Toro 53cm Recycler Mower Handleiding

Type
Handleiding
Bedieningshandleiding
FORM NR. 3319–572NL
53cm
Recycler
Walk Power Maaier
Model nr. 20786–8900001 en hoger
Model nr. 20787–8900001 en hoger
EThe Toro Company – 1997
Alle rechten voorbehouden
Gedrukt in de VS
i
Figuren
2302
1
1. Model-
en serienummer ingeslagen in maaikast
492
1. Handgreepknop
2. Regelkabel
3.
Nop op handgreep
4. Bevestigingsbeugel
5. Kabelbandje
210
1. Koordgeleider 2. Startkoord
1914
1.
Handgreep kokerdeur
2.
Afsluiter rechtsom draaien
1
2
3
4
ii
1915
1. Veerklem
m-2826
1. Accu
2. Houder
3. Bevestigingsbout(2)
4.
Ring (2)
5.
Borgmoer (2)
6. Accupool
m-3665/284
1. Olievulbuis 2. Peilstok
m-3665
1. Brandstoftankdop 2. Starthulpknop
5
6
7
8
iii
972
1. Gasregelknop
2.
Regelknop grondsnelheid
3. Bedieningsstang
aandrijving
4. Contactschakelaar*
5. Repeteerstarter
*
elektrische start modellen
m-3662
1. Bougiekabel
488
1. Bedieningsstang
2.
Stand AAN/SCHAKELEN
3.
Stand RIJDEN
1912
1.
Zakframe op pen
2. Penvergrendeling
3.
Handgreep helemaal naar
voren. Kokerdeur
gesloten.
9
10
11
12
iv
1913
1.
Pen in inkeping van zak
971
1.
Maaischaal voor
dun/normaal gras
2.
Maaischaal voor dik gras
788
1. Maaihoogtehendel
m-3664
1. Knop
2. Deksel
3. Schuim-voorfilter
4.
Papieren filter
13
14
15
16
v
1
1.
0,76 mm
m-3663
1
1. Olievulbuis
m-3638
3
4
2
1
1. Kabelklemschroef
2. Gasklephefboom
3. Gaskabel
4. Kabelmantel
489
1
1. Regelknop
(1!/2
4 cm
17
18
19
20
21
vi
777
2
1
3
4
3,2-6,4 mm
1. Remhendel
2. Handgreep
3. Moer
4. Kabelmantel
973
2
1
3
1. Mes
2. Versneller
3. Mesbout
270
1
1
1
2
3
4
A
B
C
1. Wiek
2.
Platte deel van het mes
3. Slijtage
4.
Gevormde gleuf
153
1
1.
Slijp alleen onder deze
hoek
22
23
24
25
vii
276
1. Smeernippel
1752
1. Bovenstuk
zekeringhouder
2. Onderstuk
zekeringhouder
3. Zekering
4. Lip
(2)
1
2
3
m-2858
1. Wasaansluiting
2. Snelkoppeling
3. Tuinslang
979
1. Stootplaten
26
27
28
29
viii
1. Drijfriemkap 2. Bouten
760
1. Zij-afvoer
141
1. Verticuteer-mechanisme
30
31
32
1
Inhoud
Blz.
Inleiding 1.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veilige bediening 2
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Instructie 2
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Voor ingebruikname 2
. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik en bediening 3
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud en opslag 3
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsdruk 4
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsniveau 4
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trillingsniveau 4
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Overzicht van veiligheidssymbolen
4
. . . . . .
Montage-instructies 7
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Plaatsen van de handgreep 7
. . . . . . . . . . . . .
Installatie van het startkoord 7
. . . . . . . . . . .
Plaatsen van de afvoertunnelafsluiter 7
. . . .
Voor ingebruikname 8
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Carter met olie vullen 8
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Vullen van de brandstoftank met benzine 8
.
Tips voor het fijnmaken van gras en bladeren 9
. .
Algemene tips
9
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gras maaien
10
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Fijnmaken van bladeren 10
. . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik en bediening 10
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tips voor bediening en gebruik 10
. . . . . . . . .
Starten, stoppen en aandrijving 10
. . . . . . . . .
Gebruik van de afvoertunnelafsluiter 11
. . . . .
Gebruik van de graszak 12
. . . . . . . . . . . . . . .
Instellen van de maaihoogte 13
. . . . . . . . . . . .
Onderhoud 14
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het luchtfilter 14
. . . . . . . . . .
Vervangen van de bougie 14
. . . . . . . . . . . . . .
Aftappen van benzine uit de brandstoftank 15
Vervangen van de carterolie 15
. . . . . . . . . . . .
Afstellen van het handgas 15
. . . . . . . . . . . . .
Schoonmaken van het koelsysteem
15
. . . . . .
Afstellen van de wielaandrijving 16
. . . . . . . .
Afstellen van de remkabel 16
. . . . . . . . . . . . .
Controleren/verwijderen/slijpen van het mes 16
Smeren 17
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Opladen van de accu 18
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Vervangen van de zekering 18
. . . . . . . . . . . .
Schoonmaken 18
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Opslag 19
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Accessoires 20
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Garantie voor het opstarten van de Toro 21
. . . . . .
Onderhoudsschema voor de garantie voor het
opstarten 23
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inleiding
Dank u dat u voor een Toro-produkt hebt gekozen.
Wij allen bij Toro wensen dat u met dit nieuwe
produkt geheel tevreden bent. Aarzel niet om contact
met uw erkende Toro Service Dealer op te nemen
voor eventuele hulp, originele Toro onderdelen of
andere informatie.
Houd het model- en serienummer van de maaier altijd
bij de hand wanneer u contact opneemt met uw
erkende Toro Service Dealer of met de fabriek. Aan
de hand van deze nummers kan de Service Dealer of
contactpersoon u exacte informatie over uw
specifieke produkt verschaffen. U vindt het model- en
serienummer op een plaatje dat op het produkt
bevestigd is (fig. 1).
Noteer het model- en serienummer van uw maaier
hieronder, dan hebt u het altijd bij de hand.
Modelnr.:
Serienr.:
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u de
maaier gaat gebruiken. Daardoor kunt u letsel van
uzelf of anderen en beschadiging van de maaier
voorkomen. Hoewel Toro veilige en moderne
produkten ontwerpt, vervaardigt en op de markt
brengt, blijft u zelf verantwoordelijk voor een goed en
veilig gebruik. U dient ook anderen die met het
produkt gaan werken te instrueren over veilig
gebruik.
2
Toro gebruikt in deze handleiding een systeem van
waarschuwingen en bijzondere opmerkingen om u te
helpen (mogelijk fataal) letsel van u en anderen te
voorkomen. De woorden GEVAAR,
WAARSCHUWING en VOORZICHTIG worden
gebruikt om de ernst van het gevaar aan te geven. U
dient overigens altijd met de grootste voorzichtigheid
te werk te gaan.
GEVAAR waarschuwt u voor zeer gevaarlijke
situaties die kunnen resulteren in ernstig lichamelijk
letsel of overlijden, die kunnen ontstaan als u niet de
vereiste voorzorgsmaatregelen neemt.
WAARSCHUWING waarschuwt u voor gevaarlijke
situaties die kunnen resulteren in ernstig lichamelijk
letsel of overlijden, die kunnen ontstaan als u niet de
vereiste voorzorgsmaatregelen neemt.
VOORZICHTIG duidt belangrijke instructies inzake
uw persoonlijke veiligheid aan. Om letsel te
voorkomen moet u dergelijke instructies zorgvuldig
lezen en opvolgen.
Er worden nog twee woorden gebruikt om u op
belangrijke informatie te wijzen. “Belangrijk”
attendeert u op bijzondere technische informatie en
“Opmerking” duidt algemene informatie aan die
bijzondere aandacht verdient.
Wanneer over de linker- of rechterkant van de
machine wordt gesproken, wordt bedoeld gezien
vanuit staande positie achter de handgreep, in de
normale bedieningspositie.
Veilige
bediening
Instructie
1. Lees deze handleiding aandachtig door voordat u
de maaimachine gaat gebruiken. Let op de plaats
en de functie van de bedieningselementen en hoe
u de machine moet gebruiken.
2. U dient erop toe te zien dat de machine niet door
kinderen wordt bediend of door volwassenen die
niet van de instructies op de hoogte zijn.
3. Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de
machine gebruikt, met name kinderen en
huisdieren.
4. Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is
voor ongevallen of schade aan andere personen
of hun eigendommen.
Voor
ingebruikname
1. Draag tijdens het maaien altijd een lange broek
en stevige schoenen. Draag geen schoenen met
open tenen en loop niet op blote voeten.
2. Inspecteer het terrein waarop u de maaier gaat
gebruiken grondig en verwijder eventuele
voorwerpen die door de maaier kunnen worden
uitgeworpen.
3. W
AARSCHUWING – Benzine is licht
ontvlambaar.
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken
die daar speciaal voor bedoeld zijn.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens
het bijvullen niet roken.
Vul zo nodig brandstof bij voordat u de motor
aanzet. Verwijder nooit de dop van de
brandstoftank en vul nooit brandstof bij wanneer
de motor loopt of voordat de motor na gebruik
een aantal minuten is afgekoeld.
Als er brandstof gemorst is de motor niet
aanzetten, maar eerst de maaier verplaatsen. Zorg
ervoor dat er geen ontstekingsbronnen in de
buurt van de gemorste brandstof komen totdat
alle benzinedampen verdwenen zijn.
Zorg voor een goede bevestiging van
afsluitdoppen van brandstoftanks en -blikken.
4. Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.
5. Controleer de messen, bevestigingsbouten en het
maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of
beschadiging voor het gebruik. Vervang
versleten of beschadigde messen en bouten altijd
als complete set om een goede balans te
behouden.
3
6. Let op dat bij machines met meer maaimessen
andere messen kunnen gaan draaien doordat u
een mes draait.
Gebruik
en bediening
1. Laat de motor niet in een afgesloten ruimte
lopen, omdat zich giftige koolmonoxydedampen
kunnen verzamelen.
2. Alleen bij daglicht of goed kunstlicht maaien.
3. Gebruik de maaier bij voorkeur niet op nat gras.
4. Zorg dat u op hellingen altijd stevig staat.
5. Loop altijd in een normaal tempo; ga niet
rennen.
6. Met rijdende maaiers: maai altijd dwars over de
zijde van een helling, nooit naar boven en
beneden.
7. Ga zeer zorgvuldig te werk wanneer u van
richting verandert op een helling.
8. Maai niet op al te steile hellingen.
9. Ga zeer zorgvuldig te werk als u de maaier
achteruit beweegt of naar u toe trekt.
10. Zet de motor af wanneer u de maaier moet
kantelen om een grindpad, weg of trottoir over te
steken en voor het vervoer naar en van het te
maaien terrein.
11. Gebruik de maaier niet als schermen, schilden of
andere beveiligingsmiddelen, zoals
zijafvoerkokers of grasopvangzakken, gebreken
vertonen of ontbreken.
12. Verander de instellingen van de motor niet en
voorkom overbelasting van de motor.
13. Ontkoppel de maaimes- en aandrijfkoppeling
voordat u de motor start.
14. Houd u bij het starten of aanzetten van de motor
zorgvuldig aan de voorschriften en houd uw
voeten uit de buurt van de maaimessen.
15. Bij het starten of aanzetten van de motor de
maaier niet kantelen, tenzij dat noodzakelijk is.
Kantel de maaier in dat geval niet meer dan
absoluut nodig is en til alleen het gedeelte op dat
zich niet aan de kant van de gebruiker bevindt.
16. Zorg ervoor dat u niet voor de afvoeropening
staat als u de motor start.
17. Houd handen en voeten uit de buurt van
draaiende delen. Blijf altijd uit de buurt van de
afvoeropening.
18. De maaier mag nooit met draaiende motor
worden opgetild of gedragen.
19. Zet de motor af en verwijder de bougiekabel:
voordat u verstoppingen verwijdert of de
afvoertunnel ontstopt.
vóór controles, reiniging of andere
werkzaamheden aan de maaier.
als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de
maaier op beschadigingen en voer alle benodigde
reparaties uit alvorens hem weer te gebruiken.
als de maaier abnormaal trilt (direct controleren).
20. Zet de motor af:
als u de maaier onbeheerd achterlaat.
voor het bijvullen van brandstof.
21. Zet de gashendel terug voordat u de motor afzet.
Als de machine met een brandstofafsluitklep is
uitgerust, draai deze dan dicht als het maaiwerk
voltooid is.
22. Rijd niet te snel als u een aan de achterzijde
bevestigde zitting gebruikt.
Onderhoud
en opslag
1. Draai alle moeren, bouten en schroeven
regelmatig strak aan, zodat de machine steeds
veilig in gebruik is.
2. Als er zich brandstof in de tank bevindt de
maaier niet opbergen in een afgesloten ruimte
waar benzinedampen in contact met open vuur of
vonken kunnen komen.
4
3. Laat de motor afkoelen voordat u de
maaimachine in een afgesloten ruimte opbergt.
4. Om brandgevaar te beperken dienen motor,
geluiddemper, accucompartiment en de
omgeving van de brandstoftank steeds te worden
vrijgemaakt van een overmaat aan vet, gras,
bladeren en opgehoopt vuil.
5. Controleer de grasopvangzak regelmatig op
slijtage en beschadigingen.
6. Vervang versleten of beschadigde onderdelen ten
behoeve van een veilig gebruik.
7. Als de brandstoftank moet worden leeggemaakt,
dient dit buiten plaats te vinden.
Geluidsdruk
Deze machine produceert een continu-geluidsdruk
volgens A-norm bij het oor van de bestuurder van:
85,4 dB(A), op basis van metingen uitgevoerd op
identieke machines volgens ANSI B71.5-1984
procedures.
Geluidsniveau
Deze machine produceert een geluidsniveau van:
98.6 dB(A)/1 pW, op basis van metingen uitgevoerd
op identieke machines volgens Richtlijn 84/538/EEG
en wijzigingen daarvan.
Trillingsniveau
Deze machine produceert een maximum hand-arm
trillingsniveau van: 7,27 m/s@, op basis van metingen
uitgevoerd op identieke machines volgens ISO 5349
procedures.
Overzicht
van veiligheidssymbolen
Veiligheidsalarm
symbool in de
driehoek geeft het
gevaar aan.
Veiligheidsschermen
niet openen of
verwijderen terwijl de
motor loopt.
Veiligheidsalarm
Roterend mes, kan
tenen of vingers
afsnijden. Houd
handen en voeten uit
de buurt van het
draaiende mes zolang
de motor loopt.
Lees de bedienings-
handleiding.
Om beschadiging van
mes bij fijnmaken te
voorkomen versneller
gebruiken als maaier
is uitgerust met een
fijnmaakhulpstuk.
Raadpleeg technische
handleiding voor
juiste onderhouds-
procedures.
Overbrenging
5
Blijf op veilige afstand
van de machine.
Olie
Blijf op veilige afstand
van de machine.
Aan/lopen
Uitgeworpen
voorwerpen-
gevaar voor alle
lichaamsdelen
Vast
Uitgeworpen
voorwerpen — maaier
met zijafvoer
. Zorg dat
veiligheidsscherm
altijd aangebracht is.
Los
Zet motor af alvorens
bedieningspositie te
verlaten.
Laadtoestand van de
accu
Bedrijfsurenteller Brandstof
Snel Neutraal
Langzaam
Eerste versnelling
Toename/afname T
weede versnelling
6
Smeerpunt
Derde versnelling
Motor starten
Maaimes —
basissymbool
Motor afzetten
Maaimes — afstelling
maaihoogte
Choke
Koord uittrekken.
Hulpstarter Wiel
Hulpstartknop
driemaal indrukken.
Tractieaandrijving
Accu’s op
verantwoorde wijze
afvoeren.
Bedieningsstang
omlaag brengen.
Steek sleutel in
contactslot
Bedieningsstang
omhoog brengen.
Draai sleutel om in
contactslot.
Bedieningsstang
omhoog/omlaag
brengen.
7
Hendel bewegen.
Bedieningsstang
omhoog/omlaag
brengen.
Hendel naar voren
bewegen.
Bedieningsstang
omhoog brengen.
Hendel naar achteren
bewegen.
Bedieningsstang
omhoog brengen.
Bedieningsstang
omlaag brengen.
