Dolmar RM-72.13 H (2005) de handleiding

Categorie
Grasmaaiers
Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

PRESENTATIE
Geachte klant,
Wij danken u voor het feit dat u de voorkeur heeft gegeven aan onze produkten en wij
hopen dat deze nieuwe zitmaaier “Rider” volledig aan uw verwachtingen zal voldoen. Deze
handleiding is geschreven om u vertrouwd te maken met uw machine en om u in staat te
stellen uw machine op de beste en de meest veilige manier te gebruiken. Deze handlei-
ding hoort bij de machine.Bewaar de handleiding binnen handbereik zodat u de handlei-
ding op elk gewenst moment kunt raadplegen en zorg ervoor dat de handleiding de machi-
ne altijd vergezelt ook als u de machine verkoopt.
De machine is ontworpen en gemaakt in overeenstemming met de geldende normen en is
volkomen betrouwbaar indien het wordt gebruikt voor het maaien en het opvangen van
gras en alle aanwijzingen in deze handleiding in acht worden genomen (voorzien
gebruik); het gebruik voor alle andere doeleinden of het niet in acht nemen van de veiligë-
heids-, de gebruiks-, de onderhouds- en de reparatievoorschriften die in deze handleiding
opgenomen zijn wordt als oneigenlijk gebruik”van de machine beschouwd en brengt
verval van de garantie en de aansprakelijkheid van de fabrikant teweeg, waardoor de
gebruiker zelf verantwoordelijk is voor schade of letsel die hij zelf of anderen oplopen.
Mocht u verschillen tegenkomen tussen wat beschreven is en de machine die u bezit, denk
er dan aan dat, aangezien het produkt continu verbeterd wordt, de in deze handleiding
opgenomen gegevens zonder voorafgaande kennisgeving en zonder dat de fabrikant ver-
plicht is de handleiding te updaten gewijzigd kunnen worden, waarbij de essentiële ken-
merken met het oog op de veiligheid en de werking van de machine onveranderd blijven. In
geval van problemen of vragen met betrekking tot de machine kunt u zich gerust tot de
leverancier bij u in de buurt of een erkende garage wenden.Wij wensen u een prettig
gebruik van de machine toe!
SERVICE
Deze handleiding verstrekt alle aanwijzingen die u nodig heeft om de machine op de juiste
manier te kunnen gebruiken en om er op de juiste manier eenvoudige onderhoudswerk-
zaamheden aan te kunnen verrichten, die de gebruiker zelf kan doen.
Voor de onderhoudswerkzaamheden die niet in deze handleiding beschreven worden kunt
u contact opnemen met de leverancier in uw regio of een erkende garage.
Indien u het wenst kan de leverancier een persoonlijk onderhoudsprogramma naar uw
eisen voor u opstellen: dit stelt u in de gelegenheid om uw nieuwe aankoop altijd in een
perfekte conditie te kunnen blijven behouden en zodoende de waarde van uw investering
te beschermen.
NL 1PRESENTATIE
INHOUD
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ................................................................................. 3
Bevat de voorschriften om de machine op een veilige manier te kunnen gebruiken
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN ..................................... 7
Legt uit hoe u de machine en de voornaamste onderdelen waar de machine uit bestaat
kunt identificeren
3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN .............................................................................. 9
Legt uit hoe u de verpakking moet verwijderen en de losse onderdelen moet monteren
4. BEDIENINGSELEMENTEN ....................................................................................... 13
Geeft een overzicht van de werking van de bedieningselementen en de plaats waar zij
zich bevinden
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN ................................................................................... 17
Bevat alle aanwijzingen om op de juiste wijze en op een veilige manier met de machine
te kunnen werken
5.1 Uit te voeren werkzaamheden voor de ingebruikname.......................................... 17
5.2 De machine starten en rijden ................................................................................ 20
5.3 Het gras maaien..................................................................................................... 22
5.4 De machine schoonmaken en stallen ................................................................... 27
6. ONDERHOUD ............................................................................................................. 29
Bevat alle aanwijzingen om de machine in goede staat te houden
7. RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN ................................................... 40
Stelt u in staat eventuele problemen die tijdens het gebruik kunnen optreden snel zelf te
verhelpen
8. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES ....................................................... 43
De verkrijgbare accessoires worden geillustreerd met het oog op de bijzondere eisen
die u aan de machine stelt
9. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN ............................................................................ 44
Geeft een overzicht van de belangrijkste eigenschappen van uw machine
NL 2 INHOUD
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
HOE U DEZE HANDLEIDING MOET LEZEN
In de handleiding is zowel de machine met een mechanische overbrenging als met een
hydrostatische overbrenging beschreven, en bovendien ook de verschillende versies in
verband met uitrustingen en accessoires die niet in alle landen leverbaar zijn.
Het symbool markeert de verschillen in het gebruik van de machine, en wordt gevolgd
door het type overbrenging of de versie waar deze betrekking op hebben.
In de tekst van deze handleiding worden enkele paragrafen, die gegevens bevatten die in
het bijzonder van belang zijn, gekenmerkt door diverse symbolen die de volgende beteke-
nis hebben:
of Verstrekt nadere gegevens of andere ele-
menten ter aanvulling op hetgeen daarvoor vermeld is, om te voorkomen dat de machi-
ne beschadigd of dat er schade veroorzaakt wordt.
Gevaar van persoonlijk letsel of aan anderen in geval van niet-
inachtneming.
Kans op ernstig persoonlijk letsel of aan anderen met gevaar
van dodelijke ongelukken, in geval van niet-inachtneming.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
(die u aandachtig moet lezen alvorens de machine in gebruik te nemen)
!
GEVAAR!
!
LET OP!
BELANGRIJKOPMERKING
A) VOORBEREIDING
1) Lees de gebruiksaanwijzing aandachtig door. Zorg dat u vertrouwd raakt met de bedieningsknop-
pen en in staat bent de machine op de juiste wijze te gebruiken. Leer hoe u de motor snel kunt uit-
schakelen.
2) Gebruik de machine uitsluitend voor het doel waarvoor hij is bestemd, dat wil zeggen voor het
maaien en het opvangen van gras. Ieder doel waarvoor de machine wordt gebruikt dat niet uitdrukke-
lijk in de gebruiksaanwijzing wordt vermeld kan gevaarlijk zijn en zou de machine kunnen beschadi-
gen, waardoor de garantie vervalt en waarvoor de Fabrikant niet aansprakelijk gesteld kan worden.
3) Laat kinderen of personen die deze gebruiksaanwijzing niet gelezen hebben de machine niet
gebruiken. De leeftijd van de gebruiker kan landelijk gereglementeerd zijn.
4) Gebruik de machine in geen geval:
als er personen, met name kinderen of dieren in de buurt zijn;
als u onder invloed van medicijnen of alcohol e.d. bent omdat deze uw reactievermogen kunnen
verminderen.
5) Denk eraan dat de gebruiker van de machine aansprakelijk is voor ongevallen en onvoorziene
gebeurtenissen die personen of hun eigendommen kunnen overkomen.
NL 3VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
6) Vervoer geen andere personen dan uzelf.
7) De bestuurder van de machine dient de aanwijzingen voor het besturen van de machine stipt op te
volgen en wel:
de bestuurder mag niet afgeleid worden en dient alle aandacht bij zijn werk te houden;
de bestuurder dient eraan te denken dat het verlies van de macht over het stuur van de machine,
terwijl hij van een helling afglijdt, niet hersteld kan worden door de rem te gebruiken. De voornaamste
oorzaken waardoor u de macht over het stuur kwijt kunt raken zijn de volgende:
de wielen hebben niet voldoende grip;
te hoge snelheid;
niet goed remmen;
de machine is niet geschikt voor het doel waarvoor hij wordt gebruikt;
–gebrek aan kennis ten aanzien van de gevolgen die de toestand waarin het terrein zich verkeerd
kunnen hebben, in het bijzonder op hellingen.
8) De machine is van een aantal microschakelaars en veiligheidsinrichtingen voorzien. U mag deze
voorzieningen in geen geval beschadigen of verwijderen, op straffe van verval van de garantie en de
fabrikant kan hier dan niet voor aansprakelijk gesteld worden.
B) VOOR HET GEBRUIK
1) Tijdens het maaien dient u altijd stevige schoenen en een lange broek te dragen. Gebruik de
machine niet met blote voeten of met open sandalen.
2) Controleer het gehele terrein dat u wilt maaien grondig en verwijder alles wat de machine zou kun-
nen beschadigen (zoals stenen, takken, ijzerdraad, botten e.d.).
3) LET OP: GEVAAR! De benzine is bijzonder brandbaar.
–bewaar de brandstof in speciale tanks;
giet de brandstof, met behulp van een trechter, alleen in de open lucht in de tank en als u dit doet
mag u hierbij, en ook niet tijdens het hanteren van de brandstof, niet roken;
– giet de brandstof in de tank vóórdat u de motor aanzet: als de motor aanstaat of warm is mag u
geen benzine toevoegen of niet de dop van de benzinetank erafdraaien;
–als u benzine gelekt heeft mag u de motor niet starten maar dient u de machine uit de buurt van de
plek waar u de benzine gelekt heeft te brengen en te voorkomen dat er brand ontstaat. U dient te
wachten totdat de brandstof verdampt is en de benzinedampen opgelost zijn;
–draai de doppen van de benzinetank van de machine en van het benzineblik altijd goed dicht.
4) Vervang de geluiddempers als deze defect zijn.
5) Vóór het gebruik dient u een algemene controle te verrichten, met name de toestand van het mes,
en dient u te controleren of de bouten en het mes niet versleten of beschadigd zijn.Vervang het
beschadigde of versleten mes en/of de bouten en bloc om ervoor te zorgen dat het maaidek in balans
blijft.
6) Vóórdat u met het maaien begint, dient u de beschermingen op het windkanaal te monteren
(opvangbak en steenbeschermkap).
C) TIJDENS HET GEBRUIK
1) Start de motor niet in gesloten ruimten, waar zich gevaarlijke koolstofmonoxyde kan ophopen.
2) Werk alleen bij daglicht of bij goed kunstlicht.
3) Indien mogelijk, maai niet als het gazon nat is.
4) Voordat u de motor start dient u het mes los te koppelen, de versnelling
(
bij modellen met
mechanische aandrijving) of de snelheidsregelaar
(
bij modellen met hydrostatische aandrijving)
in de “vrije” stand te zetten en de machine op de handrem te zetten.
5) Maai geen gazons die een helling van meer dan 10° hebben (17%).
6) Denk eraan dat er geen “veilige”hellingen bestaan. U dient bijzonder goed op te letten als u zich
op een helling begeeft. Om te voorkomen dat u over de kop slaat, adviseren wij u:
een tegengewicht op de voorzijde van de machine te monteren (verkrijgbaar op aanvaag);
niet plotseling te stoppen of weg te rijden als u een helling op– of afrijdt;
de koppeling altijd voorzichtig laat opkomen en altijd een versnelling ingeschakeld te houden
(
bij modellen met mechanische aandrijving) of de snelheidsregelaar
(
bij modellen met hydrostati-
sche aandrijving) geleidelijk naar een hogere stand te schuiven;
de snelheid op de hellingen en in scherpe bochten laag te houden;
let op bobbels, taluds en op verborgen gevaren;
maai het gazon in geen geval in de dwarsrichting ten opzichte van de helling.
NL 4 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
7) Koppel het mes los als u over gedeelten rijdt waar geen gras ligt en zet het maaidek in de hoogste
stand.
8) Gebruik de machine nooit om gras te maaien als de beveiligingen beschadigd zijn en ook nooit
zonder de grasopvangbak of zonder de steenbeschermkap.
9) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het toerental van de motor niet buitengewoon hoog
oplopen.
10) Vóórdat u de bestuurdersstoel verlaat dient u:
het mes los te koppelen;
de versnelling in zijn vrij te zetten
(
bij modellen met mechanische aandrijving) of de snelheids-
regelaar in de vrije stand terug te zetten
(
bij modellen met hydrostatische aandrijving) en de
machine op de handrem te zetten.
de motor uit te schakelen en de contactsleutel eruit te nemen.
11) Koppel het mes los, schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit:
–vóórdat u enige werkzaamheden onder het maaidek uitvoert of vóórdat u het windkanaal leegt;
–vóórdat u de machine controleert, schoonmaakt of ermee werkt;
nadat u op een vreemd voorwerp gestoten bent. Controleer of de machine beschadigd is en voer
de nodige reparaties uit vóórdat u de machine opnieuw gebruikt;
als de machine op een ongebruikelijke manier begint te trillen (probeer onmiddellijk de oorzaak
van het trillen te vinden en probeer de oorzaak te verhelpen).
12) Koppel het mes tijdens het vervoer los en doe dit telkens als u het mes niet gebruikt. Koppel het
mes los en wacht totdat het stilstaat telkens als u de opvangbak leegt.
13) Schakel de motor uit en koppel het mes los:
–vóórdat u benzine bijvult;
iedere keer als u de opvangbak verwijdert of opnieuw aanbrengt.
14) Neem gas terug voordat u de motor uitschakelt. Draai, na voltooiing van het maaien, de benzine-
kraan dicht, waarbij u de in het boekje vermelde aanwijzingen dient na te leven.
15) Kom niet met uw handen of voeten in de buurt van of onder de roterende gedeelten. Blijf altijd uit
de buurt van de uitwerpopening.
D) ONDERHOUD EN OPSLAG
1) Laat de bouten en de schroeven vastgedraaid zitten om er zeker van te zijn dat de machine altijd
op een veilige manier gebruiksklaar is. Als u regelmatig onderhoud aan de machine pleegt zal de
werking van de machine veilig blijven en zal het prestatieniveau gelijk blijven.
2) Zet de machine nooit met benzine in de tank in een ruimte waar de benzinedampen met vlammen,
vonken of een warmtebron in aanraking zouden kunnen komen.
3) Laat de motor eerst afkoelen vóórdat u de machine opbergt.
4) Om het brandgevaar zoveel mogelijk te beperken dient u de motor, de geluiddemper van het uit-
werpmechanisme, de accubak en de benzinetank vrij te houden van gras, bladeren of teveel vet. Leeg
de opvangbak altijd en laat geen zakken of bakken met gemaaid gras in de opslagruimte achter.
5) Controleer de steenbeschermkap, de opvangbak en het afzuigrooster regelmatig op slijtage of
beschadiging. In geval van beschadiging dienen deze vernieuwd te worden.
6) Gebruik de machine, uit veiligheidsoverwegingen, nooit met versleten of beschadigde onderdelen.
Deze onderdelen moeten vernieuwd en niet gerepareerd worden. Gebruik altijd originele onderdelen
(het mes moet altijd gemerkt zijn met dit teken ). Onderdelen van een andere kwaliteit kunnen de
machine beschadigen en kunnen gevaarlijk zijn voor de gebruiker.
7) Als u de tank moet legen, dient u dit in de open lucht te doen terwijl de motor koud is.
8) Trek werkhandschoenen aan als u het mes demonteert en opnieuw monteert.
9) Zorg dat het maaidek opnieuw in balans wordt gebracht nadat het mes geslepen is.
10) Als de machine opgeborgen of onbeheerd achtergelaten moet worden, dient u het maaidek
omlaag te zetten.
11) Laat de sleutels nooit in het contact zitten of binnen het bereik van kinderen of personen die de
machine niet mogen gebruiken. Haal de sleutel altijd uit het contakt vóórdat u onderhoudswerkzaam-
heden aan de machine verricht.
E) VERVOER
1) Als de machine vervoerd wordt met een vrachtwagen of op een oplegger, dient u het maaidek
omlaag te zetten, de handrem aan te trekken en dient u er zeker van te zijn dat de machine goed vast-
zit aan het vervoermiddel met behulp van touwen, kabels of kettingen.
NL 5VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
NL 6 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
VEILIGHEIDSSTICKERS
Gebruik uw machine met de nodige voorzichtigheid.Om u tot voorzichtigheid te manen is
uw machine voorzien van een aantal stickers welke u door middel van pictogrammen wij-
zen op de belangrijkste voorzorgsmaatregelen. Deze stickers worden beschouwd als een
aanvullend deel van de machine.
Als een sticker loslaat of onleesbaar wordt, dient u zich tot de leverancier te wenden voor
vervanging. Hun betekenis is hieronder weergegeven.
Let op: Lees de gebruikers-
handleiding voordat u deze machine
gebruikt.
Let op: Neem de sleutel uit het con-
tact en lees de instructies voordat u
onderhoud verricht of reparaties uit-
voert.
Gevaar! Wegschietende voorwer-
pen: Werk niet zonder de steenbe-
schermkap of de grasopvangbak.
Gevaar! Verminking: Let
erop dat kinderen uit de buurt
van de machine blijven als de
motor draait.
Gevaar! Wegschietende voorwer-
pen: Houd personen op een
afstand.
Gevaar! De machine kan
omkiepen: Gebruik deze
machine niet op hellingen
van meer dan 10°.
U dient enig letsel, veroorzaakt door
het meeslepen van de riemen, te
vermijden: Bedien de machine niet
zonder de gemonteerde beschermin-
gen. Blijf op afstand van de riemen.
Risico voor snijwonden. Lemmer in beweging. Geen handen of voeten aan
de binnenkant van de zitting van het lemmer plaatsen.
Let op: niet
knoeien met de
microschakelaar
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE
De sticker die zich onder de bestuurdersstoel
bevindt bevat essentiële gegevens en het
serienummer van iedere machine (7).
Dit nummer heeft u altijd nodig als u techni-
sche hulp inroept of als u losse onderdelen
bestelt.
1. Niveau van de geluidssterke volgens de
richtlijn 2000/14/CE
2. EEG-merkteken volgens de richtlijn
98/37/EEG
3. Bouwjaar
4.
Nominaal vermogen (indien aangeduid)
5. Bedrijfstoerental in omw./min.
6. Machinetype
7. Serienummer
8. Gewicht in kg
9. Naam en adres van de fabrikant
IDENTIFICATIE VAN DE VOORNAAMSTE COMPONENTEN
Op de machine kunt u enkele belangrijke componenten herkennen die de volgende wer-
king hebben:
11. Maaidek: dit is de beschermkap waar het ronddraaiende mes onder zit.
12. Mes: dit is het element om het gras te maaien; de windvleugels die aan de uiteinden
zitten bevorderen het overbrengen van het gemaaide gras naar het windkanaal.
13. Windkanaal: dit is het verbindingselement tussen het maaidek en de grasopvangbak.
NL 7IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
Vul hier het serienummer van de
machine in:
3 4 7 1
69 5 8 2
14. Grasopvangbak: dient niet alleen om het gemaaide gras op te vangen maar vormt
bovendien een veiligheidselement omdat het namelijk voorkomt dat eventuele voor-
werpen, die door het mes meegenomen worden, van de machine weg kunnen schie-
ten.
15. Steenbeschermkap of steenbeveiliging: deze wordt in plaats van de grasopvang-
bak gemonteerd en voorkomt dat eventuele voorwerpen die door het mes meegeno-
men worden van de machine weg kunnen schieten.
