Setup Security Level
(Niveau van
configuratiebeveiliging)
Met deze optie kunt u eindgebruikers beperkte toegang tot bepaalde configuratieopties geven,
zonder dat zij het instelwachtwoord hoeven te kennen.
Hiermee beschikken beheerders over de flexibiliteit om essentiële configuratieopties te beschermen
tegen wijzigingen, terwijl zij gebruikers wel de mogelijkheid kunnen bieden systeeminstellingen te
bekijken en minder essentiële opties te configureren. De beheerder stelt voor elke afzonderlijke
configuratieoptie toegangsrechten in via het menu Setup Security Level (Niveau van
configuratiebeveiliging). Standaard wordt aan alle configuratieopties het instelwachtwoord
toegewezen, zodat de gebruiker tijdens de zelftest (POST) het juiste instelwachtwoord moet
opgeven om wijzigingen in een optie te kunnen aanbrengen. De beheerder kan bepaalde items
instellen op None (Geen), zodat de gebruiker de desbetreffende opties kan wijzigen wanneer
Computer Setup is geopend met een ongeldig wachtwoord. De optie None (Geen) wordt vervangen
door Power-On Password (Opstartwachtwoord) als een opstartwachtwoord is ingesteld.
OPMERKING: Als de gebruiker Computer Setup wil openen terwijl deze het instelwachtwoord niet
kent, moet Setup Browse Mode (Bladermodus voor Computer Setup) zijn ingesteld op Enable
(Inschakelen).
OS Security
(Beveiliging
besturingssysteem)
(bepaalde modellen;
deze opties zijn
afhankelijk van de
hardware)
Data Execution Prevention (enable/disable) (Voorkomen van gegevensuitvoering (in-/uitschakelen),
bepaalde modellen): hiermee kunt u schending van de beveiliging van het besturingssysteem
voorkomen.
Virtualization Technology (enable/disable) (Technologie voor virtuele netwerken (in-/uitschakelen),
bepaalde modellen): hiermee controleert u de virtualisatievoorzieningen van de processor. Nadat
deze instelling is gewijzigd, moet de computer worden uitgeschakeld en weer ingeschakeld.
Virtualization Technology Directed I/O (enable/disable) (I/O doorgeleid door technologie voor
virtuele netwerken (in-/uitschakelen), bepaalde modellen): hiermee controleert u de DMA-
hertoewijzingsfuncties voor virtualisatievoorzieningen van de chipset. Nadat deze instelling is
gewijzigd, moet de computer worden uitgeschakeld en weer ingeschakeld.
Trusted Execution Technology (enable/disable) (Technologie voor vertrouwde uitvoering (in-/
uitschakelen), bepaalde modellen): hiermee controleert u de onderliggende functies van de
processor en chipset die nodig zijn om een virtueel apparaat te ondersteunen. Nadat deze instelling
is gewijzigd, moet de computer worden uitgeschakeld en weer ingeschakeld. Als u deze voorziening
wilt inschakelen, moeten eerst de volgende voorzieningen worden ingeschakeld:
●
Embedded Security Device Support (Ondersteuning voor geïntegreerd beveiligingsapparaat)
●
Virtualization Technology (Technologie voor virtuele netwerken)
●
Virtualization Technology Directed I/O (I/O doorgeleid door technologie voor virtuele
netwerken)
Embedded Security Device Support (enable/disable) (Ondersteuning voor geïntegreerd
beveiligingsapparaat (inschakelen/uitschakelen), bepaalde modellen): hiermee kan het
geïntegreerde beveiligingsapparaat worden in- of uitgeschakeld. Nadat deze instelling is gewijzigd,
moet de computer worden uitgeschakeld en weer ingeschakeld.
OPMERKING: Voor het configureren van een geïntegreerd beveiligingsapparaat moet een
instelwachtwoord worden ingesteld.
●
Reset to Factory Settings (Do not reset/Reset) (Fabrieksinstellingen herstellen (niet herstellen/
herstellen), bepaalde modellen): wanneer u de standaard fabrieksinstellingen herstelt, worden
alle beveiligingssleutels gewist. Nadat deze instelling is gewijzigd, moet de computer worden
uitgeschakeld en weer ingeschakeld.
VOORZICHTIG: Het geïntegreerde beveiligingsapparaat is een cruciaal onderdeel van veel
beveiligingsschema's. Wanneer de beveiligingssleutels worden gewist, zijn gegevens die door
het geïntegreerde beveiligingsapparaat worden beveiligd niet meer toegankelijk. Als u Reset
to Factory Settings (Fabrieksinstellingen herstellen) kiest, kunnen belangrijke gegevens
verloren gaan.
●
Reset authentication credentials (Do not reset/Reset) (Verificatiereferenties herstellen (niet
herstellen/herstellen), bepaalde modellen): nadat deze instelling is gewijzigd, moet de
computer worden uitgeschakeld en weer ingeschakeld.
Tabel 11-1 Overzicht van beveiligingsvoorzieningen (vervolg)
28 Hoofdstuk 11 Inventarisbeheer en beveiliging NLWW