Documenttranscriptie
PRESENTATIE
NL 1
PRESENTATIE
Geachte klant,
Wij danken u voor het feit dat u de voorkeur heeft gegeven aan onze produkten en wij
hopen dat deze nieuwe zitmaaier “Rider” volledig aan uw verwachtingen zal voldoen. Deze
handleiding is geschreven om u vertrouwd te maken met uw machine en om u in staat te
stellen uw machine op de beste en de meest veilige manier te gebruiken. Deze handleiding hoort bij de machine. Bewaar de handleiding binnen handbereik zodat u de handleiding op elk gewenst moment kunt raadplegen en zorg ervoor dat de handleiding de machine altijd vergezelt ook als u de machine verkoopt.
De machine is ontworpen en gemaakt in overeenstemming met de geldende normen en is
volkomen betrouwbaar indien het wordt gebruikt voor het maaien en het opvangen van
gras en alle aanwijzingen in deze handleiding in acht worden genomen (voorzien
gebruik); het gebruik voor alle andere doeleinden of het niet in acht nemen van de veiligëheids-, de gebruiks-, de onderhouds- en de reparatievoorschriften die in deze handleiding
opgenomen zijn wordt als “oneigenlijk gebruik” van de machine beschouwd en brengt
verval van de garantie en de aansprakelijkheid van de fabrikant teweeg, waardoor de
gebruiker zelf verantwoordelijk is voor schade of letsel die hij zelf of anderen oplopen.
Mocht u verschillen tegenkomen tussen wat beschreven is en de machine die u bezit, denk
er dan aan dat, aangezien het produkt continu verbeterd wordt, de in deze handleiding
opgenomen gegevens zonder voorafgaande kennisgeving en zonder dat de fabrikant verplicht is de handleiding te updaten gewijzigd kunnen worden, waarbij de essentiële kenmerken met het oog op de veiligheid en de werking van de machine onveranderd blijven. In
geval van problemen of vragen met betrekking tot de machine kunt u zich gerust tot de
leverancier bij u in de buurt of een erkende garage wenden. Wij wensen u een prettig
gebruik van de machine toe!
SERVICE
Deze handleiding verstrekt alle aanwijzingen die u nodig heeft om de machine op de juiste
manier te kunnen gebruiken en om er op de juiste manier eenvoudige onderhoudswerkzaamheden aan te kunnen verrichten, die de gebruiker zelf kan doen.
Voor de onderhoudswerkzaamheden die niet in deze handleiding beschreven worden kunt
u contact opnemen met de leverancier in uw regio of een erkende garage.
Indien u het wenst kan de leverancier een persoonlijk onderhoudsprogramma naar uw
eisen voor u opstellen: dit stelt u in de gelegenheid om uw nieuwe aankoop altijd in een
perfekte conditie te kunnen blijven behouden en zodoende de waarde van uw investering
te beschermen.
NL 2
INHOUD
INHOUD
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ................................................................................. 3
Bevat de voorschriften om de machine op een veilige manier te kunnen gebruiken
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN ..................................... 7
Legt uit hoe u de machine en de voornaamste onderdelen waar de machine uit bestaat
kunt identificeren
3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN .............................................................................. 9
Legt uit hoe u de verpakking moet verwijderen en de losse onderdelen moet monteren
4. BEDIENINGSELEMENTEN ....................................................................................... 13
Geeft een overzicht van de werking van de bedieningselementen en de plaats waar zij
zich bevinden
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN ................................................................................... 17
Bevat alle aanwijzingen om op de juiste wijze en op een veilige manier met de machine
te kunnen werken
5.1 Uit te voeren werkzaamheden voor de ingebruikname.......................................... 17
5.2 De machine starten en rijden ................................................................................ 20
5.3 Het gras maaien..................................................................................................... 22
5.4 De machine schoonmaken en stallen ................................................................... 27
6. ONDERHOUD ............................................................................................................. 29
Bevat alle aanwijzingen om de machine in goede staat te houden
7. RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN ................................................... 40
Stelt u in staat eventuele problemen die tijdens het gebruik kunnen optreden snel zelf te
verhelpen
8. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES ....................................................... 43
De verkrijgbare accessoires worden geillustreerd met het oog op de bijzondere eisen
die u aan de machine stelt
9. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN ............................................................................ 44
Geeft een overzicht van de belangrijkste eigenschappen van uw machine
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
1.
NL 3
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
HOE U DEZE HANDLEIDING MOET LEZEN
In de handleiding is zowel de machine met een mechanische overbrenging als met een
hydrostatische overbrenging beschreven, en bovendien ook de verschillende versies in
verband met uitrustingen en accessoires die niet in alle landen leverbaar zijn.
Het symbool ➤ markeert de verschillen in het gebruik van de machine, en wordt gevolgd
door het type overbrenging of de versie waar deze betrekking op hebben.
In de tekst van deze handleiding worden enkele paragrafen, die gegevens bevatten die in
het bijzonder van belang zijn, gekenmerkt door diverse symbolen die de volgende betekenis hebben:
OPMERKING
BELANGRIJK Verstrekt nadere gegevens of andere eleof
menten ter aanvulling op hetgeen daarvoor vermeld is, om te voorkomen dat de machine beschadigd of dat er schade veroorzaakt wordt.
! LET OP!
Gevaar van persoonlijk letsel of aan anderen in geval van niet-
inachtneming.
! GEVAAR!
Kans op ernstig persoonlijk letsel of aan anderen met gevaar
van dodelijke ongelukken, in geval van niet-inachtneming.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
(die u aandachtig moet lezen alvorens de machine in gebruik te nemen)
A) VOORBEREIDING
1) Lees de gebruiksaanwijzing aandachtig door. Zorg dat u vertrouwd raakt met de bedieningsknoppen en in staat bent de machine op de juiste wijze te gebruiken. Leer hoe u de motor snel kunt uitschakelen.
2) Gebruik de machine uitsluitend voor het doel waarvoor hij is bestemd, dat wil zeggen voor het
maaien en het opvangen van gras. Ieder doel waarvoor de machine wordt gebruikt dat niet uitdrukkelijk in de gebruiksaanwijzing wordt vermeld kan gevaarlijk zijn en zou de machine kunnen beschadigen, waardoor de garantie vervalt en waarvoor de Fabrikant niet aansprakelijk gesteld kan worden.
3) Laat kinderen of personen die deze gebruiksaanwijzing niet gelezen hebben de machine niet
gebruiken. De leeftijd van de gebruiker kan landelijk gereglementeerd zijn.
4) Gebruik de machine in geen geval:
– als er personen, met name kinderen of dieren in de buurt zijn;
– als u onder invloed van medicijnen of alcohol e.d. bent omdat deze uw reactievermogen kunnen
verminderen.
5) Denk eraan dat de gebruiker van de machine aansprakelijk is voor ongevallen en onvoorziene
gebeurtenissen die personen of hun eigendommen kunnen overkomen.
NL 4
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
6) Vervoer geen andere personen dan uzelf.
7) De bestuurder van de machine dient de aanwijzingen voor het besturen van de machine stipt op te
volgen en wel:
– de bestuurder mag niet afgeleid worden en dient alle aandacht bij zijn werk te houden;
– de bestuurder dient eraan te denken dat het verlies van de macht over het stuur van de machine,
terwijl hij van een helling afglijdt, niet hersteld kan worden door de rem te gebruiken. De voornaamste
oorzaken waardoor u de macht over het stuur kwijt kunt raken zijn de volgende:
– de wielen hebben niet voldoende grip;
– te hoge snelheid;
– niet goed remmen;
– de machine is niet geschikt voor het doel waarvoor hij wordt gebruikt;
– gebrek aan kennis ten aanzien van de gevolgen die de toestand waarin het terrein zich verkeerd
kunnen hebben, in het bijzonder op hellingen.
8) De machine is van een aantal microschakelaars en veiligheidsinrichtingen voorzien. U mag deze
voorzieningen in geen geval beschadigen of verwijderen, op straffe van verval van de garantie en de
fabrikant kan hier dan niet voor aansprakelijk gesteld worden.
B) VOOR HET GEBRUIK
1) Tijdens het maaien dient u altijd stevige schoenen en een lange broek te dragen. Gebruik de
machine niet met blote voeten of met open sandalen.
2) Controleer het gehele terrein dat u wilt maaien grondig en verwijder alles wat de machine zou kunnen beschadigen (zoals stenen, takken, ijzerdraad, botten e.d.).
3) LET OP: GEVAAR! De benzine is bijzonder brandbaar.
– bewaar de brandstof in speciale tanks;
– giet de brandstof, met behulp van een trechter, alleen in de open lucht in de tank en als u dit doet
mag u hierbij, en ook niet tijdens het hanteren van de brandstof, niet roken;
– giet de brandstof in de tank vóórdat u de motor aanzet: als de motor aanstaat of warm is mag u
geen benzine toevoegen of niet de dop van de benzinetank erafdraaien;
– als u benzine gelekt heeft mag u de motor niet starten maar dient u de machine uit de buurt van de
plek waar u de benzine gelekt heeft te brengen en te voorkomen dat er brand ontstaat. U dient te
wachten totdat de brandstof verdampt is en de benzinedampen opgelost zijn;
– draai de doppen van de benzinetank van de machine en van het benzineblik altijd goed dicht.
4) Vervang de geluiddempers als deze defect zijn.
5) Vóór het gebruik dient u een algemene controle te verrichten, met name de toestand van het mes,
en dient u te controleren of de bouten en het mes niet versleten of beschadigd zijn. Vervang het
beschadigde of versleten mes en/of de bouten en bloc om ervoor te zorgen dat het maaidek in balans
blijft.
6) Vóórdat u met het maaien begint, dient u de beschermingen op het windkanaal te monteren
(opvangbak en steenbeschermkap).