16. Motor: brengt de beweging naar zowel het mes als de wielaandrijving over; de ken-
merken van de motor staan in een specifiek instructieboekje vermeld.
17. Accu: levert de nodige stroomvoorziening om de motor te kunnen starten; de kenmer-
ken van de accu staan in een specifiek instructieboekje vermeld.
18. Bestuurdersstoel: dit is de plek waarop de bestuurder plaats moet nemen om met de
machine te kunnen werken; de stoel is uitgerust met een sensor die de aanwezigheid
van de bestuurder waarneemt met het oog op de werking van de veiligheidsinrichtin-
gen.
19. Stickers met instructies en veiligheidsvoorschriften: attenderen u op de belang-
rijkste maatregelen die getroffen moeten worden om op een veilige manier met de
machine te kunnen werken; de betekenis ervan wordt in hoofdstuk 1 uitgelegd.
20. Toegangsdeurtje: om de bougie, de benzinekraan en de moer van de motorkap
gemakkelijk te kunnen bereiken.
21. Afzuigrooster: bevordert de luchttoevoer binnen het maaidek en voorkomt het weg-
schieten van eventuele voorwerpen aan de voorkant.
NL 8 IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
16 18 17
13 12 11
14 1920
21
15
3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN
Om vervoers- en opslagredenen worden sommige onderdelen van de machine niet in de
fabriek gemonteerd. Zij dienen na het uitpakken gemonteerd te worden.De voltooing dient
uitgevoerd te worden aan de hand van de volgende, eenvoudige instrukties.
Om vervoersredenen wordt de machine zonder motorolie en benzi-
ne geleverd.Voordat u de motor in werking stelt moet u er dan ook eerst olie en benzine
in doen waarbij u de voorschriften die in het instructieboekje van de motor staan in acht
moet nemen.
DE MACHINE UITPAKKEN
Bij het uitpakken van de machine moet u oppassen dat u geen losse onderdelen, die bij de
levering inbegrepen zijn, kwijtraakt en dat het maaidek niet beschadigd wordt op het
moment dat de machine van de transportpallet afgereden wordt.
De standaardverpakking bevat:
de machine;
het stuurwiel;
de stoel;
de onderdelen van de opvangbak;
een mapje met de gebruikershandleiding, de overige documenten en de bij de levering
inbegrepen schroeven, inclusief 2 startsleuteltjes, 1 stalen stift voor het blokkeren van
het stuurwiel en een reservezekering van 6,3 Ampere.
HET STUURWIEL MONTEREN
Zet de machine op een vlakke ondergrond en
zorg ervoor dat de voorwielen uitgelijnd zijn.
Schuif het stuurwiel (1) over de stuurkolom (2)
en zorg ervoor dat de verstevigingsspaken
naar de stoel toe gedraaid zijn.
Zorg ervoor dat de opening van het stuurwiel
en de opening van de stuurkolom tegenover
elkaar komen te zitten en doe de meegelever-
de stalen stift (3) erin.
BELANGRIJK
NL 9HET UITPAKKEN EN MONTEREN
132
Sla de stalen stift er met behulp van een hamer door heen en controleer of de stift er aan
de andere kant uit komt.
Om te vermijden dat het stuurwiel met de hamer beschadigd wordt,
moet u de stift er met behulp van een slagpen of een schroevedraaier, waarvan de dia-
meter geschikt moet zijn, door heen slaan.
DE STOEL MONTEREN
Monteer de stoel (1) op de plaat (2) met
behulp van de schroeven (3).
DE ACCU AANSLUITEN
De accu (1) bevindt zich onder het stuur en is
bereikbaar door het plastic deksel (2), die met
twee schroeven (3) is vastgedraaid, er af te
halen.
Sluit de twee rode draden (4) aan op de plus-
pool (+) en de drie zwarte draden (5) op de
minpool (–) en maak daarbij gebruik van de
meegeleverde schroeven en houd de aange-
geven volgorde aan.
Laad de accu op waarbij u de aanwijzingen
van de fabrikant van de accu in acht moet
nemen.
OPMERKING
NL 10 HET UITPAKKEN EN MONTEREN
1
2
3
3
2
3
1
5
4
Om te vermijden dat het beveiligingssysteem van de elektronische
installatie in werking treedt mag u de motor absoluut niet starten voordat de accu volle-
dig opgeladen is!
Neem de aanwijzingen van de fabrikant van de accu in acht met
betrekking tot de veiligheid bij het hanteren en het lozen van de accu.
DE GRASOPVANGBAK MONTEREN
Monteer allereerst het frame, door het bovenste deel (1) inclusief de opening aan het
onderste deel (2) te bevestigen, maak daarbij gebruik van de meegeleverde schroeven en
moeren (3). Houd daarbij de aangegeven volgorde aan.
Plaats de hoekplaten (4) en (5) en houd daarbij de betreffende aanduiding rechts (R) en
links (L), aan. Maak ze daarna met behulp van de vier zelftappende schroeven (6) aan
het frame vast.
Doe het op die manier gevormde frame in de zak, waarbij u erop moet letten dat de onder-
!
LET OP!
BELANGRIJK
NL 11HET UITPAKKEN EN MONTEREN
5
L
6
4 - 5
2
13 12
1 2
3
R
4
3 2
12
1
6
6
898 10 1011
13
kant rondom op de juiste plaats zit. Haak de
kunststof profielen met behulp van een
schroevedraaier (7) vast aan het frame.
Schuif het handvat (8) in de gaatjes van het
deksel (9) en bevestig dit door middel van de
bouten (10) aan het frame.Dit volgens de aan-
gegeven volgorde. Completeer de montage
met behulp van de vier zelftappende schroe-
ven (11) die zich aan de voor- en achterkant
bevinden.
Als laatste bevestigt u onderaan het frame de dwarsversteviging (12) met de vlakke zijde
naar de bak toe.Schroef deze met behulp van de meegeleverde schroeven en moeren
(13) vast. Houd daarbij de aangegeven volgorde aan.
NL 12 HET UITPAKKEN EN MONTEREN
C
L
A
K
7
3 (x 2) 6 (x 4) 10 (x 2) 11 (x 4) 13 (x 2)
4. BEDIENINGSELEMENTEN
1. S
TUURWIEL
Hiermee kunt u de voorwielen besturen.
2. V
ERSNELLINGSPOOK
Hiermee kunt u het toerental van de motor bepalen. De diverse standen staan aangeven
op het plaatje waar de volgende symbolen op staan:
«CHOKE» stand om de motor te starten
«LANGZAAM» stand stemt overeen met het laagste toerental
«SNEL» stand stemt overeen met het hoogste toerental
NL 13BEDIENINGSELEMENTEN
1
2
A
B
3
B
A
6
1
2
3
4
5
6
7
7
5 4
Tijdens het rijden moet u een tussenstand tussen de «LANGZAAM» en de «SNEL» stand
kiezen; tijdens het maaien is het verstandig om de versnellingspook op de «SNEL» stand
te zetten.
3. H
ENDEL VAN DE HANDREM
Deze hendel wordt gebruikt om te voorkomen dat de machine gaat rijden als u hem gepar-
keerd heeft en moet altijd aangetrokken worden als u van de machine afstapt.
De rem wordt ingeschakeld als het pedaal (11 - 21) volledig ingetrapt is waarbij u de hen-
del in stand «A» moet zetten; als u uw voet van het pedaal haalt dan moet het pedaal inge-
trapt blijven en door de hendel in die stand blijven staan.
Om de handrem uit te schakelen moet u opnieuw het pedaal intrappen, waarna de hendel
in stand «B» gaat staan.
4. C
ONTACTSLOT
Het contactslot heeft drie verschillende standen:
«UIT» stand alles uit;
«DRAAIEN» stand alle bedieningselementen worden in werking gesteld;
«STARTEN» stand u start de startmotor; vanuit deze stand komt het sleu-
teltje, zodra u deze loslaat, vanzelf weer in de «DRAAI-
EN» stand terug.
5. C
ONTROLELAMPJE EN SIGNALERINGSSYSTEEM
Dit controlelampje gaat branden als het sleuteltje (4) zich in de «DRAAIEN» stand bevindt
en blijft branden zolang de machine in werking is.
Een knipperend lampje betekent dat de toestemming, om de motor te starten, ontbreekt
(zie bladzijde 26).
Een geluidssignaal bij een ingeschakeld mes, attendeert u erop dat de grasopvangbak vol
is.
6. H
ENDEL OM HET MES EN DE REM VAN HET MES IN TE SCHAKELEN
Deze hendel heeft twee standen, die op het plaatje aangegeven staan, te weten:
Stand «A» = MES UITGESCHAKELD
Stand «B» = MES INGESCHAKELD
NL 14 BEDIENINGSELEMENTEN
Als het mes ingeschakeld wordt zonder dat de voorgeschreven veilige omstandigheden in
acht genomen zijn, dan slaat de motor af (zie bladzijde 26).
Als het mes uitgeschakeld wordt (stand «A») dan wordt er tegelijkertijd een rem ingescha-
keld die binnen vijf seconden belet dat het mes kan draaien.
7. H
ENDEL OM DE MAAIHOOGTE IN TE STELLEN
Deze hendel heeft zeven standen die op het betreffende plaatje aangegeven staan, d.w.z.
stand «1» tot en met «7», die met net zoveel maaihoogten overeenstemmen, variërend
van 3 tot 8 cm.
Om van de ene stand naar de andere stand over te gaan dient u de hendel door een zij-
waartse beweging in één van de zeven inkepingen te plaatsen.
Bij modellen met mechanische aandrijving:
11. K
OPPELINGS
-/
REMPEDAAL
Dit pedaal heeft een dubbele functie: bij het intrappen van het eerste gedeelte dient het
pedaal als koppelingspedaal waarbij de wielaandrijving in- of uitgeschakeld wordt en het
tweede deel dient als rem, die op de achterwielen inwerkt.
U moet bijzonder goed opletten dat u tijdens de koppelingsfase niet te lang aarzelt om
oververhitting en, als gevolg daarvan, beschadiging van de overbrengingsriem te vermij-
den.
Tijdens het rijden is
het verstandig uw voet niet op dit pedaal
te laten rusten.
12. V
ERSNELLINGSPOOK
Deze pook heeft zeven standen die over-
eenstemmen met vijf versnellingen vooruit,
de stand om de versnelling in zijn vrij te zet-
ten «N» en de achteruitrijversnelling «R».
Om van de ene versnelling naar de andere
te schakelen moet u het pedaal (11) half
intrappen en de pook overeenkomstig de
gegevens die op het plaatje staan in de
gewenste versnelling zetten.
Het inschakelen van
de achteruitrijversnelling dient bij stil-
stand te gebeuren.
!
LET OP!
OPMERKING
NL 15BEDIENINGSELEMENTEN
R
N
1
2
3
4
5
12
11
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
21. R
EMPEDAAL
Bij modellen met hydrostatische
aandrijving fungeert dit pedaal
alleen als achterrem.
22. H
ENDEL VAN DE SNELHEIDSRE
-
GELAAR
Deze hendel schakelt de aandrij-
ving van de wielen in en regelt de
snelheid van de machine, zowel
bij het vooruit als bij het achteruit
rijden.
Bij het vooruit rijden versnelt de
machine geleidelijk aan door de
hendel richting «F» te schuiven;
om de machine in zijn achteruit te
zetten moet de hendel richting
«R» worden geschoven.
De machine keert automatisch terug naar de vrije
stand «N» wanneer het rempedaal (21) wordt inge-
drukt.Wanneer er niet geremd wordt kan de machine
handmatig in de vrije stand worden gezet.
De hendel wordt in de vrije stand «N» geblokkeerd wan-
neer de handrem (3) wordt aangetrokken en blijft geblokkeerd zolang de
machine op de handrem staat of het rempedaal is ingetrapt.
23. K
OPPELINGSHENDEL VAN DE HYDROSTATISCHE OVERBRENGING
Deze hendel heeft twee standen die door een plaatje zijn aangegeven:
Stand «A» = Aandrijving vergrendeld:voor alle gebruikscondities, tijdens het
rijden en het maaien;
Stand «B» = Aandrijving ontgrendeld: een aanzienlijke vermindering van de
inspanning die nodig is om de machine, met de motor uit, op
eigen kracht te verplaatsen.
Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit beschadigd
wordt, mag deze operatie alleen worden uitgevoerd met een stilstaande
motor, met de hendel (22) in de stand “N”.
Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit beschadigd wordt, de motor NIET
STARTEN met de hendel van deblokkering in de stand “B”
BELANGRIJK
BELANGRIJK
NL 16 BEDIENINGSELEMENTEN
R
N
F
22
21
23
A
B
NL 17GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
DENK ERAAN DAT DE GEBRUIKER ALTIJD AANSPRAKELIJK
IS VOOR SCHADE DIE AAN ANDEREN BEROKKEND WORDT.Voordat u de machi-
ne in gebruik neemt moet u de veiligheidsvoorschriften die in hoofdstuk 2 opge-
nomen zijn lezen en met name aandacht besteden aan de voorschriften die voor
het rijden en het maaien op hellende terreinen gelden. Het valt onder de verant-
woordelijkheid van de gebruiker om de risico’s die het terrein, waar hij op moet
werken, met zich mee kan brengen te beoordelen en om alle nodige voorzorgs-
maatregelen te treffen met het oog op zijn eigen veiligheid met name op hellingen,
hobbelige, gladde of instabiele terreinen. Deze machine mag niet gebruikt worden
op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 10° (17%).
Als u verwacht de machine voornamelijk op hellende terreinen
(max. 10%) te gebruiken dan is het verstandig tegengewichten (op aanvraag lever-
baar) aan de voorkant van het chassis te monteren, waardoor de stabiliteit aan de
voorkant verhoogd wordt en de mogelijkheid dat de machine gaat steigeren zich
beperkt.
Alle verwijzingen met betrekking tot de bedieningsposities worden
toegelicht in hoofdstuk 4.
5.1 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN VOOR DE INGEBRUIKNAME
D
ESTOEL AFSTELLEN
De stoel is met vier schroeven (1) bevestigd
die u los moet draaien om de stand van de
stoel te kunnen verstellen, waarbij u de stoel in
de gleuven van de steun moet laten glijden.
Als de stoel in de gewenste stand staat, moet
u de vier schroeven weer goed aandraaien.
D
ETANK VULLEN
De te gebruiken brandstof en motorolie staan aangegeven in het
instructieboekje van de motor.
Om bij de peilstok van de olie te komen dient u de zitting omhoog te zetten en het daaron-
der gelegen deksel te openen.
OPMERKING
BELANGRIJK
!
LET OP!
!
GEVAAR!
1
1
Zet het contact af en controleer het motoroliepeil dat zich tussen de MIN. en de MAX. inke-
ping van de peilstok moet bevinden.
Tijdens het vullen van de tank met brandstof met behulp van een trechter dient u erop toe
te zien dat de tank niet te vol is.
De inhoud van de tank bedraagt ongeveer 4 liter.
Om de brandstoftank te vullen moet u de motor uitzetten. Doe
dit in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte. Denk er altijd aan dat
benzinedampen brandbaar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT VAN DE TANK
BRENGEN EN NIET ROKEN BIJ HET VULLEN VAN DE TANK.
Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze
niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water.
B
ANDENSPANNING
Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek geheel vlak boven het grasop-
pervlak te krijgen, zodat u een mooi maaibeeld
krijgt.
Schroef de ventieldopjes los en verbind de
ventielen aan een persluchtmachine die voor-
zien is van een manometer.
De bandenspanning moet als volgt zijn:
VOOR 1,5 bar
ACHTER 1,0 bar
BELANGRIJK
!
GEVAAR!
NL 18 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
MAX
MIN
NL 19GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
D
E BEVEILIGINGEN
(
OPVANGBAK OF STEENBESCHERM
-
KAP
)
BIJ DE UITWERPOPENING MONTEREN
Gebruik de machine nooit
zonder deze beveiligingen!
Til het deksel (1) op en bevestig de opvangbak
door de twee scharniergewrichten (2) in de gaten
van de twee steunen (3) te steken.
Als u zonder opvangbak wilt werken dan is er op
aanvraag een steenbeschermkap (4) leverbaar die
gemonteerd moet worden zoals afgebeeld op de
figuur.
Een microschakelaar
zorgt ervoor dat de motor afslaat of belet het starten
met een ingeschakeld mes, als de opvangbak of de
steenbeschermkap niet gemonteerd is. HET IS ZEER
GEVAARLIJK OM DEZE BEVEILIGINGEN EIGENMACH-
TIG TE VERANDEREN OF DE WERKING ERVAN TE
BEPERKEN!
D
OELMATIGHEIDSCONTROLE VAN DE VEILIGHEIDSSYSTEMEN
Alvorens ieder gebruik dient u de veiligheidssystemen na te
kijken op hun doelmatigheid.Om dit uit te voeren dient u de verschillende gebruikssituaties
te simuleren die zijn aangegeven in de tabel op bladzijde 26 en te controleren of, in elke
situatie, het gewenste effect bereikt wordt.
C
ONTROLE VAN HET REMSYSTEEM
Zorg ervoor dat het remvermogen van de machine aangepast is aan de gebruiksvoorwaar-
den, en vat het werk niet aan als u twijfels hebt omtrent de doeltreffendheid van de rem.
Indien nodig, stelt u de rem bij en indien u twijfels blijft hebben omtrent de doeltreffend-
heid, wendt u zich tot een erkend Assistentie Centrum.
H
ET MES CONTROLEREN
Controleer of het mes goed geslepen en stevig bevestigd is op de respectievelijke as.Als
het mes bot is wordt het gras uitgerukt, waardoor u een vergeeld gazon krijgt.
!
LET OP!
!
LET OP!
1
2
3
3
4
5.2 DE MACHINE STARTEN EN RIJDEN
D
EMACHINE STARTEN
Het starten moet altijd in de open lucht of in een goed geventi-
leerde ruimte gebeuren ! DENK ERAAN DAT UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN!
Voordat u de motor start:
open de benzinekraan (1) (indien aanwezig), toe-
gankelijk vanaf het wielvak achteraan links;
Zet de versnellingspook
(
bij modellen met
mechanische aandrijving) of de hendel van de
snelheidsregelaar
(
bij modellen met hydro-
statische aandrijving) in de vrije stand «N».
het mes uitschakelen;
–schakel op hellende terreinen de handrem in.
Nadat u dit gedaan heeft:
dient u de gashendel, bij een koude motor; in de «CHOKE» stand te zetten zoals aan-
gegeven op het plaatje, of tussen de «LANGZAAM» en «SNEL» stand als de motor
reeds is warmgedraaid;
steek het startsleuteltje in het contact, draai het sleuteltje in de «DRAAIEN» stand om
de elektrische installatie in werking te stellen, draai het sleuteltje daarna in de «STAR-
TEN» stand om de motor te starten en laat het sleuteltje los zodra de motor draait.
Als de motor draait zet de gashendel in de «LANGZAAM» stand.