Montage-instructies
Plaatsen
van de handgreep
1. Handgreepstangen recht zetten en knoppen
aandraaien (fig. 2). Bevestigingsbeugels iets naar
elkaar toe buigen (fig. 2).
2. Draai de handgreep naar achteren totdat het
nopje erop in het middelste gat van de
handgreepbevestiging valt (fig. 2). Als de
handgreep zich niet op de goede hoogte bevindt,
kunt u deze aanpassen door het nopje in een
ander gat te laten vallen. Maak de
bedieningskabels vast met de kabelbandjes.
Installatie
van het startkoord
1. Trek het startkoord door de koordgeleider op de
handgreep (fig. 3). Om gemakkelijker lussen te
vormen, drukt u de bedieningsstang tegen de
handgreep zodat de bladrem wordt ontspannen.
Plaatsen
van de
afvoertunnelafsluiter
1. Zorg dat de motor af staat.
2. Open het deurtje van de afvoer door het naar
achteren te bewegen (fig. 4). Houd de handgreep
van het deurtje vast, om te voorkomen dat het
deurtje door de veerspanning dichtklapt terwijl u
de afsluiter plaatst.
3. Omdat de afsluiter iets breder is dan de opening
van de afvoertunnel, draait u de afsluiter iets
rechtsom terwijl u die plaatst (fig. 4). De pijl op
het plaatje op de afsluiter moet omhoog wijzen.
4. Druk de afsluiter helemaal naar binnen, totdat de
veerklem onder aan de afsluiter vastklikt,
waardoor de afsluiter stevig op zijn plaats in de
tunnel wordt vastgehouden (fig. 5). Laat de
handgreep van het deurtje los, om de bovenkant
van de afsluiter vast te zetten.
8
Voor
ingebruikname
Carter
met olie vullen
Het carter vullen met SAE 30 of 10W30 olie totdat
het oliepeil op de peilstok de markering FULL (vol)
bereikt (fig. 7). De maximumcapaciteit van het carter
is 0,65 liter olie. U kunt elke detergente olie van
goede kwaliteit gebruiken die van het American
Petroleum Institute (API) de “service classification”
— SF, SG of SH heeft gekregen.
Controleer steeds voor gebruik of het oliepeil tussen
de markeringen FULL (vol) en ADD (bijvullen) op
de peilstok (fig. 7) staat. Vul olie bij als het peil te
laag is.
1. Plaats de maaier op een horizontale ondergrond
en maak de omgeving van de peilstok schoon.
2. Verwijder de peilstok door de dop 1/4 slag
linksom te draaien.
3. Veeg de peilstok af en plaats hem in de
vulopening. Draai de dop 1/4 slag rechtsom.
Verwijder de peilstok dan en controleer het
oliepeil aan de kant van de peilstok waar de
FULL- en ADD-markering staan (fig. 7). Als het
peil te laag is, vult u juist zoveel olie bij dat het
peil tot aan de FULL-markering op de peilstok
komt.
VUL NIET MEER OLIE BIJ DAN
T
OT DE FULL-MARKERING OMDA
T DE
MOT
OR HIERDOOR KAN
BESCHADIGEN BIJ HET AANZETTEN.
GIET DE OLIE LANGZAAM BIJ.
4. Plaats de peilstok in de vulopening en draai de
dop 1/4 slag rechtsom om hem te vergrendelen.
NB: Controleer het oliepeil telkens wanneer
u de maaier gaat gebruiken of na elke
5 bedrijfsuren. Bij het eerste gebruik
vervangt u de olie na 5 bedrijfsuren;
daarna vervangt u de olie telkens na
50 bedrijfsuren of elk jaar. Wanneer er
veel stof of vuil aanwezig is, moet de
olie vaker worden vervangen.
Vullen
van de brandstoftank
met benzine
POTENTIEEL GEVAAR
Benzine is onder bepaalde omstandigheden
uitermate brandbaar en explosief.
WA
T KAN ER GEBEUREN
Brand of explosie van benzine kan
brandwonden of schade aan eigendommen
veroorzaken.
HOE HET GEV
AAR TE VERMIJDEN
Gebruik een trechter of tuit; brandstof
uitsluitend in de open lucht bij koude
motor bijvullen. Veeg gemorste benzine
meteen op.
Vul de tank nooit helemaal, maar slechts
tot 6-13 mm vanaf de onderkant van de
vulopening. De vulopening mag zelf niet
volstaan, omdat deze ruimte nodig is voor
het uitzetten van de brandstof.
Rook niet wanneer u met benzine bezig
bent en houd de brandstof weg van open
vlammen of vonken.
Bewaar benzine in een goedgekeurde tank
of blik. Buiten het bereik van kinderen
houden.
Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen
kunt gebruiken.
Toro raadt u ten sterkste aan om in haar met benzine
aangedreven machines verse, schone LOODVRIJE
benzine met een normaal octaangehalte van 85 of
hoger te gebruiken. Loodvrije benzine brandt schoner,
verlengt de levensduur van uw machine en zorgt voor
goed starten doordat er minder afzetting in de
verbrandingskamer plaatsvindt. Als er geen loodvrije
benzine verkrijgbaar is, kunt u ook gelode benzine
gebruiken.
9
GEVAAR :meng nooit olie door de benzine.
Gebruik nooit benzine die nog van het vorige
maaiseizoen is overgebleven.
Toro raadt u aan in haar met benzine aangedreven
machines regelmatig een brandstofstabilisator te
gebruiken tijdens gebruik en opslag. Een stabilisator
houdt tijdens het gebruik de motor schoon en zorgt
ervoor dat er tijdens de opslag geen rubberachtige
harsresten in de motor worden afgezet.
sommige benzinesoorten, die soms verrijkt of
nieuwe formule worden genoemd, zijn
benzinesoorten waardoor alcohol of ether is
gemengd. Te grote hoeveelheden van dergelijke
mengsels kunnen beschadiging van het
brandstofsysteem of motorstoringen veroorzaken.
Gebruik nooit methanol
, benzine die methanol
bevat, gasohol die meer dan 10% ethanol bevat of
witte benzine, omdat het brandstofsysteem van de
motor hierdoor beschadigd kan raken. Als de
motor niet goed loopt, een benzinesoort met een
lager percentage alcohol of ether gebruiken.
Gebruik tijdens de opslag geen andere
brandstoftoevoegingen dan produkten die speciaal
voor brandstofstabilisatie tijdens de opslag zijn
vervaardigd, zoals Toro stabilizer/conditioner of
een gelijkwaardig produkt. Toro
stabilizer/conditioner is een brandstofstabilisator
op basis van petroleumdestillaat. Toro adviseert u
geen stabilisatoren op alcoholbasis, zoals ethanol,
methanol of isopropyl, te gebruiken. Stabilisatoren
mogen niet worden gebruikt om het vermogen of
de prestaties van de motor te verbeteren.
1. Maak de omgeving van de brandstoftankdop
schoon en verwijder de dop van de tank (fig. 8).
Wanneer u loodvrije benzine gebruikt, dient u de
tank te vullen tot op 6 - 13 mm vanaf de
bovenrand van de tank, en niet tot in de
vulopening. Vul de tank niet helemaal.
2. Plaats de dop weer op de brandstoftank en veeg
gemorste benzine op.
Tips
voor het
fijnmaken van gras
en bladeren
Algemene
tips
Volg de onderstaande instructies op voor het maaien
van gras en het fijnmaken van bladeren voor de beste
maairesultaten en het mooiste gazon:
Houd het
mes scherp
gedurende het hele
maaiseizoen. V
ijl regelmatig de bramen op het
mes weg.
Maai alleen droog gras en droge bladeren. Nat
gras en natte bladeren gaan aankoeken, waardoor
de maaier verstopt kan raken of de motor afslaat.
Tevens is de grond dan glad, waardoor u zou
kunnen uitglijden en vallen.
MOGELIJK GEV
AAR
Op nat gras of natte bladeren kunt u
uitglijden en geraakt worden door het
maaimes.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Contact met het maaimes kan ernstig letsel
veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Maai alleen onder droge omstandigheden.
Zet het gas op de snelste stand. Met het hoogste
vermogen verkrijgt u het beste maairesultaat.
Maak steeds na gebruik de onderzijde van de
maaikast schoon.
Zorg dat de motor in een goede staat van
onderhoud verkeert. Voor maaien en fijnmaken
is meer vermogen nodig.