C) TIJDENS HET GEBRUIK
1) Start de motor niet in gesloten ruimten, waar zich gevaarlijke koolstofmonoxyde kan ophopen.
2) Werk alleen bij daglicht of bij goed kunstlicht.
3) Indien mogelijk, maai niet als het gazon nat is.
4) Voordat u de motor start dient u het mes los te koppelen, de versnelling ( ➤ bij modellen met
mechanische aandrijving) of de snelheidsregelaar ( ➤ bij modellen met hydrostatische aandrijving)
in de “vrije” stand te zetten en de machine op de handrem te zetten.
5) Maai geen gazons die een helling van meer dan 10° hebben (17%).
6) Denk eraan dat er geen “veilige” hellingen bestaan. U dient bijzonder goed op te letten als u zich
op een helling begeeft. Om te voorkomen dat u over de kop slaat, adviseren wij u:
– een tegengewicht op de voorzijde van de machine te monteren (verkrijgbaar op aanvaag);
– niet plotseling te stoppen of weg te rijden als u een helling op– of afrijdt;
– de koppeling altijd voorzichtig laat opkomen en altijd een versnelling ingeschakeld te houden ( ➤
bij modellen met mechanische aandrijving) of de snelheidsregelaar ( ➤ bij modellen met hydrostatische aandrijving) geleidelijk naar een hogere stand te schuiven;
– de snelheid op de hellingen en in scherpe bochten laag te houden;
– let op bobbels, taluds en op verborgen gevaren;
– maai het gazon in geen geval in de dwarsrichting ten opzichte van de helling.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
NL 5
7) Koppel het mes los als u over gedeelten rijdt waar geen gras ligt en zet het maaidek in de hoogste
stand.
8) Gebruik de machine nooit om gras te maaien als de beveiligingen beschadigd zijn en ook nooit
zonder de grasopvangbak of zonder de steenbeschermkap.
9) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het toerental van de motor niet buitengewoon hoog
oplopen.
10) Vóórdat u de bestuurdersstoel verlaat dient u:
– het mes los te koppelen;
– de versnelling in zijn vrij te zetten ( ➤ bij modellen met mechanische aandrijving) of de snelheidsregelaar in de vrije stand terug te zetten ( ➤ bij modellen met hydrostatische aandrijving) en de
machine op de handrem te zetten.
– de motor uit te schakelen en de contactsleutel eruit te nemen.
11) Koppel het mes los, schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit:
– vóórdat u enige werkzaamheden onder het maaidek uitvoert of vóórdat u het windkanaal leegt;
– vóórdat u de machine controleert, schoonmaakt of ermee werkt;
– nadat u op een vreemd voorwerp gestoten bent. Controleer of de machine beschadigd is en voer
de nodige reparaties uit vóórdat u de machine opnieuw gebruikt;
– als de machine op een ongebruikelijke manier begint te trillen (probeer onmiddellijk de oorzaak
van het trillen te vinden en probeer de oorzaak te verhelpen).
12) Koppel het mes tijdens het vervoer los en doe dit telkens als u het mes niet gebruikt. Koppel het
mes los en wacht totdat het stilstaat telkens als u de opvangbak leegt.
13) Schakel de motor uit en koppel het mes los:
– vóórdat u benzine bijvult;
– iedere keer als u de opvangbak verwijdert of opnieuw aanbrengt.
14) Neem gas terug voordat u de motor uitschakelt. Draai, na voltooiing van het maaien, de benzinekraan dicht, waarbij u de in het boekje vermelde aanwijzingen dient na te leven.
15) Kom niet met uw handen of voeten in de buurt van of onder de roterende gedeelten. Blijf altijd uit
de buurt van de uitwerpopening.
D) ONDERHOUD EN OPSLAG
1) Laat de bouten en de schroeven vastgedraaid zitten om er zeker van te zijn dat de machine altijd
op een veilige manier gebruiksklaar is. Als u regelmatig onderhoud aan de machine pleegt zal de
werking van de machine veilig blijven en zal het prestatieniveau gelijk blijven.
2) Zet de machine nooit met benzine in de tank in een ruimte waar de benzinedampen met vlammen,
vonken of een warmtebron in aanraking zouden kunnen komen.
3) Laat de motor eerst afkoelen vóórdat u de machine opbergt.
4) Om het brandgevaar zoveel mogelijk te beperken dient u de motor, de geluiddemper van het uitwerpmechanisme, de accubak en de benzinetank vrij te houden van gras, bladeren of teveel vet. Leeg
de opvangbak altijd en laat geen zakken of bakken met gemaaid gras in de opslagruimte achter.
5) Controleer de steenbeschermkap, de opvangbak en het afzuigrooster regelmatig op slijtage of
beschadiging. In geval van beschadiging dienen deze vernieuwd te worden.
6) Gebruik de machine, uit veiligheidsoverwegingen, nooit met versleten of beschadigde onderdelen.
Deze onderdelen moeten vernieuwd en niet gerepareerd worden. Gebruik altijd originele onderdelen
(het mes moet altijd gemerkt zijn met dit teken
). Onderdelen van een andere kwaliteit kunnen de
machine beschadigen en kunnen gevaarlijk zijn voor de gebruiker.
7) Als u de tank moet legen, dient u dit in de open lucht te doen terwijl de motor koud is.
8) Trek werkhandschoenen aan als u het mes demonteert en opnieuw monteert.
9) Zorg dat het maaidek opnieuw in balans wordt gebracht nadat het mes geslepen is.
10) Als de machine opgeborgen of onbeheerd achtergelaten moet worden, dient u het maaidek
omlaag te zetten.
11) Laat de sleutels nooit in het contact zitten of binnen het bereik van kinderen of personen die de
machine niet mogen gebruiken. Haal de sleutel altijd uit het contakt vóórdat u onderhoudswerkzaamheden aan de machine verricht.
E) VERVOER
1) Als de machine vervoerd wordt met een vrachtwagen of op een oplegger, dient u het maaidek
omlaag te zetten, de handrem aan te trekken en dient u er zeker van te zijn dat de machine goed vastzit aan het vervoermiddel met behulp van touwen, kabels of kettingen.
NL 6
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
VEILIGHEIDSSTICKERS
Gebruik uw machine met de nodige voorzichtigheid. Om u tot voorzichtigheid te manen is
uw machine voorzien van een aantal stickers welke u door middel van pictogrammen wijzen op de belangrijkste voorzorgsmaatregelen. Deze stickers worden beschouwd als een
aanvullend deel van de machine.
Als een sticker loslaat of onleesbaar wordt, dient u zich tot de leverancier te wenden voor
vervanging. Hun betekenis is hieronder weergegeven.
Let op: Lees de gebruikershandleiding voordat u deze machine
gebruikt.
Let op: Neem de sleutel uit het contact en lees de instructies voordat u
onderhoud verricht of reparaties uitvoert.
Gevaar! Wegschietende voorwerpen: Werk niet zonder de steenbeschermkap of de grasopvangbak.
Gevaar! Wegschietende voorwerpen: Houd personen op een
afstand.
Gevaar! De machine kan
omkiepen: Gebruik deze
machine niet op hellingen
van meer dan 10°.
Gevaar! Verminking: Let
erop dat kinderen uit de buurt
van de machine blijven als de
motor draait.
Risico voor snijwonden. Lemmer in beweging. Geen handen of voeten aan
de binnenkant van de zitting van het lemmer plaatsen.
U dient enig letsel, veroorzaakt door
het meeslepen van de riemen, te
vermijden: Bedien de machine niet
zonder de gemonteerde beschermingen. Blijf op afstand van de riemen.
Let op: niet
knoeien met de
microschakelaar
IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
2.
NL 7
IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE
De sticker die zich onder de bestuurdersstoel
bevindt bevat essentiële gegevens en het
serienummer van iedere machine (7).
Dit nummer heeft u altijd nodig als u technische hulp inroept of als u losse onderdelen
bestelt.
1. Niveau van de geluidssterke volgens de
richtlijn 2000/14/CE
2. EEG-merkteken volgens de richtlijn
98/37/EEG
9
6
5
8
3
4
7
1
2
3. Bouwjaar
4. Nominaal vermogen (indien aangeduid)
5. Bedrijfstoerental in omw./min.
6. Machinetype
7. Serienummer
8. Gewicht in kg
9. Naam en adres van de fabrikant
✍
Vul hier het serienummer van de
machine in:
IDENTIFICATIE VAN DE VOORNAAMSTE COMPONENTEN
Op de machine kunt u enkele belangrijke componenten herkennen die de volgende werking hebben:
11. Maaidek: dit is de beschermkap waar het ronddraaiende mes onder zit.
12. Mes: dit is het element om het gras te maaien; de windvleugels die aan de uiteinden
zitten bevorderen het overbrengen van het gemaaide gras naar het windkanaal.
13. Windkanaal: dit is het verbindingselement tussen het maaidek en de grasopvangbak.
NL 8
IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
14. Grasopvangbak: dient niet alleen om het gemaaide gras op te vangen maar vormt
bovendien een veiligheidselement omdat het namelijk voorkomt dat eventuele voorwerpen, die door het mes meegenomen worden, van de machine weg kunnen schieten.
15. Steenbeschermkap of steenbeveiliging: deze wordt in plaats van de grasopvangbak gemonteerd en voorkomt dat eventuele voorwerpen die door het mes meegenomen worden van de machine weg kunnen schieten.
16. Motor: brengt de beweging naar zowel het mes als de wielaandrijving over; de kenmerken van de motor staan in een specifiek instructieboekje vermeld.
17. Accu: levert de nodige stroomvoorziening om de motor te kunnen starten; de kenmerken van de accu staan in een specifiek instructieboekje vermeld.