Indien de motor niet binnen enkele seconden aanslaat, blijf dan niet
starten om de motor niet te verzuipen en om de accu niet uit te putten. Zet het contact-
sleuteltje weer in de «UIT» stand, wacht enkele seconden en probeer opnieuw te star-
ten. Indien het startprobleem voortduurt, raadpleeg dan hoofdstuk «7» van deze handlei-
ding en het instructieboekje van de motor.
Denk er altijd aan dat de beveiligingssystemen het starten van de
motor beletten wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen (zie
bladzijde 26).
BELANGRIJK
OPMERKING
!
GEVAAR!
NL 20 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
1
NL 21GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Als u in deze gevallen blijft proberen de motor te starten (sleuteltje in de «STARTEN»
stand) begint het controlelampje te knipperen.
R
IJDEN
De machine is niet goedgekeurd om op de openbare weg te rij-
den. U mag de machine (overeenkomstig het Wegenverkeersreglement) alleen op
privéterrein gebruiken, dat voor openbaar wegverkeer afgesloten is.
Indien u zich met de machine verplaatst moet het mes uitgescha-
keld zijn en moet het maaidek in de hoogste stand staan (stand «7»).
Bij modellen met mechanische aandrijving:
Zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en »SNEL» en zet de ver-
snellingspook in de 1e versnelling.
Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen; laat het pedaal lang-
zaam opkomen zodat het pedaal van de «remfunctie» naar de «koppelingsfunctie»
overgaat, waarbij de achterwielen in werking gesteld worden.
U dient het pedaal geleidelijk op te laten komen om te beletten dat de machine, door
een te bruuske start, begint te steigeren en u de macht over het stuur kwijtraakt.
Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gashendel en de versnel-
lingspook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere over te gaan dient u
de koppeling te bedienen door het pedaal half in te trappen.
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Zet de gashendel op een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL»; trap op het rempe-
daal om de handrem uit te schakelen en laat het pedaal weer opkomen.
Verplaats de snelheidsregelaar in richting «F» en breng de machine op de gewenste
snelheid met gebruik van de snelheidsregelaar en de gashendel.
OPMERKING
!
LET OP!
Beweeg de hendel niet te bruusk, om te voorkomen dat de machine steigert en onbe-
stuurbaar wordt.
R
EMMEN
Bij modellen met mechanische aandrijving:
Om te remmen dient u het rempedaal helemaal in te trappen nadat eerst door middel
van de gashendel snelheid teruggenomen is om het remsysteem niet onnodig te belas-
ten.
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Trap het rempedaal in om te remmen. De snelheidsregelaar keert automatisch terug
naar de «N» stand.
A
CHTERUITRIJDEN
Bij modellen met mechanische aandrijving:
Het inschakelen van de achteruit DIENT bij stilstand te gebeuren.Trap het pedaal in tot-
dat de machine stilstaat, schakel de achteruit in door de versnellingspook opzij te
duwen en in de «R» stand te zetten.Laat het pedaal geleidelijk opkomen om de koppe-
ling in te schakelen en begin met de achteruitrijmanoeuvre.
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Het inschakelen van de achteruit DIENT bij stilstand te gebeuren.
Stop de machine en schakel de achteruit in door de snelheidsregelaar richting «R» te
schuiven.
5.3 HET GRAS MAAIEN
H
ET MES INSCHAKELEN EN VOORUITRIJDEN
Als u zich op het te maaien gazon bevindt:
–zet de gashendel in de «SNEL» stand;
–schakel het mes in door de hendel in stand «B» te zetten;
NL 22 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
om het rijden te beginnen moeten de snelheidsregelaars bediend worden. Denk eraan
het pedaal heel langzaam en voorzichtig op te laten komen zoals reeds eerder beschre-
ven is.
Zet het mes altijd in de hoogste stand om het daarna geleidelijk in de gewenste stand te
zetten.Om een goed en gelijkmatig maaibeeld te krijgen dient u de juiste rijsnelheid in te
stellen afhankelijk van de hoeveelheid gras dat gemaaid moet worden (lengte en dichtheid)
en van de vochtigheid van het gazon
(
bij modellen met mechanische aandrijving).
Houd hierbij de volgende aanwijzingen aan:
Hoog, dicht en nat gras 1
e
versnelling
Normaal onderhouden gazon 2
e
- 3
e
versnelling
–Kort en droog gras 4
e
versnelling
De vijfde versnelling dient uitsluitend als rijversnelling op een vlakke
ondergrond.
Bij modellen met hydrostatische aandrijving moet de snelheid geleidelijk aan de toe-
stand van het gazon worden aangepast met behulp van de snelheidsregelaar.
Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als u merkt dat de motor het toerental niet
kan behouden, snelheid te vertragen.Denk eraan dat u nooit een mooi maaibeeld krijgt als
u te hard vooruit rijdt.
Bij het oversteken van een hindernis moet u het mes uitschakelen en het maaidek in de
hoogste stand zetten.
D
E MAAIHOOGTE AFSTELLEN
Met de speciale hendel kunt u 7 verschillende maaihoogten instellen.
H
OE U EEN MOOI MAAIBEELD KRIJGT
1. Uw gazon zal er mooier uitzien indien u
afwisselend in de lengte- en in de dwarsrich-
ting maait, dit steeds bij een constante maai-
hoogte.
2. Als het windkanaal de neiging heeft ver-
stopt te raken dan moet u uw snelheid vertra-
gen.
OPMERKING
NL 23GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
1
2
Deze kan te hoog zijn met het oog op de toestand van het te maaien gazon. Indien het
probleem blijvend is, kan dit zijn doordat het mes bot is of doordat de windvleugels
beschadigd zijn (zie hoofdstuk 7).
3. Als het gras erg hoog is, raden wij u aan het gazon in twee maal te maaien:de eerste
maal met het mes in de hoogste stand en eventuele smallere grasstroken tegelijk en de
tweede maal met het mes in de gewenste stand.
4. Pas erg goed op bij het maaien van gazonboorden en langs struiken. Deze kunnen de
stand van het maaidek ontregelen en eventueel het mes en de zijkant van het maaidek
beschadigen.
H
ELLENDE TERREINEN
Houd de aangegeven beperkingen in acht en
maai een hellend gazon altijd van onder naar
boven of van boven naar onder maar nooit in
de dwarsrichting. Pas erg goed op bij het ver-
anderen van richting dat u niet op obstakels
(zoals bijvoorbeeld stenen, takken, wortels
enz.) stuit waardoor de machine zijwaarts kan
glijden, om kan kiepen of waardoor u de macht
over het stuur kwijt zou kunnen raken.
Op een helling moet u altijd snelheid minderen voordat u van
richting verandert, en de machine altijd op de handrem zetten voordat u de machi-
ne onbeheerd achterlaat.
Op een helling moet de machine voorzichtig op gang worden
gebracht om de kans op steigeren en omslaan te voorkomen.
Bij modellen met mechanische aandrijving:
Rijd nooit een helling af met de versnelling of de koppeling
in de vrije stand! Schakel altijd een lage versnelling in voordat u de machine
onbeheerd achterlaat.
!
GEVAAR!
!
LET OP!
!
GEVAAR!
NL 24 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
max 10° (17%)
FOUT!
GOED!
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Bij het afdalen van hellingen moet de snelheidsregelaar op stand “N” staan (om gebruik
te maken van het remeffect van de hydrostatische aandrijving) en minder snelheid met
de rempedaal als dat nodig is.
Zet de machine nooit in zijn achteruit om snelheid te minde-
ren bij het hellingafwaarts gaan (vooral niet op glad terrein); dit kan u de con-
trole over de machine doen verliezen.
D
E GRASOPVANGBAK LEGEN
Dit mag u alleen doen als het mes
uitgeschakeld is. Als dit niet het geval is dan zal de
motor afslaan.
Als de opvangbak vol is dan wordt dit door een geluidssig-
naal gemeld; STOP MET RIJDEN om te voorkomen dat
het windkanaal verstopt raakt.Door het mes uit te schake-
len wordt het geluidssignaal onderbroken.
Leeg de opvangbak.Til hem op door hem, bij de speciale
handgreep, vast te pakken .
Het kan gebeuren dat het geluids-
signaal, nadat u de bak geleegd heeft, weer afgegeven wordt op het moment dat u het
mes inschakelt.Dit is te wijten aan gras dat op de voeler van de signaleringsmicroscha-
kelaar achtergebleven is; in dit geval hoeft u slechts het achtergebleven gras te verwijde-
ren of het mes uit te schakelen en meteen weer in te schakelen om het op te laten hou-
den.
S
CHOONMAKEN VAN HET WINDKANAAL
Als u hoog en vochtig gras maait met een te hoge snelheid bestaat de kans dat het wind-
kanaal verstopt raakt.In dit geval dient u:
te stoppen en het mes en de motor uit te schakelen;
de opvangbak of de steenbeschermkap te verwijderen;
het opgehoopte gras te verwijderen via de uitgang van het windkanaal.
Deze handelingen dienen altijd te gebeuren met de motor uit.
!
LET OP!
OPMERKING
OPMERKING
!
GEVAAR!
NL 25GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
O
VERZICHT VAN DE OMSTANDIGHEDEN WAARIN DE VEILIGHEIDSINRICHTINGEN TOESTEMMING GEVEN OF
ZICH INSCHAKELEN
De veiligheidsmechanismen hebben twee functies:
– ze voorkomen de start van de motor als de veiligheidsmaatregelen niet in acht zijn
genomen;
– ze stoppen de motor als er ook maar één veiligheidsconditie wegvalt.
a) Om de motor te starten is het in ieder geval nodig dat:
– de koppeling in de “vrije” stand staat;
– het mes uitgeschakeld is;
– de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is.
b) De motor stopt automatisch als:
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de “vrije” stand staat, maar de
handrem niet is ingeschakeld;
– de zak wordt opgetild of als de steenbeschermkap wordt verwijderd terwijl de messen
ingeschakeld zijn;
– of de handrem ingeschakeld is zonder het mes te hebben uitgeschakeld.
De volgende tabel geeft enige situaties weer, waarbij de redenen van tussenkomst onder
-
lijnd zijn.
BESTUURDER OPVANGZAK MES KOPPELING REMMEN MOTOR
A) STARTEN (Sleutel in de «START» stand)
Zit op stoel Geen invloed Ontkoppeld 1....5 - F/R Ingeschakeld Slaat NIET aan
Zit op stoel Geen invloed Ingeschakeld «N» Ingeschakeld Slaat NIET aan
Afwezig Geen invloed Ontkoppeld «N» Uitgesc
hakeld
Slaat NIET aan
B) TIJDENS HET MAAIEN (Sleutel in de «DRAAIEN» stand)
Afwezig JA Ingeschakeld Geen invloed Ingeschakeld Slaat af
Afwezig Geen invloed Ontkoppeld 1....5 - F/R Uitgeschakeld Slaat af
Afwezig JA Ontkoppeld «N» Uitgeschakeld Slaat af
Zit op stoel NEE Ingeschakeld Geen invloed Uitgeschakeld Slaat af
Zit op stoel JA Ingeschakeld Geen invloed Uitgeschakeld Slaat af
K
AARTBEVEILIGINGSSYSTEEM
De elektronische kaart is uitgerust met een zelfherstellende beveiliging die de stroomkring
onderbreekt indien er zich onregelmatigheden in de elektrische installatie voordoen; als dit
NL 26 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
beveiligingssysteem in werking treedt slaat de motor af en dit wordt aangegeven door het
controlelampje dat uitgaat.
De stroomkring wordt na enkele seconden vanzelf weer ingeschakeld; stel de oorzaken
van de storing vast en verhelp deze om te voorkomen dat de signalering zich herhaalt.
Om te voorkomen dat het beveiligingssysteem in werking treedt:
–Verwissel de polen van de accu niet;
Laat de machine niet zonder accu werken om storingen in de werking van de laadre-
gelaar te voorkomen;
–Pas op dat u geen kortsluiting veroorzaakt.
N
A HET MAAIEN
Na het maaien dient u het mes uit te schakelen en
het maaidek in de hoogste stand te zetten.
Breng de machine tot stilstand, trek de handrem
aan en zet het contact af door het sleuteltje in de
«UIT» stand te draaien.
Als u de motor afgezet heeft moet u de benzine-
kraan (1) (indien aanwezig) dichtdraaien.
Om een ontploffing in de knalpot te vermijden dient u de gas-
hendel, 20 seconden voordat u de motor afzet, in de «LANGZAAM» stand zetten.
Haal altijd, als u de machine onbeheerd achterlaat, het sleutel-
tje uit het contact!
Om de lading van de accu in stand te houden, wordt de sleutel niet
in de stand «DRAAIEN» gelaten wanneer de motor niet aanstaat.
5.4 DE MACHINE SCHOONMAKEN EN STALLEN
D
EMACHINE SCHOONMAKEN
Na elk gebruik moet u de buitenkant van de machine schoonmaken, de grasopvangbak
legen en uitkloppen om alle resten gras en aarde te verwijderen.
De kunststof delen van de machine kunt u met een vochtige spons en een mild schoon-
maakmiddel reinigen. Let erop dat de motor, de elektrische onderdelen en de elektroni-
sche kaart onder het dashboard niet nat worden.
Reinig de carrosserie en de motor in geen geval met een hogedruk-
reiniger of met bijtende middelen!
BELANGRIJK
BELANGRIJK
!
LET OP!
!
LET OP!
BELANGRIJK
NL 27GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
1
NL 28 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
D
E BINNENKANT VAN HET MAAIDEK SCHOONMAKEN
Doe dit op een harde ondergrond met de opvangbak of de steenbeschermkap gemon-
teerd. Om het maaidek en het windkanaal aan de binnenkant schoon te maken dient u
een waterslang op de speciale fitting (1) aan te sluiten waarna u voor enkele minuten het
water erdoorheen laat lopen en waarbij:
–u op de machine moet gaan zitten;
de motor moet draaien;
de aandrijving in de vrije stand;
het mes ingeschakeld moet zijn.
Tijdens het schoonmaken verdient het aanbeveling
het maaidek in de laagste stand te zetten.
Verwijder daarna de opvangbak, leeg de bak, spoel
de bak uit en leg de bak op een zodanige plaats dat
de bak snel kan drogen.
D
EMACHINE STALLEN EN GERUIME TIJD NIET GEBRUIKEN
Als er verwacht wordt de machine voor geruime tijd niet te gebruiken (meer dan 1 maand),
moeten de kabels van de accu losgekoppeld worden, waarbij de aanwijzingen in het
instructieboekje van de motor in acht genomen moeten worden;vet alle bewegende
onderdelen in zoals beschreven in hoofdstuk 6,
Verwijder het droge gras dat
zich eventueel in de buurt van de motor of van de
geluiddemper van het uitwerpmechanisme opge-
hoopt heeft; als u dit niet doet kan er brand ont-
staan als u opnieuw begint te maaien!
Leeg de benzinetank door de benzineslang, gekoppeld
aan het benzinefilter (1) los te maken en neem hierbij de
aanwijzingen, die in het instructieboekje van de motor
staan, in acht.
De accu dient opgeborgen te worden op een koele, droge plaats.
De accu altijd terug opladen vóór iedere lange periode van inactiviteit (langer dan 1
maand) en terug opladen vooraleer de activiteit te hervatten in hoofdstuk 6,
Controleer, voordat u opnieuw begint te maaien, of er uit de slang, de benzinekraan of de
carburateur geen benzine lekt.
BELANGRIJK
!
LET OP!
1
1
6. ONDERHOUD
Haal het sleuteltje uit het contact en lees de desbetreffende
aanwijzingen voordat u reinigings-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan
de machine verricht.Trek hierbij geschikte kleding en werkhandschoenen aan.
Gooi afgewerkte olie en oude benzine of andere vervuilende stoffen
nooit achteloos weg.Deze zijn namelijk schadelijk
voor het milieu!
T
OEGANG TOT DE MECHANISCHE DELEN
Om de motor en de mechanische delen te bereiken
moet u de motorkap (1) openen.
Ga als volgt te werk:
plaats de machine op een vlakke bodem, zet het
maaidek in de hoogste stand en breng steunblokken
(2) met een dikte van 65-70 mm aan onder de rand,
om het maaidek gedurende de volgende handelin-
gen te steunen;
Bij modellen met mechanische aandrijving:
–zet de machine op de handrem;
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
–zet de koppelingshendel op stand INGESCHA-
KELD (zie hoofdstuk 4, nr.23); omdat de hendel
van de snelheidsregelaar niet voldoende beweeg-
baar is wanneer de machine op de handrem
staat;
–verwijder de opvangbak of de steenbeschermkap;
–draai de knop van de hendel (3) los en zet de hendel
in de vrije stand «N» ( Bij modellen met hydro-
statische aandrijving), of op «R» ( Bij modellen
met hydrostatische aandrijving);
open het toegangsdeurtje (4) en draai de bevestigingsmoer (5) los met een sleutel van
13mm;
plaats de hendel (6) zodat het maaidek op de steunblokken rust en houd de hendel iet-
BELANGRIJK
!
LET OP!
NL 29ONDERHOUD
1 3 4 6
2
10
8
7
5
6
wat opzij om te voorkomen dat hij in een inkeping vast
komt te zitten.Pak de stoel (7) aan de onderkant vast
en klap kap naar achteren.
Voor het sluiten:
–verzeker u ervan dat het kanaal (8) goed op de steun
(9) zit en op de rechter geleider steunt;
–zet de hendel (3) op stand «R» en laat de kap (1) zak-
ken naar de hendels (3) en (6);
plaats eerst hendel (6) in zijn zitting, dan hendel (3) en
laat dan de kap zakken tot de bevestigingsschroef is
gecentreerd;
Wanneer u de kap heeft neerge-
laten moet u zeker stellen dat:
de monding van het kanaal (8) goed in de ope-
ning van de achterste plaat (10) steekt en op de steun (11) rust.
En vervolgens:
–draai de bevestigingsmoer (5) vast;
–zet de hendel (6) vast op stand «7» van de inkepingen;
–verwijder de steunblokken (2) en monteer opnieuw de knop (3) van de hendel en het
deurtje (4).
M
OTOR
Volg de aanwijzingen die in het instructieboekje van de
motor opgenomen zijn stipt op.
De motorolie wordt afgetapt door de vuldop (1) los te draai-
en en met behulp van de bijleverde spuit.
Monteer de slang (2) op de spuit (3) en breng deze volledig
in de opening, zuig alle motorolie op. Om de motorolie volle-
dig af te tappen, dient u de handeling meerdere malen te
herhalen.
A
CHTERAS
De hoeveelheid smeermiddel die fabriekswege geleverd
wordt is voldoende en hoeft niet vervangen te worden.
!
LET OP!
NL 30 ONDERHOUD
8
9
11
10
8
1
2
3
A
CCU
Het is fundamenteel om de accu zorgvuldig te onderhouden voor een duurzaam bestaan.
De accu van uw machine dient steeds te worden opgeladen:
bij het eerste gebruik na de aankoop van de machine;
–vóór elke langere periode waarin de machine niet zal worden gebruikt;
–vóór de machine na een lange periode van stilstand opnieuw in gebruik te nemen.
Lees met aandacht de oplaadprocedures die in het instructieboekje van de accu staan
en volg ze op. Als deze procedures niet in acht worden genomen of als de accu niet
wordt opgeladen, kan er zich onherstelbare schade voordoen aan de elementen van de
accu.
Een lege accu dient zo snel als mogelijk opgeladen te worden.
Het opladen dient uitgevoerd te worden met gelijkspanning appara-
tuur. Andere oplaadsystemen kunnen de accu op een onherstelbare manier beschadi-
gen.
De machine is uitgerust met een connector (1)
voor het opladen, die aangesloten moet wor-
den op de overeenstemmende connector van
de speciale acculader van behoud “CB01” in
dotatie ( indien voorzien) of beschikbaar
op aanvraag (hoofdstuk 8),
Deze connector mag uit-
sluitend gebruikt worden voor de aansluiting op de acculader van behoud "CB01".Voor
zijn gebruik:
de aanwijzingen volgen aangegeven in de desbetreffende gebruiksinstructies;
de aanwijzingen volgen aangegeven in het instructieboekje van de accu.
E
LEKTRISCHE INSTALLATIE
De elektronische kaart en de elektrische instal-
latie zijn beveiligd door:
een zelfherstellende beveiliging, die de
stroomkring onderbreekt, indien er zich onre-
gelmatigheden in de elektrische installatie
voordoen; dit beveiligingssysteem zendt een
BELANGRIJK
BELANGRIJK
NL 31ONDERHOUD
1
(6.3 Amp)
1
geluidssignaal uit dat u kunt uitschakelen door de startsleutel te verwijderen, als de oor-
zaak waardoor het beveiligingssysteem in werking getreden is verholpen is dan schakelt
de stroomkring zich binnen enkele seconden vanzelf weer in.
een zekering (1) van 6,3 A (vertraagd) ter beveiliging van de hoofdstroomkring en de
vermogensstroomkring die vervangen moet worden nadat de storing verholpen is.
Als deze beveiligingssystemen in werking treden dan stopt de machine.
Als er een zekering doorbrandt dient deze altijd door een andere
zekering van hetzelfde type en met dezelfde waarde vervangen worden en nooit door
een zekering met een andere waarde.
Als het u niet lukt de oorzaak van het inwerkingtreden van de beveiligingssystemen te ver-
helpen, neem dan contact op met een erkende garage.
D
EWIELEN VERVANGEN
Zet de machine op een vlakke ondergrond. Zet
aan de kant waar het wiel vervangen moet
worden een houten steunblok onder een dra-
gend deel van het chassis van de machine.
De wielen worden op hun plaats gehouden
door een metalen borgring (1) die u met een
schroevedraaier kunt verwijderen.
De achterwielen zijn rechtstreeks op de stee-
kassen gemonteerd, d.m.v. een spie die in de
naaf van het wiel zit.
Voordat u de wielen opnieuw monteert moet u de wielassen altijd met vet smeren en de
beschermring en de borgring (2) precies op hun plaats doen.
Als u één achterwiel of beide achterwielen vervangt dient u erop te
letten dat beide wielen dezelfde diameter hebben, zo niet dan dient u de afstelling van
het maaidek te controleren om te vermijden dat het gazon ongelijkmatig gemaaid wordt.
D
EBANDEN REPAREREN OF VERVANGEN
De banden zijn van het «Tubeless» type, zij dienen dan ook door een vakman gerepareerd
te worden volgens de, voor dit type banden, geldende voorschriften.
OPMERKING
BELANGRIJK
NL 32 ONDERHOUD
2 1
D
E
V-
SNAREN VERVANGEN
De drijfkracht van de motor naar de achteras en van de motor naar het mes wordt door
middel van twee V-snaren verkregen. Hun levensduur hangt af van de manier waarop de
machine wordt gebruikt.
Om de V-snaren te vervangen moeten zij gedemonteerd en afgesteld worden. Dit luistert
nogal nauw en het is dan ook onontbeerlijk dat dit door een erkende garage gedaan wordt.
Vervang de V-snaren zodra zij tekenen van slijtage vertonen!
GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE V-SNAREN!
H
ET MAAIDEK AFSTELLEN
Om een mooi maaibeeld te krijgen moet het maai-
dek juist afgesteld zijn. Het maaidek scharniert op
drie hendels en kan in de hoogte versteld worden;
stel het maaidek op een vlakke ondergrond af
nadat u eerst gecontroleerd heeft of de banden-
spanning juist is.
Om een goed maairesultaat
te krijgen is het verstandig ervoor te zorgen dat
de voorkant altijd 2 - 4 mm lager is dan de ach-
terkant.
Om de evenwijdigheid met betrekking tot het gazon
te regelen dient u:
één vulstuk (1) van 26 mm onder de voorste
rand van het maaidek aan te brengen, één van
32 mm (2) onder de achterste rand en de hendel
in stand «1» te zetten, ervoor zorgend dat de
hendel in de desbetreffende inkeping blijft;
de moeren (3 - 5 - 7) en de contramoeren (4 - 6 -
8) losser te draaien zodat het maaidek stevig op
de vulstukken rust;
moer (3) bij te stellen totdat u merkt dat de rech-
terachterkant van het maaidek omhoog begint te
komen, om daarna de desbetreffende contra-
moer (4) vast te draaien;
OPMERKING
OPMERKING
NL 33ONDERHOUD
2
3
4
5
8
6
7
1
moer (5) vast te schroeven op de stang totdat u merkt dat de rechtervoorkant van het
maaidek omhoog begint te komen, om daarna de desbetreffende contramoer (6) vast te
draaien;
moer (7) van de linkervoorsteun vast te schroeven totdat u merkt dat die kant van het
maaidek omhoog begint te komen, om daarna contramoer (8) vast te draaien.
Als het niet mogelijk is om het maaidek evenwijdig te krijgen, neem dan contact op met
een erkende garage.
D
E REM AFSTELLEN
Het bijstellen dient uitgevoerd te worden met een
aangetrokken handrem.
Draai de moer (1), waarmee de staaf (2) bevestigd
is, los en draai aan de moer (3) totdat een veer-
lengte (4) van 46 – 48 mm aan de binnenkant van
de sluitringen verkregen is.
Na het bijstellen, dient de moer (1) weer vastge-
draaid te worden.
Om overbelasting van de
remgroep te voorkomen dient u bij het bijstellen niet onder deze waardes te gaan.
D
E RIJKRACHT AFSTELLEN
Bij modellen met mechanische aandrijving:
Als u merkt dat de rijkracht onvoldoende is dan kunt u de de schroeven (1), waar u bij
kunt komen via het de deksel onder de zitting, bijstellen.Als u de schroeven losser
draait spant de veer (2) zich waardoor de doeltreffendheid van de rijkracht wordt ver-
hoogd; de optimale lengte voor de veer is 86
mm, gemeten aan de buitenkant van de win-
dingen.
Na de afstelling schroeft u de contramoer (3)
vast.
Als u de veer te strak spant dan kan dit een
bruuske inschakeling van de koppeling
teweegbrengen, waardoor de machine kan
gaan steigeren.
BELANGRIJK
NL 34 ONDERHOUD
2
86 mm
1
3
1
2
3
46 - 48
mm
4
D
EKOPPELING EN DE REM VAN HET MES AFSTELLEN
Als u merkt dat het mes niet goed inschakelt of
dat het mes na het ontkoppelen niet binnen 5
seconden tot stilstand komt, dan moet u de
spanning van de veer (1) regelen.
Voor het uitvoeren van deze regeling de moe-
ren (2) losdraaien en ze op de drijfstang (3)
vast- of losdraaien voor zover dit nodig is om de
hoogte te bekomen van 77-79 mm, gemeten
tussen de klamp (4) e de binnenkant van de
moerplaat (5), met het mes ingeschakeld en de
hendel om de maaihoogte te regelen op stand “1”.Wanneer de regeling voltooid is, de
moeren opnieuw vastdraaien 2).
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
D
E SNELHEIDSREGELAAR REGELEN
De snelheidsregelaar is voorzien van een frictiesys-
teem dat er voor zorgt dat de hendel in de gewenste
stand blijft staan tijdens het rijden en dat de hendel
naar de vrije stand kan terugkeren bij het remmen.
Als de hendel van de snelheidsregelaar zich tijdens het
rijden onverwacht verplaatst of met moeite in de vrije
stand terugkeert, dan moet de regelmoer (1) zo worden
versteld dat de snelheidsregelaar weer naar behoren
werkt.
H
ET MES SLIJPEN
Een bot mes rukt het gras uit, vermindert de opvangcapa-
citeit en vergeelt het gazon.Om het mes te demonteren,
dient u het stevig met werkhandschoenen vast te pakken
en de middelste schroef (1) los te draaien.
Slijp beide kanten van mes met behulp van een slijpschijf
NL 35ONDERHOUD
1
1
1
A
77 - 79 mm
2
34 5
met een middelgrote korrel en controleer of
het mes in balans is door een ronde staaf met
een diameter van 18 mm in het middelste gat
te doen.
Om zeker te zijn van een regelmatige werking
zonder ongewone trillingen dient de eventuele
onbalans tussen de twee kanten van het mes minder dan één gram te zijn.
Dit is makkelijk na te gaan door een gewicht van één gram aan te brengen op het lichtste
uiteinde van het mes; daalt dit uiteinde tot over de balanslijn dan is de balans juist; als het
omhoog blijft staan dan dient u het andere uiteinde te ontlasten.
Als het mes beschadigd of verbogen is moet het altijd vervan-
gen worden; probeer het mes nooit te repareren! GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE
MESSEN WAAR HET TEKEN OP STAAT!
Als u het mes opnieuw monteert moet u de aangegeven volgor-
de aan houden waarbij u erop moet letten
dat de windvleugels van het mes naar de
binnenkant van het maaidek wijzen en
dat de holle kant van de elastische schijf
(1) tegen het mes aankomt; draai de
bevestigingsschroef (2) weer goed aan.
Mocht de naaf (3) van de as losgaan tij-
dens het demonteren van het mes, dan
dient u te controleren of de spie (4) goed
in de behuizing geplaatst is.
!
LET OP!
!
LET OP!
NL 36 ONDERHOUD
Ø 18 mm
1 g
1 g
1 g
FOUT!
GOED!
1
2
1
2
4
3
A
LGEMENE SMERING EN ONDERHOUD
Werk volgens het schema, waarin staat aangegeven welke punten gecontroleerd en
gesmeerd moeten worden, welke punten regelmatig onderhoud nodig hebben en waarin u
informatie vindt omtrent het te gebruiken smeermiddel en de regelmaat met welke de
werkzaamheden uitgevoerd dienen te worden.
NL 37ONDERHOUD
10
25
50
100
1.10 1.11
1.91.8
1.1 1.5
1.2 1.6
1.3
1.4
1.7
2
1)
UREN
SMEERVET OLIE - SAE 30
NL 38 ONDERHOUD
O
NDERHOUDSRICHTLIJNEN
Dit schema dient voor het behoud van een doelmatige en veilige werking van uw machine.
De belangrijkste onderhouds- en smeringswerkzaamheden en de termijnen waarbinnen er
onderhoud gepleegd moet worden staan hierin aangegeven; naast deze werkzaamheden
vind u een serie hokjes waarin u de datum of de werkuren van het onderhoud kunt invul-
len.
O
NDERHOUD
U
REN
U
ITVOERING
(D
ATUM OF UREN
)
1. MACHINE
1.1 Controle bevestiging en scherpte mes 25
1.2 Vervanging mes 100
1.3 Controle V-snaar 25
1.4 Vervanging V-snaar
2)
1.5 Controle aandrijvingsriem van het mes 25
1.6 Vervanging aandrijvingsriem van het mes
2)
1.7 Controle en bijstellen rem 10
1.8 Controle en bijstellen aandrijving 10
1.9 Controle meskoppeling en -rem 10
1.10 Controle van alle bevestigingen 25
1.11 Algemene smering
3)
25
2. MOTOR
1)
2.1 Olie verversen .....
2.2 Controle en schoonmaken luchtfilter .....
2.3 Vervanging luchtfilter .....
2.4 Controle benzinefilter .....
2.5 Vervanging benzinefilter .....
2.6 Controle en schoonmaken contactpuntjes .....
2.7 Vervanging bougie .....
1)
Zie het instructieboekje van de motor voor een complete lijst en voor de uitvoering.
2)
Te vervangen bij de eerste slijtageverschijnselen (bij een erkende garage).
3)
De algemene smering dient bovendien, elke keer als u verwacht dat de machine voor
langere tijd niet wordt gebruikt, uitgevoerd te worden
NL 39ONDERHOUD
D
EMACHINE OP HAAR ZIJKANT PLAATSEN
Als u bij de onderkant van de machine moet
komen, kunt u haar op haar zijkant plaatsen.
Hiertoe moet u eerst de grasopvangbank ver-
wijderen en de benzinetank geheel ledigen.
Nadat de machine op een vlakke en stevige
ondergrond geplaatst is, trekt u de handrem
aan, brengt u het maaidek in de «7» stand,
pakt u het stuur en de stoel stevig vast en
plaatst u de machine op haar rechterkant.
Zorg ervoor dat de machine op de grasop-
vangbak rust (zoals aangegeven) en dat u de
kunstoffen delen niet beschadigd.
Let erop dat de
machine goed stabiel staat voordat u
eraan gaat werken en doe geen dingen
waardoor de machine om kan vallen.
!
GEVAAR!
NL 40 RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
7. RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
PROBLEEM TOESTAND MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
1. Het controle-
lampje brandt niet
2. De startmotor
werkt niet
3. De motor start
niet
Sleuteltje op
«DRAAIEN», de
motor is uitge-
schakeld
Sleuteltje op
«STARTEN» en
het controle-
lampje brandt
Sleuteltje op
«STARTEN» en
het controle-
lampje knippert
Sleuteltje op
«STARTEN»
Het beveiligingssysteem schakelt zich
in omdat:
de accu verkeerd aangesloten is
de accu helemaal leeg of gesulfa-
teerd is
de polen van de accu verwisseld zijn
de zekeringen doorgebrand zijn
de aansluitingen onjuist zijn
de kaart vochtig is
de microschakelaars massa maken
de accu is onvoldoende geladen
de aansluitingen zijn onjuist
de toestemming om te starten ont-
breekt
er wordt geen benzine aangevoerd
er is een storing in de ontsteking
Draai het sleuteltje op «UIT» en
probeer de oorzaak op te sporen:
controleer de aansluitingen
laad de accu opnieuw op
sluit de polen juist aan
–vervang de zekering (6.3 A
vertraagd type)
controleer de aansluitingen
laten opdrogen
controleer de aansluitingen
laad de accu opnieuw op (als
de storing aanhoudt neem dan
contact op met een erkende
garage)
controleer de aansluitingen
Controleer of aan de nodige
voorwaarden werd voldaan om
de motor te starten (zie bladzij-
de 26/a).
controleer het benzinepeil in
de tank
–draai de benzinekraan open
(indien aanwezig)
controleer de bedrading van de
elektrische benzinekraan bij de
carburateur (indien aanwezig)
controleer het benzinefilter
controleer de bevestiging van
de bougiekap
controleer de afstand en de
toestand van de elektroden
van de bougies
NL 41RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
PROBLEEM TOESTAND MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
4. De motor start
moeilijk of draait
onregelmatig
5. Het motorvermo-
gen licht te laag tij-
dens het maaien
6. De motor valt stil
en het controle-
lampje knippert
7. De motor valt stil
en het controle-
lampje dooft
8. De motor valt stil
en het controel-
lampje blijft bran-
den
9. Het maaibeeld is
onregelmatig en
het opvangen is
niet efficënt
Sleuteltje op
«DRAAIEN», de
motor draait
Sleuteltje op
«DRAAIEN», de
motor draait
Sleuteltje op
«DRAAIEN», de
motor draait
Sleuteltje op
«DRAAIEN», de
motor draait
Sleuteltje op
«DRAAIEN», de
motor draait
Sleuteltje op
«DRAAIEN», de
motor draait
slechte carburatie
–u rijdt te hard vooruit ten opzichte
van de hoogte van het te maaien
gras
ingreep van de veiligheidsinrichting
Het beveiligingssysteem bevindt zich in
de beveiligingsstand omdat:
de microschakelaars massa maken
de accu leeg is
–overbelasting veroorzaakt door de
laadregelaar
de accu is verkeerd aangesloten
(slecht contact)
slechte massa van de motor
problemen aan de motor
het maaidek is niet evenwijdig met
het gazon
het mes maait niet goed
reinig of vervang het luchtfilter
maak het bakje van de carbu-
rateur schoon
–leeg de benzinetank en doe er
nieuwe benzine in
controleer het benzinefilter en
vervang het eventueel
schelheid verminderen en/of
zet het maaidek in een hogere
stand
controleer of de toelatingsvoor-
waarden worden gerespec-
teerd (zie bladzijde 26/b)
Draai het sleuteltje op «UIT» en
probeer de oorzaak op te sporen:
controleer de aansluitingen
laad de accu opnieuw op
neem contact op met een
erkende garage
controleer de aansluitingen
van de accu
controleer de massa van de
motor
neem contact op met een
erkend servicecentrum
controleer de bandenspanning
stel het maaidek evenwijdig ten
opzichte van het gazon
controleer of het mes goed
gemonteerd is
slijp of vervang het mes
controleer de spanning van de
riem
NL 42 RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
PROBLEEM TOESTAND MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
10. Abnormale tril-
lingen tijdens het
maaien
Sleuteltje op
«DRAAIEN», de
motor draait
–u rijdt te hard vooruit ten opzichte
van de hoogte van het te maaien
gras
de uitwerpopening is verstopt
het maaidek zit vol met gras
het mes is niet in balans
het mes zit niet goed vast
de bevestigingen zijn losgetrild
het maaidek is verstopt
snelheid verminderen en/of zet
het maaidek in een hogere
stand
–wacht totdat het gras droog is
–verwijder de opvangbak en
leeg het windkanaal
reinig het maaidek
balanceer het mes uit of ver-
vang het beschadigde mes
controleer of het mes goed
vastzit
controleer alle bevestigingen
van de motor en van de machi-
ne
–verwijder de opvangbak, leeg
het windkanaal en maak de
binnenkant van het maaidek
schoon
Als de problemen voortduren nadat u al deze handelingen uitgevoerd heeft, neem dan
contact op met een erkende garage.
Voer moeilijke reparatiewerkzaamheden nooit zelf uit, indien
u niet over de vereiste middelen en technische kennis beschikt. Bij een onjuist
uitgevoerde reparatie vervalt de garantie en elke aansprakelijkheid van de fabri-
kant.
!
LET OP!
NL 43OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES
8.
OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES
1. TEGENGEWICHTEN VOOR DE VOORKANT
Hierdoor wordt de stabiliteit aan de voorkant van de
machine verbeterd met name als u de machine hoofdza-
kelijk op hellende terreinen gebruikt.
2. STEENBESCHERMKAP
Deze kap moet in plaats van de grasopvangbak gebruikt
worden als het gras niet opgevangen wordt.