Het luchtfilter vaker reinigen. Bij maaien en
fijnmaken wordt meer maaisel en stof
opgeworpen, waardoor het luchtfilter verstopt
raakt en de motorprestaties achteruit gaan.
10
Gras
maaien
Gras groeit niet hele jaar met dezelfde snelheid.
In de zomer kan het gras meestal het best op
maaihoogte-instelling C, D of E worden
gemaaid. Maai niet meer dan ongeveer 1/3 van
de lengte van het gras af. Maaien met een lagere
instelling dan C wordt afgeraden, tenzij het gras
dun is of in de late herfst, wanneer het gras
minder snel groeit.
Als er lang gras gemaaid moet worden, stel de
maaier dan tijdens de eerste maaironde in op een
hogere maaistand en een lagere snelheid. Maai
het gras daarna nog eens op de normale
maaihoogte-instelling. Maait u te lang gras, dan
kan de maaier verstopt raken en de motor
afslaan.
Maai steeds in wisselende richtingen. Hierdoor
wordt het gemaaide gras beter over het gazon
verspreid en vindt een betere bemesting plaats.
Als het gemaaide grasveld er niet goed uitziet, kunt u
een of meer van de volgende remedies proberen:
Slijp het mes.
Loop langzamer tijdens het maaien.
Stel de maaier in op een hogere maaihoogte.
Maai het gras vaker.
Laat de maaibanen overlappen in plaats van
steeds een hele nieuwe baan te maaien.
Maai de randzones een tweede maal.
Stel de hoogte van de voorwielen één stand lager
in dan die van de achterwielen. Bijvoorbeeld:
stel voorwielen in op “C” en achterwielen op
“D”.
Fijnmaken
van bladeren
Wanneer u klaar bent met maaien, moet steeds
nog 50% van het gazon door de laag
fijngemaakte bladeren te zien zijn. Soms is het
nodig hiervoor één of meer keren over de
bladeren heen te gaan.
Als u slechts een lichte bladlaag wilt maken, zet
u alle wielen op dezelfde maaihoogte.
Als er meer dan 13 cm bladeren op het gazon
ligt, stelt u de maaihoogte op een hogere stand
in. Hierdoor kunnen de bladeren gemakkelijker
onder het maaivlak worden ingevoerd.
Loop langzamer wanneer de bladeren niet fijn
genoeg worden gemaakt om gedeeltelijk tussen
het gras te worden verborgen.
Als u veel eikebladeren fijnmaakt, is het aan te
raden in het voorjaar kalk op het gras aan te
brengen. Hierdoor wordt het zuur uit de
eikebladeren geneutraliseerd.
Gebruik
en
bediening
Tips
voor bediening en gebruik
1. CONTROLEREN VAN HET OLIEPEIL — Het
oliepeil moet tussen de ADD- en
FULL-markeringen op de peilstok staan (fig. 7).
2. VOOR HET MAAIEN — Controleer of de
zelfaandrijving en de bedieningsstang goed
functioneren. W
anneer u de bedieningsstang
loslaat, moeten de motor en de zelfaandrijving
stoppen.
Starten,
stoppen en
aandrijving
1. BEDIENINGSORGANEN — De
contactschakelaar (elektrische start modellen), de
gasregelknop, grondsnelheidsknop,
bedieningsstang en repeteerstarter bevinden zich
op de bovenkant van de handgreep (fig. 9).
11
NB: De motor moet één of meer minuten
warmlopen, afhankelijk van de
omgevingstemperatuur.
2. Druk de bougiekabel op de bougie (fig. 10).
3. Breng de bedieningsstang voor de grondsnelheid
in de stand (SNEL).
4. Druk drie (3) maal op de starthulpknop (fig. 8).
Wacht circa twee (2) seconden tussen elke
keer indrukken.
NB: De starthulpknop niet gebruiken om
een warme motor na korte stilstand
opnieuw te starten. Bij koud weer kan
het nodig zijn de starthulpknop
nogmaals te gebruiken.
5. ELEKTRISCH STARTEN — Draai de sleutel
op
(START) en laat hem los zodra de motor
aanslaat. Als de motor loopt, regelt u het
toerental naar wens. Wanneer de accuspanning te
laag is om de motor te starten, de repeteerstarter
gebruiken (fig. 9). Laat de motor warmdraaien.
Tijdens het warmdraaien kunt u beginnen met
maaien.
6. HANDMATIG STARTEN — Trek de
bedieningsstang naar de handgreep toe. Trek de
repeteerstarter uit totdat u weerstand voelt. Trek
daarna flink aan de repeteerstarter om de motor
te starten. Als de motor is aangeslagen het
motortoerental naar wens regelen.
7. GRONDSNELHEID (fig. 9) — De maaier heeft
drie grondsnelheden: stand “1” is langzaam, “2”
is middelmatig en “3” is snel. Zet de
grondsnelheid in de gewenste stand. De
grondsnelheid kan worden veranderd door de
afstand tussen de bedieningsstang en de
handgreep groter of kleiner te maken. Laat de
bedieningsstang zakken voor een lagere snelheid
bij het maken van bochten, bij manoeuvreren of
als de maaier te snel gaat. Als u de
bedieningsstang te ver laat zakken, stopt de
zelfaandrijving. Trek de bedieningsstang naar de
handgreep toe voor een hogere grondsnelheid.
Wanneer u de bedieningsstang tegen de
handgreep aan trekt, heeft de maaier de
maximale grondsnelheid. U hoeft de
bedieningsstang niet tegen de handgreep aan te
trekken. Zet de grondsnelheid in de stand
bij
het maaien van randen en wanneer u de maaier
onbeheerd achterlaat.
8. BEDIENING VAN DE WIELAANDRIJVING
(fig. 11) — Zet de bedieningsstang in de stand
AAN/SCHAKELEN. Stel de gewenste
grondsnelheid in en trek de bedieningsstang in
de stand RIJDEN om de zelfaandrijving te
activeren.
Belangrijk: Schakel nooit in de stand RIJDEN;
dit kan leiden tot beschadiging van
de transmissie beschadigd en
problemen met het schakelen. Voor
een andere grondsnelheid de
bedieningsstang in de stand
AAN/SCHAKELEN (fig. 11) zetten,
of de bedieningsstang zo ver laten
zakken dat de zelfaandrijving stopt.
NB: De aandrijfwielen zijn uitgerust met
vrijlopende koppelingen, waardoor het
gemakkelijker is de maaimachine naar
achteren te trekken wanneer de
wielaandrijving ontkoppeld is. Om de
koppelingen vrij te maken, moet de
maaier tenminste 2,5 cm naar voren
worden geduwd nadat de
wielaandrijving is gestopt. Neem bij
eventuele vragen contact op met uw
dealer.
9. STOPPEN — Om de motor te stoppen de
bedieningsstang loslaten. Neem bij elektrische
start modellen de sleutel uit het contact. Trek de
kabel van de bougie als u de motor onbeheerd
achterlaat of u die niet meer gebruikt.
Gebruik
van de
afvoertunnelafsluiter
1. Zorg dat de motor af staat. Open de afvoerdeur
door de hendel naar voren te trekken en duw het
deurtje daarna naar achteren (fig. 4). Houd de
12
handgreep van het deurtje vast om te voorkomen
dat het deurtje door de veerspanning dicht slaat
terwijl u de afsluiter aanbrengt.
2. Omdat de afsluiter iets breder is dan de opening
van de afvoertunnel, draait u de afsluiter iets
rechtsom terwijl u die plaatst (fig. 4). De pijl op
het plaatje op de afsluiter moet omhoog wijzen.
3. Druk de afsluiter helemaal naar binnen, totdat de
veerklem onder aan de afsluiter vastklikt,
waardoor de afsluiter stevig op zijn plaats in de
tunnel wordt vastgehouden (fig. 5). Laat de
handgreep van het deurtje los, om de bovenkant
van de afsluiter vast te zetten.
4. Om de afsluiter te verwijderen, de handgreep van
het deurtje naar achteren bewegen en
tegelijkertijd de veerklem aan de onderkant van
de afsluiter optillen. Zodra de afsluiter vrij komt,
deze uit de afvoertunnel trekken.
Gebruik
van de graszak
Soms wilt u misschien de graszak gebruiken om
hierin extra lang of dik gras of bladeren te
verzamelen.
1. Zet de motor af en wacht tot alle draaiende delen
stilstaan. V
erwijder de sleutel uit het contact bij
elektrische startmodellen.
2. Zorg dat de handgreep van het afvoerdeurtje
helemaal naar voren staat en de pen vergrendeld
is (fig. 12).
3. PLAATSEN VAN DE GRASZAK — Schuif het
gat in het zakframe over de pen op het huis (fig.
12). Plaats de achterkant van het zakframe op de
onderste handgreep.
4. Trek de handgreep van de afvoerdeur naar voren
en beweeg de handgreep naar achteren totdat de
pen in het gat van de zak valt (fig. 13). Het
afvoerdeurtje in de maaikast is nu geopend.
5. LEGEN VAN DE GRASZAK — Zet de motor
af en wacht tot alle bewegende delen stil staan.
Til de handgreep van de afvoerdeur op en
beweeg die naar voren, totdat de pen in de
vergrendeling valt (fig. 12). Pak de handgreep
aan de voorkant van de zak vast en til de graszak
van de maaier af. Kiep de zak langzaam
voorover om hem leeg te maken.
POTENTIEEL GEV
AAR
Maaisel en andere voorwerpen kunnen uit
de geopende afvoertunnel worden
uitgeworpen.
WA
T KAN ER GEBEUREN
Voorwerpen die met kracht worden
uitgeworpen kunnen persoonlijk (fataal)
letsel van de bestuurder of omstanders
veroorzaken.
HOE HET GEV
AAR TE VERMIJDEN
Maak het deurtje van de afvoertunnel nooit
open terwijl de motor loopt, tenzij een
graszak, optionele zijafvoer of
afvoertunnelafsluiter aangebracht is.
POTENTIEEL GEV
AAR
Door een versleten graszak kunnen
steentjes en andere voorwerpen naar de
bestuurder of omstanders worden
uitgeworpen.
WA
T KAN ER GEBEUREN
Uitgeworpen voorwerpen kunnen
persoonlijk (fataal) letsel van de bestuurder
of omstanders veroorzaken.
HOE HET GEV
AAR TE VERMIJDEN
Controleer de graszak regelmatig. Als die
versleten is, vervangen door een nieuwe
originele T
ORO graszak waarop deze of
een vergelijkbar
e waarschuwing is
aangebracht.
6. Om de graszak te plaatsen, stap 3 t/m 4 herhalen.
13
POTENTIEEL GEV
AAR
Door een niet volledig gesloten afvoerdeur
kunnen voorwerpen uitgeworpen worden.
WA
T KAN ER GEBEUREN
Uitgeworpen voorwerpen kunnen
persoonlijk (fataal) letsel van de bestuurder
of omstanders veroorzaken.
HOE HET GEV
AAR TE VERMIJDEN
Als het deurtje niet kan worden gesloten
omdat de afvoer door maaisel verstopt is,
de motor af zetten en de handgreep van de
afvoerdeur rustig heen en weer bewegen
totdat het deurtje volledig kan worden
gesloten. Het deurtje niet dicht forceren,
omdat hierdoor het deurtje of de
handgreep beschadigd kunnen raken. Als
het deurtje nog niet kan worden gesloten,
verstopping met een stok verwijderen, niet
met de hand.
Instellen
van de maaihoogte
Het unieke SmartWheelt van Toro biedt een
eenvoudige methode om de juiste maaihoogte te
bepalen.
Het SmartWheel heeft twee schalen:
DUN/NORMAAL en DIK, om de beste
maaihoogte-instelling voor elke situatie te bepalen
(fig. 14). Gebruik normaal gesproken de schaal
DUN/NORMAAL tijdens de warme zomermaanden.
De schaal DIK is voor het dikke, malse gras dat
voornamelijk in de lente groeit.
Over het algemeen wordt aanbevolen:
het gras op de maaihoogte C, D of E te maaien,
zodat circa 1/3 van de lengte van het gras wordt
afgemaaid.
Maaien met een lagere instelling dan C wordt
afgeraden, tenzij het gras dun is of in de late
herfst, wanneer het gras minder snel groeit. Als
er lang gras gemaaid moet worden, stel de
maaier dan tijdens de eerste maaironde in op een
hogere maaistand en een lagere snelheid. Maai
het gras daarna nog eens op de normale
maaihoogte-instelling. Maait u te lang gras, dan
kan de maaier verstopt raken en de motor
afslaan.
Met behulp van het SmartWheel bepaalt u de
juiste maaihoogte, zodat niet meer dan circa 1/3
van de lengte van het gras wordt afgemaaid.
POTENTIEEL GEV
AAR
Bij het instellen van de maaihoogte kunnen
de handen met het draaiende mes in
aanraking komen.
WA
T KAN ER GEBEUREN
Contact met het draaiende mes kan ernstig
letsel ver
oorzaken.
HOE HET GEV
AAR TE VERMIJDEN
Verstel de maaihoogte niet als de motor
loopt en het mes draait.
Zorg dat uw vingers niet onder de maaikast
komen wanneer u de maaihoogte instelt.
1. Voordat u de motor start en begint met maaien,
de maaier op het gras duwen. Stop wanneer de
letters op het SmartWheelt op het linker
achterwiel rechtop staan (fig. 14).
2. Vergelijk de punten van de grassprieten met de
letters op het SmartWheel (fig. 14). De letter die
met de hoogte van de grassprieten overeenkomt,
bepaalt de juiste maaihoogte.
3. Druk de maaihoogtehendel naar het wiel toe en
naar de juiste letter op de maaikast (fig. 15). Het
instellen gaat gemakkelijker wanneer u de
maaikast optilt, zodat het wiel vrij komt van de
grond. Steek daarbij geen vingers onder de
14
maaikast. Laat de pen van de maaihoogtehendel
in de juiste sleuf van de maaikast vallen. Stel
alle wielen op dezelfde maaihoogte in.
NB: De voorwielen kunnen op 1,3 cm
worden ingesteld. Beweeg de
maaihoogtehendel voorbij “A” en laat
de pen in de sleuf in de maaikast
vallen.
Onderhoud
MOGELIJK GEV
AAR
Wanneer de bougiekabel op de bougie is
aangesloten, kan de motor onbedoeld
worden gestart.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Wanneer de motor onbedoeld wordt
gestart, kan dat ernstig letsel van de
bestuurder of omstanders veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Trek de bougiekabel van de bougie voordat
u onderhouds- of afstelwerkzaamheden
uitvoert.
Onderhoud
van het luchtfilter
Normaliter dient het schuim-voorfilter telkens na
25 bedrijfsuren of elk jaar te worden schoongemaakt.
Het papieren filter na elke 100 bedrijfsuren of elk jaar
schoonmaken. W
anneer de maaimachine in stoffige of
vuile omstandigheden wordt gebruikt, moet het filter
vaker worden schoongemaakt. Te zeer vervuilde
onderdelen vervangen.
1. Zet de motor af en trek de kabel van de bougie
(fig. 10). Neem de sleutel uit het contact bij
elektrische start modellen.
2. Verwijder de twee (2) knoppen waarmee het
luchtfilterdeksel op de motor is bevestigd (fig.
16).
3. Luchtfilterdeksel verwijderen en zorgvuldig
schoonmaken.
4. Voorfilter voorzichtig verwijderen. Als het
voorfilter vuil is, het voorzichtig wassen in een
oplossing van vloeibare zeep en warm water.
Naspoelen in schoon water. Filter goed laten
drogen alvorens het opnieuw te monteren.
5. Als het papieren filter vuil is, het filter
schoonmaken door het voorzichtig tegen een
vlak oppervlak uit te kloppen. Als het filter sterk
vervuild is, moet het worden vervangen.
Belangrijk: Geen olie op het schuimfilter of
papieren filter aanbrengen. Geen
perslucht gebruiken om het papieren
filter te reinigen.
6. Schuim-voorfilter over het papieren filter
aanbrengen. Luchtfilterdeksel monteren en goed
bevestigen met de twee (2) knoppen.
Belangrijk: De motor mag nooit draaien zonder
luchtfilterelement. Hierdoor kan
namelijk overmatige slijtage en
beschadiging van de motor ontstaan.
Vervangen
van de bougie
Verwijder de bougie telkens na 25 bedrijfsuren ter
controle. Vervang de bougie na elke 100 bedrijfsuren
of elk maaiseizoen. Gebruik een Champion RC12YC
of gelijkwaardige bougie.
1. Zet de motor af en trek de kabel van de bougie
(fig. 10).
2. Maak de omgeving van de bougie schoon en
verwijder hem uit de cilinderkop.
15
Belangrijk: Vervang een gescheurde, verstopte of
vervuilde bougie. De elektroden
mogen niet worden geschuurd,
afgeschraapt of anderszins
schoongemaakt omdat er
motorschade kan ontstaan wanneer
er gruis in de cilinder komt.
3. Stel de elektrodenafstand in op 0,76 mm
(fig. 17). Plaats de bougie met de juist afgestelde
afstand en de pakkingsluiting. Draai de bougie
goed vast tot 19 Nm.
Aftappen
van benzine uit de
brandstoftank
1. Zet de motor af en wacht tot hij afgekoeld is. De
kabel van de bougie trekken (fig. 10). Verwijder
de sleutel uit het contact bij elektrische start
modellen.
NB: Benzine mag alleen worden afgetapt
bij koude motor
2. Verwijder de dop van de brandstoftank (fig. 8) en
gebruik een pomphevel om de brandstof in een
schoon benzineblik te laten lopen.
NB: Het aftappen van brandstof mag alleen
op deze manier gebeuren.
Vervangen
van de carterolie
Vervang de olie na de eerste 5 bedrijfsuren en
vervolgens telkens na 50 uur of elk maaiseizoen. Olie
bij warme motor aftappen.
NB: Bij gebruik onder zware
omstandigheden of hoge temperaturen
de olie na elke 25 uur vervangen.
1. Tap de benzine af. Zie Aftappen van benzine uit
de brandstoftank.
2. Laat de motor lopen totdat hij afslaat. Probeer de
motor nog eenmaal te starten om te controleren
of alle benzine uit de carburateur is verbruikt.
3. Trek de kabel van de bougie (fig. 10). Verwijder
de sleutel uit het contact bij elektrische start
modellen.
4. Als er een graszak op de maaier zit, sluit u het
deurtje op de maaikast en verwijdert u de zak.
5. Neem de peilstok uit de olievulbuis en plaats een
opvangbak naast de linkerkant van de maaier.
6. Zet de maaimachine op zijn linkerkant en laat de
olie in de bak lopen (fig. 18).
7. Na het aftappen de maaier weer rechtop zetten en
de motor met verse olie vullen. Zie hiervoor de
paragraaf: Carter met olie vullen, pagina 8.
8. Maak de draad van de bougie weer vast.
Afstellen
van het handgas
Als de motor niet start of stopt, is het misschien
nodig de gasklepregeling opnieuw af te stellen. Dit
moet eveneens gebeuren wanneer een nieuwe
gaskabel is geïnstalleerd.
1. Zet de motor af en trek de kabel van de bougie
(fig. 10). Neem de sleutel uit het contact bij
elektrische start modellen.
2. Kabelklemschroef losdraaien totdat de
handgaskabel loskomt (fig. 19).
3.
Beweeg de gasklephefboom, gaskabel en
kabelmantel zo ver mogelijk in de richting van
de pijl (fig. 19).
4. Zet de gasregelknop naar voren in de stand
SNEL .
5. Kabelklemschroef vastdraaien om de ingestelde
kabel vast te zetten.
Schoonmaken
van het
koelsysteem
Na elke 100 bedrijfsuren vuil en kaf van de
buitenkant van de cilinder, koelribben en rond de
carburateur en aansluitingen verwijderen. T
evens vuil
16
uit inlaatopeningen op huis van repeteerstarter
verwijderen. Hierdoor worden een goede koeling en
de beste prestaties van de motor gegarandeerd.
Afstellen
van de
wielaandrijving
Als de maaier niet uit zichzelf rijdt, of dit juist wel
doet wanneer de bedieningsstang zich op meer dan
4 cm van de handgreep bevindt, moet de knop voor
de wielaandrijving aan de achterzijde van de
tandwielkast worden ingesteld.
1. Zet de motor af en trek de kabel van de bougie
(fig. 10). Neem de sleutel uit het contact bij
elektrische start modellen.
2. Als er een graszak op de maaier zit, sluit u het
deurtje op de maaikast en verwijdert u de zak.
3. AFSTELLING (fig. 20) — Draai de afstelknop
!
/2 slag rechtsom als de zelfaandrijving niet
werkt. Beweegt de maaier vooruit zonder dat de
aandrijving geactiveerd is, de afstelknop !/2
slag
linksom draaien om de drijfriem te ontspannen.
MOGELIJK GEV
AAR
Wanneer de kabel te veel gespannen wordt,
beweegt de maaier vooruit zonder dat de
zelfaandrijving ingeschakeld is.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Contact met de bewegende maaier kan
ernstig letsel van bestuurder of omstanders
veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
De kabel van de wielaandrijving niet te
strak spannen.
4. CONTROLEREN VAN DE AFSTELLING —
De kabel is goed afgesteld wanneer de wielen
vrij beginnen te draaien als de bedieningsstang
zich op ca. 4 cm van de handgreep bevindt
(fig. 21).
5. Herhaal indien nodig stap 2 en 3, totdat de juiste
afstelling is bereikt.
Afstellen
van de remkabel
(fig. 22)
Wanneer een nieuwe bladremkabel wordt
geïnstalleerd, is afstelling noodzakelijk.
1. Zet de motor af. Trek de bougiekabel van de
bougie (fig. 10). Verwijder de sleutel uit het
contact bij elektrische start modellen.
2. CONTROLEREN VAN DE AFSTELLING —
Beweeg de bedieningsstang naar de handgreep
toe, totdat de speling uit de kabel is genomen.
De ruimte tussen de remhendel en de handgreep
moet 3,2 mm-6,4 mm bedragen. Zie stap 3 voor
de afstelling.
3. AFSTELLEN VAN DE KABELMANTEL —
Draai de moer op de kabelklem los. Steek een
voorwerp met een afmeting van 3,2 mm-6,4 mm
tussen remhefboom en handgreep. Trek de
kabelmantel omlaag tot alle speling in de kabel
is opgeheven. Draai de moer op de kabelklem
weer vast.
Controleren/verwijderen/
slijpen
van het mes
Maai altijd met een scherp mes. Met een scherp mes
bereikt u een goed maairesultaat zonder het gras af te
scheuren, wat bij een bot mes kan gebeuren.
1. Tap de benzine af. Zie Aftappen van benzine uit
de brandstoftank.
2. Laat de motor lopen totdat hij afslaat. Probeer de
motor nog eenmaal te starten om te controleren
of alle benzine uit de carburateur is verbruikt.
3. Trek de kabel van de bougie (fig. 10). Verwijder
de sleutel uit het contact bij elektrische start
modellen.
4. Als er een graszak op de maaier zit, sluit u het
deurtje op de maaikast en verwijdert u de zak.
17
5. Zet de maaier op zijn linkerkant (fig. 23). Zorg
ervoor dat het mes niet draait, omdat daardoor
startproblemen kunnen ontstaan.
6. CONTROLEREN VAN HET MES —
Controleer het mes zorgvuldig op scherpte en
slijtage, met name op het raakvlak van vlakke en
gebogen delen (fig. 24A). Het metaal dat deze
delen verbindt kan door zand en schurend
materiaal afslijten. Het mes moet daarom voor
gebruik worden gecontroleerd. Als u gleuven of
slijtage constateert (fig. 24B en C), dient het mes
door een nieuw TORO-mes te worden
vervangen. Zie hiervoor stap 7.
NB: U bereikt het beste resultaat, wanneer u
voor het begin van het maaiseizoen een
nieuw TORO-mes plaatst. In de loop
van het jaar kunt u dan kleine
onregelmatigheden wegvijlen om de
snijrand scherp te houden.
7. VERWIJDEREN VAN HET MES — Pak het
uiteinde van het mes vast met behulp van een
oude lap of dikke gewatteerde handschoen.
Verwijder de mesbout, de veerring, de versneller
en het mes (fig. 23).
POTENTIEEL GEV
AAR
Een versleten of beschadigd mes kan
breken en in een dergelijk geval kan een
stuk van het mes worden uitgeworpen naar
bestuurder of omstanders.
WA
T KAN ER GEBEUREN
Een uitgeworpen stukje mes kan
bestuurder of omstanders ernstig
verwonden of zelfs doden.
HOE HET GEV
AAR TE VERMIJDEN
Controleer het mes regelmatig op slijtage of
beschadigingen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
8. SLIJPEN VAN HET MES — Met behulp van
een vijl de bovenkant van het mes slijpen,
waarbij u de oorspronkelijke snijhoek in stand
houdt (fig. 25). Als u aan beide snijranden
evenveel materiaal verwijdert, blijft het mes in
evenwicht.
Belangrijk: Controleer de balans van het mes
door het op een mesbalans te leggen.
In de ijzerwinkel kunt u een
goedkope balans kopen. Wanneer
een mes in evenwicht is, blijft het
horizontaal liggen. Is het mes niet in
balans, dan helt het over naar de
zwaardere kant. In dit geval moet
nog wat metaal van de snijkant aan
die kant worden afgevijld.
9. Monteer het scherpe, gebalanceerde TORO-mes,
de versneller, de veerring en de mesbout weer op
hun plaats. Het wiekdeel van het mes moet naar
de bovenkant van de maaikast wijzen. Draai de
bout op het mes aan tot 68 Nm.
10. Zet de maaier weer rechtop.
11. Maak de draad van de bougie weer vast.
Smeren
De voor- en achterwielen moeten telkens na
25 bedrijfsuren en aan het eind van het seizoen
worden gesmeerd.
1. Breng 2 à 3 druppels lichte olie aan op de
binnen- en buitenkant van alle wielbouten. Laat
de wielen draaien om de olie in de naafbussen te
brengen. Veeg het teveel aan olie weg.
2. Zet de maaihoogtehendels van de achterwielen in
de stand “C”. Veeg de smeernippels af met een
schone doek (fig. 26). Zet een vetspuit op de
smeernippels en pomp voorzichtig 2 à 3 maal.
Gebruik hiervoor nr. 2 universeelvet op
lithiumbasis. Door een te grote druk kunnen de
afdichtingen beschadigd raken.
18
Opladen
van de accu
(elektrische start modellen)
Ofschoon een nieuwe accu niet volledig geladen is,
levert een gedeeltelijke oplading van 4 uur voldoende
energie voor een aantal keer starten. Een nieuwe accu
moet echter gedurende 72 uur continu worden
opgeladen voor een volledige lading. Laad de accu
ook gedurende 72 uur op wanneer de maaier wordt
opgeslagen en in het voorjaar. Bij normaal gebruik
wordt de accu door de dynamo opgeladen. Als de
accu leeg is, deze gedurende 48 uur opladen.
1. Zet de motor af en neem de accukabels van de
accupolen af (fig. 6).
2. Indien nodig kan de accu worden verwijderd
door de (2) bevestigingsbouten, (2) ringen en (2)
borgmoeren te verwijderen waarmee de accu aan
de onderkant van het bedieningspaneel is
bevestigd (fig. 6). Verwijderen van de accu is
niet nodig als de maaier bij een stopcontact kan
worden geplaatst.
3. Verbind de TORO elektrische lader met de accu
en steek de stekker in een 220V stopcontact.
Nadat de accu gedurende een bepaalde tijd is
opgeladen, de acculader uitschakelen en de accu
afkoppelen.
4. Sluit de kabels weer op de accupolen aan.
Belangrijk: Gebruik uitsluitende de TORO
acculader, omdat andere laders de
accu kunnen beschadigen. Laad de
accu indien mogelijk altijd binnen
en bij kamertemperatuur (22_ C)
op. Laad de accu niet langer dan
gedurende 72 uur op, omdat de accu
anders beschadigd kan raken.
Vervangen
van de zekering
(elektrische start modellen)
Het laadcircuit van de elektrische installatie is
beveiligd door middel van een zekering. Als de
batterij niet geladen blijft, kan de zekering
doorgebrand zijn. Gebruik een AGC-5 zekering van
5 A.
1. Druk de twee delen van de zekeringhouder in
elkaar. Draai het bovenste deel van de
zekeringhouder om de houder te openen
(fig. 27).
2. Verwijder de defecte zekering.
3. Plaats de nieuwe zekering.
4. Breng de lippen op het onderste en bovenste deel
van de zekeringhouder op één lijn en druk de
delen in elkaar. Draai het bovenste deel om de
zekeringhouder te sluiten.
Schoonmaken
Afsluiter en afvoertunnel
Voor het beste resultaat moet de afvoertunnelafsluiter
telkens na gebruik worden schoongemaakt. Wanneer
het gras dik en dicht is, kunnen er plukken gemaaid
gras op en rond de afsluiter achterblijven; hierdoor
kan het moeilijk zijn de afsluiter te verwijderen. Na
ieder gebruik moet de afsluiter van de afvoertunnel
worden verwijderd en worden ontdaan van alle vuil.
Controleer altijd of de afvoertunneldeur goed sluit
wanneer u de handgreep loslaat. Als de deur door vuil
niet goed sluit, de binnenkant van de tunnel en deur
grondig schoonmaken.
Onderkant van de maaikast
Houd de onderkant van de maaikast schoon. Houd
vooral de stootplaten schoon (fig. 29).
Wassen
1. Zet de maaier op een vlakke ondergrond bij een
aangesloten tuinslang.
2. Bevestig een snelkoppeling (los verkrijgbaar)
aan het uiteinde van de tuinslang. Bevestig de
snelkoppeling aan de wasaansluiting van de
maaier en draai de waterkraan helemaal open
(fig. 28).
19
3. Start de maaier.
4. Laat de motor twee minuten lopen.
5. Zet de motor af.
6. Draai de waterkraan dicht en verwijder de
snelkoppeling van de wasaansluiting.
7. Start de maaier opnieuw en laat de motor één
minuut lopen om het vocht uit de maaier te
verwijderen.
8. Als er aan de onderkant van de maaikast veel
gras is aangekoekt, de tuinslang opnieuw op de
wasaansluiting aansluiten, de waterkraan
helemaal open draaien en de maaier twee
minuten laten lopen. Zet daarna de motor af en
draai de kraan dicht. Laat de maaier 30 minuten
inweken. Draai de waterkraan opnieuw helemaal
open en laat de maaier nog eens twee minuten
lopen.
MOGELIJK GEV
AAR
Een gebr
oken of ontbrekende
wasaansluiting kan uitgeworpen
voorwerpen of contact met het maaimes
veroorzaken.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Uitgeworpen voorwerpen of contact met het
maaimes kunnen ernstig (of zelfs fataal)
letsel ver
oorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Een gebr
oken of ontbrekende wasaan-
sluiting direct vervangen, voordat u de
maaier opnieuw gebruikt.
Gaten in de maaier dichtmaken met bouten
en moeren.
Steek nooit handen of voeten onder de
maaier of door openingen in de maaier.
Schrapen
Als niet al het vuil d.m.v. wassen is verwijderd, tilt u
de maaier op en schraapt u het resterende vuil weg.
1. Tap de benzine af. Zie Aftappen van benzine uit
de brandstoftank.
2. Laat de motor lopen totdat hij afslaat. Probeer de
motor nog eenmaal te starten om te controleren
of alle benzine uit de carburateur is verbruikt.
3. Trek de kabel van de bougie (fig. 10). Verwijder
de sleutel uit het contact bij elektrische start
modellen.
4. Wanneer een graszak aangebracht is, het deurtje
in de maaikast sluiten en graszak verwijderen.
5. Zet de maaier op zijn linkerkant (fig. 29). Zorg
ervoor dat het mes niet draait, omdat daardoor
startproblemen kunnen ontstaan.
6. Verwijder vuil en maaisel met een houten
schraper. Vermijd naden en scherpe hoeken.
7. Zet de maaier weer rechtop.
8. Vul de brandstoftank met benzine.
9. Maak de draad van de bougie weer vast.
Drijfriem
Houd het deel onder de drijfriem schoon.
1. Zet de motor af en verwijder de bouten waarmee
het deksel aan de maaikast is bevestigd (fig. 30).
Til het deksel op en verwijder alle
verontreinigingen rondom de drijfriem. Plaats
daarna het deksel weer over de drijfriem.
Opslag
1. Vóór langdurige opslag ofwel benzine uit tank
aftappen, of alvorens te stallen een
brandstofadditief gebruiken. Voor het aftappen
van de benzine, zie Aftappen van benzine uit de
brandstoftank, pagina 15. Nadat benzine afgetapt
is, motor starten en stationair laten draaien tot
alle benzine verbruikt is en motor stopt.
Startprocedure nog tweemaal herhalen om te
verzekeren dat alle benzine uit de motor
verwijderd is. Als benzine niet afgetapt wordt,
20
vormt zich een gomachtige vernisaanslag,
waardoor motor slecht gaat lopen en mogelijk
problemen met starten krijgt.
NB: Als voor de motor een mengsel van
benzine met alcohol of ether wordt
gebruikt, alle brandstof uit de tank
verwijderen en motor laten lopen totdat
hij afslaat vóór opslag.
Benzine mag alleen maar in de tank blijven
zitten als een additief, zoals TORO
Stabilizer/Conditioner, vóór het stallen aan de
benzine wordt toegevoegd. TORO ontraadt het
gebruik van middelen op alcoholbasis, zoals
ethanol, methanol of isopropyl. Additief in de op
de verpakking aangegeven hoeveelheid
gebruiken.
Onder normale omstandigheden behouden
brandstofadditieven gedurende 6–8 maanden hun
werking.
2. Aftappen van de olie, zie Vervangen van de
carterolie, pagina 15. Nadat de olie is afgetapt,
vult u het carter niet met olie voordat u de hierna
volgende stappen (3tot en met10) hebt
uitgevoerd.
3. Verwijder de bougie en giet 30 ml (2 eetlepels)
SAE 30-olie in het gaatje in de cilinder. Trek
langzaam aan het startkoord zodat de olie zich in
de cilinder verspreidt. Breng de bougie weer aan
en draai hem vast tot 19 Nm. PLAA
TS DE
BOUGIEKABEL NIET OP DE BOUGIE.
4. Maak de maaikast schoon: zie hiervoor
Schoonmaken van maaikast, afvoertunnel,
drijfriemdeksel en afsluiter, pagina 18.
5. Controleer de toestand van het mes: zie hiervoor
Controleren/verwijderen/slijpen van het mes,
pagina 16.
6. Draai alle moeren, bouten en schroeven goed
aan.
7. Verwijder maaisel en vuil van de uitwendige
delen van de motor, cilinder, koelribben,
dekplaat en bovenzijde van de maaikast.
8. Maak het luchtfilter schoon: zie hiervoor
Onderhoud van het luchtfilter, pagina 14.
9. Smeer de wielen: zie hiervoor Smeren,
pagina 17.
10. Werk alle geroeste of afgeschilferde geverfde
oppervlakken bij. Bij de erkende TORO Service
dealer kunt u hiervoor Toro Re–Kote verf kopen.
11. Vul het carter met olie; zie hiervoor de
desbetreffende paragraaf op pagina 8.
12. Accu opladen gedurende 72 uur (elektrische start
modellen); raadpleeg hiervoor ”Opladen van de
accu” op pagina 18.
13. Zet de maaier op een schone, droge plaats. Dek
hem af zodat hij schoon blijft en beschermd
wordt.
Accessoires
Voor bijzondere omstandigheden kunt u de volgende
accessoires bij uw erkende TORO Service dealer
aanschaffen.
1. Zijafvoerset, model nr. 59113 — In enkele
seconden te installeren. Aan achterzijde
bevestigd in plaat van de graszak. Verspreidt
maaisel aan beide zijkanten (fig. 31).
2. Verticuteerset, model nr. 59131 — In enkele
minuten te installeren. Aan de voorzijde
bevestigd, voor gemakkelijk manoeuvreren
(fig. 32). De verende pennen maken mos e.d. los,
zodat dit in de graszak wordt opgevangen en
afgevoerd kan worden.
21
Garantie
voor het opstarten van de T
oro
Beperkte
garantie van vijf jaar
op de T
ORO GTS 200 OHV motor
W
at valt er onder de garantie?
Voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van aankoop garandeert Toro dat uw TORO GTS 200 motor bij de
eerste of tweede maal trekken zal starten, op voorwaarde dat u voor het vereiste routine-onderhoud zorgt. De
kosten voor onderdelen en arbeid zijn inbegrepen, maar de verzendkosten zijn voor uw rekening.
Hoe
blijft de garantie geldig?
U moet uw TORO GTS 200 motor onderhouden door het onderhoudsplan in de Bedieningshandleiding te volgen
en dit op eigen kosten. U moet het onderhoudswerk in de speciale onderhoudstabel invullen en de
ontvangstbewijzen bijhouden. Uw TORO GTS 200 motor moet ook een jaarlijkse onderhoudsbeurt krijgen door
een erkende T
ORO service dealer
.
Hoe
kunt u van de gegarandeerde diensten gebruik maken?
Als het startvermogen van uw TORO GTS 200 motor vermindert tot op het punt waar hij niet start na een- of
tweemaal trekken door een gezonde volwassene, moet u deze stappen volgen:
1. Neem contact op met een erkende TORO service dealer of een TORO distributeur.
2. Deze zal u vragen de machine naar hem op te sturen of te brengen of een andere erkende T
ORO dienst
aanbevelen die geschikter is.
3. Breng de machine, uw onderhoudspapieren en ontvangstbewijzen naar de Service dealer.
Als u om de een of andere reden niet tevreden bent met de diagnose van de dealer inzake het startvermogen van
de motor, of met de verstrekte hulp, neem a.u.b. contact op met uw TORO distributeur.
Wat
valt er niet onder de garantie?
De volgende punten vallen niet onder de garantie:
1. Reparaties van machines die voor commerciële doeleinden worden gebruikt.
2. Normaal onderhoud, inclusief vervanging van bougies, luchtfilter, brandstoffilter, afstelling van de
carburator.
3. Olieverversing en smering.
4. Reparaties of afstelling ten gevolge van:
22
A. Het niet uitvoeren van het vereiste onderhoud,
B. Het stoten van het draaimes tegen een voorwerp,
C. Vervuiling van het brandstofsysteem,
D. Verkeerde brandstof of brandstofmengsel (ingeval van twijfel, de bedieningshandleiding raadplegen).
E. Het niet nemen van de vereiste maatregelen voor het opbergen zoals in de bedieningshandleiding
beschreven staat,
F. Verkeerd gebruik, verwaarlozing of ongevallen,
G. Reparaties of pogingen tot reparatie door iemand die geen erkend TORO service dealer is.
5. Bijzondere omstandigheden waarbij men bij het starten meer dan tweemaal moet trekken, inclusief:
A. Gebruik na langdurige periode van niet gebruikt zijn, of na de seizoensgebonden opslag,
B. Bij het opstarten bij lagere temperatuur zoals in de vroege lente of de late herfst moet men eventueel
meer dan tweemaal trekken (alleen van toepassing op roterende produkten),
C. Verkeerde handelwijze bij het starten. Indien u moeilijkheden hebt bij het starten, raadpleeg de
bedieningshandleiding om u ervan te verzekeren dat u op de juiste wijze start. Hierdoor kunt u een
onnodig bezoek aan de service dealer voorkomen.
Alle terugbetaalbare reparaties die onder deze garantie vallen moeten uitgevoerd worden door een erkende TORO
Service dealer en enkel met originele TORO onderdelen.
Het enig verhaal waarop de koper zich kan beroepen is de reparatie door een erkende TORO service dealer te
laten uitvoeren zoals hierboven beschreven.
23
Onderhoudsschema
voor de garantie voor
het opstarten
Om de garantie voor het opstarten te doen gelden, moet u de hieronder beschreven onderhoudsbeurten uitvoeren
na elke 25 uur van gebruik, vaker als de maaier aan veel stof of vuil wordt blootgesteld. Volg de werkwijzen
beschreven in deze Bedieningshandleiding en noteer de gegevens in deze tabel.
Datum
Uren
gebruikt
V
ervangen van olie
Niet van toepassing
op tweetaktmotoren
Onderhoud
van luchtfilter
Smeren
van wielen
Nakijken
van bougie
Opbergen
van maaier
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32

Toro 53cm Recycler Mower Handleiding

Type
Handleiding