18. Bestuurdersstoel: dit is de plek waarop de bestuurder plaats moet nemen om met de
machine te kunnen werken; de stoel is uitgerust met een sensor die de aanwezigheid
van de bestuurder waarneemt met het oog op de werking van de veiligheidsinrichtingen.
19. Stickers met instructies en veiligheidsvoorschriften: attenderen u op de belangrijkste maatregelen die getroffen moeten worden om op een veilige manier met de
machine te kunnen werken; de betekenis ervan wordt in hoofdstuk 1 uitgelegd.
20. Toegangsdeurtje: om de bougie, de benzinekraan en de moer van de motorkap
gemakkelijk te kunnen bereiken.
21. Afzuigrooster: bevordert de luchttoevoer binnen het maaidek en voorkomt het wegschieten van eventuele voorwerpen aan de voorkant.
14
16
18
20
19
15
13
12
11
21
17
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
3.
NL 9
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
Om vervoers- en opslagredenen worden sommige onderdelen van de machine niet in de
fabriek gemonteerd. Zij dienen na het uitpakken gemonteerd te worden. De voltooing dient
uitgevoerd te worden aan de hand van de volgende, eenvoudige instrukties.
BELANGRIJK
Om vervoersredenen wordt de machine zonder motorolie en benzine geleverd. Voordat u de motor in werking stelt moet u er dan ook eerst olie en benzine
in doen waarbij u de voorschriften die in het instructieboekje van de motor staan in acht
moet nemen.
DE MACHINE UITPAKKEN
Bij het uitpakken van de machine moet u oppassen dat u geen losse onderdelen, die bij de
levering inbegrepen zijn, kwijtraakt en dat het maaidek niet beschadigd wordt op het
moment dat de machine van de transportpallet afgereden wordt.
De standaardverpakking bevat:
– de machine;
– het stuurwiel;
– de stoel;
– de onderdelen van de opvangbak;
– een mapje met de gebruikershandleiding, de overige documenten en de bij de levering
inbegrepen schroeven, inclusief 2 startsleuteltjes, 1 stalen stift voor het blokkeren van
het stuurwiel en een reservezekering van 6,3 Ampere.
HET STUURWIEL MONTEREN
Zet de machine op een vlakke ondergrond en
zorg ervoor dat de voorwielen uitgelijnd zijn.
Schuif het stuurwiel (1) over de stuurkolom (2)
en zorg ervoor dat de verstevigingsspaken
naar de stoel toe gedraaid zijn.
Zorg ervoor dat de opening van het stuurwiel
en de opening van de stuurkolom tegenover
elkaar komen te zitten en doe de meegeleverde stalen stift (3) erin.
2
3
1
NL 10
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
Sla de stalen stift er met behulp van een hamer door heen en controleer of de stift er aan
de andere kant uit komt.
OPMERKING
Om te vermijden dat het stuurwiel met de hamer beschadigd wordt,
moet u de stift er met behulp van een slagpen of een schroevedraaier, waarvan de diameter geschikt moet zijn, door heen slaan.
2
DE STOEL MONTEREN
3
Monteer de stoel (1) op de plaat (2) met
behulp van de schroeven (3).
3
1
2
3
DE ACCU AANSLUITEN
De accu (1) bevindt zich onder het stuur en is
bereikbaar door het plastic deksel (2), die met
twee schroeven (3) is vastgedraaid, er af te
halen.
1
Sluit de twee rode draden (4) aan op de pluspool (+) en de drie zwarte draden (5) op de
minpool (–) en maak daarbij gebruik van de
meegeleverde schroeven en houd de aangegeven volgorde aan.
Laad de accu op waarbij u de aanwijzingen
van de fabrikant van de accu in acht moet
nemen.
5
4
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
NL 11
BELANGRIJK
Om te vermijden dat het beveiligingssysteem van de elektronische
installatie in werking treedt mag u de motor absoluut niet starten voordat de accu volledig opgeladen is!
! LET OP!
Neem de aanwijzingen van de fabrikant van de accu in acht met
betrekking tot de veiligheid bij het hanteren en het lozen van de accu.
DE GRASOPVANGBAK MONTEREN
8
10
9
8
11
1
10
6
6
5
4-5
L
4
R
1
2
2
3
6
3
2
12
13
13
12
Monteer allereerst het frame, door het bovenste deel (1) inclusief de opening aan het
onderste deel (2) te bevestigen, maak daarbij gebruik van de meegeleverde schroeven en
moeren (3). Houd daarbij de aangegeven volgorde aan.
Plaats de hoekplaten (4) en (5) en houd daarbij de betreffende aanduiding rechts (R) en
links (L), aan. Maak ze daarna met behulp van de vier zelftappende schroeven (6) aan
het frame vast.
Doe het op die manier gevormde frame in de zak, waarbij u erop moet letten dat de onder-
NL 12
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
kant rondom op de juiste plaats zit. Haak de
kunststof profielen met behulp van een
schroevedraaier (7) vast aan het frame.
7
Schuif het handvat (8) in de gaatjes van het
deksel (9) en bevestig dit door middel van de
bouten (10) aan het frame. Dit volgens de aangegeven volgorde. Completeer de montage
met behulp van de vier zelftappende schroeven (11) die zich aan de voor- en achterkant
bevinden.
CLAK
Als laatste bevestigt u onderaan het frame de dwarsversteviging (12) met de vlakke zijde
naar de bak toe. Schroef deze met behulp van de meegeleverde schroeven en moeren
(13) vast. Houd daarbij de aangegeven volgorde aan.
3 (x 2)
6 (x 4)
10 (x 2)
11 (x 4)
13 (x 2)
BEDIENINGSELEMENTEN
4.
NL 13
BEDIENINGSELEMENTEN
1. STUURWIEL
Hiermee kunt u de voorwielen besturen.
2. VERSNELLINGSPOOK
Hiermee kunt u het toerental van de motor bepalen. De diverse standen staan aangeven
op het plaatje waar de volgende symbolen op staan:
«CHOKE» stand
«LANGZAAM» stand
«SNEL» stand
om de motor te starten
stemt overeen met het laagste toerental
stemt overeen met het hoogste toerental
5
4
1
B
3
B
A
6
A
6
7
4
5
3
2
1
7
2
NL 14
BEDIENINGSELEMENTEN
Tijdens het rijden moet u een tussenstand tussen de «LANGZAAM» en de «SNEL» stand
kiezen; tijdens het maaien is het verstandig om de versnellingspook op de «SNEL» stand
te zetten.
3. HENDEL VAN DE HANDREM
Deze hendel wordt gebruikt om te voorkomen dat de machine gaat rijden als u hem geparkeerd heeft en moet altijd aangetrokken worden als u van de machine afstapt.
De rem wordt ingeschakeld als het pedaal (11 - 21) volledig ingetrapt is waarbij u de hendel in stand «A» moet zetten; als u uw voet van het pedaal haalt dan moet het pedaal ingetrapt blijven en door de hendel in die stand blijven staan.
Om de handrem uit te schakelen moet u opnieuw het pedaal intrappen, waarna de hendel
in stand «B» gaat staan.
4. CONTACTSLOT
Het contactslot heeft drie verschillende standen:
«UIT» stand
«DRAAIEN» stand
«STARTEN» stand
alles uit;
alle bedieningselementen worden in werking gesteld;
u start de startmotor; vanuit deze stand komt het sleuteltje, zodra u deze loslaat, vanzelf weer in de «DRAAIEN» stand terug.
5. CONTROLELAMPJE EN SIGNALERINGSSYSTEEM
Dit controlelampje gaat branden als het sleuteltje (4) zich in de «DRAAIEN» stand bevindt
en blijft branden zolang de machine in werking is.
Een knipperend lampje betekent dat de toestemming, om de motor te starten, ontbreekt
(zie bladzijde 26).
Een geluidssignaal bij een ingeschakeld mes, attendeert u erop dat de grasopvangbak vol
is.
6. HENDEL OM HET MES EN DE REM VAN HET MES IN TE SCHAKELEN
Deze hendel heeft twee standen, die op het plaatje aangegeven staan, te weten:
Stand «A» = MES UITGESCHAKELD
Stand «B» = MES INGESCHAKELD
BEDIENINGSELEMENTEN
NL 15
Als het mes ingeschakeld wordt zonder dat de voorgeschreven veilige omstandigheden in
acht genomen zijn, dan slaat de motor af (zie bladzijde 26).
Als het mes uitgeschakeld wordt (stand «A») dan wordt er tegelijkertijd een rem ingeschakeld die binnen vijf seconden belet dat het mes kan draaien.
7. HENDEL OM DE MAAIHOOGTE IN TE STELLEN
Deze hendel heeft zeven standen die op het betreffende plaatje aangegeven staan, d.w.z.
stand «1» tot en met «7», die met net zoveel maaihoogten overeenstemmen, variërend
van 3 tot 8 cm.
Om van de ene stand naar de andere stand over te gaan dient u de hendel door een zijwaartse beweging in één van de zeven inkepingen te plaatsen.
➤ Bij modellen met mechanische aandrijving:
11. KOPPELINGS-/REMPEDAAL
Dit pedaal heeft een dubbele functie: bij het intrappen van het eerste gedeelte dient het
pedaal als koppelingspedaal waarbij de wielaandrijving in- of uitgeschakeld wordt en het
tweede deel dient als rem, die op de achterwielen inwerkt.
U moet bijzonder goed opletten dat u tijdens de koppelingsfase niet te lang aarzelt om
oververhitting en, als gevolg daarvan, beschadiging van de overbrengingsriem te vermijden.
OPMERKING
Tijdens het rijden is
het verstandig uw voet niet op dit pedaal
te laten rusten.
12. VERSNELLINGSPOOK
Deze pook heeft zeven standen die overeenstemmen met vijf versnellingen vooruit,
de stand om de versnelling in zijn vrij te zetten «N» en de achteruitrijversnelling «R».
Om van de ene versnelling naar de andere
te schakelen moet u het pedaal (11) half
intrappen en de pook overeenkomstig de
gegevens die op het plaatje staan in de
gewenste versnelling zetten.
! LET OP!
Het inschakelen van
de achteruitrijversnelling dient bij stilstand te gebeuren.
11
12
N
R
1
2
5
3 4
NL 16
BEDIENINGSELEMENTEN
➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
21. REMPEDAAL
Bij modellen met hydrostatische
aandrijving fungeert dit pedaal
alleen als achterrem.
22. HENDEL VAN DE SNELHEIDSRE-
21
GELAAR
Deze hendel schakelt de aandrijving van de wielen in en regelt de
snelheid van de machine, zowel
bij het vooruit als bij het achteruit
rijden.
Bij het vooruit rijden versnelt de
machine geleidelijk aan door de
hendel richting «F» te schuiven;
om de machine in zijn achteruit te
zetten moet de hendel richting
«R» worden geschoven.
De machine keert automatisch terug naar de vrije
stand «N» wanneer het rempedaal (21) wordt ingedrukt. Wanneer er niet geremd wordt kan de machine
handmatig in de vrije stand worden gezet.
22
F
N
R
A
B
23
BELANGRIJK
De hendel wordt in de vrije stand «N» geblokkeerd wanneer de handrem (3) wordt aangetrokken en blijft geblokkeerd zolang de
machine op de handrem staat of het rempedaal is ingetrapt.
23. KOPPELINGSHENDEL VAN DE HYDROSTATISCHE OVERBRENGING
Deze hendel heeft twee standen die door een plaatje zijn aangegeven:
Stand «A»
Stand «B»
= Aandrijving vergrendeld: voor alle gebruikscondities, tijdens het
rijden en het maaien;
= Aandrijving ontgrendeld: een aanzienlijke vermindering van de
inspanning die nodig is om de machine, met de motor uit, op
eigen kracht te verplaatsen.
BELANGRIJK Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit beschadigd
wordt, mag deze operatie alleen worden uitgevoerd met een stilstaande
motor, met de hendel (22) in de stand “N”.
Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit beschadigd wordt, de motor NIET
STARTEN met de hendel van deblokkering in de stand “B”
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.
NL 17
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
! GEVAAR!
DENK ERAAN DAT DE GEBRUIKER ALTIJD AANSPRAKELIJK
IS VOOR SCHADE DIE AAN ANDEREN BEROKKEND WORDT. Voordat u de machine in gebruik neemt moet u de veiligheidsvoorschriften die in hoofdstuk 2 opgenomen zijn lezen en met name aandacht besteden aan de voorschriften die voor
het rijden en het maaien op hellende terreinen gelden. Het valt onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de risico’s die het terrein, waar hij op moet
werken, met zich mee kan brengen te beoordelen en om alle nodige voorzorgsmaatregelen te treffen met het oog op zijn eigen veiligheid met name op hellingen,
hobbelige, gladde of instabiele terreinen. Deze machine mag niet gebruikt worden
op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 10° (17%).
! LET OP!
Als u verwacht de machine voornamelijk op hellende terreinen
(max. 10%) te gebruiken dan is het verstandig tegengewichten (op aanvraag leverbaar) aan de voorkant van het chassis te monteren, waardoor de stabiliteit aan de
voorkant verhoogd wordt en de mogelijkheid dat de machine gaat steigeren zich
beperkt.
BELANGRIJK
Alle verwijzingen met betrekking tot de bedieningsposities worden
toegelicht in hoofdstuk 4.
5.1 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN VOOR DE INGEBRUIKNAME
DE STOEL AFSTELLEN
De stoel is met vier schroeven (1) bevestigd
die u los moet draaien om de stand van de
stoel te kunnen verstellen, waarbij u de stoel in
de gleuven van de steun moet laten glijden.
Als de stoel in de gewenste stand staat, moet
u de vier schroeven weer goed aandraaien.
1
1
DE TANK VULLEN
OPMERKING
De te gebruiken brandstof en motorolie staan aangegeven in het
instructieboekje van de motor.
Om bij de peilstok van de olie te komen dient u de zitting omhoog te zetten en het daaronder gelegen deksel te openen.
NL 18
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
MAX
MIN
Zet het contact af en controleer het motoroliepeil dat zich tussen de MIN. en de MAX. inkeping van de peilstok moet bevinden.
Tijdens het vullen van de tank met brandstof met behulp van een trechter dient u erop toe
te zien dat de tank niet te vol is.
De inhoud van de tank bedraagt ongeveer 4 liter.
! GEVAAR!
Om de brandstoftank te vullen moet u de motor uitzetten. Doe
dit in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte. Denk er altijd aan dat
benzinedampen brandbaar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT VAN DE TANK
BRENGEN EN NIET ROKEN BIJ HET VULLEN VAN DE TANK.
BELANGRIJK Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze
niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water.
BANDENSPANNING
Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek geheel vlak boven het grasoppervlak te krijgen, zodat u een mooi maaibeeld
krijgt.
Schroef de ventieldopjes los en verbind de
ventielen aan een persluchtmachine die voorzien is van een manometer.
De bandenspanning moet als volgt zijn:
VOOR
ACHTER
1,5 bar
1,0 bar
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL 19
DE BEVEILIGINGEN (OPVANGBAK OF STEENBESCHERMKAP) BIJ DE UITWERPOPENING MONTEREN
1
! LET OP!
Gebruik de machine nooit
zonder deze beveiligingen!
Til het deksel (1) op en bevestig de opvangbak
door de twee scharniergewrichten (2) in de gaten
van de twee steunen (3) te steken.
3
Als u zonder opvangbak wilt werken dan is er op
aanvraag een steenbeschermkap (4) leverbaar die
gemonteerd moet worden zoals afgebeeld op de
figuur.
!
2
3
LET OP!
Een microschakelaar
zorgt ervoor dat de motor afslaat of belet het starten
met een ingeschakeld mes, als de opvangbak of de
steenbeschermkap niet gemonteerd is. HET IS ZEER
GEVAARLIJK OM DEZE BEVEILIGINGEN EIGENMACHTIG TE VERANDEREN OF DE WERKING ERVAN TE
BEPERKEN!
4
DOELMATIGHEIDSCONTROLE VAN DE VEILIGHEIDSSYSTEMEN
Alvorens ieder gebruik dient u de veiligheidssystemen na te
kijken op hun doelmatigheid. Om dit uit te voeren dient u de verschillende gebruikssituaties
te simuleren die zijn aangegeven in de tabel op bladzijde 26 en te controleren of, in elke
situatie, het gewenste effect bereikt wordt.
CONTROLE VAN HET REMSYSTEEM
Zorg ervoor dat het remvermogen van de machine aangepast is aan de gebruiksvoorwaarden, en vat het werk niet aan als u twijfels hebt omtrent de doeltreffendheid van de rem.
Indien nodig, stelt u de rem bij en indien u twijfels blijft hebben omtrent de doeltreffendheid, wendt u zich tot een erkend Assistentie Centrum.
HET MES CONTROLEREN
Controleer of het mes goed geslepen en stevig bevestigd is op de respectievelijke as. Als
het mes bot is wordt het gras uitgerukt, waardoor u een vergeeld gazon krijgt.
NL 20
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.2 DE MACHINE STARTEN EN RIJDEN
DE MACHINE STARTEN
! GEVAAR!
Het starten moet altijd in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte gebeuren ! DENK ERAAN DAT UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN!
Voordat u de motor start:
– open de benzinekraan (1) (indien aanwezig), toegankelijk vanaf het wielvak achteraan links;
– Zet de versnellingspook ( ➤ bij modellen met
mechanische aandrijving) of de hendel van de
snelheidsregelaar ( ➤ bij modellen met hydrostatische aandrijving) in de vrije stand «N».
– het mes uitschakelen;
– schakel op hellende terreinen de handrem in.
1
Nadat u dit gedaan heeft:
– dient u de gashendel, bij een koude motor; in de «CHOKE» stand te zetten zoals aangegeven op het plaatje, of tussen de «LANGZAAM» en «SNEL» stand als de motor
reeds is warmgedraaid;
– steek het startsleuteltje in het contact, draai het sleuteltje in de «DRAAIEN» stand om
de elektrische installatie in werking te stellen, draai het sleuteltje daarna in de «STARTEN» stand om de motor te starten en laat het sleuteltje los zodra de motor draait.
Als de motor draait zet de gashendel in de «LANGZAAM» stand.
OPMERKING
Indien de motor niet binnen enkele seconden aanslaat, blijf dan niet
starten om de motor niet te verzuipen en om de accu niet uit te putten. Zet het contactsleuteltje weer in de «UIT» stand, wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Indien het startprobleem voortduurt, raadpleeg dan hoofdstuk «7» van deze handleiding en het instructieboekje van de motor.
BELANGRIJK
Denk er altijd aan dat de beveiligingssystemen het starten van de
motor beletten wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen (zie
bladzijde 26).
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL 21
Als u in deze gevallen blijft proberen de motor te starten (sleuteltje in de «STARTEN»
stand) begint het controlelampje te knipperen.
RIJDEN
! LET OP!
De machine is niet goedgekeurd om op de openbare weg te rijden. U mag de machine (overeenkomstig het Wegenverkeersreglement) alleen op
privéterrein gebruiken, dat voor openbaar wegverkeer afgesloten is.
OPMERKING
Indien u zich met de machine verplaatst moet het mes uitgeschakeld zijn en moet het maaidek in de hoogste stand staan (stand «7»).
➤ Bij modellen met mechanische aandrijving:
Zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en »SNEL» en zet de versnellingspook in de 1e versnelling.
Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen; laat het pedaal langzaam opkomen zodat het pedaal van de «remfunctie» naar de «koppelingsfunctie»
overgaat, waarbij de achterwielen in werking gesteld worden.
U dient het pedaal geleidelijk op te laten komen om te beletten dat de machine, door
een te bruuske start, begint te steigeren en u de macht over het stuur kwijtraakt.
Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gashendel en de versnellingspook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere over te gaan dient u
de koppeling te bedienen door het pedaal half in te trappen.
➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Zet de gashendel op een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL»; trap op het rempedaal om de handrem uit te schakelen en laat het pedaal weer opkomen.
Verplaats de snelheidsregelaar in richting «F» en breng de machine op de gewenste
snelheid met gebruik van de snelheidsregelaar en de gashendel.
NL 22
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Beweeg de hendel niet te bruusk, om te voorkomen dat de machine steigert en onbestuurbaar wordt.
REMMEN
➤ Bij modellen met mechanische aandrijving:
Om te remmen dient u het rempedaal helemaal in te trappen nadat eerst door middel
van de gashendel snelheid teruggenomen is om het remsysteem niet onnodig te belasten.
➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Trap het rempedaal in om te remmen. De snelheidsregelaar keert automatisch terug
naar de «N» stand.
ACHTERUITRIJDEN
➤ Bij modellen met mechanische aandrijving:
Het inschakelen van de achteruit DIENT bij stilstand te gebeuren. Trap het pedaal in totdat de machine stilstaat, schakel de achteruit in door de versnellingspook opzij te
duwen en in de «R» stand te zetten. Laat het pedaal geleidelijk opkomen om de koppeling in te schakelen en begin met de achteruitrijmanoeuvre.
➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Het inschakelen van de achteruit DIENT bij stilstand te gebeuren.
Stop de machine en schakel de achteruit in door de snelheidsregelaar richting «R» te
schuiven.
5.3 HET GRAS MAAIEN
HET MES INSCHAKELEN EN VOORUITRIJDEN
Als u zich op het te maaien gazon bevindt:
– zet de gashendel in de «SNEL» stand;
– schakel het mes in door de hendel in stand «B» te zetten;
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL 23
– om het rijden te beginnen moeten de snelheidsregelaars bediend worden. Denk eraan
het pedaal heel langzaam en voorzichtig op te laten komen zoals reeds eerder beschreven is.
Zet het mes altijd in de hoogste stand om het daarna geleidelijk in de gewenste stand te
zetten. Om een goed en gelijkmatig maaibeeld te krijgen dient u de juiste rijsnelheid in te
stellen afhankelijk van de hoeveelheid gras dat gemaaid moet worden (lengte en dichtheid)
en van de vochtigheid van het gazon ( ➤ bij modellen met mechanische aandrijving).
Houd hierbij de volgende aanwijzingen aan:
1e versnelling
2e - 3e versnelling
4e versnelling
– Hoog, dicht en nat gras
– Normaal onderhouden gazon
– Kort en droog gras
OPMERKING
De vijfde versnelling dient uitsluitend als rijversnelling op een vlakke
ondergrond.
➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving moet de snelheid geleidelijk aan de toestand van het gazon worden aangepast met behulp van de snelheidsregelaar.
Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als u merkt dat de motor het toerental niet
kan behouden, snelheid te vertragen. Denk eraan dat u nooit een mooi maaibeeld krijgt als
u te hard vooruit rijdt.
Bij het oversteken van een hindernis moet u het mes uitschakelen en het maaidek in de
hoogste stand zetten.
DE MAAIHOOGTE AFSTELLEN
Met de speciale hendel kunt u 7 verschillende maaihoogten instellen.
HOE U EEN MOOI MAAIBEELD KRIJGT
1. Uw gazon zal er mooier uitzien indien u
afwisselend in de lengte- en in de dwarsrichting maait, dit steeds bij een constante maaihoogte.
2. Als het windkanaal de neiging heeft verstopt te raken dan moet u uw snelheid vertragen.
1
2
NL 24
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Deze kan te hoog zijn met het oog op de toestand van het te maaien gazon. Indien het
probleem blijvend is, kan dit zijn doordat het mes bot is of doordat de windvleugels
beschadigd zijn (zie hoofdstuk 7).
3. Als het gras erg hoog is, raden wij u aan het gazon in twee maal te maaien: de eerste
maal met het mes in de hoogste stand en eventuele smallere grasstroken tegelijk en de
tweede maal met het mes in de gewenste stand.
4. Pas erg goed op bij het maaien van gazonboorden en langs struiken. Deze kunnen de
stand van het maaidek ontregelen en eventueel het mes en de zijkant van het maaidek
beschadigen.
HELLENDE TERREINEN
Houd de aangegeven beperkingen in acht en
maai een hellend gazon altijd van onder naar
boven of van boven naar onder maar nooit in
de dwarsrichting. Pas erg goed op bij het veranderen van richting dat u niet op obstakels
(zoals bijvoorbeeld stenen, takken, wortels
enz.) stuit waardoor de machine zijwaarts kan
glijden, om kan kiepen of waardoor u de macht
over het stuur kwijt zou kunnen raken.
GOED!
T!
U
FO
max 10° (17%)
! GEVAAR!
Op een helling moet u altijd snelheid minderen voordat u van
richting verandert, en de machine altijd op de handrem zetten voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
! LET OP!
Op een helling moet de machine voorzichtig op gang worden
gebracht om de kans op steigeren en omslaan te voorkomen.
➤ Bij modellen met mechanische aandrijving:
! GEVAAR!
Rijd nooit een helling af met de versnelling of de koppeling
in de vrije stand! Schakel altijd een lage versnelling in voordat u de machine
onbeheerd achterlaat.
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL 25
➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Bij het afdalen van hellingen moet de snelheidsregelaar op stand “N” staan (om gebruik
te maken van het remeffect van de hydrostatische aandrijving) en minder snelheid met
de rempedaal als dat nodig is.
! GEVAAR!
Zet de machine nooit in zijn achteruit om snelheid te minderen bij het hellingafwaarts gaan (vooral niet op glad terrein); dit kan u de controle over de machine doen verliezen.
DE GRASOPVANGBAK LEGEN
OPMERKING
Dit mag u alleen doen als het mes
uitgeschakeld is. Als dit niet het geval is dan zal de
motor afslaan.
Als de opvangbak vol is dan wordt dit door een geluidssignaal gemeld; STOP MET RIJDEN om te voorkomen dat
het windkanaal verstopt raakt. Door het mes uit te schakelen wordt het geluidssignaal onderbroken.
Leeg de opvangbak. Til hem op door hem, bij de speciale
handgreep, vast te pakken .
OPMERKING
Het kan gebeuren dat het geluidssignaal, nadat u de bak geleegd heeft, weer afgegeven wordt op het moment dat u het
mes inschakelt. Dit is te wijten aan gras dat op de voeler van de signaleringsmicroschakelaar achtergebleven is; in dit geval hoeft u slechts het achtergebleven gras te verwijderen of het mes uit te schakelen en meteen weer in te schakelen om het op te laten houden.
SCHOONMAKEN VAN HET WINDKANAAL
Als u hoog en vochtig gras maait met een te hoge snelheid bestaat de kans dat het windkanaal verstopt raakt. In dit geval dient u:
– te stoppen en het mes en de motor uit te schakelen;
– de opvangbak of de steenbeschermkap te verwijderen;
– het opgehoopte gras te verwijderen via de uitgang van het windkanaal.
! LET OP!
Deze handelingen dienen altijd te gebeuren met de motor uit.
NL 26
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
OVERZICHT VAN DE OMSTANDIGHEDEN WAARIN DE VEILIGHEIDSINRICHTINGEN TOESTEMMING GEVEN OF
ZICH INSCHAKELEN
De veiligheidsmechanismen hebben twee functies:
– ze voorkomen de start van de motor als de veiligheidsmaatregelen niet in acht zijn
genomen;
– ze stoppen de motor als er ook maar één veiligheidsconditie wegvalt.
a) Om de motor te starten is het in ieder geval nodig dat:
– de koppeling in de “vrije” stand staat;
– het mes uitgeschakeld is;
– de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is.
b) De motor stopt automatisch als:
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de “vrije” stand staat, maar de
handrem niet is ingeschakeld;
– de zak wordt opgetild of als de steenbeschermkap wordt verwijderd terwijl de messen
ingeschakeld zijn;
– of de handrem ingeschakeld is zonder het mes te hebben uitgeschakeld.
De volgende tabel geeft enige situaties weer, waarbij de redenen van tussenkomst onderlijnd zijn.
BESTUURDER
OPVANGZAK
MES
KOPPELING
REMMEN
MOTOR
A) STARTEN (Sleutel in de «START» stand)
Zit op stoel
Geen invloed
Ontkoppeld
1....5 - F/R
Ingeschakeld
Slaat NIET aan
Zit op stoel
Geen invloed
Ingeschakeld
«N»
Ingeschakeld
Slaat NIET aan
Afwezig
Geen invloed
Ontkoppeld
«N»
Uitgeschakeld
Slaat NIET aan
B) TIJDENS HET MAAIEN (Sleutel in de «DRAAIEN» stand)
Afwezig
JA
Ingeschakeld
Geen invloed
Ingeschakeld
Slaat af
Afwezig
Geen invloed
Ontkoppeld
1....5 - F/R
Uitgeschakeld
Slaat af
JA
Ontkoppeld
«N»
Uitgeschakeld
Slaat af
Zit op stoel
Afwezig
NEE
Ingeschakeld
Geen invloed
Uitgeschakeld
Slaat af
Zit op stoel
JA
Ingeschakeld
Geen invloed
Uitgeschakeld
Slaat af
KAARTBEVEILIGINGSSYSTEEM
De elektronische kaart is uitgerust met een zelfherstellende beveiliging die de stroomkring
onderbreekt indien er zich onregelmatigheden in de elektrische installatie voordoen; als dit
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL 27
beveiligingssysteem in werking treedt slaat de motor af en dit wordt aangegeven door het
controlelampje dat uitgaat.
De stroomkring wordt na enkele seconden vanzelf weer ingeschakeld; stel de oorzaken
van de storing vast en verhelp deze om te voorkomen dat de signalering zich herhaalt.
BELANGRIJK
Om te voorkomen dat het beveiligingssysteem in werking treedt:
– Verwissel de polen van de accu niet;
– Laat de machine niet zonder accu werken om storingen in de werking van de laadregelaar te voorkomen;
– Pas op dat u geen kortsluiting veroorzaakt.
1
NA HET MAAIEN
Na het maaien dient u het mes uit te schakelen en
het maaidek in de hoogste stand te zetten.
Breng de machine tot stilstand, trek de handrem
aan en zet het contact af door het sleuteltje in de
«UIT» stand te draaien.
Als u de motor afgezet heeft moet u de benzinekraan (1) (indien aanwezig) dichtdraaien.
! LET OP!
Om een ontploffing in de knalpot te vermijden dient u de gashendel, 20 seconden voordat u de motor afzet, in de «LANGZAAM» stand zetten.
! LET OP!
Haal altijd, als u de machine onbeheerd achterlaat, het sleutel-
tje uit het contact!
BELANGRIJK
Om de lading van de accu in stand te houden, wordt de sleutel niet
in de stand «DRAAIEN» gelaten wanneer de motor niet aanstaat.
5.4 DE MACHINE SCHOONMAKEN EN STALLEN
DE MACHINE SCHOONMAKEN
Na elk gebruik moet u de buitenkant van de machine schoonmaken, de grasopvangbak
legen en uitkloppen om alle resten gras en aarde te verwijderen.
De kunststof delen van de machine kunt u met een vochtige spons en een mild schoonmaakmiddel reinigen. Let erop dat de motor, de elektrische onderdelen en de elektronische kaart onder het dashboard niet nat worden.
BELANGRIJK
Reinig de carrosserie en de motor in geen geval met een hogedrukreiniger of met bijtende middelen!
NL 28
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
DE BINNENKANT VAN HET MAAIDEK SCHOONMAKEN
Doe dit op een harde ondergrond met de opvangbak of de steenbeschermkap gemonteerd. Om het maaidek en het windkanaal aan de binnenkant schoon te maken dient u
een waterslang op de speciale fitting (1) aan te sluiten waarna u voor enkele minuten het
water erdoorheen laat lopen en waarbij:
–
–
–
–
u op de machine moet gaan zitten;
de motor moet draaien;
de aandrijving in de vrije stand;
het mes ingeschakeld moet zijn.
1
Tijdens het schoonmaken verdient het aanbeveling
het maaidek in de laagste stand te zetten.
Verwijder daarna de opvangbak, leeg de bak, spoel
de bak uit en leg de bak op een zodanige plaats dat
de bak snel kan drogen.
DE MACHINE STALLEN EN GERUIME TIJD NIET GEBRUIKEN
Als er verwacht wordt de machine voor geruime tijd niet te gebruiken (meer dan 1 maand),
moeten de kabels van de accu losgekoppeld worden, waarbij de aanwijzingen in het
instructieboekje van de motor in acht genomen moeten worden; vet alle bewegende
onderdelen in zoals beschreven in hoofdstuk 6,
! LET OP!
Verwijder het droge gras dat
zich eventueel in de buurt van de motor of van de
geluiddemper van het uitwerpmechanisme opgehoopt heeft; als u dit niet doet kan er brand ontstaan als u opnieuw begint te maaien!
1
Leeg de benzinetank door de benzineslang, gekoppeld
aan het benzinefilter (1) los te maken en neem hierbij de
aanwijzingen, die in het instructieboekje van de motor
staan, in acht.
BELANGRIJK
De accu dient opgeborgen te worden op een koele, droge plaats.
De accu altijd terug opladen vóór iedere lange periode van inactiviteit (langer dan 1
maand) en terug opladen vooraleer de activiteit te hervatten in hoofdstuk 6,
Controleer, voordat u opnieuw begint te maaien, of er uit de slang, de benzinekraan of de
carburateur geen benzine lekt.
ONDERHOUD
6.
NL 29
ONDERHOUD
! LET OP!
Haal het sleuteltje uit het contact en lees de desbetreffende
aanwijzingen voordat u reinigings-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan
de machine verricht. Trek hierbij geschikte kleding en werkhandschoenen aan.
BELANGRIJK
Gooi afgewerkte olie en oude benzine of andere vervuilende stoffen
nooit achteloos weg. Deze zijn namelijk schadelijk
voor het milieu!
1
3
4
6
TOEGANG TOT DE MECHANISCHE DELEN
Om de motor en de mechanische delen te bereiken
moet u de motorkap (1) openen.
Ga als volgt te werk:
– plaats de machine op een vlakke bodem, zet het
maaidek in de hoogste stand en breng steunblokken
(2) met een dikte van 65-70 mm aan onder de rand,
om het maaidek gedurende de volgende handelingen te steunen;
➤ Bij modellen met mechanische aandrijving:
– zet de machine op de handrem;
5
2
7
6
10
➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
– zet de koppelingshendel op stand INGESCHAKELD (zie hoofdstuk 4, nr.23); omdat de hendel
van de snelheidsregelaar niet voldoende beweegbaar is wanneer de machine op de handrem
staat;
– verwijder de opvangbak of de steenbeschermkap;
– draai de knop van de hendel (3) los en zet de hendel 8
in de vrije stand «N» ( ➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving), of op «R» ( ➤ Bij modellen
met hydrostatische aandrijving);
– open het toegangsdeurtje (4) en draai de bevestigingsmoer (5) los met een sleutel van
13mm;
– plaats de hendel (6) zodat het maaidek op de steunblokken rust en houd de hendel iet-
NL 30
ONDERHOUD
wat opzij om te voorkomen dat hij in een inkeping vast
komt te zitten. Pak de stoel (7) aan de onderkant vast
en klap kap naar achteren.
Voor het sluiten:
– verzeker u ervan dat het kanaal (8) goed op de steun
(9) zit en op de rechter geleider steunt;
– zet de hendel (3) op stand «R» en laat de kap (1) zakken naar de hendels (3) en (6);
– plaats eerst hendel (6) in zijn zitting, dan hendel (3) en
laat dan de kap zakken tot de bevestigingsschroef is
gecentreerd;
8
10
11
9
8
! LET OP!
Wanneer u de kap heeft neergelaten moet u zeker stellen dat:
– de monding van het kanaal (8) goed in de opening van de achterste plaat (10) steekt en op de steun (11) rust.
En vervolgens:
– draai de bevestigingsmoer (5) vast;
– zet de hendel (6) vast op stand «7» van de inkepingen;
– verwijder de steunblokken (2) en monteer opnieuw de knop (3) van de hendel en het
deurtje (4).
MOTOR
Volg de aanwijzingen die in het instructieboekje van de
motor opgenomen zijn stipt op.
De motorolie wordt afgetapt door de vuldop (1) los te draaien en met behulp van de bijleverde spuit.
Monteer de slang (2) op de spuit (3) en breng deze volledig
in de opening, zuig alle motorolie op. Om de motorolie volledig af te tappen, dient u de handeling meerdere malen te
herhalen.
3
1
ACHTERAS
De hoeveelheid smeermiddel die fabriekswege geleverd
wordt is voldoende en hoeft niet vervangen te worden.
2
ONDERHOUD
NL 31
ACCU
Het is fundamenteel om de accu zorgvuldig te onderhouden voor een duurzaam bestaan.
De accu van uw machine dient steeds te worden opgeladen:
– bij het eerste gebruik na de aankoop van de machine;
– vóór elke langere periode waarin de machine niet zal worden gebruikt;
– vóór de machine na een lange periode van stilstand opnieuw in gebruik te nemen.
– Lees met aandacht de oplaadprocedures die in het instructieboekje van de accu staan
en volg ze op. Als deze procedures niet in acht worden genomen of als de accu niet
wordt opgeladen, kan er zich onherstelbare schade voordoen aan de elementen van de
accu.
– Een lege accu dient zo snel als mogelijk opgeladen te worden.
BELANGRIJK
Het opladen dient uitgevoerd te worden met gelijkspanning apparatuur. Andere oplaadsystemen kunnen de accu op een onherstelbare manier beschadigen.
De machine is uitgerust met een connector (1)
voor het opladen, die aangesloten moet worden op de overeenstemmende connector van
de speciale acculader van behoud “CB01” in
dotatie ( ➤ indien voorzien) of beschikbaar
op aanvraag (hoofdstuk 8),
1
BELANGRIJK
Deze connector mag uitsluitend gebruikt worden voor de aansluiting op de acculader van behoud "CB01". Voor
zijn gebruik:
– de aanwijzingen volgen aangegeven in de desbetreffende gebruiksinstructies;
– de aanwijzingen volgen aangegeven in het instructieboekje van de accu.
ELEKTRISCHE INSTALLATIE
De elektronische kaart en de elektrische installatie zijn beveiligd door:
– een zelfherstellende beveiliging, die de
stroomkring onderbreekt, indien er zich onregelmatigheden in de elektrische installatie
voordoen; dit beveiligingssysteem zendt een
1
(6.3 Amp)
NL 32
ONDERHOUD
geluidssignaal uit dat u kunt uitschakelen door de startsleutel te verwijderen, als de oorzaak waardoor het beveiligingssysteem in werking getreden is verholpen is dan schakelt
de stroomkring zich binnen enkele seconden vanzelf weer in.
– een zekering (1) van 6,3 A (vertraagd) ter beveiliging van de hoofdstroomkring en de
vermogensstroomkring die vervangen moet worden nadat de storing verholpen is.
Als deze beveiligingssystemen in werking treden dan stopt de machine.
BELANGRIJK
Als er een zekering doorbrandt dient deze altijd door een andere
zekering van hetzelfde type en met dezelfde waarde vervangen worden en nooit door
een zekering met een andere waarde.
Als het u niet lukt de oorzaak van het inwerkingtreden van de beveiligingssystemen te verhelpen, neem dan contact op met een erkende garage.
DE WIELEN VERVANGEN
Zet de machine op een vlakke ondergrond. Zet
aan de kant waar het wiel vervangen moet
worden een houten steunblok onder een dragend deel van het chassis van de machine.
De wielen worden op hun plaats gehouden
door een metalen borgring (1) die u met een
schroevedraaier kunt verwijderen.
De achterwielen zijn rechtstreeks op de stee2
1
kassen gemonteerd, d.m.v. een spie die in de
naaf van het wiel zit.
Voordat u de wielen opnieuw monteert moet u de wielassen altijd met vet smeren en de
beschermring en de borgring (2) precies op hun plaats doen.
OPMERKING
Als u één achterwiel of beide achterwielen vervangt dient u erop te
letten dat beide wielen dezelfde diameter hebben, zo niet dan dient u de afstelling van
het maaidek te controleren om te vermijden dat het gazon ongelijkmatig gemaaid wordt.
DE BANDEN REPAREREN OF VERVANGEN
De banden zijn van het «Tubeless» type, zij dienen dan ook door een vakman gerepareerd
te worden volgens de, voor dit type banden, geldende voorschriften.
ONDERHOUD
NL 33
DE V-SNAREN VERVANGEN
De drijfkracht van de motor naar de achteras en van de motor naar het mes wordt door
middel van twee V-snaren verkregen. Hun levensduur hangt af van de manier waarop de
machine wordt gebruikt.
Om de V-snaren te vervangen moeten zij gedemonteerd en afgesteld worden. Dit luistert
nogal nauw en het is dan ook onontbeerlijk dat dit door een erkende garage gedaan wordt.
OPMERKING
Vervang de V-snaren zodra zij tekenen van slijtage vertonen!
GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE V-SNAREN!
HET MAAIDEK AFSTELLEN
Om een mooi maaibeeld te krijgen moet het maaidek juist afgesteld zijn. Het maaidek scharniert op
drie hendels en kan in de hoogte versteld worden;
stel het maaidek op een vlakke ondergrond af
nadat u eerst gecontroleerd heeft of de bandenspanning juist is.
2
1
OPMERKING
Om een goed maairesultaat
te krijgen is het verstandig ervoor te zorgen dat
de voorkant altijd 2 - 4 mm lager is dan de achterkant.
3
4
Om de evenwijdigheid met betrekking tot het gazon
te regelen dient u:
– één vulstuk (1) van 26 mm onder de voorste
rand van het maaidek aan te brengen, één van
32 mm (2) onder de achterste rand en de hendel
in stand «1» te zetten, ervoor zorgend dat de
hendel in de desbetreffende inkeping blijft;
– de moeren (3 - 5 - 7) en de contramoeren (4 - 6 8) losser te draaien zodat het maaidek stevig op
de vulstukken rust;
– moer (3) bij te stellen totdat u merkt dat de rechterachterkant van het maaidek omhoog begint te
komen, om daarna de desbetreffende contramoer (4) vast te draaien;
5
6
7
8
NL 34
ONDERHOUD
– moer (5) vast te schroeven op de stang totdat u merkt dat de rechtervoorkant van het
maaidek omhoog begint te komen, om daarna de desbetreffende contramoer (6) vast te
draaien;
– moer (7) van de linkervoorsteun vast te schroeven totdat u merkt dat die kant van het
maaidek omhoog begint te komen, om daarna contramoer (8) vast te draaien.
Als het niet mogelijk is om het maaidek evenwijdig te krijgen, neem dan contact op met
een erkende garage.
DE REM AFSTELLEN
Het bijstellen dient uitgevoerd te worden met een
aangetrokken handrem.
3
Draai de moer (1), waarmee de staaf (2) bevestigd
is, los en draai aan de moer (3) totdat een veerlengte (4) van 46 – 48 mm aan de binnenkant van
de sluitringen verkregen is.
Na het bijstellen, dient de moer (1) weer vastgedraaid te worden.
4
46 - 48
mm
1
2
BELANGRIJK
Om overbelasting van de
remgroep te voorkomen dient u bij het bijstellen niet onder deze waardes te gaan.
DE RIJKRACHT AFSTELLEN
➤ Bij modellen met mechanische aandrijving:
Als u merkt dat de rijkracht onvoldoende is dan kunt u de de schroeven (1), waar u bij
kunt komen via het de deksel onder de zitting, bijstellen. Als u de schroeven losser
draait spant de veer (2) zich waardoor de doeltreffendheid van de rijkracht wordt verhoogd; de optimale lengte voor de veer is 86
mm, gemeten aan de buitenkant van de win86 mm
dingen.
Na de afstelling schroeft u de contramoer (3)
vast.
Als u de veer te strak spant dan kan dit een
bruuske inschakeling van de koppeling
teweegbrengen, waardoor de machine kan
gaan steigeren.
2
1
3
ONDERHOUD
NL 35
DE KOPPELING EN DE REM VAN HET MES AFSTELLEN
Als u merkt dat het mes niet goed inschakelt of
dat het mes na het ontkoppelen niet binnen 5
seconden tot stilstand komt, dan moet u de
spanning van de veer (1) regelen.
A
77 - 79 mm
2
Voor het uitvoeren van deze regeling de moeren (2) losdraaien en ze op de drijfstang (3)
vast- of losdraaien voor zover dit nodig is om de
4
1
5
3
hoogte te bekomen van 77-79 mm, gemeten
tussen de klamp (4) e de binnenkant van de
moerplaat (5), met het mes ingeschakeld en de
hendel om de maaihoogte te regelen op stand “1”. Wanneer de regeling voltooid is, de
moeren opnieuw vastdraaien 2).
➤ Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
DE SNELHEIDSREGELAAR REGELEN
De snelheidsregelaar is voorzien van een frictiesysteem dat er voor zorgt dat de hendel in de gewenste
stand blijft staan tijdens het rijden en dat de hendel
naar de vrije stand kan terugkeren bij het remmen.
Als de hendel van de snelheidsregelaar zich tijdens het
rijden onverwacht verplaatst of met moeite in de vrije
stand terugkeert, dan moet de regelmoer (1) zo worden
versteld dat de snelheidsregelaar weer naar behoren
werkt.
1
HET MES SLIJPEN
Een bot mes rukt het gras uit, vermindert de opvangcapaciteit en vergeelt het gazon. Om het mes te demonteren,
dient u het stevig met werkhandschoenen vast te pakken
en de middelste schroef (1) los te draaien.
Slijp beide kanten van mes met behulp van een slijpschijf
1
NL 36
ONDERHOUD
1g
Ø 18 mm
met een middelgrote korrel en controleer of
het mes in balans is door een ronde staaf met
een diameter van 18 mm in het middelste gat
te doen.
!
UT
O
F
1g
GOED!
Om zeker te zijn van een regelmatige werking
1g
zonder ongewone trillingen dient de eventuele
onbalans tussen de twee kanten van het mes minder dan één gram te zijn.
Dit is makkelijk na te gaan door een gewicht van één gram aan te brengen op het lichtste
uiteinde van het mes; daalt dit uiteinde tot over de balanslijn dan is de balans juist; als het
omhoog blijft staan dan dient u het andere uiteinde te ontlasten.
! LET OP!
Als het mes beschadigd of verbogen is moet het altijd vervangen worden; probeer het mes nooit te repareren! GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE
MESSEN WAAR HET TEKEN
OP STAAT!
! LET OP!
Als u het mes opnieuw monteert moet u de aangegeven volgorde aan houden waarbij u erop moet letten
dat de windvleugels van het mes naar de
binnenkant van het maaidek wijzen en
dat de holle kant van de elastische schijf
1
(1) tegen het mes aankomt; draai de
2
4
bevestigingsschroef (2) weer goed aan.
3
Mocht de naaf (3) van de as losgaan tijdens het demonteren van het mes, dan
1
dient u te controleren of de spie (4) goed
2
in de behuizing geplaatst is.
ONDERHOUD
NL 37
UREN
ALGEMENE SMERING EN ONDERHOUD
Werk volgens het schema, waarin staat aangegeven welke punten gecontroleerd en
gesmeerd moeten worden, welke punten regelmatig onderhoud nodig hebben en waarin u
informatie vindt omtrent het te gebruiken smeermiddel en de regelmaat met welke de
werkzaamheden uitgevoerd dienen te worden.
10
1.8
1.9
1.7
25
1.10 1.11 1.1
1.5
1.2
1.6
2 1)
1.3
50
100
1.4
SMEERVET
OLIE - SAE 30
NL 38
ONDERHOUD
ONDERHOUDSRICHTLIJNEN
Dit schema dient voor het behoud van een doelmatige en veilige werking van uw machine.
De belangrijkste onderhouds- en smeringswerkzaamheden en de termijnen waarbinnen er
onderhoud gepleegd moet worden staan hierin aangegeven; naast deze werkzaamheden
vind u een serie hokjes waarin u de datum of de werkuren van het onderhoud kunt invullen.
ONDERHOUD
UREN
UITVOERING (DATUM OF UREN)
1. MACHINE
1.1 Controle bevestiging en scherpte mes
25
1.2 Vervanging mes
100
1.3 Controle V-snaar
1.4 Vervanging V-snaar
25
2)
–
1.5 Controle aandrijvingsriem van het mes
1.6 Vervanging aandrijvingsriem van het mes
25
2)
–
1.7 Controle en bijstellen rem
10
1.8 Controle en bijstellen aandrijving
10
1.9 Controle meskoppeling en -rem
10
1.10 Controle van alle bevestigingen
25
1.11 Algemene smering
2. MOTOR
3)
25
1)
2.1 Olie verversen
.....
2.2 Controle en schoonmaken luchtfilter
.....
2.3 Vervanging luchtfilter
.....
2.4 Controle benzinefilter
.....
2.5 Vervanging benzinefilter
.....
2.6 Controle en schoonmaken contactpuntjes
.....
2.7 Vervanging bougie
.....
1)
Zie het instructieboekje van de motor voor een complete lijst en voor de uitvoering.
2)
Te vervangen bij de eerste slijtageverschijnselen (bij een erkende garage).
3)
De algemene smering dient bovendien, elke keer als u verwacht dat de machine voor
langere tijd niet wordt gebruikt, uitgevoerd te worden
ONDERHOUD
DE MACHINE OP HAAR ZIJKANT PLAATSEN
Als u bij de onderkant van de machine moet
komen, kunt u haar op haar zijkant plaatsen.
Hiertoe moet u eerst de grasopvangbank verwijderen en de benzinetank geheel ledigen.
Nadat de machine op een vlakke en stevige
ondergrond geplaatst is, trekt u de handrem
aan, brengt u het maaidek in de «7» stand,
pakt u het stuur en de stoel stevig vast en
plaatst u de machine op haar rechterkant.
Zorg ervoor dat de machine op de grasopvangbak rust (zoals aangegeven) en dat u de
kunstoffen delen niet beschadigd.
! GEVAAR!
Let erop dat de
machine goed stabiel staat voordat u
eraan gaat werken en doe geen dingen
waardoor de machine om kan vallen.
NL 39
NL 40
7.
RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
PROBLEEM
1. Het controlelampje brandt niet
TOESTAND
MOGELIJKE OORZAAK
Het beveiligingssysteem schakelt zich
Sleuteltje op
«DRAAIEN», de in omdat:
motor is uitge– de accu verkeerd aangesloten is
schakeld
– de accu helemaal leeg of gesulfateerd is
– de polen van de accu verwisseld zijn
– de zekeringen doorgebrand zijn
– de aansluitingen onjuist zijn
– de kaart vochtig is
– de microschakelaars massa maken
2. De startmotor
werkt niet
Sleuteltje op
«STARTEN» en
het controlelampje brandt
– de accu is onvoldoende geladen
– de aansluitingen zijn onjuist
3. De motor start
niet
OPLOSSING
Draai het sleuteltje op «UIT» en
probeer de oorzaak op te sporen:
– controleer de aansluitingen
– laad de accu opnieuw op
– sluit de polen juist aan
– vervang de zekering (6.3 A
vertraagd type)
– controleer de aansluitingen
– laten opdrogen
– controleer de aansluitingen
– laad de accu opnieuw op (als
de storing aanhoudt neem dan
contact op met een erkende
garage)
– controleer de aansluitingen
Sleuteltje op
«STARTEN» en
het controlelampje knippert
– de toestemming om te starten ontbreekt
– Controleer of aan de nodige
voorwaarden werd voldaan om
de motor te starten (zie bladzijde 26/a).
Sleuteltje op
«STARTEN»
– er wordt geen benzine aangevoerd
– controleer het benzinepeil in
de tank
– draai de benzinekraan open
(indien aanwezig)
– controleer de bedrading van de
elektrische benzinekraan bij de
carburateur (indien aanwezig)
– controleer het benzinefilter
– er is een storing in de ontsteking
– controleer de bevestiging van
de bougiekap
– controleer de afstand en de
toestand van de elektroden
van de bougies
RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
PROBLEEM
4. De motor start
moeilijk of draait
onregelmatig
TOESTAND
MOGELIJKE OORZAAK
– slechte carburatie
Sleuteltje op
«DRAAIEN», de
motor draait
NL 41
OPLOSSING
– reinig of vervang het luchtfilter
– maak het bakje van de carburateur schoon
– leeg de benzinetank en doe er
nieuwe benzine in
– controleer het benzinefilter en
vervang het eventueel
– u rijdt te hard vooruit ten opzichte
5. Het motorvermo- Sleuteltje op
van de hoogte van het te maaien
gen licht te laag tij- «DRAAIEN», de
gras
motor draait
dens het maaien
– schelheid verminderen en/of
zet het maaidek in een hogere
stand
– ingreep van de veiligheidsinrichting
6. De motor valt stil Sleuteltje op
«DRAAIEN», de
en het controlemotor draait
lampje knippert
– controleer of de toelatingsvoorwaarden worden gerespecteerd (zie bladzijde 26/b)
Het beveiligingssysteem bevindt zich in
7. De motor valt stil Sleuteltje op
«DRAAIEN», de de beveiligingsstand omdat:
en het controlemotor draait
lampje dooft
– de microschakelaars massa maken
– de accu leeg is
– overbelasting veroorzaakt door de
laadregelaar
– de accu is verkeerd aangesloten
(slecht contact)
– slechte massa van de motor
Draai het sleuteltje op «UIT» en
probeer de oorzaak op te sporen:
– problemen aan de motor
8. De motor valt stil Sleuteltje op
«DRAAIEN», de
en het controelmotor draait
lampje blijft branden
– neem contact op met een
erkend servicecentrum
– het maaidek is niet evenwijdig met
9. Het maaibeeld is Sleuteltje op
het gazon
«DRAAIEN», de
onregelmatig en
het opvangen is
motor draait
– het mes maait niet goed
niet efficënt
– controleer de bandenspanning
– stel het maaidek evenwijdig ten
opzichte van het gazon
– controleer of het mes goed
gemonteerd is
– slijp of vervang het mes
– controleer de spanning van de
riem
– controleer de aansluitingen
– laad de accu opnieuw op
– neem contact op met een
erkende garage
– controleer de aansluitingen
van de accu
– controleer de massa van de
motor
NL 42
PROBLEEM
RICHTLIJN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
TOESTAND
MOGELIJKE OORZAAK
– u rijdt te hard vooruit ten opzichte
van de hoogte van het te maaien
gras
– de uitwerpopening is verstopt
– het maaidek zit vol met gras
10. Abnormale trillingen tijdens het
maaien
Sleuteltje op
– het mes is niet in balans
«DRAAIEN», de
motor draait
– het mes zit niet goed vast
– de bevestigingen zijn losgetrild
– het maaidek is verstopt
OPLOSSING
– snelheid verminderen en/of zet
het maaidek in een hogere
stand
– wacht totdat het gras droog is
– verwijder de opvangbak en
leeg het windkanaal
– reinig het maaidek
– balanceer het mes uit of vervang het beschadigde mes
– controleer of het mes goed
vastzit
– controleer alle bevestigingen
van de motor en van de machine
– verwijder de opvangbak, leeg
het windkanaal en maak de
binnenkant van het maaidek
schoon
Als de problemen voortduren nadat u al deze handelingen uitgevoerd heeft, neem dan
contact op met een erkende garage.
! LET OP!
Voer moeilijke reparatiewerkzaamheden nooit zelf uit, indien
u niet over de vereiste middelen en technische kennis beschikt. Bij een onjuist
uitgevoerde reparatie vervalt de garantie en elke aansprakelijkheid van de fabrikant.
OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES
8.
NL 43
OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES
1. TEGENGEWICHTEN VOOR DE VOORKANT
Hierdoor wordt de stabiliteit aan de voorkant van de
machine verbeterd met name als u de machine hoofdzakelijk op hellende terreinen gebruikt.
1
2
2. STEENBESCHERMKAP
Deze kap moet in plaats van de grasopvangbak gebruikt
worden als het gras niet opgevangen wordt.
3. ACCULADER BEHOUD “CB01”
3
Laat toe de accu efficiënt te houden tijdens de periodes
van inactiviteit van de machine, waarbij een optimaal
laadniveau en een langere duurzaamheid van de accu
gegarandeerd wordt.
4. KIT VOOR “MULCHING”
Versnippert het pas gemaaide gras en laat het achter op
het terrein. Kan ook worden opgevangen in de grasopvangzak.
4
NL 44
9.
TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN
TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN
Elektrische installatie ....................... 12 V ➤ Bij modellen met mechanische
Accu ............................................. 18 Ah
aandrijving:
Voorbanden .............................. 11 x 4-4
Achterbanden ............................15 x 6-6
Bandenspanning voor ..................1,5 bar
Bandenspanning achter ............... 1,0 bar
Totaal gewicht .................. 159 ÷ 168 kg
Snelheid in versnelling (indicatief) bij
3000 min-1):
1e ..................................... 1,5 km/h
2e ................................... 2,7 km/h
3e .................................... 4,0 km/h
4e .................................... 4,5 km/h
5e ..................................... 6,8 km/h
Achteruit ......................... 2,0 km/h
860
1100
Binnendiameter (minimum diameter
van de ongesneden oppervlakte) ..... 1,4 m ➤ Bij modellen met hydrostatische
aandrijving:
Maaihoogte .............................. 3 ÷ 8 cm
Maaibreedte ................................. 71 cm
Snelheid in versnelling (bij 3000 min-1):
Vooruit ....................... 0 ÷ 8,6 km/h
Inhoud opvangbak .................... 170 liter
Achteruit ................... 0 ÷ 3,2 km/h
1130
706
1546
750
1863
760