3. ACCULADER BEHOUD “CB01”
Laat toe de accu efficiënt te houden tijdens de periodes
van inactiviteit van de machine, waarbij een optimaal
laadniveau en een langere duurzaamheid van de accu
gegarandeerd wordt.
4. KIT VOOR “MULCHING”
Versnippert het pas gemaaide gras en laat het achter op
het terrein. Kan ook worden opgevangen in de grasop-
vangzak.
2
1
3
4
NL 44 TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN
9.
TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN
Elektrische installatie
....................... 12 V
Accu
............................................. 18 Ah
Voorbanden
.............................. 11 x 4-4
Achterbanden
............................15 x 6-6
Bandenspanning voor
..................1,5 bar
Bandenspanning achter
............... 1,0 bar
Totaal gewicht
.................. 159 ÷ 168 kg
Binnendiameter (minimum diameter
van de ongesneden oppervlakte)
..... 1,4 m
Maaihoogte
.............................. 3 ÷ 8 cm
Maaibreedte
................................. 71 cm
Inhoud opvangbak
.................... 170 liter
Bij modellen met mechanische
aandrijving:
Snelheid in versnelling (indicatief) bij
3000 min
-1
):
1
e
..................................... 1,5 km/h
2
e
................................... 2,7 km/h
3
e
.................................... 4,0 km/h
4
e
.................................... 4,5 km/h
5
e
..................................... 6,8 km/h
Achteruit ......................... 2,0 km/h
Bij modellen met hydrostatische
aandrijving:
Snelheid in versnelling (bij 3000 min
-1
):
Vooruit ....................... 0 ÷ 8,6 km/h
Achteruit ................... 0 ÷ 3,2 km/h
706
1130
750
1546
760
1863
860
1100

Documenttranscriptie

PRESENTATIE NL 1 PRESENTATIE Geachte klant, Wij danken u voor het feit dat u de voorkeur heeft gegeven aan onze produkten en wij hopen dat deze nieuwe zitmaaier “Rider” volledig aan uw verwachtingen zal voldoen. Deze handleiding is geschreven om u vertrouwd te maken met uw machine en om u in staat te stellen uw machine op de beste en de meest veilige manier te gebruiken. Deze handleiding hoort bij de machine. Bewaar de handleiding binnen handbereik zodat u de handleiding op elk gewenst moment kunt raadplegen en zorg ervoor dat de handleiding de machine altijd vergezelt ook als u de machine verkoopt. De machine is ontworpen en gemaakt in overeenstemming met de geldende normen en is volkomen betrouwbaar indien het wordt gebruikt voor het maaien en het opvangen van gras en alle aanwijzingen in deze handleiding in acht worden genomen (voorzien gebruik); het gebruik voor alle andere doeleinden of het niet in acht nemen van de veiligëheids-, de gebruiks-, de onderhouds- en de reparatievoorschriften die in deze handleiding opgenomen zijn wordt als “oneigenlijk gebruik” van de machine beschouwd en brengt verval van de garantie en de aansprakelijkheid van de fabrikant teweeg, waardoor de gebruiker zelf verantwoordelijk is voor schade of letsel die hij zelf of anderen oplopen. Mocht u verschillen tegenkomen tussen wat beschreven is en de machine die u bezit, denk er dan aan dat, aangezien het produkt continu verbeterd wordt, de in deze handleiding opgenomen gegevens zonder voorafgaande kennisgeving en zonder dat de fabrikant verplicht is de handleiding te updaten gewijzigd kunnen worden, waarbij de essentiële kenmerken met het oog op de veiligheid en de werking van de machine onveranderd blijven. In geval van problemen of vragen met betrekking tot de machine kunt u zich gerust tot de leverancier bij u in de buurt of een erkende garage wenden. Wij wensen u een prettig gebruik van de machine toe! SERVICE Deze handleiding verstrekt alle aanwijzingen die u nodig heeft om de machine op de juiste manier te kunnen gebruiken en om er op de juiste manier eenvoudige onderhoudswerkzaamheden aan te kunnen verrichten, die de gebruiker zelf kan doen. Voor de onderhoudswerkzaamheden die niet in deze handleiding beschreven worden kunt u contact opnemen met de leverancier in uw regio of een erkende garage. Indien u het wenst kan de leverancier een persoonlijk onderhoudsprogramma naar uw eisen voor u opstellen: dit stelt u in de gelegenheid om uw nieuwe aankoop altijd in een perfekte conditie te kunnen blijven behouden en zodoende de waarde van uw investering te beschermen. NL 2 INHOUD INHOUD 1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ................................................................................. 3 Bevat de voorschriften om de machine op een veilige manier te kunnen gebruiken 2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN ..................................... 7 Legt uit hoe u de machine en de voornaamste onderdelen waar de machine uit bestaat kunt identificeren 3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN .............................................................................. 9 Legt uit hoe u de verpakking moet verwijderen en de losse onderdelen moet monteren 4. BEDIENINGSELEMENTEN ....................................................................................... 13 Geeft een overzicht van de werking van de bedieningselementen en de plaats waar zij zich bevinden 5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN ................................................................................... 17 Bevat alle aanwijzingen om op de juiste wijze en op een veilige manier met de machine te kunnen werken 5.1 Uit te voeren werkzaamheden voor de ingebruikname.......................................... 17 5.2 De machine starten en rijden ................................................................................ 20 5.3 Het gras maaien..................................................................................................... 22 5.4 De machine schoonmaken en stallen ................................................................... 27 6. ONDERHOUD ............................................................................................................. 29 Bevat alle aanwijzingen om de machine in goede staat te houden 7. RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN ................................................... 40 Stelt u in staat eventuele problemen die tijdens het gebruik kunnen optreden snel zelf te verhelpen 8. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES ....................................................... 43 De verkrijgbare accessoires worden geillustreerd met het oog op de bijzondere eisen die u aan de machine stelt 9. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN ............................................................................ 44 Geeft een overzicht van de belangrijkste eigenschappen van uw machine VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN 1. NL 3 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN HOE U DEZE HANDLEIDING MOET LEZEN In de handleiding is zowel de machine met een mechanische overbrenging als met een hydrostatische overbrenging beschreven, en bovendien ook de verschillende versies in verband met uitrustingen en accessoires die niet in alle landen leverbaar zijn. Het symbool ➤ markeert de verschillen in het gebruik van de machine, en wordt gevolgd door het type overbrenging of de versie waar deze betrekking op hebben. In de tekst van deze handleiding worden enkele paragrafen, die gegevens bevatten die in het bijzonder van belang zijn, gekenmerkt door diverse symbolen die de volgende betekenis hebben: OPMERKING BELANGRIJK Verstrekt nadere gegevens of andere eleof menten ter aanvulling op hetgeen daarvoor vermeld is, om te voorkomen dat de machine beschadigd of dat er schade veroorzaakt wordt. ! LET OP!  Gevaar van persoonlijk letsel of aan anderen in geval van niet- inachtneming. ! GEVAAR!  Kans op ernstig persoonlijk letsel of aan anderen met gevaar van dodelijke ongelukken, in geval van niet-inachtneming. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN (die u aandachtig moet lezen alvorens de machine in gebruik te nemen) A) VOORBEREIDING 1) Lees de gebruiksaanwijzing aandachtig door. Zorg dat u vertrouwd raakt met de bedieningsknoppen en in staat bent de machine op de juiste wijze te gebruiken. Leer hoe u de motor snel kunt uitschakelen. 2) Gebruik de machine uitsluitend voor het doel waarvoor hij is bestemd, dat wil zeggen voor het maaien en het opvangen van gras. Ieder doel waarvoor de machine wordt gebruikt dat niet uitdrukkelijk in de gebruiksaanwijzing wordt vermeld kan gevaarlijk zijn en zou de machine kunnen beschadigen, waardoor de garantie vervalt en waarvoor de Fabrikant niet aansprakelijk gesteld kan worden. 3) Laat kinderen of personen die deze gebruiksaanwijzing niet gelezen hebben de machine niet gebruiken. De leeftijd van de gebruiker kan landelijk gereglementeerd zijn. 4) Gebruik de machine in geen geval: – als er personen, met name kinderen of dieren in de buurt zijn; – als u onder invloed van medicijnen of alcohol e.d. bent omdat deze uw reactievermogen kunnen verminderen. 5) Denk eraan dat de gebruiker van de machine aansprakelijk is voor ongevallen en onvoorziene gebeurtenissen die personen of hun eigendommen kunnen overkomen. NL 4 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN 6) Vervoer geen andere personen dan uzelf. 7) De bestuurder van de machine dient de aanwijzingen voor het besturen van de machine stipt op te volgen en wel: – de bestuurder mag niet afgeleid worden en dient alle aandacht bij zijn werk te houden; – de bestuurder dient eraan te denken dat het verlies van de macht over het stuur van de machine, terwijl hij van een helling afglijdt, niet hersteld kan worden door de rem te gebruiken. De voornaamste oorzaken waardoor u de macht over het stuur kwijt kunt raken zijn de volgende: – de wielen hebben niet voldoende grip; – te hoge snelheid; – niet goed remmen; – de machine is niet geschikt voor het doel waarvoor hij wordt gebruikt; – gebrek aan kennis ten aanzien van de gevolgen die de toestand waarin het terrein zich verkeerd kunnen hebben, in het bijzonder op hellingen. 8) De machine is van een aantal microschakelaars en veiligheidsinrichtingen voorzien. U mag deze voorzieningen in geen geval beschadigen of verwijderen, op straffe van verval van de garantie en de fabrikant kan hier dan niet voor aansprakelijk gesteld worden. B) VOOR HET GEBRUIK 1) Tijdens het maaien dient u altijd stevige schoenen en een lange broek te dragen. Gebruik de machine niet met blote voeten of met open sandalen. 2) Controleer het gehele terrein dat u wilt maaien grondig en verwijder alles wat de machine zou kunnen beschadigen (zoals stenen, takken, ijzerdraad, botten e.d.). 3) LET OP: GEVAAR! De benzine is bijzonder brandbaar. – bewaar de brandstof in speciale tanks; – giet de brandstof, met behulp van een trechter, alleen in de open lucht in de tank en als u dit doet mag u hierbij, en ook niet tijdens het hanteren van de brandstof, niet roken; – giet de brandstof in de tank vóórdat u de motor aanzet: als de motor aanstaat of warm is mag u geen benzine toevoegen of niet de dop van de benzinetank erafdraaien; – als u benzine gelekt heeft mag u de motor niet starten maar dient u de machine uit de buurt van de plek waar u de benzine gelekt heeft te brengen en te voorkomen dat er brand ontstaat. U dient te wachten totdat de brandstof verdampt is en de benzinedampen opgelost zijn; – draai de doppen van de benzinetank van de machine en van het benzineblik altijd goed dicht. 4) Vervang de geluiddempers als deze defect zijn. 5) Vóór het gebruik dient u een algemene controle te verrichten, met name de toestand van het mes, en dient u te controleren of de bouten en het mes niet versleten of beschadigd zijn. Vervang het beschadigde of versleten mes en/of de bouten en bloc om ervoor te zorgen dat het maaidek in balans blijft. 6) Vóórdat u met het maaien begint, dient u de beschermingen op het windkanaal te monteren (opvangbak en steenbeschermkap). C) TIJDENS HET GEBRUIK 1) Start de motor niet in gesloten ruimten, waar zich gevaarlijke koolstofmonoxyde kan ophopen. 2) Werk alleen bij daglicht of bij goed kunstlicht. 3) Indien mogelijk, maai niet als het gazon nat is. 4) Voordat u de motor start dient u het mes los te koppelen, de versnelling ( ➤ bij modellen met mechanische aandrijving) of de snelheidsregelaar ( ➤ bij modellen met hydrostatische aandrijving) in de “vrije” stand te zetten en de machine op de handrem te zetten. 5) Maai geen gazons die een helling van meer dan 10° hebben (17%). 6) Denk eraan dat er geen “veilige” hellingen bestaan. U dient bijzonder goed op te letten als u zich op een helling begeeft. Om te voorkomen dat u over de kop slaat, adviseren wij u: – een tegengewicht op de voorzijde van de machine te monteren (verkrijgbaar op aanvaag); – niet plotseling te stoppen of weg te rijden als u een helling op– of afrijdt; – de koppeling altijd voorzichtig laat opkomen en altijd een versnelling ingeschakeld te houden ( ➤ bij modellen met mechanische aandrijving) of de snelheidsregelaar ( ➤ bij modellen met hydrostatische aandrijving) geleidelijk naar een hogere stand te schuiven; – de snelheid op de hellingen en in scherpe bochten laag te houden; – let op bobbels, taluds en op verborgen gevaren; – maai het gazon in geen geval in de dwarsrichting ten opzichte van de helling. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN NL 5 7) Koppel het mes los als u over gedeelten rijdt waar geen gras ligt en zet het maaidek in de hoogste stand. 8) Gebruik de machine nooit om gras te maaien als de beveiligingen beschadigd zijn en ook nooit zonder de grasopvangbak of zonder de steenbeschermkap. 9) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het toerental van de motor niet buitengewoon hoog oplopen. 10) Vóórdat u de bestuurdersstoel verlaat dient u: – het mes los te koppelen; – de versnelling in zijn vrij te zetten ( ➤ bij modellen met mechanische aandrijving) of de snelheidsregelaar in de vrije stand terug te zetten ( ➤ bij modellen met hydrostatische aandrijving) en de machine op de handrem te zetten. – de motor uit te schakelen en de contactsleutel eruit te nemen. 11) Koppel het mes los, schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit: – vóórdat u enige werkzaamheden onder het maaidek uitvoert of vóórdat u het windkanaal leegt; – vóórdat u de machine controleert, schoonmaakt of ermee werkt; – nadat u op een vreemd voorwerp gestoten bent. Controleer of de machine beschadigd is en voer de nodige reparaties uit vóórdat u de machine opnieuw gebruikt; – als de machine op een ongebruikelijke manier begint te trillen (probeer onmiddellijk de oorzaak van het trillen te vinden en probeer de oorzaak te verhelpen). 12) Koppel het mes tijdens het vervoer los en doe dit telkens als u het mes niet gebruikt. Koppel het mes los en wacht totdat het stilstaat telkens als u de opvangbak leegt. 13) Schakel de motor uit en koppel het mes los: – vóórdat u benzine bijvult; – iedere keer als u de opvangbak verwijdert of opnieuw aanbrengt. 14) Neem gas terug voordat u de motor uitschakelt. Draai, na voltooiing van het maaien, de benzinekraan dicht, waarbij u de in het boekje vermelde aanwijzingen dient na te leven. 15) Kom niet met uw handen of voeten in de buurt van of onder de roterende gedeelten. Blijf altijd uit de buurt van de uitwerpopening. D) ONDERHOUD EN OPSLAG 1) Laat de bouten en de schroeven vastgedraaid zitten om er zeker van te zijn dat de machine altijd op een veilige manier gebruiksklaar is. Als u regelmatig onderhoud aan de machine pleegt zal de werking van de machine veilig blijven en zal het prestatieniveau gelijk blijven. 2) Zet de machine nooit met benzine in de tank in een ruimte waar de benzinedampen met vlammen, vonken of een warmtebron in aanraking zouden kunnen komen. 3) Laat de motor eerst afkoelen vóórdat u de machine opbergt. 4) Om het brandgevaar zoveel mogelijk te beperken dient u de motor, de geluiddemper van het uitwerpmechanisme, de accubak en de benzinetank vrij te houden van gras, bladeren of teveel vet. Leeg de opvangbak altijd en laat geen zakken of bakken met gemaaid gras in de opslagruimte achter. 5) Controleer de steenbeschermkap, de opvangbak en het afzuigrooster regelmatig op slijtage of beschadiging. In geval van beschadiging dienen deze vernieuwd te worden. 6) Gebruik de machine, uit veiligheidsoverwegingen, nooit met versleten of beschadigde onderdelen. Deze onderdelen moeten vernieuwd en niet gerepareerd worden. Gebruik altijd originele onderdelen (het mes moet altijd gemerkt zijn met dit teken ). Onderdelen van een andere kwaliteit kunnen de machine beschadigen en kunnen gevaarlijk zijn voor de gebruiker. 7) Als u de tank moet legen, dient u dit in de open lucht te doen terwijl de motor koud is. 8) Trek werkhandschoenen aan als u het mes demonteert en opnieuw monteert. 9) Zorg dat het maaidek opnieuw in balans wordt gebracht nadat het mes geslepen is. 10) Als de machine opgeborgen of onbeheerd achtergelaten moet worden, dient u het maaidek omlaag te zetten. 11) Laat de sleutels nooit in het contact zitten of binnen het bereik van kinderen of personen die de machine niet mogen gebruiken. Haal de sleutel altijd uit het contakt vóórdat u onderhoudswerkzaamheden aan de machine verricht. E) VERVOER 1) Als de machine vervoerd wordt met een vrachtwagen of op een oplegger, dient u het maaidek omlaag te zetten, de handrem aan te trekken en dient u er zeker van te zijn dat de machine goed vastzit aan het vervoermiddel met behulp van touwen, kabels of kettingen. NL 6 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VEILIGHEIDSSTICKERS Gebruik uw machine met de nodige voorzichtigheid. Om u tot voorzichtigheid te manen is uw machine voorzien van een aantal stickers welke u door middel van pictogrammen wijzen op de belangrijkste voorzorgsmaatregelen. Deze stickers worden beschouwd als een aanvullend deel van de machine. Als een sticker loslaat of onleesbaar wordt, dient u zich tot de leverancier te wenden voor vervanging. Hun betekenis is hieronder weergegeven. Let op: Lees de gebruikershandleiding voordat u deze machine gebruikt. Let op: Neem de sleutel uit het contact en lees de instructies voordat u onderhoud verricht of reparaties uitvoert. Gevaar! Wegschietende voorwerpen: Werk niet zonder de steenbeschermkap of de grasopvangbak. Gevaar! Wegschietende voorwerpen: Houd personen op een afstand. Gevaar! De machine kan omkiepen: Gebruik deze machine niet op hellingen van meer dan 10°. Gevaar! Verminking: Let erop dat kinderen uit de buurt van de machine blijven als de motor draait. Risico voor snijwonden. Lemmer in beweging. Geen handen of voeten aan de binnenkant van de zitting van het lemmer plaatsen. U dient enig letsel, veroorzaakt door het meeslepen van de riemen, te vermijden: Bedien de machine niet zonder de gemonteerde beschermingen. Blijf op afstand van de riemen. Let op: niet knoeien met de microschakelaar IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN 2. NL 7 IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE De sticker die zich onder de bestuurdersstoel bevindt bevat essentiële gegevens en het serienummer van iedere machine (7). Dit nummer heeft u altijd nodig als u technische hulp inroept of als u losse onderdelen bestelt. 1. Niveau van de geluidssterke volgens de richtlijn 2000/14/CE 2. EEG-merkteken volgens de richtlijn 98/37/EEG 9 6 5 8 3 4 7 1 2 3. Bouwjaar 4. Nominaal vermogen (indien aangeduid) 5. Bedrijfstoerental in omw./min. 6. Machinetype 7. Serienummer 8. Gewicht in kg 9. Naam en adres van de fabrikant ✍ Vul hier het serienummer van de machine in: IDENTIFICATIE VAN DE VOORNAAMSTE COMPONENTEN Op de machine kunt u enkele belangrijke componenten herkennen die de volgende werking hebben: 11. Maaidek: dit is de beschermkap waar het ronddraaiende mes onder zit. 12. Mes: dit is het element om het gras te maaien; de windvleugels die aan de uiteinden zitten bevorderen het overbrengen van het gemaaide gras naar het windkanaal. 13. Windkanaal: dit is het verbindingselement tussen het maaidek en de grasopvangbak. NL 8 IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN 14. Grasopvangbak: dient niet alleen om het gemaaide gras op te vangen maar vormt bovendien een veiligheidselement omdat het namelijk voorkomt dat eventuele voorwerpen, die door het mes meegenomen worden, van de machine weg kunnen schieten. 15. Steenbeschermkap of steenbeveiliging: deze wordt in plaats van de grasopvangbak gemonteerd en voorkomt dat eventuele voorwerpen die door het mes meegenomen worden van de machine weg kunnen schieten. 16. Motor: brengt de beweging naar zowel het mes als de wielaandrijving over; de kenmerken van de motor staan in een specifiek instructieboekje vermeld. 17. Accu: levert de nodige stroomvoorziening om de motor te kunnen starten; de kenmerken van de accu staan in een specifiek instructieboekje vermeld. 18. Bestuurdersstoel: dit is de plek waarop de bestuurder plaats moet nemen om met de machine te kunnen werken; de stoel is uitgerust met een sensor die de aanwezigheid van de bestuurder waarneemt met het oog op de werking van de veiligheidsinrichtingen. 19. Stickers met instructies en veiligheidsvoorschriften: attenderen u op de belangrijkste maatregelen die getroffen moeten worden om op een veilige manier met de machine te kunnen werken; de betekenis ervan wordt in hoofdstuk 1 uitgelegd. 20. Toegangsdeurtje: om de bougie, de benzinekraan en de moer van de motorkap gemakkelijk te kunnen bereiken. 21. Afzuigrooster: bevordert de luchttoevoer binnen het maaidek en voorkomt het wegschieten van eventuele voorwerpen aan de voorkant. 14 16 18 20 19 15 13 12 11 21 17 HET UITPAKKEN EN MONTEREN 3. NL 9 HET UITPAKKEN EN MONTEREN Om vervoers- en opslagredenen worden sommige onderdelen van de machine niet in de fabriek gemonteerd. Zij dienen na het uitpakken gemonteerd te worden. De voltooing dient uitgevoerd te worden aan de hand van de volgende, eenvoudige instrukties. BELANGRIJK Om vervoersredenen wordt de machine zonder motorolie en benzine geleverd. Voordat u de motor in werking stelt moet u er dan ook eerst olie en benzine in doen waarbij u de voorschriften die in het instructieboekje van de motor staan in acht moet nemen. DE MACHINE UITPAKKEN Bij het uitpakken van de machine moet u oppassen dat u geen losse onderdelen, die bij de levering inbegrepen zijn, kwijtraakt en dat het maaidek niet beschadigd wordt op het moment dat de machine van de transportpallet afgereden wordt. De standaardverpakking bevat: – de machine; – het stuurwiel; – de stoel; – de onderdelen van de opvangbak; – een mapje met de gebruikershandleiding, de overige documenten en de bij de levering inbegrepen schroeven, inclusief 2 startsleuteltjes, 1 stalen stift voor het blokkeren van het stuurwiel en een reservezekering van 6,3 Ampere. HET STUURWIEL MONTEREN Zet de machine op een vlakke ondergrond en zorg ervoor dat de voorwielen uitgelijnd zijn. Schuif het stuurwiel (1) over de stuurkolom (2) en zorg ervoor dat de verstevigingsspaken naar de stoel toe gedraaid zijn. Zorg ervoor dat de opening van het stuurwiel en de opening van de stuurkolom tegenover elkaar komen te zitten en doe de meegeleverde stalen stift (3) erin. 2 3 1 NL 10 HET UITPAKKEN EN MONTEREN Sla de stalen stift er met behulp van een hamer door heen en controleer of de stift er aan de andere kant uit komt. OPMERKING Om te vermijden dat het stuurwiel met de hamer beschadigd wordt, moet u de stift er met behulp van een slagpen of een schroevedraaier, waarvan de diameter geschikt moet zijn, door heen slaan. 2 DE STOEL MONTEREN 3 Monteer de stoel (1) op de plaat (2) met behulp van de schroeven (3). 3 1 2 3 DE ACCU AANSLUITEN De accu (1) bevindt zich onder het stuur en is bereikbaar door het plastic deksel (2), die met twee schroeven (3) is vastgedraaid, er af te halen. 1 Sluit de twee rode draden (4) aan op de pluspool (+) en de drie zwarte draden (5) op de minpool (–) en maak daarbij gebruik van de meegeleverde schroeven en houd de aangegeven volgorde aan. Laad de accu op waarbij u de aanwijzingen van de fabrikant van de accu in acht moet nemen. 5 4 HET UITPAKKEN EN MONTEREN NL 11 BELANGRIJK Om te vermijden dat het beveiligingssysteem van de elektronische installatie in werking treedt mag u de motor absoluut niet starten voordat de accu volledig opgeladen is! ! LET OP!  Neem de aanwijzingen van de fabrikant van de accu in acht met betrekking tot de veiligheid bij het hanteren en het lozen van de accu. DE GRASOPVANGBAK MONTEREN 8 10 9 8 11 1 10 6 6 5 4-5 L 4 R 1 2 2 3 6 3 2 12 13 13 12 Monteer allereerst het frame, door het bovenste deel (1) inclusief de opening aan het onderste deel (2) te bevestigen, maak daarbij gebruik van de meegeleverde schroeven en moeren (3). Houd daarbij de aangegeven volgorde aan. Plaats de hoekplaten (4) en (5) en houd daarbij de betreffende aanduiding rechts (R) en links (L), aan. Maak ze daarna met behulp van de vier zelftappende schroeven (6) aan het frame vast. Doe het op die manier gevormde frame in de zak, waarbij u erop moet letten dat de onder- NL 12 HET UITPAKKEN EN MONTEREN kant rondom op de juiste plaats zit. Haak de kunststof profielen met behulp van een schroevedraaier (7) vast aan het frame. 7 Schuif het handvat (8) in de gaatjes van het deksel (9) en bevestig dit door middel van de bouten (10) aan het frame. Dit volgens de aangegeven volgorde. Completeer de montage met behulp van de vier zelftappende schroeven (11) die zich aan de voor- en achterkant bevinden. CLAK Als laatste bevestigt u onderaan het frame de dwarsversteviging (12) met de vlakke zijde naar de bak toe. Schroef deze met behulp van de meegeleverde schroeven en moeren (13) vast. Houd daarbij de aangegeven volgorde aan. 3 (x 2) 6 (x 4) 10 (x 2) 11 (x 4) 13 (x 2) BEDIENINGSELEMENTEN 4. NL 13 BEDIENINGSELEMENTEN 1. STUURWIEL Hiermee kunt u de voorwielen besturen. 2. VERSNELLINGSPOOK Hiermee kunt u het toerental van de motor bepalen. De diverse standen staan aangeven op het plaatje waar de volgende symbolen op staan: «CHOKE» stand «LANGZAAM» stand «SNEL» stand om de motor te starten stemt overeen met het laagste toerental stemt overeen met het hoogste toerental 5 4 1 B 3 B A 6 A 6 7 4 5 3 2 1 7 2 NL 14 BEDIENINGSELEMENTEN Tijdens het rijden moet u een tussenstand tussen de «LANGZAAM» en de «SNEL» stand kiezen; tijdens het maaien is het verstandig om de versnellingspook op de «SNEL» stand te zetten. 3. HENDEL VAN DE HANDREM Deze hendel wordt gebruikt om te voorkomen dat de machine gaat rijden als u hem geparkeerd heeft en moet altijd aangetrokken worden als u van de machine afstapt. De rem wordt ingeschakeld als het pedaal (11 - 21) volledig ingetrapt is waarbij u de hendel in stand «A» moet zetten; als u uw voet van het pedaal haalt dan moet het pedaal ingetrapt blijven en door de hendel in die stand blijven staan. Om de handrem uit te schakelen moet u opnieuw het pedaal intrappen, waarna de hendel in stand «B» gaat staan. 4. CONTACTSLOT Het contactslot heeft drie verschillende standen: «UIT» stand «DRAAIEN» stand «STARTEN» stand alles uit; alle bedieningselementen worden in werking gesteld; u start de startmotor; vanuit deze stand komt het sleuteltje, zodra u deze loslaat, vanzelf weer in de «DRAAIEN» stand terug. 5. CONTROLELAMPJE EN SIGNALERINGSSYSTEEM Dit controlelampje gaat branden als het sleuteltje (4) zich in de «DRAAIEN» stand bevindt en blijft branden zolang de machine in werking is. Een knipperend lampje betekent dat de toestemming, om de motor te starten, ontbreekt (zie bladzijde 26). Een geluidssignaal bij een ingeschakeld mes, attendeert u erop dat de grasopvangbak vol is. 6. HENDEL OM HET MES EN DE REM VAN HET MES IN TE SCHAKELEN Deze hendel heeft twee standen, die op het plaatje aangegeven staan, te weten: Stand «A» = MES UITGESCHAKELD Stand «B» = MES INGESCHAKELD BEDIENINGSELEMENTEN NL 15 Als het mes ingeschakeld wordt zonder dat de voorgeschreven veilige omstandigheden in acht genomen zijn, dan slaat de motor af (zie bladzijde 26). Als het mes uitgeschakeld wordt (stand «A») dan wordt er tegelijkertijd een rem ingeschakeld die binnen vijf seconden belet dat het mes kan draaien. 7. HENDEL OM DE MAAIHOOGTE IN TE STELLEN Deze hendel heeft zeven standen die op het betreffende plaatje aangegeven staan, d.w.z. stand «1» tot en met «7», die met net zoveel maaihoogten overeenstemmen, variërend van 3 tot 8 cm. Om van de ene stand naar de andere stand over te gaan dient u de hendel door een zijwaartse beweging in één van de zeven inkepingen te plaatsen. ➤ Bij modellen met mechanische aandrijving: 11. KOPPELINGS-/REMPEDAAL Dit pedaal heeft een dubbele functie: bij het intrappen van het eerste gedeelte dient het pedaal als koppelingspedaal waarbij de wielaandrijving in- of uitgeschakeld wordt en het tweede deel dient als rem, die op de achterwielen inwerkt. U moet bijzonder goed opletten dat u tijdens de koppelingsfase niet te lang aarzelt om oververhitting en, als gevolg daarvan, beschadiging van de overbrengingsriem te vermijden. OPMERKING Tijdens het rijden is het verstandig uw voet niet op dit pedaal te laten rusten. 12. VERSNELLINGSPOOK Deze pook heeft zeven standen die overeenstemmen met vijf versnellingen vooruit, de stand om de versnelling in zijn vrij te zetten «N» en de achteruitrijversnelling «R». Om van de ene versnelling naar de andere te schakelen moet u het pedaal (11) half intrappen en de pook overeenkomstig de gegevens die op het plaatje staan in de gewenste versnelling zetten. ! LET OP!  Het inschakelen van de achteruitrijversnelling dient bij stilstand te gebeuren. 11 12 N R 1 2 5 3 4 NL 16 BEDIENINGSELEMENTEN ➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving: 21. REMPEDAAL Bij modellen met hydrostatische aandrijving fungeert dit pedaal alleen als achterrem. 22. HENDEL VAN DE SNELHEIDSRE- 21 GELAAR Deze hendel schakelt de aandrijving van de wielen in en regelt de snelheid van de machine, zowel bij het vooruit als bij het achteruit rijden. Bij het vooruit rijden versnelt de machine geleidelijk aan door de hendel richting «F» te schuiven; om de machine in zijn achteruit te zetten moet de hendel richting «R» worden geschoven. De machine keert automatisch terug naar de vrije stand «N» wanneer het rempedaal (21) wordt ingedrukt. Wanneer er niet geremd wordt kan de machine handmatig in de vrije stand worden gezet. 22 F N R A B 23 BELANGRIJK De hendel wordt in de vrije stand «N» geblokkeerd wanneer de handrem (3) wordt aangetrokken en blijft geblokkeerd zolang de machine op de handrem staat of het rempedaal is ingetrapt. 23. KOPPELINGSHENDEL VAN DE HYDROSTATISCHE OVERBRENGING Deze hendel heeft twee standen die door een plaatje zijn aangegeven: Stand «A» Stand «B» = Aandrijving vergrendeld: voor alle gebruikscondities, tijdens het rijden en het maaien; = Aandrijving ontgrendeld: een aanzienlijke vermindering van de inspanning die nodig is om de machine, met de motor uit, op eigen kracht te verplaatsen. BELANGRIJK Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit beschadigd wordt, mag deze operatie alleen worden uitgevoerd met een stilstaande motor, met de hendel (22) in de stand “N”. Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit beschadigd wordt, de motor NIET STARTEN met de hendel van deblokkering in de stand “B” GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5. NL 17 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN ! GEVAAR!  DENK ERAAN DAT DE GEBRUIKER ALTIJD AANSPRAKELIJK IS VOOR SCHADE DIE AAN ANDEREN BEROKKEND WORDT. Voordat u de machine in gebruik neemt moet u de veiligheidsvoorschriften die in hoofdstuk 2 opgenomen zijn lezen en met name aandacht besteden aan de voorschriften die voor het rijden en het maaien op hellende terreinen gelden. Het valt onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de risico’s die het terrein, waar hij op moet werken, met zich mee kan brengen te beoordelen en om alle nodige voorzorgsmaatregelen te treffen met het oog op zijn eigen veiligheid met name op hellingen, hobbelige, gladde of instabiele terreinen. Deze machine mag niet gebruikt worden op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 10° (17%). ! LET OP!  Als u verwacht de machine voornamelijk op hellende terreinen (max. 10%) te gebruiken dan is het verstandig tegengewichten (op aanvraag leverbaar) aan de voorkant van het chassis te monteren, waardoor de stabiliteit aan de voorkant verhoogd wordt en de mogelijkheid dat de machine gaat steigeren zich beperkt. BELANGRIJK Alle verwijzingen met betrekking tot de bedieningsposities worden toegelicht in hoofdstuk 4. 5.1 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN VOOR DE INGEBRUIKNAME DE STOEL AFSTELLEN De stoel is met vier schroeven (1) bevestigd die u los moet draaien om de stand van de stoel te kunnen verstellen, waarbij u de stoel in de gleuven van de steun moet laten glijden. Als de stoel in de gewenste stand staat, moet u de vier schroeven weer goed aandraaien. 1 1 DE TANK VULLEN OPMERKING De te gebruiken brandstof en motorolie staan aangegeven in het instructieboekje van de motor. Om bij de peilstok van de olie te komen dient u de zitting omhoog te zetten en het daaronder gelegen deksel te openen. NL 18 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN MAX MIN Zet het contact af en controleer het motoroliepeil dat zich tussen de MIN. en de MAX. inkeping van de peilstok moet bevinden. Tijdens het vullen van de tank met brandstof met behulp van een trechter dient u erop toe te zien dat de tank niet te vol is. De inhoud van de tank bedraagt ongeveer 4 liter. ! GEVAAR!  Om de brandstoftank te vullen moet u de motor uitzetten. Doe dit in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte. Denk er altijd aan dat benzinedampen brandbaar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT VAN DE TANK BRENGEN EN NIET ROKEN BIJ HET VULLEN VAN DE TANK. BELANGRIJK Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water. BANDENSPANNING Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek geheel vlak boven het grasoppervlak te krijgen, zodat u een mooi maaibeeld krijgt. Schroef de ventieldopjes los en verbind de ventielen aan een persluchtmachine die voorzien is van een manometer. De bandenspanning moet als volgt zijn: VOOR ACHTER 1,5 bar 1,0 bar GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN NL 19 DE BEVEILIGINGEN (OPVANGBAK OF STEENBESCHERMKAP) BIJ DE UITWERPOPENING MONTEREN 1 ! LET OP!  Gebruik de machine nooit zonder deze beveiligingen! Til het deksel (1) op en bevestig de opvangbak door de twee scharniergewrichten (2) in de gaten van de twee steunen (3) te steken. 3 Als u zonder opvangbak wilt werken dan is er op aanvraag een steenbeschermkap (4) leverbaar die gemonteerd moet worden zoals afgebeeld op de figuur. !  2 3 LET OP! Een microschakelaar zorgt ervoor dat de motor afslaat of belet het starten met een ingeschakeld mes, als de opvangbak of de steenbeschermkap niet gemonteerd is. HET IS ZEER GEVAARLIJK OM DEZE BEVEILIGINGEN EIGENMACHTIG TE VERANDEREN OF DE WERKING ERVAN TE BEPERKEN! 4 DOELMATIGHEIDSCONTROLE VAN DE VEILIGHEIDSSYSTEMEN Alvorens ieder gebruik dient u de veiligheidssystemen na te kijken op hun doelmatigheid. Om dit uit te voeren dient u de verschillende gebruikssituaties te simuleren die zijn aangegeven in de tabel op bladzijde 26 en te controleren of, in elke situatie, het gewenste effect bereikt wordt. CONTROLE VAN HET REMSYSTEEM Zorg ervoor dat het remvermogen van de machine aangepast is aan de gebruiksvoorwaarden, en vat het werk niet aan als u twijfels hebt omtrent de doeltreffendheid van de rem. Indien nodig, stelt u de rem bij en indien u twijfels blijft hebben omtrent de doeltreffendheid, wendt u zich tot een erkend Assistentie Centrum. HET MES CONTROLEREN Controleer of het mes goed geslepen en stevig bevestigd is op de respectievelijke as. Als het mes bot is wordt het gras uitgerukt, waardoor u een vergeeld gazon krijgt. NL 20 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN 5.2 DE MACHINE STARTEN EN RIJDEN DE MACHINE STARTEN ! GEVAAR!  Het starten moet altijd in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte gebeuren ! DENK ERAAN DAT UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN! Voordat u de motor start: – open de benzinekraan (1) (indien aanwezig), toegankelijk vanaf het wielvak achteraan links; – Zet de versnellingspook ( ➤ bij modellen met mechanische aandrijving) of de hendel van de snelheidsregelaar ( ➤ bij modellen met hydrostatische aandrijving) in de vrije stand «N». – het mes uitschakelen; – schakel op hellende terreinen de handrem in. 1 Nadat u dit gedaan heeft: – dient u de gashendel, bij een koude motor; in de «CHOKE» stand te zetten zoals aangegeven op het plaatje, of tussen de «LANGZAAM» en «SNEL» stand als de motor reeds is warmgedraaid; – steek het startsleuteltje in het contact, draai het sleuteltje in de «DRAAIEN» stand om de elektrische installatie in werking te stellen, draai het sleuteltje daarna in de «STARTEN» stand om de motor te starten en laat het sleuteltje los zodra de motor draait. Als de motor draait zet de gashendel in de «LANGZAAM» stand. OPMERKING Indien de motor niet binnen enkele seconden aanslaat, blijf dan niet starten om de motor niet te verzuipen en om de accu niet uit te putten. Zet het contactsleuteltje weer in de «UIT» stand, wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Indien het startprobleem voortduurt, raadpleeg dan hoofdstuk «7» van deze handleiding en het instructieboekje van de motor. BELANGRIJK Denk er altijd aan dat de beveiligingssystemen het starten van de motor beletten wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen (zie bladzijde 26). GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN NL 21 Als u in deze gevallen blijft proberen de motor te starten (sleuteltje in de «STARTEN» stand) begint het controlelampje te knipperen. RIJDEN ! LET OP!  De machine is niet goedgekeurd om op de openbare weg te rijden. U mag de machine (overeenkomstig het Wegenverkeersreglement) alleen op privéterrein gebruiken, dat voor openbaar wegverkeer afgesloten is. OPMERKING Indien u zich met de machine verplaatst moet het mes uitgeschakeld zijn en moet het maaidek in de hoogste stand staan (stand «7»). ➤ Bij modellen met mechanische aandrijving: Zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en »SNEL» en zet de versnellingspook in de 1e versnelling. Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen; laat het pedaal langzaam opkomen zodat het pedaal van de «remfunctie» naar de «koppelingsfunctie» overgaat, waarbij de achterwielen in werking gesteld worden. U dient het pedaal geleidelijk op te laten komen om te beletten dat de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de macht over het stuur kwijtraakt. Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gashendel en de versnellingspook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere over te gaan dient u de koppeling te bedienen door het pedaal half in te trappen. ➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Zet de gashendel op een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL»; trap op het rempedaal om de handrem uit te schakelen en laat het pedaal weer opkomen. Verplaats de snelheidsregelaar in richting «F» en breng de machine op de gewenste snelheid met gebruik van de snelheidsregelaar en de gashendel. NL 22 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN Beweeg de hendel niet te bruusk, om te voorkomen dat de machine steigert en onbestuurbaar wordt. REMMEN ➤ Bij modellen met mechanische aandrijving: Om te remmen dient u het rempedaal helemaal in te trappen nadat eerst door middel van de gashendel snelheid teruggenomen is om het remsysteem niet onnodig te belasten. ➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Trap het rempedaal in om te remmen. De snelheidsregelaar keert automatisch terug naar de «N» stand. ACHTERUITRIJDEN ➤ Bij modellen met mechanische aandrijving: Het inschakelen van de achteruit DIENT bij stilstand te gebeuren. Trap het pedaal in totdat de machine stilstaat, schakel de achteruit in door de versnellingspook opzij te duwen en in de «R» stand te zetten. Laat het pedaal geleidelijk opkomen om de koppeling in te schakelen en begin met de achteruitrijmanoeuvre. ➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Het inschakelen van de achteruit DIENT bij stilstand te gebeuren. Stop de machine en schakel de achteruit in door de snelheidsregelaar richting «R» te schuiven. 5.3 HET GRAS MAAIEN HET MES INSCHAKELEN EN VOORUITRIJDEN Als u zich op het te maaien gazon bevindt: – zet de gashendel in de «SNEL» stand; – schakel het mes in door de hendel in stand «B» te zetten; GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN NL 23 – om het rijden te beginnen moeten de snelheidsregelaars bediend worden. Denk eraan het pedaal heel langzaam en voorzichtig op te laten komen zoals reeds eerder beschreven is. Zet het mes altijd in de hoogste stand om het daarna geleidelijk in de gewenste stand te zetten. Om een goed en gelijkmatig maaibeeld te krijgen dient u de juiste rijsnelheid in te stellen afhankelijk van de hoeveelheid gras dat gemaaid moet worden (lengte en dichtheid) en van de vochtigheid van het gazon ( ➤ bij modellen met mechanische aandrijving). Houd hierbij de volgende aanwijzingen aan: 1e versnelling 2e - 3e versnelling 4e versnelling – Hoog, dicht en nat gras – Normaal onderhouden gazon – Kort en droog gras OPMERKING De vijfde versnelling dient uitsluitend als rijversnelling op een vlakke ondergrond. ➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving moet de snelheid geleidelijk aan de toestand van het gazon worden aangepast met behulp van de snelheidsregelaar. Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als u merkt dat de motor het toerental niet kan behouden, snelheid te vertragen. Denk eraan dat u nooit een mooi maaibeeld krijgt als u te hard vooruit rijdt. Bij het oversteken van een hindernis moet u het mes uitschakelen en het maaidek in de hoogste stand zetten. DE MAAIHOOGTE AFSTELLEN Met de speciale hendel kunt u 7 verschillende maaihoogten instellen. HOE U EEN MOOI MAAIBEELD KRIJGT 1. Uw gazon zal er mooier uitzien indien u afwisselend in de lengte- en in de dwarsrichting maait, dit steeds bij een constante maaihoogte. 2. Als het windkanaal de neiging heeft verstopt te raken dan moet u uw snelheid vertragen. 1 2 NL 24 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN Deze kan te hoog zijn met het oog op de toestand van het te maaien gazon. Indien het probleem blijvend is, kan dit zijn doordat het mes bot is of doordat de windvleugels beschadigd zijn (zie hoofdstuk 7). 3. Als het gras erg hoog is, raden wij u aan het gazon in twee maal te maaien: de eerste maal met het mes in de hoogste stand en eventuele smallere grasstroken tegelijk en de tweede maal met het mes in de gewenste stand. 4. Pas erg goed op bij het maaien van gazonboorden en langs struiken. Deze kunnen de stand van het maaidek ontregelen en eventueel het mes en de zijkant van het maaidek beschadigen. HELLENDE TERREINEN Houd de aangegeven beperkingen in acht en maai een hellend gazon altijd van onder naar boven of van boven naar onder maar nooit in de dwarsrichting. Pas erg goed op bij het veranderen van richting dat u niet op obstakels (zoals bijvoorbeeld stenen, takken, wortels enz.) stuit waardoor de machine zijwaarts kan glijden, om kan kiepen of waardoor u de macht over het stuur kwijt zou kunnen raken. GOED! T! U FO max 10° (17%) ! GEVAAR!  Op een helling moet u altijd snelheid minderen voordat u van richting verandert, en de machine altijd op de handrem zetten voordat u de machine onbeheerd achterlaat. ! LET OP!  Op een helling moet de machine voorzichtig op gang worden gebracht om de kans op steigeren en omslaan te voorkomen. ➤ Bij modellen met mechanische aandrijving: ! GEVAAR!  Rijd nooit een helling af met de versnelling of de koppeling in de vrije stand! Schakel altijd een lage versnelling in voordat u de machine onbeheerd achterlaat. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN NL 25 ➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Bij het afdalen van hellingen moet de snelheidsregelaar op stand “N” staan (om gebruik te maken van het remeffect van de hydrostatische aandrijving) en minder snelheid met de rempedaal als dat nodig is. ! GEVAAR!  Zet de machine nooit in zijn achteruit om snelheid te minderen bij het hellingafwaarts gaan (vooral niet op glad terrein); dit kan u de controle over de machine doen verliezen. DE GRASOPVANGBAK LEGEN OPMERKING Dit mag u alleen doen als het mes uitgeschakeld is. Als dit niet het geval is dan zal de motor afslaan. Als de opvangbak vol is dan wordt dit door een geluidssignaal gemeld; STOP MET RIJDEN om te voorkomen dat het windkanaal verstopt raakt. Door het mes uit te schakelen wordt het geluidssignaal onderbroken. Leeg de opvangbak. Til hem op door hem, bij de speciale handgreep, vast te pakken . OPMERKING Het kan gebeuren dat het geluidssignaal, nadat u de bak geleegd heeft, weer afgegeven wordt op het moment dat u het mes inschakelt. Dit is te wijten aan gras dat op de voeler van de signaleringsmicroschakelaar achtergebleven is; in dit geval hoeft u slechts het achtergebleven gras te verwijderen of het mes uit te schakelen en meteen weer in te schakelen om het op te laten houden. SCHOONMAKEN VAN HET WINDKANAAL Als u hoog en vochtig gras maait met een te hoge snelheid bestaat de kans dat het windkanaal verstopt raakt. In dit geval dient u: – te stoppen en het mes en de motor uit te schakelen; – de opvangbak of de steenbeschermkap te verwijderen; – het opgehoopte gras te verwijderen via de uitgang van het windkanaal. ! LET OP!  Deze handelingen dienen altijd te gebeuren met de motor uit. NL 26 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN OVERZICHT VAN DE OMSTANDIGHEDEN WAARIN DE VEILIGHEIDSINRICHTINGEN TOESTEMMING GEVEN OF ZICH INSCHAKELEN De veiligheidsmechanismen hebben twee functies: – ze voorkomen de start van de motor als de veiligheidsmaatregelen niet in acht zijn genomen; – ze stoppen de motor als er ook maar één veiligheidsconditie wegvalt. a) Om de motor te starten is het in ieder geval nodig dat: – de koppeling in de “vrije” stand staat; – het mes uitgeschakeld is; – de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is. b) De motor stopt automatisch als: – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de “vrije” stand staat, maar de handrem niet is ingeschakeld; – de zak wordt opgetild of als de steenbeschermkap wordt verwijderd terwijl de messen ingeschakeld zijn; – of de handrem ingeschakeld is zonder het mes te hebben uitgeschakeld. De volgende tabel geeft enige situaties weer, waarbij de redenen van tussenkomst onderlijnd zijn. BESTUURDER OPVANGZAK MES KOPPELING REMMEN MOTOR A) STARTEN (Sleutel in de «START» stand) Zit op stoel Geen invloed Ontkoppeld 1....5 - F/R Ingeschakeld Slaat NIET aan Zit op stoel Geen invloed Ingeschakeld «N» Ingeschakeld Slaat NIET aan Afwezig Geen invloed Ontkoppeld «N» Uitgeschakeld Slaat NIET aan B) TIJDENS HET MAAIEN (Sleutel in de «DRAAIEN» stand) Afwezig JA Ingeschakeld Geen invloed Ingeschakeld Slaat af Afwezig Geen invloed Ontkoppeld 1....5 - F/R Uitgeschakeld Slaat af JA Ontkoppeld «N» Uitgeschakeld Slaat af Zit op stoel Afwezig NEE Ingeschakeld Geen invloed Uitgeschakeld Slaat af Zit op stoel JA Ingeschakeld Geen invloed Uitgeschakeld Slaat af KAARTBEVEILIGINGSSYSTEEM De elektronische kaart is uitgerust met een zelfherstellende beveiliging die de stroomkring onderbreekt indien er zich onregelmatigheden in de elektrische installatie voordoen; als dit GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN NL 27 beveiligingssysteem in werking treedt slaat de motor af en dit wordt aangegeven door het controlelampje dat uitgaat. De stroomkring wordt na enkele seconden vanzelf weer ingeschakeld; stel de oorzaken van de storing vast en verhelp deze om te voorkomen dat de signalering zich herhaalt. BELANGRIJK Om te voorkomen dat het beveiligingssysteem in werking treedt: – Verwissel de polen van de accu niet; – Laat de machine niet zonder accu werken om storingen in de werking van de laadregelaar te voorkomen; – Pas op dat u geen kortsluiting veroorzaakt. 1 NA HET MAAIEN Na het maaien dient u het mes uit te schakelen en het maaidek in de hoogste stand te zetten. Breng de machine tot stilstand, trek de handrem aan en zet het contact af door het sleuteltje in de «UIT» stand te draaien. Als u de motor afgezet heeft moet u de benzinekraan (1) (indien aanwezig) dichtdraaien. ! LET OP!  Om een ontploffing in de knalpot te vermijden dient u de gashendel, 20 seconden voordat u de motor afzet, in de «LANGZAAM» stand zetten. ! LET OP!  Haal altijd, als u de machine onbeheerd achterlaat, het sleutel- tje uit het contact! BELANGRIJK Om de lading van de accu in stand te houden, wordt de sleutel niet in de stand «DRAAIEN» gelaten wanneer de motor niet aanstaat. 5.4 DE MACHINE SCHOONMAKEN EN STALLEN DE MACHINE SCHOONMAKEN Na elk gebruik moet u de buitenkant van de machine schoonmaken, de grasopvangbak legen en uitkloppen om alle resten gras en aarde te verwijderen. De kunststof delen van de machine kunt u met een vochtige spons en een mild schoonmaakmiddel reinigen. Let erop dat de motor, de elektrische onderdelen en de elektronische kaart onder het dashboard niet nat worden. BELANGRIJK Reinig de carrosserie en de motor in geen geval met een hogedrukreiniger of met bijtende middelen! NL 28 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN DE BINNENKANT VAN HET MAAIDEK SCHOONMAKEN Doe dit op een harde ondergrond met de opvangbak of de steenbeschermkap gemonteerd. Om het maaidek en het windkanaal aan de binnenkant schoon te maken dient u een waterslang op de speciale fitting (1) aan te sluiten waarna u voor enkele minuten het water erdoorheen laat lopen en waarbij: – – – – u op de machine moet gaan zitten; de motor moet draaien; de aandrijving in de vrije stand; het mes ingeschakeld moet zijn. 1 Tijdens het schoonmaken verdient het aanbeveling het maaidek in de laagste stand te zetten. Verwijder daarna de opvangbak, leeg de bak, spoel de bak uit en leg de bak op een zodanige plaats dat de bak snel kan drogen. DE MACHINE STALLEN EN GERUIME TIJD NIET GEBRUIKEN Als er verwacht wordt de machine voor geruime tijd niet te gebruiken (meer dan 1 maand), moeten de kabels van de accu losgekoppeld worden, waarbij de aanwijzingen in het instructieboekje van de motor in acht genomen moeten worden; vet alle bewegende onderdelen in zoals beschreven in hoofdstuk 6, ! LET OP!  Verwijder het droge gras dat zich eventueel in de buurt van de motor of van de geluiddemper van het uitwerpmechanisme opgehoopt heeft; als u dit niet doet kan er brand ontstaan als u opnieuw begint te maaien! 1 Leeg de benzinetank door de benzineslang, gekoppeld aan het benzinefilter (1) los te maken en neem hierbij de aanwijzingen, die in het instructieboekje van de motor staan, in acht. BELANGRIJK De accu dient opgeborgen te worden op een koele, droge plaats. De accu altijd terug opladen vóór iedere lange periode van inactiviteit (langer dan 1 maand) en terug opladen vooraleer de activiteit te hervatten in hoofdstuk 6, Controleer, voordat u opnieuw begint te maaien, of er uit de slang, de benzinekraan of de carburateur geen benzine lekt. ONDERHOUD 6. NL 29 ONDERHOUD ! LET OP!  Haal het sleuteltje uit het contact en lees de desbetreffende aanwijzingen voordat u reinigings-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan de machine verricht. Trek hierbij geschikte kleding en werkhandschoenen aan. BELANGRIJK Gooi afgewerkte olie en oude benzine of andere vervuilende stoffen nooit achteloos weg. Deze zijn namelijk schadelijk voor het milieu! 1 3 4 6 TOEGANG TOT DE MECHANISCHE DELEN Om de motor en de mechanische delen te bereiken moet u de motorkap (1) openen. Ga als volgt te werk: – plaats de machine op een vlakke bodem, zet het maaidek in de hoogste stand en breng steunblokken (2) met een dikte van 65-70 mm aan onder de rand, om het maaidek gedurende de volgende handelingen te steunen; ➤ Bij modellen met mechanische aandrijving: – zet de machine op de handrem; 5 2 7 6 10 ➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving: – zet de koppelingshendel op stand INGESCHAKELD (zie hoofdstuk 4, nr.23); omdat de hendel van de snelheidsregelaar niet voldoende beweegbaar is wanneer de machine op de handrem staat; – verwijder de opvangbak of de steenbeschermkap; – draai de knop van de hendel (3) los en zet de hendel 8 in de vrije stand «N» ( ➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving), of op «R» ( ➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving); – open het toegangsdeurtje (4) en draai de bevestigingsmoer (5) los met een sleutel van 13mm; – plaats de hendel (6) zodat het maaidek op de steunblokken rust en houd de hendel iet- NL 30 ONDERHOUD wat opzij om te voorkomen dat hij in een inkeping vast komt te zitten. Pak de stoel (7) aan de onderkant vast en klap kap naar achteren. Voor het sluiten: – verzeker u ervan dat het kanaal (8) goed op de steun (9) zit en op de rechter geleider steunt; – zet de hendel (3) op stand «R» en laat de kap (1) zakken naar de hendels (3) en (6); – plaats eerst hendel (6) in zijn zitting, dan hendel (3) en laat dan de kap zakken tot de bevestigingsschroef is gecentreerd; 8 10 11 9 8 ! LET OP!  Wanneer u de kap heeft neergelaten moet u zeker stellen dat: – de monding van het kanaal (8) goed in de opening van de achterste plaat (10) steekt en op de steun (11) rust. En vervolgens: – draai de bevestigingsmoer (5) vast; – zet de hendel (6) vast op stand «7» van de inkepingen; – verwijder de steunblokken (2) en monteer opnieuw de knop (3) van de hendel en het deurtje (4). MOTOR Volg de aanwijzingen die in het instructieboekje van de motor opgenomen zijn stipt op. De motorolie wordt afgetapt door de vuldop (1) los te draaien en met behulp van de bijleverde spuit. Monteer de slang (2) op de spuit (3) en breng deze volledig in de opening, zuig alle motorolie op. Om de motorolie volledig af te tappen, dient u de handeling meerdere malen te herhalen. 3 1 ACHTERAS De hoeveelheid smeermiddel die fabriekswege geleverd wordt is voldoende en hoeft niet vervangen te worden. 2 ONDERHOUD NL 31 ACCU Het is fundamenteel om de accu zorgvuldig te onderhouden voor een duurzaam bestaan. De accu van uw machine dient steeds te worden opgeladen: – bij het eerste gebruik na de aankoop van de machine; – vóór elke langere periode waarin de machine niet zal worden gebruikt; – vóór de machine na een lange periode van stilstand opnieuw in gebruik te nemen. – Lees met aandacht de oplaadprocedures die in het instructieboekje van de accu staan en volg ze op. Als deze procedures niet in acht worden genomen of als de accu niet wordt opgeladen, kan er zich onherstelbare schade voordoen aan de elementen van de accu. – Een lege accu dient zo snel als mogelijk opgeladen te worden. BELANGRIJK Het opladen dient uitgevoerd te worden met gelijkspanning apparatuur. Andere oplaadsystemen kunnen de accu op een onherstelbare manier beschadigen. De machine is uitgerust met een connector (1) voor het opladen, die aangesloten moet worden op de overeenstemmende connector van de speciale acculader van behoud “CB01” in dotatie ( ➤ indien voorzien) of beschikbaar op aanvraag (hoofdstuk 8), 1 BELANGRIJK Deze connector mag uitsluitend gebruikt worden voor de aansluiting op de acculader van behoud "CB01". Voor zijn gebruik: – de aanwijzingen volgen aangegeven in de desbetreffende gebruiksinstructies; – de aanwijzingen volgen aangegeven in het instructieboekje van de accu. ELEKTRISCHE INSTALLATIE De elektronische kaart en de elektrische installatie zijn beveiligd door: – een zelfherstellende beveiliging, die de stroomkring onderbreekt, indien er zich onregelmatigheden in de elektrische installatie voordoen; dit beveiligingssysteem zendt een 1 (6.3 Amp) NL 32 ONDERHOUD geluidssignaal uit dat u kunt uitschakelen door de startsleutel te verwijderen, als de oorzaak waardoor het beveiligingssysteem in werking getreden is verholpen is dan schakelt de stroomkring zich binnen enkele seconden vanzelf weer in. – een zekering (1) van 6,3 A (vertraagd) ter beveiliging van de hoofdstroomkring en de vermogensstroomkring die vervangen moet worden nadat de storing verholpen is. Als deze beveiligingssystemen in werking treden dan stopt de machine. BELANGRIJK Als er een zekering doorbrandt dient deze altijd door een andere zekering van hetzelfde type en met dezelfde waarde vervangen worden en nooit door een zekering met een andere waarde. Als het u niet lukt de oorzaak van het inwerkingtreden van de beveiligingssystemen te verhelpen, neem dan contact op met een erkende garage. DE WIELEN VERVANGEN Zet de machine op een vlakke ondergrond. Zet aan de kant waar het wiel vervangen moet worden een houten steunblok onder een dragend deel van het chassis van de machine. De wielen worden op hun plaats gehouden door een metalen borgring (1) die u met een schroevedraaier kunt verwijderen. De achterwielen zijn rechtstreeks op de stee2 1 kassen gemonteerd, d.m.v. een spie die in de naaf van het wiel zit. Voordat u de wielen opnieuw monteert moet u de wielassen altijd met vet smeren en de beschermring en de borgring (2) precies op hun plaats doen. OPMERKING Als u één achterwiel of beide achterwielen vervangt dient u erop te letten dat beide wielen dezelfde diameter hebben, zo niet dan dient u de afstelling van het maaidek te controleren om te vermijden dat het gazon ongelijkmatig gemaaid wordt. DE BANDEN REPAREREN OF VERVANGEN De banden zijn van het «Tubeless» type, zij dienen dan ook door een vakman gerepareerd te worden volgens de, voor dit type banden, geldende voorschriften. ONDERHOUD NL 33 DE V-SNAREN VERVANGEN De drijfkracht van de motor naar de achteras en van de motor naar het mes wordt door middel van twee V-snaren verkregen. Hun levensduur hangt af van de manier waarop de machine wordt gebruikt. Om de V-snaren te vervangen moeten zij gedemonteerd en afgesteld worden. Dit luistert nogal nauw en het is dan ook onontbeerlijk dat dit door een erkende garage gedaan wordt. OPMERKING Vervang de V-snaren zodra zij tekenen van slijtage vertonen! GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE V-SNAREN! HET MAAIDEK AFSTELLEN Om een mooi maaibeeld te krijgen moet het maaidek juist afgesteld zijn. Het maaidek scharniert op drie hendels en kan in de hoogte versteld worden; stel het maaidek op een vlakke ondergrond af nadat u eerst gecontroleerd heeft of de bandenspanning juist is. 2 1 OPMERKING Om een goed maairesultaat te krijgen is het verstandig ervoor te zorgen dat de voorkant altijd 2 - 4 mm lager is dan de achterkant. 3 4 Om de evenwijdigheid met betrekking tot het gazon te regelen dient u: – één vulstuk (1) van 26 mm onder de voorste rand van het maaidek aan te brengen, één van 32 mm (2) onder de achterste rand en de hendel in stand «1» te zetten, ervoor zorgend dat de hendel in de desbetreffende inkeping blijft; – de moeren (3 - 5 - 7) en de contramoeren (4 - 6 8) losser te draaien zodat het maaidek stevig op de vulstukken rust; – moer (3) bij te stellen totdat u merkt dat de rechterachterkant van het maaidek omhoog begint te komen, om daarna de desbetreffende contramoer (4) vast te draaien; 5 6 7 8 NL 34 ONDERHOUD – moer (5) vast te schroeven op de stang totdat u merkt dat de rechtervoorkant van het maaidek omhoog begint te komen, om daarna de desbetreffende contramoer (6) vast te draaien; – moer (7) van de linkervoorsteun vast te schroeven totdat u merkt dat die kant van het maaidek omhoog begint te komen, om daarna contramoer (8) vast te draaien. Als het niet mogelijk is om het maaidek evenwijdig te krijgen, neem dan contact op met een erkende garage. DE REM AFSTELLEN Het bijstellen dient uitgevoerd te worden met een aangetrokken handrem. 3 Draai de moer (1), waarmee de staaf (2) bevestigd is, los en draai aan de moer (3) totdat een veerlengte (4) van 46 – 48 mm aan de binnenkant van de sluitringen verkregen is. Na het bijstellen, dient de moer (1) weer vastgedraaid te worden. 4 46 - 48 mm 1 2 BELANGRIJK Om overbelasting van de remgroep te voorkomen dient u bij het bijstellen niet onder deze waardes te gaan. DE RIJKRACHT AFSTELLEN ➤ Bij modellen met mechanische aandrijving: Als u merkt dat de rijkracht onvoldoende is dan kunt u de de schroeven (1), waar u bij kunt komen via het de deksel onder de zitting, bijstellen. Als u de schroeven losser draait spant de veer (2) zich waardoor de doeltreffendheid van de rijkracht wordt verhoogd; de optimale lengte voor de veer is 86 mm, gemeten aan de buitenkant van de win86 mm dingen. Na de afstelling schroeft u de contramoer (3) vast. Als u de veer te strak spant dan kan dit een bruuske inschakeling van de koppeling teweegbrengen, waardoor de machine kan gaan steigeren. 2 1 3 ONDERHOUD NL 35 DE KOPPELING EN DE REM VAN HET MES AFSTELLEN Als u merkt dat het mes niet goed inschakelt of dat het mes na het ontkoppelen niet binnen 5 seconden tot stilstand komt, dan moet u de spanning van de veer (1) regelen. A 77 - 79 mm 2 Voor het uitvoeren van deze regeling de moeren (2) losdraaien en ze op de drijfstang (3) vast- of losdraaien voor zover dit nodig is om de 4 1 5 3 hoogte te bekomen van 77-79 mm, gemeten tussen de klamp (4) e de binnenkant van de moerplaat (5), met het mes ingeschakeld en de hendel om de maaihoogte te regelen op stand “1”. Wanneer de regeling voltooid is, de moeren opnieuw vastdraaien 2). ➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving: DE SNELHEIDSREGELAAR REGELEN De snelheidsregelaar is voorzien van een frictiesysteem dat er voor zorgt dat de hendel in de gewenste stand blijft staan tijdens het rijden en dat de hendel naar de vrije stand kan terugkeren bij het remmen. Als de hendel van de snelheidsregelaar zich tijdens het rijden onverwacht verplaatst of met moeite in de vrije stand terugkeert, dan moet de regelmoer (1) zo worden versteld dat de snelheidsregelaar weer naar behoren werkt. 1 HET MES SLIJPEN Een bot mes rukt het gras uit, vermindert de opvangcapaciteit en vergeelt het gazon. Om het mes te demonteren, dient u het stevig met werkhandschoenen vast te pakken en de middelste schroef (1) los te draaien. Slijp beide kanten van mes met behulp van een slijpschijf 1 NL 36 ONDERHOUD 1g Ø 18 mm met een middelgrote korrel en controleer of het mes in balans is door een ronde staaf met een diameter van 18 mm in het middelste gat te doen. ! UT O F 1g GOED! Om zeker te zijn van een regelmatige werking 1g zonder ongewone trillingen dient de eventuele onbalans tussen de twee kanten van het mes minder dan één gram te zijn. Dit is makkelijk na te gaan door een gewicht van één gram aan te brengen op het lichtste uiteinde van het mes; daalt dit uiteinde tot over de balanslijn dan is de balans juist; als het omhoog blijft staan dan dient u het andere uiteinde te ontlasten. ! LET OP!  Als het mes beschadigd of verbogen is moet het altijd vervangen worden; probeer het mes nooit te repareren! GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE MESSEN WAAR HET TEKEN OP STAAT! ! LET OP!  Als u het mes opnieuw monteert moet u de aangegeven volgorde aan houden waarbij u erop moet letten dat de windvleugels van het mes naar de binnenkant van het maaidek wijzen en dat de holle kant van de elastische schijf 1 (1) tegen het mes aankomt; draai de 2 4 bevestigingsschroef (2) weer goed aan. 3 Mocht de naaf (3) van de as losgaan tijdens het demonteren van het mes, dan 1 dient u te controleren of de spie (4) goed 2 in de behuizing geplaatst is. ONDERHOUD NL 37 UREN ALGEMENE SMERING EN ONDERHOUD Werk volgens het schema, waarin staat aangegeven welke punten gecontroleerd en gesmeerd moeten worden, welke punten regelmatig onderhoud nodig hebben en waarin u informatie vindt omtrent het te gebruiken smeermiddel en de regelmaat met welke de werkzaamheden uitgevoerd dienen te worden. 10 1.8 1.9 1.7 25 1.10 1.11 1.1 1.5 1.2 1.6 2 1) 1.3 50 100 1.4 SMEERVET OLIE - SAE 30 NL 38 ONDERHOUD ONDERHOUDSRICHTLIJNEN Dit schema dient voor het behoud van een doelmatige en veilige werking van uw machine. De belangrijkste onderhouds- en smeringswerkzaamheden en de termijnen waarbinnen er onderhoud gepleegd moet worden staan hierin aangegeven; naast deze werkzaamheden vind u een serie hokjes waarin u de datum of de werkuren van het onderhoud kunt invullen. ONDERHOUD UREN UITVOERING (DATUM OF UREN) 1. MACHINE 1.1 Controle bevestiging en scherpte mes 25 1.2 Vervanging mes 100 1.3 Controle V-snaar 1.4 Vervanging V-snaar 25 2) – 1.5 Controle aandrijvingsriem van het mes 1.6 Vervanging aandrijvingsriem van het mes 25 2) – 1.7 Controle en bijstellen rem 10 1.8 Controle en bijstellen aandrijving 10 1.9 Controle meskoppeling en -rem 10 1.10 Controle van alle bevestigingen 25 1.11 Algemene smering 2. MOTOR 3) 25 1) 2.1 Olie verversen ..... 2.2 Controle en schoonmaken luchtfilter ..... 2.3 Vervanging luchtfilter ..... 2.4 Controle benzinefilter ..... 2.5 Vervanging benzinefilter ..... 2.6 Controle en schoonmaken contactpuntjes ..... 2.7 Vervanging bougie ..... 1) Zie het instructieboekje van de motor voor een complete lijst en voor de uitvoering. 2) Te vervangen bij de eerste slijtageverschijnselen (bij een erkende garage). 3) De algemene smering dient bovendien, elke keer als u verwacht dat de machine voor langere tijd niet wordt gebruikt, uitgevoerd te worden ONDERHOUD DE MACHINE OP HAAR ZIJKANT PLAATSEN Als u bij de onderkant van de machine moet komen, kunt u haar op haar zijkant plaatsen. Hiertoe moet u eerst de grasopvangbank verwijderen en de benzinetank geheel ledigen. Nadat de machine op een vlakke en stevige ondergrond geplaatst is, trekt u de handrem aan, brengt u het maaidek in de «7» stand, pakt u het stuur en de stoel stevig vast en plaatst u de machine op haar rechterkant. Zorg ervoor dat de machine op de grasopvangbak rust (zoals aangegeven) en dat u de kunstoffen delen niet beschadigd. ! GEVAAR!  Let erop dat de machine goed stabiel staat voordat u eraan gaat werken en doe geen dingen waardoor de machine om kan vallen. NL 39 NL 40 7. RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN PROBLEEM 1. Het controlelampje brandt niet TOESTAND MOGELIJKE OORZAAK Het beveiligingssysteem schakelt zich Sleuteltje op «DRAAIEN», de in omdat: motor is uitge– de accu verkeerd aangesloten is schakeld – de accu helemaal leeg of gesulfateerd is – de polen van de accu verwisseld zijn – de zekeringen doorgebrand zijn – de aansluitingen onjuist zijn – de kaart vochtig is – de microschakelaars massa maken 2. De startmotor werkt niet Sleuteltje op «STARTEN» en het controlelampje brandt – de accu is onvoldoende geladen – de aansluitingen zijn onjuist 3. De motor start niet OPLOSSING Draai het sleuteltje op «UIT» en probeer de oorzaak op te sporen: – controleer de aansluitingen – laad de accu opnieuw op – sluit de polen juist aan – vervang de zekering (6.3 A vertraagd type) – controleer de aansluitingen – laten opdrogen – controleer de aansluitingen – laad de accu opnieuw op (als de storing aanhoudt neem dan contact op met een erkende garage) – controleer de aansluitingen Sleuteltje op «STARTEN» en het controlelampje knippert – de toestemming om te starten ontbreekt – Controleer of aan de nodige voorwaarden werd voldaan om de motor te starten (zie bladzijde 26/a). Sleuteltje op «STARTEN» – er wordt geen benzine aangevoerd – controleer het benzinepeil in de tank – draai de benzinekraan open (indien aanwezig) – controleer de bedrading van de elektrische benzinekraan bij de carburateur (indien aanwezig) – controleer het benzinefilter – er is een storing in de ontsteking – controleer de bevestiging van de bougiekap – controleer de afstand en de toestand van de elektroden van de bougies RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN PROBLEEM 4. De motor start moeilijk of draait onregelmatig TOESTAND MOGELIJKE OORZAAK – slechte carburatie Sleuteltje op «DRAAIEN», de motor draait NL 41 OPLOSSING – reinig of vervang het luchtfilter – maak het bakje van de carburateur schoon – leeg de benzinetank en doe er nieuwe benzine in – controleer het benzinefilter en vervang het eventueel – u rijdt te hard vooruit ten opzichte 5. Het motorvermo- Sleuteltje op van de hoogte van het te maaien gen licht te laag tij- «DRAAIEN», de gras motor draait dens het maaien – schelheid verminderen en/of zet het maaidek in een hogere stand – ingreep van de veiligheidsinrichting 6. De motor valt stil Sleuteltje op «DRAAIEN», de en het controlemotor draait lampje knippert – controleer of de toelatingsvoorwaarden worden gerespecteerd (zie bladzijde 26/b) Het beveiligingssysteem bevindt zich in 7. De motor valt stil Sleuteltje op «DRAAIEN», de de beveiligingsstand omdat: en het controlemotor draait lampje dooft – de microschakelaars massa maken – de accu leeg is – overbelasting veroorzaakt door de laadregelaar – de accu is verkeerd aangesloten (slecht contact) – slechte massa van de motor Draai het sleuteltje op «UIT» en probeer de oorzaak op te sporen: – problemen aan de motor 8. De motor valt stil Sleuteltje op «DRAAIEN», de en het controelmotor draait lampje blijft branden – neem contact op met een erkend servicecentrum – het maaidek is niet evenwijdig met 9. Het maaibeeld is Sleuteltje op het gazon «DRAAIEN», de onregelmatig en het opvangen is motor draait – het mes maait niet goed niet efficënt – controleer de bandenspanning – stel het maaidek evenwijdig ten opzichte van het gazon – controleer of het mes goed gemonteerd is – slijp of vervang het mes – controleer de spanning van de riem – controleer de aansluitingen – laad de accu opnieuw op – neem contact op met een erkende garage – controleer de aansluitingen van de accu – controleer de massa van de motor NL 42 PROBLEEM RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN TOESTAND MOGELIJKE OORZAAK – u rijdt te hard vooruit ten opzichte van de hoogte van het te maaien gras – de uitwerpopening is verstopt – het maaidek zit vol met gras 10. Abnormale trillingen tijdens het maaien Sleuteltje op – het mes is niet in balans «DRAAIEN», de motor draait – het mes zit niet goed vast – de bevestigingen zijn losgetrild – het maaidek is verstopt OPLOSSING – snelheid verminderen en/of zet het maaidek in een hogere stand – wacht totdat het gras droog is – verwijder de opvangbak en leeg het windkanaal – reinig het maaidek – balanceer het mes uit of vervang het beschadigde mes – controleer of het mes goed vastzit – controleer alle bevestigingen van de motor en van de machine – verwijder de opvangbak, leeg het windkanaal en maak de binnenkant van het maaidek schoon Als de problemen voortduren nadat u al deze handelingen uitgevoerd heeft, neem dan contact op met een erkende garage. ! LET OP!  Voer moeilijke reparatiewerkzaamheden nooit zelf uit, indien u niet over de vereiste middelen en technische kennis beschikt. Bij een onjuist uitgevoerde reparatie vervalt de garantie en elke aansprakelijkheid van de fabrikant. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES 8. NL 43 OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES 1. TEGENGEWICHTEN VOOR DE VOORKANT Hierdoor wordt de stabiliteit aan de voorkant van de machine verbeterd met name als u de machine hoofdzakelijk op hellende terreinen gebruikt. 1 2 2. STEENBESCHERMKAP Deze kap moet in plaats van de grasopvangbak gebruikt worden als het gras niet opgevangen wordt. 3. ACCULADER BEHOUD “CB01” 3 Laat toe de accu efficiënt te houden tijdens de periodes van inactiviteit van de machine, waarbij een optimaal laadniveau en een langere duurzaamheid van de accu gegarandeerd wordt. 4. KIT VOOR “MULCHING” Versnippert het pas gemaaide gras en laat het achter op het terrein. Kan ook worden opgevangen in de grasopvangzak. 4 NL 44 9. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN Elektrische installatie ....................... 12 V ➤ Bij modellen met mechanische Accu ............................................. 18 Ah aandrijving: Voorbanden .............................. 11 x 4-4 Achterbanden ............................15 x 6-6 Bandenspanning voor ..................1,5 bar Bandenspanning achter ............... 1,0 bar Totaal gewicht .................. 159 ÷ 168 kg Snelheid in versnelling (indicatief) bij 3000 min-1): 1e ..................................... 1,5 km/h 2e ................................... 2,7 km/h 3e .................................... 4,0 km/h 4e .................................... 4,5 km/h 5e ..................................... 6,8 km/h Achteruit ......................... 2,0 km/h 860 1100 Binnendiameter (minimum diameter van de ongesneden oppervlakte) ..... 1,4 m ➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving: Maaihoogte .............................. 3 ÷ 8 cm Maaibreedte ................................. 71 cm Snelheid in versnelling (bij 3000 min-1): Vooruit ....................... 0 ÷ 8,6 km/h Inhoud opvangbak .................... 170 liter Achteruit ................... 0 ÷ 3,2 km/h 1130 706 1546 750 1863 760
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311

Dolmar RM-72.13 H (2005) de handleiding

Categorie
Grasmaaiers
Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor