Toro 190-DH Lawn Tractor Handleiding

Type
Handleiding
Bedieningshandleiding
Nederlands (NL)
Form No. 3325-985 Rev A
190-DH
Gazontractor
Modelnr. 74590—210000001 en hoger
2
Alle rechten voorbehouden
Gedrukt in de VS
2001 door The Toro Company
8111 Lyndale Avenue South
Bloomington, MN 55420-1196
Belangrijk De motor van dit product is niet uitgerust
met een vonkenvanger. In sommige landen is het verboden
deze machine te gebruiken in een bosgebied of op een met
dicht struikgewas of gras begroeid terrein.
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de
Canadese ICES-002.
Ce système d’allumage par étincelle de véhicule est
conforme à la norme NMB-002 du Canada.
Inhoud
Blz.
Inleiding 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Instructies voor veilige bediening van (rijdende)
maaimachines met zittende bestuurder 3. . . . . . .
Veilige bediening 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veilige bediening Toro rijdende maaimachine 6. . .
Geluidsdruk 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsniveau 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trillingsniveau 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hellingsdiagram 7. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheids- en instructiestickers 9. . . . . . . . . . . . .
Benzine en olie 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen benzine 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Stabilizer/conditioner 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Brandstoftank met benzine vullen 12. . . . . . . . . . . .
Oliepeil van de motor controleren 12. . . . . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid staat voorop 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bedieningsorganen 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Parkeerrem 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Cruise control 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bestuurdersstoel instellen 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Koplampen 14. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bediening van de aftakas 14. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Waarschuwingslampje van grasopvangbak 14. . . . .
Urenteller 14. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De maaihoogte instellen 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Afvoerschot 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maatwielen van de maaimachine afstellen 15. . . . . .
Starten en stoppen van de motor 16. . . . . . . . . . . . .
Het veiligheidssysteem 17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het veiligheidssysteem testen 18. . . . . . . . . . . . . . . .
Machine handmatig duwen 18. . . . . . . . . . . . . . . . .
Vooruit en achteruit rijden 19. . . . . . . . . . . . . . . . . .
De machine stoppen 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De grasopvangbak leegmaken 20. . . . . . . . . . . . . . .
Werktuigen slepen 20. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maaitips 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Blz.
Onderhoud 22. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen onderhoudsschema 22. . . . . . . . . . . . . .
Motorolie 23. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Rem 25. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bandenspanning 25. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Smeren 25. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Zekeringen 27. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Koplampen 27. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Accu 28. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bougie 30. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Benzine aftappen uit de brandstoftank 31. . . . . . . . .
Brandstoffilter 31. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Luchtfilter 32. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maaimes 33. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De maaieenheid verwijderen 34. . . . . . . . . . . . . . . .
De maaieenheid monteren 35. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Drijfriem van maaimes afstellen 35. . . . . . . . . . . . . .
Kabelstang voor maaihoogte-instelling afstellen 35. . .
Grasopvangbak 36. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reiniging en stalling 37. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Storingen, oorzaak en remedie 38. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inleiding
Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de
machine goed kunt gebruiken en onderhouden. De
informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen om
letsel en schade te voorkomen. Hoewel Toro veilige
producten ontwerpt en fabriceert, blijft u verantwoordelijk
voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende
informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een
erkende Toro-dealer of met de klantenservice van Toro. U
dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer
van het product te vermelden. De locatie van het plaatje
met het modelnummer en het serienummer van het product
is aangegeven op Figuur 1.
1
Figuur 1
1. Locatie van het modelnummer en het serienummer
3
U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de
ruimte hieronder:
Modelnr.:
Serienr.:
In deze handleiding is een systeem gebruikt om mogelijke
gevaren aan te duiden en u te attenderen op bijzondere
aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk dodelijk) letsel van
u en anderen te voorkomen. De termen Gevaar,
Waarschuwing en Voorzichtig duiden de mate van het
risico aan. Ga als regel altijd voorzichtig te werk.
Gevaar duidt op een zeer gevaarlijke situatie die zwaar
lichamelijk letsel of de dood tot gevolg zal hebben wanneer
de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die zwaar
lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben
wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden
genomen.
Voorzichtig duidt op een gevaarlijke situatie die licht letsel
tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften
niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt
om u op belangrijke informatie te wijzen. Belangrijk
attendeert u op bijzondere technische informatie en
Opmerking: duidt algemene informatie aan die uw
bijzondere aandacht verdient.
Veiligheid
Instructies voor veilige
bediening van (rijdende)
maaimachines met zittende
bestuurder
Deze machine voldoet minstens aan de Europese
normen, van kracht op het moment van productie.
Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of
eigenaar kan echter letsel veroorzaken. Om het risico
van letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende
veiligheidsinstructies te houden en altijd op het
veiligheidssymbool te letten, dat betekent
VOORZICHTIG, WAARSCHUWING of GEVAAR —
“instructie voor persoonlijke veiligheid”. Niet-naleving
van de instructie kan leiden tot (mogelijk fataal)
lichamelijk letsel.
Veilige bediening
De volgende instructies zijn ontleend aan de CEN norm
EN 836:1997.
Dit product kan handen en voeten afsnijden en voorwerpen
uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen.
Instructie
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u de
maaimachine gaat gebruiken. Zorg ervoor dat u
vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en weet hoe
u de machine moet gebruiken.
U dient erop toe te zien dat de machine nooit door
kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet
van de instructies op de hoogte zijn. Voor de bestuurder
kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.
Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine
gebruikt, vooral kinderen en huisdieren.
Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor
ongevallen of schade aan andere personen of hun
eigendommen.
Het vervoeren van passagiers is niet toegestaan.
Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij
professionele en praktische instructie krijgt. Bij een
dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:
zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met
tractorvoertuigen;
als de maaimachine op een helling begint te glijden,
kan dat niet met de rem worden gecorrigeerd. De
belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de
controle zijn:
onvoldoende grip van de wielen,
te snel rijden,
onjuist gebruik van de rem,
het type machine is niet geschikt voor het
specifieke werk,
zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke
omstandigheden van het terrein, met name op
hellingen,
onjuiste bevestiging en verdeling van het
gewicht.
4
Voor ingebruikname
Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en
stevige schoenen. Draag geen schoenen met open tenen
en loop niet op blote voeten.
Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat
gebruiken grondig en verwijder eventuele voorwerpen
die door de machine kunnen worden uitgeworpen.
WAARSCHUWING – Brandstof is licht ontvlambaar.
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die
daar speciaal voor bedoeld zijn.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het
bijvullen niet roken.
Vul zo nodig brandstof bij voordat u de motor
aanzet. Nooit de dop van de brandstoftank
verwijderen of brandstof bijvullen als de motor
draait of heet is.
Probeer de motor niet te starten als er benzine is
gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt van
de plek waar gemorst is, en voorkom elke vorm van
open vuur of vonken totdat de brandstofdampen
volledig zijn verdwenen.
Zorg ervoor dat de doppen van brandstoftanks en
-blikken weer goed bevestigd zijn.
Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.
Controleer de messen, bevestigingsbouten en het
maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of
beschadiging voor het gebruik. Vervang versleten of
beschadigde messen en bouten altijd als complete set
om een goede balans te behouden.
Let op dat bij machines met meer maaimessen andere
messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.
Gebruiksaanwijzing
Laat de motor niet in een afgesloten ruimte lopen,
omdat zich giftige koolmonoxidedampen kunnen
verzamelen.
Alleen bij daglicht of goed kunstlicht maaien.
Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling
in neutraalstand zetten alvorens de motor te starten.
Gebruik de maaimachine niet op de volgende hellingen:
dwars op een helling van meer dan 5;
heuvelopwaarts op een helling van meer dan 10;
heuvelafwaarts op een helling van meer dan 15.
Onthoud dat er geen “veilige” hellingen bestaan. Het
rijden op met gras begroeide hellingen vereist
bijzondere voorzichtigheid. Om te voorkomen dat de
machine kantelt:
niet plotseling stoppen of gaan rijden bij het op- en
afrijden van hellingen;
laat de koppeling langzaam opkomen, laat de
machine altijd in de versnelling rijden, vooral
wanneer u een helling afrijdt;
houd de snelheid laag bij het rijden op hellingen en
in scherpe bochten;
let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren;
maai nooit dwars over een helling, tenzij de
maaimachine daar speciaal voor bedoeld is.
Ga voorzichtig te werk als u lasten sleept of zware
werktuigen gebruikt:
Alleen goedgekeurde trekstangbevestigingspunten
gebruiken.
Belasting beperken tot wat u veilig kunt beheersen.
Maak geen scherpe bochten. Ga voorzichtig te werk
als u achteruitrijdt.
Gebruik contragewicht(en) of wielgewichten, als dit
in de bedieningshandleiding wordt geadviseerd.
Uitkijken voor verkeer bij het oversteken en in de buurt
van de openbare weg.
Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken
dan grasvelden oversteekt.
Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar
omstanders toe richten of personen in de buurt van de in
werking zijnde machine laten komen.
Gebruik de machine nooit als schermen, schilden of
andere beveiligingsmiddelen defect zijn of ontbreken.
Verander de instellingen van de motor niet en voorkom
overbelasting van de motor. De motor met te hoog
toerental laten draaien kan de kans op lichamelijk letsel
vergroten.
Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:
aftakas uitschakelen en werktuigen laten zakken;
versnelling in neutraalstand zetten en parkeerrem in
werking stellen;
motor afzetten en sleuteltje uit contactschakelaar
nemen.
5
Aandrijving naar werktuigen uitschakelen, motor
afzetten en bougiekabel(s) losmaken of sleuteltje uit
contact verwijderen:
voordat u verstoppingen losmaakt of de
afvoertunnel ontstopt;
voordat u de maaimachine gaat controleren,
schoonmaken of andere werkzaamheden gaat
uitvoeren;
als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de
maaimachine op beschadigingen en voer alle
benodigde reparaties uit alvorens deze weer te
gebruiken;
als de maaimachine abnormaal begint te trillen
(direct controleren).
Aandrijving naar werktuigen uitschakelen bij transport
of als de machine niet in gebruik is.
Motor afzetten en aandrijving naar werktuigen
uitschakelen:
voor het bijvullen van brandstof,
voor verwijdering van de grasopvangbak,
voor de instelling van de maaihoogte, tenzij die
vanaf de bestuurderspositie kan worden ingesteld.
Zet de gashendel terug voordat u de motor afzet. Als de
machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai
deze dan dicht als het maaiwerk voltooid is.
Onderhoud en stalling
Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig
strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is.
Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een
gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen
bereiken.
Laat de motor afkoelen voordat u de maaimachine in
een afgesloten ruimte stalt.
Houd de machine, geluiddemper, accubehuizing en de
brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en
bladeren om brandgevaar te verminderen.
Controleer de grasopvangbak regelmatig op slijtage en
mankementen.
Versleten of beschadigde onderdelen vervangen ten
behoeve van een veilig gebruik.
Als de brandstoftank moet worden afgetapt, moet dit
buiten plaatsvinden.
Let op dat bij machines met meer maaimessen andere
messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.
Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt
achterlaat, het maaiwerktuig neerlaten, tenzij u een
betrouwbare mechanische vergrendeling gebruikt.
6
Veilige bediening Toro rijdende
maaimachine
De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek
zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheids-
instructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm.
Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde
werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als
werktuigen worden gebruikt die niet zijn goedgekeurd.
Geluidsdruk
Deze machine oefent een A-gewogen equivalente continue
geluidsdruk uit op het gehoor van de bestuurder. De
geluidsdruk bedraagt 77 dB(A), gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in
Richtlijn 84/538/EEG en de wijzigingen daarvan.
Geluidsniveau
Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 Lwa,
gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens
procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 84/538/EEG en de
wijzigingen daarvan.
Trillingsniveau
Bij gebruik van deze machine worden de handen- en armen
van de bestuurder blootgesteld aan een maximaal
trillingsniveau van 1,6 m/s
2
en wordt het gehele lichaam
blootgesteld aan een maximaal trillingsniveau van 1,6 m/s
2
,
op basis van metingen bij identieke machines, in
overeenstemming met EN 1033 en EN 1032.
7
Hellingsdiagram
BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK
(BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.)
LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN
VOORBEELD:
VERGELIJK HELLING
MET OMGEVOUWEN
RAND.
8
9
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en
bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen
stickers.
99-7824
1. Machine kan voorwerpen uitwerpen—Houd omstanders op een
afstand.
2. Maaimachine kan voorwerpen uitwerpen—Zorg ervoor dat het
veiligheidsscherm op zijn plaats zit.
3. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd—
Blijf uit de buurt van draaiende messen en bewegende
onderdelen.
93-7276
1. Gevaar voor ontploffing—
Draag oogbescherming.
2. Risico van bijtende
vloeistof—Bij contact
afspoelen met water.
3. Gevaar bij open vuur of
vlammen—Geen vonken
of vuur en niet roken.
4. Vergiftigingsgevaar—
Houd kinderen uit de
buurt van de accu.
104-3237
1. Parkeerrem
99-5340
1. Key Choice-schakelaar
104-2854
1. Ledematen kunnen be-
kneld raken/afgesneden
worden—Kijk achterom
en naar beneden als u
achteruitrijdt.
2. Parkeerrem
3. Vol-indicator van
grasopvangbak
4. Aftakas
10
104-2903
1. Machine kan kantelen—Gebruik de maaimachine niet dwars op
hellingen van meer dan 5 graden, heuvelopwaarts op hellingen
van meer dan 10 graden of heuvelafwaarts op hellingen van
meer dan 15 graden.
2. Gevaar—Lees de gebruikershandleiding.
3. Machine kan voorwerpen uitwerpen—Houd omstanders op een
afstand.
4. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd—
Blijf uit de buurt van draaiende messen en bewegende
onderdelen. Trek de bougiekabel los van de bougie alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
104-3239
1. Maaihoogten
104-3240
1. Maaihoogte lager zetten 2. Maaihoogte hoger zetten
104-3238
1. Startprocedure
2. Raadpleeg de
gebruikershandleiding
3. Controleer het
motoroliepeil
4. Hef de maaieenheid op
5. Zet het tractiepedaal in de
neutraalstand
6. Stel de parkeerrem in
werking
7. Als de motor koud is, zet
u de gashendel op Choke
8. Draai het contactsleuteltje
om de motor te starten
9. Zet de parkeerrem vrij
104-3241
1. Vooruit
2. Neutraalstand
3. Variabel van langzaam tot
snel
4. Achteruit
11
104-3243
1. Om de maaimachine te
laten rijden, duwt u de
hendel in
2. Trek de hendel uit om de
machine te duwen
104-2853
1. Maak de afvoeropening
groter als u lang, nat gras
maait
2. Maak de afvoeropening
kleiner als u kort, droog
gras maait
104-3233
1. Omhoog trekken om in te
schakelen
2. Induwen om uit te
schakelen
3. Aftakas
4. Choke Uit
5. Choke Aan
104-3234
1. Variabel van langzaam tot
snel
2. Motor afzetten
3. Koplampen Aan
4. Motor Aan
5. Motor starten
12
Benzine en olie
Aanbevolen benzine
Gebruik loodvrije, normale benzine voor automobielen
(octaangetal minimaal 85). Gelode normale benzine kan
worden gebruikt als loodvrije benzine niet verkrijgbaar is.
Belangrijk Nooit methanol, benzine die methanol bevat
of gasohol met meer dan 10% ethanol gebruiken, daar deze
het brandstofsysteem van de motor kunnen beschadigen.
Geen olie bij de benzine mengen.
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan u of anderen verbranden en
materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer
de motor koud is. Eventueel gemorste benzine
opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol.
Benzinetank vullen tot maximaal 6 tot 13 mm
vanaf de onderkant van de hals van de vulbuis.
Deze ruimte in de tank is nodig voor het
uitzetten van de brandstof.
Rook nooit wanneer u met benzine bezig bent en
houd de brandstof weg van open vlammen of
vonken.
Benzine in een goedgekeurd vat of blik en buiten
bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer
benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.
Benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt
van de tractor zetten alvorens de tank bij te
vullen.
Benzinevaten nooit in een vrachtwagen of
aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof
beplating het vat kunnen isoleren wat de afvoer
van statische lading kan bemoeilijken.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het best een
machine met een benzinemotor eerst van de
vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken
als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, dergelijke machines op
een truck of aanhanger bij voorkeur uit een
draagbaar vat bijvullen, niet met behulp van
een vulpistool van een pomp.
Als een vulpistool moet worden gebruikt, de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat
houden, totdat het bijvullen voltooid is.
Stabilizer/conditioner
Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine:
Houdt de benzine vers gedurende stalling van 90 dagen
of minder. Als u de maaimachine langer wilt stallen,
moet u de benzine aftappen uit de brandstoftank.
Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.
Voorkomt harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden.
Belangrijk Gebruik nooit brandstofadditieven die
methanol of ethanol bevatten.
Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de
benzine toe.
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze
met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/
conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.
Brandstoftank met benzine
vullen
1. Motor afzetten en parkeerrem in werking stellen. Laat
de motor twee minuten afkoelen.
2. Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder de
dop. Vul de brandstoftank bij met loodvrije, normale
benzine tot maximaal 6 tot 13 mm vanaf de onderkant
van de vulbuis. Deze ruimte in de tank is nodig voor het
uitzetten van de benzine. Vul de brandstoftank niet
helemaal vol.
3. Draai de tankdop stevig vast. Gemorste benzine
opnemen.
Oliepeil van de motor
controleren
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt,
moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren;
zie Oliepeil controleren, blz. 23.
13
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
Veiligheid staat voorop
Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in
het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze
informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders,
dieren en uzelf voorkomen.
Bedieningsorganen
Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedienings-
organen (Fig. 2) voordat u de motor start en in gebruik
neemt.
1
2
3
5
4
6
7
8
m–4937
9
10
11
Figuur 2
1. Contact-/lichtschakelaar
2. Gashendel
3. Rempedaal
4. Parkeerremhendel
5. Maaikoppelingshendel
(aftakas)
6. Motorkap openen
7. Pedaal vooruit-versnelling
8. Pedaal achteruit-
versnelling
9. Choke-hendel
10. Urenteller
11. Cruise control
Parkeerrem
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine
stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Parkeerrem in werking stellen
1. Trap het rempedaal (Fig. 2) in en houd dit ingetrapt.
2. Draai de parkeerremhendel (Fig. 2) naar links en neem
uw voet langzaam van het rempedaal. Het rempedaal
moet in de ingetrapte (vergrendelde) stand blijven staan.
Opmerking: Het parkeerremlampje op het dashboard gaat
branden, als de parkeerrem is ingeschakeld (Fig. 5).
Parkeerrem vrijzetten
1. Trap het rempedaal in (Fig. 2). De parkeerremhendel
moet nu vrijkomen.
2. Laat het rempedaal nu langzaam opkomen.
Cruise control
1. Geef gas totdat u de snelheid bereikt die u wilt
aanhouden.
2. Zet de cruise control-schakelaar op Aan (Fig. 2).
3. Als u langzamer wilt rijden, zet u de cruise control-
schakelaar op Uit of trapt u langzaam het rempedaal in.
Opmerking: De accu moet volledig opgeladen zijn voor
een betrouwbaar gebruik van de cruise control.
Bestuurdersstoel instellen
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven.
De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het
best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
1. Til de stoel op en draai de instelknoppen los (Fig. 3).
2. Verschuif de zitting in de gewenste positie en draai de
knop weer vast.
1
m–4841
Figuur 3
1. Instelknoppen
14
Koplampen
De koplampen zijn een integrale functie van de contact-
schakelaar. Draai het contactsleuteltje naar rechts in de
stand Lichten.
Bediening van de aftakas
Met de maaikoppelingshendel (aftakas) schakelt u de
aandrijving naar het maaimes (de maaimessen) in of uit.
Maaimes(sen) inschakelen
1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.
2. Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) in de stand
Ingeschakeld (Fig. 4).
Opmerking: Het aftakaslampje op het dashboard gaat
branden, als de aftakas is ingeschakeld (Fig. 5).
1
3
2
Figuur 4
1. Maaikoppelingshendel
(aftakas)
2. Ingeschakeld
3. Uitgeschakeld
Maaimes(sen) uitschakelen
1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.
2. Schakel de aftakas uit (Fig. 4).
Waarschuwingslampje van
grasopvangbak
Als de grasopvangbak vol is en moet worden geledigd, gaat
het waarschuwingslampje branden (Fig. 5) en hoort u een
zoemer.
12 3
Figuur 5
1. Waarschuwingslampje
van grasopvangbak
2. Parkeerremlampje
3. Aftakaslampje
Belangrijk Om te voorkomen dat de afvoertunnel
verstopt raakt, moet u de aftakas uitschakelen als het
waarschuwingslampje brandt en de zoemer klinkt.
Urenteller
De urenteller bevindt zich op het dashboard (Fig. 2). De
urenteller toont het aantal uren dat de machine in bedrijf is
geweest.
15
De maaihoogte instellen
Met de maaihoogtehendel (maaikastverstelling) stelt u de
maaimachine op de gewenste maaihoogte in.
De maaihoogte kan in zeven standen worden gezet, van
ongeveer 25–102 mm. U moet de maaihoogtehendel uit
trekken of induwen en in de gewenste stand zetten (Fig. 6).
Belangrijk De maaihoogtehendel moet in de hoogste
stand (7) staan als de machine in de transport-modus is (als
de machine van het gazon gaat) om te voorkomen dat de
maaimessen worden beschadigd.
1
Figuur 6
1. Maaihoogtehendel (maaikastverstelling)
Afvoerschot
Met het afvoerschot verandert u de grootte van de
afvoeropening ten behoeve van de werking van de
Vol-indicator van de grasopvangbak.
1. Verwijder de grasopvangbak, zie Grasopvangbak
verwijderen, blz. 36.
2. Draai de 2 moeren op de plaat voor de maaiomstandig-
heden los en schuif de plaat omhoog als u kort, droog
gras maait of omlaag als u lang, nat gras maait (Fig. 7).
Draai de moeren vast.
3. Monteer de grasopvangbak, zie Grasopvangbak
monteren, blz. 36.
m–4934
1
2
Figuur 7
1. Plaat 2. Moeren
Maatwielen van de
maaimachine afstellen
Met behulp van de voorste maatwielen van de maaimachine
kunt u de machine over ongelijk terrein laten rijden. De
wielen van de maaimachine moeten zich altijd in het
laagste (onderste) gat in de wielbeugel bevinden (Fig. 8).
1
2
Figuur 8
1. Wiel 2. Onderste gat
16
Starten en stoppen van de
motor
Starten
1. Open de brandstofafsluitklep (Fig. 9). Deze bevindt
zich tussen de brandstoftank en de motor. De hendel
moet in één lijn met de brandstofslang staan.
1
Figuur 9
1. Brandstofafsluitklep
2. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
3. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in
werking stellen, blz. 13.
Opmerking: De motor start alleen wanneer u de
parkeerrem in werking hebt gesteld of het rempedaal
helemaal ingetrapt houdt.
4. Schakel de aftakas uit (Fig. 10).
Opmerking: De motor zal niet starten als de aftakas is
ingeschakeld.
5. Als de motor koud is, zet u de chokehendel op Aan
(Fig. 10).
Opmerking: Als u een warme motor start, zet u de
chokehendel op Uit.
6. Zet de gashendel op Langzaam (Fig. 11).
7. Draai het contactsleuteltje naar rechts en houdt het
sleuteltje in de Start-positie (Fig. 11). Laat de sleutel los
zodra de motor aangeslagen is.
Belangrijk Als de motor na 15 seconden continu
starten niet aanslaat, moet u het contactsleuteltje op Uit
draaien en de startmotor twee minuten laten afkoelen; zie
Storingen, oorzaak en remedie, blz. 38.
8. Zodra de motor start, zet u de chokehendel langzaam op
Uit (Fig. 10) en de gashendel op Snel (Fig. 11).
1
3
2
4
5
6
Figuur 10
1. Maaikoppelingshendel
(aftakas)
2. Ingeschakeld
3. Uitgeschakeld
4. Choke
5. Aan
6. Uit
1
2
3
4
5
6
7
Figuur 11
1. Gashendel
2. Snel
3. Langzaam
4. Starten
5. Lichten
6. Aan
7. Uit
Stoppen
1. Zet de gashendel op Langzaam (Fig. 11).
Belangrijk Om terugslag en beschadiging van de motor
te voorkomen, mag u de chokehendel niet op Aan of de
gashendel op Snel zetten om de motor af te zetten.
2. Draai het contactsleuteltje op Uit (Fig. 11).
Opmerking: Als de motor zwaar belast is geweest of heet
is, moet u deze nog een minuut laten draaien voordat u het
contactsleuteltje op Uit draait. De motor kan dan afkoelen
voordat die wordt afgezet. In een noodgeval kan de motor
direct worden afgezet door het contactsleuteltje op Uit te
draaien.
17
Het veiligheidssysteem
Niet-aangesloten of beschadigde interlock-
schakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben
op de werking van de machine die lichamelijk
letsel kunnen veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de
interlockschakelaars en vervang beschadigde
schakelaars voordat u de machine weer in
gebruik neemt.
Vervang schakelaars om de twee jaar ongeacht
of ze wel of niet naar behoren functioneren.
Voorzichtig
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor
alleen mogelijk te maken wanneer:
De bestuurder op de stoel zit;
Het rempedaal is ingetrapt;
De aftakas is Uitgeschakeld.
Het tractiepedaal in de Neutraalstand staat.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt
gestopt als u de bestuurdersstoel verlaat terwijl het
tractiepedaal niet in de neutraalstand staat, het rempedaal
niet is ingetrapt en/of de aftakas is ingeschakeld.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt
gestopt, wanneer:
U de machine in de achteruit-stand zet terwijl de aftakas
is ingeschakeld.
U de grasopvangbak verwijdert of leegstort.
KeyChoice-schakelaar instellen voor
maaien in de achteruit-stand.
Dankzij een interlockschakelaar op de tractor wordt de
aftakas uitgeschakeld als u achteruit rijdt. Als u de machine
in de achteruit-stand zet terwijl de aftakas is ingeschakeld
(dat wil zeggen als er maaimessen of andere werktuigen in
gebruik zijn), zal de motor afslaan. Niet in de achteruit-
stand maaien, tenzij dat strikt noodzakelijk is.
Als u de aftakas moet gebruiken terwijl u achteruit rijdt,
kunt u deze interlockschakelaar uitzetten met behulp van de
KeyChoice-schakelaar die zich naast de beugel van de
bestuurdersstoel bevindt (Fig. 12).
Gevaar
Wanneer u achteruit rijdt terwijl de maaimessen
of andere werktuigen in gebruik zijn, bestaat het
gevaar dat u een kind of een andere omstander
overrijdt, met ernstig letsel of de dood tot gevolg.
Niet in de achteruit-stand maaien, tenzij dat
strikt noodzakelijk is.
Steek het KeyChoice-sleuteltje alleen in de
KeyChoice-schakelaar als dit strikt
noodzakelijk is.
Kijk altijd omlaag en achterom vóór en tijdens
het achteruitrijden.
Gebruik de KeyChoice-schakelaar alleen
wanneer u er zeker van bent dat er geen
kinderen of andere omstanders binnen het
maaigebied zullen komen.
Let heel goed op als u de interlockschakelaar
hebt uitgezet: door het lawaai van de motor
merkt u mogelijk niet dat er zich een kind of
andere omstander in het maaigebied bevindt.
Verwijder altijd zowel het contactsleuteltje als
het KeyChoice-sleuteltje en bewaar ze op een
veilige plaats buiten het bereik van kinderen of
niet-bevoegde gebruikers, wanneer u de
machine onbeheerd achterlaat.
1. Schakel de aftakas in.
2. Steek het KeyChoice-sleuteltje in de KeyChoice-
schakelaar (Fig. 12).
1
m-4916
Figuur 12
1. KeyChoice-schakelaar
18
3. Draai het KeyChoice-sleuteltje om.
Een rood lampje op het voorste paneel gaat branden
(Fig. 13) om aan te geven dat de interlockschakelaar is
uitgezet.
1
Figuur 13
1. Lampje werktuig-in-achteruit-stand
4. Zet de machine in de achteruit-stand en maak uw
werkzaamheden af.
5. Zet de aftakas stil om de interlock in te schakelen.
6. Verwijder het KeyChoice-sleuteltje en bewaar dit op
een veilige plaats buiten het bereik van kinderen.
Het veiligheidssysteem testen
Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens
voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheids-
systeem niet werkt zoals hieronder beschreven, moet u het
direct laten repareren door een erkende Service Dealer.
Neem plaats op de stoel en voer de volgende controles uit:
1. Stel de parkeerrem in werking. Schakel de aftakas In.
Draai het contactsleuteltje op Start; de motor mag nu
niet starten.
2. Schakel de aftakas Uit en zet de parkeerrem vrij. Draai
het contactsleuteltje op Start; de motor mag nu niet
starten.
3. Stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas
Uit. Start nu de motor. Als de motor loopt, zet u de
parkeerrem vrij en komt u iets overeind uit de
bestuurdersstoel. De motor moet nu stoppen.
4. Schakel de aftakas Uit en zet het tractiepedaal in de
Neutraalstand. Start nu de motor. Als de motor loopt,
schakelt u de aftakas In en zet u het tractiepedaal in de
achteruit-stand. Het maaidek moet stoppen.
5. Schakel de aftakas Uit en zet het tractiepedaal in de
neutraalstand. Start nu de motor. Schakel de aftakas In,
draai het KeyChoice-sleuteltje om en laat dit vervolgens
los. Het waarschuwingslampje voor werken in de
achteruit-stand hoort nu op te lichten. Schakel de
aftakas Uit; het waarschuwingslampje voor maaien in
de achteruit-stand moet nu doven.
Machine handmatig duwen
Belangrijk U moet de machine altijd handmatig duwen.
Slepen van de machine kan schade aan de transaxle
veroorzaken.
De machine duwen
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het
contact.
2. Verwijder de grasopvangbak, zie Grasopvangbak
verwijderen, blz. 36.
3. Trek de aandrijfhendel, op de achterkant van de
machine, uit tot de stand Duwen en zet de parkeerrem
vrij. Hierdoor wordt het aandrijfsysteem uitgeschakeld
en kunnen de wielen vrij draaien (Fig. 14).
m-4933
1
2
Figuur 14
1. In Werking 2. Stand Duwen
Gebruik van de machine
1. Stel de parkeerrem in werking en zet de aandrijfhendel
in de stand In Werking. Hierdoor wordt het aandrijf-
systeem ingeschakeld (Fig. 14).
Opmerking: U kunt de machine uitsluitend laten rijden als
de aandrijfhendel in de stand In Werking staat.
2. Monteer de grasopvangbak, zie Grasopvangbak
monteren, blz. 36.
19
Vooruit en achteruit rijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor,
oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de
gashendel op Snel om de beste prestaties te verkrijgen.
Om vooruit te rijden, zet u de parkeerrem vrij; zie Parkeer-
rem vrijzetten, blz. 13. Zet uw voet op het tractiepedaal en
trap het pedaal langzaam in om vooruit te rijden (Fig. 15).
Hoe verder u het tractiepedaal intrapt, des te sneller zal de
machine vooruitrijden. Om langzamer te rijden, laat u het
tractiepedaal opkomen.
Om achteruit te rijden, zet u de parkeerrem vrij; zie
Parkeerrem vrijzetten, blz. 13. Zet uw voet op het pedaal
van de achteruit-versnelling en trap het pedaal langzaam in
om achteruit te rijden (Fig. 15). Hoe verder u het pedaal
van de achteruit-versnelling intrapt, des te sneller zal de
machine achteruitrijden. Om langzamer te rijden, laat u het
pedaal van de achteruit-versnelling opkomen.
Belangrijk Om schade aan de transmissie te
voorkomen, moet u altijd eerst de parkeerrem vrijzetten
alvorens het tractiepedaal of het pedaal van de
achteruit-versnelling te bewegen.
Belangrijk Om schade aan de maaimachine te
voorkomen, moet u de machine altijd in de hoogste
maaistand zetten als u de tractor van het gazon af rijdt.
1
2
Figuur 15
1. Tractiepedaal 2. Pedaal achteruit-
versnelling
De machine stoppen
Om de machine te stoppen, moet u het tractiepedaal of het
pedaal van de achteruit-versnelling laten opkomen, de
aftakas uitschakelen, en het contactsleuteltje op Uit draaien
om de motor af te zetten. Als u de machine onbeheerd laat,
moet u tevens de parkeerrem in werking stellen; zie
Parkeerrem in werking stellen, blz. 13. Vergeet niet de
sleuteltjes uit het contact en de KeyChoice-schakelaar te
halen.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als
zij de tractor verplaatsen of proberen te bedienen
terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het contactsleuteltje en het
KeyChoice-sleuteltje en stel de parkeerrem in
werking wanneer u de machine onbeheerd laat,
ook al is het slechts voor een paar minuten.
Voorzichtig
20
De grasopvangbak leegmaken
Als het waarschuwingslampje (Fig. 5) gaat branden en de
zoemer klinkt, is de grasopvangbak vol en moet deze
worden leeggemaakt.
Belangrijk Om te voorkomen dat de afvoertunnel
verstopt raakt, moet u de aftakas uitschakelen als het
waarschuwingslampje brandt en de zoemer klinkt.
1. Schakel de aftakas uit en zet de gashendel op
Langzaam.
2. Trek de uitschuifbare storthendel uit en duw deze naar
voren en naar beneden om de grasopvangbak leeg te
maken (Fig. 16).
Figuur 16
1. Omhoogtrekken 2. Naar voren en beneden
duwen
3. Trek de storthendel langzaam omhoog om de
grasopvangbak te laten terugkeren in de bedrijfstand.
Werktuigen slepen
De tractor is geschikt om werktuigen met een maximum-
gewicht van 150 kg te slepen.
1. Verwijder de grasopvangbak, zie Grasopvangbak
verwijderen, blz. 36.
2. Bevestig het werktuig aan de trekhaak onderaan op het
achterste deel van de tractor (Fig. 17).
1
Figuur 17
1. Trekhaak
21
Maaitips
Snel-stand gashendel
Voor een optimaal maairesultaat en goede luchtcirculatie,
dient u de machine in de Snel-stand te gebruiken. Om het
gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte
dus niet te laag en zorg dat de maaimachine niet helemaal
door ongemaaid gras omgeven is. Probeer altijd één zijkant
van de maaimachine vrij van ongemaaid gras te houden,
zodat lucht kan worden aangezogen.
Wanneer u een gazon voor de eerste keer
maait
Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat
oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid.
Over het algemeen kan het best de voorheen gebruikte
maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan
15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer
maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.
1/3 van de lengte van het gras afmaaien
Aanbevolen wordt niet meer dan ca. 1/3 van de lengte van
het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden,
tenzij het gras dun is of in de late herfst, wanneer het gras
langzamer groeit.
Maairichting
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras
rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere ver-
spreiding van maaisel, wat de vertering en bemesting ten
goede komt.
Maai met de juiste regelmaat
Normaal gesproken moet u om de vier dagen maaien.
Bedenk echter dat gras niet het hele jaar door even snel
groeit. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een
goede gewoonte is, in het vroege voorjaar vaker maaien.
Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder
vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u
eerst op een hoge maaihoogte. Maai twee dagen later op
een lagere maaihoogte.
Gras niet te kort afmaaien
Als de maaibreedte van de maaimachine groter is dan die
van de maaimachine die u voorheen gebruikte, zet u de
maaihoogte één stand hoger. Hierdoor voorkomt u dat
oneffenheden te kort worden afgemaaid.
Lang gras
Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of
als het een hoog vochtgehalte heeft, de maaihoogte hoger
dan normaal instellen en het gras op deze hoogte maaien.
Daarna het gras op de lagere, normale hoogte maaien.
Stoppen tijdens het maaien
Als u de machine moet stoppen tijdens het maaien, kan er
een kluit maaisel op het gazon terechtkomen. Dit kunt u als
volgt voorkomen:
1. Schakel het maaimes (de maaimessen) In en rijd naar
een deel van het gazon dat al gemaaid is.
2. Om het maaisel gelijkmatig te verspreiden, zet u de
maaihoogte één of twee standen hoger en rijdt u vooruit
met het mes (de messen) in de stand Ingeschakeld.
Onderkant van de maaikast
schoonhouden
Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant
van de maaikast. Als zich gras en vuil in de maaimachine
verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend
maairesultaat.
Onderhoud van maaimessen
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp
maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het
te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt
het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer
groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer het
maaimes (de maaimessen) elke maand op goede scherpte
en verwijder bramen met een vijl.
22
Onderhoud
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure
Na het eerste gebruik Olie verversen.
Na de eerste 20 bedrijfsuren Afstelling van drijfriem van maaimes controleren.
Na elk gebruik
Oliepeil controleren.
Veiligheidssysteem controleren.
Maaikast reinigen.
Accuzuur controleren.
Bandenspanning controleren.
Maaimes controleren.
Remmen controleren.
Om de 25 bedrijfsuren
Chassis smeren.
2
Schuimfilterelement onderhoudsbeurt geven.
2
Buitenkant van de motor reinigen.
Om de 50 bedrijfsuren
Olie verversen.
1
Drijfriem van het maaimes afstellen.
Om de 100 bedrijfsuren
Oliefilter vervangen.
Papieren filterelement vervangen.
2
Voor de stalling
Alle bovenstaande onderhoudsprocedures uitvoeren.
Alle riemen op slijtage of scheurtjes controleren.
Benzine aftappen uit brandstoftank.
Beschadigde oppervlakken bijwerken.
Accu opladen en kabels loskoppelen.
Brandstoffilter vervangen.
Bougie vervangen.
1
Om de 25 bedrijfsuren in geval van zware belasting of hoge omgevingstemperatuur.
2
Vaker in stoffige, vuile omstandigheden
Belangrijk Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Voorzichtig
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start
waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel(s) los voordat u
onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabel(s) opzij, zodat hij niet
onbedoeld contact kan maken met de bougie(s).
23
Motorolie
Onderhoudsinterval/specificatie
Olie verversen
Na de eerste 5 bedrijfsuren
Om de 50 bedrijfsuren
Opmerking: Als de machine onder zware belasting of bij
hoge temperaturen wordt gebruikt, de olie om de
25 bedrijfsuren vervangen.
Type olie: Reinigingsolie (API-klasse SF, SG of SH)
Carterinhoud: 1,9 l
Viscositeit: Zie onderstaande tabel
F
–20 0 20 40 60 80 100
°
C
–30
°
–20 –10 0 10 20 30 40
GEBRUIK UITSLUITEND OLIESOORTEN MET
DEZE SAE-VISCOSITEIT
Oliepeil controleren
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het
contact.
2. Open de motorkap.
3. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 18) schoon,
zodat er geen vuil in de vulopening kan komen, wat in
motorschade kan resulteren.
4. Peilstok eruit draaien en metalen deel met een doek
schoonvegen (Fig. 18).
5. Peilstok helemaal in de vulbuis draaien (Fig. 18).
Peilstok opnieuw eruit draaien en oliepeil op metalen
deel controleren. Als het oliepeil te laag is, moet u
langzaam net genoeg olie in de vulbuis gieten tot het
peil de Vol-markering bereikt. Draai de peilstok vast.
6. Start de motor en laat deze 30 seconden stationair
lopen.
7. Zet de motor af en wacht 30 seconden. Controleer
nogmaals het oliepeil en vul indien nodig olie bij.
Belangrijk Het carter nooit overvullen met olie;
hierdoor kan de motor worden beschadigd.
1
2
3
1868
Figuur 18
1. Oliepeilstok
2. Metalen deel
3. Vulbuis
24
Olie verversen en aftappen
1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen. Warme
olie kan beter afgetapt worden.
2. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat
dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen.
Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
3. Open de motorkap.
4. Plaats een opvangbak onder de peilstok/vulbuis en draai
de aftapplug eruit (Fig. 19).
5. Als alle olie is afgetapt, kunt u de aftapplug weer
terugplaatsen.
Opmerking: De oude olie afgeven bij een erkende
inzamelplaats.
6. Vervang het oliefilter indien dit nodig is; zie Oliefilter
vervangen, blz. 24.
7. Giet ca. 80% van de gespecificeerde hoeveelheid olie
langzaam in de vulbuis (Fig. 18). Controleer het
oliepeil; zie Oliepeil controleren, blz. 23. Giet langzaam
extra olie bij totdat het oliepeil de Vol-markering op de
peilstok bereikt.
1
Figuur 19
1. Aftapplug olie
Oliefilter vervangen
Vervang het oliefilter om de 100 bedrijfsuren of jaarlijks,
waarbij de kortste periode moet worden aangehouden.
1. Tap de motorolie af; zie Olie verversen en aftappen,
blz. 24.
2. Verwijder het oude filter en veeg de pakking van de
filtertussenstuk (Fig. 20) schoon.
3. Smeer een dun laagje schone olie op de rubberen
pakking van het nieuwe filter (Fig. 20).
1
2
3
1256
Figuur 20
1. Oliefilter
2. Pakking
3. Tussenstuk
4. Plaats het nieuwe filter op het filtertussenstuk. Draai het
oliefilter rechtsom totdat de rubberen pakking contact
maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter
vervolgens nog eens een 1/2 tot 3/4 slag (Fig. 20).
5. Vul het carter met het juiste type nieuwe olie; zie
Oliepeil controleren, blz. 23.
25
Rem
De rem bevindt zich aan de rechterkant van de achteras, in
het achterwiel (Fig. 21). Als de tractor bij het remmen pas
na meer dan één meter tot stilstand komt wanneer u op
topsnelheid in de hoogste versnelling rijdt, moet de rem
worden afgesteld.
Rem controleren
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het
contact.
2. Zet de aandrijfhendel in de stand Duwen (Fig. 14).
3. Als de achterwielen blokkeren en slippen wanneer u de
tractor naar voren duwt, is geen afstelling nodig. De
rem moet worden afgesteld als de wielen draaien en niet
blokkeren. Zie Rem afstellen, blz. 25.
Rem afstellen
1. Controleer de rem voordat u deze afstelt; zie Rem
controleren, blz. 25.
2. De aandrijfhendel moet op de stand In Werking staan
(Fig. 14) en de parkeerrem moet in werking zijn
gesteld.
3. Om de rem af te stellen, moet u de stelmoer van de rem
rechtsom draaien totdat u de tractor niet meer kunt
voortduwen (Fig. 21).
4. Wanneer de parkeerrem is vrijgezet moeten de
achterwielen vrij draaien als u de tractor duwt. Als dit
niet het geval is, moet u de stelmoer van de rem
linksom draaien, totdat u de tractor kunt duwen.
5. Controleer opnieuw de werking van de rem; zie Rem
controleren, blz. 25.
1
Figuur 21
1. Stelmoer van de rem
Bandenspanning
De voor- en achterbanden moeten een spanning van
respectievelijk 120 kPa en 100 kPa hebben. Controleer de
spanning bij het ventiel om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks,
waarbij de kortste periode moet worden aangehouden
(Fig. 22). De bandenspanning kan het best bij koude
banden worden gecontroleerd.
1
1872
Figuur 22
1. Ventiel
Smeren
Onderhoudsinterval/specificatie
De machine om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks doorsmeren,
waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. De
machine moet vaker worden gesmeerd bij gebruik in zeer
stoffige of zanderige omstandigheden.
Type vet: Universeel smeervet.
Methode van smeren
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Smeernippels reinigen met een doek. Indien nodig verf
van de voorkant van de nippels afkrabben.
3. Zet een smeerpistool op de nippel. Spuit vet in de
nippels.
4. Overtollig vet opnemen.
26
Waar moet worden gesmeerd
Figuur 23
Smeerschema
Smeer-
punt
Naam
Hoeveel-
heid
Interval
(uren)
Smeer-
middel
1 Voorwiel—vet in smeernippel pompen 2 25 Smeer
2 Stuurkogels 4 50 Olie
3 Stuurinrichting 1 50 Smeer
4 Stuurasmechanisme 1 25 Smeer
5 Stuuraslager 1 50 Olie
6 Stuuraslager 1 50 Olie
7 Schakelhendel—vet in smeernippel pompen 1 50 Smeer
8 Asnaaf om maaidek op te heffen. 1 50 Olie
9
Kogelverbindingen van bewegende
verbinding
4 50 Olie
10 Rempedaalnaaf 2 50 Olie
11 Parkeerremring 1 50 Olie
12 Stuurlager 1 25 Smeer
13
Linker- en rechteras—smeermiddel in nippel
pompen
2 25 Smeer
14 Scharnierpen van maaidek 6 Bij verwijdering Smeer
15 Draaipen van vooras 2 Bij verwijdering Smeer
16 Draaipen van vooras 2 25 Smeer
27
Zekeringen
Onderhoudsinterval/specificatie
De elektrische installatie is beveiligd door middel van
zekeringen. Deze bevinden zich onder de motorkap, bij de
brandstoftank (Fig. 24). Deze behoeven geen onderhoud.
Als er een zekering is doorgebrand, moet de bedrading op
kortsluiting worden gecontroleerd.
Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering omhoog
uit de houder. Zekering plaatsen door deze omlaag in de
houder te drukken.
Hoofdleiding, accu—15 A
Koplampen—10 A
Interlock, elektrische koppeling, cruise control—10 A
Zoemer voor volle grasopvangbak—5 A
1
2
3
4
m–4986
5
5
Figuur 24
1. Hoofdleiding, accu
2. Koplampen
3. Interlock, elektrische
koppeling, cruise control
4. Zoemer voor volle
grasopvangbak
5. Extra zekering
Koplampen
Specificatie: gloeilamp # 1156, type voor automobielen
Gloeilamp verwijderen
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Open de motorkap. Trek de stekkers van beide
aansluitpolen van de lamphouder.
3. Draai de lamphouder 1/4 slag linksom en verwijder
deze uit de reflector (Fig. 25).
4. Druk en draai de lamp zover mogelijk linksom
(ongeveer 1/4 slag) en verwijder deze uit de
lamphouder (Fig. 26).
1
2
3
4
4
5
5
1874
Figuur 25
1. Lamphouder
2. Reflector
3. Lippen
4. Sleuven
5. Aansluitpolen
Gloeilamp monteren
1. Aan de zijkant van de lampvoet zitten metalen pennen.
Houd de pennen voor de sleuven in de lamphouder en
steek de lampvoet in de houder (Fig. 26). De lamp in de
houder drukken en rechtsom draaien tot aanslag.
1
2
3
4
2
4
1875
Figuur 26
1. Gloeilamp
2. Metalen pennen
3. Lamphouder
4. Sleuven
2. Aan de lamphouder zitten twee lippen (Fig. 25). Houd
de lippen voor de sleuven in de reflector, steek de
lamphouder in de reflector en draai deze 1/4 slag
rechtsom tot de aanslag.
3. Druk de stekkers op de polen van de lamphouder.
28
Accu
Onderhoudsinterval/specificatie
Controleer het zuurpeil van de accu voor elk gebruik. Houd
de accu altijd schoon en volledig geladen. Gebruik een
tissue om de accu en de accubak schoon te maken. Als de
accupolen geoxideerd zijn, deze schoonmaken met een
oplossing van vier delen water en één deel zuiveringszout.
Smeer een laagje zuurvrij vet op de accupolen om corrosie
te voorkomen.
Spanning: 12 V, 190 A (koude start)
Accu verwijderen
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Klap de zitting naar voren. Hieronder bevindt zich de
accu.
3. Verwijder het rubberen kapje van de minkabel (zwart).
Maak de minkabel (zwart) los van de accupool
(Fig. 27).
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen
kortsluiting maken met metalen onderdelen van de
tractor, waardoor vonken kunnen ontstaan.
Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing
komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of
installeren van de accu de accupolen niet in
aanraking komen met metalen onderdelen van
de tractor.
Voorkom dat metalen gereedschappen
kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en
metalen onderdelen van de tractor.
Waarschuwing
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan
dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg
hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen
accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk
letsel kunnen veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los
voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan
voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Waarschuwing
4. Verwijder het rubberen kapje van de pluskabel (rood).
Maak de pluskabel (rood) los van de accupool (Fig. 27).
5. Verwijder de aandrukstang van de accu (Fig. 27).
6. Verwijder de accu uit het chassis.
1
2
3
Figuur 27
1. Minkabel (zwart)
2. Pluskabel (rood)
3. Aandrukstang
Accu monteren
1. Plaats de accu in het chassis met de accupolen gericht
naar de voorkant van de tractor (Fig. 27).
2. Zet de accu vast in het chassis met de aandrukstang
(Fig. 27).
3. Bevestig de pluskabel (rood) met behulp van de bout en
vleugelmoer aan de pluspool (+) van de accu (Fig. 27).
Schuif het rubberen kapje over de accupool heen.
4. Bevestig de minkabel (zwart) aan de minpool (–) van de
accu met behulp van de bout en vleugelmoer (Fig. 27).
Schuif het rubberen kapje over de accupool heen.
29
Zuurpeil controleren
1. Klap de zitting naar voren. Hieronder bevindt zich de
accu.
2. Verwijder de vuldoppen. Als het zuurpeil beneden het
lagere deel van de slang staat (Fig. 28), moet u de
benodigde hoeveelheid gedestilleerd water toevoegen
aan het accuzuur; zie Accu bijvullen met water, blz. 29.
Gevaar
Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif
dat ernstige brandwonden veroorzaakt.
U mag accuzuur nooit innemen en moet elk
contact met huid, ogen of kleding vermijden.
Draag een veiligheidsbril en rubberhand-
schoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon
water aanwezig is om indien nodig uw huid af te
spoelen.
Accu bijvullen met water
U kunt de accu het best bijvullen met gedestilleerd water
voordat u de machine gaat gebruiken. Het water vermengt
zich dan goed met het accuzuur.
1. Maak de bovenkant van de accu schoon met een tissue.
2. Verwijder de vuldoppen (Fig. 28).
1
2
3
1262
Figuur 28
1. Vuldoppen
2. Onderste deel van de
slang
3. Platen
3. Giet langzaam gedistilleerd water in elke accucel totdat
het peil tot aan het onderste deel van de slang komt
(Fig. 28).
Belangrijk Laat de accu niet te vol worden. Accuzuur
(zwavelzuur) kan ernstige corrosie en beschadiging van het
chassis veroorzaken.
4. Plaats de vuldoppen terug.
Accu opladen
Belangrijk Zorg dat de accu altijd volledig geladen is
(soortelijk gewicht 1,260). Dit is vooral belangrijk om
beschadiging van de accu bij temperaturen beneden 0°C te
voorkomen.
1. Accu uit het chassis verwijderen, zie Accu verwijderen,
blz. 28.
2. Controleer het zuurpeil; zie Het zuurpeil controleren,
blz. 29.
3. Verwijder de vuldoppen van de accu en sluit een
acculader van 2 A aan op de accupolen. Laad de accu
gedurende 4 uur op met 2 A of minder (12 V). De accu
niet overladen. Plaats de vuldoppen weer nadat de accu
volledig is opgeladen.
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot
ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor
dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu
komen.
Waarschuwing
4. Monteer de accu in het chassis, zie Accu monteren,
blz. 28.
30
Bougie
Onderhoudsinterval/specificatie
Monteer nieuwe bougie(s) voordat u de machine voor een
langere tijd opslaat. Controleer of de elektrodenafstand
correct is voordat u de bougie(s) monteert. Gebruik een
bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie(s) en
een voelermaat voor het meten en afstellen van de
elektrodenafstand.
Type: Champion RC12YC (of equivalent type)
Elektrodenafstand: 0,76 mm
Bougie(s) verwijderen
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Open de motorkap.
3. Trek de kabel(s) van de bougie(s) (Fig. 29). Maak de
omgeving van de bougie(s) schoon om te voorkomen
dat er vuil in de motor komt, wat beschadiging kan
veroorzaken.
4. Verwijder de bougies en de metalen afdichtring.
1
Figuur 29
1. Bougiekabel
Bougie(s) controleren
1. Bekijk het midden van de bougie(s) (Fig. 30). Als de
isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar
behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal
op een vuil luchtfilter.
Belangrijk Bougie(s) nooit schoonmaken. Bougie(s)
altijd vervangen bij zwarte laag op de bougie, versleten
elektroden, vettige laag op de bougie of scheuren.
2. Controleer de afstand tussen de centrale elektrode en de
zij-elektrode (Fig. 30). Verbuig de zij-elektrode
(Fig. 30) om de juiste afstand in te stellen indien dit
nodig is.
0,76 mm
2
3
1
1870
Figuur 30
1. Centrale elektrode met
isolator
2. Zij-elektrode
3. Elektrodenafstand (niet
op schaal weergegeven)
Bougie(s) monteren
1. Monteer de bougies en de metalen afdichtring.
Controleer of de elektrodenafstand correct is.
2. Draai de bougie(s) vast met een torsie van 20,4 Nm.
3. Druk de kabel(s) op de bougie(s) (Fig. 29).
4. Sluit de motorkap.
31
Benzine aftappen uit de
brandstoftank
De brandstoftank moeten worden afgetapt, als de machine
meer dan 30 dagen niet zal worden gebruikt.
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan u of anderen verbranden en
materiële schade veroorzaken.
Tap de benzine af uit de brandstoftank wanneer
de motor koud is. Doe dit buiten op een open
terrein. Eventueel gemorste benzine opnemen.
Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de
buurt van open vuur of als de kans bestaat dat
benzinedampen door een vonk kunnen
ontbranden.
1. Parkeer de machine zo dat de linkervoorkant iets lager
staat dan de rechterkant, zodat alle brandstof uit de tank
kan lopen. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in
werking, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het
contact.
2. Open de motorkap.
3. Druk de uiteinden van de slangklem naar elkaar toe en
schuif de slangklem over de brandstofslang, naar de
brandstoftank toe (Fig. 31).
4. Trek de brandstofslang van het filter (Fig. 31) en laat de
benzine in een jerrycan of opvangbak lopen.
Opmerking: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een goed
moment om het brandstoffilter te vervangen.
123
Figuur 31
1. Slangklem
2. Brandstofslang
3. Filter
5. Steek de brandstofslang op het filter. Schuif de
slangklem over de slang heen tot dicht bij het filter, om
de slang op het filter vast te zetten.
Brandstoffilter
Onderhoudsinterval/specificatie
Vervang het brandstoffilter om de 100 bedrijfsuren of elk
jaar, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden.
Brandstoffilter vervangen
U kunt het brandstoffilter (Fig. 31) het best vervangen als
de brandstoftank leeg is. Na verwijdering mag u nooit een
vuil filter opnieuw aan de brandstofslang monteren.
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Sluit de brandstofafsluitklep (Fig. 32).
1
Figuur 32
1. Brandstofafsluitklep
3. Open de motorkap.
4. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe
en schuif ze weg van het filter (Fig. 31).
5. Trek het filter uit de brandstofslangen.
6. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen
terug tot dicht bij het filter.
7. Sluit de motorkap.
32
Luchtfilter
Onderhoudsinterval/specificatie
Schuimelement: Om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks reinigen
en met olie bestrijken, waarbij de kortste periode moet
worden aangehouden.
Papierelement: Om de 100 bedrijfsuren of jaarlijks
vervangen, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
Opmerking: Onderhoud van het luchtfilter is vaker nodig
(om de paar uren) in zeer stoffige of zanderige
bedrijfsomstandigheden.
Schuim- en papierelement verwijderen
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Open de motorkap.
3. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te
voorkomen dat vuil in de motor komt en schade
veroorzaakt. Knoppen losdraaien en luchtfilterdeksel
verwijderen (Fig. 33).
1
2
Figuur 33
1. Knop 2. Luchtfilterdeksel
4. Trek het papier – en het schuimelement naar buiten
(Fig. 34).
1
2
Figuur 34
1. Schuimelement 2. Papierelement
Schuimelement en papierelement
reinigen
1. Schuimelement (Fig. 34):
A. Schuimelement in warm water met vloeibare zeep
wassen. Grondig in schoon water uitspoelen.
B. Schuimelement in een schone doek wikkelen en
droogknijpen.
C. Drenk het schuimelement door en door in motorolie.
Knijp het element uit in een schone absorberende
doek om overtollige olie te verwijderen.
Belangrijk Schuimfilter vervangen wanneer het
gescheurd of versleten is.
2. Papierelement (Fig. 34):
A. Klop het element voorzichtig tegen een vlak
oppervlak om vuil en stof te verwijderen.
B. Controleer het element op scheuren, een vettig
oppervlak of beschadiging van de rubberen
afdichting.
Belangrijk Het papierelement nooit reinigen met
perslucht of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of
petroleum. Vervang het papierelement als het is beschadigd
of niet grondig kan worden gereinigd.
33
Schuimelement en papierelement
monteren
Belangrijk Motor nooit laten lopen zonder dat het
complete luchtfilter gemonteerd is, daar anders de motor
beschadigd kan worden.
1. Monteer het schuimelement met het gaas naar boven.
Opmerking: De rubberen afdichting moet vlak tegen de
bodem van het luchtfilter aan liggen.
2. Plaats het papierelement op het schuimelement op de
bodem van het luchtfilter.
3. Monteer het luchtfilterdeksel en de knoppen (Fig. 34).
De knoppen met de hand vastdraaien.
4. Sluit de motorkap.
Maaimes
Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u de
maaimessen scherp houden. Een of meer extra maaimessen
vergemakkelijken het slijpen en vervangen.
Gevaar
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een
stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de
richting van de bestuurder of omstanders en
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op
slijtage of beschadigingen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
De messen controleren
1. Verwijder de maaieenheid, zie De maaieenheid
verwijderen, blz. 34.
2. Controleer de snijranden (Fig. 35). Als de randen niet
scherp zijn of bramen vertonen, maaimessen
verwijderen en slijpen. Zie Maaimes(sen) slijpen,
blz. 34.
3. Controleer de messen, met name de gebogen randen
(Fig. 35). Als u beschadiging of slijtage in dit deel
constateert, moet u het mes direct vervangen.
4. Als de veiligheidspennen zijn gebroken, moet u deze
direct vervangen (Fig. 35).
Belangrijk Als de veiligheidspennen zijn gebroken, kan
de maaidekriem zijn beschadigd. Controleer de riem, zie
Drijfriem van maaimes afstellen, blz. 35.
Het maaimes verwijderen
1. Verwijder de maaieenheid, zie De maaieenheid
verwijderen, blz. 34.
2. De maaieenheid voorzichtig kantelen.
3. Verwijder de bout, de ring en het mes (Fig. 35). Plaats
indien nodig een houten blok tussen maaimes en
maaieenheid om het mes vast te zetten, zodat u de bout
kunt losdraaien.
Opmerking: Het rechter mes heeft een linkse draad.
4. Controleer alle delen. Bij gebreken of beschadiging
delen vervangen.
4
1
3
2
5
Figuur 35
1. Snijrand
2. Gebogen rand
3. Veiligheidspennen
4. Bout
5. Ring
34
Maaimes(sen) slijpen
1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden
van het mes te slijpen (Fig. 36). Houd daarbij de
oorspronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans
als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid
materiaal verwijdert.
1
1854
Figuur 36
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen
2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans
(Fig. 37). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans
en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is,
moet u wat metaal afvijlen van de achterkant van het
mes. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.
1
2
1855
Figuur 37
1. Mes 2. Mesbalans
Maaimes(sen) monteren
1. Monteer het mes, de klemring en de mesbout (Fig. 35).
Belangrijk De gebogen randen van het mes moeten
naar de bovenkant van de maaikast wijzen om een goede
maaikwaliteit te garanderen.
2. Zet de messen in een hoek van 90 graden ten opzichte
van elkaar (Fig. 38).
3. De mesbout aandraaien tot 50 Nm.
Figuur 38
De maaieenheid verwijderen
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het
contact. Trek de kabel van de bougie(s).
2. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.
3. Trek de arm van de spanpoelie in en verwijder de
V-riem van de poelie (Fig. 39).
4. Maak de veer los van de schakelhendel (Fig. 39).
5. Verwijder de maaimachine van de tunnel door de tunnel
op te lichten van de twee gelaste pennen en ongeveer
10 cm naar achteren te trekken. Zet de tunnel vast om te
voorkomen dat deze terugvalt.
4
5
6
7
3
1
8
2
9
10
Figuur 39
1. Spanpoelie en arm van
spanpoelie
2. V-riem
3. Inschakelveer
4. Klemmen van achterste
pennen
5. Achterste pennen
6. Klemmen van voorste
pennen
7. Voorste pen
8. Motorpoelie
9. Poelie van V-riem
10. M12-moeren van
voorwielophanging
6. Maak de klemmen van de twee achterste pennen los en
verwijder de pennen (Fig. 39). U hebt misschien een
tang nodig om de tweede pen eruit te trekken.
7. Maak de klem van de voorste pen los en verwijder de
pen (Fig. 39).
8. Verwijder de V-riem van de motorpoelie (Fig. 39).
9. Schuif de maaimachine weg van onder de tractor.
35
De maaieenheid monteren
Voer de procedure De maaimachine verwijderen in
omgekeerde volgorde uit, blz. 34.
Drijfriem van maaimes
afstellen
U moet de drijfriem van het maaimes afstellen na de eerste
20 bedrijfsuren en vervolgens om de 50 bedrijfsuren.
1. Verwijder de maaieenheid, zie De maaieenheid
verwijderen, blz. 34.
Opmerking: De drijfriem van het maaimes kan niet correct
worden afgesteld als de maaieenheid niet is verwijderd.
2. Verwijder de poelie van de V-riem en de arm van de
spanpoelie (Fig. 39).
3. Verwijder de drijfriemkap.
4. Draai de twee zeskantige moeren op de spanpoelie los
(Fig. 40).
5. Draai aan de M10-moer totdat de riem 5 mm doorhangt
als een kracht van 3 kp wordt uitgeoefend (Fig. 40).
3
2
1
Figuur 40
Bovenaanzicht
1. Zeskantige moeren
2. Maaierdrijfriem
3. M10-moer
6. Draai de twee zeskantige moeren op de spanpoelie vast.
7. Monteer de maaieenheid, zie De maaieenheid monteren,
blz. 35.
Kabelstang voor
maaihoogte-instelling afstellen
Controleer de schuinstand van de maaimachine om de
100 bedrijfsuren, jaarlijks of telkens wanneer u de
maaieenheid monteert. Alvorens de schuinstand van de
maaimachine te controleren, moet u ervoor zorgen dat de
voor- en achterbanden de aanbevolen spanning hebben; zie
Bandenspanning, blz. 25. Als de voorkant van de
maaimachine meer dan 3,5–10,5 mm lager dan de achter-
kant van de maaimachine is, moet de schuinstand als volgt
worden afgesteld:
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het
contact. Trek de kabel van de bougie(s).
2. Zet de onderste pen voor de afstelling van de voor-
wielophanging in de onderste positie van de sleufgaten
door te draaien aan de twee (M12) moeren op de
voorwielophanging (Fig. 39).
3. Zet de maaihoogtehendel in stand 1. De voorste
maatwielen van de maaimachine moeten op de grond
rusten.
4. Draai aan de M8-borgmoer op het uiteinde van de stang
voor de hoogte-instelling totdat de stang enigszins strak
staat (Fig. 41).
m–4935
1
2
Figuur 41
1. M8-borgmoer 2. Stang voor maaihoogte-
instelling
36
Grasopvangbak
De grasopvangbak verwijderen
1. Pak de grasopvangbak met beide handen vast en kantel
deze naar voren (Fig. 42).
2. Schuif de hele grasopvangbak voorzichtig naar achteren
van de steunbeugels af.
Grasopvangbak monteren
1. Til de grasopvangbak met beide handen omhoog.
2. Kantel de grasopvangbak ongeveer 40 graden naar
voren en schuif deze voorzichtig op de twee steun-
beugels op de achterkant van de tractor (Fig. 42). Zorg
ervoor dat het pijltje op de bovenkant van de gras-
opvangbak in één lijn staat met het pijltje op de tractor.
Opmerking: De maaieenheid zal niet functioneren als de
grasopvangbak niet is gemonteerd.
Figuur 42
Grasopvangbak en tunnel reinigen
Als de openingen in de grasopvangbak verstopt raken met
vuil of gras of als de Vol-sensor van de grasopvangbak vuil
is, moet de grasopvangbak worden gereinigd.
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Verwijder de grasopvangbak, zie Grasopvangbak
verwijderen, blz. 36.
3. Spoel de grasopvangbak schoon met een hogedruk-
reiniger.
4. Veeg de omgeving van de Vol-sensor van de
grasopvangbak schoon.
5. Reinig de binnenkant van de tunnel helemaal tot aan de
maaieenheid.
6. Monteer de grasopvangbak, zie Grasopvangbak
monteren, blz. 36.
Opmerking: Laat de grasopvangbak grondig drogen
voordat u deze weer monteert.
37
Reiniging en stalling
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje.
2. Verwijder de grasopvangbak en reinig deze; zie
Grasopvangbak, blz. 36.
3. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele
machine verwijderen, met name van de motor. Vuil en
kaf van de buitenkant van het cilinder, cilinderkop-
ribben en ventilatorhuis verwijderen.
Belangrijk De machine met een zacht wasmiddel en
water wassen. Was de machine nooit met een hogedruk-
reiniger. Hierdoor kan het elektrische systeem worden
beschadigd of noodzakelijk vet op wrijvingspunten worden
weggespoeld. Gebruik niet te veel water vooral niet in de
buurt van het bedieningspaneel, de verlichting, de motor en
de accu.
4. Controleer de rem; zie Rem, blz. 25.
5. Luchtfilteronderhoud uitvoeren; zie Luchtfilter, blz. 32.
6. Chassis doorsmeren; zie Smeren, blz. 25.
7. Olie en filter van het carter vervangen; zie Motorolie,
blz. 23.
8. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning,
blz. 25.
9. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt
gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De
machine wordt als volgt voorbereid op stalling.
A. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe
aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoor-
schriften van de fabrikant van de stabilizer op
(6,2 ml/liter). Gebruik geen stabilizer op
alcoholbasis (ethanol of methanol).
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als het
met verse benzine wordt vermengd en altijd wordt gebruikt.
B. Laat de motor vijf minuten lopen om de
stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te
verspreiden.
C. Zet de motor af, laat deze afkoelen en laat de
brandstoftank leeglopen; zie Benzine aftappen uit de
brandstoftank, blz. 31.
D. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat hij
afslaat.
E. Bedien de choke of hulpstarter.
F. Start de motor totdat hij niet meer start. Bedien de
hulpstarter, indien aanwezig, diverse malen om er
zeker van te zijn dat er zich geen brandstof meer in
de hulpstarter bevindt.
G. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren.
Verwerk deze overeenkomstig de plaatselijk
geldende voorschriften.
H. Sluit de brandstofafsluitklep.
Belangrijk Benzine met toegevoegde
stabilizer/conditioner niet langer dan 90 dagen bewaren.
10.Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand ervan,
zie Bougie, blz. 30. Laat de bougie(s) uit de motor en
giet twee eetlepels motorolie in het gat van de cilinder.
Gebruik de elektrische startmotor om de motor te laten
draaien en zo de olie over de cilinderwand te ver-
spreiden. Monteer de bougie(s), zie Bougie, blz. 30. De
bougiekabel(s) niet op de bougie(s) drukken.
11. Maak de minkabel van de accu los. Reinig de accu en
de accupolen. Controleer het zuurpeil en laad de accu
volledig op; zie Accu, blz. 28. Laat de minkabel
loszitten tijdens de stalling.
Belangrijk De accu moet volledig opgeladen zijn, om
te voorkomen dat hij bevriest en beschadigd raakt bij
temperaturen onder 0°C. Een volledig opgeladen accu kan
de gehele winter worden opgeslagen zonder dat deze
tussentijds hoeft te worden opgeladen.
12.Alle bouten, schroeven en moeren controleren en indien
nodig aandraaien. Versleten of beschadigde delen
repareren of vervangen.
13.Krassen en beschadigingen van de lak bijwerken.
Bijwerklak is verkrijgbaar bij uw erkende Service
Dealer.
14.Machine in een schone, droge garage of opslagruimte
stallen. Verwijder het contactsleuteltje en het
KeyChoice-sleuteltje uit de maaimachine en bewaar ze
op een gemakkelijk te onthouden plaats. Machine
afdekken om hem te beschermen en schoon te houden.
38
Storingen, oorzaak en remedie
Probleem Mogelijke oorzaken Remedie
De startmotor slaat niet aan.
1. De aftakas is ingeschakeld. 1. Aftakas uitschakelen.
2. De parkeerrem is niet in
werking.
2. Stel de parkeerrem in werking.
3. De accu is leeg. 3. Accu opladen.
4. De elektrische aansluitingen
zijn gecorrodeerd of zitten los.
4. Controleer of de elektrische
aansluitingen goed contact
maken.
5. Een van de zekeringen is
doorgebrand.
5. Vervang de desbetreffende
zekering.
6. Een van de relais of
schakelaars is defect.
6. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
De motor raakt oververhit.
1. De motor is te zwaar belast. 1. Verminder de rijsnelheid.
2. Het oliepeil in het carter is te
laag.
2. Vul het carter bij met olie.
3. De koelribben en luchtkanalen
onder de behuizing van de
motorventilator zijn verstopt.
3. Ontstop de koelribben en
luchtkanalen.
De machine drijft niet aan.
1. De bediening van de
aandrijving staat in de
Duwen-stand.
1. Zet de aandrijfstand in stand In
Werking.
2. De tractieriem is versleten, los
of stuk.
2. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
3. De tractieriem zit niet op de
poelie.
3. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
39
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
De motor start niet, start moeilijk of
slaat af.
1. De bestuurder zit niet op de
bestuurdersstoel.
1. Neem plaats op de
bestuurdersstoel.
2. De benzinetank is leeg. 2. Vul de tank met benzine.
3. Het luchtfilter is vuil. 3. Reinig of vervang het
luchtfilterelement.
4. De bougiekabel zit los of is niet
aangesloten.
4. Monteer de bougiekabel op de
bougie.
5. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
5. Plaats een nieuwe bougie met
een correct afgestelde
elektrodenafstand.
6. De choke gaat niet dicht. 6. Stel de gaskabel af.
7. Er zit vuil in het brandstoffilter. 7. Brandstoffilter vervangen.
8. Het stationair toerental is te
laag of het mengsel heeft niet
de juiste verhouding.
8. Stel de leegloopsnelheid van
de carburateur af en zorg er
voor dat het mengsel de juiste
verhouding heeft.
9. Vuil, water of oude benzine in
het brandstofsysteem.
9. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
10.De brandstofafsluitklep is
gesloten.
10.Open de brandstofafsluitklep.
De motor verliest vermogen.
1. De motor is te zwaar belast. 1. Verminder de rijsnelheid.
g
2. Het luchtfilter is vuil. 2. Reinig het luchtfilterelement.
3. Het oliepeil in het carter is te
laag.
3. Vul het carter bij met olie.
4. De koelribben en luchtkanalen
onder het ventilatorhuis van de
motor zijn verstopt.
4. Ontstop de koelribben en
luchtkanalen.
5. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet
correct afgesteld.
5. Plaats een nieuwe bougie met
een correct afgestelde
elektrodenafstand.
6. De ventilatieopening in de
brandstoftankdop is verstopt.
6. Brandstoftankdop reinigen of
vervangen.
7. Er zit vuil in het brandstoffilter. 7. Brandstoffilter vervangen.
8. Vuil, water of oude benzine in
het brandstofsysteem.
8. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
40
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
De machine trilt abnormaal.
1. Het maaimes (de maaimessen)
is (zijn) verbogen of niet in
balans.
1. Monteer nieuw maaimes(sen).
2. De bevestigingsschroeven van
het maaimes zitten los.
2. Draai de bevestigings-
schroeven van het maaimes
vast.
3. De bevestigingsbouten van de
motor zitten los.
3. Draai de bevestigingsbouten
van de motor vast.
4. Een motorpoelie, spanpoelie of
mespoelie zit los.
4. Desbetreffende poelie
vastzetten.
5. De motorpoelie is beschadigd. 5. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
6. De drijfriem van het maaimes is
beschadigd.
6. Monteer een nieuwe drijfriem
voor het maaimes.
Het mes (de messen) draait
(draaien) niet
1. De drijfriem van het maaimes is
versleten, los of stuk.
1. Monteer een nieuwe drijfriem
voor het maaimes.
()
2. De drijfriem van het maaimes
zit niet op de poelie.
2. Monteer de drijfriem van het
maaimes en stel deze af op de
juiste spanning.
3. De grasopvangbak is niet
gemonteerd.
3. Monteer de grasopvangbak.
De maaihoogte is ongelijk.
1. De bandenspanning is niet
correct.
1. Zorg dat de banden de correcte
spanning hebben.
2. De maaimachine staat niet
horizontaal.
2. Stel de kabelstang van de
maaihoogte-instelling af.
3. De onderkant van de
maaimachine is vuil.
3. Onderkant van maaimachine
schoonmaken.
4. De bevestigingsschroeven van
het maaimes zitten los.
4. Draai de bevestigings-
schroeven van het maaimes
vast.
5. De drijfriem van het maaimes
heeft niet de correcte spanning.
5. Drijfriem van het maaimes
afstellen.
De cruise control kan niet worden
ingeschakeld of valt uit.
1. De accu is niet volledig
opgeladen.
1. Accu opladen.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40

Toro 190-DH Lawn Tractor Handleiding

Type
Handleiding