat of om van te
voren ingestelde default instellingen toe te passen
telkens wanneer u het instrument inschakelt. Zie
“AutoResume (automatisch hervatten)” (pagina D-134)
en “Default (Defaultinstellingen)” (pagina D-134) voor
details.
Bepaalde instellingen van het functiemenu kunnen ook
opgeslagen worden naar het registratiegeheugen. Zie
“Opslaan van keyboard basisinstellingen in het
registratiegeheugen” (pagina D-66) voor details.
Dit hoofdstuk geeft uitleg over de betekenis van elke
functiemenu instelitem en voorziet in informatie aangaande
de instelbereiken en oorspronkelijke defaultwaarden.
De oorspronkelijke defaultinstelling voor elk item wordt
aangegeven door een asterisk (*).
Fijn afstemmen van de algehele toonschaal van het
toetsenbord in stappen van 0,1 Hz.
A4=415,5 - 440.0
*
- 465,9Hz
Het veranderen van de stemwaarde heeft geen invloed op
de geluidsweergave (pagina D-126).
U kunt dit groepscherm direct tonen zonder via het
functiemenu te gaan. Houd terwijl het spanning-aan scherm
getoond wordt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt terwijl
u op de C-17 (MENU) toets drukt.
Selecteer een van de instellingen hieronder om de relatie te
specificeren tussen de toetsgevoeligheid en het nootvolume.
Specificeert de instelling van de aanslagsnelheidwaarde
wanneer de aanslaginstelling uitgeschakeld is.
000 - 100
*
- 127
Specificeert de bediening van het pedaal dat aangesloten is
op de T-3 (SUSTAIN/ASSIGNABLE JACK).
Specificeert het bereik van de verandering in de toonhoogte
die optreedt wanneer aan de PITCH BEND draairegelaar
(S-1) wordt gedraaid.
00 - 02
*
- 24 halve tonen
Specificeert hoe arpeggio gespeeld wordt in
overeenstemming met ingedrukte klaviertoetsen wanneer de
arpeggiator (pagina D-23) wordt gebruikt.
Wanneer “on” (aan) voor deze instelling geselecteerd
wordt, kunt u arpeggioweergave uitschakelen door op de
R-18 (AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR) toets te
drukken om de arpeggiator te deactiveren of u kunt deze
instelling veranderen naar “oFF” (uit).
Instellingen van het functiemenu
Tune (Toonschaal)
Performance (Spel/Begeleiding) Groep
Touch (Aanslagvolume)
oFF (uit) : Constant nootvolume ongeacht de druk op de
klaviertoetsen
1
*
: Normaal
2 : Sterk geluid zelfs bij weinig druk
TchOffVel (Aanslagvolume uit-snelheid)
Ped.Assign (Pedaaltoewijzing)
SUS
*
: Aanhoudpedaal
SSt : Sostenuto pedaal
SFt : Zacht pedaal
rHy : Start/stop schakelaar
BendRange (Toonhoogtebereik)
ArpegHold (Aanhouden Arpeggiator)
oFF
*
(uit) : Arpeggio wordt gespeeld terwijl de toetsen van
een akkoord ingedrukt worden op het toetsenbord
on (aan) : Arpeggio wordt gespeeld nadat de klaviertoetsen
losgelaten worden.
Gebruiken van het functiemenu
D-132
Specificeert hoe vaak noten of akkoorden binnen een
maatslag dienen te klinken voor arpeggio frases die gespeeld
worden door de arpeggiator (pagina D-23).
1, 2, 2S, 3, 4
*
, 4S, 6, 8
Deze instelling geeft het aantal malen binnen een maatslag
aan. Door een optie te selecteren die alleen een waarde is,
klinkt de noot dat aantal malen binnen een maatslag. Door
bijvoorbeeld “4” te selecteren wordt met het ritme 7777
gespeeld.
Door een optie te selecteren die de letter “S” bevat wordt met
shuffle weergegeven. 2S speelt en 4S speelt .
De verkrijgbaarheid van de instellingen voor dit item hangt
af van het arpeggiatortype. Zie de afzonderlijke “Appendix”
voor details.
Specificeert of arpeggiatorweergave gebruikt dient te worden
voor het UPPER toetsenborddeel of het LOWER
toetsenborddeel wanneer de arpeggiator (pagina D-23)
gebruikt wordt terwijl het toetsenbord gesplitst is tussen twee
tonen (pagina D-15).
Specificeert of begeleidingsinstellingen opgeroepen worden
(oFF
*
) wanneer een registratie basisinstelling (pagina D-66)
opgeroepen wordt of als de begeleidingsinstellingen niet
opgeroepen worden (on).
Specificeert of toonschaalinstellingen opgeroepen worden
(oFF) wanneer een registratie basisinstelling (pagina D-66)
opgeroepen wordt of als de toonschaalinstellingen niet
opgeroepen worden (on
*
).
U kunt dit groepscherm direct tonen zonder via het
functiemenu te gaan. Houd terwijl de kaartmodus (pagina
D-137) ingeschakeld is de R-13 (FUNCTION) toets
ingedrukt terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
Specificeert of vooraf tellen dient te klinken (on) wanneer een
melodiebestand gestart wordt tijdens de kaartmodus (pagina
D-137) of als het vooraf tellen niet dient te klinken (oFF
*
).
Specificeert of een enkele melodiebestand herhaald dient te
worden (on) tijdens weergave tijdens de kaartmodus (pagina
D-137) of dat een melodiebestand niet herhaaldelijk herhaald
dient te worden (oFF
*
).
U kunt alle gebruikersdata in het Digitale Keyboard als
batchbestand opslaan naar een geheugenkaart of alle
gebruikersdata laden van een geheugenkaart naar het
geheugen van het Digitale Keyboard.
Voor meer informatie zie “Opslaan als batchbestand van alle
data van het Digitale Keyboard naar een geheugenkaart”
(pagina D-139) en “Laden als batchbestand van data naar het
geheugen van het Digitale Keyboard van een geheugenkaart”
(pagina D-140).
Zie “Formatteren van een geheugenkaart” (pagina D-137).
Zie “Wissen van een bestand van een geheugenkaart”
(pagina D-141).
Zie “Hernoemen van een bestand op een geheugenkaart”
(pagina D-141).
ArpegSpeed (Arpeggiator snelheid)
ArpegPart (Arpeggiator gedeelte)
Upp
*
:UPPER gedeelte
Low :LOWER gedeelte
RegFltAcmp (Registratiefilter: Begeleiding)
RegFltScal (Registratiefilter: Toonschaal)
26
6767
Play/CardUtl (Weergave, Kaart utiliteit) Groep
PreCount (Melodie vooraf tellen)
SongRepeat (Melodie herhalingsweergave)
AllData (Alle Data)
CardFormat (Kaartformaat)
FileDelete (Bestand wissen)
FileRename (Bestand hernoemen)
Gebruiken van het functiemenu
D-133
Zie “Hoe gedeelten georganiseerd zijn” (pagina D-36) voor
details aangaande “parts” (onderdelen).
Stelt het automatische begeleidingsvolumenievau
(hoofdvolume van delen A09 - A16). Deze instelling heeft
geen invloed op het volumeniveau van het toetsenbord (delen
A01 - A03).
000 - 115
*
- 127
Stelt het hoofdvolume bij van de melodiebestandweergave
tijdens de kaartmodus (pagina D-137). Deze instelling heeft
geen invloed op het volumeniveau van het toetsenbord (delen
A01 - A03) of het volumeniveau van het automatische
begeleiding (delen A09 - A16).
000 - 127
*
Stelt het volume van de metronoom bij. Deze instelling is
verbonden met het volume van het A08 deel (deelvolume) dat
ingesteld kan worden met de mixer (pagina D-36).
000 - 100
*
- 127
Stelt het volume bij bij weergave van een geluidsbestand met
geluidsweergave (pagina D-121).
000 - 127
*
Selecteert het kanaal om MIDI data van het toetsenbordspel
te zenden naar een extern toestel (toetsenbordkanaal).
01
*
- 16
Specificeert of het indrukken van een toets de interne
klankbron laat klinken (on
*
) of dat de aansluiting tussen het
toetsenbord en de interne klankbron moet worden
onderbroken (oFF).
Specificeert of de MIDI data van de automatisch begeleiding
wel (on) of niet naar een extern toestel worden gezonden
(oFF
*
).
Schakelt de weergave van de luidspreker aan of uit.
Selecteer “on
*
” (aan) om de weergave via de luidsprekers van
het Digitale Keyboard te activeren of “oFF” (uit) om de
ludsprekerweergave te deactiveren. De weergave blijft
uitgevoerd worden via de T-4 (PHONES) en T-9 (LINE OUT)
aansluitingen zelfs wanneer “oFF” (uit) geselecteerd wordt
voor deze instelling.
Er wordt een aanwijsindicator getoond naast SPEAKER OFF
wanneer “oFF” (uit) wordt geselecteerd voor dit item.
Stel het contrast van de display in.
01 - 09
*
- 17
Volume (Volume) Groep
AccompVol. (Volume van de automatische
begeleiding)
SongVol. (Volume van de melodie)
MetroVol. (Volume van de metronoom)
AudioVol. (Audio Volume)
MIDI groep
KeyboardCh (Toetsenbordkanaal)
LocalCtrl (Lokale sturing)
AccompOut (Begeleiding MIDI uitgangssignaal)
General (Overige) Groep
Speaker (Luidspreker ON/OFF (aan/uit))
Contrast (LCD Contrast)
B
Gebruiken van het functiemenu
D-134
Specificeert of uitschakelen van de automatische
stroomonderbreker (pagina D-13) geactiveerd is (on
*
) of niet
(oFF). Zelfs wanneer “on” (aan) als instelling is geselecteerd,
kunt u het uitschakelen van de automatische
stroomonderbreker tijdelijk deactiveren door de L-4 ([A]
POPS/ROCK/DANCE) toets ingedrukt te houden terwijl u op
de L-1 (POWER) toets drukt om de spanning in te schakelen.
Specificeert of het Digitale Keyboard de basisinstelling dient
te onthouden en te herstellen de volgende maal dat de
spanning wordt ingeschakeld.
Zie “Parameterlijst” (pagina D-163) voor informatie
betreffende de instelitems die hersteld worden wanneer
automatisch hervatten geactiveerd is.
Aanvankelijk zijn de defaultinstellingen bij inschakelen van
de spanning hetzelfde als de defaultinstellingen die in de
fabriek ingesteld zijn. U kunt d.m.v. de onderstaande
procedure andere defaultinstellingen bij inschakelen van de
spanning naar voorkeur specificeren.
U kunt m.b.v. dit instelitem het volgende doen.
De defaultinstellingen bij inschakelen van de spanning
herschrijven met de huidige basisinstellingen
(geregistreerde defaultinstellingen) van het Digitale
Keyboard.
Zet de defaultinstellingen bij inschakelen van de spanning
terug op de defaultinstellingen van de fabriek (wissen van
de defaultinstellingen).
Registreren of wissen van de defaultinstellingen
1.
Druk op de R-13 (FUNCTION) toets om het
functiemenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i, y) toetsen de 0
naar “General” (algemeen) en druk vervolgens
op de R-16 (ENTER) toets.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “Default” (oorspronkelijke instellingen) en
druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een default instelscherm weergegeven
zoals het hier onder getoonde.
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
gewenste bewerking.
Zie “Parameterlijst” (pagina D-163) voor informatie
betreffende de instelitems die geregistreerd zijn als
defaultinstellingen.
5.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
De boodschap “Complete” (voltooid) verschijnt en de
display keert terug naar het scherm voordat u op de
R-16 (ENTER) toets drukte in stap 3.
6.
Druk op de R-13 (FUNCTION) toets om een
bepaald menu te verlaten.
Als u wilt dat de defaultinstellingen hersteld worden telkens
wanneer de spanning wordt ingeschakeld, selecteer dan
“oFF” (uit) voor de “AutoResume” (automatisch hervatten)
instelling (pagina D-134).
Dit item kan gebruikt worden om alle data en instellingen
terug te stellen of alleen de parameterinstellingen.
Zie “Parameterlijst” (pagina D-163) voor informatie
betreffende welke instellingen worden teruggesteld
wanneer “Parameter” geselecteerd wordt voor het
terugstellen in stap 4 van de onderstaande procedure.
AutoPower (Uitschakelen van de automatische
stroomonderbreker)
AutoResume (automatisch hervatten)
oFF
*
(uit) : Herstelt de defaultinstellingen bij inschakelen van
de spanning.
on (aan) : Onthoudt de basisinstellingen bij uitschakelen van
de spanning en herstelt de spanning wanneer
deze opnieuw wordt ingeschakeld.
Default (Defaultinstellingen)
Om dit te doen:
Verplaats 0
naar hier:
Zet de defaultinstellingen bij inschakelen
van de spanning terug op de
defaultinstellingen van de fabriek (wissen
van de defaultinstellingen).
Clear
De defaultinstellingen bij inschakelen van
de spanning herschrijven met de huidige
basisinstellingen (geregistreerde
defaultinstellingen) van het Digitale
Keyboard.
Store
Initialize (Terugstellen)
Gebruiken van het functiemenu
D-135
Terugstellen van alle data en instellingen (of
alleen de parameterinstellingen)
1.
Druk op de R-13 (FUNCTION) toets om het
functiemenu te tonen.
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i, y) toetsen de 0
naar “General” (algemeen) en druk vervolgens
op de R-16 (ENTER) toets.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i, y) toetsen de 0
naar “Initialize” (terugstellen) en druk daarna
op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een terugstelscherm weergegeven
zoals het hier onder getoonde.
4.
Selecteer de R-17 (t, y) toetsen om ofwel
“All” (alle instellingen) of “Parameter” (alleen
parameterinstellingen).
5.
Druk op de R-16 (ENTER) toets om het
terugstellen uit te voeren.
D-136
Gebruiken van een geheugenkaart
U kunt Digitale Keyboard gebruikersgebieddata opslaan naar
een geheugenkaart en data laden van een geheugenkaart
naar het geheugen van het Digitale Keyboard. U kunt ook
muziekbestanden (MIDI bestanden) die op een
geheugenkaart staan weergeven via het Digitale Keyboard.
Gebruik een geheugenkaart die voldoet aan de
volgende voorwaarden.
Formaat: SDHC of SD
Capaciteit: 2 GB - 32 GB
Het gebruik van andere geheugenkaarten anders de
hierboven genoemde wordt niet ondersteund.
Data kunnen worden opgeslagen op en
geëxporteerd naar een geheugenkaart
* Alleen opslaan.
Voor informatie aangaande opslaan en importeren van
afzonderlijke data items, zie “Opslaan van data van het
Digitale Keyboard naar een geheugenkaart” (pagina D-138)
en “Laden van data van een geheugenkaart” (pagina
D-140).
Zie “Opslaan als batchbestand van alle data van het
Digitale Keyboard naar een geheugenkaart” (pagina D-139)
en “Laden als batchbestand van data naar het geheugen
van het Digitale Keyboard van een geheugenkaart” (pagina
D-140) voor details aangaande opslaan en loaden van alle
data.
Data die direct weergegeven kan worden van een
geheugenkaart
Als u SMF of ritmedata op een geheugenkaart wilt
gebruiken die niet ondersteund wordt door dit Digitale
Keyboard (zoals een SD geheugenkaart met een capaciteit
van minder dan 2 GB), dan dient u de data ofwel te
kopiëren naar een ondersteunde geheugenkaart of gebruik
Data Manager om de data van een computer over te sturen
naar het Digitale Keyboard. Zie “Importeren van data van
verschillende opslagmedia” (pagina D-147) voor nadere
informatie.
Zorg ervoor de voorzorgsmaatregelen na te volgen die worden
gegeven in de documentatie die met de geheugenkaart wordt
meegeleverd.
Geheugenkaarten hebben een schrijfbeveiligingsschakelaar.
Gebruik deze schakelaar wanneer u de data wilt beschermen
tegen onverhoeds wissen.
R-16R-16R-14R-14
C-9C-9 R-13R-13
R-17R-17
Ondersteunde datatypes
Datatype
Omschrijving
(Bestandsnaam extensie)
Gebruikersritmedata
(pagina D-103)
Automatische begeleidingsdata
bewerkt met dit Digitale Keyboard
(AC7)
Gebruikerstoondata
(pagina D-44)
Toondata bewerkt met dit Digitale
Keyboard (TN7)
Gebruikers trekstangtoondata
(pagina D-52)
Trekstang toondata bewerkt met dit
Digitale Keyboard (DB7)
Gebruikers DSP data
(pagina D-33)
DSP data bewerkt met dit Digitale
Keyboard (DS7)
Gebruikersvoorkeuzedata
(pagina D-58)
Muziekvoorkeuzedata bewerkt op dit
Digitale Keyboard (MPS)
Melodiesequencerdata
(pagina D-68)
Melodiedata bewerkt met dit Digitale
Keyboard (CMS, MID
*
)
Registratiedata
(pagina D-66)
De paneelinstellingen van dit
Digitale Keyboard (RM7)
Alle data Alle bovenstaande data (AL7)
Datatype
Omschrijving
(Bestandsnaam extensie)
Melodiebestanden
(pagina D-142)
SMF formaat 0 of 1 MIDI bestanden (MID)
Voorzorgsmaatregelen voor kaarten en de
kaartgleuf
Gebruiken van een geheugenkaart
D-137
Vermijd het gebruik van een geheugenkaart onder de volgende
omstandigheden. Dergelijke condities kunnen de data
beschadigen die opgeslagen zijn op de geheugenkaart.
Plaatsen die blootstaan aan een hoge temperatuur, een
hoge vochtigheid of bijtende gassen.
Plaatsen die blootstaan aan sterke elektrostatische ladingen
en digitale storing.
Raak de contactpunten van een geheugenkaart nooit aan
wanneer u deze laadt in of verwijdert uit het Digitale Keyboard.
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op de
display terwijl de data-opslagbewerking wordt uitgevoerd. Voer
geen bediening uit terwijl deze melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of onbruikbaar
worden wanneer het Digitale Keyboard uitgeschakeld of de
geheugenkaart verwijderd wordt. Het kan ook voorkomen dat
het Digitale Keyboard niet ingeschakeld kan worden als op de
L-1 (POWER) toets wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs
dan naar “Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Steek nooit iets anders dan een geheugenkaart in de
kaartgleuf. Dit brengt namelijk het gevaar op defecten met zich
mee.
Een elektrostatische lading van uw vingers of van de
geheugenkaart naar de kaartgleuf kan bedieningsproblemen
veroorzaken bij het Digitale Keyboard. Mocht dit het geval zijn,
schakel het Digitale Keyboard dan uit en vervolgens weer aan.
Een geheugenkaart kan behoorlijk warm worden na langdurig
gebruik in de kaartgleuf. Dit is normaal en duidt niet op een
defect.
Een geheugenkaart dient op de juiste wijze te zijn
geplaats wanneer deze in het Digitale Keyboard wordt
gestoken. Het gebruik van geweld om een verkeerd
geplaatste geheugenkaart in de gleuf te steken kan
zowel de geheugenkaart als de gleuf beschadigen.
1.
Steek de geheugenkaart met de bovenkant naar
boven (zodat u deze kunt zien) voorzichtig in de
SD kaartgleuf (T-1) van het Digitale Keyboard
totdat de kaart met een klik stopt.
2.
Om de geheugenkaart te verwijderen, drukt u
hem verder in de gleuf.
Hierdoor springt de geheugenkaart er gedeeltelijk uit.
Trek de geheugenkaart nu uit de gleuf.
Schakel de kaartmodus in wanneer u
geheugenkaartbewerkingen wilt uitvoeren.
Druk tijdens de ritmemodus (pagina D-7) op de C-9
(CARD) toets om de kaartmodus in te schakelen.
Hierdoor verdwijnt de : indicator uit de display en
verschijnt de ; indicator.
Als de boodschap “No Card” (geen kaart) in de display
verschijnt, betekent dit dat er geen geheugenkaart in de
kaartgleuf zit. Zie “Weergeven van een muziekbestand van
een geheugenkaart” (pagina D-142) voor details
aangaande wat er verschijnt in de display terwijl een kaart
ingelegd is.
Druk nogmaals op de C-9 (CARD) toets om de kaartmodus
te verlaten.
Hierdoor verdwijnt de ; indicator uit de display en
verschijnt de : indicator.
Formatteer een geheugenkaart voordat u hem voor de
eerste maal gebruikt.
Voordat u een geheugenkaart formatteert, zorg er eerst
voor dat er geen waardevolle data op opgeslagen is.
De formatteerbewerking van een geheugenkaart zoals
uitgevoerd door het Digitale Keyboard is zog.
“versneld formatteren”. Als u alle data op de kaart
volledig wilt wissen, dient u de geheugenkaart op een
computer of ander apparatuur te formatteren.
1.
Steek de geheugenkaart die u wilt formatteren
in de kaartgleuf van het Digitale Keyboard.
Zorg ervoor dat de geheugenkaart geactiveerd is zodat
er op kan worden geschreven. Controleer de stand van
de schrijfbeveiligingsschakelaar van de kaart om er
zeker van te zijn dat deze niet in de
schrijfbeveiligingsstand staat.
2.
Druk op de C-9 (CARD) toets om de kaartmodus
in te schakelen.
Insteken en verwijderen van een
geheugenkaart
Bovenkant
Inschakelen van de kaartmodus
Formatteren van een
geheugenkaart
Gebruiken van een geheugenkaart
D-138
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt het functiemenuscherm “Play/CardUtl”
getoond.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “CardFormat”.
5.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt de boodschap “Sure?” (Zeker
weten?).
6.
Druk op de R-14 (YES) toets om formatteren van
de geheugenkaart of op de R-14 (NO) toets om
te annuleren.
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op
de display terwijl de formaatbewerking wordt
uitgevoerd. Voer geen bediening bij het Digitale
Keyboard uit terwijl deze boodschap op de display
wordt weergegeven. De melding “Complete” (voltooid)
verschijnt op het display nadat het formatteren voltooid
is.
Formatteren kan wel enkele minuten duren.
1.
Insteken van de geheugenkaart in de kaartgleuf.
2.
Druk op de C-9 (CARD) toets van het Digitale
Keyboard om de kaartmodus te verlaten.
3.
Voer een van de onderstaande stappen uit
afhankelijk van het type data dat wilt opslaan op
de geheugenkaart.
Alle basisinstelling registratiebanken worden
opgeslagen als een batchbestand. Overige data
worden opgeslagen in gebiedeenheden (data item).
4.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-9 (LOAD/SAVE) toets.
Hierdoor verschijnt een “Xxxx Load”
*1
scherm zoals het
onderstaande. Het onderstaande voorbeeldscherm
toont het scherm dat verschijnt van het ritmescherm.
Opslaan van data van het Digitale
Keyboard naar een
geheugenkaart
Opslaan dat data van het Digitale Keyboard
naar een geheugenkaart
Opslaan van dit
type data:
Doe dit:
Eén gebruikersritme 1. Druk op de L-9 ([F] USER RHYTHMS)
toets.
2. Specificeer het gebruikersritmenummer
d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen.
Eén gebruikerstoon 1. Druk op de R-11 ([K] USER TONES) toets.
2. Specificeer het gebruikerstoonnummer
d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen.
Een gebruiker
trekorgeltoon
1. Druk op de R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN)
toets.
2. Specificeer het gebruiker
trekorgeltoonnummer (L:051 through
L:100) d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen.
Eén gebruikers DSP 1. Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Gebruiken
van een DSP” (pagina D-32).
2. Specificeer het gebruikers DSP nummer
(101 - 200) d.m.v. de draairegelaar of de
R-14 (–, +) toetsen.
Een gebruikersvoor-
keuze
1. Houd de L-7 ([D] WORLD/VARIOUS) toets
ingedrukt en druk op de L-8 ([E] PIANO
RHYTHM) toets om het
muziekvoorkeuzescherm te tonen.
2. Druk op de L-9 ([F] USER RHYTHMS)
toets.
3. Specificeer het
gebruikersvoorkeuzenummer d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Eén melodie in de
melodiesequencer
1. Druk op de C-5 (SONG SEQUENCER)
toets om de melodiesequencermodus in te
schakelen.
2. Specificeer het melodienummer d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Alle
registratiebanken
Druk op de C-10 (BANK) toets om het
registratiebank selectiescherm te tonen.
Gebruiken van een geheugenkaart
D-139
5.
Druk op de R-17 (y) toets om het “Xxxx Save”
*1
scherm te veranderen.
Druk om een melodie van de melodiesequencer in SMF
formaat op te slaan nogmaals op de R-17 (y) toets om
het “Seq SmfSave” scherm te tonen. U kunt
overschakelen tussen de “Xxxx Load”, “Seq Save” en
“Seq SmfSave” schermen d.m.v. de R-17 (t, y)
toetsen.
6.
Voer de bestandnaam in die toegewezen dient
te worden aan de data wanneer die wordt
opgeslagen.
Verander de oorspronkelijke default bestandnaam
“USERNAME.xxx”
*2
zoals hieronder beschreven.
De karakters die u kunt selecteren worden hieronder
getoond.
7.
Druk nadat alles naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
8.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om op te
slaan of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Door de bovenstaande procedure uit te voeren om een
melodie van de melodiesequencer te schrijven naar een
SMF formaatbestand wordt de data opgeslagen als een
SMF Formaat 0 (16 kanaal). Systeemspoordata A01 - A16
worden respectivelijk opgeslagen naar SMF 01CH - 16CH,
terwijl sporen 01 - 16 respectivelijk worden opgeslagen
naar SMF 01CH - 16CH. Merk op dat de opslagbewerking
prioriteit geeft aan de sporen 01 - 16. Als er zich data
bevindt in een van de sporen 01 - 16 en “On” (aan)
geselecteerd wordt bij de “Part On/Off” instelling van een
spoor dat data bevat, zullen de systeemspoordata (A01 -
A16) voor dezelfde genummerde spoordata niet worden
opgeslagen. Tevens worden de nootgebeurtenissen niet
opgeslagen van de sporen die m.b.v. de mixer
uitgeschakeld zijn.
1.
Druk op de C-9 (CARD) toets om de kaartmodus
in te schakelen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt het functiemenuscherm “Play/CardUtl”
getoond.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “AllData” (Alle Data) en druk daarna op de
R-16 (ENTER) toets.
4.
Wanneer het “All Load” scherm verschijnt,
gebruik dan de R-17 (y) toets om te
veranderen naar het “All Save” scherm.
De resterende stappen zijn hetzelfde als die beginnen
bij stap 6 onder “Opslaan dat data van het Digitale
Keyboard naar een geheugenkaart” (pagina D-138).
(1) Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de cursor
naar het te veranderen karakter.
(2) Verander het karakter d.m.v. de draairegelaar of de
R-14 (–, +) toetsen.
*1 Het “Xxxx” deel van de bestandsnaam hangt af van
het datatype dat u gaat opslaan.
*2 Het “xxx” deel van de bestandsnaam is een
bestandsnaamextensie die afhangt van het datatype
dat u gaat opslaan.
9
J
T
'
8
I
S
_
`
7
H
R
&
~
6
G
Q
S
@
5
F
P
Z
}
4
E
O
Y
{
3
D
N
X
^
2
C
M
W
-
1
B
L
V
)
0
A
K
U
(
Opslaan als batchbestand van alle data van
het Digitale Keyboard naar een
geheugenkaart
Gebruiken van een geheugenkaart
D-140
Geheugenkaartdata opslag
Met de bovenstaande procedure wordt Digitale Keyboard
data opgeslagen in een map die MUSICDAT heet op de
geheugenkaart.
De MUSICDAT map wordt automatisch gecreëerd wanneer
u de geheugenkaart formatteert op het Digitale Keyboard
(pagina D-137).
Merk op dat bestanden die zich niet in de MUSICDAT map
bevinden niet kunnen worden geladen of gewist door dit
Digitale Keyboard. U kunt bestanden die opgeslagen zijn in
een onderliggende map van de MUSICDAT map niet
kunnen laden of wissen.
Let erop dat alle data die u wilt laden zich in de
MUSICDAT map op de geheugenkaart bevindt.
1.
Insteken van de geheugenkaart in de kaartgleuf.
2.
Druk op de C-9 (CARD) toets van het Digitale
Keyboard om de kaartmodus te verlaten.
3.
Refereer naar de table in stap 3 van de
procedure onder “Opslaan dat data van het
Digitale Keyboard naar een geheugenkaart”
(pagina D-138), en voer de procedure uit die
nodig is voor het type data dat u wilt laden van
de kaart.
Alle basisinstelling registratiebanken worden geladen
als een batchbestand. Overige data worden geladen in
gebiedeenheden (data item).
4.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-9 (LOAD/SAVE) toets.
Hierdoor verschijnt een “Xxxx Load”
*
scherm zoals het
onderstaande. Het onderstaande voorbeeldscherm
toont het scherm dat verschijnt van het ritmescherm.
5.
Toon d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestand dat u wilt importeren.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te laden of
op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
* Het “Xxxx” deel van de bestandsnaam hangt af van het
datatype op de geheugenkaart.
1.
Druk op de C-9 (CARD) toets om de kaartmodus
in te schakelen.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt het functiemenuscherm “Play/CardUtl”
getoond.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “AllData” (Alle Data) en druk daarna op de
R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt het “All Load” (alles laden) scherm
getoond.
De resterende stappen zijn hetzelfde als die beginnen
bij stap 5 onder “Laden van data naar het geheugen
van het Digitale Keyboard van een geheugenkaart”
(pagina D-140).
Laden van data van een
geheugenkaart
Laden van data naar het geheugen van het
Digitale Keyboard van een geheugenkaart
Laden als batchbestand van data naar het
geheugen van het Digitale Keyboard van een
geheugenkaart
Gebruiken van een geheugenkaart
D-141
1.
Insteken van de geheugenkaart in de kaartgleuf.
2.
Druk op de C-9 (CARD) toets om de kaartmodus
in te schakelen.
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt het functiemenuscherm “Play/CardUtl”
getoond.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “FileDelete” (Bestand Wissen) en druk
daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het bestand dat wordt gewist.
5.
Toon d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestand dat u wilt wissen.
6.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
7.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
Door op de R-14 (YES) toets te drukken wordt de
boodschap “Please Wait” getoond (om aan te geven
dat de bewerking plaats aan het vinden is). Voer geen
bediening uit terwijl deze melding op de display wordt
weergegeven. De melding “Complete” (voltooid)
verschijnt op het display nadat de bewerking voltooid is.
1.
Insteken van de geheugenkaart in de kaartgleuf.
2.
Druk op de C-9 (CARD) toets om de kaartmodus
in te schakelen.
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt het functiemenuscherm “Play/CardUtl”
getoond.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (i, y) toetsen de 0
naar “FileRename” (bestand hernoemen) en
druk daarna op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het bestand dat wordt hernoemd.
5.
Toon d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestand dat u wilt hernoemen.
6.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
7.
Druk nadat de naam naar wens is op de R-16
(ENTER) toets.
8.
Druk als reactie op de “Sure?” boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om het
bestand te hernoemen of op de R-14 (NO) toets
om te annuleren.
Door op de R-14 (YES) toets te drukken wordt de
boodschap “Please Wait” getoond (om aan te geven
dat de bewerking plaats aan het vinden is). Voer geen
bediening uit terwijl deze melding op de display wordt
weergegeven. De melding “Complete” (voltooid)
verschijnt op het display nadat de bewerking voltooid is.
Wissen van een bestand van een
geheugenkaart
Hernoemen van een bestand op
een geheugenkaart
B
Gebruiken van een geheugenkaart
D-142
U kunt het Digitale Keyboard gebruiken om muziekbestanden
weer te geven die u m.b.v. een computer opgeslagen heeft op
een geheugenkaart.
Ondersteunde muziekbestanden zijn SMF formaat 0 of
1 MIDI bestanden (MID).
De weergave van audiobestanden (WAV, MP3, enz.)
wordt niet ondersteund.
Op hetzelfde moment dat de weergave start, verandert de
transponeerinstelling (pagina D-18) naar 00 terwijl de lokale
sturinginstelling (pagina D-133) verandert naar “on” (aan).
1.
Formatteer de geheugenkaart op het Digitale
Keyboard (pagina D-137).
Hierdoor wordt een map die MUSICDAT heet
automatische gecreëerd in het root directory van de
geheugenkaart.
2.
Kopieer d.m.v. uw computer het muziekbestand
dat u wilt weergegeven naar de MUSICDAT map
die gecreëerd was in stap 1.
Zie de “Belangrijk!” opmerking voor informatie
betreffende ondersteunde bestandtypes.
3.
Insteken van de geheugenkaart in de kaartgleuf.
4.
Druk op de C-9 (CARD) toets om de kaartmodus
in te schakelen.
5.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het muziekbestand dat u wilt
weergeven.
6.
Druk op de L-17 (PLAY/STOP) toets om de
weergave te starten.
Houd de L-15 (dFF) toets ingedrukt om een snelle
voorwaartse bewerking uit te voeren. Het maatnummer
in de rechter onderhoek van de display scrollt met een
hoge snelheid terwijl L-15 (dFF) ingedrukt wordt
gehouden. Door de toets los te laten wordt normale
weergave onmiddellijk vanaf dat punt hervat.
Houd de L-14 (sREW) toets ingedrukt om een snelle
voorwaartse bewerking uit te voeren. Het geluid wordt
gedempt en het maatnummer in de rechter onderhoek
van de display scrollt met een hoge snelheid terwijl
L-14 (sREW) ingedrukt wordt gehouden. Door de
toets los te laten wordt normale weergave onmiddellijk
vanaf het begin van de maat waarvan het nummer
wordt getoond.
Door de L-16 (PAUSE) toets in te drukken wordt de
weergave gepauzeerd. Nogmaals indrukken om de
weergave te hervatten.
7.
Druk op de L-17 (PLAY/STOP) toets om de
weergave te stoppen.
R-16R-16R-14R-14
C-9C-9
R-17R-17
L-8L-8
L-9L-9
L-17L-17
L-18L-18
L-16L-16
L-15L-15
L-14L-14
L-13L-13
Weergeven van een
muziekbestand van een
geheugenkaart
Wissen van een muziekbestand van een
geheugenkaart
Gebruiken van een geheugenkaart
D-143
Tijdens het spelen van een muziekbestand van een pianostuk
waarbij het linker handgedeelte en het rechter handgedeelte
opgenomen zijn op verschillende MIDI kanalen, kunt u de
weergave van één van de gedeelten uitschakelen en dit
spelen op het toetsenbord samen met de weergave van het
andere gedeelte.
1.
Schakel de kaartmodus in en selecteer het MIDI
bestand dat u wilt weergeven.
2.
Druk op de L-18 (PART SELECT) toets.
Hierdoor wordt een “Part Select” scherm getoond zoals
het onderstaande, met de 0 naast “Part L”.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
tussen “Part L” (linker handgedeelte) en “Part
R” (rechter handgedeelte) en schakel d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het op dat
moment geselecteerde gedeelte aan of uit.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets de 0 naar
“SelectCh” (Kanaal Selecteren) en druk
vervolgens op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt het onderstaande scherm.
5.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
tussen “Part L” (linker handgedeelte) en “Part
R” (rechter handgedeelte) en en specificeer
d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen
het MIDI kanaal voor het dat moment
geselecteerde gedeelte.
6.
Druk op de L-18 (PART SELECT) toets om het
gedeelte aan/uit scherm te verlaten.
7.
Druk op de L-17 (PLAY/STOP) toets om de
weergave te starten.
Hierdoor wordt de weergave gestart van het gedeelte
dat u inschakelde in stap 3.
8.
Druk op de L-17 (PLAY/STOP) toets om de
weergave te stoppen.
De gedeelte aan/uit instelling keert terug naar de
oorspronkelijke defaultinstellingen (beide gedeelten aan)
wanneer u een ander muziekbestand selecteert.
Uitschakelen van een handgedeelte en
spelen van het andere handgedeelte op het
toetsenbord (Gedeelte uit)
Gebruiken van een geheugenkaart
D-144
U kunt de volgende bewerkingen uitvoeren en op het
toetsenbord meespelen samen met de weergave van een
muziekbestand op een geheugenkaart.
Selecteer UPPER 1 deeltoon, UPPER 2 deeltoon en
LOWER deeltonen.
Specificeer laag, splitsing aan/uit en het splitspunt
De procedures voor het uitvoeren van deze beweringen zijn
hetzelfde als die uitgevoerd worden tijdens de ritmemodus.
Zie “Lagen en splitsingen aanbrengen in tonen” voor details
aangaande deze bewerking (pagina D-15).
U kunt d.m.v. de onderstaande procedure gemakkelijk
dezelfde toon toewijzen als het rechter handgedeelte of het
linker handgedeelte van het muziekbestand aan het
toetsenbord (UPPER 1 deeltoon) voor handmatig spel.
Toewijzen van dezelfde toon als het rechter
handgedeelte of het linker handgedeelte van het
muziekbestand aan het toetsenbord
1.
Voer de procedure onder “Uitschakelen van een
handgedeelte en spelen van het andere
handgedeelte op het toetsenbord (Gedeelte
uit)” (pagina D-143) uit om het gedeelte uit te
schakelen dat u op het toetsenbord wilt spelen.
Deze stap is niet nodig als u op het toetsenbord
meespeelt terwijl beide handgedeelten weergegeven
worden.
2.
Houd de L-8 ([E] PIANO RHYTHMS) toets
ingedrukt en druk tegelijkertijd op de L-9 ([F]
USER RHYTHMS) toets.
Hierdoor wordt de toon van het uitgeschakelde
gedeelte toegewezen aan het UPPER 1 gedeelte.
Als beide gedeelten aan- of uitgeschakeld zijn, wordt
het rechter handgedeelte toegewezen aan het
UPPER 1 gedeelte.
3.
Hierdoor wordt de weergave van het
melodiebestand gestart. Speel het gedeelte dat
u wilt op het toetsenbord.
1.
Schakel de kaartmodus in en selecteer het MIDI
bestand dat u wilt weergeven.
2.
Druk op de L-17 (PLAY/STOP) toets om de
weergave te starten.
3.
Druk op de L-13 (REPEAT) toets wanneer de
weergave de maat bereikt die u wilt specificeren
als het startpunt voor herhaling.
•De ? indicator gaat knipperen in de display.
4.
Druk op de L-13 (REPEAT) toets wanneer de
weergave de maat bereikt die u wilt specificeren
als het eindpunt voor herhaling.
•De ? indicator stopt met knipperen en herhaalde
weergave van de maten binnen het bereik
gespecificeerd in stappen 3 en 4 wordt gestart.
Het herhalingsbereik is vanaf het begin van de maat die
u specificeerde in stap 3 tot het einde van de maat die u
specificeerde in stap 4.
ALs u geen eindpunt specificeert dan zal het einde van
de melodie het eindpunt vormen.
5.
Druk op de L-17 (PLAY/STOP) toets om de
weergave te stoppen.
Als de L-17 (PLAY/STOP) toets op nogmaals ingedrukt
wordt, wordt herhaalde weergave opnieuw gestart met
dezelfde start- en eindpunten.
Het herhalingsbereik wordt gewist wanneer u een
ander muziekbestand selecteert.
Zie “Veranderen van de tempo instelling” (pagina D-19).
Zie “SongVol. (Song Volume)” (pagina D-133). Zie
“Veranderen van de instelling van een functiemenu item”
(pagina D-130) voor informatie aangaande het configureren
van instellingen.
Zie “PreCount (Melodie vooraf tellen)” (pagina D-132). Zie
“Veranderen van de instelling van een functiemenu item”
(pagina D-130) voor informatie aangaande het configureren
van instellingen.
Meespelen op het toetsenbord samen met de
weergave van een muziekbestand op een
geheugenkaart
Herhalen van een specifiek gedeelte van een
melodie.
Veranderen van het weergavetempo
Instellen van het weergavevolume in
overeenstemming met het weergavevolume
van het toetsenbord
Laten klinken van het vooraf tellen aan het
begin van de weergave
D-145
Aansluiting op een computer
U kunt het Digitale Keyboard aansluiten op een computer en
MIDI data verzenden tussen deze apparaten. U kunt data van
het Digitale Keyboard zenden naar de muziek software die op
uw computer draait of u kunt MIDI data vanaf uw computer
zenden naar het Digitale Keyboard voor weergave.
Hieronder volgen de minimale vereisten voor het
computersysteem wanneer MIDI data worden verzonden en
ontvangen. Controleer dat de computer voldoet aan deze
vereisten voordat u probeert het digitale keyboard er op aan
te sluiten.
Besturingssysteem
USB poort
Probeer nooit aan te sluiten op een computer die niet
voldoet aan de hierboven beschreven vereisten.
Hierdoor kunnen problemen ontstaan bij uw computer.
Zorg ervoor de volgende stappen van de onderstaande
procedure precies te volgen. Een foute aansluiting kan
het zenden en ontvangen van data onmogelijk maken.
1.
Schakel het Digitale Keyboard uit en start uw
computer.
Start de muziek software op uw computer nog niet!
2.
Nadat uw computer gestart is, sluit hem dan
m.b.v. een los verkrijgbare USB kabel aan op
het Digitale Keyboard.
3.
Schakel het Digitale Keyboard in.
Als dit de eerste maal is dat u het Digitale Keyboard
aansluit op uw computer zal de driver software die
vereist is voor het zenden en ontvangen van data
automatisch geïnstalleerd worden op uw computer.
4.
Start de muziek software op uw computer.
5.
Configureer de instellingen van de muziek
software om één van de volgende apparaten te
selecteren als het MIDI toestel.
Zie de gebruikersdocumentatie die met de gebruikte
muziek software wordt geleverd voor nadere informatie
aangaande hoe u het MIDI apparaat kunt selecteren.
Zorg ervoor eerst het Digitale Keyboard uit te schakelen
voordat u de muziek software van uw computer start
.
Nadat de aansluiting eenmaal goed werkt, is er geen
probleem als de USB kabel aangesloten gehouden wordt
wanneer u uw computer en/of uw Digitale Keyboard
uitgeschakeld.
U kunt de MIDI basisinstellingen van het Digitale Keyboard
veranderen door het MIDI data zendkanaal of andere
instellingen te wijzigen. Zie “MIDI Groep” onder
“Instellingen van het functiemenu” (pagina D-131) voor
details.
Zie “Toewijzen van een MIDI kanaal aan elk deel” (pagina
D-162) voor informatie betreffende de relatie tussen elk
Digitale Keyboard deel (pagina D-36) en de MIDI IN en
MIDI OUT kanalen.
Dit Digitale Keyboard komt overeen met General MIDI
Level 1 (niveau 1 van algemene MIDI) (GM).
Voor gedetailleerde technische gegevens en aansluitingen
die van toepassing zijn op het zenden en ontvangen van
MIDI data door dit Digitale Keyboard dient u te verwijzen
naar de nieuwste informatie die wordt verzorgd door de
website bij de volgende URL.
http://world.casio.com/
Minimale
computersysteemvereisten
Windows
®
XP (SP2 of nieuwer)
*1
Windows Vista
®
*2
Windows 7
®
*3
Mac OS
®
X (10.3.9, 10.4.11 of nieuwer, 10.5.8 of nieuwer,
10.6.3 of nieuwer)
*1: Windows XP Home Edition
Windows XP Professional (32-bit)
*2: Windows Vista (32-bit)
*3: Windows 7 (32-bit, 64-bit)
Aansluiting van het Digitale Keyboard op uw
computer
CASIO USB-MIDI: (Voor Windows 7, Windows Vista,
Mac OS X)
USB-audioapparaat: (Voor Windows XP)
USB poort van de computer
A aansluiting
B aansluiting
USB poort van het Digitale Keyboard
USB kabel
(A-B type)
Aansluiting op een computer
D-146
U kunt melodieën van de melodiesequencer, gebruikersritmes
en andere data in het geheugen van het Digitale Keyboard
oversturen naar een computer om ze daar op te slaan. U kunt
ook automatische begeleidingsdata laden die u gedownload
heeft van de CASIO website naar het Digitale Keyboard,
hetgeen het aantal automatische begeleidingspatronen dat
beschikbaar is enorm vermeerdert. Er is een speciale Data
Manager applicatie nodig om data naar en van het Digitale
Keyboard te sturen.
Dezelfde datatypes die u kunt opslaan naar of oproepen van
een geheugenkaart (pagina D-136) kunnen overgestuurd
naar en van het Digitale Keyboard.
1.
Ga naar de CASIO WORLDWIDE site bij de
volgende URL.
http://world.casio.com/
2.
Selecteer bij deze site een land of geografisch
gebied.
3.
Na eerst naar de site te zijn geweest, navigeer
naar de minimale vereisten bij het
computersysteem voor de Data Manager die
beschikbaar is voor dit product.
U zou een link moeten kunnen vinden naar Data
Manager informatie op de product informatie pagina
van dit product. Mocht u een dergelijke link niet kunnen
vinden, gebruik dan de zoekfunctie van de site waar u
zich bevindt om de modelnaam van dit product in te
voeren en er naar te zoeken.
Merk op dat de inhoud van de site onder voorbehoud is.
4.
Controleer of uw computersysteem
overeenkomt met de minimale vereisten voor
de Data Manager.
5.
Download de Data Manager en de
gebruiksaanwijzing naar uw computer.
6.
Volg de procedures in de gebruiksaanwijzing
die u in stap 5 gedownload heeft en gebruik
Data Manager.
U kunt de procedures in dit hoofdstuk gebruiken voor het
importeren en gebruiken van ritmedata van een ander model.
U kunt mogelijk wat abnormaliteiten ondervinden bij het
weergeven van ritmedata die gemaakt was voor een ander
model.
Merk op dat de modellen die hieronder worden beschreven
enkel verkrijgbaar zijn op bepaalde plaatsen.
Opslaan en laden van data in het
geheugen van het Digitale
Keyboard
Datatypes die ondersteund worden voor de
Data Manager voor het oversturen en
downloaden van data.
Downloaden van Data Manager
Gebruiken van ritme
(automatische Begeleiding) data
van een ander model
Ritmedata compabiliteit
1
Modellen waarvan de ritmedata compatibel zijn met het
Digitale Keyboard
Ritmedata (bestandsnaam extensie: ac7) van de
onderstaande modellen kunt u importeren naar het Digitale
Keyboard en gebruiken zoals die is.
Aan de andere kant, kunnen ritmedata van dit Digitale
Keyboard kunnen worden gebruikt op deze modellen.
AP-6/AP-620/AT-3/AT-5/CDP-200R/CTK-4000/
CTK-5000/CTK-5000SK/CTK-6000/CTK-7000/PX-330/
WK-200/WK-210/WK-500/WK-6500/WK-7500
2
Modellen waarvan de ritmedata gebruikt kunnen
worden als ze zijn op het Digitale Keyboard
Ritmedata (bestandsnaam extensies: z00 en ckf) van de
onderstaande modellen kunt u importeren naar het Digitale
Keyboard en gebruiken zoals die is. itmedata van deze
modellen kunnen worden gedownload van de CASIO
MUSIC SITE
(http://music.casio.com/
).
CTK-671/CTK-691/CTK-900/PX-410R/PX-575R/
WK-3000/WK-3200/WK-3300/WK-3500/WK-3700/
WK-3800/WK-8000
Ritmedata van dit Digitale Keyboard kunnen niet worden
gebruikt op deze modellen.
3
Modellen waarvan de ritmedata gebruikt kunnen op het
Digitale Keyboard na te zijn omgezet
Ritmedata (bestandsnaam extensies: cpt en ept) kunt u
importeren naar het Digitale Keyboard en gebruiken nadat
u ze heeft omgezet met Rhythm Converter naar
compatibele data (beschreven in
2
hierboven). Rhythm
Converter kan gedownload worden van de CASIO MUSIC
SITE
(http://music.casio.com/
).
CTK-731/CTK-738/CTK-811/WK-1800
Ritmedata van dit Digitale Keyboard kunnen niet worden
gebruikt op deze modellen.
Aansluiting op een computer
D-147
U kunt ritmedata van andere modellen oversturen door deze
van een geheugenkaart te laden of door de data d.m.v. Data
Manager over te sturen van een computer naar het geheugen
van het Digitale Keyboard. Zie “Importeren van data van
verschillende opslagmedia” (pagina D-147) voor informatie
aangaande de daadwerkelijke werking.
Het gebruik van een geheugenkaart met een capaciteit van
minder dan 2 GB wordt niet ondersteund. Als u ritmedata
wilt gebruiken van een ander model die zich op een
geheugenkaart bevinden met een capaciteit van minder
dan 2 GB, dan dient u de data ofwel over te zetten naar een
ondersteunde geheugenkaart op het Digitale Keyboard of u
dient d.m.v. Data Manager de data te versturen van een
computer naar het Digitale Keyboard. Zie “Importeren van
data van verschillende opslagmedia” (pagina D-147) voor
nadere informatie. Merk tevens op dat ritmedata van
bepaalde modellen dient te worden omgezet voordat deze
gebruikt kan worden op dit Digitale Keyboard. Zie
“Ritmedata compabiliteit” (pagina D-146) voor nadere
informatie.
De procedure die u dient te volgen voor het importeren of
opsturen van data naar het geheugen van het Digitale
Keyboard hangt af van de media (plaatselijke schijf van een
computer, geheugenkaart) waar de data op het moment
opgeslagen zijn. Dit hoofdstuk geeft een uitleg van elk van de
benodigde procedures.
Zie “Opslaan en laden van data in het geheugen van het
Digitale Keyboard” (pagina D-146) voor details over Data
Manager.
Voor informatie over de types geheugenkaarten die
ondersteund worden door het Digitale Keyboard, zie
“Gebruiken van een geheugenkaart” (pagina D-136).
Voer een van de onderstaande procedures uit afhankelijk van
het type data dat u wilt laden.
Importeren en oversturen van ritmedata van
andere modellen
Importeren van data van
verschillende opslagmedia
Laden van ritmedata in het geheugen van het
Digitale Keyboard
Als de data zich
op dit type
media bevinden:
Doe dit:
Plaatselijke schijf
van de computer
1. Voer de procedure uit onder “Downloaden van
Data Manager” (pagina D-146).
Zie voor details aangaande het oversturen
van data van de computer naar het Digitale
Keyboard, de gebruiksaanwijzing die
meegeleverd wordt met Data Manager.
Of:
1. Kopieer de data van de plaatselijke schijf van
uw computer naar de MUSICDAT map op een
geheugenkaart met een capaciteit van 2 GB -
32 GB die geformateerd werd op het Digitale
Keyboard.
2. Voer de procedure uit onder “Laden van data
naar het geheugen van het Digitale Keyboard
van een geheugenkaart” (pagina D-140).
Geheugenkaart
met een
capaciteit van
2GB - 32GB
1. Voer een van de volgende bewerkingen uit
afhankelijk van de plaats van de data op de
geheugenkaart.
Als de data zich in de MUSICDAT map op
de geheugenkaart bevinden, ga dan direct
door naar stap 2 van deze procedure.
Als de data zich niet bevinden in de
MUSICDAT map op de geheugenkaart,
verplaats ze dan naar de MUSICDAT map.
Als er geen MUSICDAT map op de
geheugenkaart aanwezig is, maak dan een
nieuwe map aan in de root directory van de
geheugenkaart en noem die dan
MUSICDAT. Verplaats de data vervolgens
naar de map.
2. Voer de procedure uit onder “Laden van data
naar het geheugen van het Digitale Keyboard
van een geheugenkaart” (pagina D-140).
Onondersteunde
geheugenkaart
(capaciteit minder
dan 2 GB, etc.)
1. Kopieer de data van de geheugenkaart naar de
plaatselijke schijf van de computer.
2. Kopieer de data in stap 1 van de plaatselijke
schijf van uw computer naar de MUSICDAT
map op een geheugenkaart (capaciteit van
2 GB - 32 GB) die geformatteerd werd op het
Digitale Keyboard.
3. Voer de procedure uit onder “Laden van data
naar het geheugen van het Digitale Keyboard
van een geheugenkaart” (pagina D-140).
Of:
1. Kopieer de data van de geheugenkaart naar de
plaatselijke schijf van de computer.
2. Voer de procedure uit onder “Downloaden van
Data Manager” (pagina D-146).
Zie voor details aangaande het oversturen
van data van de computer naar het Digitale
Keyboard, de gebruiksaanwijzing die
meegeleverd wordt met Data Manager.
D-148
Referentie
Foutmeldingen
Displaymelding Oorzaak Vereiste maatregel
Format 1. Het huidige geheugenkaartformaat is niet geschikt
(niet compatibel) met dit Digitale Keyboard.
1. Formatteer de geheugenkaart op het Digitale
Keyboard (pagina D-137).
2. De capaciteit van de geheugenkaart is groter dan
32 GB.
2. Gebruik een geheugenkaart met een capaciteit van
32 GB of minder.
3. U probeert een SDXC kaart te gebruiken. 3. SDXC kaarten worden niet ondersteund. Gebruik
een SD of SDHC geheugenkaart.
4. Er is iets fout met de geheugenkaart. 4. Gebruik een andere geheugenkaart.
Card Full Er is niet genoeg ruimte beschikbaar op de
geheugenkaart.
Wis enkele van de bestanden op de geheugenkaart
om ruimte te maken voor nieuwe data (pagina D-141)
of gebruik een andere kaart.
Card R/W Geheugenkaartdata is beschadigd. Gebruik een andere geheugenkaart.
No Card 1. De geheugenkaart is niet juist in de kaartgleuf van
het Digitale Keyboard geplaatst.
1. Laad de geheugenkaart op de juiste manier in de
geheugengleuf.
2. De geheugenkaart werd verwijderd terwijl een
bewerking aan de gang was.
2. Verwijder de geheugenkaart niet terwijl een
bewerking plaats vindt.
No Data U probeerde een gebruikersgebied van het Digitale
Keyboard (gebruikersritme, gebruikersritmemelodie,
enz.) op te slaan dat geen data kan bevatten op de
geheugenkaart.
Selecteer een gebruikersgebied dat wel data bevat.
No File 1. Er is geen MUSICDAT map (pagina D-140) op de
geheugenkaart.
1. Creëer een MUSICDAT map op de geheugenkaart
of formatteer de geheugenkaart op het Digitale
Keyboard (pagina D-137).
2. Er is geen laadbare of weergeefbare data in de
MUSICDAT map.
2. Verplaats het bestand dat u wilt laden of spelen
naar de MUSICDAT map van de geheugenkaart.
Not SMF0/1 U probeert SMF Formaat 2 bestand weer te geven. Dit Digitale Keyboard ondersteunt alleen de
weergave van SMF Formaat 0 of Formaat 1.
Protect De geheugenkaart is schrijfbeveiligd. Gebruik de schrijfbeveiligingsschakelaar van de
geheugenkaart om het schrijven van data mogelijk te
maken.
Read Only Er is reeds een read-only (alleen schrijven) bestand
op de geheugenkaart met dezelfde naam die u
probeert te gebruiken.
Gebruik een andere naam om het nieuwe bestand
op te slaan.
Verwijder het read-only attribuut van het bestaande
bestand en overschrijf met het nieuwe bestand.
Gebruik een andere geheugenkaart.
Size Over 1. De data op de geheugenkaart is te groot om weer
te geven.
1. Dit Digitale Keyboard ondersteunt de weergave
van melodiedatabestanden met een maximale
grootte van 320 KB.
2. De data die u probeert te laden is te omvangrijk. 2. Het volgende is het maximale hoeveelheid data
(per data item) bij het laden van data in het
geheugen van het Digitale Keyboard.
Gebruikersritme: 32 KB
Melodie in de melodiesequencer: 159 KB
Gebruikersvoorkeuze: 8 KB
In het totaal kunnen 128 KB met
gebruikersvoorkeuzes (totaal van 100
gebruikersvoorkeuzes) geladen worden.
Wrong Data 1. De geheugenkaartdata is beschadigd. Gebruik een andere geheugenkaart.
2. De geheugenkaart bevat data die niet wordt
ondersteunt door dit Digitale Keyboard.
B
Referentie
D-149
Meas. Limit U probeerde een bewerking uit te voeren tijdens
melodiesequencerbewerking of
gebruikersmuziekvoorkeuzebewerking waardoor het
aantal maten in de melodie of de akkoordprogressie
meer dan 999 zou worden.
Zorg ervoor dat door het bewerken het aantal maten
niet de beperking van 999 maten overschrijdt.
Memory Full 1. Er is niet genoeg geheugencapaciteit nodig voor
patroonsequencerbewerkingen.
1. Om nieuwe data van een bepaald deel van een
bepaald begeleidingspatroon op te nemen, dient u
een ander deel en/of andere begeleidingspatronen
te wissen. Als u Easy Edit wilt gebruiken, selecteer
dan een ander ritme van het ritme dat geselecteerd
was toen de foutmelding verscheen.
2. De resterende geheugencapaciteit is te laag tijdens
het bewerken van de muziekvoorkeuze.
2. Verwijs naar “Wissen van de
gebruikersvoorkeuzedata” (pagina D-59), om
gebruikersvoorkeuzes te wissen die u niet langer
nodig heeft om geheugen vrij te maken.
3. Er is niet genoeg geheugencapaciteit nodig voor
melodiesequencerbewerkingen.
3. Wis andere sporen en/of melodieë uit om ruimte te
creëren in het geheugen.
File Name Bij het hernoemen van een bestand op een SD kaart
wordt gepoogd om een bestandsnaam te specificeren
die reeds in gebruik is.
Gebruik een andere naam.
Card Size De capaciteit van de geheugenkaart is niet genoeg
voor geluidsopname en -weergave.
Gebruik een geheugenkaart met een capaciteit van
minstens 2 GB.
Displaymelding Oorzaak Vereiste maatregel
Referentie
D-150
Oplossen van moeilijkheden
Symptoom Te nemen maatregel
Bijgeleverde accessoires
Ik kan iets niet vinden dat bijgesloten zou
moeten zijn bij het product.
Controleer zorgvuldig de binnenkant van alle verpakkingsmateriaal.
Stroomvereisten
De spanning kan niet worden
ingeschakeld.
Controleer de netadapter of zorg ervoor dat de batterijen in de juiste richting
wijzen (pagina D-9).
Vervang de batterijen door nieuwe of schakel over op spanning van het lichtnet
via de netadapter (pagina D-9).
U heeft misschien een bewerking geprobeerd terwijl de “Please Wait” melding
getoond werd, hetgeen een interne probleem veroorzaakt heeft. Als andere
maten dit probleem niet corrigeren, voer dan de onderstaande bewerking uit om
de spanning in te schakelen.
Waarschuwing!
Door de volgende bewerking worden alle Digitale Keyboard data gewist en alle
instellingen teruggesteld op hun oorspronkelijke fabrieksinstellingen.
Houd de R-2 ([B] E.PIANO) en R-5 ([E] STRINGS) toetsen ingedrukt en druk op
de L-1 (POWER) toets om de spanning in te schakelen.
Het Digitale Keyboard geeft een hard
geluid weer waarna het geluid ineens
zachter wordt.
Vervang de batterijen door nieuwe of schakel over op spanning van het lichtnet via
de netadapter (pagina D-9).
Het Digitale Keyboard schakelt na enkele
minuten zichzelf ineens uit.
Dit kan voorkomen wanneer de automatische stroomonderbreker (pagina D-13) in
werking treedt.
Display
De display blijft uitgaan of blijft knipperen. Vervang de batterijen door nieuwe of schakel over op spanning van het lichtnet via
de netadapter (pagina D-9).
De inhoud van het scherm is enkel
zichtbaar als het recht voor me is.
Dit komt door productiebeperkingen. Echter dit duidt niet op een defect.
Toon
Er gebeurt niets bij aanslaan van een
klaviertoets.
Stel de instelling van het hoofdvolume bij (pagina D-13).
Controleer of er iets aangesloten is op de T-4 (PHONES) aansluiting aan het
achterpaneel van het Digitale Keyboard.
Schakel de spanning eerst uit en daarna opnieuw in om alle instellingen van het
keyboard terug te stellen (resetten) (pagina D-13).
Er gebeurt niets of noten worden niet
normaal weergegeven wanneer gespeeld
wordt op het linker gedeelte van het
toetsenbord.
Druk op de L-18 (ACCOMP ON/OFF) toets om akkoordinvoer met het
akkoordtoetsenbord (pagina D-24) te deactiveren.
Er gebeurt niets wanneer een
automatische begeleiding wordt gestart.
Bij ritmes E:030 - E:039, wordt niet weergegeven totdat u een akkoord op het
toetsenbord speelt. Probeer een akkoord te spelen (pagina D-26).
Controleer en stel de instelling van het begeleidingsvolume bij (pagina D-133).
Als er geen gebruikersritme opgeslagen is in het geheugen, zal de automatische
begeleiding niet starten wanneer u drukt op de L-17 (START/STOP) toets terwijl
een ritme tussen F:001 - F:010 geselecteerd is (pagina D-24).
Schakel de spanning eerst uit en daarna opnieuw in om alle instellingen van het
Digitale Keyboard terug te stellen (resetten) (pagina D-13).
De metronoom klinkt niet. Controleer en stel de instelling van het metronoomvolume bij (pagina D-133).
Schakel de spanning eerst uit en daarna opnieuw in om alle instellingen van het
Digitale Keyboard terug te stellen (resetten) (pagina D-13).
Referentie
D-151
De noten blijven klinken zonder dat ze
stoppen.
Schakel de spanning eerst uit en daarna opnieuw in om alle instellingen van het
Digitale Keyboard terug te stellen (resetten) (pagina D-13).
Vervang de batterijen door nieuwe of schakel over op spanning van het lichtnet
via de netadapter (pagina D-9).
Sommige noten worden afgekapt terwijl ze
weergegeven worden.
Noten worden afgesneden telkens wanneer het aantal noten dat klinkt de
maximale polyfonische waarde van 64 (21 - 32 bij bepaalde tonen) overschrijdt.
Echter dit duidt niet op een defect.
Een geconfigureerde instelling voor het
volume of voor de toon is veranderd.
Stel de instelling van het hoofdvolume bij (pagina D-13).
Schakel de spanning eerst uit en daarna opnieuw in om alle instellingen van het
Digitale Keyboard terug te stellen (resetten) (pagina D-13).
Vervang de batterijen door nieuwe of schakel over op spanning van het lichtnet
via de netadapter (pagina D-9).
Het uitgangsvolume verandert niet zelfs
wanneer de druk op de klaviertoetsen
verandert.
Verander de instelling van het aanslagvolume (pagina D-131).
Schakel de spanning eerst uit en daarna opnieuw in om alle instellingen van het
Digitale Keyboard terug te stellen (resetten) (pagina D-13).
In bepaalde bereiken van het toetsenbord
kunnen het volume en de toonkwaliteit
ietwat afwijken van andere bereiken.
Dit komt door systeembeperkingen. Echter dit duidt niet op een defect.
Bij sommige tonen veranderen de octaven
niet aan de uiteinden van het toetsenbord.
Dit komt door systeembeperkingen. Echter dit duidt niet op een defect.
De toonhoogte van de noten komt niet
overeen met andere begeleidende
instrumenten of klinkt vreemd bij
meespelen met andere instrumenten.
Wanneer de B indicator getoond wordt, betekent dit dat de
transponeerinstelling (pagina D-18) gebruikt werd om de toonhoogte van het
toetsenbord te veranderen. Zet de transponeerinstelling op nul terug.
Wanneer de C indicator getoond wordt, betekent dit dat de
toonschaalinstelling (pagina D-21) gebruikt werd om de oorspronkelijke default
instelling van het Digitale Keyboard te veranderen. Verander d.m.v. de
procedure onder “Selecteren van een voorkeuze toonschaal” (pagina D-21) naar
de “Equal” voorkeuzetoonschaal.
Schakel de spanning eerst uit en daarna opnieuw in om alle instellingen van het
Digitale Keyboard terug te stellen (resetten) (pagina D-13).
De nagalm van de noten verandert
plotseling.
Controleer en stel de instelling van de nagalm bij (pagina D-31).
Schakel de spanning eerst uit en daarna opnieuw in om alle instellingen van het
Digitale Keyboard terug te stellen (resetten) (pagina D-13).
Bediening
De toon, het ritme en andere instellingen
keren terug naar hun oorspronkelijke
default waarden telkens wanneer u het
Digitale Keyboard inschakelt.
Het Digitale Keyboard kan geconfigureerd worden om defaultinstellingen
(fabrieksinstellingen of instellingen die u zelf registreerde) te herstellen waneer de
spanning ingeschakeld is. Als u wilt dat het Digitale Keyboard de laatste
basisinstelling onthoudt en herstelt bij de volgende keer dat de spanning wordt
ingeschakeld, selecteer dan “on” (aan) voor de automatische hervattingsinstelling
(pagina D-134).
Aansluiting van een computer
Niet mogelijk data uit te wisselen tussen
het Digitale Keyboard en een computer.
Controleer dat de USB kabel aangesloten is op het Digitale Keyboard en de
computer en dat de apparatuur die geselecteerd is overeerkomt met de
instellingen van de muziek software van de computer (pagina D-145).
Schakel het Digitale Keyboard uit en sluit dan de muziek software op uw
computer af. Schakel het Digitale Keyboard vervolgens weer in en start dan de
muziek software op uw computer weer.
Symptoom Te nemen maatregel
Referentie
D-152
Technische gegevens
Modellen CTK-7000 / WK-7500
Toetsenbord CTK-7000: 61 klaviertoetsen van standaard grootte
WK-7500: 76 klaviertoetsen van standaard grootte
Aanslagvolume 2 types, uit
Maximale polyfonie 64 noten (32 voor bepaalde tonen, 21 voor trekorgeltonen)
Tonen
Ingebouwde tonen 800
Gebruikerstonen Maximaal 100 (toonbewerking), maximaal 50 (trekorgelbewerking)
Functies Laag, Splitsing
Trekorgel
Trekstangen 9 schuifregelaars (16', 5
1
/
3
', 8', 4', 2
2
/
3
', 2', 1
3
/
5
', 1
1
/
3
', 1')
Slagwerk Tweede/derde
Klik Aan/Uit
Draai effect Snel/langzaam
Nagalm 1 - 10, Uit
Zweving 1 tot en met 5
DSP
Voorkeuze DSP 100
Gebruikers DSP Maximaal 100
Metronoom
Maatslagen per maat 0, 2 tot en met 6
Tempobereik 30 tot en met 255
Automatische begeleiding
Ingebouwde ritmes 250
Gebruikersritmes Maximaal 100 (patroonsequencer)
Demonstratiemelodieën 5 melodieën
Registratie 96 (6 basisinstellingen × 16 banken)
Melodiesequencer Real-time opname, weergave
Toets-voor-toets opname
Spel op het toetsenbord 5 melodieën, 17 sporen
Geheugencapaciteit Circa 30.000 noten (totaal voor 5 melodieën)
Audio opname en weergave
functies
Vereisten Een SD of SDHC geheugenkaart, 2 GB - 32 GB
Opname Opnemen van toetsenbordspel, melodiesequencer melodieweergave, ingangssignaal van
de MIC IN aansluiting en de INST IN aansluiting
Maximaal 5 geluidsbestananden (maximale opnametijd: ongeveer 13 minuten voor een
enkel geluidsbestand)
Weergave Maximaal 999 bestanden (inclusief bestanden die gebruikt worden voor opnamen)
Mixer 32 onderdelen (A01-A16, B01-B16)
Hoofdparameters, DSP parameters, onderdeel parameters, MIC/INST parameters
Overige functies
Transpose ±1 octaven (–12 tot en met +12 halve tonen)
Octaafverschuiving UPPER 1/UPPER 2/LOWER ±2 octaven
Stemmen A4 = 415,5 - 440,0 - 465,9 Hz
Toonschaal stemmen Toonschaal fijnstemmen, voorkeuzetoonschalen
Muziekvoorkeuze 305 ingebouwde, plus 100 gebruikersvoorkeuzes
Een-toets voorkeuze 250
Automatisch harmoniseren 12 types
Arpeggiator 150 types
MIDI 16 multi-tonale ontvangst, GM niveau 1 standaard
Referentie
D-153
Technische gegevens en ontwerp onder voorbehoud.
Toonhoogte wiel
Toonhoogte bereik 0 - 24 halve tonen
Geheugenkaarten
Ondersteunde
geheugenkaarten
SD of SDHC geheugenkaarten, 2 GB - 32 GB
Functies SMF weergave, bestandopslag, bestandoproep, wissen van een bestand, formatteren van
een kaart
Ingangaansluitingen/
uitgangsaansluitingen
USB poort TYPE B
Aanhoud/Toewijsbare
aansluiting
Standaardaansluiting (aanhouden, sostenuto, zacht, start/stop)
Hoofdtelefoonaansluiting Stereo standaardaansluiting
Lijnuitgang R, L/Mono
aansluitingen (R, L/MONO)
Standaardaansluiting x 2
Uitgangsimpedantie: 2,3 kΩ, uitgangsspanning: 1,5 V (RMS) MAX
Audio ingangsaansluiting Stereo ministekker
Ingangsimpedantie: 9 kΩ, ingangsgevoeligheid: 200 mV
Inst In aansluiting Standaard aansluiting
Ingangsimpedantie: 9 kΩ, ingangsgevoeligheid: 200 mV
Microfooningangsaansluiting Standaard aansluiting (alleen aansluiten van een dynamische microfoon)
Ingangsimpedantie: 3 kΩ, ingangsgevoeligheid: 10 mV
Netaansluiting 12 V gelijkstroom
Stroomvoorziening 2-wegs voeding
Batterijen 6 zink-koolstof batterijen of alkaline batterijen maat D
Levensduur van de batterijen Circa 4 uur doorlopende werking op alkaline batterijen
Netadapter AD-A12150LW
Automatische
stroomonderbreker
Circa 6 minuten na de laatste toetsbediening tijdens werking op batterijen
Circa 4 uur na de laatste toetsbediening tijdens werking op de netadapter.
De automatische stroomonderbreker kan worden gedeactiveerd.
Luidsprekers 12 cm × 2 + 3 cm x 2 (Uitgangsvermogen: 7,0 W + 7,0 W)
Stroomverbruik 12 V = 18 W
Afmetingen CTK-7000: 94,5 × 37,8 × 13,2 cm
WK-7500: 118,7 × 39,9 × 14,9 cm
Gewicht CTK-7000: Circa 6,8 kg (zonder batterijen)
WK-7500: Circa 8,9 kg (zonder batterijen)
B
Referentie
D-154
Zorg ervoor de volgende voorzorgsmaatregelen te lezen en in
acht te nemen.
Plaats
Vermijd de volgende plaatsen voor dit product.
Plaatsen die blootstaan aan het directe zonlicht en een
hoge vochtigheid
Plaatsen die blootstaan aan temperatuurextremen
Bij een radio, televisie, videodeck of tuner
De bovengenoemde toestellen veroorzaken geen storingen
bij het product maar het product kan wel storing
veroorzaken bij het beeld of het geluid van een toestel in de
onmiddellijk omgeving.
Onderhoud door de gebruiker
Gebruik nooit benzine, alcohol, verfverdunner of andere
chemische reinigingsmiddelen om het product te reinigen.
Veeg het product of het toetsenbord af met een zachte
doek ietwat bevochtigd met een milde oplossing van water
en een mild neutraal reinigingsmiddel. Wring overtollig
water uit de doek voordat u het product gaat afvegen.
Meegeleverde en los verkrijgbare accessoires
Gebruik enkel accessoires die gespecificeerd zijn voor het
gebruik met dit product. Het gebruik van niet erkende
accessoires kan het gevaar op brand, elektrische schok en
persoonlijk letsel met zich meebrengen.
Voorzorgsmaatregelen bij het hanteren van de
netadapter
Gebruik een stopcontact dat gemakkelijk te bereiken is
zodat u de netadapter er uit kunt halen wanneer een
probleem optreedt of als u dat om een andere reden moet
doen.
De netadapter is enkel bedoeld voor gebruik binnen.
Gebruik deze niet waar de netadapter blootgesteld is aan
spatten of vocht. Plaats geen bakken, zoals een
bloemenvaas, met water op de netadapter.
Berg de netadapter op een droge plaats op.
Gebruik de netadapter op een open, goed geventileerde
plaats.
Dek de netadapter nooit af met een krant, een tafeldoek,
een gordijn of een dergelijk item.
Haal de netadapter uit de stopcontact als u van plan het
product voor langere tijd niet te gebruiken.
Probeer de netadapter nooit te repareren en knutsel er
nooit aan.
Werkingsomgeving van de netadapter
Temperatuur: 0 tot en met 40°C
Vochtigheid: 10% tot en met 90% vochtigheid
Uitgangspolariteit: &
Voeglijnen
Er kunnen lijnen zichtbaar zijn aan de buitenkant van het
product. Er zijn “voeglijnen” die het resultaat zijn van het
proces waarbij het plastic in een vorm wordt gegoten. Dit zijn
geen breuken of krassen.
Etiquette aangaande muziekinstrumenten
Wees altijd bedacht op anderen wanneer u dit product
gebruikt. Wees in het bijzonder ’s avonds laat voorzichtig om
het volume op een niveau te houden dat het geluid anderen
niet stoort. Andere maatregelen die u kunt nemen wanneer u
’s nachts laat speelt zijn het sluiten van de vensters en het
gebruik van een hoofdtelefoon.
Bedieningsvoorzorgsmaatregelen
Referentie
D-155
De onderstaande tabel toont de voorkeuze DSP’s die geselecteerd kunnen worden d.m.v. de procedure onder “Gebruiken van een
DSP” (pagina D-32).
•De Nummer” kolom toont DSP nummers, terwijl “Schermnaam” de DSP naam toont die verschijnt in de display.
De DSP’s van dit Digitale Keyboard bevat 46 “types” getoond in de “DSP typelijst” (pagina D-156). Een voorkeuze DSP is een
variatie die voortgekomen is uit een van deze 46 types.
DSP Effectenlijst
Voorkeuze DSP Lijst
Nummer Schermnaam Typenummer
001 Comp 1 02
002 Comp 2 02
003 Enhance1 04
004 Enhance2 04
005 Phaser 1 07
006 Phaser 2 07
007 Phaser 3 07
008 Chorus 1 09
009 Chorus 2 09
010 Chorus 3 09
011 Chorus 4 09
012 Chorus 5 09
013 CmpCho 1 24
014 CmpCho 2 24
015 RefCho 41
016 Flanger1 08
017 Flanger2 08
018 Flanger3 08
019 Flanger4 08
020 CmpFln 25
021 Delay 1 10
022 Delay 2 10
023 Delay 3 10
024 Delay 4 10
025 Delay 5 10
026 Reflect1 11
027 Reflect2 11
028 Reflect3 11
029 CmpRef 26
030 ChoRef 1 36
031 ChoRef 2 36
032 ChoRef 3 36
033 FlnRef 1 38
034 FlnRef 2 38
035 FlnRef 3 38
036 Tremolo 6
037 CmpTrm 27
038 TrmRef 46
039 TrmCho 1 44
040 TrmCho 2 44
041 TrmFln 1 45
042 TrmFln 2 45
043 TrmDst 1 43
044 TrmDst 2 43
045 AutoPan 05
046 CmpPan 28
047 ChoPan 1 37
048 ChoPan 2 37
049 FlnPan 1 39
050 FlnPan 2 39
051 RefPan 1 42
052 RefPan 2 42
053 Rotary 1 12
054 Rotary 2 12
055 Rotary 3 12
056 Rotary 4 12
057 Rotary 5 12
058 Wah 1 01
059 Wah 2 01
060 Wah 3 01
061 Wah 4 01
062 CmpWah 22
063 WahCho 1 17
064 WahCho 2 17
065 WahFln 1 18
066 WahFln 2 18
067 WahDst 1 16
068 WahDst 2 16
069 WahTrm 1 20
070 WahTrm 2 20
071 WahPan 1 21
072 WahPan 2 21
073 WahRef 1 19
074 WahRef 2 19
075 WahCmp 1 15
076 WahCmp 2 15
077 Dist 1 03
078 Dist 2 03
079 Dist 3 03
080 DstCmp 30
081 CmpDst 23
082 DstTrm 1 34
083 DstTrm 2 34
084 DstPan 1 35
085 DstPan 2 35
086 DstCho 1 31
087 DstCho 2 31
088 DstFln 1 32
089 DstFln 2 32
090 DstFln 3 32
091 DstWah 1 29
092 DstWah 2 29
093 DstWah 3 29
094 DstWah 4 29
095 DstRef 33
096 RefDst 40
097 Lo-Fi 14
098 RingMod1 13
099 RingMod2 13
100 RingMod3 13
Nummer Schermnaam Typenummer
Referentie
D-156
Alle DSP’s van het Digitale Keyboard behoren tot een van de DSP types getoond in de onderstaande tabel. Bij het aanmaken van
een gebruikers DSP (pagina D-33) of bij het gebruik van de tooneditor (pagina D-44) om de DSP te bewerken die u wilt uitoefenen
op een toon, dient u een van de DSP types in de tabel te selecteren.
Typenummers 01 - 14 zijn enkelvoudige types DSP, terwijl de nummers 15 - 46 tweevoudige types DSP zijn. Een enkelvoudige
type DSP is er een met een enkelvoudige structuur terwijl een tweevoudig type er een is met een combinatie van twee
enkelvoudige types DSP.
De naam van een tweevoudige DSP wordt gevormd door de twee enkelvoudige DSP namen in kwestie, in de volgorde waarin
ze worden toegepast. Type 15, “Wah-Compressor” genaamd, sluit aan op “Wah” en “Compressor”, in die volgorde.
Voor details aangaande parameters die geconfigureerd kunnen worden met elk DSP type, verwijs naar de hoofdstukken in de
onderstaande tabel.
DSP typelijst
Voor informatie betreffende deze DSP instelling: Verwijs hier naar:
Enkelvoudig type (Typenummers 01 - 14) Enkelvoudig type DSP parameters (pagina D-157)
Tweevoudig type (Typenummers 15 - 46) Tweevoudig type DSP parameters (pagina D-159)
Typenummer DSP type Naam Schermnaam
01 Wah Wah
02 Compressor Comp
03 Distortion Dist
04 Enhancer Enhance
05 AutoPan AutoPan
06 Tremolo Tremolo
07 Phaser Phaser
08 Flanger Flanger
09 Chorus Chorus
10 Delay Delay
11 Reflection Reflect
12 Rotary Rotary
13 RingModulator RingMod
14 Lo-Fi Lo-Fi
15 Wah-Compressor WahCmp
16 Wah-Distortion WahDst
17 Wah-Chorus WahCho
18 Wah-Flanger WahFln
19 Wah-Reflection WahRef
20 Wah-Tremolo WahTrm
21 Wah-AutoPan WahPan
22 Compressor-Wah CmpWah
23 Compressor-Distortion CmpDst
24 Compressor-Chorus CmpCho
25 Compressor-Flanger CmpFln
26 Compressor-Reflection CmpRef
27 Compressor-Tremolo CmpTrm
28 Compressor-AutoPan CmpPan
29 Distortion-Wah DstWah
30 Distortion-Compressor DstCmp
31 Distortion-Chorus DstCho
32 Distortion-Flanger DstFln
33 Distortion-Reflection DstRef
34 Distortion-Tremolo DstTrm
35 Distortion-AutoPan DstPan
36 Chorus-Reflection ChoRef
37 Chorus-AutoPan ChoPan
38 Flanger-Reflection FlnRef
39 Flanger-AutoPan FlnPan
40 Reflection-Distortion RefDst
41 Reflection-Chorus RefCho
42 Reflection-AutoPan RefPan
43 Tremolo-Distortion TrmDst
44 Tremolo-Chorus TrmCho
45 Tremolo-Flanger TrmFln
46 Tremolo-Reflection TrmRef
Typenummer DSP type Naam Schermnaam
Referentie
D-157
Enkelvoudig type DSP parameters
01: Wah
Dit is een “wah” effect dat de frequentie automatisch kan
beïnvloeden d.m.v. een LFO.
Parameters en waardebereiken:
1 :Resonantie (0 tot 127)
Stelt de sterkte van resonantie in.
2 :Handmatig (0 tot 127)
Stelt de referentiefrequentie van het wah filter in.
3 :LFO Snelheid (0 tot 127)
Stelt de LFO snelheid bij.
4 :LFO Diepte (0 tot 127)
Stelt de LFO diepte bij.
5 :LFO Golfvorm (off, sin, tri, random)
Selecteert de LFO golfvorm.
02: Compressor
Comprimeert het ingangssignaal, hetgeen het effect kan
hebben van het onderdrukken van variatie in niveau’s en die
het mogelijk maakt om gedempte klanken langer aan te
houden.
Parameters en waardebereiken:
1 :Aanzet (0 tot 127)
Regelt de hoeveelheid aanzet van het ingangssignaal. Bij
een lagere waarde wordt de werking van de compressor
geactiveerd, hetgeen de aanzet van het ingangssignaal
onderdrukt. Bij een hogere waarde wordt de werking van
de compressor uitgesteld, waardoor de aanzet van het
ingangssignaal afgegeven wordt zonder verandering.
2 :Loslaten (0 tot 127)
Regelt de tijd vanaf het punt dat het ingangssignaal tot
beneden een bepaald niveau zakt totdat de werking van
de compressor stopt. Wanneer een aanzet gewenst is
(geen compressie vanaf het begin van het geluid), stel
deze parameter dan op een zo laag mogelijk waarde in.
Stel in op een hoge waarde om compressie te allen tijde
uitgeoefend te hebben.
3 :Niveau (0 tot 127)
Stelt het uitgangsniveau bij.
4 :Threshold (0 tot 127) (drempelwaarde)
Stelt het volumeniveau in waarbij de
compressiebewerking start.
03: Distortion
Digitale vervorming die een overtoon uitoefent op het
ingangssignaal en dit vervormt.
Parameters en waardebereiken:
1 :Versterking (0 tot 127)
Stelt de versterking van het ingangssignaal in.
2 :Niveau (0 tot 127)
Stelt het uitgangsniveau bij.
04: Enhancer
Fase verschuift de klanken in de lage en hoge bereiken van
het ingangssignaal om het profiel van het signaal te
verbeteren.
Parameters en waardebereiken:
1 :Lage frequenties (0 tot 127)
Stelt de enhancerfrequentie in bij het lage bereik.
2 :Low Phase (0 tot 127) (lage fase)
Stelt de faseverschuiving van de versterker van het lage
bereik.
3 :Hoge frequenties (0 tot 127)
Stelt de enhancerfrequentie in bij het hoge bereik.
4 :High Phase (0 tot127) (hoge fase)
Stelt de faseverschuiving van de versterker van het hoge
bereik.
05: Automatische Pan
Voert doorlopende panning van het linker- en rechterkanaal
van het ingangssignaal uit m.b.v. een LFO.
Parameters en waardebereiken:
1 :LFO Snelheid (0 tot 127)
Stelt de pansnelheid bij.
2 :LFO Diepte (0 tot 127)
Stelt de pandiepte bij.
3 :LFO Golfvorm (sin, tri)
Selecteert de LFO golfvorm.
06: Tremolo
Stelt het volume in van het ingangssignaal d.m.v. een LFO.
Parameters en waardebereiken:
1 :LFO Snelheid (0 tot 127)
Stelt de tremolo snelheid bij.
2 :LFO Diepte (0 tot 127)
Stelt de tremolo diepte bij.
3 :LFO Golfvorm (sin, tri)
Selecteert de LFO golfvorm.
07: Phaser
Produceert een karakteristiek pulserend, breed geluid door
een LFO te gebruiken om de fase te veranderen van het
ingangssignaal en dat dan met het oorspronkelijke
ingangssignaal te mengen.
Parameters en waardebereiken:
1 :Resonantie (0 tot 127)
Stelt de sterkte in van de resonantie.
2 :LFO Snelheid (0 tot 127)
Stelt de LFO snelheid bij.
3 :LFO Diepte (0 tot 127)
Stelt de LFO diepte bij.
4 :LFO Golfvorm (sin, tri, random)
Selecteert de LFO golfvorm.
DSP Parameterlijst
Referentie
D-158
08: Flanger
Oefent een wild pulserend en metaal-achtige nagalm uit op
klanken. LFO golfvorm is kiesbaar.
Parameters en waardebereiken:
1 :LFO Snelheid (0 tot 127)
Stelt de LFO snelheid bij.
2 :LFO Diepte (0 tot 127)
Stelt de LFO diepte bij.
3 :LFO Golfvorm (sin, tri, random)
Selecteert de LFO golfvorm.
4 :Feedback (0 tot 127)
Stelt de sterkte van feedback in.
09: Zweving
Geeft diepte en breedte aan het geluid. Het zwevingtype is
kiesbaar.
Parameters en waardebereiken:
1 :LFO Snelheid (0 tot 127)
Stelt de LFO snelheid bij.
2 :LFO Diepte (0 tot 127)
Stelt de LFO diepte bij.
3 :LFO Golfvorm (sin, tri)
Selecteert de LFO golfvorm.
4 :Feedback (0 tot 127)
Stelt de sterkte van feedback in
5 :Type (mono, stereo, tri)
Selecteert het zwevingtype.
10: Delay
Vertraagt het ingangssignaal en voedt het terug om een
herhalend effect te maken en om het geluid meer breedte te
geven.
Parameters en waardebereiken:
1 :Delay Time (0 tot 127)
Stelt de vertragingstijd in.
2 :Feedback (0 tot 127)
Stelt de herhaling in van de vertraging.
3 :Ratio Lch (0 tot 127)
Stelt de vertragingstijd in van het linker kanaal. Deze
waarde is een verhouding van de waarde gespecificeert
voor de vertragingstijd.
4 :Ratio Rch (0 - 127)
Stelt de vertragingstijd in van het rechter kanaal. Deze
waarde is een verhouding van de waarde gespecificeert
voor de vertragingstijd.
5 :Wet Level (0, 1, 2, 3, 4, 5)
Stelt het niveau in van het vertragingsgeluid.
6 :Type (1, 2)
Selecteert het vertragingstype.
Belangrijk!
Bij het instellen van de vertragingstijd en het -type, kunnen
bepaalde instellingen resulteren in en een schakelend geluid
van de vertraging.
11: Reflection
Een effect dat vroege weerkaatsingen van de nagalm
extraheert. Oefent akoestische aanwezigheid uit op klanken.
Parameters en waardebereiken:
1 :Type (1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8)
Selecteert uit acht beschikbare weerkaatsingspatronen.
2 :Feedback (0 tot 127)
Stelt de herhaling in van het terugkaatstgeluid.
12: Rotary
Dit is een simulator van een roterende luidspreker.
Parameters en waardebereiken:
1 :Overdrive Gain (0, 1, 2, 3)
Stelt de overdrive versterking in.
2 :Overdrive niveau (0 tot 127)
Stelt het overdrive uitgangsniveau bij.
3 :Snelheid (Langzaam, Snel)
Schakelt de snelheidmodus in tussen snel en langzaam.
4 :Rem (Roteren, Stoppen)
Stopt het roteren van de luidspreker.
5 :Valversnelling (0 tot 127)
Stelt de versnelling bij wanneer de snelheidsmodus
overgeschakeld wordt van snel naar langzaam.
6 :Toenameversnelling (0 tot 127)
Stelt de versnelling bij wanneer de snelheidsmodus
overgeschakeld wordt van langzaam naar snel.
7 :Lage snelheid (0 tot 127)
Stelt de rotatiesnelheid van de luidspreker bij tijdens de
lage snelheidmodus.
8 :Hoge snelheid (0 tot 127)
Stelt de rotatiesnelheid van de luidspreker bij tijdens de
hoge snelheidmodus.
13: Ring Modulator
Vermenigvuldigt het ingangssignaal met een intern
oscillatorsignaal om een metalen geluid aan te maken.
Parameters en waardebereiken:
1 :OSC Frequency (0 tot 127)
Stelt de referentiefrequentie in van de interne oscillator.
2 :LFO Snelheid (0 tot 127)
Stelt de LFO snelheid bij.
3 :LFO Diepte (0 tot 127)
Stelt de LFO diepte bij.
4 :Type (1, 2, 3)
1 :Vertraagt de herhaling die bepaalt is door de
vertragingstijd (Delay Time).
2 :Vertragingsherhaling bepaalt door de vertragingstijd
en de L/R verhouding.
1 :Geeft enkel het ringgemoduleerde signaal af.
2 :Geeft het ring-gemoduleerde signaal en het
ingangssignaal af.
3 :Geeft een signaal af met een zwevingseffect
uitgeoefend op 2 (ring-gemoduleerd signaal en
ingangssignaal).
Referentie
D-159
14: Lo-Fi
Oefent verschillende types ruis uit op het ingangssignaal om
een retro Lo-Fi geluid te produceren.
Omvat een wow en flutter voor draaifluctuaties zoals dat bij
banden en grammofoonplaten, een Noise 1 generator die
doorlopend FM radio-type ruis en een Noise 2 generator dat
grammofoonplaat-achtige krasgeluiden.
Parameters en waardebereiken:
1 :Wow en Flutter snelheid (0 tot 127)
Stelt de wow en flutter snelheid in.
2 :Wow en Flutter diepte (0 tot 127)
Stelt de wow en flutter diepte in.
3 :Noise1 Level (0, 1, 2, 3, 4, 5)
Stelt het niveau in van Noise Generator 1.
4 :Noise2 Level (0, 1, 2, 3, 4, 5)
Stelt het niveau in van Noise Generator 2.
5 :Noise2 Density (0, 1, 2, 3, 4, 5)
Stelt de frequentie in van Noise Generator 2.
6 :Bit (0, 1, 2, 3)
Vervormt het geluid. Een groter nummer produceert meer
vervorming.
Belangrijk!
Als het ruisniveau wordt verhoogd terwijl een noot niet klinkt
wordt ruis weergegeven, zelfs als er geen ingangssignaal is.
Tweevoudig type DSP parameters
Tweevoudige types DSP worden gecombineerd tot twee
verschillende types DSP. Bepaal d.m.v. de onderstaande
procedure de parameters die geconfigureerd kunnen worden
voor elk tweevoudig type DSP en de bewerking en de
instelbereiken van de tweevoudige types DSP.
Voorbeeld: Typenummer 29: Vervormer-Wah
1. De DSP type naam heeft twee delen: een linkerkant deel
en een rechterkant deel
Vervormer-Wah 3 “Vervorming” en “Wah”
2. Zoek op welke parameters u kunt configureren door het
linkerkant deel van een tweevoudig type DSP op te zoeken
in de “Typenaam” kolom van de onderstaande tabel.
3. Zoek dezelfde typenamen op in de tabel onder
“Enkelvoudig type DSP parameters” op pagina’s D-157 -
D-159 en merk de werking en instelbereiken van de items
die hetzelfde zijn als die getoond in de “Configureerbare
parameters” kolom van de bovenstaande tabel.
4. Herhaal daarna stappen 2 en 3 hierboven voor het
rechterkant deel van de tweevoudige type DSP
parameternaam.
Typenaam Configureerbare parameters
Wah LFO Golfvorm
LFO Snelheid
LFO Diepte
Vervorming Versterking
Niveau
Zweving LFO Golfvorm
LFO Snelheid
LFO Diepte
Flanger LFO Golfvorm
LFO Snelheid
LFO Diepte
Reflection Feedback
Compressor Threshold (drempelwaarde)
Niveau
Automatische Pan LFO Golfvorm
LFO Snelheid
LFO Diepte
Tremolo LFO Golfvorm
LFO Snelheid
LFO Diepte
In ons “Vervormer-Wah” voorbeeld is het linkerkant deel
van de naam “Vervorming” zodat we in de bovenstaande
tabel kunnen zien dat de “Gain” (versterking) en “Level”
(niveau) parameters geconfigureerd kunnen worden.
U kunt meer opzoeken over de bewerkingen en de
instelbereiken van “Gain” (versterking) en “Level” (niveau)
door te verwijzen naar “03: Distortion” op pagina D-157.
De parameternummers die verschijnen op het
parameterinstelscherm beginnen vanaf 1 en het nummer
wordt met 1 verhoogd voor elke volgende parameter.
De parameternummers van ons “Distortion-Wah”
voorbeeld zouden zijn zoals hieronder getoond.
1: Versterking
2: Niveau
3: LFO Golfvorm
4: LFO Snelheid
5: LFO Diepte
Referentie
D-160
Naast de akkoorden waarvan de vingerzetting gemaakt kan
worden met Fingered 1 en Fingered 2 worden de volgende
akkoorden herkend als.
Met Fingered 3 wordt de laagste noot waarvan de
vingerzetting gemaakt is, geïnterpreteerd als de basnoot.
Geïnverteerde formaten worden niet ondersteund.
Bij het Full Range akkoord wordt het akkoord
geïnterpreteerd als een gedeeltelijk akkoord wanneer de
laagste vingerzettingnoot een bepaalde afstand is van de
naastliggende noot.
In tegenstelling tot Fingered 1, 2 en 3, is het bij Full Range
akkoord nodig om minstens drie toetsen in te drukken om
een akkoord te vormen.
Vingerzettinggids
Fingered 1, Fingered 2 akkoorden
*1 Met Fingered 2, geïnterpreteerd als Am7.
*2 Met Fingered 2, geïnterpreteerd als Am7
b
5.
*3 Het geïnverteerde formaat wordt in bepaalde gevallen niet
ondersteund.
C
Cm
Cdim
Caug
*3
Csus4
*3
Csus2
*3
C7
Cmadd9
CmM7
Cdim7
*3
C69
*3
C6
*1
*3
Cm6
*2
*3
Cm7
*3
CM7
Cm7
b
5
*3
C7sus4
Cadd9
C7
b
5
*3
Fingered 3, Full Range akkoorden
Ondersteunde invoerkarakters
C
#
C
D
C
E
C
F
C
G
C
A
b
C
B
b
C
B
C
C
#
m
C
Dm
C
Gm
C
Am
C
B
b
m
C
Ddim
C
A
b
7
C
F7
C
Fm7
C
Gm7
C
A
b
add9
C
Fm
C
 

Referentie
D-161
Akkoordtabel
Root
Chord
Type
M
m
dim
aug
sus4
sus2
7
m7
M7
m7
b
5
7
b
5
7sus4
add9
madd9
mM7
dim7
69
6
m6
(
A
#
)
/B
b
BF
#
/
(
G
b
)
G
(
G
#
)
/A
b
AFCC
#
/
(
D
b
)
D
(
D
#
)
/E
b
E
Daar het invoerbereik voor akkoorden beperkt is, is het mogelijk dat dit model bepaalde akkoorden die hierboven getoond worden niet ondersteunt.
Referentie
D-162
Het volgende toont de relatie aan tussen de MIDI IN en MIDI OUT kanalen en elk deel.
* Het A01 deel MIDI OUT kanaal hangt af van de instelling van het keyboardkanaal. Zie “KeyboardCh (Toetsenbordkanaal)”
(pagina D-133) voor details.
Zie “Hoe gedeelten georganiseerd zijn” voor details aangaande onderdelen (pagina D-36).
Toewijzen van een MIDI kanaal aan elk deel
Dit
gedeelte:
MIDI kanaal
Gedeeltenaam
IN OUT
A01 -- 01
*
Upper1
A02 -- 02 Upper2
A03 -- 03 Lower
A04 -- 04 Harmonize
A05 -- 05 System Upper1
A06 -- 06 System Upper2
A07 -- 07 System Lower
A08 -- -- Metronome
A09 -- 09 Percussion
A10 -- 10 Drum
A11 -- 11 Bass
A12 -- 12 Chord1
A13 -- 13 Chord2
A14 -- 14 Chord3
A15 -- 15 Chord4
A16 -- 16 Chord5
Dit
gedeelte:
MIDI kanaal
Gedeeltenaam
IN OUT
B01 01 01
SEQUENCER TRACK/MIDI 01
B02 02 02
SEQUENCER TRACK/MIDI 02
B03 03 03
SEQUENCER TRACK/MIDI 03
B04 04 04
SEQUENCER TRACK/MIDI 04
B05 05 05
SEQUENCER TRACK/MIDI 05
B06 06 06
SEQUENCER TRACK/MIDI 06
B07 07 07
SEQUENCER TRACK/MIDI 07
B08 08 08
SEQUENCER TRACK/MIDI 08
B09 09 09
SEQUENCER TRACK/MIDI 09
B10 10 10
SEQUENCER TRACK/MIDI 10
B11 11 11
SEQUENCER TRACK/MIDI 11
B12 12 12
SEQUENCER TRACK/MIDI 12
B13 13 13
SEQUENCER TRACK/MIDI 13
B14 14 14
SEQUENCER TRACK/MIDI 14
B15 15 15
SEQUENCER TRACK/MIDI 15
B16 16 16
SEQUENCER TRACK/MIDI 16
Referentie
D-163
Parameterlijst
Controleren van dit instelitem:
Verwijs naar deze kolom
in de onderstaande tabel:
Instelitems die altijd worden opgeslagen wanneer de spanning wordt uitgeschakeld
1
Instelitems die opgeslagen worden in het registratiegeheugen (pagina D-66)
2
Wanneer “on” (aan) geselecteerd wordt voor de “AutoResume (automatisch hervatten)” instelling
(pagina D-134), instelitems die hersteld worden naar die van kracht waren de laatste maal dat de
spanning uitgeschakeld werd
3
Items die opgeslagen waren als “Default (Defaultinstellingen)” (pagina D-134)
Instelitems die teruggesteld waren door de “Om alle mixerparameters terug te stellen” bewerking
(pagina D-40)
4
Instelitems die teruggesteld waren wanneer de “Parameter” (alleen parameterinstellingen)
geselecteerd wordt door “Initialize (Terugstellen)” (pagina D-134)
5
Instelitem
1 2 3 4 5
Gebruikersgeheugenitems
Gebruikersritmes, gebruikerstonen,
gebruikers trekorgeltonen, gebruikers
DSP’s, gebruikersvoorkeuzes
O
Registratie O
Functiemenu item
Stemmen OO
Aanslagvolume O O O
Toets loslaatsnelheid OO O
Pedaaltoewijzing O O O
Toonhoogtebereik
*1
OO
Aanhouden Arpeggiator O O O
Arpeggiator snelheid OO O
Arpeggiatordeel O O O
Registratiefilter
(Begeleiding/Toonschaal)
O
Melodie vooraf tellen O O
Melodieherhalingsweergave OO
Volume van de automatische begeleiding O
*2
O O
Volume van de melodie OO
Volume van de metronoom O O O
Geluidsvolume OO
Toetsenbordkanaal O O
Lokale besturing O
Begeleiding MIDI uitgang O
Luidsprekers ON/OFF (aan/uit) OO
LCD Contrast O
Automatische stroomonderbreker OO
Automatisch herstel O
Overige items
Toonnummer
*1
O O O O
Ritmenummer O
*2
OO
Muziekvoorkeuzenummer O
Transpose OO O
Splitsing aan/uit O O O
Splitspunt OO O
Lagen aan/uit O O O
Octaafverschuiving
*3
OO O
Begeleiding aan/uit O
*2
O O
Akkoord vingerzet modus O
*2
OO
Automatische harmonizeren Aan/Uit/type O O O
Metronoom maatslag OO
Zweving/DSP O
DSP gedeactiveerd O
Nagalm (aan, uit, type) O O O
Zwevingtype OO O
DSP type O O O
Tempo O
*2
OO
Gesynchroniseerde standby O
*2
Toonschaal voorkeuzenummer OO
Toonschaal grondtoon O O
Fijnafstemmen van de toonschaal O
*4
OO
Begeleiding Toonschaal O
*4
O O O
Begeleiding deel aan/uit O
*2
OO
Modusselectiestatus (ritme/kaart) O
Kaartmelodienummer O
Selecteren van het linkerhand gedeelte O
Selecteren van het rechterhand gedeelte O
Registratiebanknummer O O
Ritmecategorienummer OO
Tooncategorienummer O O
Muziekvoorkeuze categorienummer O
Mixerinstellingen voor Gedeelte A01 - A04
Onderdeel aan/uit:
*1
OOO
Gedeeltevolume
*1
O O O O
Gedeeltepan
*1
OOOO
Gedeel ruwweg stemmen
*1
O O O O
Gedeelte fijnstemmen
*1
OOOO
Deel toonhoogtebereik
*1
O O O O
Onderdeel DSP lijn aan/uit:
*1
OOOO
Gedeeltenagalm zenden
*1
O O O O
Gedeeltezweving zenden
*1
OOOO
Gedeeltetoonschaal Geactiveerd
*1
O O O
Mixerinstellingen voor hoofd, DSP en
MIC/INST microfoon ingangssignalen en
voor de gedeelten A05 - A16 en Gedeelten
B01 - B16
O
*1 Geconfigureerd voor elk van de volgende onderdelen:
A01 - A04 (UPPER 1, UPPER 2, LOWER, automatische
harmonisatie).
*2 Niet opgeroepen wanneer “on” (aan) geselecteerd wordt
voor “RegFltAcmp” (pagina D-132).
*3 Geconfigureerd voor elk van de volgende onderdelen:
A01 - A03 (UPPER 1, UPPER 2, LOWER).
*4 Niet opgeroepen wanneer “on” (aan) geselecteerd wordt
voor “RegFltScal” (pagina D-132).
Instelitem
1 2 3 4 5
Function Transmitted Recognized Remarks
Basic
Channel
1 - 16
1 - 16
1 - 16
1 - 16
Default
Changed
Note
Number
0 - 127
0 - 127
*
1True voice
After
Touch
Control
Change
X
X
X
O
Pitch Bender
OO
Key’s
Ch’s
Velocity
O
9nH v = 1 - 127
X
9nH v = 0, 8nH V =
**
O
9nH v = 1 - 127
X
9nH v = 0
Note ON
Note OFF
Mode
Mode 3
X
0 - 127
Mode 3
X
Default
Messages
Altered
Models: CTK-7000 / WK-7500 Version : 1.0
0
1
6, 38
7
10
11
16
17
18
19
64
66
67
72
73
Bank select
Modulation
Data entry LSB, MSB
Volume
Pan
Expression
DSP Parameter0
DSP Parameter1
DSP Parameter2
DSP Parameter3
Hold 1
Sostenuto
Soft pedal
Release time
Attack time
O
O
O
O
O
X
O
O
O
O
O
O
O
O
O
*
2
*
3
*
3
*
3
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
*
2
**: geen relatie
MIDI Implementation Chart
Program
Change
O
0 - 127
O
0 - 127
:True #
System Exclusive
O
*
2
O
System
Common
X
X
X
X
X
X
: Song Pos
: Song Sel
: Tune
Aux
Messages
Remarks
X
O
X
O
X
X
O
O
X
O
O
X
: All sound off
: Reset all controller
: Local ON/OFF
: All notes OFF
: Active Sense
: Reset
System
Real Time
O
O
X
X
: Clock
: Commands
Mode 1 : OMNI ON, POLY
Mode 3 : OMNI OFF, POLY
Mode 2 : OMNI ON, MONO
Mode 4 : OMNI OFF, MONO
O : Yes
X : No
*
2
74
76
77
78
80
81
82
83
91
93
98, 99
100, 101
Filter cutoff
Vibrato rate
Vibrato depth
Vibrato delay
DSP Parameter4
DSP Parameter5
DSP Parameter6
DSP Parameter7
Reverb send
Chorus send
NRPN LSB, MSB
RPN LSB, MSB
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
*
2
*
2
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
*
2
*
2
*1: hangt af van de toon.
*
2: Voor details aangaande NRPN, RPN en systeem-exclusieve boodschappen, zie MIDI
Implementatie op
http://world.casio.com/
.
*
3: In overeenkomst met de pedaaleffect instelling.
MA1011-B
CTK7000/WK7500D1B
Dit kringloopteken geeft aan dat de verpakking voldoet aan de
wetgeving betreffende milieubescherming in Duitsland.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167

Casio CTK-7000 Handleiding

Categorie
Muziekinstrumenten
Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor