Simplicity PRESTIGE / 500 / 1800 / 2800 / CONQUEST / 400 / 1700 / 2700 SERIES Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

GEBRUIKERS -
HANDLEIDING
De Prestige/1800/2800/500-reeks
De Conquest/1700/2700/400-reeks
1735102
Revision E
Rev. Date 11/2009
23pk trekkers
Productnr. Beschrijving
2690638 Conquest, 23pk 4wd &112 cm (44”) maaidek
2690656 Conquest, 23pk & 112 cm (44”) maaidek (CE)
2690657 YT2344, 23pk & 112 cm (44”) maaidek (CE)
2690679 Conquest, 23pk 4wd & 127 cm (50”) maaidek (CE)
2690744 Conquest, 23pk 4wd & 127 cm (50”) maaidek
2690753 Conquest, 23pk & 112 cm (44”) maaidek (CE)
2690754 YT2344, 23pk & 112 cm (44”) maaidek (CE)
2690765 YT2344, 23pk 4wd & 127 cm (50”) maaidek (CE)
2690789 Conquest, 23pk 4wd &127 cm (50”) maaidek (CE)
2690790 YT2350, 23pk 4wd &127 cm (50”) maaidek (CE)
2690805 Conquest, 23pk 4wd &127 cm (50”) maaidek (CE)
2690806 YT2350, 23pk 4wd &127 cm (50”) maaidek (CE)
25pk trekkers
Productnr. Beschrijving
2690571 Prestige, 25pk & 127 cm (50”) maaidek (CE)
27pk trekkers
Productnr. Beschrijving
2690680 Conquest, 27pk 4wd & 137 cm (54”) maaidek
2690681 Conquest, 27pk 4wd & 137 cm (54”) maaidek
2690735 Prestige, 27pk 4wd & 127 cm (50”) maaidek
2690792 Prestige, 27pk 4wd & 137 cm (54”) maaidek
112cm
Maaidek
Productnr. Beschrijving
1695028 112 cm (44”) maaidek (CE)
1695033 112 cm (44”) maaidek (CE)
1695391 112 cm (44”) maaidek
1695400 112 cm (44”) maaidek (CE)
1695401 112 cm (44”) maaidek (CE)
127cm
Maaidek
Productnr. Beschrijving
1695185 127 cm (50”) maaidek (CE)
1695213 127 cm (50”) maaidek
1695263 127 cm (50”) maaidek (CE)
1695265 127 cm (50”) maaidek (CE)
1695390 127 cm (50”) maaidek
1695392 127 cm (50”) maaidek
1695393 127 cm (50”) maaidek
1695395 127 cm (50”) maaidek
1695417 127 cm (50”) maaidek (CE)
1695418 127 cm (50”) maaidek (CE)
1695588 127 cm (50”) maaidek (CE)
1695589 127 cm (50”) maaidek (CE)
137cm
Maaidek
Productnr. Beschrijving
1695266 137 cm (54”) maaidek
Not for
Reproduction
Not for
Reproduction
Periodiek onderhoud ................................................18
Onderhoudsschema..............................................18
De bandenspanning controleren ...........................18
Controle van het veiligheidsvergrendelsysteem ....19
Controle van remwerking van het maaidek............19
Motoronderhoud....................................................19
Controleer en reinig de oliekoeler..........................19
Onderhoud van de batterij.....................................19
Problemen oplossen en regelingen ........................20
Problemen met de trekker oplossen......................20
Problemen met het maaidek oplossen ..................21
De batterij opladen ................................................22
De rem regelen......................................................22
De positie van de berijdersstoel regelen................22
Instelling van de ondersteuning van het
handbediende hefsysteem .................................22
Het maaidek regelen .............................................23
Technische specificaties .........................................24
Onderdelen en accessoires .....................................25
OPMERKING : in deze handleiding gelden de aanduidingen
“links” en “rechts” zoals gezien vanuit het gezichtspunt van
de berijder.
Veiligheidsvoorschriften ............................................2
Identificatienummers..................................................7
Veiligheidsplaatjes......................................................8
CE-Veiligheidspictogrammen ....................................9
Functies en bedieningsinstrumenten .....................10
Functie van de bedieningsinstrumenten................10
Functies van de parkeerrem..................................12
Automatische tractiecontrole.................................12
Het instrumentenbord............................................13
Stopcontact ...........................................................13
De zitmaaier gebruiken.............................................14
Controle van het veiligheidsvergrendelsysteem ....14
Algemene gebruiksveiligheid ................................14
Brandstof bijvullen.................................................14
De motor starten....................................................14
De zitmaaier en motor stoppen..............................14
Met de zitmaaier rijden ..........................................15
Maaien ..................................................................15
Achteruit maaien ..................................................15
Achterwaartse aandrijving hulpstukken .................15
De trekker met de hand voortduwen......................15
De maaihoogte van het maaidek regelen ..............16
Een aanhanger bevestigen....................................17
Berging..................................................................17
Inhoudstafel
1
Not for
Reproduction
2
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
Veilig gebruik
Gefeliciteerd met de aankoop van een stuk tuingereedschap van
superieure kwaliteit. Onze producten zijn ontworpen en vervaardigd om
aan alle industrienormen te voldoen en deze zelfs te overtreffen.
Elektrische apparaten zijn enkel en alleen veilig als ze op veilige wijze worden
gebruikt. Als ze op de verkeerde wijze worden gebruikt of niet behoorlijk
worden onderhouden, kunnen ze gevaarlijk zijn! Vergeet niet, u bent
verantwoordelijk voor uw eigen veiligheid en die van de personen rondom u.
Gebruik uw gezond verstand en denk goed na over waar u mee bezig
bent. Als u er niet zeker van bent dat het karwei dat u gaat opknappen
veilig kan worden uitgevoerd met het gereedschap dat u hebt gekozen,
raadpleeg een vakman: neem contact op met uw plaatselijke erkende
verdeler.
Lees de handleiding
De gebruikershandleiding bevat belangrijke veiligheidsinformatie waar u zowel voor
als TIJDENS het gebruik van het gereedschap van op de hoogte moet zijn.
Hierin vindt u veilige gebruiksaanwijzingen, een beschrijving van de
kenmerken en bedieningsknoppen van het product en
onderhoudsinformatie. Deze informatie zal u helpen het meeste uit uw
apparatuur te halen.
Lees de Veiligheidsvoorschriften en -informatie op de volgende
bladzijden helemaal door. Lees ook het hoofdstuk Bediening volledig.
Kinderen
Kinderen kunnen het slachtoffer worden van tragische ongelukken.
Houd ze uit de buurt van de plaats waar u werkt. Kinderen voelen zich
vaak aangetrokken tot het apparaat en het grasmaaien. Ga er nooit
van uit dat kinderen op de plaats zullen blijven waar u ze het laatst
hebt gezien. Als de kans bestaat dat kinderen in de buurt kunnen
komen van de plaats waar u aan het maaien bent, zorg er dan voor
dat een andere verantwoordelijke volwassene toezicht op hen houdt.
LAAT KINDEREN NOOIT MEERIJDEN OP DE ZITMAAIER! Dit
moedigt hen aan om ook in de buurt van het apparaat te komen terwijl
de motor draait, waardoor ze ernstig gewond kunnen raken. Ze
kunnen dan naar het apparaat toe komen om mee te rijden als u het
niet verwacht, waardoor u hen zou kunnen overrijden.
Achteruit
Nooit achteruit maaien, tenzij dit
absoluut nodig is. Kijk voor en
tijdens het achteruitrijden
steeds omlaag en
achterom, ook
wanneer de
maaimessen
uitgeschakeld
zijn.
Not for
Reproduction
3
Veiligheidsvoorschriften en informatie
Gebruik op een helling
U kunt ernstig gewond raken of zelfs om het leven komen als u dit
apparaat op een te steile helling gebruikt. Het gebruik van de maaier op
een te steile helling of een plaats waar u niet voldoende tractie hebt, kan
ervoor zorgen dat u de controle over de maaier verliest of kantelt.
Een goede vuistregel is de maaier nooit te gebruiken op een helling
waarop u niet achteruit kunt rijden (in de stand 2-wielaandrijving). Gebruik
de maaier nooit op hellingen die meer dan 1 m stijgen over een lengte
van 6 m. Rijd altijd loodrecht op en af hellingen, nooit zijwaarts.
Houd er ook rekening mee dat het oppervlak waarop u rijdt een grote
invloed heeft op de stabiliteit en de controle. Nat gras of een met ijs
bedekt wegdek kunnen ervoor zorgen dat u de maaier niet goed onder
controle hebt.
Als u zich onzeker voelt over het gebruik van de maaier op hellingen, doe
het dan niet. Het is het risico niet waard.
Bewegende delen
Dit apparaat heeft veel bewegende delen die u of iemand anders kunnen verwonden. Als u
echter behoorlijk op de stoel zit en alle voorschriften in deze brochure volgt, kunt u het
apparaat veilig gebruiken.
Het maaidek is uitgerust met draaiende maaimessen die handen en voeten kunnen
amputeren. Laat niemand in de buurt van het apparaat terwijl de motor draait!
Om u, de gebruiker, te helpen dit apparaat veilig te gebruiken, is het uitgerust met een
veiligheidssysteem dat detecteert wanneer de gebruiker aanwezig is. Probeer NIET om het
systeem te wijzigen of te omzeilen. Raadpleeg onmiddellijk uw verdeler als het systeem niet
alle in deze handleiding vermelde veiligheidstests voor vergrendelingssystemen doorstaat.
Weggeslingerde voorwerpen
Dit apparaat heeft draaiende maaimessen. Deze messen kunnen rondslingerende
voorwerpen opnemen en wegslingeren, waardoor omstanders ernstig gewond
kunnen raken. Zorg ervoor dat u het te maaien gebied opruimt VOORDAT u begint
te maaien.
Het apparaat niet gebruiken zonder de opvangbak of afvoerbeschermer
(deflector).
Laat ook niemand in de buurt van de maaier komen terwijl de motor draait! Als er
toch iemand in de buurt komt, schakel de maaier dan onmiddellijk uit en wacht tot
hij/zij weer weg is.
Brandstof en onderhoud
Benzine is uiterst ontvlambaar. Benzinedampen zijn ook zeer ontvlambaar en
kunnen verre ontstekingsbronnen bereiken. Benzine mag enkel als brandstof
worden gebruikt, niet als oplos- of reinigingsmiddel. Het mag nooit worden
bewaard op plaatsen waar de dampen kunnen opbouwen of een ontstekingsbron,
zoals een waakvlam, kunnen bereiken. Brandstof moet worden bewaard in een
goedgekeurde afgesloten plastic benzinekan of in de brandstoftank van de tractor
met de dop stevig dichtgedraaid. Gemorste brandstof moet onmiddellijk worden
opgeruimd.
Behoorlijk onderhoud is uitermate belangrijk voor de veiligheid en de prestaties
van uw apparaat. Zorg ervoor dat u de onderhoudsprocedures in deze handleiding
uitvoert, vooral het periodiek testen van het veiligheidssysteem.
Not for
Reproduction
4
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
WERKING - ALGEMEEN
1. Vooraleer u met de trekker begint te werken, moet u alle
richtlijnen en uitleg in de handleiding gelezen en op de
machine begrepen hebben en alle voorzorgsmaatregelen
zorgvuldig opgevolgd hebben.
2. Plaats nooit uw handen of voeten in de buurt van draaiende
onderdelen of onder de machine. Blijf altijd uit de buurt van
de afvoeropeningen.
3. Laat enkel volwassenen met een groot
verantwoordelijkheidsgevoel die bovendien ook vertrouwd
zijn met de machine, werken met de trekker. In bepaalde
gebieden kunnen trouwens ook leeftijdsbeperkingen gelden
voor het werken met een dergelijke machine.
4. Zorg ervoor dat er zich in de buurt waar u gaat werken geen
rotsen, speelgoed en/of andere obstakels bevinden die de
goede werking van de machine zouden kunnen hinderen. Het
gevaar bestaat trouwens dat deze voorwerpen door het
maaidek zouden worden rondgeslingerd.
5. Vooraleer u begint te maaien, moet u ervoor zorgen dat er
zich geen andere mensen in de buurt bevinden. Komt er
iemand naar u toe, dan dient u de trekker te stoppen en de
motor stil te leggen.
6. Voer geen passagiers mee op de trekker.
7. Maai niet terwijl u achteruit rijdt, tenzij dit absoluut
noodzakelijk is. Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar
achteren en naar beneden.
8. Richt de materiaalafvoer nooit op iemand. Vermijd het
materiaal af te voeren tegen een muur of een hindernis. Het
materiaal kan terugkaatsen naar de gebruiker. Leg het
maaidek stil wanneer u over een ondergrond met kiezelsteen
moet rijden.
9. Werk nooit met de machine zonder dat het volledige
grasopvangsysteem, de afvoerafscherming (deflector) of
andere veiligheidssystemen keurig op hun plaats gemonteerd
zijn.
10. Vertraag vooraleer u een bocht neemt.
11. Laat de trekker nooit achter met draaiende motor. Schakel
altijd eerst de PTO-koppeling uit, activeer de parkeerrem, leg
de motor stil en trek de sleutels uit het contact vooraleer u
van de trekker stapt.
12. Schakel het maaidek (PTO) uit wanneer u niet maait. Leg de
motor stil en wacht tot alle onderdelen volledig tot stilstand
zijn gekomen alvorens de machine te reinigen, het
grasopvangsysteem te verwijderen of de afvoerafscherming
vrij te maken.
13. Werk met deze machine enkel tijdens het daglicht of bij goed
kunstlicht.
14. Werk nooit met de machine terwijl u onder invloed bent van
drugs, geneesmiddelen of alcohol.
15. Let goed op het verkeer wanneer u in de buurt van een
openbare weg werkt of deze moet oversteken.
16. Wees extra voorzichtig als u de machine op een
aanhangwagen of in een vrachtwagen laadt.
17. Draag altijd oogbescherming terwijl u met deze machine
werkt.
18. Uit statistische gegevens blijkt dat vooral 60-plussers
betrokken zijn in een groot aantal ongelukken met trekkers en
maaiers. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van alle
bestuurders in kwestie om zo precies mogelijk te bepalen of
ze nog wel of niet meer in staat zijn een dergelijke machine
veilig te besturen en hun omgeving te vrijwaren van mogelijke
ongelukken.
19. Volg de aanbevelingen van de fabrikant in verband met
wielgewichten of tegengewichten.
20. Denk eraan dat het steeds de bestuurder van de trekker is die
verantwoordelijk zal worden gesteld voor ongelukken die hij
veroorzaakt aan derden of goederen van derden.
21. Alle bestuurders moeten ervoor zorgen dat ze een
professionele en praktijkgerichte opleiding krijgen om met
deze machine te werken.
22. Draag bij het werken met de trekker en de maaier steeds een
lange broek en beschermend schoeisel. Werk nooit
blootsvoets of op sandalen.
23. Vooraleer u de maaier gebruikt, moet u nagaan of de
maaibladen nog intact zijn, of ze niet beschadigd of versleten
zijn en of ze nog goed vastzitten. Versleten en/of
beschadigde onderdelen moeten onmiddellijk worden
vervangen.
24. Schakel hulpstukken altijd uit als u een van volgende
handelingen wenst te verrichten: bijtanken, een hulpstuk
regelen of verwijderen (tenzij de regeling kan gebeuren van
op de berijdersstoel).
25. Als u de machine parkeert, opbergt of om een bepaalde
redden onbeheerd achterlaat, moet u het maaidek steeds
volledig laten zakken, tenzij het maaidek mechanisch
vergrendeld wordt.
26. Alvorens de berijdersstoel te verlaten, om eender welke
reden, moet u de parkeerrem activeren, de aftakas
uitschakelen, de motor stilleggen en de sleutel uit het contact
verwijderen.
27. Om brandgevaar te verminderen, moet u ervoor zorgen dat
de machine vrij blijft van gras, bladeren en overtollige olie.
Stop of parkeer de machine niet boven droge bladeren, gras
of brandbaar materiaal.
TRANSPORT EN BERGING
1. Als u deze trekker transporteert op een open aanhangwagen,
moet u ervoor zorgen dat hij met de voorzijde in de rijrichting
staat. Mocht de trekker achterwaarts op de aanhangwagen
staan, dan kan de wind de motorkap optillen en deze ernstig
beschadigen.
2. Neem de nodige veiligheidsvoorschriften in acht als u de
trekker na transport of berging weer vult met brandstof.
3. Stal de machine nooit (met benzine) in een besloten, slecht
geventileerde ruimte. Brandstofdampen kunnen bij een
ontstekingsbron (zoals een verwarmingsketel, boiler enz.)
komen en een ontploffing veroorzaken. Brandstofdampen
zijn ook giftig voor mens en huisdier.
4. Neem voor het bergen van de trekker altijd de richtlijnen van
de motorleverancier in acht. U vindt deze richtlijnen in de
handleiding van uw motorleverancier. Volg deze richtlijnen
zowel voor een berging van korte duur als wanneer u de
machine voor langere duur opbergt.
5. Als u de machine weer in dienst stelt na een periode van
inactiviteit moet u ervoor zorgen dat u alle richtlijnen van uw
motorleverancier zo precies mogelijk navolgt.
6. Berg de machine of de brandstofvoorraad nooit op in een
plaats waar ze in contact zouden kunnen komen met vuur,
vonken of een waakvlam, van bv. bij een geiser. Laat de
machine volledig afkoelen vooraleer u ze opbergt.
Lees deze veiligheidsvoorschriften aandachtig en leef ze strikt na. Als u zich niet aan deze veiligheidsvoorschriften
houdt, kan dat tot gevolg hebben dat u de controle over de machine verliest, dat u schade veroorzaakt aan
eigendommen of gereedschap en dat uzelf en/of omstanders gewond raken met mogelijk de dood tot gevolg. Dit
maaidek kan handen en voeten amputeren en voorwerpen wegslingeren. Het driehoekje in de tekst duidt op
belangrijke waarschuwingen waarmee rekening moet worden gehouden.
Not for
Reproduction
5
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
GEBRUIK OP HELLINGEN
In heel wat gevallen heeft het verlies van controle over de trekker of
ongelukken, zoals het omkantelen van de trekker, precies te maken
met hellingen. Dergelijke ongelukken resulteren meestal in zware
verwondingen met mogelijk de dood tot gevolg. U dient dus extra
voorzichtig te zijn als u werkt op hellingen. Als u de helling niet
achteruit op kunt of als u zich niet veilig voelt, doet u er goed aan
niet op de helling te werken. Als u begint weg te glijden op een
helling kunt u de controle over uw machine niet meer terugkrijgen
door op de rem te gaan staan.
De voornaamste oorzaken die tot het verlies van controle over uw
machine kunnen leiden, zijn de volgende: onvoldoende grip van de
wielen, te hoge rijsnelheid, ongepast remgedrag, verstrooidheid,
een machine gebruiken die niet geschikt is voor de taak die u wenst
uit te voeren, verkeerd aangebrachte hulpstukken en een ongelijke
verdeling van de lading.
1. Maai hellingen door recht naar boven en recht naar beneden
te rijden. Rij nooit zijdelings op de flank van de helling.
2. Kijk uit voor kuilen, groeven of schokken. Op oneffen
ondergrond kan de machine omkantelen. In hoog gras
kunnen hindernissen verborgen zijn.
3. Kies een lage versnelling, zodat u niet hoeft te stoppen of
schakelen terwijl u op een helling werkt.
4. Maai niet wanneer het gras nat is. De banden kunnen hun
grip verliezen.
5. Laat de machine altijd in versnelling, in het bijzonder wanneer
u hellingen afrijdt. Schakel niet naar neutraal om de helling af
te rollen.
6. Vermijd starten, stoppen of draaien op een helling. Indien de
banden hun grip verliezen, schakel dan het maaidek uit en
rijd langzaam in een rechte lijn de helling af.
7. Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk
uit. Verander niet bruusk van snelheid of richting, want
hierdoor kan de machine kantelen.
8. Wees extra voorzichtig wanneer u werkt met een machine
met een grasopvangsysteem of een ander hulpstuk, want de
stabiliteit van de machine kan hierdoor worden beïnvloed.
9. Probeer nooit de machine te stabiliseren door uw voet op de
grond te plaatsen.
10. Maai niet in de buurt van sterke hellingen, sloten of
ophogingen. De maaier zou plots kunnen kantelen indien een
wiel over de rand van een afgrond of sloot geraakt, of indien
een rand inzakt.
11. Gebruik geen grasopvangsystemen op steile hellingen.
12. Maai geen hellingen waarop u niet kunt achteruit rijden.
13. Neem contact op met uw erkende verdeler voor de
aanbevolen wielgewichten of tegengewichten ter verbetering
van de stabiliteit.
14. Verwijder hindernissen zoals rotsen, grote takken enz.
15. Werk langzaam. De banden kunnen hun grip verliezen op
hellingen, ook wanneer de remmen correct werken.
16. Draai niet op hellingen. Als dit niet kan worden vermeden,
draai dan langzaam en geleidelijk naar beneden toe indien
mogelijk.
VOORTGETROKKEN UITRUSTING
1. Trek uitsluitend met een machine die voorzien is van een
trekhaak. Maak voortgetrokken uitrusting enkel vast aan een
trekhaak en nergens anders aan de machine.
2.Volg de aanbevelingen van de fabrikant in verband met het
maximaal toegelaten gewicht van voortgetrokken uitrusting
en het trekken van voortgetrokken uitrusting op hellingen.
3. Laat kinderen of andere personen nooit in of op de
voortgetrokken uitrusting klimmen.
4. Op hellingen kunnen de banden onder het gewicht van de
voortgetrokken uitrusting hun grip verliezen, zodat de
machine onbestuurbaar wordt.
5. Rij langzaam en houd rekening met een extra lange
remafstand.
6. Schakel niet in neutraal om de helling af te rollen.
KINDEREN
Als de bestuurder van de trekker niet aandachtig genoeg is, kunnen
er zich tragische ongelukken voordoen met spelende kinderen.
Kinderen voelen zich nu eenmaal vaak aangetrokken door de
machine en het maaien. Hou kinderen dus steeds in de gaten en
hou er rekening mee dat ze zich niet noodzakelijk meer op dezelfde
plek bevinden als enkele ogenblikken voordien.
1. Hou kinderen weg uit het maaigebied en zorg ervoor dat ze
onder het toezicht staan van een volwassene met een groot
verantwoordelijkheidsgevoel.
2. Wees attent en zet de machine uit als kinderen dichterbij
komen.
3. Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar beneden en naar
achteren.
4. Laat nooit kinderen meerijden, zelfs niet met de maaibladen
gedemonteerd. Ze zouden van de machine kunnen vallen en
ernstig letsel oplopen of door hun handelingen het veilige
gebruik van de machine in het gedrang brengen. Kinderen
die vroeger ooit hebben meegereden, kunnen plotseling in
het maaigebied komen om nogmaals mee te rijden en lopen
zo het gevaar om overreden te worden.
5. Laat de trekker ook nooit door kinderen besturen.
6. Wees extra voorzichtig bij dode hoeken, struiken, bomen en
andere voorwerpen die de zichtbaarheid zouden kunnen
belemmeren.
EMISSIES
1. De uitlaatgassen van deze machine bevatten stoffen die
schadelijk zijn voor de gezondheid en die bij bepaalde
hoeveelheden kanker kunnen veroorzaken of kunnen leiden
tot misvormingen en/of andere genetische afwijkingen bij de
geboorte.
2. Informatie over de duurzaamheidsperiode van de relevante
emissies en de luchtindex vindt u op het emissiselabel van de
motor.
ONTSTEKINGSSYSTEEM
1. Dit ontstekingssysteem door middel van een elektrische vonk
is conform de Canadese norm ICES-002.
WAARSCHUWING
Gebruik de machine nooit op hellingen met meer dan
17,6% stijgingspercentage (10 graden), d.w.z. hellingen
waarbij over een afstand van 607 cm een hoogteverschil
van 106 cm overwonnen wordt.
Als u de machine gebruikt op hellingen moet u extra
wielgewichten of tegengewichten gebruiken. Neem contact
op met uw geautoriseerd verdeler om na te gaan welke
gewichten voor uw machine beschikbaar zijn en welke
geschikt zijn om het werk in kwestie uit te voeren.
Kies de lage versnelling voordat u op de helling begint te
rijden. Zelfs indien u extra wielgewichten of
tegengewichten geplaatst hebt, moet u op hellingen vooral
voorzichtig zijn als u achter op de trekker een
grasopvangsysteem geïnstalleerd hebt.
Maai hellingen door recht naar BOVEN en recht naar
BENEDEN te rijden, NOOIT zijdelings tegen de flank van
de helling. Wees voorzichtig als u van richting verandert en
STOP of VERTREK NIET op een helling.
Not for
Reproduction
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
ONDERHOUD EN NAZICHT
Veilig omgaan met benzine
1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere mogelijke
ontstekingsbronnen.
2. Gebruik enkel goedgekeurde benzinerecipiënten.
3. Verwijder nooit de tankdop of tank nooit terwijl de motor
draait. Laat de motor afkoelen alvorens te tanken.
4. Tank nooit binnen, maar altijd buiten.
5. Plaats de machine of de brandstofrecipiënt nooit in de buurt
van een open vlam, vonken, of een waakvlam, zoals
bijvoorbeeld in de buurt van een geiser of een ander toestel.
6. Vul de recipiënten nooit in een voertuig of op de laadvloer van
een vrachtwagen met een kunststoffen bodembekleding.
Plaats recipiënten altijd op de grond, weg van uw voertuig,
alvorens ze te vullen.
7. Verwijder benzineaangedreven machines van de
vrachtwagen of de aanhangwagen en tank ze vol op de
grond. Indien dit niet mogelijk is, vul de machines dan op een
aanhangwagen met een draagbare recipiënt in plaats van met
het tankpistool.
8. Houd het tankpistool de hele tijd in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van de recipiënt totdat deze
gevuld is. Gebruik geen pistoolvergrendel/openingssysteem.
9. Indien u brandstof op uw kleren morst, moet u onmiddellijk
andere kleren aantrekken.
10. Overvul de tank nooit. Plaats de tankdop terug en zet hem
goed vast.
11. Wees extra voorzichtig in de omgang met benzine en andere
brandstoffen. Zij zijn ontvlambaar en de dampen die ze
ontwikkelen zijn ontplofbaar.
12. Indien er brandstof wordt gemorst, probeer dan niet de motor
te starten, maar verplaats de machine, weg van de plaats
waar gemorst werd, en zorg er nauwgezet voor op geen
enkele manier vonken te veroorzaken zolang de
brandstofdampen niet volledig zijn verdampt.
13. Plaats alle doppen zorgvuldig terug op de brandstoftank(s) en
de brandstofrecipiënt(en).
Service en onderhoud
1. Laat de machine nooit draaien in een gesloten ruimte waar de
koolstofmonoxidedampen zich kunnen ophopen.
2. Zorg ervoor dat de moeren en bouten, in het bijzonder de
bevestigingsbouten van de maaibladen, altijd goed vast staan
en houd het materieel in goede toestand.
3. Knoei nooit met de veiligheidssystemen. Controleer
regelmatig of ze naar behoren werken en voer de nodige
herstellingen uit indien ze niet goed werken.
4. Houd de machine vrij van gras, bladeren of andere
vuilophoping. Ruim gemorste olie of brandstof op.
5. Stop, leg de motor stil en controleer de machine nadat ze een
voorwerp geraakt heeft. Voer herstellingen uit indien nodig,
alvorens te herstarten.
6. Voer nooit afstellingen of herstellingen uit terwijl de motor
draait, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel is vermeld in de
handleiding van de motorfabrikant.
7. De onderdelen van het grasopvangsysteem staan bloot aan
slijtage en allerlei vormen van beschadiging, waardoor
bewegende onderdelen zichtbaar kunnen worden of objecten
unnen worden rondgeslingerd. Controleer deze onderdelen
op regelmatige basis en vervang ze desnoods door de
wisselstukken die de fabrikant daarvoor aanbeveelt.
8. Maaibladen zijn heel scherpe voorwerpen die diepe
snijwonden kunnen veroorzaken. Wikkel de maaibladen in
een omhulsel of draag handschoenen als u ze vastneemt.
Wees ook extra voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden
uitvoert aan de maaibladen.
9. Controleer regelmatig of de rem nog goed werkt. Voer
eventueel de nodige regelingen of herstelwerkzaamheden uit.
10. Onderhoud of vervang de veiligheids- en aanwijzingslabels
indien nodig.
11. Verwijder de brandstoffilter niet wanneer de motor heet is,
want gemorste benzine kan ontsteken. Plaats de klemmen
voor de brandstofleiding niet verder uit elkaar dan nodig.
Controleer of de klemmen de slang stevig over de filter
vasthouden na de installatie.
12. Gebruik geen benzine met METHANOL of gasohol met meer
dan 10% ETHANOL of benzineadditieven of wasbenzine,
want de motor/het brandstofsysteem kan hierdoor schade
oplopen.
13. Indien de brandstoftank moet worden afgetapt, doe dit dan
buiten.
14. Vervang een defecte knaldemper.
15. Gebruik bij het uitvoeren van herstelwerkzaamheden
uitsluitend door de fabrikant goedgekeurde wisselstukken.
16. Hou bij het uitvoeren van regelingen en
herstelwerkzaamheden altijd rekening met de specificaties en
instellingen opgegeven door de fabrikant.
17. Grote onderhouds- en herstelwerkzaamheden laat u best
gebeuren in erkende en door de fabrikant goedgekeurde
service centers.
18. Voer zelf geen grote herstelwerkzaamheden aan deze
machine uit tenzij u daarvoor de noodzakelijke technische
opleiding gekregen hebt. Verkeerd uitgevoerde
onderhoudswerkzaamheden kunnen tot gevaarlijke situaties,
schade aan de machine en een nietigverklaring van de
garantie leiden.
19. Denk er bij een maaidek met meer dan één blad aan dat het
éne blad het andere in beweging kan zetten.
20. Verander niets aan het motormanagement van de motor en
voer de motor niet op. Hoge motorsnelheden verhogen het
risico op ongelukken.
21. Koppel aangedreven hulpstukken los, leg de motor stil, haal
de sleutel uit het contact en maak de draden van de
ontstekingsbougies los in volgende gevallen: als u
ophopingen van gras en andere materialen in de uitvoer
wenst te verwijderen, als u onderhoudswerkzaamheden
wenst uit te voeren, als u een voorwerp geraakt hebt of als de
machine abnormaal begint te trillen. Hebt u een voorwerp
geraakt, dan moet u nagaan of de machine schade
opgelopen heeft en deze herstellen vooraleer u de machine
opnieuw mag opstarten en doorgaan met de
werkzaamheden.
22. Plaats uw handen nooit in de buurt van de koelventilator van
de hydrostatische pomp terwijl de motor nog loop. Deze
ventilator bevindt zich aan de bovenzijde van de aandrijfas.
23. Machines met hydraulische pompen, slangen of motoren:
WAARSCHUWING: Hydraulische vloeistof die onder druk
ontsnapt, kan voldoende kracht hebben om de huid te
doorboren en ernstig letsel te veroorzaken. Als een
lichaamsvreemde vloeistof in de huid wordt geïnjecteerd,
moet deze binnen enkele uren chirurgisch worden verwijderd
door een arts die vertrouwd is met deze vorm van letsel.
Zoniet kan koudvuur optreden. Houd uw lichaam en handen
weg van pengaten of openingen waaruit hydraulische
vloeistof onder hoge druk wordt verstoven. Gebruik voor het
opsporen van lekken papier of karton en niet uw handen.
Zorg ervoor dat alle hydraulische- vloeistofverbindingen goed
vast staan en dat alle hydraulische slangen en leidingen in
goede staat verkeren alvorens het systeem onder druk te
zetten. In geval van een lek dient u de machine onmiddellijk
te laten nazien door een geautoriseerd verdeler.
24. WAARSCHUWING: Energieaccumulator De veren op
verkeerde wijze losmaken kan ernstig letsel veroorzaken.
Veren mogen enkel door een geautoriseerd verdeler worden
verwijderd.
25. Modellen met een motorradiator: WAARSCHUWING:
Energieaccumulator Ter voorkoming van ernstig lichamelijk
letsel door hete koelvloeistof of een stoomlek mag u nooit de
radiatordop proberen verwijderen terwijl de motor draait. Leg
de motor stil en wacht tot hij afgekoeld is. Zelfs dan moet u
nog uiterst voorzichtig zijn wanneer u de dop verwijdert."
6
Not for
Reproduction
Identificatienummers
Identificatieplaatje
van de trekker
Identificatieplaatje
van het maaidek
Als u voor het bekomen van wisselstukken of
informatie of voor een onderhoudsbeurt contact
opneemt met uw geautoriseerd verdeler, MOET u deze
nummers bij u hebben.
Noteer de naam/het nummer van uw model, de identificatie -
nummers van fabrikant en de serienummers van de motor in
de daartoe voorziene ruimte zodat u deze gegevens achteraf
gemakkelijk kunt terugvinden. Deze nummers vindt u op de
aangegeven locaties.
Opmerking : raadpleeg de handleiding van de motor -
leverancier voor de locatie van de identificatienummers van
de motor.
MOTORGEGEVENS
Modelnaam en -nummer
Productnummer van de trekker
PRODUCTGEGEVENS
Serienummer van de trekker
Naam van de verdeler
Date Purchased
Engine Make
Motorspecificaties
Datum aankoop
Serienummer van de motor
Productnummer van het maaidek
Serienummer van het maaidek
Identifikationsmærkat
A. Producentens Identifikationsnummer
B. Producentens Serienummer
C. Motoreffekt i Kilowatt
D. Højeste Motorhastighed i Omdrejninger per Minut
E. Producentens navn og adresse
F. Fabrikationsår
G. CE-Mærke
H. Maskinens Vægt i Kilogram
I. Garanteret lydstyrke i decibel
CE-identifikationsmærkat
Part No. xxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxx
Serial No. xxxxxxxxxx
20xx
kW: x.xx
xxxx max
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxx dB
kg: xxx
A
B
C
D
E
F
G
H
I
7
Not for
Reproduction
Waarschuwingsstickers
Veiligheidsplaatjes
Bij het ontwerp en de vervaardiging van deze machine
werden voor uw veiligheid en de betrouwbaarheid van de
machine verschillende principes in acht genomen die u
mag verwachten van een toonaangevende industriële
fabrikant van machines voor buitenwerkzaamheden.
Hoewel u door het lezen van deze handleiding en de
daarin beschreven veiligheidsvoorschriften de nodige
basiskennis verwerft om deze machine veilig en efficiënt
te bedienen, hebben wij een aantal veiligheidsplaatjes op
de machine aangebracht om u ook tijdens uw
werkzaamheden met de trekker aan deze belangrijke
informatie te herinneren.
Alle waarschuwingsboodschappen (GEVAAR,
WAARSCHUWING en OPGEPAST) en richtlijnen die
aangebracht zijn op uw trekker en maaidek moet u
grondig lezen en in acht nemen. Worden deze instructies
niet opgevolgd, dan bestaat gevaar voor lichamelijk
letsel. Deze informatie is voor uw eigen veiligheid
bedoeld en is uitermate belangrijk ! De hierna afgebeelde
veiligheids plaatjes bevinden zich op uw trekker en
maaidek.
Als één van deze plaatjes is afgegaan of beschadigd,
moet u het onmiddellijk vervangen. Vraag uw
geautoriseerd verdeler om vervanging.
De plaatjes zijn gemakkelijk aan te brengen en vormen
zowel voor uzelf, als voor andere gebruikers een
permanente herinnering aan de vereiste veiligheids -
voorschriften, wat voor een veilige en efficiënte bediening
van de machine noodzakelijk is.
Advarsel: Se
Betjeningsvejledningen.
Læs og forstå betjeningsvejledningen
før brug af maskinen.
Fare: Udslyngende genstande.
Denne maskine er i stand til at kaste
genstande og andet materiale. Hold
omkringstående væk.
Advarsel: Fjern startnøglen før
servicearbejde.
Fjern nøglen og gennemlæs den
tekniske vejledning, før du udfører
reparationer eller
vedligeholdelsesarbejde.
Fare: Fare for at vælte.
Brug ikke denne maskine på
skråninger over 10°.
Fare: Fare for amputering.
Denne maskine kan amputere
lemmer. Hold omkringstående,
deriblandt børn borte, når motoren går.
Fare: Fare for amputering.
Denne maskine kan amputere
lemmer. Hold hænder og fødder
borte fra knivene.
Fare: Brandfare.
Brændstof må ikke påfyldes, mens
motoren er varm eller går. Stands
motoren og lad den køle af i 3
minutter, før du fylder brændstof på.
Fare: Varme komponenter.
Lad motoren køle af, før du berører
området.
Fare: Kulilteforgiftning.
Lad ikke motoren gå i et dårligt
ventileret område.
Sikkerhedssymboler
8
Not for
Reproduction
Maaihoogte
stuknr. 1723470
Maaihoogte
stuknr. 1723847
Maaihoogte
stuknr. 1721197
CE-veiligheidspictogrammen
Locatie van de waarschuwingsstickers
Vrijgavehendel
voor transmissie
stuknr. 1730202
173xxxx
Gebruiksaanwijzing, CE-
modellen, stuknr. 1734027
Hefsysteem voor
hulpstukken stuknr.
1730264
Brandstofpeil
stuknr. 1730172
1730172
1730264
Contacts-
leutelstanden
stuknr. 1722806
Opgepast, knelpunt
stuknr. 1720389
Opgepast, knelpunt
stuknr. 1720389
9
Not for
Reproduction
10
Regelen van de gashendel
(Twee beuren model)
Met de gashendel wordt de motorsnelheid (toerental)
geregeld. Duw de gashendel naar voren om de
motorsnelheid te verhogen en laat de gashendel los om de
motorsnelheid te verlagen. Werk altijd met volgas.
Smoorklep
(Twee beuren model)
Sluit de smoorklep tijdens een koude start. Open de
smoorklep zodra de motor aanslaat. Bij een warme motor is
het gebruik van de smoorklep niet nodig. Beweeg de hendel
naar voren om de smoorklep te sluiten.
Lichtschakelaar
Met deze lichtschakelaar worden de lichten van de trekker
aan- en uitgeschakeld.
PTO-schakelaar
Met de PTO worden hulpstukken aan- en uitgeschakeld. Om
de PTO in te schakelen, trekt u de schakelaar uit. Om de PTO
uit te schakelen, drukt u de schakelaar in.
OPMERKING : als de berijder niet vast op de berijdersstoel
zit, kan en zal de PTO niet werken.
FUNCTIE VAN DE BEDIENINGSINSTRUMENTEN
In wat volgt, wordt de functie van elk bedieningsinstrument kort toegelicht. Om te kunnen starten, stoppen, rijden en maaien
moet u telkens een bepaalde combinatie van deze bedieningsinstrumenten in een verschillende volgorde kunnen gebruiken.
Meer uitleg daarover vindt u in het deel “Met de trekker werken”.
Neem rustig de tijd om vertrouwd te geraken
met de naam, plaats en functie van deze
bedieningsinstrumenten zodat u de richtlijnen
die in deze handleiding vermeld worden met
betrekking tot veiligheid en werking van de
machine beter begrijpt.
Figuur 1.
12V
Functies en
bedieningsinstrumenten
Not for
Reproduction
Contactschakelaar
Met de contactschakelaar wordt de motor aan- en uitgezet.
Hij heeft 3 standen :
Uit Zet de motor uit en verbreekt de
elektrische voeding.
Aan Laat de motor lopen en geeft stroom
aan het elektrische circuit.
Start Zwengelt de motor aan om hem te
doen starten.
OPMERKING : laat de contactschakelaar nooit in de positie
“Aan” taan terwijl de motor niet draait ; daardoor ontlaadt de
batterij.
Rempedaal
Door het rempedaal in te drukken, wordt de trekker
afgeremd.
Rijsnelheidspedalen
De rijsnelheid van de trekker in voorwaartse richting wordt
geregeld met het rijsnelheidspedaal vooruit. De rijsnelheid
van de trekker in achterwaartse richting wordt geregeld met
het rijsnelheidspedaal achteruit.
Door het intrappen van één van deze pedalen wordt de
rijsnelheid verhoogd.
Opmerking : hoe verder het pedaal wordt ingedrukt, des te
harder zal de trekker rijden.
Parkeerrem
De parkeerremknop wordt gebruikt om de parkeerrem in te
schakelen wanneer de trekker stilstaat. Trap het rempedaal
volledig in en trek de knop omhoog om de parkeerrem in te
schakelen.
Regeling van de maaihoogte
De maaihoogte kan onbeperkt worden ingesteld op elke
willekeurige waarde tussen 2,5 en 9,5 cm.
Modellen met elektrische maaihoogteregeling: Met de
schakelaar van de maaihoogteregeling regelt u de
maaihoogte van de maaier. Met diezelfde schakelaar regelt
u de rotor van de uitwerpmond wanneer een sneeuwblazer
is geïnstalleerd. De pijlen op de schakelaar komen overeen
met de regelrichting (met de OPWAARTSE pijl brengt u het
maaidek omhoog, met de pijl naar RECHTS doet u de
spuitmond naar rechts draaien, enz.). Wanneer de
regelindicator zijn uiterste stand heeft bereikt, laat u de
schakelaar los; als u de schakelaar ingedrukt houdt, wordt
de motor beschadigd.
Modellen met regeling van de maaihoogte: Met de
regelknop voor de regeling van de maaihoogte wordt de
maaihoogte van het maaidek ingesteld.
11
Snelheidsregelaar
De snelheidsregelaar wordt gebruikt om de
rijsnelheidregeling in voorwaartse richting te vergrendelen.
Duw de hendel naar voren tot de gewenste rijsnelheid is
bereikt. Om de snelheidsregelaar uit te schakelen, beweegt
u de hendel terug. Mocht u snel moeten stoppen, dan wordt
door het intrappen van het rempedaal de snelheidsregelaar
ook in de neutrale stand geschakeld.
Regeling van de berijdersstoel
De berijdersstoel kan naar voren en naar achteren worden
geschoven. Beweeg de hendel, zet de berijdersstoel in de
gewenste positie en laat de hendel los zodat de
berijdersstoel in de nieuwe positie wordt vergrendeld.
Vrijgavehendel voor de transmissie
Met de vrijgavehendel voor de transmissie wordt de
transmissie van de trekker uitgeschakeld, zodat de trekker
met de hand kan worden geduwd. Zie “De trekker met de
hand voortduwen” voor toepassingsinformatie.
Expansietank voor de transmissie-olie
(selecteer modellen)
Via de expansietank voor de transmissie-olie wordt
transmissie-olie bijgevuld. Daarnaast dient deze tevens als
extra opvangcapaciteit voor olie, wanneer de transmissie
warm wordt en de olie uitzet.
Brandstoftank
Om de dop te verwijderen, draait u deze naar links.
Pedaal voor de differentieelvergrendeling
(selecteer modellen)
Door dit pedaal in te trappen, wordt het transmissie -
differentieel vergrendeld, waarbij beide achterwielen in de
stand “transmissie” worden vergrendeld.
Gebruik deze functie als de trekker vastzit, omdat een wiel
doorslipt. Schakel de differentieelvergrendeling alleen bij
lage rijsnelheden in.
Stopcontact (selecteer modellen)
Het stopcontact is 12V-DC. De nominale stroomsterkte van
het accessoire moet 14 ampère of minder bedragen.
Stuurwielverstelling (selecteer modellen)
Gebruik de verstelknop op de stuurhoes om het
kantelmechanisme te ontgrendelen en kantel het stuurwiel in
de gewenste stand. Laat de verstelknop los om het stuurwiel
in de stand te vergrendelen.
12V
Functies en bedieningsinstrumenten
Not for
Reproduction
12
Figuur 2. De parkeerrem activeren
A. Pedalen voor de regeling van de rijsnelheid
B. Rempedaal
C. Knop van de parkeerrem
Functies van de parkeerrem
De parkeerrem inschakelen - Zie Figuur 2. Om de
parkeerrem in te schakelen, haalt u de voet van de pedalen
voor de regeling van de rijsnelheid (A), drukt u het
rempedaal volledig in (B), trekt u de knop van de parkeerrem
OMHOOG (C) en haalt u vervolgens de voet weer van de
parkeerrem.
De parkeerrem uitschakelen - Zie Figuur 2. Om de
parkeerrem uit te schakelen, drukt u het rempedaal volledig
in (B) en drukt u de knop van de parkeerrem IN (C).
BELANGRIJKE OPMERKING - op modellen die uitgerust
zijn met een hydraulisch hefsysteem : werkt het hefsysteem
voor hulpstukken niet wanneer de parkeerrem is
ingeschakeld.
Automatische tractiecontrole (w/o 4WD)
Wat is automatisch tractiecontrole?
Automatische tractiecontrole is een exclusieve functie van
onze transmissies waarmee een verbeterde tractie wordt
geboden. Automatische tractiecontrole past een vooraf
ingestelde koppelgrootte toe op beide achterwielen, zelfs als
er een begint door te slippen. (Een transmissie zonder
automatische tractiecontrole verliest de volledige tractie als
één achterwiel begint te slippen.) Dit vooraf ingestelde koppel
is precies voldoende om de extra tractie te leveren, waarbij
de wielen nog steeds kunnen draaien met verschillende
snelheden in een krappe bocht, zonder het grasveld te
beschadigen.
A
B
C
Bedieningshendel van het hefsysteem voor
hulpstukken
Tijdens het gebruik van maaidek, heft u het maaidek van de
grond tijdens transport van en naar de werkplek. Maai NIET
met het maaidek in de opgeheven transportstand.
Modellen met hydraulische hefsysteem : met de
bedieningshendel van het hefsysteem voor hulpstukken
worden hulpstukken opgeheven en neergelaten die gebruik
maken van de hydraulische hefsysteemcilinder van de
trekker. Door de hendel naar voren te duwen, wordt het
hulpstuk neergelaten, door de hendel naar achteren te
trekken, wordt het hulpstuk opgeheven.
BELANGRIJKE OPMERKING - op modellen die uitgerust
zijn met een hydraulisch hefsysteem : werkt het hefsysteem
voor hulpstukken niet wanneer de parkeerrem is
ingeschakeld.
Wat u van uw automatische tractiecontrole-
trekker kunt verwachten
Voor het merendeel zult u de werking van automatische
tractiecontrole niet merken tijdens het gebruik van uw trekker
en u zult gewoon gewend raken aan de verhoogde tractie
die een transmissie met automatische tractiecontrole biedt.
Onder bepaalde omstandigheden kan de grens van het
automatische tractiecontrolesysteem worden overschreden
en kan een van de achterwielen gaan doorslippen
(bijvoorbeeld als u probeert een heuvel op te sturen terwijl u
gas geeft). Dit is normaal. Als u tractie verliest, geef dan
geen gas. Rem in plaats daarvan af tot u stilstaat, draai het
stuurwiel recht en geef langzaam gas. Door de trekker te
stoppen, krijgt de transmissie de kans meer tractie terug te
winnen.
Modellen met handbediend hefsysteem : met de
bedieningshendel van het hefsysteem voor hulpstukken
worden hulpstukken die gebruik maken van de
handbediende hefcilinder van de trekker, opgeheven en
neergelaten. Een hulpstuk neerlaten : trek de hendel iets
naar achteren, druk de ontgrendelknop in en duw de hendel
naar voren tot deze vergrendelt in de neergelaten positie.
Een hulpstuk opheffen : duw de hendel iets naar voren, druk
de ontgrendelknop in en trek vervolgens de hendel naar
achteren tot deze in de opgeheven positie vergrendelt.
Achteruitmaai-optie (RMO)
De achteruitmaai-optie staat maaien toe (of te gebruiken
voor andere PTO-hulpstukken) terwijl achteruit gereden
wordt. Indien u kiest voor achteruit maaien , draai de RMO-
sleutel na de PTO is geactiveerd. Het controlelampje zal
oplichten, en de gebruiker kan nu maaien in de achteruit.
Iedere keer dat de PTO is ontkoppeld, dient de RMO -optie
te worden gereactiveerd indien gewenst.
Functies en bedieningsinstrumenten
Not for
Reproduction
13
Functies en bedieningsinstrumenten
Het instrumentenbord
Zie Figuur 3.
Wanneer de contactsleutel eerst in de stand “Aan” wordt
gezet, gaan alle waarschuwingsverklikkers branden en
wordt het totaal aantal bedrijfsuren weergegeven. Controleer
of alle lampen werken.
A. Brandstofpeil
Geeft de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank aan.
Links is leeg ; rechts is vol. De laatste staven gaan knipperen
wanneer de tank bijna leeg is.
B. B. Uurmeter / Klok / Onderhoudsindicator
Toont de klok, de uurmeter en de onderhoudsherinnering.
De uurmeter meet het aantal uren dat de contactsleutel in de
stand RUN staat. De uurmeter geeft een knippersignaal
voor de eerste olieverversing na de eerste 5 bedrijfsuren en
tevens om de 50 bedrijfsuren als herinnering aan de
smeerbeurt. Deze herinneringen blijven ongeveer twee uur
actief en worden automatisch teruggesteld.
OPMERKING: De uurmeter registreert het verstrijken van de
totale tijd dat de sleutel in de RUN-stand staat, zelfs als de
motor niet draait. De uurmeter heeft een eigen voeding,
zodat het totale aantal uren altijd afleesbaar is
.
C. Selectieknop
Hiermee wordt de klok ingesteld.
D. Instelknop
Hiermee wordt de klok ingesteld.
E. PTO-lamp
Hiermee wordt aangegeven dat de PTO-schakelaar is
ingeschakeld.
F. Lamp snelheidsregelaar
Geeft aan dat de snelheidsregelaar in werking is.
G. Lamp voor lage oliedruk
Geeft aan dat de oliedruk in de motor laag is. De lamp gaat
branden als de trekker eerst gestart wordt en dooft
vervolgens. ALS DEZE VERKLIKKERLAMP GAAT
BRANDEN TERWIJL DE TREKKER IN GEBRUIK IS,
ONMIDDELLIJK DE MOTOR UITZETTEN. Neem contact op
met uw geautoriseerde verdeler voor onderhoud.
H. Batterijspanningslamp
Hiermee wordt aangegeven dat de spanning van het
elektrische systeem laag is. De lamp gaat branden als de
trekker eerst gestart wordt en dooft vervolgens. ALS DEZE
VERKLIKKERLAMP GAAT BRANDEN TERWIJL DE
TREKKER IN GEBRUIK IS, ONMIDDELLIJK DE MOTOR
UITZETTEN. Neem contact op met uw geautoriseerde
verdeler voor onderhoud.
Speciale functies
Het totale aantal bedrijfsuren weergeven:
Draai de contactsleutel naar de stand 'OFF'. Draai de
contactsleutel naar de stand ‘RUN’ en laat hem in die
stand.
Figuur 3 Instrumentenbord
Het aantal bedrijfsuren van de PTO weergeven:
Draai de contactsleutel naar de stand 'OFF'. Schakel de
PTO in. Draai de contactsleutel naar de stand ‘RUN’.
Stel de klok in – Start de motor, laat de motor draaien.
Druk de selectietoets (C) drie (3) seconden in en laat hem
dan terug los. Druk op de insteltoets en HOUD deze
ingedrukt tot het gewenste uur wordt aangeduid. Druk de
selectietoets in om de minuten te selecteren. Druk op de
insteltoets (D) en HOUD hem ingedrukt tot de gewenste
minuten worden aangeduid. Raak 5 seconden lang geen
enkele toets aan om de klok te activeren. Leg de motor stil.
Onderhoudsherinnering – In het informatievenster (B)
zal een onderhoudsherinnering worden getoond na de
eerste 5 bedrijfsuren, en daarna om de 50 bedrijfsuren.
Deze herinnering wordt na 5 uren automatisch
teruggesteld. De herinnering kan met de hand worden
teruggesteld door de contactsleutel van OFF naar RUN te
draaien (terwijl de motor uitgeschakeld is) en dan de
toetsen voor het instellen (D) en selecteren (C)
tegelijkertijd 5 seconden lang in te drukken.
A
B
C
D
H
G
F E
12 V DC Stopcontact
(selecteer modellen)
Dit 12V stopcontact voor accessoires bevindt zich in de
linkerhouder. Het kan worden gebruikt om kleine
elektronische apparaten aan te drijven. De nominale
stroomsterkte van het accessoire moet 14 ampère of
minder bedragen.
Opmerking: Het gebruik van een accessoire van 12V kan,
vooral bij stationair draaien van de motor, de batterij doen
leeglopen. Wanneer het stopcontact voor accessoires
niet wordt gebruikt, moet het met de rubber stop worden
afgesloten, om te beletten dat door vocht kortsluiting
ontstaat. Water dat in de stop terechtkomt, kan
kortsluiting veroorzaken.
OPGEPAST
Vermijd letsels. Voor een veilig gebruik is uw
volledige aandacht vereist. Draag geen
koptelefoon om tijdens het besturen van de
machine naar de radio of muziek te luisteren.
Not for
Reproduction
Raadpleeg de handleiding van uw motorleverancier
voor specifieke aanbevelingen.
3. Zet de dop op de brandstoftank en draai ze goed vast.
De motor starten
1. Druk het rempedaal volledig in of activeer de
parkeerrem terwijl u op de bestuurdersstoel zit.
2. Let erop dat u met uw voet de rijsnelheidspedalen niet
indrukt en dat de snelheidsregelaar in de neutrale
stand staat.
3. Ontkoppel de PTO-koppeling.
4. Zet de gasklephendel op volgas.
5. Sluit de choke.
OPMERKING: bij een warme motor hoeft de choke
mogelijk niet te worden gebruikt.
6. Steek de sleutel in het contact en draai hem in de
stand START.
7. Als de motor is gestart zet u de gasklephendel op
halve snelheid. Laat de motor gedurende ten minste
30 seconden warmlopen.
8. Zet de gasklephendel op volgas.
OPMERKING: in een noodgeval kan de motor direct
worden stilgelegd door de contactsleutel in de stand
STOP te draaien Gebruik deze methode uitsluitend in
noodsituaties. Om de motor op de normale manier stil te
leggen volgt u de procedure die onder DE ZITMAAIER
STOPZETTEN wordt beschreven.
De zitmaaier en motor stopzetten
1. Zet de rijsnelheidsregeling(en) in de neutrale stand.
2. Zet de PTO-koppeling uit en wacht tot alle bewegende
onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
3. Briggs & Stratton modellen: zet de gasklephendel in
de stand TRAAG en draai de contactsleutel in de stand
UIT. Haal de sleutel uit het contact.
Kohler modellen: zet de gasklephendel in de stand
SNEL en draai de contactsleutel in de stand UIT. Haal de
sleutel uit het contact.
Algemene gebruiksveiligheid
Zorg ervoor dat u alle informatie onder Veiligheid en
Gebruik hebt gelezen voor u de machine probeert te
gebruiken. Leer alle bedieningsinstrumenten goed kennen
en zorg dat u weet hoe u de maaier moet doen stoppen.
Brandstof bijvullen
Om brandstof toe te voegen:
1. Verwijder de dop van de brandstoftank (A, figuur 4).
2. Vul de tank. Voeg niet te veel brandstof toe. Laat
ruimte in de tank voro het uitzetten van de brandstof.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig met benzine. Het is een uiterst
ontvlambaar product. Voeg geen benzine toe
wanneer de motor nog warm is omdat hij nog niet
voldoende is afgekoeld. Vermijd vonken en vuur
en laat niet toe dat er wordt gerookt in de
onmiddellijke omgeving. Voeg niet te veel
brandstof toe en veeg gemorste brandstof weg.
Gebruik geen benzine die METHANOL bevat,
geen gasohol met meer dan 10% ETHANOL
en ook geen benzine-additieven of
superbenzine want daardoor kan de motor of
het brandstofsysteem beschadigd worden.
Controle van het
veiligheidsvergrendelsysteem
Test 1 — De motor mag NIET starten als:
de hendel voor de snijmesrotatie in de stand
INSCHAKELEN staat, OF
het rempedaal NIET geheel is ingedrukt (handrem UIT).
Test 2 — De motor MOET starten als:
de bestuurder op de stoel zit, EN
de hendel voor de snijmesrotatie in de stand
ONTKOPPELEN staat, EN
het rempedaal geheel is ingedrukt (handrem AAN)
Test 3 — De motor MOET worden UITGESCHAKELD
als:
de bestuurder van de stoel opstaat.
Test 4 — Controleren van de remtijd van de
maaibladen
De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek moeten
volledig tot stilstand komen binnen vijf seconden nadat de
hendel voor de snijmesrotatie in de stand ONTKOPPELEN
is gezet. Als de aandrijfriem van de maaier niet binnen vijf
seconden stopt, moet u contact opnemen met uw dealer.
WAARSCHUWING
Als een veiligheidstest niet met succes wordt
uitgevoerd, mag u de maaier niet gebruiken. Neem
contact op met uw erkende verdeler.
WAARSCHUWING
Deze maaier is uitgerust met
veiligheidsvergrendelingen en andere
veiligheidsvoorzieningen. Deze veiligheidssystemen
zijn er voor uw veiligheid: Probeer de
veiligheidsschakelaars niet te omzeilen en knoei
nooit met de veiligheidsvoorzieningen.
De zitmaaier gebruiken
14
Not for
Reproduction
De trekker mag niet worden
gesleept
Als u de trekker sleept, zal de transmissie worden
beschadigd. • Probeer niet met een ander voertuig
de trekker voort te duwen of te slepen. • Verplaats
de vrijgavehendel voor de transmissie niet als de
motor nog loopt.
Met de zitmaaier rijden
1. Ga op de bestuurdersstoel zitten en pas de positie van
de stoel zo aan dat u gemakkelijk bij alle
bedieningselementen kan en het display op het
dashboard kan lezen.
2. Activeer de parkeerrem.
3. Zorg ervoor dat de PTO-schakelaar uitgeschakeld is.
4. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN).
5. Schakel de parkeerrem uit en laat het rempedaal los.
6. Duw het vooruitrijsnelheidspedaal in om vooruit te rijden.
Laat het pedaal los om te stoppen. Merk op dat hoe
meer het pedaal wordt ingedrukt, hoe sneller de
zitmaaier rijdt.
7. Stop de zitmaaier door de rijsnelheidspedalen los te
laten, de parkeerrem te activeren en de motor stil te
leggen (zie DE ZITMAAIER EN MOTOR
STOPZETTEN).
Maaien
1. Zet de maaihoogte van het maaidek in op het gewenste
niveau en stel de dieptemeterwielen in op de juiste
hoogte (indien van toepassing).
2. Activeer de parkeerrem. Zorg ervoor dat de PTO-
schakelaar uitgeschakeld is.
3. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN).
4. Laat het maaidek volledig zakken met behulp van de
hendel van het hefsysteem voor hulpstukken en stel de
maaihoogte in.
5. Zet de gasklephendel op volgas.
6. Activeer de PTO-koppeling (maaidek).
7. Begin te maaien. Zie het deel LC voor tips in verband
met maaipatronen, onderhoud van het gazon en
informatie over het oplossen van problemen.
8. Wanneer u klaar bent, schakelt u de PTO-koppeling uit
en brengt u het maaidek omhoog met behulp van de
hendel van het hefsysteem voor hulpstukken.
9. Leg de motor stil (zie DE ZITMAAIER EN MOTOR
STOPZETTEN).
Achteruit maaien
Als een bestuurder kiest voor achterwaarts te maaien, het
RMO-systeem kan worden geactiveerd. Om de
achteruitmaai-optie (RMO) te gebruiken, draai de RMO-
sleutel nadat de PTO is geactiveerd. Het controlelampje zal
oplichten, en de gebruiker kan nu maaien in de achteruit.
Iedere keer dat de PTO is ontkoppeld, dient de RMO-optie
te worden gereactiveerd indien gewenst. De sleutel dient
verwijderd te worden om toegang tot RMO te beperken.
B
A
Achterwaartse aandrijving
hulpstukken
Als een bestuurder kiest voor het achterwaarts aandrijven
van een PTO aangedreven hulpstuk, het RMO-systeem kan
worden geactiveerd. Om de achteruitmaai-optie (RMO) te
gebruiken, draai de RMO-sleutel nadat de PTO is
geactiveerd. Het controlelampje zal oplichten, en de
gebruiker kan achterwaarts aandrijven. Iedere keer dat de
PTO is ontkoppeld, dient de RMO-optie te worden
gereactiveerd indien gewenst. De sleutel dient verwijderd te
worden om toegang tot RMO te beperken.
De trekker met de hand voortduwen
1. Schakel de PTO-koppeling uit en zet de motor af.
2. Trek vrijgavehendel voor de transmissie circa 6,4 cm
naar achteren om deze in de vrijgavepositie te
vergrendelen (B, Figuur 4).
3. De trekker kan nu met de hand worden voortgeduwd.
WAARSCHUWING
De motor zal afslaan indien het pedaal voor de achterwaartse
rijsnelheid wordt ingedrukt met geactiveerde PTO en niet
geactiveerde RMO. De gebruiker moet altijd de PTO
ontkoppelen voordat wegen of paden worden overgestoken
die gebruikt worden door andere voertuigen. Het plotseling
wegvallen van aandrijving kan gevaarlijke situatie's opleveren.
WAARSCHUWING
Achteruit maaien kan gevaarlijk zijn voor omstanders.
Tragische ongevallen kunnen voorkomen indien de
bestuurder niet allert is op de aanwezigheid van kinderen.
Schakel nooit de optie Achteruit maaien (RMO) in als er
kinderen aanwezig zijn. Kinderen voelen zich vaak tot de
machine aangetrokken en het maaien.
Figuur 4. Vrijgavehendel voor transmissie
en brandstoftank
A. Dop van brandstoftank
B. Vrijgavehendel voor de transmissie
15
De zitmaaier gebruiken
Not for
Reproduction
Met de trekker werken
De maaihoogte van het maaidek
regelen
De maaihoogte kan onbeperkt worden ingesteld op elke
willekeurige waarde tussen 2,5 en 9,5 cm.
Modellen met elektrische maaihoogteregeling: (D,
Figuur 5) Met de schakelaar van de maaihoogteregeling
regelt u de maaihoogte van de maaier. Met diezelfde
schakelaar regelt u de rotor van de uitwerpmond wanneer
een sneeuwblazer is geïnstalleerd. De pijlen op de
schakelaar komen overeen met de regelrichting (met de
OPWAARTSE pijl brengt u het maaidek omhoog, met de pijl
naar RECHTS doet u de spuitmond naar rechts draaien,
enz.). Wanneer de regelindicator zijn uiterste stand heeft
bereikt, laat u de schakelaar los; als u de schakelaar
ingedrukt houdt, wordt de motor beschadigd.
Modellen met regeling van de maaihoogte:
Met de regelknop (C, Figuur 5) voor de regeling van de
maaihoogte wordt de maaihoogte van het maaidek
ingesteld. Draai de knop naar rechts om het maaidek te
heffen en naar links om het te laten zakken.
Figuur 5. Het maaidek opheffen en neerlaten
A. Hefsysteem voor hulpstukken - handbediend
B. Hefsysteem voor hulpstukken - hydraulisch
C. Regeling van de maaihoogte
D. Schakelaar van de elektrische maaihoogteregeling
A
C
B
D
16
Not for
Reproduction
Met de trekker werken
Figuur 6. Aanbevolen aanhangergewicht
A. Trekhaakpen
B. Klem
A
B
Een aanhanger bevestigen
De maximaal toegelaten horizontale trekkracht op de
koppelstand bedraagt 444 Newton. De maximaal
toegelaten verticale kracht op de koppelstand bedraagt
222 Newton. Dat komt overeen met het trekken van een
aanhangwagen van 180 kg op een helling van 10 graden.
Bevestig de aanhangwagen met een trekhaakpen (A,
figuur 6) en klem (B) van de correcte grootte.
Berging
Voor u de zitmaaier aan het einde van het seizoen voor
lange tijd opbergt, leest u de instructies voor onderhoud
en berging in het onderdeel Veiligheidsvoorschriften en
voert u vervolgens de volgende stappen uit:
Schakel de PTO-koppeling uit, schakel de parkeerrem
in en verwijder de sleutel uit het contact.
Voer de taken voor motoronderhoud en berging uit die
in de handleiding van de motorleverancier vermeld
worden. Dat omvat het aftappen van het
brandstofsysteem of het toevoegen van een
stabilisator aan de brandstof (berg een machine met
brandstof niet op in een afgesloten ruimte - zie
waarschuwing).
De levensduur van de batterij neemt toe als zij wordt
verwijderd, op een koele en droge plaats wordt
bewaard en ongeveer een keer per maand volledig
wordt opgeladen. Als u de batterij in de zitmaaier laat
zitten, koppelt u de negatieve kabel los.
Voor u de zitmaaier start nadat hij werd opgeborgen:
Controleer het peil van alle vloeistoffen. Controleer
alle onderhoudspunten.
Voer de aanbevolen controles en procedures uit die in
de handleiding van de motorleverancier vermeld
worden.
Laat de motor meerdere minuten warmlopen voor u
de maaier begint te gebruiken.
WAARSCHUWING
Berg de machine (met brandstof) nooit op in een
afgesloten, slecht geventileerde ruimte. De kans
bestaat dat benzinedampen in contact komen
met een ontstekingsbron (zoals een geiser,
boiler, enz.) en een explosie veroorzaken.
Brandstofdampen zijn ook giftig voor mens en dier.
17
Not for
Reproduction
Periodiek
onderhoud
Onderhoudsschema en voorschriften
Het gewone, periodieke onderhoud van uw zitmaaier en maaidek gebeurt het best volgens het volgende schema.
De bandenspanning controleren
De bandenspanning moet op regelmatige tijdstippen
worden gecontroleerd en op de waarden in de tabel
worden gehouden in figuur 7. Merk op dat deze waarden
lichtjes kunnen afwijken van de maximale
bandenspanning die op de zijkant van de banden wordt
vermeld. De drukwaarden in de tabel zijn ideale waarden
voor de beste tractie en maaikwaliteit en voor een langere
levensduur van de banden.
Figuur 7. Bandenspanning
Bandenmaat PSI bar
22 x 10,0-8 10 0,68
20 x 8,0-8 10 0,68
15 x 6,0-6 12-14 0,82-0,96
ZITMAAIER EN MAAIDEK
Om de 8 uur of dagelijks *
Controleer het veiligheidsvergrendelsysteem
Reinig de zitmaaier en het maaidek
Verwijder zichtbaar afvalmateriaal uit de motorruimte
Om de 25 uur of jaarlijks *
Controleer de remwerking van de maaibladen
Controleer de zitmaaier/het maaidek op loszittende
bevestigingsmiddelen
Controleer de bandenspanning
Om de 50 uur of jaarlijks *
Controleer de remwerking van de zitmaaier
Reinig de accu en kabels
Raadpleeg uw dealer jaarlijks om
Smeer de zitmaaier en het maaidek
Controleer de maaibladen **
* Welke als eerste komt
** Controleer de bladen vaker op plaatsen met zandige
bodem of in zeer stoffige omgevingen.
MOTOR
Eerste 5 uur
Ververs de motorolie - zie motorhandboek
Om de 8 uur of dagelijks *
Controleer het oliepeil van de motor
Om de 25 uur of jaarlijks *
Reinig het luchtfilter en voorfilter **
Om de 50 uur of jaarlijks *
Ververs de motorolie - zie motorhandboek
Vervang het oliefilter
Jaarlijks
Vervang het luchtfilter
Vervang het voorfilter
Raadpleeg uw dealer jaarlijks om
Inspecteer de geluiddemper
Vervang de ontstekingsbougie
Vervang het brandstoffilter
Reinig het luchtkoelsysteem van de motor
* Welke als eerste komt
** In stoffige omgevingen of als vuil in de lucht aanwezig
is, moet u vaker reinigen
18
Not for
Reproduction
Figuur 8. Reinig de oliekoeler
A. Oliekoeler
A
Controle van het
veiligheidsvergrendelsysteem
Controleer of het veiligheidsvergrendelsysteem correct
functioneert aan de hand van de testprocedure. Als uit
een test blijkt dat uw zitmaaier niet correct functioneert,
neemt u contact op met uw verdeler.
Controle van remwerking
van het maaidek
De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek
moeten volledig tot stilstand komen binnen de vijf
seconden na het uitschakelen van de elektrische PTO-
schakelaar.
1. Start de motor wanneer de zitmaaier in vrijloop staat,
de PTO-koppeling uitgeschakeld is en de bestuurder
op de stoel zit.
2. Kijk over de linker voetsteun naar de aandrijfriem van
het maaidek. Schakel de PTO-koppeling in en wacht
meerdere seconden. Schakel de PTO-koppeling uit
en ga na hoeveel tijd de aandrijfriem van het maaidek
nodig heeft om te stoppen.
3. Als de aandrijfriem van het maaidek niet binnen de vijf
seconden stopt, moet de koppeling worden
bijgeregeld of moet u contact opnemen met uw
verdeler.
Motoronderhoud
Raadpleeg de handleiding van de motorleverancier voor alle
motor-onderhoudsprocedures en aanbevelingen.
Controleer en reinig de oliekoeler
(Kohler-modellen)
De motoroliekoeler bevindt zich aan de zijkant van de motor
(A, Figuur 8) en moet periodiek of als deze vuil is met
perslucht worden gereinigd.
Onderhoud van de batterij
De batterij en batterijkabels schoonmaken
1. Koppel de batterijkabels los van de batterij en begin
daarbij met de negatieve kabel (A, figuur 9) gevolgd
door de afdekking en de positieve kabel (B).
2. Draai de vleugelmoer en de ring (D) los.
3. Draai de opsluitstaaf (C) omhoog en weg van de
batterij. Bevestig de staaf op de stuurkolom.
4. Verwijder de batterij (E).
5. Maak het batterijvak schoon met een oplossing van
soda en water.
6. Maak de polen van de batterij en de uiteinden van de
kabels schoon met een staalborstel en
schoonmaakmiddel voor batterijpolen tot ze glanzen.
7. Plaats de batterij (E) weer in het batterijvak. Bevestig ze
met de opsluitstaaf (C) en de vleugelmoer en ring (D).
8. Sluit de batterijkabels opnieuw aan: eerst de positieve
kabel (B) en daarna de negatieve kabel (A).
9. Breng een laagje petrolatum of niet-geleidend
smeervet aan op de uiteinden van de batterijkabels en
polen.
WAARSCHUWING
Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet u de
negatieve batterijkabel als EERSTE loskoppelen en
als LAATSTE terug aansluiten. Doet u dat niet, dan
bestaat de kans op kortsluiting tussen de positieve
pool en een stuk gereedschap.
Figuur 9. Onderhoud van de batterij
A. Negatieve kabel
B. Positieve kabel en afdekking
C. Opsluitstaaf
D. Vleugelmoer en ring
E. Batterij
D
E
C
A
B
19
Periodiek onderhoud
Not for
Reproduction
Problemen oplossen
en regelingen
Problemen oplossen
Hoewel het gewone periodieke onderhoud de levensduur
van uw zitmaaier zal verlengen, kan het bij langdurig of
constant gebruik uiteindelijk toch nodig zijn om specifieke
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren om uw
zitmaaier naar behoren te laten blijven werken.
In de onderstaande gids voor het oplossen van
problemen vindt u de meest voorkomende problemen,
hun oorzaken en mogelijke oplossingen.
Op de volgende pagina’s vindt u dan instructies zodat u
de meeste van die eenvoudige aanpassingen en
onderhoudsherstellingen zelf kan uitvoeren. Indien u dat
wenst, kan u een beroep doen op uw plaatselijk erkend
verdeler voor het uitvoeren van deze onderhouds-
werkzaamheden.
WAARSCHUWING
Om ernstige letsels te voorkomen mag u alleen
onderhoudswerkzaamheden aan de zitmaaier
uitvoeren wanneer de motor stilgelegd en de
parkeerrem geactiveerd is.
Trek altijd de sleutel uit het contact, maak de
bougiekabel los en bevestig hem uit de buurt van
de bougie voor u met het onderhoud begint om te
voorkomen dat de motor per ongeluk zou starten.
Problemen met de zitmaaier oplossen
PROBLEEM ZOEK NAAR OPLOSSING
De motor wil niet
aanslaan of starten.
Rempedaal is niet ingedrukt. Druk het rempedaal volledig in.
PTO-schakelaar (elektrische
koppeling) staat in de stand AAN.
Zet de schakelaar in de stand UIT.
Snelheidsregelaar ingeschakeld. Zet de knop in de stand VRIJ/UIT.
Geen brandstof meer. Als de motor warm is, laat u hem afkoelen en vult u
vervolgens brandstof bij.
Motor verzopen. Schakel de choke uit.
Zekering is doorgeslagen. Zie erkende dealer.
De polen van de batterij moeten
worden schoongemaakt.
Zie De accu en kabels reinigen.
De batterij is leeg of stuk. Accu opladen of vervangen.
Bedrading los of defect. Controleer de bedrading visueel. Raadpleeg een erkende
dealer als de draden gerafeld of gebroken zijn.
Solenoïde of startmotor defect. Zie erkende dealer.
Schakelaar veiligheidsvergrendelsysteem
defect.
Zie erkende dealer.
Water in brandstof. Zie erkende dealer.
Benzine is oud of verschaald. Zie erkende dealer.
Motor is moeilijk te
starten of loopt niet
goed.
Te rijke brandstofmengeling. Maak luchtfilter schoon.
Motor heeft een ander probleem. Zie erkende dealer.
Kloppende motor.
Laag oliepeil. Zie motorhandboek.
Verkeerde oliekwaliteit gebruikt. Zie motorhandboek.
Overdreven
olieverbruik.
De motor raakt oververhit. Zie erkende dealer.
Verkeerde oliekwaliteit gebruikt. Zie motorhandboek.
Te veel olie in oliecarter. Tap overtollige motorolie af.
Motoruitlaat is
zwart.
Vuile luchtfilter. Zie Luchtfilter onderhouden.
Choke dicht. Open de choke.
20
Not for
Reproduction
PROBLEEM ZOEK NAAR OPLOSSING
De motor loopt maar
de zit maaier wil niet
rijden.
Rijsnelheidspedalen niet ingedrukt. Druk de pedalen in.
Ontgrendelingshendel van de
transmissie staat in de stand DUWEN.
Zet de hendel in de stand RIJDEN.
Aandrijfriem van maaidek is gebroken. Zie erkende dealer.
Parkeerrem is ingeschakeld. Zet de parkeerrem uit.
Tractieaandrijfriem is gebroken of slipt. Zie erkende dealer.
Rem houdt niet.
Rem binnenin versleten. Zie erkende dealer.
Zitmaaier is moeilijk
of slecht te
besturen.
Stuurstangenmechanisme zit los. Zie erkende dealer.
Onjuiste bandenspanning. Zie Bandenspanning controleren.
Lagers van voorwielas zijn droog. Zie erkende dealer.
Problemen met de zitmaaier oplossen (vervolg)
PROBLEEM ZOEK NAAR OPLOSSING
Het maaidek komt
niet omhoog.
Stangenmechanisme van hefsysteem
niet correct bevestigd of beschadigd.
Zie erkende dealer.
Maaier maait niet
gelijk.
Maaidek niet waterpas. Zie erkende dealer.
De banden van de zitmaaier zijn niet
goed opgeblazen.
Zie Bandenspanning controleren.
Maairesultaat ziet
er onafgewerkt uit.
Motorsnelheid te laag. Geef volgas.
Rijsnelheid te hoog. Rij trager.
Zitmaaier heeft een ander probleem. Zie erkende dealer.
De motor valt
gemakkelijk stil
tijdens het maaien.
Motorsnelheid te laag. Geef volgas.
Rijsnelheid te hoog. Rij trager.
Vuil of verstopt luchtfilter. Zie motorhandboek.
Maaihoogte te laag ingesteld. Stel de maaihoogte bij de eerste maaibeurt van lang
gras in op de hoogste stand.
Afvoeropening is geblokkeerd. Maai met de grasafvoer naar het reeds gemaaide
gedeelte gericht.
Motor niet op bedrijfstemperatuur. Laat de motor een aantal minuten warmdraaien.
De maaier wordt gestart in lang gras. Start de motor op een plaats zonder lang gras.
Zitmaaier trilt sterk.
Zitmaaier heeft een ander probleem. Zie erkende dealer.
De motor loopt en
de zitmaaier rijdt,
maar de maaier wil
niet rijden.
PTO is niet ingeschakeld. Schakel de PTO in.
Zitmaaier heeft een ander probleem. Zie erkende dealer.
Problemen met het maaidek oplossen
21
Problemen oplossen en regelingen
Not for
Reproduction
22
Figuur 10. De positie van de berijdersstoel instellen
A. Instelhendel voor de stoelpositie
B. Carrosseriebout, tussenstuk, tussenring en moer
C. Stoelveer
A
C
B
Problemen oplossen en regelingen
De batterij opladen
Een lege batterij of een batterij die te zwak is om de motor te
starten kan het gevolg zijn van een defect in het
laadsysteem of in een ander elektrisch onderdeel. Als u
twijfelt aan de oorzaak van het probleem neemt u contact op
met uw verdeler. Als u de batterij moet vervangen volgt u de
aanwijzingen onder De batterij en batterijkabels
schoonmaken in de voorschriften voor periodiek onderhoud.
Om de batterij op te laden volgt u de aanwijzingen van de
fabrikant van de batterijlader en neemt u alle
waarschuwingen in acht die u in de veiligheidsvoor-
schriften van deze handleiding vindt. Laad de batterij tot
ze volledig is opgeladen. Laad niet op met een vermogen
van meer dan 10 ampère.
De rem bijregelen
Uw zitmaaier is niet uitgerust met een manueel regelbare
rem. Neem contact op met uw verdeler als uw rem niet
naar behoren werkt.
De positie van de berijdersstoel
regelen
Instelling van de stand
De stand van de berijdersstoel kan in drie verschillende
standen worden versteld. Om de stoel te verstellen, moet u
de carrosseriebouten, tussenstuken, tussenringen en
moeren (B, Figuur 10) uit het scharnier verwijderen en deze
in de gewenste gaten opnieuw monteren.
Schuifinstelling van de stoel
De berijdersstoel kan naar voren en naar achteren worden
geschoven. Duw tegen de hendel (A, Figuur 10), zet de
berijdersstoel in de gewenste positie en laat de hendel
daarna weer los zodat de berijdersstoel in de nieuwe positie
wordt vergrendeld.
Instelling van de stoelveren
De stoelveren (C, Figuur 10) kunnen worden versteld voor
een hardere of zachtere instelling. Kantel de berijdersstoel
naar voeren en schuif de veereenheid (C) naar voren voor
een zachtere instelling en naar achteren voor een hardere
instelling.
Instelling van de ondersteuning van
het handbediende hefsysteem
Handbediende hefsysteem kan worden ingesteld ter
compensatie van de extra belasting van de diverse - als de
handlift,
contact op met uw verdeler als uw rem.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat zich geen open vuur en vonken in
de buurt van de batterij bevinden, de uit de
batterij ontsnappende gassen zijn uiterst
ontplofbaar. Zorg voor een goede ventilatie
tijdens het laden van de batterij.
Not for
Reproduction
23
Problemen oplossen en regelingen
Figuur 11. Regeling van de dieptemeterwielen
A. Haarspeldklem (hoge stand)
B. Haarspeldklem (lage stand)
C. Houder van het dieptemeterwiel
A
B
C
Figuur 12. Verstelling van dieptemeterwiel via
schuifbeugel
A. Nylock-vleugelmoer C. Zeskantbout
B. Beugel van dieptemeterwiel D. Dieptemeterwiel
B
A
C
Figuur 13. Verstelling van dieptemeterwiel via vaste
beugel
A. Beugel van dieptemeterwiel D. Ringen
B. Borgmoerl E. Borstbout
C. Dieptemeterwiel
A
B
C
D
E
D
Het maaidek regelen
Dieptemeterwielen (selecteer modellen)
Afhankelijk van de gewenste maaihoogte kunnen de
dieptemeterwielen van het maaidek in twee verschillende
posities worden geplaatst. Voor een grote maaihoogte dient
u de dieptemeterwielen in de lage stand te plaatsen en voor
een kleine maaihoogte dient u ze in de hoge stand te
plaatsen. De regeling van de dieptemeterwielen gebeurt als
volgt :
Draaiende dieptemeterwielen
1. Verwijder de haarspeldklem (A, B, Figuur 11).
2. Om het dieptemeterwiel in de hoge stand te plaatsen,
moet u de klem (A) van de wielas aan de bovenzijde van
de houder (C) insteken. Als u het dieptemeterwiel in de
lage stand wenst te zetten, moet u de wielas eerst naar
beneden drukken en dan de haarspeldklem (B) aan de
onderkant van de houder (C) insteken.
Dieptemeterwielen met schuifbeugel
1. Verwijder de nylock-vleugelmoer (A, Figuur 12) van de
zeskantbout (C). Schuif de zeskantbout (C) uit de beugel
van het dieptemeterwiel (B). Verstel het dieptemeterwiel
tot op de gewenste hoogte.
2. Steek de zeskantbout (C) door de beugel van het
dieptemeterwiel (B) en het dieptemeterwiel (D). Span de
nylock-vleugelmoer (A) aan. Herhaal Stappen 1 en 2
voor alle dieptemeterwielen.
Dieptemeterwielen met vaste beugel
1. Verwijder de borgmoer (B, Figuur 13), dieptemeterwiel
(C), ringen (D) en de borstbout (E). Verstel het
dieptemeterwiel tot op de gewenste hoogte.
2. Steek de borstbout (E) door de ringen (D), het
dieptemeterwiel (C) en de beugel van het
dieptemeterwiel (A). Borg met borgmoer (B). Herhaal
Stappen 1 en 2 voor alle dieptemeterwielen.
Not for
Reproduction
MOTOR
23 pk* Briggs & Stratton
Merk Briggs & Stratton
Model Twin Vanguard (386777)
PK 23
Zuigerverplaatsing 622 cc
Elektrisch circuit Alternator : 12 volt, 16 amp
Batterij : Startsterkte (bij koude start) : 340 amp
Oliereservoir 1,4 L
25 pk* Kohler
Merk Kohler
Model Command (CV730S)
PK 25
Zuigerverplaatsing 725 cc
Elektrisch circuit Alternator : 12 volt, 15 amp
Batterij : Startsterkte (bij koude start) : 500 amp
Oliereservoir 1,9 L
27 pk* Kohler
Merk Kohler
Model Command (CV740S)
PK 27
Zuigerverplaatsing 725 cc
Elektrisch circuit Alternator : 12 volt, 15 amp
Batterij : Startsterkte (bij koude start) : 500 amp
Oliereservoir 1,9 L
CHASSIS
Brandstoftank 15,1 L
Bandenmaat - Achterwielen 24 x 12-12
- Voorwielen 16 x 6,50-8
Bandenspanning - Achterwielen 0,41-0,55 bar
- Voorwielen 1,0 bar
Bandenmaat - Achterwielen 23 x 10,50-12
- Voorwielen 16 x 6,50-8
Bandenspanning - Achterwielen 0,41-0,55 bar
- Voorwielen 1,0 bar
Brandstoftank 15,1 L
Bandenmaat - Achterwielen 22 x 10,0-10
- Voorwielen 15 x 6,0-6
Bandenspanning - Achterwielen 0,41-0,55 bar
- Voorwielen 0,8-1,0 bar
TRANSMISSIE K71
Merk Tuff Torq K71 (hydrostatische)
Hydraulische vloeistof 10W-30 motorolie van hoge kwaliteit
Oliereservoir 4,6 L
Snelheden bij 3400 o/m Vooruit : 0 - 11,6 km/u
Achteruit : 0 - 7,2 km/u
Continu beschikbaar koppel 554 Nm
Toelaatbare trekstangbelasting 200 kg
Maximum asdruk 330 kg
TRANSMISSIE K66
Merk Tuff Torq K66 (hydrostatische)
Hydraulische vloeistof 10W-30 motorolie van hoge kwaliteit
Oliereservoir 2,5 L
Snelheden bij 3400 o/m Vooruit : 0 - 9,3 km/u
Achteruit : 0 - 5,6 km/u
Continu beschikbaar koppel 419 Nm
Toelaatbare trekstangbelasting 200 kg
Maximum asdruk 316 kg
TRANSMISSIE K664
Merk Tuff Torq K664 (hydrostatische)
Hydraulische vloeistof 10W-50 motorolie van hoge
synthetisch
Oliereservoir 5,11 L
Snelheden bij 3400 o/m Vooruit : 0 - 9,3 km/u
Achteruit : 0 - 5,6 km/u
Continu beschikbaar koppel 419 Nm
Toelaatbare trekstangbelasting 200 kg
Maximum asdruk 316 kg
AFMETINGEN
Totale lengte 190,5 cm
Totale breedte 99 cm
Hoogte
(gemeten tot bovenzijde stoel) 127 cm
Gewicht (ongeveer)
- Trekker, De Conquest / 1700 / 2700-reeks
266 kg
- Trekker, De Prestige / 1800 / 2800-reeks
302 kg
- 112 cm maaidek 51 kg
- 127 cm maaidek 57 kg
Totale lengte 187 cm
Totale breedte 107 cm
Hoogte
(gemeten tot bovenzijde stoel) 109 cm
Technische
specificaties
24
OPMERKING: de technische specificaties zijn correct bij het ter perse gaan
en kunnen worden gewijzigd zonder voorafgaande kennisgeving.
* Vermogenklasseringen
De vermogenklasseringen voor een individueel motormodel zijn aanvankelijk ontwikkeld door te beginnen met SAE (Society of
Automotive Engineers) code J1940 (Kleine Motor ermogen & Koppelklassering Procedure) (Revision 2002–05). Gezien zowel de
grote verscheidenheid aan machines waarop onze motoren geplaatst zijn en de variëteit aan met het milieu verbandhoudende
zaken die van toepassing zijn op het gebruik van de machine, kan het zijn dat de motor die U gekocht heeft niet het opgegeven
vermogen levert indien gebruikt op een bepaalde machine (werkelijk “prak–tisch” vermogen). Dit verschil komt door een
verscheidenheid aan factoren, inclusief, maar niet beperkt tot, het volgende: verschillen in hoogte, temperatuur, luchtdruk,
luchtvochtigheid, brandstof, motorsmering, maximum afgereld motortoerental, individuele motor tot motor variabiliteit, ontwerp van
de betreffende machine, de manier waarop de motor gebruikt wordt, in–lopen van de motor om frictie te verminderen en het reinigen
van de verbrandingskamers, afstellingen van de kleppen en carburateur en andere factoren. De vermogenklasseringen kunnen ook
aangepast worden op basis van vergelijking met andere motoren die gebruikt worden voor gelijkwaardige toepassingen en kunnen
daardoor mogelijk niet voldoen aan de waarden die verkregen zijn met gebruik van de voorafgaande codes.
Not for
Reproduction
25
Onderdelen
en accessoires
Onderdelen
Als u onderdelen moet vervangen kan u terecht bij uw
erkend verdeler. Gebruik altijd originele onderdelen.
Motorolie
Retoucheerverf
Smeerpistoolkit
Tube smeervet (240 ml [8 oz])
Dichtmiddel voor banden
Vuilverwijderaar/ontvetter
Stabilisator voor brandstof
Onderhoudsproducten
Bij uw erkend verdeler kan u terecht voor vele handige en
nuttige onderhoudsproducten. Een aantal voorbeelden
zijn:
Not for
Reproduction
Not for
Reproduction
Not for
Reproduction
Not for
Reproduction
Not for
Reproduction
www.AGCOLawn.com
www.MasseyLawn.com
www.snapper.com
www.simplicitymfg.com
Briggs & Stratton Power Products Group, LLC
P. O. Box 702
Milwaukee, WI U. S. A.
Copyright © 2010 Briggs & Stratton Power Products Group, LLC
Milwaukee, WI, USA. All rights reserved.
Not for
Reproduction

Documenttranscriptie

N ep o ro t fo du r ct io n GEBRUIKERSHANDLEIDING De Prestige/1800/2800/500-reeks De Conquest/1700/2700/400-reeks 23pk trekkers Beschrijving Conquest, 23pk 4wd &112 cm (44”) maaidek Conquest, 23pk & 112 cm (44”) maaidek (CE) YT2344, 23pk & 112 cm (44”) maaidek (CE) Conquest, 23pk 4wd & 127 cm (50”) maaidek (CE) Conquest, 23pk 4wd & 127 cm (50”) maaidek Conquest, 23pk & 112 cm (44”) maaidek (CE) YT2344, 23pk & 112 cm (44”) maaidek (CE) YT2344, 23pk 4wd & 127 cm (50”) maaidek (CE) Conquest, 23pk 4wd &127 cm (50”) maaidek (CE) YT2350, 23pk 4wd &127 cm (50”) maaidek (CE) Conquest, 23pk 4wd &127 cm (50”) maaidek (CE) YT2350, 23pk 4wd &127 cm (50”) maaidek (CE) R Productnr. 2690638 2690656 2690657 2690679 2690744 2690753 2690754 2690765 2690789 2690790 2690805 2690806 25pk trekkers Productnr. Beschrijving 2690571 Prestige, 25pk & 127 cm (50”) maaidek (CE) 27pk trekkers Productnr. 2690680 2690681 2690735 2690792 Beschrijving Conquest, 27pk 4wd & 137 cm (54”) maaidek Conquest, 27pk 4wd & 137 cm (54”) maaidek Prestige, 27pk 4wd & 127 cm (50”) maaidek Prestige, 27pk 4wd & 137 cm (54”) maaidek 112cm Maaidek Productnr. 1695028 1695033 1695391 1695400 1695401 Beschrijving 112 cm (44”) maaidek (CE) 112 cm (44”) maaidek (CE) 112 cm (44”) maaidek 112 cm (44”) maaidek (CE) 112 cm (44”) maaidek (CE) 127cm Maaidek Productnr. 1695185 1695213 1695263 1695265 1695390 1695392 1695393 1695395 1695417 1695418 1695588 1695589 Beschrijving 127 cm (50”) maaidek (CE) 127 cm (50”) maaidek 127 cm (50”) maaidek (CE) 127 cm (50”) maaidek (CE) 127 cm (50”) maaidek 127 cm (50”) maaidek 127 cm (50”) maaidek 127 cm (50”) maaidek 127 cm (50”) maaidek (CE) 127 cm (50”) maaidek (CE) 127 cm (50”) maaidek (CE) 127 cm (50”) maaidek (CE) 137cm Maaidek Productnr. Beschrijving 1695266 137 cm (54”) maaidek 1735102 Revision E Rev. Date 11/2009 N ep o ro t fo du r ct io n R Inhoudstafel Periodiek onderhoud ................................................18 Onderhoudsschema..............................................18 De bandenspanning controleren ...........................18 Controle van het veiligheidsvergrendelsysteem ....19 Controle van remwerking van het maaidek............19 Motoronderhoud....................................................19 Controleer en reinig de oliekoeler..........................19 Onderhoud van de batterij .....................................19 Problemen oplossen en regelingen ........................20 Problemen met de trekker oplossen ......................20 Problemen met het maaidek oplossen ..................21 De batterij opladen ................................................22 De rem regelen......................................................22 De positie van de berijdersstoel regelen................22 Instelling van de ondersteuning van het handbediende hefsysteem .................................22 Het maaidek regelen .............................................23 Technische specificaties .........................................24 Onderdelen en accessoires .....................................25 N ep o ro t fo du r ct io n Veiligheidsvoorschriften ............................................2 Identificatienummers ..................................................7 Veiligheidsplaatjes......................................................8 CE-Veiligheidspictogrammen ....................................9 Functies en bedieningsinstrumenten .....................10 Functie van de bedieningsinstrumenten................10 Functies van de parkeerrem..................................12 Automatische tractiecontrole.................................12 Het instrumentenbord............................................13 Stopcontact ...........................................................13 De zitmaaier gebruiken.............................................14 Controle van het veiligheidsvergrendelsysteem ....14 Algemene gebruiksveiligheid ................................14 Brandstof bijvullen.................................................14 De motor starten....................................................14 De zitmaaier en motor stoppen..............................14 Met de zitmaaier rijden ..........................................15 Maaien ..................................................................15 Achteruit maaien ..................................................15 Achterwaartse aandrijving hulpstukken .................15 De trekker met de hand voortduwen......................15 De maaihoogte van het maaidek regelen ..............16 Een aanhanger bevestigen....................................17 Berging..................................................................17 R OPMERKING : in deze handleiding gelden de aanduidingen “links” en “rechts” zoals gezien vanuit het gezichtspunt van de berijder. 1 Veiligheidsvoorschriften en -informatie Veilig gebruik Gefeliciteerd met de aankoop van een stuk tuingereedschap van superieure kwaliteit. Onze producten zijn ontworpen en vervaardigd om aan alle industrienormen te voldoen en deze zelfs te overtreffen. Elektrische apparaten zijn enkel en alleen veilig als ze op veilige wijze worden gebruikt. Als ze op de verkeerde wijze worden gebruikt of niet behoorlijk worden onderhouden, kunnen ze gevaarlijk zijn! Vergeet niet, u bent verantwoordelijk voor uw eigen veiligheid en die van de personen rondom u. Gebruik uw gezond verstand en denk goed na over waar u mee bezig bent. Als u er niet zeker van bent dat het karwei dat u gaat opknappen veilig kan worden uitgevoerd met het gereedschap dat u hebt gekozen, raadpleeg een vakman: neem contact op met uw plaatselijke erkende verdeler. Lees de handleiding N ep o ro t fo du r ct io n De gebruikershandleiding bevat belangrijke veiligheidsinformatie waar u zowel voor als TIJDENS het gebruik van het gereedschap van op de hoogte moet zijn. Hierin vindt u veilige gebruiksaanwijzingen, een beschrijving van de kenmerken en bedieningsknoppen van het product en onderhoudsinformatie. Deze informatie zal u helpen het meeste uit uw apparatuur te halen. R Lees de Veiligheidsvoorschriften en -informatie op de volgende bladzijden helemaal door. Lees ook het hoofdstuk Bediening volledig. Kinderen Achteruit Kinderen kunnen het slachtoffer worden van tragische ongelukken. Houd ze uit de buurt van de plaats waar u werkt. Kinderen voelen zich vaak aangetrokken tot het apparaat en het grasmaaien. Ga er nooit van uit dat kinderen op de plaats zullen blijven waar u ze het laatst hebt gezien. Als de kans bestaat dat kinderen in de buurt kunnen komen van de plaats waar u aan het maaien bent, zorg er dan voor dat een andere verantwoordelijke volwassene toezicht op hen houdt. Nooit achteruit maaien, tenzij dit absoluut nodig is. Kijk voor en tijdens het achteruitrijden steeds omlaag en achterom, ook wanneer de maaimessen uitgeschakeld zijn. LAAT KINDEREN NOOIT MEERIJDEN OP DE ZITMAAIER! Dit moedigt hen aan om ook in de buurt van het apparaat te komen terwijl de motor draait, waardoor ze ernstig gewond kunnen raken. Ze kunnen dan naar het apparaat toe komen om mee te rijden als u het niet verwacht, waardoor u hen zou kunnen overrijden. 2 Veiligheidsvoorschriften en informatie Gebruik op een helling U kunt ernstig gewond raken of zelfs om het leven komen als u dit apparaat op een te steile helling gebruikt. Het gebruik van de maaier op een te steile helling of een plaats waar u niet voldoende tractie hebt, kan ervoor zorgen dat u de controle over de maaier verliest of kantelt. Een goede vuistregel is de maaier nooit te gebruiken op een helling waarop u niet achteruit kunt rijden (in de stand 2-wielaandrijving). Gebruik de maaier nooit op hellingen die meer dan 1 m stijgen over een lengte van 6 m. Rijd altijd loodrecht op en af hellingen, nooit zijwaarts. Houd er ook rekening mee dat het oppervlak waarop u rijdt een grote invloed heeft op de stabiliteit en de controle. Nat gras of een met ijs bedekt wegdek kunnen ervoor zorgen dat u de maaier niet goed onder controle hebt. Als u zich onzeker voelt over het gebruik van de maaier op hellingen, doe het dan niet. Het is het risico niet waard. Bewegende delen N ep o ro t fo du r ct io n Dit apparaat heeft veel bewegende delen die u of iemand anders kunnen verwonden. Als u echter behoorlijk op de stoel zit en alle voorschriften in deze brochure volgt, kunt u het apparaat veilig gebruiken. Het maaidek is uitgerust met draaiende maaimessen die handen en voeten kunnen amputeren. Laat niemand in de buurt van het apparaat terwijl de motor draait! Om u, de gebruiker, te helpen dit apparaat veilig te gebruiken, is het uitgerust met een veiligheidssysteem dat detecteert wanneer de gebruiker aanwezig is. Probeer NIET om het systeem te wijzigen of te omzeilen. Raadpleeg onmiddellijk uw verdeler als het systeem niet alle in deze handleiding vermelde veiligheidstests voor vergrendelingssystemen doorstaat. Weggeslingerde voorwerpen R Dit apparaat heeft draaiende maaimessen. Deze messen kunnen rondslingerende voorwerpen opnemen en wegslingeren, waardoor omstanders ernstig gewond kunnen raken. Zorg ervoor dat u het te maaien gebied opruimt VOORDAT u begint te maaien. Het apparaat niet gebruiken zonder de opvangbak of afvoerbeschermer (deflector). Laat ook niemand in de buurt van de maaier komen terwijl de motor draait! Als er toch iemand in de buurt komt, schakel de maaier dan onmiddellijk uit en wacht tot hij/zij weer weg is. Brandstof en onderhoud Benzine is uiterst ontvlambaar. Benzinedampen zijn ook zeer ontvlambaar en kunnen verre ontstekingsbronnen bereiken. Benzine mag enkel als brandstof worden gebruikt, niet als oplos- of reinigingsmiddel. Het mag nooit worden bewaard op plaatsen waar de dampen kunnen opbouwen of een ontstekingsbron, zoals een waakvlam, kunnen bereiken. Brandstof moet worden bewaard in een goedgekeurde afgesloten plastic benzinekan of in de brandstoftank van de tractor met de dop stevig dichtgedraaid. Gemorste brandstof moet onmiddellijk worden opgeruimd. Behoorlijk onderhoud is uitermate belangrijk voor de veiligheid en de prestaties van uw apparaat. Zorg ervoor dat u de onderhoudsprocedures in deze handleiding uitvoert, vooral het periodiek testen van het veiligheidssysteem. 3 Veiligheidsvoorschriften en -informatie Lees deze veiligheidsvoorschriften aandachtig en leef ze strikt na. Als u zich niet aan deze veiligheidsvoorschriften houdt, kan dat tot gevolg hebben dat u de controle over de machine verliest, dat u schade veroorzaakt aan eigendommen of gereedschap en dat uzelf en/of omstanders gewond raken met mogelijk de dood tot gevolg. Dit maaidek kan handen en voeten amputeren en voorwerpen wegslingeren. Het driehoekje in de tekst duidt op belangrijke waarschuwingen waarmee rekening moet worden gehouden. WERKING - ALGEMEEN 14. Werk nooit met de machine terwijl u onder invloed bent van drugs, geneesmiddelen of alcohol. 15. Let goed op het verkeer wanneer u in de buurt van een openbare weg werkt of deze moet oversteken. 16. Wees extra voorzichtig als u de machine op een aanhangwagen of in een vrachtwagen laadt. 17. Draag altijd oogbescherming terwijl u met deze machine werkt. 18. Uit statistische gegevens blijkt dat vooral 60-plussers betrokken zijn in een groot aantal ongelukken met trekkers en maaiers. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van alle bestuurders in kwestie om zo precies mogelijk te bepalen of ze nog wel of niet meer in staat zijn een dergelijke machine veilig te besturen en hun omgeving te vrijwaren van mogelijke ongelukken. 19. Volg de aanbevelingen van de fabrikant in verband met wielgewichten of tegengewichten. 20. Denk eraan dat het steeds de bestuurder van de trekker is die verantwoordelijk zal worden gesteld voor ongelukken die hij veroorzaakt aan derden of goederen van derden. 21. Alle bestuurders moeten ervoor zorgen dat ze een professionele en praktijkgerichte opleiding krijgen om met deze machine te werken. 22. Draag bij het werken met de trekker en de maaier steeds een lange broek en beschermend schoeisel. Werk nooit blootsvoets of op sandalen. 23. Vooraleer u de maaier gebruikt, moet u nagaan of de maaibladen nog intact zijn, of ze niet beschadigd of versleten zijn en of ze nog goed vastzitten. Versleten en/of beschadigde onderdelen moeten onmiddellijk worden vervangen. 24. Schakel hulpstukken altijd uit als u een van volgende handelingen wenst te verrichten: bijtanken, een hulpstuk regelen of verwijderen (tenzij de regeling kan gebeuren van op de berijdersstoel). 25. Als u de machine parkeert, opbergt of om een bepaalde redden onbeheerd achterlaat, moet u het maaidek steeds volledig laten zakken, tenzij het maaidek mechanisch vergrendeld wordt. 26. Alvorens de berijdersstoel te verlaten, om eender welke reden, moet u de parkeerrem activeren, de aftakas uitschakelen, de motor stilleggen en de sleutel uit het contact verwijderen. 27. Om brandgevaar te verminderen, moet u ervoor zorgen dat de machine vrij blijft van gras, bladeren en overtollige olie. Stop of parkeer de machine niet boven droge bladeren, gras of brandbaar materiaal. R N ep o ro t fo du r ct io n 1. Vooraleer u met de trekker begint te werken, moet u alle richtlijnen en uitleg in de handleiding gelezen en op de machine begrepen hebben en alle voorzorgsmaatregelen zorgvuldig opgevolgd hebben. 2. Plaats nooit uw handen of voeten in de buurt van draaiende onderdelen of onder de machine. Blijf altijd uit de buurt van de afvoeropeningen. 3. Laat enkel volwassenen met een groot verantwoordelijkheidsgevoel die bovendien ook vertrouwd zijn met de machine, werken met de trekker. In bepaalde gebieden kunnen trouwens ook leeftijdsbeperkingen gelden voor het werken met een dergelijke machine. 4. Zorg ervoor dat er zich in de buurt waar u gaat werken geen rotsen, speelgoed en/of andere obstakels bevinden die de goede werking van de machine zouden kunnen hinderen. Het gevaar bestaat trouwens dat deze voorwerpen door het maaidek zouden worden rondgeslingerd. 5. Vooraleer u begint te maaien, moet u ervoor zorgen dat er zich geen andere mensen in de buurt bevinden. Komt er iemand naar u toe, dan dient u de trekker te stoppen en de motor stil te leggen. 6. Voer geen passagiers mee op de trekker. 7. Maai niet terwijl u achteruit rijdt, tenzij dit absoluut noodzakelijk is. Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar achteren en naar beneden. 8. Richt de materiaalafvoer nooit op iemand. Vermijd het materiaal af te voeren tegen een muur of een hindernis. Het materiaal kan terugkaatsen naar de gebruiker. Leg het maaidek stil wanneer u over een ondergrond met kiezelsteen moet rijden. 9. Werk nooit met de machine zonder dat het volledige grasopvangsysteem, de afvoerafscherming (deflector) of andere veiligheidssystemen keurig op hun plaats gemonteerd zijn. 10. Vertraag vooraleer u een bocht neemt. 11. Laat de trekker nooit achter met draaiende motor. Schakel altijd eerst de PTO-koppeling uit, activeer de parkeerrem, leg de motor stil en trek de sleutels uit het contact vooraleer u van de trekker stapt. 12. Schakel het maaidek (PTO) uit wanneer u niet maait. Leg de motor stil en wacht tot alle onderdelen volledig tot stilstand zijn gekomen alvorens de machine te reinigen, het grasopvangsysteem te verwijderen of de afvoerafscherming vrij te maken. 13. Werk met deze machine enkel tijdens het daglicht of bij goed kunstlicht. TRANSPORT EN BERGING 4. Neem voor het bergen van de trekker altijd de richtlijnen van de motorleverancier in acht. U vindt deze richtlijnen in de handleiding van uw motorleverancier. Volg deze richtlijnen zowel voor een berging van korte duur als wanneer u de machine voor langere duur opbergt. 5. Als u de machine weer in dienst stelt na een periode van inactiviteit moet u ervoor zorgen dat u alle richtlijnen van uw motorleverancier zo precies mogelijk navolgt. 6. Berg de machine of de brandstofvoorraad nooit op in een plaats waar ze in contact zouden kunnen komen met vuur, vonken of een waakvlam, van bv. bij een geiser. Laat de machine volledig afkoelen vooraleer u ze opbergt. 1. Als u deze trekker transporteert op een open aanhangwagen, moet u ervoor zorgen dat hij met de voorzijde in de rijrichting staat. Mocht de trekker achterwaarts op de aanhangwagen staan, dan kan de wind de motorkap optillen en deze ernstig beschadigen. 2. Neem de nodige veiligheidsvoorschriften in acht als u de trekker na transport of berging weer vult met brandstof. 3. Stal de machine nooit (met benzine) in een besloten, slecht geventileerde ruimte. Brandstofdampen kunnen bij een ontstekingsbron (zoals een verwarmingsketel, boiler enz.) komen en een ontploffing veroorzaken. Brandstofdampen zijn ook giftig voor mens en huisdier. 4 Veiligheidsvoorschriften en -informatie GEBRUIK OP HELLINGEN WAARSCHUWING In heel wat gevallen heeft het verlies van controle over de trekker of ongelukken, zoals het omkantelen van de trekker, precies te maken met hellingen. Dergelijke ongelukken resulteren meestal in zware verwondingen met mogelijk de dood tot gevolg. U dient dus extra voorzichtig te zijn als u werkt op hellingen. Als u de helling niet achteruit op kunt of als u zich niet veilig voelt, doet u er goed aan niet op de helling te werken. Als u begint weg te glijden op een helling kunt u de controle over uw machine niet meer terugkrijgen door op de rem te gaan staan. De voornaamste oorzaken die tot het verlies van controle over uw machine kunnen leiden, zijn de volgende: onvoldoende grip van de wielen, te hoge rijsnelheid, ongepast remgedrag, verstrooidheid, een machine gebruiken die niet geschikt is voor de taak die u wenst uit te voeren, verkeerd aangebrachte hulpstukken en een ongelijke verdeling van de lading. 1. Maai hellingen door recht naar boven en recht naar beneden te rijden. Rij nooit zijdelings op de flank van de helling. 2. Kijk uit voor kuilen, groeven of schokken. Op oneffen ondergrond kan de machine omkantelen. In hoog gras kunnen hindernissen verborgen zijn. 3. Kies een lage versnelling, zodat u niet hoeft te stoppen of schakelen terwijl u op een helling werkt. 4. Maai niet wanneer het gras nat is. De banden kunnen hun grip verliezen. 5. Laat de machine altijd in versnelling, in het bijzonder wanneer u hellingen afrijdt. Schakel niet naar neutraal om de helling af te rollen. 6. Vermijd starten, stoppen of draaien op een helling. Indien de banden hun grip verliezen, schakel dan het maaidek uit en rijd langzaam in een rechte lijn de helling af. 7. Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk uit. Verander niet bruusk van snelheid of richting, want hierdoor kan de machine kantelen. 8. Wees extra voorzichtig wanneer u werkt met een machine met een grasopvangsysteem of een ander hulpstuk, want de stabiliteit van de machine kan hierdoor worden beïnvloed. 9. Probeer nooit de machine te stabiliseren door uw voet op de grond te plaatsen. 10. Maai niet in de buurt van sterke hellingen, sloten of ophogingen. De maaier zou plots kunnen kantelen indien een wiel over de rand van een afgrond of sloot geraakt, of indien een rand inzakt. 11. Gebruik geen grasopvangsystemen op steile hellingen. 12. Maai geen hellingen waarop u niet kunt achteruit rijden. 13. Neem contact op met uw erkende verdeler voor de aanbevolen wielgewichten of tegengewichten ter verbetering van de stabiliteit. 14. Verwijder hindernissen zoals rotsen, grote takken enz. 15. Werk langzaam. De banden kunnen hun grip verliezen op hellingen, ook wanneer de remmen correct werken. 16. Draai niet op hellingen. Als dit niet kan worden vermeden, draai dan langzaam en geleidelijk naar beneden toe indien mogelijk. Gebruik de machine nooit op hellingen met meer dan 17,6% stijgingspercentage (10 graden), d.w.z. hellingen waarbij over een afstand van 607 cm een hoogteverschil van 106 cm overwonnen wordt. Als u de machine gebruikt op hellingen moet u extra wielgewichten of tegengewichten gebruiken. Neem contact op met uw geautoriseerd verdeler om na te gaan welke gewichten voor uw machine beschikbaar zijn en welke geschikt zijn om het werk in kwestie uit te voeren. Kies de lage versnelling voordat u op de helling begint te rijden. Zelfs indien u extra wielgewichten of tegengewichten geplaatst hebt, moet u op hellingen vooral voorzichtig zijn als u achter op de trekker een grasopvangsysteem geïnstalleerd hebt. Maai hellingen door recht naar BOVEN en recht naar BENEDEN te rijden, NOOIT zijdelings tegen de flank van de helling. Wees voorzichtig als u van richting verandert en STOP of VERTREK NIET op een helling. N ep o ro t fo du r ct io n KINDEREN R Als de bestuurder van de trekker niet aandachtig genoeg is, kunnen er zich tragische ongelukken voordoen met spelende kinderen. Kinderen voelen zich nu eenmaal vaak aangetrokken door de machine en het maaien. Hou kinderen dus steeds in de gaten en hou er rekening mee dat ze zich niet noodzakelijk meer op dezelfde plek bevinden als enkele ogenblikken voordien. 1. Hou kinderen weg uit het maaigebied en zorg ervoor dat ze onder het toezicht staan van een volwassene met een groot verantwoordelijkheidsgevoel. 2. Wees attent en zet de machine uit als kinderen dichterbij komen. 3. Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar beneden en naar achteren. 4. Laat nooit kinderen meerijden, zelfs niet met de maaibladen gedemonteerd. Ze zouden van de machine kunnen vallen en ernstig letsel oplopen of door hun handelingen het veilige gebruik van de machine in het gedrang brengen. Kinderen die vroeger ooit hebben meegereden, kunnen plotseling in het maaigebied komen om nogmaals mee te rijden en lopen zo het gevaar om overreden te worden. 5. Laat de trekker ook nooit door kinderen besturen. 6. Wees extra voorzichtig bij dode hoeken, struiken, bomen en andere voorwerpen die de zichtbaarheid zouden kunnen belemmeren. EMISSIES VOORTGETROKKEN UITRUSTING 1. De uitlaatgassen van deze machine bevatten stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en die bij bepaalde hoeveelheden kanker kunnen veroorzaken of kunnen leiden tot misvormingen en/of andere genetische afwijkingen bij de geboorte. 2. Informatie over de duurzaamheidsperiode van de relevante emissies en de luchtindex vindt u op het emissiselabel van de motor. 1. Trek uitsluitend met een machine die voorzien is van een trekhaak. Maak voortgetrokken uitrusting enkel vast aan een trekhaak en nergens anders aan de machine. 2.Volg de aanbevelingen van de fabrikant in verband met het maximaal toegelaten gewicht van voortgetrokken uitrusting en het trekken van voortgetrokken uitrusting op hellingen. 3. Laat kinderen of andere personen nooit in of op de voortgetrokken uitrusting klimmen. 4. Op hellingen kunnen de banden onder het gewicht van de voortgetrokken uitrusting hun grip verliezen, zodat de machine onbestuurbaar wordt. 5. Rij langzaam en houd rekening met een extra lange remafstand. 6. Schakel niet in neutraal om de helling af te rollen. ONTSTEKINGSSYSTEEM 1. Dit ontstekingssysteem door middel van een elektrische vonk is conform de Canadese norm ICES-002. 5 Veiligheidsvoorschriften en -informatie ONDERHOUD EN NAZICHT 11. Verwijder de brandstoffilter niet wanneer de motor heet is, want gemorste benzine kan ontsteken. Plaats de klemmen voor de brandstofleiding niet verder uit elkaar dan nodig. Controleer of de klemmen de slang stevig over de filter vasthouden na de installatie. 12. Gebruik geen benzine met METHANOL of gasohol met meer dan 10% ETHANOL of benzineadditieven of wasbenzine, want de motor/het brandstofsysteem kan hierdoor schade oplopen. 13. Indien de brandstoftank moet worden afgetapt, doe dit dan buiten. 14. Vervang een defecte knaldemper. 15. Gebruik bij het uitvoeren van herstelwerkzaamheden uitsluitend door de fabrikant goedgekeurde wisselstukken. 16. Hou bij het uitvoeren van regelingen en herstelwerkzaamheden altijd rekening met de specificaties en instellingen opgegeven door de fabrikant. 17. Grote onderhouds- en herstelwerkzaamheden laat u best gebeuren in erkende en door de fabrikant goedgekeurde service centers. 18. Voer zelf geen grote herstelwerkzaamheden aan deze machine uit tenzij u daarvoor de noodzakelijke technische opleiding gekregen hebt. Verkeerd uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden kunnen tot gevaarlijke situaties, schade aan de machine en een nietigverklaring van de garantie leiden. 19. Denk er bij een maaidek met meer dan één blad aan dat het éne blad het andere in beweging kan zetten. 20. Verander niets aan het motormanagement van de motor en voer de motor niet op. Hoge motorsnelheden verhogen het risico op ongelukken. 21. Koppel aangedreven hulpstukken los, leg de motor stil, haal de sleutel uit het contact en maak de draden van de ontstekingsbougies los in volgende gevallen: als u ophopingen van gras en andere materialen in de uitvoer wenst te verwijderen, als u onderhoudswerkzaamheden wenst uit te voeren, als u een voorwerp geraakt hebt of als de machine abnormaal begint te trillen. Hebt u een voorwerp geraakt, dan moet u nagaan of de machine schade opgelopen heeft en deze herstellen vooraleer u de machine opnieuw mag opstarten en doorgaan met de werkzaamheden. 22. Plaats uw handen nooit in de buurt van de koelventilator van de hydrostatische pomp terwijl de motor nog loop. Deze ventilator bevindt zich aan de bovenzijde van de aandrijfas. 23. Machines met hydraulische pompen, slangen of motoren: WAARSCHUWING: Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan voldoende kracht hebben om de huid te doorboren en ernstig letsel te veroorzaken. Als een lichaamsvreemde vloeistof in de huid wordt geïnjecteerd, moet deze binnen enkele uren chirurgisch worden verwijderd door een arts die vertrouwd is met deze vorm van letsel. Zoniet kan koudvuur optreden. Houd uw lichaam en handen weg van pengaten of openingen waaruit hydraulische vloeistof onder hoge druk wordt verstoven. Gebruik voor het opsporen van lekken papier of karton en niet uw handen. Zorg ervoor dat alle hydraulische- vloeistofverbindingen goed vast staan en dat alle hydraulische slangen en leidingen in goede staat verkeren alvorens het systeem onder druk te zetten. In geval van een lek dient u de machine onmiddellijk te laten nazien door een geautoriseerd verdeler. 24. WAARSCHUWING: Energieaccumulator De veren op verkeerde wijze losmaken kan ernstig letsel veroorzaken. Veren mogen enkel door een geautoriseerd verdeler worden verwijderd. 25. Modellen met een motorradiator: WAARSCHUWING: Energieaccumulator Ter voorkoming van ernstig lichamelijk letsel door hete koelvloeistof of een stoomlek mag u nooit de radiatordop proberen verwijderen terwijl de motor draait. Leg de motor stil en wacht tot hij afgekoeld is. Zelfs dan moet u nog uiterst voorzichtig zijn wanneer u de dop verwijdert." Veilig omgaan met benzine Service en onderhoud N ep o ro t fo du r ct io n 1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere mogelijke ontstekingsbronnen. 2. Gebruik enkel goedgekeurde benzinerecipiënten. 3. Verwijder nooit de tankdop of tank nooit terwijl de motor draait. Laat de motor afkoelen alvorens te tanken. 4. Tank nooit binnen, maar altijd buiten. 5. Plaats de machine of de brandstofrecipiënt nooit in de buurt van een open vlam, vonken, of een waakvlam, zoals bijvoorbeeld in de buurt van een geiser of een ander toestel. 6. Vul de recipiënten nooit in een voertuig of op de laadvloer van een vrachtwagen met een kunststoffen bodembekleding. Plaats recipiënten altijd op de grond, weg van uw voertuig, alvorens ze te vullen. 7. Verwijder benzineaangedreven machines van de vrachtwagen of de aanhangwagen en tank ze vol op de grond. Indien dit niet mogelijk is, vul de machines dan op een aanhangwagen met een draagbare recipiënt in plaats van met het tankpistool. 8. Houd het tankpistool de hele tijd in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van de recipiënt totdat deze gevuld is. Gebruik geen pistoolvergrendel/openingssysteem. 9. Indien u brandstof op uw kleren morst, moet u onmiddellijk andere kleren aantrekken. 10. Overvul de tank nooit. Plaats de tankdop terug en zet hem goed vast. 11. Wees extra voorzichtig in de omgang met benzine en andere brandstoffen. Zij zijn ontvlambaar en de dampen die ze ontwikkelen zijn ontplofbaar. 12. Indien er brandstof wordt gemorst, probeer dan niet de motor te starten, maar verplaats de machine, weg van de plaats waar gemorst werd, en zorg er nauwgezet voor op geen enkele manier vonken te veroorzaken zolang de brandstofdampen niet volledig zijn verdampt. 13. Plaats alle doppen zorgvuldig terug op de brandstoftank(s) en de brandstofrecipiënt(en). R 1. Laat de machine nooit draaien in een gesloten ruimte waar de koolstofmonoxidedampen zich kunnen ophopen. 2. Zorg ervoor dat de moeren en bouten, in het bijzonder de bevestigingsbouten van de maaibladen, altijd goed vast staan en houd het materieel in goede toestand. 3. Knoei nooit met de veiligheidssystemen. Controleer regelmatig of ze naar behoren werken en voer de nodige herstellingen uit indien ze niet goed werken. 4. Houd de machine vrij van gras, bladeren of andere vuilophoping. Ruim gemorste olie of brandstof op. 5. Stop, leg de motor stil en controleer de machine nadat ze een voorwerp geraakt heeft. Voer herstellingen uit indien nodig, alvorens te herstarten. 6. Voer nooit afstellingen of herstellingen uit terwijl de motor draait, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel is vermeld in de handleiding van de motorfabrikant. 7. De onderdelen van het grasopvangsysteem staan bloot aan slijtage en allerlei vormen van beschadiging, waardoor bewegende onderdelen zichtbaar kunnen worden of objecten unnen worden rondgeslingerd. Controleer deze onderdelen op regelmatige basis en vervang ze desnoods door de wisselstukken die de fabrikant daarvoor aanbeveelt. 8. Maaibladen zijn heel scherpe voorwerpen die diepe snijwonden kunnen veroorzaken. Wikkel de maaibladen in een omhulsel of draag handschoenen als u ze vastneemt. Wees ook extra voorzichtig als u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de maaibladen. 9. Controleer regelmatig of de rem nog goed werkt. Voer eventueel de nodige regelingen of herstelwerkzaamheden uit. 10. Onderhoud of vervang de veiligheids- en aanwijzingslabels indien nodig. 6 Identificatienummers CE-identifikationsmærkat Identifikationsmærkat A. B. C. D. E. F. G. H. I. Als u voor het bekomen van wisselstukken of informatie of voor een onderhoudsbeurt contact opneemt met uw geautoriseerd verdeler, MOET u deze nummers bij u hebben. Noteer de naam/het nummer van uw model, de identificatienummers van fabrikant en de serienummers van de motor in de daartoe voorziene ruimte zodat u deze gegevens achteraf gemakkelijk kunt terugvinden. Deze nummers vindt u op de aangegeven locaties. Opmerking : raadpleeg de handleiding van de motorleverancier voor de locatie van de identificatienummers van de motor. Producentens Identifikationsnummer Producentens Serienummer Motoreffekt i Kilowatt Højeste Motorhastighed i Omdrejninger per Minut Producentens navn og adresse Fabrikationsår CE-Mærke Maskinens Vægt i Kilogram Garanteret lydstyrke i decibel A Part No. xxxxxxx E Identificatieplaatje van de trekker Identificatieplaatje van het maaidek PRODUCTGEGEVENS Modelnaam en -nummer Serienummer van de trekker Productnummer van het maaidek Serienummer van het maaidek Naam van de verdeler R Productnummer van de trekker Date Purchased MOTORGEGEVENS Engine Make Datum aankoop Motorspecificaties Serienummer van de motor 7 I xxxxxxxxxxxxxxx Serial No. xxxxxxxxxx xxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx N ep o ro t fo du r ct io n B 20xx F dB kg: xxx kW: x.xx xxxx max G H C D Waarschuwingsstickers Alle waarschuwingsboodschappen (GEVAAR, WAARSCHUWING en OPGEPAST) en richtlijnen die aangebracht zijn op uw trekker en maaidek moet u grondig lezen en in acht nemen. Worden deze instructies niet opgevolgd, dan bestaat gevaar voor lichamelijk letsel. Deze informatie is voor uw eigen veiligheid bedoeld en is uitermate belangrijk ! De hierna afgebeelde veiligheidsplaatjes bevinden zich op uw trekker en maaidek. Veiligheidsplaatjes Bij het ontwerp en de vervaardiging van deze machine werden voor uw veiligheid en de betrouwbaarheid van de machine verschillende principes in acht genomen die u mag verwachten van een toonaangevende industriële fabrikant van machines voor buitenwerkzaamheden. Hoewel u door het lezen van deze handleiding en de daarin beschreven veiligheidsvoorschriften de nodige basiskennis verwerft om deze machine veilig en efficiënt te bedienen, hebben wij een aantal veiligheidsplaatjes op de machine aangebracht om u ook tijdens uw werkzaamheden met de trekker aan deze belangrijke informatie te herinneren. Advarsel: Se Betjeningsvejledningen. De plaatjes zijn gemakkelijk aan te brengen en vormen zowel voor uzelf, als voor andere gebruikers een permanente herinnering aan de vereiste veiligheidsvoorschriften, wat voor een veilige en efficiënte bediening van de machine noodzakelijk is. N ep o ro t fo du r ct io n Sikkerhedssymboler Als één van deze plaatjes is afgegaan of beschadigd, moet u het onmiddellijk vervangen. Vraag uw geautoriseerd verdeler om vervanging. Fare: Fare for amputering. Læs og forstå betjeningsvejledningen før brug af maskinen. Denne maskine kan amputere lemmer. Hold hænder og fødder borte fra knivene. Fare: Udslyngende genstande. Fare: Brandfare. Denne maskine er i stand til at kaste genstande og andet materiale. Hold omkringstående væk. Brændstof må ikke påfyldes, mens motoren er varm eller går. Stands motoren og lad den køle af i 3 minutter, før du fylder brændstof på. Advarsel: Fjern startnøglen før servicearbejde. Fare: Varme komponenter. Lad motoren køle af, før du berører området. R Fjern nøglen og gennemlæs den tekniske vejledning, før du udfører reparationer eller vedligeholdelsesarbejde. Fare: Kulilteforgiftning. Lad ikke motoren gå i et dårligt ventileret område. Fare: Fare for at vælte. Brug ikke denne maskine på skråninger over 10°. Fare: Fare for amputering. Denne maskine kan amputere lemmer. Hold omkringstående, deriblandt børn borte, når motoren går. 8 CE-veiligheidspictogrammen Locatie van de waarschuwingsstickers Gebruiksaanwijzing, CEmodellen, stuknr. 1734027 N ep o ro t fo du r ct io n Contactsleutelstanden stuknr. 1722806 Opgepast, knelpunt stuknr. 1720389 1730264 R Maaihoogte stuknr. 1723470 Opgepast, knelpunt stuknr. 1720389 Maaihoogte stuknr. 1723847 173xxxx 1730172 Maaihoogte stuknr. 1721197 Brandstofpeil stuknr. 1730172 Vrijgavehendel voor transmissie stuknr. 1730202 9 Hefsysteem voor hulpstukken stuknr. 1730264 12V N ep o ro t fo du r ct io n Functies en bedieningsinstrumenten R Neem rustig de tijd om vertrouwd te geraken met de naam, plaats en functie van deze bedieningsinstrumenten zodat u de richtlijnen die in deze handleiding vermeld worden met betrekking tot veiligheid en werking van de machine beter begrijpt. FUNCTIE VAN DE BEDIENINGSINSTRUMENTEN Figuur 1. In wat volgt, wordt de functie van elk bedieningsinstrument kort toegelicht. Om te kunnen starten, stoppen, rijden en maaien moet u telkens een bepaalde combinatie van deze bedieningsinstrumenten in een verschillende volgorde kunnen gebruiken. Meer uitleg daarover vindt u in het deel “Met de trekker werken”. Regelen van de gashendel Lichtschakelaar (Twee beuren model) Met deze lichtschakelaar worden de lichten van de trekker aan- en uitgeschakeld. Met de gashendel wordt de motorsnelheid (toerental) geregeld. Duw de gashendel naar voren om de motorsnelheid te verhogen en laat de gashendel los om de motorsnelheid te verlagen. Werk altijd met volgas. PTO-schakelaar Smoorklep Met de PTO worden hulpstukken aan- en uitgeschakeld. Om de PTO in te schakelen, trekt u de schakelaar uit. Om de PTO uit te schakelen, drukt u de schakelaar in. OPMERKING : als de berijder niet vast op de berijdersstoel zit, kan en zal de PTO niet werken. (Twee beuren model) Sluit de smoorklep tijdens een koude start. Open de smoorklep zodra de motor aanslaat. Bij een warme motor is het gebruik van de smoorklep niet nodig. Beweeg de hendel naar voren om de smoorklep te sluiten. 10 Functies en bedieningsinstrumenten Contactschakelaar Snelheidsregelaar Met de contactschakelaar wordt de motor aan- en uitgezet. Hij heeft 3 standen : Uit Zet de motor uit en verbreekt de elektrische voeding. Aan Laat de motor lopen en geeft stroom aan het elektrische circuit. De snelheidsregelaar wordt gebruikt om de rijsnelheidregeling in voorwaartse richting te vergrendelen. Duw de hendel naar voren tot de gewenste rijsnelheid is bereikt. Om de snelheidsregelaar uit te schakelen, beweegt u de hendel terug. Mocht u snel moeten stoppen, dan wordt door het intrappen van het rempedaal de snelheidsregelaar ook in de neutrale stand geschakeld. Regeling van de berijdersstoel Start Zwengelt de motor aan om hem te doen starten. OPMERKING : laat de contactschakelaar nooit in de positie “Aan” taan terwijl de motor niet draait ; daardoor ontlaadt de batterij. De berijdersstoel kan naar voren en naar achteren worden geschoven. Beweeg de hendel, zet de berijdersstoel in de gewenste positie en laat de hendel los zodat de berijdersstoel in de nieuwe positie wordt vergrendeld. Vrijgavehendel voor de transmissie Rempedaal Met de vrijgavehendel voor de transmissie wordt de transmissie van de trekker uitgeschakeld, zodat de trekker met de hand kan worden geduwd. Zie “De trekker met de hand voortduwen” voor toepassingsinformatie. N ep o ro t fo du r ct io n Door het rempedaal in te drukken, wordt de trekker afgeremd. Rijsnelheidspedalen De rijsnelheid van de trekker in voorwaartse richting wordt geregeld met het rijsnelheidspedaal vooruit. De rijsnelheid van de trekker in achterwaartse richting wordt geregeld met het rijsnelheidspedaal achteruit. Door het intrappen van één van deze pedalen wordt de rijsnelheid verhoogd. Opmerking : hoe verder het pedaal wordt ingedrukt, des te harder zal de trekker rijden. Parkeerrem Expansietank voor de transmissie-olie (selecteer modellen) Via de expansietank voor de transmissie-olie wordt transmissie-olie bijgevuld. Daarnaast dient deze tevens als extra opvangcapaciteit voor olie, wanneer de transmissie warm wordt en de olie uitzet. Brandstoftank Om de dop te verwijderen, draait u deze naar links. De parkeerremknop wordt gebruikt om de parkeerrem in te schakelen wanneer de trekker stilstaat. Trap het rempedaal volledig in en trek de knop omhoog om de parkeerrem in te schakelen. Pedaal voor de differentieelvergrendeling (selecteer modellen) R Door dit pedaal in te trappen, wordt het transmissiedifferentieel vergrendeld, waarbij beide achterwielen in de stand “transmissie” worden vergrendeld. Gebruik deze functie als de trekker vastzit, omdat een wiel doorslipt. Schakel de differentieelvergrendeling alleen bij lage rijsnelheden in. Regeling van de maaihoogte De maaihoogte kan onbeperkt worden ingesteld op elke willekeurige waarde tussen 2,5 en 9,5 cm. Modellen met elektrische maaihoogteregeling: Met de schakelaar van de maaihoogteregeling regelt u de maaihoogte van de maaier. Met diezelfde schakelaar regelt u de rotor van de uitwerpmond wanneer een sneeuwblazer is geïnstalleerd. De pijlen op de schakelaar komen overeen met de regelrichting (met de OPWAARTSE pijl brengt u het maaidek omhoog, met de pijl naar RECHTS doet u de spuitmond naar rechts draaien, enz.). Wanneer de regelindicator zijn uiterste stand heeft bereikt, laat u de schakelaar los; als u de schakelaar ingedrukt houdt, wordt de motor beschadigd. Modellen met regeling van de maaihoogte: Met de regelknop voor de regeling van de maaihoogte wordt de maaihoogte van het maaidek ingesteld. 12V Stopcontact (selecteer modellen) Het stopcontact is 12V-DC. De nominale stroomsterkte van het accessoire moet 14 ampère of minder bedragen. Stuurwielverstelling (selecteer modellen) Gebruik de verstelknop op de stuurhoes om het kantelmechanisme te ontgrendelen en kantel het stuurwiel in de gewenste stand. Laat de verstelknop los om het stuurwiel in de stand te vergrendelen. 11 Functies en bedieningsinstrumenten Modellen met handbediend hefsysteem : met de bedieningshendel van het hefsysteem voor hulpstukken worden hulpstukken die gebruik maken van de handbediende hefcilinder van de trekker, opgeheven en neergelaten. Een hulpstuk neerlaten : trek de hendel iets naar achteren, druk de ontgrendelknop in en duw de hendel naar voren tot deze vergrendelt in de neergelaten positie. Een hulpstuk opheffen : duw de hendel iets naar voren, druk de ontgrendelknop in en trek vervolgens de hendel naar achteren tot deze in de opgeheven positie vergrendelt. Bedieningshendel van het hefsysteem voor hulpstukken Tijdens het gebruik van maaidek, heft u het maaidek van de grond tijdens transport van en naar de werkplek. Maai NIET met het maaidek in de opgeheven transportstand. Modellen met hydraulische hefsysteem : met de bedieningshendel van het hefsysteem voor hulpstukken worden hulpstukken opgeheven en neergelaten die gebruik maken van de hydraulische hefsysteemcilinder van de trekker. Door de hendel naar voren te duwen, wordt het hulpstuk neergelaten, door de hendel naar achteren te trekken, wordt het hulpstuk opgeheven. BELANGRIJKE OPMERKING - op modellen die uitgerust zijn met een hydraulisch hefsysteem : werkt het hefsysteem voor hulpstukken niet wanneer de parkeerrem is ingeschakeld. Achteruitmaai-optie (RMO) N ep o ro t fo du r ct io n De achteruitmaai-optie staat maaien toe (of te gebruiken voor andere PTO-hulpstukken) terwijl achteruit gereden wordt. Indien u kiest voor achteruit maaien , draai de RMOsleutel na de PTO is geactiveerd. Het controlelampje zal oplichten, en de gebruiker kan nu maaien in de achteruit. Iedere keer dat de PTO is ontkoppeld, dient de RMO -optie te worden gereactiveerd indien gewenst. Functies van de parkeerrem De parkeerrem inschakelen - Zie Figuur 2. Om de parkeerrem in te schakelen, haalt u de voet van de pedalen voor de regeling van de rijsnelheid (A), drukt u het rempedaal volledig in (B), trekt u de knop van de parkeerrem OMHOOG (C) en haalt u vervolgens de voet weer van de parkeerrem. De parkeerrem uitschakelen - Zie Figuur 2. Om de parkeerrem uit te schakelen, drukt u het rempedaal volledig in (B) en drukt u de knop van de parkeerrem IN (C). C BELANGRIJKE OPMERKING - op modellen die uitgerust zijn met een hydraulisch hefsysteem : werkt het hefsysteem voor hulpstukken niet wanneer de parkeerrem is ingeschakeld. B A R Figuur 2. De parkeerrem activeren A. Pedalen voor de regeling van de rijsnelheid B. Rempedaal C. Knop van de parkeerrem Wat u van uw automatische tractiecontroletrekker kunt verwachten Automatische tractiecontrole (w/o 4WD) Wat is automatisch tractiecontrole? Voor het merendeel zult u de werking van automatische tractiecontrole niet merken tijdens het gebruik van uw trekker en u zult gewoon gewend raken aan de verhoogde tractie die een transmissie met automatische tractiecontrole biedt. Automatische tractiecontrole is een exclusieve functie van onze transmissies waarmee een verbeterde tractie wordt geboden. Automatische tractiecontrole past een vooraf ingestelde koppelgrootte toe op beide achterwielen, zelfs als er een begint door te slippen. (Een transmissie zonder automatische tractiecontrole verliest de volledige tractie als één achterwiel begint te slippen.) Dit vooraf ingestelde koppel is precies voldoende om de extra tractie te leveren, waarbij de wielen nog steeds kunnen draaien met verschillende snelheden in een krappe bocht, zonder het grasveld te beschadigen. Onder bepaalde omstandigheden kan de grens van het automatische tractiecontrolesysteem worden overschreden en kan een van de achterwielen gaan doorslippen (bijvoorbeeld als u probeert een heuvel op te sturen terwijl u gas geeft). Dit is normaal. Als u tractie verliest, geef dan geen gas. Rem in plaats daarvan af tot u stilstaat, draai het stuurwiel recht en geef langzaam gas. Door de trekker te stoppen, krijgt de transmissie de kans meer tractie terug te winnen. 12 Functies en bedieningsinstrumenten Het instrumentenbord A B Zie Figuur 3. Wanneer de contactsleutel eerst in de stand “Aan” wordt gezet, gaan alle waarschuwingsverklikkers branden en wordt het totaal aantal bedrijfsuren weergegeven. Controleer of alle lampen werken. C D A. Brandstofpeil Geeft de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank aan. Links is leeg ; rechts is vol. De laatste staven gaan knipperen wanneer de tank bijna leeg is. H B. B. Uurmeter / Klok / Onderhoudsindicator Draai de contactsleutel naar de stand 'OFF'. Schakel de PTO in. Draai de contactsleutel naar de stand ‘RUN’. Stel de klok in – Start de motor, laat de motor draaien. Druk de selectietoets (C) drie (3) seconden in en laat hem dan terug los. Druk op de insteltoets en HOUD deze ingedrukt tot het gewenste uur wordt aangeduid. Druk de selectietoets in om de minuten te selecteren. Druk op de insteltoets (D) en HOUD hem ingedrukt tot de gewenste minuten worden aangeduid. Raak 5 seconden lang geen enkele toets aan om de klok te activeren. Leg de motor stil. Onderhoudsherinnering – In het informatievenster (B) zal een onderhoudsherinnering worden getoond na de eerste 5 bedrijfsuren, en daarna om de 50 bedrijfsuren. Deze herinnering wordt na 5 uren automatisch teruggesteld. De herinnering kan met de hand worden teruggesteld door de contactsleutel van OFF naar RUN te draaien (terwijl de motor uitgeschakeld is) en dan de toetsen voor het instellen (D) en selecteren (C) tegelijkertijd 5 seconden lang in te drukken. N ep o ro t fo du r ct io n Hiermee wordt de klok ingesteld. Hiermee wordt de klok ingesteld. E. PTO-lamp E Het aantal bedrijfsuren van de PTO weergeven: OPMERKING: De uurmeter registreert het verstrijken van de totale tijd dat de sleutel in de RUN-stand staat, zelfs als de motor niet draait. De uurmeter heeft een eigen voeding, zodat het totale aantal uren altijd afleesbaar is. D. Instelknop F Figuur 3 Instrumentenbord Toont de klok, de uurmeter en de onderhoudsherinnering. De uurmeter meet het aantal uren dat de contactsleutel in de stand RUN staat. De uurmeter geeft een knippersignaal voor de eerste olieverversing na de eerste 5 bedrijfsuren en tevens om de 50 bedrijfsuren als herinnering aan de smeerbeurt. Deze herinneringen blijven ongeveer twee uur actief en worden automatisch teruggesteld. C. Selectieknop G Hiermee wordt aangegeven dat de PTO-schakelaar is ingeschakeld. F. Lamp snelheidsregelaar Geeft aan dat de snelheidsregelaar in werking is. G. Lamp voor lage oliedruk Geeft aan dat de oliedruk in de motor laag is. De lamp gaat branden als de trekker eerst gestart wordt en dooft vervolgens. ALS DEZE VERKLIKKERLAMP GAAT BRANDEN TERWIJL DE TREKKER IN GEBRUIK IS, ONMIDDELLIJK DE MOTOR UITZETTEN. Neem contact op met uw geautoriseerde verdeler voor onderhoud. 12 V DC Stopcontact R (selecteer modellen) OPGEPAST Vermijd letsels. Voor een veilig gebruik is uw volledige aandacht vereist. Draag geen koptelefoon om tijdens het besturen van de machine naar de radio of muziek te luisteren. H. Batterijspanningslamp Hiermee wordt aangegeven dat de spanning van het elektrische systeem laag is. De lamp gaat branden als de trekker eerst gestart wordt en dooft vervolgens. ALS DEZE VERKLIKKERLAMP GAAT BRANDEN TERWIJL DE TREKKER IN GEBRUIK IS, ONMIDDELLIJK DE MOTOR UITZETTEN. Neem contact op met uw geautoriseerde verdeler voor onderhoud. Dit 12V stopcontact voor accessoires bevindt zich in de linkerhouder. Het kan worden gebruikt om kleine elektronische apparaten aan te drijven. De nominale stroomsterkte van het accessoire moet 14 ampère of minder bedragen. Speciale functies Het totale aantal bedrijfsuren weergeven: Opmerking: Het gebruik van een accessoire van 12V kan, vooral bij stationair draaien van de motor, de batterij doen leeglopen. Wanneer het stopcontact voor accessoires niet wordt gebruikt, moet het met de rubber stop worden afgesloten, om te beletten dat door vocht kortsluiting ontstaat. Water dat in de stop terechtkomt, kan kortsluiting veroorzaken. Draai de contactsleutel naar de stand 'OFF'. Draai de contactsleutel naar de stand ‘RUN’ en laat hem in die stand. 13 De zitmaaier gebruiken WAARSCHUWING Controle van het veiligheidsvergrendelsysteem Wees voorzichtig met benzine. Het is een uiterst ontvlambaar product. Voeg geen benzine toe wanneer de motor nog warm is omdat hij nog niet voldoende is afgekoeld. Vermijd vonken en vuur en laat niet toe dat er wordt gerookt in de onmiddellijke omgeving. Voeg niet te veel brandstof toe en veeg gemorste brandstof weg. WAARSCHUWING Deze maaier is uitgerust met veiligheidsvergrendelingen en andere veiligheidsvoorzieningen. Deze veiligheidssystemen zijn er voor uw veiligheid: Probeer de veiligheidsschakelaars niet te omzeilen en knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen. Gebruik geen benzine die METHANOL bevat, geen gasohol met meer dan 10% ETHANOL en ook geen benzine-additieven of superbenzine want daardoor kan de motor of het brandstofsysteem beschadigd worden. Test 1 — De motor mag NIET starten als: • de hendel voor de snijmesrotatie in de stand INSCHAKELEN staat, OF • het rempedaal NIET geheel is ingedrukt (handrem UIT). N ep o ro t fo du r ct io n Raadpleeg de handleiding van uw motorleverancier voor specifieke aanbevelingen. Test 2 — De motor MOET starten als: • de bestuurder op de stoel zit, EN • de hendel voor de snijmesrotatie in de stand ONTKOPPELEN staat, EN • het rempedaal geheel is ingedrukt (handrem AAN) 3. Zet de dop op de brandstoftank en draai ze goed vast. De motor starten 1. Druk het rempedaal volledig in of activeer de parkeerrem terwijl u op de bestuurdersstoel zit. 2. Let erop dat u met uw voet de rijsnelheidspedalen niet indrukt en dat de snelheidsregelaar in de neutrale stand staat. 3. Ontkoppel de PTO-koppeling. 4. Zet de gasklephendel op volgas. 5. Sluit de choke. OPMERKING: bij een warme motor hoeft de choke mogelijk niet te worden gebruikt. 6. Steek de sleutel in het contact en draai hem in de stand START. 7. Als de motor is gestart zet u de gasklephendel op halve snelheid. Laat de motor gedurende ten minste 30 seconden warmlopen. 8. Zet de gasklephendel op volgas. OPMERKING: in een noodgeval kan de motor direct worden stilgelegd door de contactsleutel in de stand STOP te draaien Gebruik deze methode uitsluitend in noodsituaties. Om de motor op de normale manier stil te leggen volgt u de procedure die onder DE ZITMAAIER STOPZETTEN wordt beschreven. Test 3 — De motor MOET worden UITGESCHAKELD als: • de bestuurder van de stoel opstaat. Test 4 — Controleren van de remtijd van de maaibladen De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek moeten volledig tot stilstand komen binnen vijf seconden nadat de hendel voor de snijmesrotatie in de stand ONTKOPPELEN is gezet. Als de aandrijfriem van de maaier niet binnen vijf seconden stopt, moet u contact opnemen met uw dealer. R WAARSCHUWING Als een veiligheidstest niet met succes wordt uitgevoerd, mag u de maaier niet gebruiken. Neem contact op met uw erkende verdeler. Algemene gebruiksveiligheid Zorg ervoor dat u alle informatie onder Veiligheid en Gebruik hebt gelezen voor u de machine probeert te gebruiken. Leer alle bedieningsinstrumenten goed kennen en zorg dat u weet hoe u de maaier moet doen stoppen. De zitmaaier en motor stopzetten 1. Zet de rijsnelheidsregeling(en) in de neutrale stand. 2. Zet de PTO-koppeling uit en wacht tot alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen. 3. Briggs & Stratton modellen: zet de gasklephendel in de stand TRAAG en draai de contactsleutel in de stand UIT. Haal de sleutel uit het contact. Kohler modellen: zet de gasklephendel in de stand SNEL en draai de contactsleutel in de stand UIT. Haal de sleutel uit het contact. Brandstof bijvullen Om brandstof toe te voegen: 1. Verwijder de dop van de brandstoftank (A, figuur 4). 2. Vul de tank. Voeg niet te veel brandstof toe. Laat ruimte in de tank voro het uitzetten van de brandstof. 14 De zitmaaier gebruiken Achterwaartse aandrijving hulpstukken Met de zitmaaier rijden 1. Ga op de bestuurdersstoel zitten en pas de positie van de stoel zo aan dat u gemakkelijk bij alle bedieningselementen kan en het display op het dashboard kan lezen. 2. Activeer de parkeerrem. 3. Zorg ervoor dat de PTO-schakelaar uitgeschakeld is. 4. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN). 5. Schakel de parkeerrem uit en laat het rempedaal los. 6. Duw het vooruitrijsnelheidspedaal in om vooruit te rijden. Laat het pedaal los om te stoppen. Merk op dat hoe meer het pedaal wordt ingedrukt, hoe sneller de zitmaaier rijdt. 7. Stop de zitmaaier door de rijsnelheidspedalen los te laten, de parkeerrem te activeren en de motor stil te leggen (zie DE ZITMAAIER EN MOTOR STOPZETTEN). Als een bestuurder kiest voor het achterwaarts aandrijven van een PTO aangedreven hulpstuk, het RMO-systeem kan worden geactiveerd. Om de achteruitmaai-optie (RMO) te gebruiken, draai de RMO-sleutel nadat de PTO is geactiveerd. Het controlelampje zal oplichten, en de gebruiker kan achterwaarts aandrijven. Iedere keer dat de PTO is ontkoppeld, dient de RMO-optie te worden gereactiveerd indien gewenst. De sleutel dient verwijderd te worden om toegang tot RMO te beperken. De trekker met de hand voortduwen 1. Schakel de PTO-koppeling uit en zet de motor af. 2. Trek vrijgavehendel voor de transmissie circa 6,4 cm naar achteren om deze in de vrijgavepositie te vergrendelen (B, Figuur 4). Maaien 1. Zet de maaihoogte van het maaidek in op het gewenste niveau en stel de dieptemeterwielen in op de juiste hoogte (indien van toepassing). 2. Activeer de parkeerrem. Zorg ervoor dat de PTOschakelaar uitgeschakeld is. 3. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN). 4. Laat het maaidek volledig zakken met behulp van de hendel van het hefsysteem voor hulpstukken en stel de maaihoogte in. 5. Zet de gasklephendel op volgas. 6. Activeer de PTO-koppeling (maaidek). 7. Begin te maaien. Zie het deel LC voor tips in verband met maaipatronen, onderhoud van het gazon en informatie over het oplossen van problemen. 8. Wanneer u klaar bent, schakelt u de PTO-koppeling uit en brengt u het maaidek omhoog met behulp van de hendel van het hefsysteem voor hulpstukken. 9. Leg de motor stil (zie DE ZITMAAIER EN MOTOR STOPZETTEN). De trekker mag niet worden gesleept N ep o ro t fo du r ct io n Achteruit maaien 3. De trekker kan nu met de hand worden voortgeduwd. Als u de trekker sleept, zal de transmissie worden beschadigd. • Probeer niet met een ander voertuig de trekker voort te duwen of te slepen. • Verplaats de vrijgavehendel voor de transmissie niet als de motor nog loopt. WAARSCHUWING R De motor zal afslaan indien het pedaal voor de achterwaartse rijsnelheid wordt ingedrukt met geactiveerde PTO en niet geactiveerde RMO. De gebruiker moet altijd de PTO ontkoppelen voordat wegen of paden worden overgestoken die gebruikt worden door andere voertuigen. Het plotseling wegvallen van aandrijving kan gevaarlijke situatie's opleveren. WAARSCHUWING A Achteruit maaien kan gevaarlijk zijn voor omstanders. Tragische ongevallen kunnen voorkomen indien de bestuurder niet allert is op de aanwezigheid van kinderen. Schakel nooit de optie Achteruit maaien (RMO) in als er kinderen aanwezig zijn. Kinderen voelen zich vaak tot de machine aangetrokken en het maaien. B Figuur 4. Vrijgavehendel voor transmissie en brandstoftank A. Dop van brandstoftank B. Vrijgavehendel voor de transmissie Als een bestuurder kiest voor achterwaarts te maaien, het RMO-systeem kan worden geactiveerd. Om de achteruitmaai-optie (RMO) te gebruiken, draai de RMOsleutel nadat de PTO is geactiveerd. Het controlelampje zal oplichten, en de gebruiker kan nu maaien in de achteruit. Iedere keer dat de PTO is ontkoppeld, dient de RMO-optie te worden gereactiveerd indien gewenst. De sleutel dient verwijderd te worden om toegang tot RMO te beperken. 15 Met de trekker werken De maaihoogte van het maaidek regelen N ep o ro t fo du r ct io n De maaihoogte kan onbeperkt worden ingesteld op elke willekeurige waarde tussen 2,5 en 9,5 cm. Modellen met elektrische maaihoogteregeling: (D, Figuur 5) Met de schakelaar van de maaihoogteregeling regelt u de maaihoogte van de maaier. Met diezelfde schakelaar regelt u de rotor van de uitwerpmond wanneer een sneeuwblazer is geïnstalleerd. De pijlen op de schakelaar komen overeen met de regelrichting (met de OPWAARTSE pijl brengt u het maaidek omhoog, met de pijl naar RECHTS doet u de spuitmond naar rechts draaien, enz.). Wanneer de regelindicator zijn uiterste stand heeft bereikt, laat u de schakelaar los; als u de schakelaar ingedrukt houdt, wordt de motor beschadigd. Modellen met regeling van de maaihoogte: Met de regelknop (C, Figuur 5) voor de regeling van de maaihoogte wordt de maaihoogte van het maaidek ingesteld. Draai de knop naar rechts om het maaidek te heffen en naar links om het te laten zakken. D C B R A Figuur 5. Het maaidek opheffen en neerlaten A. Hefsysteem voor hulpstukken - handbediend B. Hefsysteem voor hulpstukken - hydraulisch C. Regeling van de maaihoogte D. Schakelaar van de elektrische maaihoogteregeling 16 Met de trekker werken Een aanhanger bevestigen Berging WAARSCHUWING De maximaal toegelaten horizontale trekkracht op de koppelstand bedraagt 444 Newton. De maximaal toegelaten verticale kracht op de koppelstand bedraagt 222 Newton. Dat komt overeen met het trekken van een aanhangwagen van 180 kg op een helling van 10 graden. Bevestig de aanhangwagen met een trekhaakpen (A, figuur 6) en klem (B) van de correcte grootte. Berg de machine (met brandstof) nooit op in een afgesloten, slecht geventileerde ruimte. De kans bestaat dat benzinedampen in contact komen met een ontstekingsbron (zoals een geiser, boiler, enz.) en een explosie veroorzaken. Brandstofdampen zijn ook giftig voor mens en dier. A Voor u de zitmaaier aan het einde van het seizoen voor lange tijd opbergt, leest u de instructies voor onderhoud en berging in het onderdeel Veiligheidsvoorschriften en voert u vervolgens de volgende stappen uit: • Schakel de PTO-koppeling uit, schakel de parkeerrem in en verwijder de sleutel uit het contact. B N ep o ro t fo du r ct io n • Voer de taken voor motoronderhoud en berging uit die in de handleiding van de motorleverancier vermeld worden. Dat omvat het aftappen van het brandstofsysteem of het toevoegen van een stabilisator aan de brandstof (berg een machine met brandstof niet op in een afgesloten ruimte - zie waarschuwing). • De levensduur van de batterij neemt toe als zij wordt verwijderd, op een koele en droge plaats wordt bewaard en ongeveer een keer per maand volledig wordt opgeladen. Als u de batterij in de zitmaaier laat zitten, koppelt u de negatieve kabel los. Figuur 6. Aanbevolen aanhangergewicht A. Trekhaakpen B. Klem Voor u de zitmaaier start nadat hij werd opgeborgen: • Controleer het peil van alle vloeistoffen. Controleer alle onderhoudspunten. • Voer de aanbevolen controles en procedures uit die in de handleiding van de motorleverancier vermeld worden. R • Laat de motor meerdere minuten warmlopen voor u de maaier begint te gebruiken. 17 Periodiek onderhoud Onderhoudsschema en voorschriften Het gewone, periodieke onderhoud van uw zitmaaier en maaidek gebeurt het best volgens het volgende schema. MOTOR Eerste 5 uur Ververs de motorolie - zie motorhandboek Om de 8 uur of dagelijks * Controleer het oliepeil van de motor Om de 25 uur of jaarlijks * Reinig het luchtfilter en voorfilter ** Om de 50 uur of jaarlijks * Ververs de motorolie - zie motorhandboek Vervang het oliefilter Jaarlijks Vervang het luchtfilter Vervang het voorfilter Raadpleeg uw dealer jaarlijks om Inspecteer de geluiddemper Vervang de ontstekingsbougie Vervang het brandstoffilter Reinig het luchtkoelsysteem van de motor ZITMAAIER EN MAAIDEK Om de 8 uur of dagelijks * Controleer het veiligheidsvergrendelsysteem Reinig de zitmaaier en het maaidek Verwijder zichtbaar afvalmateriaal uit de motorruimte Om de 25 uur of jaarlijks * Controleer de remwerking van de maaibladen Controleer de zitmaaier/het maaidek op loszittende bevestigingsmiddelen Om de 50 uur of jaarlijks * N ep o ro t fo du r ct io n Controleer de bandenspanning Controleer de remwerking van de zitmaaier Reinig de accu en kabels Raadpleeg uw dealer jaarlijks om Smeer de zitmaaier en het maaidek Controleer de maaibladen ** * Welke als eerste komt ** Controleer de bladen vaker op plaatsen met zandige bodem of in zeer stoffige omgevingen. R * Welke als eerste komt ** In stoffige omgevingen of als vuil in de lucht aanwezig is, moet u vaker reinigen De bandenspanning controleren De bandenspanning moet op regelmatige tijdstippen worden gecontroleerd en op de waarden in de tabel worden gehouden in figuur 7. Merk op dat deze waarden lichtjes kunnen afwijken van de maximale bandenspanning die op de zijkant van de banden wordt vermeld. De drukwaarden in de tabel zijn ideale waarden voor de beste tractie en maaikwaliteit en voor een langere levensduur van de banden. Bandenmaat PSI bar 22 x 10,0-8 10 0,68 20 x 8,0-8 10 0,68 15 x 6,0-6 12-14 0,82-0,96 Figuur 7. Bandenspanning 18 Periodiek onderhoud Controle van het veiligheidsvergrendelsysteem Onderhoud van de batterij WAARSCHUWING Controleer of het veiligheidsvergrendelsysteem correct functioneert aan de hand van de testprocedure. Als uit een test blijkt dat uw zitmaaier niet correct functioneert, neemt u contact op met uw verdeler. Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet u de negatieve batterijkabel als EERSTE loskoppelen en als LAATSTE terug aansluiten. Doet u dat niet, dan bestaat de kans op kortsluiting tussen de positieve pool en een stuk gereedschap. Controle van remwerking van het maaidek De batterij en batterijkabels schoonmaken 1. Koppel de batterijkabels los van de batterij en begin daarbij met de negatieve kabel (A, figuur 9) gevolgd door de afdekking en de positieve kabel (B). 2. Draai de vleugelmoer en de ring (D) los. 3. Draai de opsluitstaaf (C) omhoog en weg van de batterij. Bevestig de staaf op de stuurkolom. 4. Verwijder de batterij (E). 5. Maak het batterijvak schoon met een oplossing van soda en water. 6. Maak de polen van de batterij en de uiteinden van de kabels schoon met een staalborstel en schoonmaakmiddel voor batterijpolen tot ze glanzen. 7. Plaats de batterij (E) weer in het batterijvak. Bevestig ze met de opsluitstaaf (C) en de vleugelmoer en ring (D). 8. Sluit de batterijkabels opnieuw aan: eerst de positieve kabel (B) en daarna de negatieve kabel (A). 9. Breng een laagje petrolatum of niet-geleidend smeervet aan op de uiteinden van de batterijkabels en polen. De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek moeten volledig tot stilstand komen binnen de vijf seconden na het uitschakelen van de elektrische PTOschakelaar. 1. Start de motor wanneer de zitmaaier in vrijloop staat, de PTO-koppeling uitgeschakeld is en de bestuurder op de stoel zit. N ep o ro t fo du r ct io n 2. Kijk over de linker voetsteun naar de aandrijfriem van het maaidek. Schakel de PTO-koppeling in en wacht meerdere seconden. Schakel de PTO-koppeling uit en ga na hoeveel tijd de aandrijfriem van het maaidek nodig heeft om te stoppen. 3. Als de aandrijfriem van het maaidek niet binnen de vijf seconden stopt, moet de koppeling worden bijgeregeld of moet u contact opnemen met uw verdeler. Motoronderhoud Raadpleeg de handleiding van de motorleverancier voor alle motor-onderhoudsprocedures en aanbevelingen. Controleer en reinig de oliekoeler (Kohler-modellen) De motoroliekoeler bevindt zich aan de zijkant van de motor (A, Figuur 8) en moet periodiek of als deze vuil is met perslucht worden gereinigd. A R D B C A E Figuur 9. Onderhoud van de batterij A. Negatieve kabel B. Positieve kabel en afdekking C. Opsluitstaaf D. Vleugelmoer en ring E. Batterij Figuur 8. Reinig de oliekoeler A. Oliekoeler 19 Problemen oplossen en regelingen Problemen oplossen WAARSCHUWING Hoewel het gewone periodieke onderhoud de levensduur van uw zitmaaier zal verlengen, kan het bij langdurig of constant gebruik uiteindelijk toch nodig zijn om specifieke onderhoudswerkzaamheden uit te voeren om uw zitmaaier naar behoren te laten blijven werken. In de onderstaande gids voor het oplossen van problemen vindt u de meest voorkomende problemen, hun oorzaken en mogelijke oplossingen. Op de volgende pagina’s vindt u dan instructies zodat u de meeste van die eenvoudige aanpassingen en onderhoudsherstellingen zelf kan uitvoeren. Indien u dat wenst, kan u een beroep doen op uw plaatselijk erkend verdeler voor het uitvoeren van deze onderhoudswerkzaamheden. Om ernstige letsels te voorkomen mag u alleen onderhoudswerkzaamheden aan de zitmaaier uitvoeren wanneer de motor stilgelegd en de parkeerrem geactiveerd is. N ep o ro t fo du r ct io n Trek altijd de sleutel uit het contact, maak de bougiekabel los en bevestig hem uit de buurt van de bougie voor u met het onderhoud begint om te voorkomen dat de motor per ongeluk zou starten. Problemen met de zitmaaier oplossen PROBLEEM ZOEK NAAR Rempedaal is niet ingedrukt. PTO-schakelaar (elektrische koppeling) staat in de stand AAN. OPLOSSING Druk het rempedaal volledig in. Zet de schakelaar in de stand UIT. Snelheidsregelaar ingeschakeld. Geen brandstof meer. Zet de knop in de stand VRIJ/UIT. Als de motor warm is, laat u hem afkoelen en vult u vervolgens brandstof bij. Schakel de choke uit. Zie erkende dealer. Zie De accu en kabels reinigen. Motor verzopen. Zekering is doorgeslagen. De polen van de batterij moeten De motor wil niet aanslaan of starten. worden schoongemaakt. Accu opladen of vervangen. Controleer de bedrading visueel. Raadpleeg een erkende dealer als de draden gerafeld of gebroken zijn. Solenoïde of startmotor defect. Schakelaar veiligheidsvergrendelsysteem defect. Water in brandstof. Benzine is oud of verschaald. Te rijke brandstofmengeling. Zie erkende dealer. Zie erkende dealer. Motor heeft een ander probleem. Zie erkende dealer. Laag oliepeil. Verkeerde oliekwaliteit gebruikt. De motor raakt oververhit. Verkeerde oliekwaliteit gebruikt. Te veel olie in oliecarter. Vuile luchtfilter. Choke dicht. Zie motorhandboek. Zie motorhandboek. Zie erkende dealer. Zie motorhandboek. Tap overtollige motorolie af. Zie Luchtfilter onderhouden. Open de choke. R De batterij is leeg of stuk. Bedrading los of defect. Motor is moeilijk te starten of loopt niet goed. Kloppende motor. Overdreven olieverbruik. Motoruitlaat is zwart. 20 Zie erkende dealer. Zie erkende dealer. Maak luchtfilter schoon. Problemen oplossen en regelingen Problemen met de zitmaaier oplossen (vervolg) PROBLEEM ZOEK NAAR Rijsnelheidspedalen niet ingedrukt. Ontgrendelingshendel van de De motor loopt maar transmissie staat in de stand DUWEN. de zit maaier wil niet Aandrijfriem van maaidek is gebroken. rijden. Parkeerrem is ingeschakeld. Tractieaandrijfriem is gebroken of slipt. Rem binnenin versleten. Rem houdt niet. Zitmaaier is moeilijk Stuurstangenmechanisme zit los. Onjuiste bandenspanning. of slecht te besturen. Lagers van voorwielas zijn droog. OPLOSSING Druk de pedalen in. Zet de hendel in de stand RIJDEN. Zie erkende dealer. Zet de parkeerrem uit. Zie erkende dealer. Zie erkende dealer. Zie erkende dealer. Zie Bandenspanning controleren. Zie erkende dealer. Maaier maait niet gelijk. Maairesultaat ziet er onafgewerkt uit. De motor valt gemakkelijk stil tijdens het maaien. Zitmaaier trilt sterk. De motor loopt en de zitmaaier rijdt, maar de maaier wil niet rijden. ZOEK NAAR Stangenmechanisme van hefsysteem niet correct bevestigd of beschadigd. Maaidek niet waterpas. De banden van de zitmaaier zijn niet goed opgeblazen. Motorsnelheid te laag. Rijsnelheid te hoog. Zitmaaier heeft een ander probleem. Motorsnelheid te laag. Rijsnelheid te hoog. Vuil of verstopt luchtfilter. Maaihoogte te laag ingesteld. R PROBLEEM Het maaidek komt niet omhoog. N ep o ro t fo du r ct io n Problemen met het maaidek oplossen Afvoeropening is geblokkeerd. OPLOSSING Zie erkende dealer. Zie erkende dealer. Zie Bandenspanning controleren. Geef volgas. Rij trager. Zie erkende dealer. Geef volgas. Rij trager. Zie motorhandboek. Stel de maaihoogte bij de eerste maaibeurt van lang gras in op de hoogste stand. Maai met de grasafvoer naar het reeds gemaaide gedeelte gericht. Motor niet op bedrijfstemperatuur. De maaier wordt gestart in lang gras. Zitmaaier heeft een ander probleem. Laat de motor een aantal minuten warmdraaien. Start de motor op een plaats zonder lang gras. Zie erkende dealer. PTO is niet ingeschakeld. Schakel de PTO in. Zitmaaier heeft een ander probleem. Zie erkende dealer. 21 Problemen oplossen en regelingen De batterij opladen WAARSCHUWING C A Zorg ervoor dat zich geen open vuur en vonken in de buurt van de batterij bevinden, de uit de batterij ontsnappende gassen zijn uiterst ontplofbaar. Zorg voor een goede ventilatie tijdens het laden van de batterij. Een lege batterij of een batterij die te zwak is om de motor te starten kan het gevolg zijn van een defect in het laadsysteem of in een ander elektrisch onderdeel. Als u twijfelt aan de oorzaak van het probleem neemt u contact op met uw verdeler. Als u de batterij moet vervangen volgt u de aanwijzingen onder De batterij en batterijkabels schoonmaken in de voorschriften voor periodiek onderhoud. Om de batterij op te laden volgt u de aanwijzingen van de fabrikant van de batterijlader en neemt u alle waarschuwingen in acht die u in de veiligheidsvoorschriften van deze handleiding vindt. Laad de batterij tot ze volledig is opgeladen. Laad niet op met een vermogen van meer dan 10 ampère. N ep o ro t fo du r ct io n B De rem bijregelen Figuur 10. De positie van de berijdersstoel instellen A. Instelhendel voor de stoelpositie B. Carrosseriebout, tussenstuk, tussenring en moer C. Stoelveer Uw zitmaaier is niet uitgerust met een manueel regelbare rem. Neem contact op met uw verdeler als uw rem niet naar behoren werkt. De positie van de berijdersstoel regelen Instelling van de stand De stand van de berijdersstoel kan in drie verschillende standen worden versteld. Om de stoel te verstellen, moet u de carrosseriebouten, tussenstuken, tussenringen en moeren (B, Figuur 10) uit het scharnier verwijderen en deze in de gewenste gaten opnieuw monteren. R Schuifinstelling van de stoel De berijdersstoel kan naar voren en naar achteren worden geschoven. Duw tegen de hendel (A, Figuur 10), zet de berijdersstoel in de gewenste positie en laat de hendel daarna weer los zodat de berijdersstoel in de nieuwe positie wordt vergrendeld. Instelling van de stoelveren De stoelveren (C, Figuur 10) kunnen worden versteld voor een hardere of zachtere instelling. Kantel de berijdersstoel naar voeren en schuif de veereenheid (C) naar voren voor een zachtere instelling en naar achteren voor een hardere instelling. Instelling van de ondersteuning van het handbediende hefsysteem Handbediende hefsysteem kan worden ingesteld ter compensatie van de extra belasting van de diverse - als de handlift, contact op met uw verdeler als uw rem. 22 Problemen oplossen en regelingen Het maaidek regelen A Dieptemeterwielen (selecteer modellen) B Afhankelijk van de gewenste maaihoogte kunnen de dieptemeterwielen van het maaidek in twee verschillende posities worden geplaatst. Voor een grote maaihoogte dient u de dieptemeterwielen in de lage stand te plaatsen en voor een kleine maaihoogte dient u ze in de hoge stand te plaatsen. De regeling van de dieptemeterwielen gebeurt als volgt : Draaiende dieptemeterwielen 1. Verwijder de haarspeldklem (A, B, Figuur 11). 2. Om het dieptemeterwiel in de hoge stand te plaatsen, moet u de klem (A) van de wielas aan de bovenzijde van de houder (C) insteken. Als u het dieptemeterwiel in de lage stand wenst te zetten, moet u de wielas eerst naar beneden drukken en dan de haarspeldklem (B) aan de onderkant van de houder (C) insteken. Dieptemeterwielen met schuifbeugel 1. Verwijder de nylock-vleugelmoer (A, Figuur 12) van de zeskantbout (C). Schuif de zeskantbout (C) uit de beugel van het dieptemeterwiel (B). Verstel het dieptemeterwiel tot op de gewenste hoogte. 2. Steek de zeskantbout (C) door de beugel van het dieptemeterwiel (B) en het dieptemeterwiel (D). Span de nylock-vleugelmoer (A) aan. Herhaal Stappen 1 en 2 voor alle dieptemeterwielen. Dieptemeterwielen met vaste beugel 1. Verwijder de borgmoer (B, Figuur 13), dieptemeterwiel (C), ringen (D) en de borstbout (E). Verstel het dieptemeterwiel tot op de gewenste hoogte. 2. Steek de borstbout (E) door de ringen (D), het dieptemeterwiel (C) en de beugel van het dieptemeterwiel (A). Borg met borgmoer (B). Herhaal Stappen 1 en 2 voor alle dieptemeterwielen. C Figuur 11. Regeling van de dieptemeterwielen A. Haarspeldklem (hoge stand) B. Haarspeldklem (lage stand) C. Houder van het dieptemeterwiel A N ep o ro t fo du r ct io n B C D R Figuur 12. Verstelling van dieptemeterwiel via schuifbeugel A. Nylock-vleugelmoer C. Zeskantbout B. Beugel van dieptemeterwiel D. Dieptemeterwiel A B D E C Figuur 13. Verstelling van dieptemeterwiel via vaste beugel A. Beugel van dieptemeterwiel D. Ringen B. Borgmoerl E. Borstbout C. Dieptemeterwiel 23 Technische specificaties OPMERKING: de technische specificaties zijn correct bij het ter perse gaan en kunnen worden gewijzigd zonder voorafgaande kennisgeving. TRANSMISSIE K71 MOTOR Merk Hydraulische vloeistof Oliereservoir Snelheden bij 3400 o/m Tuff Torq K71 (hydrostatische) 10W-30 motorolie van hoge kwaliteit 4,6 L Vooruit : 0 - 11,6 km/u Achteruit : 0 - 7,2 km/u Continu beschikbaar koppel 554 Nm Toelaatbare trekstangbelasting 200 kg Maximum asdruk 330 kg 23 pk* Briggs & Stratton Merk Model PK Zuigerverplaatsing Elektrisch circuit Oliereservoir Briggs & Stratton Twin Vanguard (386777) 23 622 cc Alternator : 12 volt, 16 amp Batterij : Startsterkte (bij koude start) : 340 amp 1,4 L TRANSMISSIE K66 25 pk* Kohler Oliereservoir 27 pk* Kohler Merk Model PK Zuigerverplaatsing Elektrisch circuit Oliereservoir CHASSIS Merk Hydraulische vloeistof Oliereservoir Snelheden bij 3400 o/m Tuff Torq K66 (hydrostatische) 10W-30 motorolie van hoge kwaliteit 2,5 L Vooruit : 0 - 9,3 km/u Achteruit : 0 - 5,6 km/u Continu beschikbaar koppel 419 Nm Toelaatbare trekstangbelasting 200 kg Maximum asdruk 316 kg Kohler Command (CV730S) 25 725 cc Alternator : 12 volt, 15 amp Batterij : Startsterkte (bij koude start) : 500 amp 1,9 L N ep o ro t fo du r ct io n Merk Model PK Zuigerverplaatsing Elektrisch circuit TRANSMISSIE K664 Merk Hydraulische vloeistof Tuff Torq K664 (hydrostatische) 10W-50 motorolie van hoge synthetisch Oliereservoir 5,11 L Snelheden bij 3400 o/m Vooruit : 0 - 9,3 km/u Achteruit : 0 - 5,6 km/u Continu beschikbaar koppel 419 Nm Toelaatbare trekstangbelasting 200 kg Maximum asdruk 316 kg Kohler Command (CV740S) 27 725 cc Alternator : 12 volt, 15 amp Batterij : Startsterkte (bij koude start) : 500 amp 1,9 L AFMETINGEN Brandstoftank 15,1 L Bandenmaat - Achterwielen 24 x 12-12 - Voorwielen 16 x 6,50-8 Bandenspanning - Achterwielen 0,41-0,55 bar - Voorwielen 1,0 bar Bandenmaat - Achterwielen 23 x 10,50-12 - Voorwielen 16 x 6,50-8 Bandenspanning - Achterwielen 0,41-0,55 bar - Voorwielen 1,0 bar Brandstoftank 15,1 L Bandenmaat - Achterwielen 22 x 10,0-10 - Voorwielen 15 x 6,0-6 Bandenspanning - Achterwielen 0,41-0,55 bar - Voorwielen 0,8-1,0 bar R Totale lengte 190,5 cm Totale breedte 99 cm Hoogte (gemeten tot bovenzijde stoel) 127 cm Gewicht (ongeveer) - Trekker, De Conquest / 1700 / 2700-reeks 266 kg - Trekker, De Prestige / 1800 / 2800-reeks 302 kg - 112 cm maaidek 51 kg - 127 cm maaidek 57 kg Totale lengte 187 cm Totale breedte 107 cm Hoogte (gemeten tot bovenzijde stoel) 109 cm * Vermogenklasseringen De vermogenklasseringen voor een individueel motormodel zijn aanvankelijk ontwikkeld door te beginnen met SAE (Society of Automotive Engineers) code J1940 (Kleine Motor ermogen & Koppelklassering Procedure) (Revision 2002–05). Gezien zowel de grote verscheidenheid aan machines waarop onze motoren geplaatst zijn en de variëteit aan met het milieu verbandhoudende zaken die van toepassing zijn op het gebruik van de machine, kan het zijn dat de motor die U gekocht heeft niet het opgegeven vermogen levert indien gebruikt op een bepaalde machine (werkelijk “prak–tisch” vermogen). Dit verschil komt door een verscheidenheid aan factoren, inclusief, maar niet beperkt tot, het volgende: verschillen in hoogte, temperatuur, luchtdruk, luchtvochtigheid, brandstof, motorsmering, maximum afgereld motortoerental, individuele motor tot motor variabiliteit, ontwerp van de betreffende machine, de manier waarop de motor gebruikt wordt, in–lopen van de motor om frictie te verminderen en het reinigen van de verbrandingskamers, afstellingen van de kleppen en carburateur en andere factoren. De vermogenklasseringen kunnen ook aangepast worden op basis van vergelijking met andere motoren die gebruikt worden voor gelijkwaardige toepassingen en kunnen daardoor mogelijk niet voldoen aan de waarden die verkregen zijn met gebruik van de voorafgaande codes. 24 Onderdelen en accessoires Onderdelen Als u onderdelen moet vervangen kan u terecht bij uw erkend verdeler. Gebruik altijd originele onderdelen. Onderhoudsproducten Bij uw erkend verdeler kan u terecht voor vele handige en nuttige onderhoudsproducten. Een aantal voorbeelden zijn: Dichtmiddel voor banden Vuilverwijderaar/ontvetter Stabilisator voor brandstof R N ep o ro t fo du r ct io n Motorolie Retoucheerverf Smeerpistoolkit Tube smeervet (240 ml [8 oz]) 25 N ep o ro t fo du r ct io n R N ep o ro t fo du r ct io n R N ep o ro t fo du r ct io n R N ep o ro t fo du r ct io n R N ep o ro t fo du r ct io n R www.simplicitymfg.com www.MasseyLawn.com www.snapper.com www.AGCOLawn.com Briggs & Stratton Power Products Group, LLC P. O. Box 702 Milwaukee, WI U. S. A. Copyright © 2010 Briggs & Stratton Power Products Group, LLC Milwaukee, WI, USA. All rights reserved.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32

Simplicity PRESTIGE / 500 / 1800 / 2800 / CONQUEST / 400 / 1700 / 2700 SERIES Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor